Armoedemonitor Sociaal en Cultureel Planbureau Centraal Bureau voor de Statistiek

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Armoedemonitor 1998. Sociaal en Cultureel Planbureau Centraal Bureau voor de Statistiek"

Transcriptie

1 Armoedemonitor 1998 Socil en Cultureel Plnbureu Centrl Bureu voor de Sttistiek

2 Armoedemonitor 1998 Exemplren vn deze uitgve zijn verkrijgbr in de boekhndel en bij Elsevier bedrijfsinformtie onder vermelding vn ISBN CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Armoedemonitor Armoedemonitor Den Hg : Socil en Cultureel Plnbureu ; Elsevier bedrijfsinformtie - (Chier / Socil en Cultureel Plnbureu ; nr. 151) Met lit. opg. - Met smenvtting in het Engels. ISBN (VUGA) NUGI 661 Trefw.: rmoede ; Nederlnd ; socile zekerheid ; socil beleid Socil en Cultureel Plnbureu Den Hg, oktober 1998 ISBN Deze publictie is gedrukt op chloorvrij ppier.

3 INHOUD VOORWOORD 7 1 INLEIDING 9 2 DE OMVANG VAN ARMOEDE Inleiding Huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens (1996) Huishoudens met een inkomen onder en rond het beleidsmtige minimum in Ontwikkelingen in de periode Rondkomen en het miniml noodzkelijk gechte inkomen Moeilijk rondkomen Het inkomen dt huishoudens miniml vinden Ontwikkeling in de tijd Verschil benodigd en ontvngen inkomen Bestedingsptronen 28 Noten 31 3 VERMOGENS EN SCHULDEN Inleiding Vermogens Schulden Hoeveel huishoudens mken schulden? Welke huishoudens mken schulden? Welke soorten schulden mken huishoudens? Hoe groot zijn de schulden vn huishoudens? Hoe lng duren de schulden vn huishoudens? Betlingschterstnden Het oordeel vn de huishoudens zelf De finnciële situtie vn het huishouden De zwrte vn de terugbetling vn schulden 48 Noten 50 4 KOSTENVERSCHILLEN TUSSEN HUISHOUDENS Inleiding De budgetverdelingsmethode: oud en nieuw De oude en nieuwe CBS-equivlentieschl Belngrijkste verschillen oude en nieuwe equivlentieschl: de uitkomsten De invloed vn de equivlentieschl op rmoedecijfers Conclusie 57 3

4 4.3 Uitgven voor kinderen en de dekkingsgrd vn kinderbijslg Inleiding Doel vn de kinderbijslg Korte geschiedenis kinderbijslg Kinderbijslgsystemen vergeleken Kinderbijslgsystemen gesimuleerd Bestedingen voor kinderen in rme huishoudens Mteriële en immteriële specten vn welzijn Bestedingen voor kinderen in rme en niet-rme huishoudens Tot besluit 71 Noten 72 5 WERK EN DE KANS OP BEËINDIGING VAN ARMOEDE Inleiding Vn uitkering nr werk: reïntegrtie en ontsnpping n rmoede Armoede- en rbeidsmrktdynmiek Eindgebeurtenissen Uitstroomknsen nder verklrd 92 Noten 97 Bijlge 99 Noten bij de bijlge ARMOEDE EN TIJDSBESTEDING Inleiding Dt Algemene vormen vn tijdsbesteding Verplichtingen Enkele specifieke verplichtingen bezien Persoonlijke verzorging Vrije tijd Invulling vn de vrije tijd Vrijetijdsbesteding in gezelschp vn nderen Culturele en recretieve ctiviteiten Bezuinigingsstrtegieën Slotbeschouwing 119 Noten ARMOEDE EN LEEFOMSTANDIGHEDEN Inleiding Huisvesting Duurzme goederen Socile contcten Slchtofferschp en onveiligheidsgevoelens Gezondheid en inkomenspositie Cumultie vn chterstnden op diverse terreinen 131 Noten 133 4

5 8 REGIONALE ASPECTEN VAN ARMOEDE Plttelndsrmoede Inleiding Selectie vn gebieden Inkomen en inkomensbron Subjectieve rmoede en inkomenswrdering Plttelndsrmoede en voorzieningenniveu Plttelndsrmoede en voorzieningengebruik Regionle verschillen in woonlsten Inleiding Verschillen in woningprijzen Het meten vn regionle prijseffecten De berekening vn miniml mogelijke prijzen Gevolgen voor de omvng vn de rmoedeproblemtiek 156 Noten INTERNATIONALE VERGELIJKING VAN ARMOEDE Inleiding Esping-Andersens typologie vn verzorgingsstten Armoede volgens de OECD-norm Armoede volgens de ntionle normen Armoede onder het Nederlndse minimum Illustrtie vn de werking vn de drie rmoedegrenzen 175 Noten RECENTE ONTWIKKELINGEN IN KOOPKRACHT EN ARMOEDE Inleiding Sttische koopkrchtontwikkeling 1997 en Sttische ctulisering inkomensverdeling Noten SLOTBESCHOUWING Inleiding Amoede-indictoren Armoede in Nederlnd Geogrfische verspreiding vn rmoede Gevolgen vn rmoede Beëindigen vn rmoede 204 Noot 208 SUMMARY 209 BIJLAGE A Krkteristiek vn dtbronnen 223 BIJLAGE B Tbellen bij hoofdstukken 2, 3 en LITERATUUR 277 5

6 Verklring der tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig cijfer x = geheim - = nihil 0 (0,0) = het getl is kleiner dn de helft vn de gekozen eenheid niets (blnk) = een cijfer kn op logische gronden niet voorkomen < = minder dn respectievelijk kleiner dn > = meer dn respectievelijk groter dn # = minder dn respectievelijk kleiner dn of gelijk n $ = meer dn respectievelijk groter dn of gelijk n = 1996 tot en met /1997 = het gemiddelde over de jren 1996 en /'97 = oogstjr, boekjr, schooljr, enzovoort beginnend in 1996 en eindigend in 1997 Als het totl niet overeenkomt met de som der getllen, is dt het gevolg vn frondingen. 6

7 VOORWOORD Dit is de tweede editie vn de Armoedemonitor. Nr nleiding vn de recties op de publictie vn 1997 zijn het Socil en Cultureel Plnbureu (SCP) en het Centrl Bureu voor de Sttistiek (CBS) overeengekomen deze studie tot en met 2001 in beginsel ieder jr uit te brengen. De smenwerking komt voort uit het besef dt de bundeling vn de specifieke deskundigheden vn beide instellingen op het terrein vn rmoede de nodige synergie kn bewerkstelligen. Het SCP is vn oudsher gericht op het bieden vn inzicht en het onderzoeken vn smenhng in socile ontwikkelingen en beleidsvorming, terwijl het zwrtepunt voor de sttistische informtievoorziening voor veel mtschppelijke verschijnselen bij het CBS ligt. Omdt zowel in het SCP-werkprogrmm ls in het meerjrenprogrmm vn het CBS de rmoedeproblemtiek werd gegendeerd, lg een smenwerkingsverbnd op dit terrein voor de hnd. Het smenwerkingsproject is erop gericht een beeld te geven vn de ontwikkeling vn een ntl specten vn rmoede: het ntl rmen, bijzondere risicogroepen, de duur vn rmoede, ruimtelijke concentrties, de oorzken en de gevolgen vn rmoede, en de invloed vn het gevoerde rmoedebeleid. Hiervn wordt ieder jr verslg gedn in de Armoedemonitor. Een dergelijke monitor kn op minstens twee mnieren gestlte krijgen. Enerzijds kn het uitgngspunt zijn dt jrlijks een reltief beperkte hoeveelheid kernindictoren wordt gepubliceerd. Anderzijds kn men kiezen voor een bredere bendering, wrbij wordt gestreefd nr een meer contextuele, beleidsrelevnte monitor. Nst de kernindictoren wordt ook gestreefd nr een smenhngende beschrijving vn rmoede en socile uitsluiting. De implictie hiervn is dt het project in beginsel niet snel 'f' zl zijn. De prktijk vn deze vorm vn monitoring is dt de informtie niet uitsluitend moet worden gectuliseerd, mr ook moet worden gepresenteerd in het licht vn recente ontwikkelingen in de smenleving en het beleid. Bij de totstndkoming vn deze publictie zijn SCP en CBS uitgegn vn het 'brede' model vn monitoring. Verder beoogt het project ook een structurele verbetering vn de informtievoorziening, door bestnde bronnen beter te benutten en lcunes in te vullen. Hiertoe wordt thns door SCP en CBS een meerjrig Informtiepln rmoede ontwikkeld, dt in 1998/'99 wordt besproken in de Centrle commissie voor de sttistiek. De Armoedemonitor is, zols gezegd, een gezmenlijk product vn SCP en CBS. Beide instellingen zijn zelfstndig verntwoordelijk voor hun bijdrgen. In de redctierd - bestnd uit twee vertegenwoordigers vn iedere instntie - vindt technische en redctionele fstemming plts. De verntwoordelijkheid voor de conclusies en nbevelingen in de fzonderlijke hoofdstukken en prgrfen berust echter uitsluitend bij de instelling die de desbetreffende pssge heeft opgesteld. Bij 7

8 het begin vn elk hoofdstuk is de precieze verntwoordelijkheidsverdeling ngegeven. De Armoedemonitor is niet de enige bron vn informtie op dit terrein. Ten nzien vn de keuze vn onderwerpen vindt coördintie plts met het jrrpport Armoede en socile uitsluiting, dt een overzicht biedt vn wetenschppelijk onderzoek nr rmoede dt n universiteiten en ndere instellingen wordt verricht. De Armoedemonitor wordt ieder jr voorfgnd n het Jrboek gepubliceerd, zodt de informtie uit de monitor drin kn worden verwerkt. De twee producten vullen elkr n: in de Armoedemonitor ligt het ccent op representtieve lndelijke informtie op bsis vn grootschlig onderzoek en vindt in lgemene zin beleidsevlutie plts. In de Jrboeken is ook ruimte voor csestudies en kwlittief onderzoek, lsmede voor de gerichte evlutie vn specifieke beleidsmtregelen. An deze publictie heeft een groot ntl medewerkers vn SCP en CBS in goede smenwerking bijgedrgen. De coördintie bij het SCP berustte bij drs. J.C. Vroomn, die met drs. E.J. Pommer het SCP ook in de redctierd vertegenwoordigde. Dr. A. vn den Broek, mw. dr. S.J.M. Hoff, mw. drs. J.M. vn Leeuwen, drs. F.A. Knol, drs. E.J. Pommer, drs. J.C. Vroomn en drs. J.M. Wildeboer Schut leverden nmens het SCP een bijdrge ls uteur. Bij het CBS heeft drs. J.W. Alten de coördintietk vervuld. Smen met drs. H.J. Dirven nm hij zitting in de redctierd. Als uteurs zijn nmens het CBS opgetreden drs. A.W.F. Corpeleijn, drs. H.J. Dirven, ir. H.W.J.M. Huys, G.J.H. Linden, dr. B. Mikulic, drs. J.M.P. Schiepers, mw. ir. C.L.E. Schobben, dr. C.J.L. Siermnn, dr. ir. J.L.A. vn Sonsbeek, drs. L. Trimp en drs. C.J. Veenstr. Prof. dr. P. Schnbel (directeur SCP) Prof. dr. A.P.J. Abrhmse (directeur-generl voor de sttistiek) 8

9 1 INLEIDING * De Armoedemonitor is opgezet ls een smenwerkingsproject vn het Socil en Cultureel Plnbureu (SCP) en het Centrl Bureu voor de Sttistiek (CBS), wrin ieder jr een breed en zo ctueel mogelijk beeld vn rmoede in Nederlnd wordt gegeven. In deze - tweede - editie wordt hoofdzkelijk gebruikgemkt vn twee rmoedegrenzen: de beleidsmtige norm, ook wel ngeduid ls 'het socil minimum', zols die geldt in de socile wetgeving; en de 'lge-inkomensgrens', een welvrtsvst criterium (zie hoofdstuk 2 voor een precieze uitleg vn de gehnteerde rmoedelijnen). De groepen met een besteedbr inkomen beneden deze grenzen worden verbijzonderd nr een groot ntl nvullende indictoren voor rmoede: de duur, het vermogen, problemen in de sfeer vn de bestedingen (schulden, hoge vste lsten, bezuinigingsstrtegieën) en het oordeel over de eigen finnciële situtie. Drnst wordt ngegn welke gevolgen rmoede heeft voor tijdsbesteding en leefomstndigheden en wordt de ruimtelijke spreiding onderzocht in een nlyse vn rmoede op het plttelnd en door middel vn een interntionle vergelijking. Ook wordt een reltie met het gevoerde beleid gelegd, wrbij zowel de rol vn rbeid ls vn inkomensondersteunende mtregelen wordt belicht. In de Armoedemonitor worden lndelijke gegevens vn beide instnties benut; bijlge A bevt hiervn een overzicht. Het Inkomenspnelonderzoek (IPO) geldt hierbij ls belngrijkste ijkpunt, vnwege de omvng vn deze steekproef en de verwrloosbre non-respons. Een beperking vn de gebruikte gegevens is dt zij doorgns lopen tot en met 1996, wrdoor de invloed vn zeer recente vernderingen in beleid en smenleving niet kn worden ngegn. Gepoogd is in deze omissie te voorzien door de effecten vn enkele beleidsmtregelen te simuleren, wrdoor toch een beeld voor 1998 wordt verkregen. De opbouw vn deze publictie is ls volgt. In hoofdstuk 2 wordt de omvng vn rmoede besproken, volgens de verschillende rmoedegrenzen. Ook wordt ndcht besteed n de ontwikkeling vn rmoede in de jren negentig, de rmoededuur, het inkomen dt rme huishoudens zelf nodig zeggen te hebben, en bestedingsptronen. Hoofdstuk 3 gt gedetilleerd in op vermogens en schulden vn rme en niet-rme huishoudens. Drbij komen zowel objectieve ls subjectieve specten vn de schuldpositie vn huishoudens n bod. In hoofdstuk 4 stn de kostenverschillen tussen huishoudens centrl. Nst een uiteenzetting over de nieuwe equivlentieschlen die het CBS heeft ontwikkeld om het besteedbr inkomen te stndrdiseren, bevt dit hoofdstuk een nlyse vn de ontwikkeling vn de kinderbijslg (in het bijzonder vn de invloed vn de wetsherziening uit 1995) en vn de uitgven voor kinderen bij rme en rijkere huishoudens. * Gezmenlijk hoofdstuk vn SCP en CBS. 9

10 Hoofdstuk 5 is gewijd n een onderwerp dt in het rmoedebeleid centrl stt: het beëindigen vn rmoede door het verwerven vn betlde rbeid. Hoofdstuk 6 bevt een nlyse vn verschillen in de tijdsbesteding vn de rme en niet-rme groep, terwijl in hoofdstuk 7 wordt gerpporteerd over een ntl lgemene specten vn de levensomstndigheden vn beide ctegorieën. In hoofdstuk 8 wordt ingegn op twee regionle specten: plttelndsrmoede en de invloed vn regionle verschillen in woonlsten op de rmoedeproblemtiek. Hoofdstuk 9 bevt een interntionle vergelijking, wrbij rmoede in elf westerse lnden wordt onderzocht n de hnd vn de typologie vn Esping-Andersen (1990). In hoofdstuk 10 wordt de rol vn enkele recente koopkrchtontwikkelingen belicht. De invloed vn het recente lgemene inkomensbeleid en het specifieke rmoedebeleid is globl onderzocht, door de inkomensgegevens vn 1996 te ctuliseren op bsis vn de koopkrchtontwikkelingen vn de ltste jren. In de slotbeschouwing (hoofdstuk 11) worden de hoofdlijnen bijeengebrcht. 10

11 2 DE OMVANG VAN ARMOEDE * In 1996 hdden huishoudens een lg inkomen (16% vn het totl). Dit komt overeen met 1,9 miljoen personen, ofwel 13% vn de bevolking. Ruim huishoudens hdden een inkomen rond of onder het socil minimum. De meeste vn deze huishoudens hdden ook in minstens één vn de drie voorgnde jren een lg inkomen. Vrouwen vn 55 jr en ouder en minderjrige kinderen hebben meer dn de rest vn de bevolking te mken met een lg inkomen. Bijn één op de tien huishoudens gf n meer inkomen nodig te hebben om rond te kunnen komen. Bij de huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens ws dit in ruim één op de vier huishoudens het gevl. Kenmerkend voor het bestedingsptroon vn huishoudens met een lg inkomen is dt zij reltief veel geld besteden n vste lsten en weinig n vervoer en vkntie. 2.1 Inleiding Zowel in Nederlnd ls in ndere westerse lnden wordt rmoede meestl bepld op bsis vn het besteedbr inkomen vn huishoudens in een bepld jr, wrbij rekening wordt gehouden met de grootte en smenstelling vn het huishouden. Het besteedbr inkomen is het totl vn lle inkomensbestnddelen (winst, loon, uitkering, pensioen, kinderbijslg, huursubsidie enz.) verminderd met onder meer de socile premies en de loon- en inkomstenbelsting. Indien het inkomen vn een huishouden beneden een voor dt type huishouden beplde wrde (zgn. rmoedegrens) ligt, is er in deze bendering sprke vn rmoede. Deze rmoedebepling op bsis vn inkomen ligt voor de hnd, zeker in een lnd ls Nederlnd, mr houdt niet met lle relevnte fctoren rekening. Als nvullend criterium kn men de vermogenspositie vn het huishouden hnteren. Meestl hebben huishoudens met een lg inkomen weinig of geen vermogen, mr er zijn uitzonderingen, met nme onder zelfstndigen. Verder is vn belng hoe lng het inkomen lg blijft. Als het om een periode vn meerdere jren gt, zl de rmoedesitutie doorgns nijpender zijn dn ls het gt om een korte periode. De rmoedegrens kn worden getrokken op grond vn diverse criteri. Vk wordt uitgegn vn de inkomensverdeling en kiest men ls rmoedegrens een bepld percentge vn het gemiddelde of medine inkomen. De grens wordt jrlijks ngepst in overeenstemming met de inkomensontwikkeling en is dus welvrtsvst: ls de inkomens stijgen, gt de rmoedegrens omhoog. Het percentge rmen is in deze bendering een mtstf voor de inkomensongelijkheid. Drnst zijn er rmoedegrenzen die wrdevst zijn, dus worden ngepst n de infltie mr niet n de inkomensontwikkeling. Een lterntief is een definitie die rmoede * Dit hoofdstuk is een bijdrge vn het CBS, geschreven door drs. A.W.F. Corpeleijn, G.J.H. Linden, dr. C.J.L. Siermnn en drs. C.J. Veenstr. 11

12 bseert op het consumptieptroon: de beschikbrheid en het gebruik vn voedsel, huisvesting, kleding en schoeisel, medische zorg en dergelijke. Deze bendering kn tot eenzelfde resultt leiden ls de bendering op bsis vn inkomen. Weinig inkomen en weinig consumptie gn doorgns smen, mr niet ltijd. Iemnd met een lg inkomen kn veel geld uitgeven; dit geld kn bijvoorbeeld geleend zijn of gekregen vn fmilie. Ook het omgekeerde (lge consumptie, hoog inkomen) is mogelijk. In dt ltste gevl is de lge consumptie vrijwillig en geen indictie vn rmoede. Nst deze objectieve benderingen, gebseerd op inkomen of consumptie, onderscheidt men ten slotte soms ook 'subjectieve rmoede', wrbij de visie vn de betrokkenen zelf beplend is (zich rm voelen). In deze monitor worden twee rmoedegrenzen gebruikt, die beide zijn fgeleid vn het inkomen. De eerste grens is de lge-inkomensdefinitie vn het CBS. Deze grens is geschikt om ctegorieën vn huishoudens te vergelijken en ontwikkelingen in de tijd te volgen. De tweede rmoedegrens die in deze monitor wordt gebruikt, is gebseerd op de socile wetgeving, met nme de Algemene bijstndswet (ABW) en de Algemene ouderdomswet (AOW). De hoogte vn deze rmoedegrens wordt dus bepld door de politieke besluitvorming. Deze grens noemt men vk het 'socil minimum' of het 'beleidsmtige minimum'. Deze termen worden in deze Armoedemonitor ls synoniem gebruikt. In feite gt het hier om diverse bedrgen, fhnkelijk vn de smenstelling vn het huishouden. In het kder vn de Algemene bijstndswet onderscheidt men: lleenstnden, lleenstnde ouders (eenoudergezinnen) en gehuwden/smenwonenden. Vn belng voor de hoogte vn de uitkering is ook of men de woonkosten met een nder kn delen. Als minderjrige kinderen deel uitmken vn het huishouden, is het socil minimum gelijk n de bijstndsnorm plus de kinderbijslg. De minimumuitkeringen worden hlfjrlijks ngepst n de ontwikkeling vn de CAO-lonen, mits de verhouding tussen het ntl niet-ctieven en ctieven onder een zekere grens ligt. In feite zijn deze npssingen in de fgelopen vijftien jr vk chterwege gebleven, zodt de minimumuitkeringen noch welvrtsvst, noch wrdevst zijn. Voor de meest voorkomende huishoudenstypen ligt de lge-inkomensgrens boven het socil minimum. Drom is de groep huishoudens met een lg inkomen bij bendering gelijk n de groep huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum plus een groep huishoudens met een iets hoger inkomen. Kder 2.1 Popultie Een ntl groepen is in deze Armoedemonitor buiten beschouwing gelten. Het gt hier onder ndere om huishoudens die hoofdzkelijk op studiefinnciering zijn ngewezen en om huishoudens wrvn het hoofd geen volledig jrinkomen heeft. In 1996 ging het om circ huishoudens, of personen, hoofdzkelijk jongeren. Het inkomen vn deze huishoudens is slecht vergelijkbr met dt vn de overige huishoudens. Zelfstndig of op kmers wonende studenten zijn dus in de hier gepresenteerde ntllen niet inbegrepen. Verder is het deel vn de bevolking dt verblijft in instellingen, inrichtingen en tehuizen (1,6% vn de totle bevolking) buiten beschouwing gelten. Dit hoofdstuk sluit in hoofdlijnen n bij hoofdstuk 2 uit de Armoedemonitor In vergelijking met vorig jr worden nst ntllen huishoudens ook ntllen personen vermeld en is een ruimere plts vrijgemkt voor het beleidsmtige 12

13 minimum. Ook is inmiddels uitvoerig cijfermteril beschikbr gekomen over huishoudens met een inkomen onder en rond het minimum in de jren Deze tbellen zijn opgenomen in de bijlge B. Drnst worden in dit hoofdstuk voor het eerst cijfers gepubliceerd over het inkomen dt huishoudens nr eigen zeggen miniml vinden om rond te komen Huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens (1996) De lge-inkomensgrens komt qu koopkrcht ongeveer overeen met het bijstndsniveu vn De lge-inkomensgrens wordt jrlijks ngepst n de infltie, mr met het socil minimum is dt niet ltijd gebeurd. Hierdoor is het socil minimum in de loop vn de tijd steeds meer onder de lge-inkomensgrens komen te liggen. In 1996 bedroeg voor een (echt)pr zonder kinderen de lge-inkomensgrens gulden per mnd, dt is ongeveer 200 gulden boven het toen geldende socil minimum. Ook voor de ndere veelvoorkomende huishoudenstypen lg de lge-inkomensgrens boven het socil minimum. In uitzonderingsgevllen kn voor een huishouden het socil minimum hoger zijn dn de lge-inkomensgrens. Hierbij kn het bijvoorbeeld gn om smenwonende bloedverwnten in de eerste grd (ouder en kind) die beiden recht hebben op AOW. Dergelijke situties zijn dus reltief zeldzm. Kder 2.2 Wt is een lg inkomen? De hoogte vn de lge-inkomensgrens is vstgesteld door te kijken nr het bijstndsniveu in de jren In deze periode ws de koopkrcht vn de bijstnd in 1979 het hoogst. Dit niveu is ls uitgngspunt voor de lge-inkomensgrens gekozen. De grens wordt elk jr ngepst n de prijsontwikkeling. Zo vertegenwoordigt de lge-inkomensgrens voor lle jren een niveu dt globl overeenkomt met de koopkrcht vn een bijstndsuitkering in Bij het vergelijken vn inkomens moet rekening gehouden worden met het ntl mensen dt fhnkelijk is vn het inkomen. Zo heeft een echtpr een hoger inkomen nodig dn een lleenstnde om op een vergelijkbr welvrtsniveu te komen. De lge-inkomensgrens is dn ook fgestemd op het type huishouden (zie hoofdstuk 4). Voor de meest voorkomende huishoudenstypen is de lge-inkomensgrens in 1996 hieronder ngegeven. De lge-inkomensgrens lg in dt jr ten hoogste 250 gulden per mnd boven het voor hen geldende socil minimum. In totl kwm in 1996 het ntl huishoudens met een lg inkomen op , 16% vn lle huishoudens. Deze huishoudens telden smen 1,9 miljoen personen, wronder personen jonger dn 18 jr. Dt komt overeen met ongeveer 13% vn de bevolking (exclusief de niet nr inkomenshoogte ingedeelde groep). Ruim de helft ( ) vn de huishoudens met een lg inkomen betreft lleenstnden, wronder veel bejrden. Uitvoerige informtie over de huishoudens met een lg inkomen geeft Bos (1998). Voor de meeste huishoudens met een lg inkomen in 1996 ws deze situtie min of meer structureel. Dit blijkt ls men de inkomens vn deze huishoudens in de drie voorfgnde jren ( ) bekijkt (tbel 2.1). Vn deze huishoudens hd slechts 21% ( ) lleen in 1996 een jrinkomen onder de lge-inkomensgrens. Drtegenover stn huishoudens (44% vn het totl) die in lle vier jren een lg inkomen hdden. De overige huishoudens, 35% 13

14 vn de totle groep, hdden in twee of drie vn de vier jren een jrinkomen onder de lge-inkomensgrens. Hierbij gt het vk om één neengesloten periode (dus 1995 en 1996, of 1994 tot en met 1996). Vn de groep huishoudens met een jrinkomen onder de lge-inkomensgrens in 1996 hd dus een zeer ruime meerderheid (79%) in de periode gedurende ten minste twee volle klenderjren een lg inkomen. In het lgemeen is voorl bij huishoudens die pensioen of bijstnd ontvngen vk sprke vn een lngdurige situtie, terwijl bij zelfstndigen het lge inkomen vker een incidenteel krkter heeft. Tbel 2.1 Huishoudens met een lg inkomen in 1996, nr duur in de jren x % ntl jren met een lg inkomen in de periode jr (lleen in 1996) jr jr jr ( ) totl In de overige jren hd het huishouden een inkomen boven de lge-inkomensgrens of behoorde het niet tot de popultie (zie kder 2.1). Bron: CBS (IPO'93-'96) Vermogen Onder het vermogen vn huishoudens verstt men het sldo vn bezittingen en schulden. Bezittingen zijn in dit verbnd met nme bnktegoeden, effecten, onroerend goed (onder meer de eigen woning) en ondernemingsvermogen. Woninginboedel, huisrd, contnt geld en uto zijn niet meegerekend. Schulden bestn uit de hypotheek en ndere schulden (consumptief krediet). Het vermogen vn huishoudens met een lg inkomen is in ongeveer een kwrt vn de gevllen negtief, dt wil zeggen dt de schulden groter zijn dn de bezittingen. Meestl gt het dn om een negtief vermogen vn enkele duizenden guldens. Negtieve vermogens komen uiterrd ook voor bij huishoudens boven de lge-inkomensgrens, mr in mindere mte. Vn de huishoudens boven de lge-inkomensgrens hd 11% in 1996 een negtief vermogen, en vn de huishoudens onder deze grens 26%. Voor veruit de meeste huishoudens met een lg inkomen ligt het vermogen tussen een pr duizend gulden negtief en hoogstens à gulden positief, dus dicht bij nul (zie tbel 5.2). Toch zijn er ook wel huishoudens beneden de lgeinkomensgrens die een nzienlijk vermogen hebben. Dit komt met nme voor bij zelfstndigen. De helft vn de zelfstndigen met een lg inkomen heeft een vermogen vn ten minste gulden en een kwrt zelfs een vermogen vn meer dn gulden. Deze kleine groep neemt duidelijk een specile positie in en 14

15 kn niet ls rm worden beschouwd. In hoofdstuk 3 wordt uitvoeriger ingegn op de vermogenspositie vn huishoudens met een lg inkomen. b Tbel 2.2 Vermogenspositie vn huishoudens met een lg inkomen, 1996 huishoudens eerste tweede derde (x 1.000) kwrtiel kwrtiel kwrtiel (x gld.) (x gld.) (x gld.) ctief wo. zelfstndige c niet-ctief 752 (0) 2 9 bijstndsontvnger 130 (1) 1 4 ontvnger vn werkloosheidsuitkering 218 (2) 0 3 rbeidsongeschikte 81 (1) 2 9 pensioenontvnger d totl 953 (0) 3 12 De vermogenspositie betreft de situtie op 1 jnuri De gegevens hebben betrekking op huishoudens in het voorfgnde jr. b De in de tbel vermelde bedrgen hebben de volgende betekenis: respectievelijk 25%, 50% en 75% vn de huishoudens hebben een vermogen dt onder de in de tbel opgenomen wrde ligt. c Inclusief overig niet-ctief. d Inclusief overig niet-ctief en socil-economische ctegorie onbekend. Bron: CBS (IPO'95 en Vermogenssttistiek '96) Regionle verschillen In 1996 leefde 16% vn de huishoudens onder de lge-inkomensgrens. Dit percentge kent sterke regionle verschillen (zie ook hoofdstuk 8). Huishoudens met een lg inkomen zijn voorl te vinden in de grotere gemeenten. Uitschieters zijn de gemeenten Amsterdm en Rotterdm, en - in mindere mte - Den Hg. Vn lle huishoudens woont 48% in een gemeente met meer dn inwoners. Vn de huishoudens met een lg inkomen is dt 53%. Verschillen tussen de provincies zijn tmelijk gering: in de meeste provincies ligt het percentge huishoudens met een lg inkomen dicht in de buurt vn het lndelijke gemiddelde, dus tussen 14% en 18%. Alleen in de provincie Groningen is het cijfer wt hoger (19%) en in de provincies Flevolnd en Utrecht wt lger (13% resp. 11%). 15

16 Figuur 2.1 Huishoudens met lg inkomen, nr regio, 1996* (in procenten vn lle huishoudens) Overige gemeenten Overige gemeenten > inwoners Utrecht Den Hg Rotterdm Amsterdm 0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 % Bron: CBS (IPO'96) 2.3 Huishoudens met een inkomen onder en rond het beleidsmtige minimum in 1996 In 1996 bedroeg het socil minimum netto gulden per mnd voor een (echt)pr tot 65 jr (bijstnd) en gulden voor een (echt)pr vn 65 jr en ouder (AOW) (incl. vkntiegeld en excl. eventuele kinderbijslg). Doorgns is het bijstndsbedrg voor een eenoudergezin 10% en voor een lleenstnde 30% lger dn voor een (echt)pr. Als men de woonkosten met nderen kn delen, gelden lgere bedrgen. In 1996 bedroeg het gemiddelde besteedbr mndinkomen vn een (echt)pr ongeveer gulden (CBS 1998: 145). Het medine inkomen kwm voor genoemd huishoudenstype uit op gulden per mnd. Soms wordt de helft vn dit bedrg ls rmoedegrens gehnteerd. Het bijstndsniveu en de AOW liggen dr dus iets onder. 16

17 Kder 2.3 Indeling nr hoogte vn inkomen: het beleidsmtige minimum ls inkomensgrens Om te beoordelen of het inkomen vn een huishouden onder het beleidsmtige minimum vlt, moet eerst n de hnd vn de regelgeving vstgesteld worden welke norm voor het desbetreffende huishouden vn toepssing is. De norm voor een eenoudergezin met twee minderjrige kinderen, bijvoorbeeld, bedrgt 90% vn de bijstndsuitkering vn een (echt)pr ngevuld met de (leeftijdsfhnkelijke) kinderbijslg. Bij 65- plussers is het bedrg n AOW-pensioen ls norm gekozen. Verder is bij het vergelijken vn het feitelijk wrgenomen inkomen met het normbedrg eventueel ontvngen huursubsidie buiten beschouwing gelten. Bij het vststellen vn het normbedrg voor huishoudens uit het gegevensbestnd (in csu het Inkomenspnelonderzoek) doet zich een ntl prktische problemen voor. Zo is op grond vn de gegevens niet ltijd duidelijk of het huishouden bijvoorbeeld uit een smenwonend pr bestt of uit twee voordeurdelers. Verder zijn llerlei overgngsregelingen zols de bijstndsregeling voor schoolverlters buiten beschouwing gelten. Deze problemen doen zich echter slechts bij een klein deel vn de huishoudens voor. Veel huishoudens hebben een inkomen dt weliswr dicht bij het socil minimum ligt, mr dr niet precies mee smenvlt. Ook kent de inkomensmeting in de sttistiek kleine onnuwkeurigheden. Drom zijn hier inkomensgrenzen gedefinieerd rondom het socil minimum (resp. 95% en 105% vn de vn toepssing zijnde bedrgen). Steeds wordt uitgegn vn het besteedbr inkomen vn het huishouden, dt kn zijn smengesteld uit inkomens vn meerdere personen. Een inkomen tussen 95% en 105% vn het socil minimum wordt ngeduid ls 'rond het socil minimum' en een inkomen onder de 95%-grens ls 'onder het socil minimum'. Een inkomen rond of onder het socil minimum wordt in dit hoofdstuk soms kortweg 'minimuminkomen' genoemd. Een minimuminkomen kn uiterrd verkregen zijn uit een uitkering, mr ook bijvoorbeeld uit een deeltijdbn of uit een lg betlde voltijdbn. Huishoudens Hoewel in beginsel het socil minimum voor vrijwel iedereen geldt, hdden huishoudens in 1996 een inkomen onder het socil minimum. Hieronder wren reltief veel huishoudens vn zelfstndigen (46.000) die in dt jr verlies leden of slechts een kleine winst boekten. Ook zijn er ndere ctieven (54.000) die (l dn niet tijdelijk) vrijwillig genoegen nemen met een inkomen onder het bijstndsniveu. Verder zijn er veel ontvngers vn bijstnd of een werkloosheidsuitkering (78.000) die ruim onder het bijstndsniveu leven. De Algemene bijstndswet kent een vermogenstoets en heeft ook specile voorwrden voor zelfstndigen. Wie wél bijstnd ontvngt, kn toch een besteedbr huishoudensinkomen hebben dt lger is dn het socil minimum. Dit kn te mken hebben met consumptief krediet of hypotheekrente. Betlde rente is nmelijk een fiscle ftrekpost en wordt bij de bepling vn het besteedbr inkomen ls negtief inkomensbestnddeel gezien. Ruim één op de vijf huishoudens (21%) onder het socil minimum hd renteftrek wegens consumptief krediet. Ook worden beplde inkomensbestnddelen door de fiscus niet of onvolledig geregistreerd, terwijl ze wel op een bijstndsuitkering in mindering kunnen zijn gebrcht, bijvoorbeeld ontvngen (kinder)limenttie en inkomsten uit kmerverhuur. In dt soort gevllen kn dus het werkelijke inkomen op bijstndsniveu of zelfs drboven liggen, hoewel dit niet blijkt uit de informtie vn de Belstingdienst. Andere oorzken vn een inkomen onder het socil minimum kunnen zijn: het 17

18 niet (direct) nvrgen vn een uitkering, hoewel men dr wel recht op heeft, sncties op uitkeringen en onvolledige rechten op het AOW-pensioen voor mensen vn 65 jr en ouder. Tbel 2.3 Huishoudens en personen met een huishoudensinkomen onder en rond het beleidsmtige minimum, 1996* < 95% vn het 95% tot 105% vn totl totl in procenten vn beleidsmtige het beleidsmtige (1.000) lle huishoudens respecminimum (x 1.000) minimum (x 1.000) tievelijk personen (%) huishoudens lleenstnden b eenoudergezin overige totl personen Voorzover nr hoogte vn het inkomen ingedeeld. b Met minderjrige kinderen. Bron: CBS (IPO'96) Nst de huishoudens onder het socil minimum zijn er huishoudens met een inkomen rond het socil minimum. Deze ctegorie huishoudens verschilt vn die met een inkomen onder het socil minimum, voorl wt betreft het ndeel zelfstndigen en niet-ctieven. Zelfstndigen met een lg inkomen bevinden zich in hoofdzk in de groep onder het socil minimum, mr zijn weinig tlrijk in de groep rond het socil minimum. Verder is het ndeel vn de huishoudens met AOW (65 jr en ouder) in de groep rond het socil minimum groter dn in de groep onder genoemde grens. Zo zijn er ruim lleenstnde 65-plussers en drnst nog echtpren met een hoofdkostwinner vn 65 jr en ouder in de groep rond het socil minimum. Hierbij gt het dus om huishoudens met een AOW-uitkering die geen of vrijwel geen ndere inkomsten hebben. In totl komt de groep huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum uit op , dt is 11% vn lle huishoudens wrvn het inkomen bekend is. Als men de inkomens vn deze huishoudens in de periode bekijkt, dn blijkt dt slechts 26% ( ) lleen in 1996 een jrinkomen rond of onder het socil minimum hd. Ruim 37% ( huishoudens) hd in lle vier jren een minimuminkomen. Een meerderheid vn 74% ( ) vn lle huishoudens onder of rond het socil minimum in 1996 hd in ten minste twee klenderjren een inkomen op minimumniveu. Vn lle eenoudergezinnen met minderjrige kinderen heeft de helft een inkomen rond of onder het socil minimum. Vn de (echt)pren drentegen heeft slechts 5% een minimuminkomen. De lleenstnden nemen een tussenpositie in, wrbij nog enig verschil te constteren is tussen lleenstnde mnnen en lleenstnde 18

19 vrouwen, met nme in de leeftijdsgroep vn 65 jr en ouder. Vn de circ lleenstnde vrouwen vn 65 jr en ouder heeft 19% een minimuminkomen (lleen AOW), terwijl vn de lleenstnde mnnen in die leeftijd 12% een minimuminkomen heeft. Door de concentrtie vn de minimuminkomens bij de eenoudergezinnen en lleenstnden verschilt de smenstelling vn de groep huishoudens met een minimuminkomen sterk vn die vn de totle bevolking. Ruim de helft vn de huishoudens met een inkomen onder of rond het socil minimum betreft lleenstnden en bijn een vijfde betreft eenoudergezinnen. Echtpren (met of zonder kinderen) vormen dus slechts een minderheid in deze groep huishoudens. Tbel 2.4 Huishoudens met lg inkomen, nr hoogte vn het inkomen ten opzichte vn het socil minimum, 1996* socil-economische ctegorie hoofd huishouden < 105% 105% tot 115% vn totl vn het 115% vn het het minimum minimum minimum ctief (x 1.000) wo. zelfstndige niet-ctief (x 1.000) met bijstnds- of werkloosheidsuitkering rbeidsongeschikte pensioenontvnger totl (x. 1000) ctief (in %) wo. zelfstndige niet-ctief (in %) met bijstnds- of werkloosheidsuitkering rbeidsongeschikte pensioenontvnger totl (in %) Actief betekent dt winst, loon (incl. uitkering Ziektewet) of overig inkomen uit rbeid de belngrijkste bron vn inkomen vn het huishouden is. Bron: CBS (IPO'96) In 1996 vielen huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum onder de lge-inkomensgrens. Dt is 98% vn de totle groep huishoudens met een minimuminkomen. Drnst ws er nog een groep vn huishoudens met een inkomen dt hoger is dn 105% vn het voor hen geldende socil minimum, mr onder de lge-inkomensgrens ligt. Meestl betreft het hier een inkomen dt 5% à 15% hoger is dn het socil minimum. Het gt hier bijvoorbeeld om pensioenontvngers met een klein pensioen nst de AOW en werknemers met een lg loon. De groep huishoudens boven het socil minimum en onder de lge-inkomensgrens is duidelijk nders smengesteld dn de groep rond en onder het socil minimum. 19

20 Personen In 1996 behoorden bijn 1,3 miljoen personen tot een huishouden met een inkomen rond of onder het socil minimum, 9% vn de bevolking. Dit percentge is lger dn het percentge huishoudens met een minimuminkomen (11%), omdt huishoudens met een inkomen op of rond het socil minimum gemiddeld kleiner zijn dn ndere huishoudens. Het spreekt vnzelf dt in lle leeftijdsgroepen personen voorkomen die behoren tot een huishouden met een minimuminkomen. Minderjrige kinderen (onder de 18 jr) en vrouwen vn 55 jr en ouder hebben echter meer dn de rest vn de bevolking te mken met een minimuminkomen (figuur 2.2). Vn de circ 3,4 miljoen minderjrige kinderen behoort 11% tot een huishouden met een minimuminkomen (tbel 2.5). Vn deze jongeren 2 behoren er tot een eenoudergezin, wrvn in het merendeel vn de gevllen het hoofd geen werk heeft. Ook bij de jongeren uit tweeoudergezinnen met een minimuminkomen is in veel gevllen het hoofd niet-ctief (zonder werk). Vn de vrouwen vn 55 tot 65 jr behoort 10% tot een huishouden met een minimuminkomen en vn de vrouwen vn 65 jr en ouder zelfs 13%. Figuur 2.2 Personen behorend tot een huishouden met een minimuminkomen, 1996 (in % vn lle personen in dezelfde groep) % 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 Bron: CBS (IPO 96) jonger dn jr jr jr jr jr 65 jr en Mnnen Vrouwen 20

21 In de leeftijdsgroep vn 45 tot 55 jr drentegen komen reltief weinig personen voor die deel uitmken vn een huishouden met een minimuminkomen. De vergelijking tussen de leeftijdsgroepen wordt enigszins bemoeilijkt doordt in de leeftijdsgroep vn 18 tot 35 jr (voorl 18 tot 25 jr) veel personen voorkomen die niet nr de hoogte vn het inkomen zijn ingedeeld. Het gt hier voornmelijk om lleenwonende studenten, vn wie velen in feite met een inkomen op of onder het bijstndsniveu moeten zien rond te komen. Tbel 2.5 Minderjrige kinderen, nr rd vn het huishouden wrtoe zij behoren, 1996* totl in een huishouden met in een huishouden met in een huishouden met (x 1.000) een minimuminkomen een inkomen boven het een minimuminkomen (x 1.000) minimum (x 1.000) b (in % v.h. totl ) eenoudergezin hoofd ctief hoofd niet-ctief totl overige huishoudens hoofd ctief hoofd niet-ctief totl totl b Inclusief niet nr hoogte vn het inkomen ingedeeld. Voorzover nr hoogte vn het inkomen ingedeeld. Bron: CBS (IPO '96) 2.4 Ontwikkelingen in de periode Het ntl huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum is in de periode weinig vernderd. In deze periode lg het ndeel vn de huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum tussen 10% en 11%. Ook het ndeel vn de bevolking dt tot een huishouden met een minimuminkomen behoorde, bleef min of meer constnt op ongeveer 8,5% (1,2 à 1,3 miljoen personen). Hierbij kn worden ngetekend dt de koopkrcht vn het socil minimum in de genoemde periode is gedld. Het wettelijke minimumloon en de drn gekoppelde uitkeringen zijn in de periode bevroren, terwijl de consumentenprijzen licht stegen. Zols l ngegeven, wordt de lge-inkomensgrens jrlijks gecorrigeerd voor de infltie. Deze grens is dus geschikter voor vergelijkingen in de tijd dn het socil minimum, dt niet wrdevst is. Het ntl huishoudens beneden de lgeinkomensgrens is in de periode meer gestegen dn het ntl huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum. Het verschil in 21

22 ontwikkeling doet zich met nme voor in de jren 1993 en Toch zijn ook de vernderingen vn het ntl huishoudens onder de lge-inkomensgrens niet erg groot. Het percentge vn de huishoudens beneden de lge-inkomensgrens vrieerde in de jren tussen 15 en 16. Het ntl huishoudens onder de lge-inkomensgrens nm f in 1995, toen de conjunctuur ntrok. Dt het ntl voor 1996 wt hoger uitkomt, kn smenhngen met het voorlopige krkter vn de cijfers over dt jr. 3 Tbel 2.6 Huishoudens met een inkomen rond of onder het socil minimum respectievelijk onder de lge-inkomensgrens, * < 105% vn het onder de lge- < 105% vn het socil onder de lgesocil minimum inkomensgrens minimum inkomensgrens (x 1.000) (x 1.000) (in % v. lle h.h. ) (in % v. lle h.h. ) ,6 15, ,8 15, ,7 15, ,6 15, ,6 16, ,3 15,5 1996* ,6 15,7 Voorzover nr hoogte vn het inkomen ingedeeld. * Voorlopige cijfers. Bron: CBS (IPO'90-'96) 2.5 Rondkomen en het miniml noodzkelijk gechte inkomen Moeilijk rondkomen Huishoudens met een inkomen op minimumniveu ondervinden vk finnciële problemen en hebben in veel gevllen moeite om rond te komen. Het gevoel moeilijk rond te kunnen komen wijst erop dt men, lthns in de eigen beleving, in een situtie vn rmoede verkeert. Deze subjectieve rmoede hngt smen met (onder meer) de inkomenspositie, mr vlt dr niet volledig uit te verklren. Vn huishoudens met een inkomen onder of rond het socil minimum zei 42% in 1996 moeilijk rond te kunnen komen. Dt is nzienlijk meer dn de ndere huishoudens, wrvn slechts 9% zei moeilijk te kunnen rondkomen. Er is dus bij veel huishoudens met een minimuminkomen sprke vn subjectieve rmoede (zich rm voelen), zij het lng niet in lle gevllen. De subjectieve rmoede onder de huishoudens met een minimuminkomen is het grootst onder de eenoudergezinnen en veel kleiner onder de (echt)pren. Dit is opvllend, omdt de bijstndsnorm voor een eenoudergezin slechts 10% lger is dn voor een (echt)pr, wr uiterrd tegenover stt dt er een volwssene minder is in het huishouden. Mogelijk speelt hierbij een rol dt bij de (echt)pren met een minimuminkomen minder vk 22

23 sprke is vn een lngdurige situtie dn bij de eenoudergezinnen en lleenstnden, zols l werd vermeld. Tbel 2.7 Moeilijk rondkomen, nr de smenstelling vn het huishouden en het inkomen ten opzichte vn het beleidsmtige minimum, 1996 (in procenten vn het totl per groep) onder en rond het boven het minimum totl minimum eenpersoonshuishouden pr zonder kinderen pr met kind(eren) eenoudergezin totl Bron: CBS (SEP'96) Het inkomen dt huishoudens miniml vinden Huishoudens zeiden in 1996 gemiddeld miniml een inkomen vn gulden per jr nodig te hebben om de eindjes n elkr te kunnen knopen. Dt bedrg is echter niet voor lle huishoudens hetzelfde. Nrmte het genoten inkomen vn huishoudens hoger lg, ws ook het nettojrinkomen hoger dt deze huishouden 4 zeiden nodig te hebben (figuur 2.3). Zo lg het miniml benodigde inkomen vn huishoudens met een inkomen boven de lge-inkomensgrens in 1996 gemiddeld gulden hoger dn dt vn huishoudens onder de lge-inkomensgrens. Kder 2.4 De minimum-inkomensvrg In het Socil-economisch pnelonderzoek (SEP) vn het CBS wordt respondenten gevrgd nr het miniml benodigde huishoudensinkomen. De vrg luidt ls volgt: "Welk netto-inkomen per mnd vindt u in uw omstndigheden voor uw huishouden volstrekt miniml? Dt wil zeggen dt u met minder niet in stt zou zijn de eindjes n elkr te knopen?" De vrg is een onderdeel vn een reeks vrgen nr de subjectieve welvrtbeleving vn respondenten. Bij de bentwoording vn de vrg gt het expliciet om het minimle inkomen dt de respondent in zijn huidige levensomstndigheden nodig heeft. Gevrgd wordt dus niet nr het minimle inkomen wrmee de respondent mogelijk zou kunnen rondkomen. Het ntwoord op de vrg over het minimle huishoudensinkomen is hierdoor fhnkelijk vn fctoren zols de huishoudenssmenstelling, het feitelijke inkomen, referentiegroepen, gewenningseffecten, enzovoort. De ntwoorden op de vrg over het minimle huishoudensinkomen kunnen worden gebruikt voor het vststellen vn de zogenoemde Subjective poverty line (SPL) (Goedhrt et l. 1977). Mensen met een lg inkomen blijken meer inkomen nodig te hebben dn ze nu ontvngen. An de ndere knt geven mensen met een hoger inkomen n (nzienlijk) minder nodig te hebben dn ze nu ontvngen. Tussen de lge en hoge inkomens moet er dus een inkomen zijn wrbij het miniml benodigde huishoudensinkomen gelijk is n het ontvngen huishoudensinkomen. Dit inkomen is de Subjective poverty line. Het miniml benodigde nettojrinkomen is eenvoudig berekend door het opgegeven minimle nettomndinkomen te vermenigvuldigen met twlf. 23

24 Figuur 2.3 Miniml benodigde nettohuishoudensinkomen en ontvngen nettohuishoudensinkomen, minimle huishoudinkomen netto huishoudinkomen Bron: CBS (SEP'96) Bij een stijging vn het inkomen met duizend gulden neemt gemiddeld over lle huishoudens het jrinkomen dt ze zeggen miniml nodig te hebben met ongeveer 440 gulden toe. Deze toenme komt goed overeen met het ndeel vn de vste lsten in de totle bestedingen. Bij de huishoudens onder en boven de lgeinkomensgrens bedroeg dit ndeel in 1995/'96 respectievelijk 47% en 35%. Deze bevinding is conform de verwchting, wnt de vrg nr het miniml benodigde nettojrinkomen in de huidige omstndigheden is indirect een vrg nr de mogelijkheid om de huidige bestedingen te beperken zonder dt hiervoor drstische vernderingen in de levensomstndigheden moeten worden ngebrcht. Deze mogelijkheid tot bezuinigingen wordt beperkt door de vste lsten, zols de kosten verbonden met huisvesting. Alleenstnden hoeven lleen voor zichzelf te zorgen en kunnen derhlve met minder geld rondkomen dn (echt)pren of gezinnen met kinderen. Vndr dt onfhnkelijk vn de hoogte vn het genoten inkomen het gemiddelde minimle nettojrinkomen voor lleenstnden lger ligt dn dt vn pren (figuur 2.4). Het minimle nettojrinkomen vn pren ligt weer lger dn dt vn gezinnen met kinderen. 5 24

25 Figuur 2.4 Miniml benodigde nettohuishoudensinkomen en ontvngen nettohuishoudensinkomen, nr smenstelling huishouden, minimle huishoudinkomen pr zonder kinderen pr met kinderen eenoudergezin lleenstnde netto huishoudinkomen Bron: CBS (SEP'96) In 1996 gven eenoudergezinnen op gemiddeld gulden per jr méér nodig te hebben dn lleenstnden opgven (figuur 2.5). Pren zonder kinderen zeiden ten opzichte vn lleenstnden gemiddeld meer dn gulden extr nodig te hebben om finncieel rond te komen. Het grootste verschil werd ngetroffen bij de pren met kinderen. Hun miniml benodigde inkomen ws in 1996 bijn gulden hoger dn dt vn lleenstnden. Ook onder de lge-inkomensgrens is het miniml benodigde huishoudensinkomen vn pren met kinderen het hoogst ( gulden) en dt vn lleenstnden het lgst ( gulden). Eenoudergezinnen ( gulden) en pren zonder kinderen ( gulden) nemen een middenpositie in. 25

26 Figuur 2.5 Miniml benodigde nettohuishoudensinkomen, nr smenstelling huishouden, 1996 Alleenstnde w.o. >= Eenoudergezin Pr met kinderen Pr zonder kinderen w.o. >= guldens Bron: CBS (SEP'96) Ontwikkeling in de tijd Het inkomen dt huishoudens miniml denken nodig te hebben om de eindjes n elkr te kunnen knopen, is de fgelopen jren gestegen. In 1991 hd een huishouden gemiddeld miniml gulden per jr nodig om rond te komen. Vijf jr lter ws dit gestegen nr , een toenme vn gulden (gecorrigeerd voor infltie). In dezelfde periode bleef het (eveneens voor infltie gecorrigeerde) besteedbr inkomen vn lle huishoudens min of meer constnt op ongeveer gulden (CBS 1998: 132). De toenme vn het miniml benodigde inkomen is nnemelijk gezien de stijging vn de vste lsten vn huishoudens. In de periode 1990/' /'96 zijn de vste lsten vn huishoudens met ongeveer gulden toegenomen. Nst een toenme vn de vste lsten zl het miniml benodigde jrinkomen mogelijk ook zijn gestegen door vernderingen in de opvttingen vn consumenten over de inhoud vn het minimle consumptiepkket. Zo zijn video, mgnetron en PC steeds meer gemeengoed geworden, wrdoor deze goederen niet meer ls luxe worden gezien. Dergelijke verschuivingen doen de kosten vn het minimle consumptiepkket toenemen en verhogen het gemiddelde miniml benodigde jrinkomen. 26

27 Tussen 1991 en 1996 is het miniml benodigde inkomen dus toegenomen, terwijl het huishoudensinkomen gelijk is gebleven. Dt heeft ertoe geleid dt steeds meer huishoudens moeilijk kunnen rondkomen. Het ndeel huishoudens dt moeilijk rondkomt is gestegen vn 10% in 1991 nr 13% in Ook in de beoordeling vn de finnciële situtie vinden we dezelfde trend. In 1991 gf 7% vn de huishoudens n sprmiddelen te moeten nspreken. In 1996 ws dit gestegen nr 10% (zie hoofdstuk 3) Verschil benodigd en ontvngen inkomen 6 Gevrgd nr het miniml benodigde huishoudensinkomen gf in 1996 bijn één op tien huishoudens n meer inkomen nodig te hebben dn dt zij in dt jr ontvingen (tbel 2.8). Bij de huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens gf ruim één op de vier n meer geld nodig te hebben om miniml rond te kunnen komen. Voorl lleenstnden en eenoudergezinnen met een lg inkomen gven n meer geld nodig te hebben om de eindjes n elkr te kunnen knopen. Zo kwm nr eigen zeggen ruim één op de drie lleenstnden en één op de drie eenoudergezinnen bij de rme huishoudens geld tekort. Nr leeftijd onderscheiden bleek dt voorl lleenstnden vn 65 jr of ouder zeiden meer geld nodig te hebben om rond te komen. Tbel 2.8 Vergelijking vn het miniml benodigde nettohuishoudensinkomen en het ontvngen nettohuishoudensinkomen voor huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, 1996 (in procenten) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens minimle inkomen > netto-inkomen minimle inkomen netto-inkomen rtio minimle inkomen > netto-inkomen 1,20 1,18 1,19 minimle inkomen netto-inkomen 0,77 0,64 0,65 Verhouding miniml benodigde nettohuishoudensinkomen t.o.v. het ontvngen nettohuishoudensinkomen. Bron: CBS (SEP'96) Het kwrt vn de huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens dt ngf meer dn het huidige inkomen nodig te hebben om finncieel rond te komen, kwm gemiddeld 20% tekort. In 1996 bedroeg dit tekort voor een lleenstnde gemiddeld gulden, voor een pr gulden en voor een gezin met kinderen gulden (figuur 2.6). Ook in de gevllen dt het inkomen boven de lge-inkomensgrens lg, gf nog 6% vn de huishoudens n meer geld nodig te hebben om rond te kunnen komen. Deze huishoudens kwmen gemiddeld 18% tekort. Vn lle huishoudens (10%) die ngven over te weinig inkomen te beschikken, behoorde in 1996 iets meer dn de helft tot de rme huishoudens. De 27

28 overige huishoudens die volgens hun eigen opgve een inkomenstekort hdden, behoorden dus niet tot de rme huishoudens. Figuur 2.6 Miniml benodigde nettohuishoudensinkomen en ontvngen nettohuishoudensinkomen vn huishoudens onder de lge-inkomensgrens wrvn het minimle inkomen hoger is dn het ontvngen inkomen, 1996 Alleenstnde Eenoudergezin Pr zonder kinderen Pr met kinderen guldens minimle inkomen ontvngen inkomen Bron: CBS (SEP'96) Negen vn de tien huishoudens gven in 1996 n dt hun huidige inkomen hoger ws dn het miniml noodzkelijke inkomen. Gemiddeld lg het miniml benodigde inkomen vn deze huishoudens 35% onder hun huishoudensinkomen. Onder de lge-inkomensgrens gven zeven vn de tien huishoudens n dt het huidige inkomen voldoende ws om rond te komen. Deze groep kn minder geld missen. Volgens eigen opgve lg het miniml benodigde inkomen in 1996 gemiddeld 23% lger dn het genoten inkomen. 2.6 Bestedingsptronen De hoogte vn het inkomen is één vn de fctoren die het bestedingsptroon vn huishoudens beplt. Sinds 1980 brengt het Budgetonderzoek (BO) vn het CBS de bestedingsndelen in het consumptieptroon vn groepen huishoudens in krt. Dit mkt het onder meer mogelijk bestedingsptronen te nlyseren nr inkomensniveu en ntwoord te geven op vrgen zols: An welke goederen en 28

29 diensten geven de lgere inkomens hun geld uit? Verschilt dt bestedingsptroon vn dt vn de hogere inkomens? De huishoudens met een inkomen boven de lge-inkomensgrens hdden in 1995/1996 gemiddeld gulden te besteden. Dt is tweeml zo veel ls het gemiddelde onder die grens. Sinds 1980/1981 zijn de consumptieptronen voor beide groepen voorl beïnvloed door de reltieve groei vn uitgven n huur en onderhoud vn woning en tuin. Die liepen voor de lge inkomens op vn 23% tot 36% en voor de overige inkomens vn 21% tot 28% (tbel 2.9). De ruimte voor bestedingen n verwrming en verlichting, voeding, kleding en schoeisel is ongeveer in dezelfde mte teruggelopen. Tbel 2.9 Bestedingsndelen vn huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, 1980/ /1996 onder de lge-inkomensgrens boven de lge-inkomensgrens '80/'81 '85/'86 '90/'91 '94/'95 '95/'96 '80/'81 '85/'86 '90/'91 '94/'95 '95/'96 totle bestedingen (x gld.) in % vn de totle bestedingen: voeding woning, wv huur en onderhoud vn woning en tuin, wv. huur(wrde) verwrming en verlichting kleding en schoeisel hygiëne en geneeskundige verzorging ontwikkeling, ontspnning en verkeer, wv. sport, spel en vkntie verkeer en vervoer overige bestedingen Bron: CBS (BO 1980/ /1996) De lge inkomens geven n wonen en voeding een groter deel vn hun budget uit dn de hogere inkomens. Voor het bestedingsndeel 'woning' is het verschil tussen hoge en lge inkomens sinds 1980/1981 bijn verdubbeld. Debet drn is voorl het toenemen vn de huur(wrde), die gerekend wordt tot de vste lsten (zie hiern). Voor 'verwrming en verlichting' is het verschil sinds 1980/1981 gelijk gebleven. Huishoudens met een lg inkomen besteden hiern steeds nr verhouding gemiddeld 2 procentpunten meer dn de hogere inkomens. Alle huishoudens zijn sinds 1980/1981 in verhouding tot ndere kostenposten steeds minder gn uitgeven n voeding. Lge inkomens besteedden in 1995/1996 verhoudingsgewijs nog iets meer n voeding dn de hogere inkomens, mr dit verschil is fgenomen in vergelijking met eerdere jren. Voorl n 'ontwikkeling, 29

30 ontspnning en verkeer', mr ook n 'kleding en schoeisel' geven de lge inkomens verhoudingsgewijs minder uit dn de hoge inkomens. Het ndeel vn de bestedingen n 'hygiëne en geneeskundige verzorging' verschilt nuwelijks tussen beide ctegorieën. Het ndeel vn het budget dt bij lge inkomens nodig is om te voorzien in de bsisbehoeften voeding en woning, beperkt de ruimte voor ndere bestedingen. De grootste verschillen ten opzichte vn de hogere inkomens doen zich voor bij de bestedingen voor verkeer en vervoer (4 à 5 procentpunten) en voor sport, spel en vknties (2 à 3 procentpunten). Vste lsten Sinds 1980/1981 zijn voor huishoudens met een lg inkomen de vste lsten met 13 procentpunten toegenomen, terwijl voor de hogere inkomens het ndeel vste lsten toenm met mr 7 procentpunten. Lge inkomens geven inmiddels 47% vn hun totle bestedingen uit n vste lsten. In 1980/1981 ws dt 34%. Kder 2.5 Vste lsten Het totl vn de vste lsten bestt uit de volgende onderdelen. - Huur en huurwrde: dit is voor huurders de brutohuur en voor eigenren de op bsis vn de wrde vn de woning toebedeelde huur. - Wter en energie: verbruik en vstrecht vn wter, elektriciteit, gs en vste of vloeibre brndstoffen. - Verzekeringen en retributies: tot de verzekeringen behoren de premies voor bijvoorbeeld opstl-, inboedel- en glsverzekering lsmede ndere prticuliere verzekeringen zols ziekte/ongevl-, W.A-, rechtshulp-, levens- en sprverzekeringen. Tot de retributies zijn gerekend contributies voor mtschppelijke orgnisties, omroepbijdrgen, onderwijsbijdrgen, niet-verzekerde zorguitgven (incl. thuiszorg). - Consumptieve belstingen: hiertoe behoren overdrchten in de vorm vn belstingen en heffingen in vebnd met de woning, bijvoorbeeld onroerende-zkbelsting (gebruikersdeel), grond-, strt-, forenzenbelsting en heffingen wegens rioolrecht, zuivering, fvlstoffen, reiniging lsmede ingezetenenomslg, leges voor pspoort en dergelijke. In de jren negentig is zowel de huur ls de huurwrde vn woningen sterk gestegen. Drdoor is het ndeel vn de vste lsten toegenomen. Het bestedingsndeel vn huur(wrde) mkt bij huishoudens met een lg inkomen 31% vn hun totle bestedingen uit. Voor de hogere inkomens is dit 22%. Huishoudens die in een huurhuis wonen, kunnen in nmerking komen voor huursubsidie. Huursubsidies reduceerden in 1995/1996 het bestedingsndeel huur(wrde) vn de lge inkomens met 5 procentpunten tot 26% vn de totle bestedingen. Huursubsidies hebben echter niet kunnen voorkomen dt het ndeel huur(wrde) bij deze ctegorie huishoudens 4 procentpunten méér is toegenomen dn bij de hogere inkomens. Bij de huishoudens met een lg inkomen ws die groei 11 procentpunten en bij de ndere huishoudens 7 procentpunten tussen 1980/1981 en 1995/1996. De prijs voor wter en energie is sinds 1980/1981 gedld en ook het ndeel vn die bsisbehoeften in de bestedingen vn huishoudens is iets gedld. Het ndeel vn wter en energie mkt echter een groter deel uit vn de totle bestedingen vn rme huishoudens dn vn die vn de huishoudens die meer te besteden hebben 30

31 (resp. 8% en 5%). In totl gven in 1995/1996 huishoudens met een lg inkomen 17% vn hun totle bestedingen uit n wter en energie, verzekeringen en belstingen, en huishoudens met meer inkomen 12%. Tbel 2.10 Bestedingsndelen vn vste lsten vn huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, 1980/ /1996 onder de lge-inkomensgrens boven de lge-inkomensgrens '80/'81 '85/'86 '90/'91 '94/'95 '95/'96 '80/'81 '85/'86 '90/'91 '94/'95 '95/'96 totle bestedingen (x gld.) in % vn de totle bestedingen: vste lsten huur(wrde) huur(wrde) minus huursubsidie b wter en energie verzekeringen en retributies consumptieve belstingen Zie toelichting vste lsten in kder 2.5. b Bestedingsndeel indien huursubsidie in mindering wordt gebrcht op zowel de huur(wrde) ls de totle bestedingen. Bron: CBS (BO 1980/ /1996) Huishoudens kunnen ongecht de hoogte vn hun inkomen te mken hebben met hoge vste lsten (ndeel meer dn 40%). Ongeveer een derde deel vn de huishoudens heeft te mken met dergelijke hoge vste lsten. Huishoudens met een lg inkomen hebben echter vker hoge vste lsten dn de huishoudens met een hoger inkomen: vn de rme huishoudens heeft 70% hoge lsten, vn de huishoudens boven de lge-inkomensgrens 30%. Arme huishoudens met hoge vste lsten bestn voor drie kwrt uit lleenstnden (63%) en eenoudergezinnen (14%). Hoge en lge inkomens met hoge vste lsten hebben een bestedingsptroon dt vrijwel gelijk is. Ze verschillen lleen wt betreft de woonkosten. Dt ndeel ligt voor de rme huishoudens 3 procentpunten hoger dn voor de welvrender huishoudens met hoge vste lsten. Noten 1 2 De dtbron voor de prgrfen is het Inkomenspnelonderzoek (IPO), dt zijn gegevens voornmelijk ontleent n de dministrtie vn de Belstingdienst. In het IPO worden enkele inkomensbestnddelen niet of onvolledig wrgenomen, zols kinderlimenttie en limenttie voor een ex-prtner. Deze onvolledigheid kn bij beplde ctegorieën huishoudens (met nme eenoudergezinnen) een vertekening geven. Dit getl is hoger dn werd gerpporteerd door Hoff et l. (1997: 130) in het Tweede jrrpport Armoede en socile uitsluiting. Op bsis vn het Anvullend voorzieningengebruik onderzoek (AVO) 1995 vonden zij kinderen die in een huishouden met een inkomen op of onder het 31

32 socil minimum verbleven. Het SCP heeft dit verschil nder onderzocht; een ntl fctoren speelt een rol. De onzekerheidsmrges in het AVO zijn groter door de geringere steekproefomvng en door de grotere non-respons. In het bijzonder is ten opzichte vn het Inkomenspnelonderzoek sprke vn een ondervertegenwoordiging vn rme kinderen uit eenoudergezinnen met een ctief hoofd en vn kinderen uit ndere huishoudenstypen met een niet-ctief hoofd, wrvoor in de gebruikte weegfctor niet is gecorrigeerd. Voorzover dit is toe te schrijven n non-respons op huishoudensniveu moet worden bedcht dt de verschillen worden uitvergroot indien men het ntl kinderen telt. Er ontstt een multiplier effect, omdt het ntl kinderen per gezin gemiddeld groter is dn 1. Voorts zijn kinderen vn 0-5 jr niet opgenomen in de stndrdweegfctor die in het AVO wordt gebruikt, omdt voor hen geen fzonderlijke vrgenlijst is ingevuld. Op bsis vn de beschikbre gegevens over de huishoudenssmenstelling zijn deze in de nlyse vn Hoff et l. wel meegenomen. Drtoe is de weegfctor voor die kinderen ngepst; het is mogelijk dt dit tot een zekere onderschtting vn het ntl rme kinderen heeft geleid. Op het moment dt de voorlopige cijfers worden smengesteld, is het bronmteril nog niet volledig en moet een rming worden gemkt vn de ontbrekende gegevens. Hierdoor kn een verschil ontstn tussen de voorlopige en de definitieve cijfers. Zo hdden in 1995 volgens het voorlopige cijfer huishoudens een inkomen dt ten hoogste 5% boven het socil minimum uitkwm. Het definitieve cijfer bedroeg , wrbij het grootste verschil optrd bij personen met inkomsten uit rbeid die geen werknemer zijn (voornmelijk zelfstndigen, freelncers en lfhulpen). Drom is voor het onderzoeksjr 1996 de rmingsmethode voor deze groep ngepst. Hierdoor zl het verschil tussen voorlopig en definitief cijfer nr verwchting kleiner zijn. De gekwdrteerde correltiecoëfficiënt voor de smenhng tussen het miniml benodigde en het ontvngen huishoudensinkomen bedroeg 0,52. Met ndere woorden, het ontvngen huishoudensinkomen verklrde 52% vn de totle vritie in het miniml benodigde inkomen. De gekwdrteerde correltiecoëfficiënten voor de smenhng tussen het miniml benodigde en het ontvngen huishoudensinkomen bedroegen chtereenvolgens 0,40 bij lleenstnden, 0,37 bij eenoudergezinnen, 0,35 bij pren zonder kinderen en 0,48 bij pren met kinderen. Het Socil-economisch pnelonderzoek (SEP) vn het CBS bevt een vrg nr het nettohuishoudensinkomen vn respondenten. Deze vrg luidt ls volgt: "Voor een onderzoek ls dit is het nodig dt we de mensen globl kunnen indelen in inkomensgroepen. Mg ik u drom vrgen om ongeveer n te geven hoeveel geld er netto per jr binnenkomt bij uw huishouden? Het gt om het 'schone inkomen' dus wt overblijft n ftrek vn belstingen en premies. (Als er meer dn één persoon een inkomen heeft, wilt u dn lle nettoinkomens bij elkr optellen?") Deze vrg is net ls de minimuminkomensvrg een onderdeel in een reeks vn vrgen nr de subjectieve welvrtbeleving vn respondenten. Bij de bentwoording vn de vrg gt het om het vststellen vn het inkomen volgens de respondent. Dit netto-inkomen is dus niet zonder meer vergelijkbr met het in het lgemeen door het CBS gehnteerde besteedbre huishoudensinkomen. Respondenten zullen over het lgemeen een ndere definitie vn inkomen hnteren dn het CBS. Ook onderling kunnen respondenten verschillen in hun opvttingen over het gevrgde netto-inkomen. Wel mg worden ngenomen dt respondenten consistent zijn in hun gebruik vn het begrip 'inkomen'. Hierdoor mg worden verwcht dt individuele fwijkingen in het nettohuishoudensinkomen ook terugkeren in ndere vrgen nr de subjectieve welvrtbeleving, zols de vrg nr het miniml benodigde inkomen. 32

33 3 VERMOGENS EN SCHULDEN * Huishoudens met een lg inkomen hebben niet geprofiteerd vn de vermogensgroei die zich de fgelopen jren heeft voorgedn. In 1996 hd ruim een kwrt vn de lge inkomens meer schulden dn bezittingen. Niettemin lenen huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens minder geld dn huishoudens boven die grens. Als ze geld lenen, dn is dt vker uit finnciële noodzk. Desondnks hebben mr weinig huishoudens betlingschterstnden, hoewel bijn zes vn de tien huishoudens met een lg inkomen het terugbetlen vn hun schulden zwr vindt. 3.1 Inleiding In de Armoedemonitor 1997 is ndcht besteed n de vrg in welke mte rmoede geprd gt met schulden. Het bleek dt in 1994 het percentge huishoudens met een schuld bij de lge inkomens kleiner ws dn bij de overige inkomens. Voorzover rme huishoudens wel geld leenden, betrof het vker kredieten bij postorderbedrijven of leningen bij fmilie en kennissen en minder vk persoonlijke leningen of doorlopende kredieten. Tegenover de schulden vn huishoudens met een lg inkomen stn nr verhouding weinig bezittingen. Als de wrde vn de schulden groter is dn die vn de bezittingen, dn heeft een huishouden een negtief vermogen. Bijn een kwrt vn de lge inkomens hd een negtief vermogen. Vn de overige inkomens ws dt ruim een tiende. Behlve door leningen f te sluiten, kunnen huishoudens hun bestedingsruimte ook vergroten door betlingen uit te stellen. De Armoedemonitor 1997 liet zien dt een klein deel vn de huishoudens die moeilijk of zeer moeilijk kunnen rondkomen met hun inkomen betlingschterstnden hd. Drbij kn het gn om de betling vn huur of hypotheek, vn de energierekening of vn op fbetling gekochte goederen. In 1995 kwm 13% vn lle huishoudens moeilijk of zeer moeilijk rond. Vn hen hd weer 13% in het voorfgnde jr ten minste één betlingschterstnd: bijn huishoudens. Bijn de helft vn de mensen in deze huishoudens behoorde ook in het jr drvoor l tot een huishouden met een dergelijke chterstnd. In dit hoofdstuk worden de gegevens uit de Armoedemonitor 1997 over vermogens en schulden (in 3.2 en 3.3) en over betlingschterstnden vn huishoudens gectuliseerd (in 3.4). Bovendien wordt over een ntl specten vn de schuldenproblemtiek bij rme huishoudens nvullende informtie gepresenteerd over de hoogte vn de restntschulden en de duur vn schulden (in 3.3), over de * Dit hoofdstuk is een bijdrge vn het CBS, geschreven door G.J.H. Linden, mw. ir. C.L.E. Schobben en drs. H.J. Dirven. 33

34 mening vn huishoudens over hun finnciële situtie en over de moeite die het kost om de schulden terug te betlen (in 3.5). In bijlge B zijn enkele resultten gedetilleerd weergegeven. De gegevens in dit hoofdstuk zijn fkomstig uit het Inkomenspnelonderzoek (IPO), de Vermogenssttistiek en het Socil-economisch pnelonderzoek (SEP) vn het Centrl Bureu voor de Sttistiek en hebben doorgns betrekking op de periode Vermogens Begin 1996 bedroeg het totle vermogen vn de ruim 6,5 miljoen prticuliere huishoudens in Nederlnd miljrd gulden. Dt is gemiddeld gulden per huishouden. De verdeling vn de vermogens is echter zeer ongelijk: een kleine groep huishoudens heeft een erg groot vermogen. Vn lle huishoudens hd 5% in 1996 een vermogen vn meer dn gulden. De helft vn lle huishoudens hd een vermogen vn minder dn gulden. Kder 3.1 Vermogens en schulden Vermogen is het sldo vn bezittingen en schulden. De bezittingen bestn voorl uit bnktegoeden, effecten, onroerend goed en ondernemingsvermogen. De schulden omvtten onder meer schulden ten behoeve vn een eigen woning en consumptief krediet. De eigen woning en overige onroerende zken zijn gewrdeerd op mrktwrde. Enkele zken konden bij de berekening vn het vermogen niet worden meegeteld door gebrek n gegevens. Met nsprken op een toekomstige pensioen- of levensverzekeringsuitkering is geen rekening gehouden. Het gt om grote bedrgen: begin 1996 bedroeg het belegde vermogen vn pensioenfondsen 538 miljrd gulden. Evenmin is het tegoed dt is opgebouwd bij spr- en levenhypotheken tot de bezittingen gerekend. Ontbrekende vormen vn bezit zijn verder contnt geld, duurzme consumptiegoederen (met uitzondering vn de eigen woning), juwelen en ntiek. Voor dit onderzoek is het vermogen bepld n het begin vn het jr vn wrneming. De vermogens vn huishoudens onder de lge-inkomensgrens zijn veel kleiner dn de vermogens vn huishoudens boven die grens. Huishoudens met een lg inkomen hebben meestl geen of hooguit een klein vermogen. In 1996 beschikte de helft vn de lge inkomens over een vermogen vn nog geen gulden. Grote vermogens komen voorl voor bij huishoudens met een hoog inkomen. Boven de lge-inkomensgrens hd de helft vn de huishoudens een vermogen vn minstens gulden. De vermogenspositie vn huishoudens is de ltste jren sterk verbeterd. Voorl de positie vn huishoudens boven de lge-inkomensgrens is nzienlijk beter geworden (figuur 3.1). In 1993 hd de helft vn deze huishoudens een vermogen vn mximl gulden. In 1996 lg dit bedrg gulden hoger. Deze ontwikkeling hngt smen met de groei vn het eigen-woningbezit en het bezit vn effecten. Bovendien zijn woningen en effecten sterk in wrde gestegen. Huishoudens met een lg inkomen hebben echter niet geprofiteerd vn deze vermogensgroei. Zij hebben immers meestl geen eigen woning of effecten. In de periode vernderde de vermogenspositie vn rme huishoudens dn ook niet. 34

35 Figuur 3.1 Het vermogen vn huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, x 1000 gld (medin) onder lge-inkomensgrens boven lge-inkomensgrens De vermogenspositie betreft de situtie op 1 jnuri De gegevens hebben betrekking op huishoudens in het voorfgnde jr. In de figuur is het medine vermogen gepresenteerd. Bron: CBS (IPO'92-'95 en Vermogenssttistiek '93-'96) In 1996 hd 26% vn lle huishoudens met een lg inkomen een negtief vermogen (figuur 3.2). De schulden vn deze huishoudens wren dus groter dn hun bezittingen. Negtieve vermogens kwmen bij lge inkomens tweeënhlf keer zo veel voor ls bij de overige inkomens. Voorl veel lge inkomens met minderjrige kinderen hdden een negtief vermogen. Ruim één op de drie vn deze huishoudens hd meer schulden dn bezittingen. Negtieve vermogens kwmen ook voor bij pren zonder kinderen (26%) en bij lleenstnden (16%) met een lg inkomen. De lge inkomens hebben nr verhouding ook vk een klein vermogen. Begin 1996 hd ruim één op de drie huishoudens met een lg inkomen een vermogen vn gulden. Slechts 40% vn deze huishoudens hd een groter vermogen chter de hnd. Negtieve vermogens en kleine vermogens komen bij de hogere inkomens nmerkelijk minder vk voor. Eén op de vijf huishoudens boven de lge-inkomensgrens hd minder dn gulden en bijn 70% hd een vermogen vn gulden of meer. 35

36 Figuur 3.2 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, nr de hoogte vn het vermogen in klssen, 1996 negtief vermogen gulden gulden gulden gulden en meer % onder lge-inkomensgrens boven lge-inkomensgrens De vermogenspositie betreft de situtie op 1 jnuri De gegevens hebben betrekking op huishoudens in het voorfgnde jr. Bron: CBS (IPO'95 en Vermogenssttistiek '96) 3.3 Schulden Hoeveel huishoudens mken schulden? In 1996 hd 58% vn lle huishoudens schulden: ruim 3,5 miljoen huishoudens. Boven de lge-inkomensgrens komen meer schulden voor dn onder de lgeinkomensgrens. Vn de huishoudens met een inkomen boven de lge-inkomensgrens hd 63% schulden. Dt ws twee keer zo veel ls bij de lge inkomens. Deze verhouding is in de periode niet gewijzigd. Dt huishoudens boven de lge-inkomensgrens meer schulden hebben dn huishoudens eronder, komt voorl door de hypotheken. Begin 1996 hd 46% vn de huishoudens boven de lge-inkomensgrens een hypothecire schuld. Bij de lge inkomens ws dt slechts 7%. Omdt huishoudens met een lg inkomen niet zo vk een hypotheek hebben, blijven deze schulden in het vervolg vn dit hoofdstuk buiten beschouwing. Arme huishoudens hebben nr verhouding ook minder niet-hypothecire schulden. Het verschil is echter veel kleiner dn bij de hypothecire schulden. In 36

37 1996 hd 28% vn de rme huishoudens een niet-hypothecire schuld. Dt ws 4 procentpunten hoger dn in Vn de overige huishoudens hd 32% een niethypothecire schuld. Dt ndeel is sinds 1993 nuwelijks vernderd Welke huishoudens mken schulden? 1 Het hebben vn niet-hypothecire schulden hngt voorl smen met de huishoudenssmenstelling en de leeftijd vn de meestverdienende persoon in het huishouden (tbel 3.1). De hoogte vn het inkomen is minder vn belng. Zowel onder ls boven de lge-inkomensgrens komen niet-hypothecire schulden verhoudingsgewijs veel voor bij eenoudergezinnen en pren met kinderen. Deze groepen huishoudens verschillen echter in de reden voor hun schulden: eenoudergezinnen geven vker n schulden te moeten mken in verbnd met hun finnciële situtie (zie 3.5.1). In beide welvrtsgroepen komen bij eenpersoonshuishoudens en pren zonder kinderen niet-hypothecire schulden reltief weinig voor. Drmee hngt smen dt het ndeel huishoudens met een niet-hypothecire schuld kleiner is nrmte de meestverdienende persoon in het huishouden ouder is. Ouderen hebben weinig schulden. Mensen in de leeftijd tot 45 jr hebben nr verhouding juist veel schulden. Het hebben vn schulden hngt ook smen met het onderwijsniveu vn de meestverdienende persoon en het ntl werkzme personen in het huishouden. Het ndeel huishoudens met een niet-hypothecire schuld is groter nrmte de meestverdienende persoon hoger opgeleid is en nrmte meer personen werkzm zijn. Opvllend is het hoge percentge schulden bij lge inkomens op het hoogste onderwijsniveu. Bij deze huishoudens komen nr verhouding veel studieschulden voor. Het betreft voorl huishoudens met personen zonder werk of met een bntje vn een beperkt ntl uren. 37

38 Tbel 3.1 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, nr niet-hypothecire schuldpositie en huishoudenskenmerken, 1994/1996 (in procenten vn lle huishoudens per ctegorie) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens smenstelling huishouden lleenstnden eenoudergezinnen (echt)pren met kinderen (echt)pren zonder kinderen leeftijd meestverdienende persoon 24 jr jr jr jr onderwijsniveu meestverdienende persoon lg middelbr hoog ntl werkzme personen b geen één twee of meer Exclusief huishoudens met zelfstndigen. b Werkzm indien rbeidstijd 12 uur per week. Bron: CBS (SEP'94-'96) Welke soorten schulden mken huishoudens? Schulden in de vorm vn een persoonlijke lening of een doorlopend krediet komen het meest voor. Ruim de helft vn de rme huishoudens met een niet-hypothecire schuld hd een lening vn dit type (figuur 3.3). Vn de huishoudens boven de lgeinkomensgrens hdden bijn zeven vn de tien een persoonlijke lening of doorlopend krediet. Arme huishoudens hebben nr verhouding vk detilhndels- en postorderkredieten. In 1994/ /1996 hd een kwrt vn de lge inkomens met een niethypothecire schuld zo'n krediet. Dt ws drieënhlf keer zo vk ls bij huishoudens boven de lge-inkomensgrens. Ook lenen rme huishoudens meer bij fmilie en vrienden. Het ndeel vn deze leningen dlde evenwel vn 27% in de periode 1990/1992 nr 22% in de periode 1994/1996. Bijn drie vn de tien rme huishoudens met een niet-hypothecire schuld hdden een ndere dn de bovengenoemde soorten leningen, onder meer kredieten op bsis vn huurkoop, fbetling of onderpnd en rentedrgende leningen in het kder vn de studiefinnciering. De hogere inkomens met een schuld hdden in een kwrt vn de gevllen één of meer vn deze leningen. 38

39 Figuur 3.3 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens met niet-hypothecire schulden, nr soort lening,1994/ % lening of krediet vn fmilie of vrienden persoonlijke lening / doorlopend krediet detilhndels- / postorder krediet overig krediet / lening onder lge-inkomensgrens boven lge-inkomensgrens Exclusief huishoudens met zelfstndigen. Bron: CBS (SEP'94-'96) Huishoudens met een lg inkomen hebben vker verschillende soorten leningen tegelijkertijd dn de overige huishoudens. In 1994/1996 hd 22% vn de rme huishoudens met een schuld twee of meer soorten leningen. Boven de lgeinkomensgrens ws dt het gevl in 15% vn de huishoudens met schulden Hoe groot zijn de schulden vn huishoudens? Huishoudens met een lg inkomen hebben niet lleen minder schulden, mr hun schulden zijn ook minder groot dn die vn huishoudens met een hoger inkomen (figuur 3.4). In de periode 1994/1996 hd de helft vn lle lge inkomens met een niet-hypothecire lening een restntschuld vn gulden of minder. De openstnde schuld vn huishoudens boven de lge-inkomensgrens bedroeg in de helft vn de gevllen mximl gulden. Vnwege hun lgere inkomen hebben huishoudens onder de lge-inkomensgrens wel minder ruimte voor het flossen vn hun schulden. Het Socil en Cultureel Plnbureu liet in de Armoedemonitor 1997 zien dt drdoor de flossingscpciteit vn de lge inkomens vker onvoldoende ws dn die vn de overige inkomens. 2 39

40 Figuur 3.4 De restntschuld vn niet-hypothecire schulden onder en boven de lge-inkomensgrens, nr soort lening, 1994/ x 1000 gld (medin) Lening of krediet vn fmilie of vrienden Persoonlijke lening/ doorlopend krediet Detil hndels-/ postorder krediet Overig krediet / lening Totl niethypothecire leningen onder lge-inkomensgrens boven lge-inkomensgrens Exclusief huishoudens met zelfstndigen. Bron: CBS (SEP'94-96) De restntschulden vn de persoonlijke leningen en het doorlopende krediet zijn het grootst. De helft vn lle rme huishoudens met zo'n soort schuld moest nog gulden of minder terugbetlen. Bij de helft vn de overige huishoudens met een persoonlijke lening of doorlopend krediet ws dt mximl gulden. Ook de 'overige' openstnde leningen en de restntschulden bij fmilie en vrienden zijn kleiner bij de lge inkomens. Alleen voor de detilhndels- en postorderkredieten is er geen verschil tussen beide inkomensgroepen. De helft vn lle huishoudens met zo'n lening hd een restntschuld vn hooguit gulden. De hoogte vn de schulden is nzienlijk groter ls huishoudens meer dn één soort lening hebben. De helft vn lle huishoudens met twee of meer soorten leningen moest nog minstens gulden terugbetlen. Ook in dit gevl zijn de restntschulden kleiner bij lge inkomens. In de helft vn de rme huishoudens met meer dn één soort lening ws de restntschuld miniml gulden. Bij de overige huishoudens ws dt twee keer zo veel Hoe lng duren de schulden vn huishoudens? Huishoudens vernderen in de loop der tijd vn smenstelling: ze splitsen, voegen zich smen en vernderen door geboorte of overlijden. Het vergelijken vn de 40

41 schulden vn huishoudens op verschillende momenten in de tijd is drdoor niet gemkkelijk. Eenvoudiger is het om de ontwikkeling vn de schuldsitutie vn personen in de loop vn de tijd te volgen. Zo kn bijvoorbeeld worden onderzocht in hoeverre personen lngdurig behoren tot een huishouden met schulden. Veel personen in een huishouden met een niet-hypothecire schuld hebben l jrenlng een schuld. Vn lle mensen die in 1996 deel uitmkten vn een huishouden met een schuld behoorde 57% ook in de drie voorfgnde jren tot zo'n huishouden. De duur vn deze leningen is voor mensen onder de lgeinkomensgrens niet nders dn voor mensen boven de lge-inkomensgrens. Over een lngere periode bezien behoort slechts een klein deel vn lle mensen voortdurend tot een huishouden met een niet-hypothecire schuld. In de periode betrof het 15% vn lle personen (figuur 3.5). Bijn de helft vn lle personen hd op enig moment te mken met dergelijke schulden. Ruim de helft behoorde in geen enkel jr tot een huishouden met een niet-hypothecire schuld. Lge inkomens onderscheiden zich wt betreft de duur vn deze schulden niet vn de overige inkomens. b Figuur 3.5 Personen in huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens in 1996, nr het ntl jren met een niet-hypothecire schuld in de periode % Geen schuld Een jr Tw ee jr Drie jr Vier jr onder lge-inkomensgrens boven lge-inkomensgrens b Exclusief huishoudens met zelfstndigen. Antl (jrlijkse) peildt. Bron: CBS (SEP'93-'96) 41

42 3.4 Betlingschterstnden Ingevl vn finnciële krpte stelt een klein deel vn de huishoudens betlingen uit. In de periode 1994/1996 hd jrlijks 5% vn de huishoudens die moeite hdden om rond te komen in de voorfgnde twlf mnden een chterstnd in de betling vn de huur of hypotheek. Bij de betling vn de energierekening hd 3% vn de huishoudens een chterstnd, bij de betling vn op fbetling gekochte rtikelen 2%. Deze betlingschterstnden kwmen even vk voor bij huishoudens onder de lge-inkomensgrens ls bij huishoudens erboven (tbel 3.2). Kder 3.2 Moeilijk rondkomen en betlingschterstnden In het Socil-economisch pnelonderzoek (SEP) vn het CBS wordt n huishoudens jrlijks de vrg gesteld: "Hoe goed kunt u rondkomen met het totle huishoudinkomen?". Respondenten kunnen de volgende ntwoorden geven: 'zeer moeilijk', 'moeilijk', 'eerder moeilijk', 'eerder gemkkelijk', 'gemkkelijk' en 'zeer gemkkelijk'. Vnf 1994 worden in het SEP ook vrgen gesteld over betlingschterstnden. Hierbij wordt voor de voorfgnde twlf mnden gevrgd nr betlingschterstnden ten nzien vn huur of hypotheek, energierekening en op fbetling gekochte rtikelen. De vrgen over betlingschterstnden worden lleen gesteld n huishoudens die 'eerder moeilijk' en '(zeer) moeilijk' rondkomen. In de periode ging het jrlijks om drie vn de tien huishoudens. De meeste huishoudens die moeilijk rondkomen (92%) hdden in de periode 1994/1996 geen enkele betlingschterstnd. Vn de huishoudens met betlingschterstnden hd de meerderheid slechts een chterstnd op één gebied. Het ging drbij voornmelijk om huurchterstnden. Vn de huishoudens met een lg inkomen hd 10% één of meer soorten betlingschterstnden. Bij huishoudens boven de lge-inkomensgrens ws dt 7%. Pren zonder kinderen hdden reltief weinig betlingschterstnden. Drin onderscheidden zij zich voorl vn de eenoudergezinnen. In de periode 1994/1996 hd 17% vn de eenoudergezinnen met een lg inkomen ten minste één betlingschterstnd. Bij de kinderloze pren onder de lge-inkomensgrens ws dt 5%. Bij huishoudens wrvn de meestverdienende persoon tussen de 25 en 44 jr ws, kwmen vker betlingschterstnden voor dn bij huishoudens wrvn die persoon tussen de 45 en 64 jr oud ws (tbel 3.3). Onder de lge-inkomensgrens hd bijn één op de vijf huishoudens in de leeftijdsctegorie vn 25 tot 45 jr een betlingschterstnd. Nr onderwijsniveu wren de verschillen klein en sttistisch niet-significnt. 42

43 Tbel 3.2 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens met betlingschterstnden in de voorfgnde twlf mnden, 1994/1996 (in procenten vn lle huishoudens per ctegorie) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens chterstnd in de betling vn huur/hypotheek energierekening op fbetling gekochte rtikelen Huishoudens die 'eerder moeilijk', 'moeilijk' of 'zeer moeilijk' rondkomen. Bron: CBS (SEP'94-'96) Tbel 3.3 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens met betlingschterstnden in de voorfgnde twlf mnden, nr huishoudenskenmerken, 1994/1996 (in procenten vn lle huishoudens per ctegorie) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens leeftijd meestverdienende persoon 24 jr x x jr jr jr x x 2 onderwijsniveu meestverdienende persoon lg middelbr hoog x x 6 ntl werkzme personen b geen één twee of meer x x 6 Huishoudens die 'eerder moeilijk', 'moeilijk' of 'zeer moeilijk' rondkomen. b Werkzm indien rbeidstijd 12 uur per week. Bron: CBS (SEP'94-'96) Betlingschterstnden komen meer voor bij huishoudens met één werkzme persoon dn bij huishoudens zonder werkzme personen. Onder de lge-inkomensgrens hd bijn een vijfde vn de huishoudens met één werkzme persoon een betlingschterstnd. Bij de huishoudens zonder werkzme personen ws dt bijn een tiende. Dit komt doordt de ltste groep voor een groot deel bestt uit huishoudens in de leeftijdsctegorie vn 45 jr of ouder. Betlingschterstnden komen bij deze groep huishoudens weinig voor. Bij huishoudens met één werkzme persoon komen meer betlingschterstnden voor dn bij huishoudens met miniml twee werkzme personen. Deze tweeverdieners hebben over het lgemeen een hoger inkomen. De meerderheid vn de personen in huishoudens met betlingschterstnden in de voorfgnde twlf mnden verkeerde eerder ook l in zo'n situtie. Vn lle mensen die zowel in 1995 ls in 1996 behoorden tot een huishouden dt moeilijk 43

44 rondkwm met het inkomen, hd 89% niet te mken gehd met een betlingschterstnd. Eén op de negen mensen behoorde in 1996 tot een huishouden met betlingschterstnden in de voorfgnde twlf mnden. Hiervn verkeerde ruim 60% in het jr drvoor ook l in zo'n situtie. Deze personen mkten dus in twee opeenvolgende jren deel uit vn een huishouden met een betlingschterstnd. 3.5 Het oordeel vn de huishoudens zelf De finnciële situtie vn het huishouden De schuldpositie vn huishoudens heeft een ntl specten. Zo kn worden vstgesteld om wt voor soort schuld het gt, wt de hoogte vn de restntschuld is en in hoeverre schulden en bezittingen elkr in evenwicht houden. Drnst kn ook een subjectief spect worden onderscheiden. Huishoudens hebben doorgns nmelijk een uitgesproken oordeel over hun finnciële omstndigheden. Zij kunnen bijvoorbeeld vn mening zijn dt hun schulden noodzkelijk zijn in verbnd met de finnciële situtie vn het huishouden. An schulden hoeft echter niet ltijd een finnciële noodzk ten grondslg te liggen. Huishoudens kunnen ook een lening fsluiten voor de nschf vn luxegoederen, zols een uto of udio- en video-pprtuur. Het percentge huishoudens dt ngeeft schulden te moeten mken, is sinds 1990 gelijk gebleven. Jrlijks gt het om 3% vn lle huishoudens. In 1996 moest één op de tien huishoudens sprmiddelen nspreken en bijn één op de drie gf n precies rond te kunnen komen. Ruim de helft vn lle huishoudens hield nr eigen zeggen een beetje of zelfs veel geld over. N 1990 is het ndeel huishoudens dt een beetje geld overhoudt licht gedld. Deze dling ging geprd met een geringe toenme vn het ndeel huishoudens dt sprmiddelen nspreekt enerzijds en vn het ndeel huishoudens dt veel geld overhoudt nderzijds. Huishoudens onder de lge-inkomensgrens beoordelen hun finnciële situtie veel negtiever dn huishoudens boven die grens (figuur 3.6). In 1996 gf bijn één op de elf (9%) lge inkomens n schulden te moeten mken tegenover één op de vijftig (2%) overige inkomens. Vn de huishoudens met een lg inkomen hield slechts 23% een beetje of veel geld over. Bij de overige huishoudens ws dt 63%. 44

45 Figuur 3.6 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens, nr beoordeling vn de finnciële situtie, 1996 (in procenten) Veel geld overhouden 2 12 Beetje geld overhouden Precies rondkomen Sprmiddelen nspreken Schulden mken % Onder lge-inkomensgrens Boven lge-inkomensgrens Bron: CBS (SEP'96) Het ndeel huishoudens dt ngeeft schulden te moeten mken vnwege de finnciële situtie vrieert nuwelijks nr gelng de leeftijd vn de meestverdienende persoon in het huishouden, diens onderwijsniveu en het ntl werkzme personen in het huishouden. Dt is opvllend, omdt wel meer huishoudens een niet-hypothecire schuld hebben nrmte de meestverdienende persoon jonger is, diens onderwijsniveu hoger en er meer personen in het huishouden werkzm zijn. Blijkbr ziet slechts een klein deel vn de jongere, hoogopgeleide huishoudens met een goede rbeidsmrktpositie hun schulden ls een finnciële noodzk. Zij gebruiken leningen voorl voor de nschf vn luxegoederen. Drentegen is een verhoudingsgewijs groot deel vn de schulden bij oudere, lgopgeleide huishoudens zonder werkzme personen wél uit finnciële nood geboren. Er bestn wel opvllende verschillen in het oordeel over de eigen finnciële situtie nr huishoudenssmenstelling (figuur 3.7). Een verhoudingsgewijs groot deel vn de eenoudergezinnen gf n schulden te moeten mken, nmelijk 12%. Onder de lge-inkomensgrens ws de positie vn eenoudergezinnen nog slechter. Dr gold het voor bijn één op de vijf. De meeste schulden vn eenoudergezinnen houden dus verbnd met hun finnciële situtie. Drin onderscheiden zij zich vn de overige typen huishoudens. Zo komen niet-hypothecire schulden bij pren met kinderen evenveel voor ls bij eenoudergezinnen, mr worden ze veel minder ls finnciële noodzk gezien. Pren zonder kinderen beoordelen hun finnciële situtie het positiefst. Nog geen 2% zei schulden te moeten mken. 45

46 Figuur 3.7 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens die ngeven schulden te moeten mken, nr huishoudenssmenstelling, 1994/1996 (in procenten) Pr zonder kinderen Pr met kinderen Eenoudergezinnen 5 19 Alleenstnden % 25 Onder lge-inkomensgrens Boven lge-inkomensgrens Bron: CBS (SEP'94-'96) Het oordeel vn huishoudens over hun finnciële situtie hngt niet lleen smen met de hoogte vn hun besteedbr inkomen. Ook de hoogte vn het vermogen en het hebben vn niet-hypothecire schulden en betlingschterstnden spelen een rol (tbel 3.4). Zo zei 28% vn lle huishoudens met een lg inkomen en een negtief vermogen dt hun schulden noodzkelijk wren. Bij de lge inkomens met een positief vermogen ws dt 2% à 3%. Het verhoudingsgewijs grote ndeel lge inkomens met een niet-hypothecire schuld dt die schuld(en) - nr eigen zeggen - moest mken vnwege de finnciële situtie is hiermee in overeenstemming. Het negtiefste oordeel over de eigen finnciële situtie gven huishoudens die een lg inkomen hdden en een betlingschterstnd in de voorfgnde twlf mnden. Hiervn gf 45% n schulden te moeten mken. Ook boven de lge-inkomensgrens hngt het oordeel vn huishoudens smen met de hoogte vn het vermogen en de nwezigheid vn niet-hypothecire schulden en betlingschterstnden. Gemiddeld is het oordeel vn huishoudens met een hoger inkomen ntuurlijk nzienlijk positiever. 46

47 Tbel 3.4 Huishoudens onder en boven de lge-inkomensgrens die ngeven schulden te moeten mken, nr een ntl ndere specten vn rmoede, 1994/1996 (in procenten vn lle huishoudens per ctegorie) onder de lge- boven de lgeinkomensgrens inkomensgrens hoogte vn het vermogen negtief vermogen gulden gulden of meer 2 1 niet-hypothecire schulden met schuld 26 6 zonder schuld 3 1 betlingschterstnden in de voorfgnde twlf mnden b met betlingschterstnd zonder betlingschterstnd 8 6 Exclusief huishoudens met zelfstndigen. b Alleen huishoudens die 'eerder moeilijk', 'moeilijk' of 'zeer moeilijk' rondkomen. Bron: CBS (SEP'94-'96) De finnciële situtie vn mensen is doorgns geen vst gegeven, mr kn vn jr op jr vernderen. Een verbetering treedt doorgns op ls iemnd vn het huishouden gt werken of een beter betlde bn vindt, wrdoor eventuele schulden kunnen worden fgelost en betlingschterstnden worden ingelopen. An de ndere knt betekent het verlies vn een betlde bn vrijwel ltijd een verslechtering. Behlve vernderingen in de rbeidsmrktpositie kunnen ook vernderingen in de smenstelling vn het huishouden vn invloed zijn op de finnciële situtie. Smenwonen of trouwen gt veell geprd met een verbetering, doordt een ntl kosten kn worden gedeeld. Ook brengen nieuwe prtners vk llebei een eigen inkomen in. Een scheiding drentegen heeft voorl bij vrouwen vk nzienlijke finnciële consequenties. Vn lle mensen die in de periode in Nederlnd woonden, behoorde jrlijks 2% à 3% tot een huishouden dt ngeeft schulden te moeten mken. Het ging niet steeds om dezelfde mensen; sommigen behoorden het ene jr wel, mr het ndere jr niet tot zo'n huishouden. Verreweg de meeste mensen mkten op geen enkel moment deel uit vn een huishouden dt schulden moet mken (figuur 3.8). Slechts 9% behoorde in minstens één jr tot zo'n huishouden. Voor ruim de helft vn deze mensen betrof het een eenmlige gebeurtenis. De rest behoorde in meer dn één jr tot een huishouden dt zegt schulden te moeten mken. 47

48 Figuur 3.8 Personen, nr het ntl jren dt zij behoren tot een huishouden dt ngeeft schulden te moeten mken, % 5% 2% 1% 91% 0 jr 1 jr 2 jr 3 jr 4 jr of vker Bron: CBS (SEP'90-'96) Een lg inkomen vergroot de kns om op enig moment schulden te moeten mken. Vn de personen die in de periode nooit onder de lgeinkomensgrens verkeerden, behoorde bijn 8% op enig moment tot een huishouden dt ngeeft schulden te moeten mken. Bij personen die in één of meer jren deel uitmkten vn een huishouden met een lg inkomen, ws dt 21%. Bovendien kregen deze personen er vker meer dn eens mee te mken De zwrte vn de terugbetling vn schulden Vn huishoudens met een niet-hypothecire lening is bekend hoe zwr zij de terugbetling vn hun schuld en de hieruit voortkomende rente vinden. In de periode 1995/1996 vonden bijn drie vn de tien huishoudens met een lening de terugbetling zwr of erg zwr (figuur 3.9). De beoordeling vn de zwrte vn de schulden hngt sterk smen met het inkomen. Onder de lge-inkomensgrens vonden bijn zes op de tien huishoudens de terugbetling vn schulden zwr of erg zwr. Bij de overige huishoudens ws dt ruim één op de vijf. 48

49 Figuur 3.9 Huishoudens met een niet-hypothecire lening onder en boven de lge-inkomensgrens, nr de zwrte vn de terugbetling vn schulden en de hieruit voortkomende rente, 1995/ % totl onder lgeinkomensgrens 78 boven lgeinkomensgrens erg zw r zw r niet zw r Bron: CBS (SEP'95-'96) Pren zonder kinderen vonden hun schuldenlst minder zwr dn ndere huishoudens. Ook ws de beoordeling vn de zwrte vn de schuldenlst positiever nrmte het onderwijsniveu vn de meestverdienende persoon hoger ws. Verder vonden huishoudens hun schulden minder zwr ls er meer personen in het huishouden werkten. Pren zonder kinderen, huishoudens op het hoogste onderwijsniveu en huishoudens met een goede rbeidsmrktpositie hebben doorgns meer finnciële mogelijkheden om hun schulden f te betlen. Voorl ls men de terugbetling vn schulden zwr of erg zwr vindt, verndert het oordeel nogl eens. Vindt men de schuldenlst niet zwr, dn blijft die mening meestl hetzelfde. Vn de personen die in 1996 behoorden tot een huishouden dt de terugbetling zwr of erg zwr vond, deed bijn de helft dt ook l het jr drvoor. Als men de schuld niet zwr vindt, dn ws dt in bijn negen vn de tien gevllen het voorfgnde jr ook l zo. 49

50 Figuur 3.10 Personen in huishoudens met een lening in 1995 en 1996, nr de zwrte vn de terugbetling vn schulden en de hieruit voortvloeiende rente, % erg zw r zw r niet zw r zw rte terugbetling 1996 zelfde situtie in 1995 ndere situtie in 1995 Bron: CBS (SEP'95-'96) Noten 1 2 Vnf prgrf worden resultten gepresenteerd uit het Socil-economisch pnelonderzoek (SEP). Deze gegevens hebben uitsluitend betrekking op huishoudens vn niet-zelfstndigen. Dt wil zeggen dt huishoudens wrin één of meer personen vn 16 jr en ouder ls zelfstndige werkzm zijn, buiten beschouwing zijn gelten. Vrgen over schulden worden in het SEP nmelijk niet n zelfstndigen gesteld. De helft vn lle huishoudens met een lening hd in de periode 1994/1996 een restntschuld die bijn 20% bedroeg vn het jrlijks te besteden huishoudensinkomen. Dit percentge ws voor de lge inkomens vrijwel gelijk n dt voor de overige inkomens. Doordt de lgste inkomensgroepen nr verhouding veel uitgeven n de noodzkelijke kosten vn bestn (woning, voeding en kleding), biedt hun inkomen echter minder mogelijkheden voor het flossen vn schulden. De flossingscpciteit vn de lge inkomens is dus kleiner. 50

51 4 KOSTENVERSCHILLEN TUSSEN HUISHOUDENS * Om de inkomens vn huishoudens vn verschillende grootte en smenstelling vergelijkbr te mken, worden equivlentieschlen gebruikt. De onlngs gectuliseerde equivlentieschl vn het CBS leidt bij bendering tot dezelfde rmoedecijfers ls de oude, zowel dezelfde wt betreft de omvng ls de structuur vn rmoede. Wel blijken de uitgven voor kinderopvng te zijn toegenomen, voorl bij tweeverdieners. Tweeverdieners hebben, zowel bij de oude ls de nieuwe equivlentieschl, meestl een inkomen dt boven de lge-inkomensgrens ligt. Drdoor heeft deze nieuwe uitkomst geen gevolgen voor de rmoedecijfers. De kinderbijslg dekt slechts een deel vn de uitgven voor kinderen. Huishoudens met een lg inkomen moeten momenteel bijn 60% vn de uitgven voor kinderen zelf drgen. Dit ndeel blijkt in de fgelopen jren, ondnks verschillende wijzigingen in kinderbijslgsystemen, vrij constnt geweest te zijn. Alleen in het begin vn de jren tchtig kwm ongeveer 55% vn de uitgven voor kinderen voor rekening vn de huishoudens zelf. Met de invoering vn een nieuw kinderbijslgsysteem in 1995 dreigt echter een verslechtering, wrdoor huishoudens met lge inkomens op den duur ongeveer 65% vn de uitgven voor kinderen zelf moeten gn drgen. De eigen uitgven voor kinderen komen nzienlijk lger uit (50%) wnneer rekening wordt gehouden met nvullende voorzieningen, zols de kindertoelge in de huursubsidie en de tegemoetkoming studiekosten. Arme huishoudens besteden minder geld n hun kinderen dn vergelijkbre huishoudens met een inkomen boven de lge-inkomensgrens. Ten opzichte vn de meer welgestelde huishoudens gt een groter deel vn hun uitgven n kinderen op n eerste levensbehoeften en een kleiner deel n luxueuze bestedingen. De verschillen zijn voorl groot voor uitgven n ontspnning, met nme vknties, wr huishoudens met lge inkomens zowel bsoluut ls reltief beduidend minder n uitgeven. 4.1 Inleiding De welvrtspositie vn huishoudens is niet uitsluitend fhnkelijk vn het inkomen, mr ook vn het type huishouden en de uiteenlopende lsten die drmee smenhngen. In dit hoofdstuk wordt ndcht besteed n drie specten vn kostenverschillen tussen huishoudens. In prgrf 4.2 wordt ingegn op het gebruik vn verschillende equivlentieschlen, een methode om het besteedbr inkomen vn huishoudens te corrigeren voor verschillen in de omvng en smenstelling vn het leefverbnd. In prgrf 4.3 wordt ngegn in welke mte * An dit hoofdstuk hebben medewerkers vn zowel het SCP ls het CBS bijgedrgen. De nlyses in de prgrfen 4.2 en 4.4 vllen onder de verntwoordelijkheid vn het CBS en zijn opgesteld door drs. J.M.P. Schiepers. Prgrf 4.3 bevt een bijdrge vn het SCP, geschreven door drs. E.J. Pommer. 51

52 de kinderbijslg kostendekkend is. Prgrf 4.4 is gewijd n de verschillen in bestedingen n kinderen in rme en niet-rme huishoudens. In dit hoofdstuk wordt veelvuldig gebruikgemkt vn de lge-inkomensgrens, die in hoofdstuk 2 (kder 2.1) nder is omschreven. 4.2 De budgetverdelingsmethode: oud en nieuw Het besteedbre huishoudensinkomen is een geschikte indictor voor welvrt vn huishoudens, mits rekening wordt gehouden met verschillen in omvng en smenstelling vn de huishoudens. Met een equivlentieschl wordt voor deze verschillen gecorrigeerd. De verdeling vn de gecorrigeerde inkomens heet de 'gestndrdiseerde inkomensverdeling'. In de economische litertuur is drtoe een heel scl vn equivlentieschlen voorgesteld. Er is echter geen consensus over de vrg welke schl tot optimle resultten leidt. In dit hoofdstuk worden verschillende equivlentieschlen met elkr vergeleken wt betreft hun invloed op de omvng en de structuur vn de rmoede in Nederlnd De oude en nieuwe CBS-equivlentieschl Het CBS stndrdiseert de inkomensverdeling met een equivlentieschl die fgeleid is uit bestedingsptronen vn huishoudens, te weten de equivlentieschl volgens de budgetverdelingsmethode. Deze methode verdeelt de bestedingen over de huishoudensleden (tussen ouders en kinderen en tussen de ouders onderling). Omdt bespringen te beschouwen zijn ls uitgestelde bestedingen, kunnen de bespringen (en dus ook het besteedbr inkomen) volgens dezelfde verhouding ls die vn de bestedingen over de huishoudensleden verdeeld worden. Drbij worden globl vier bestedingsctegorieën onderscheiden: - goederen die uitsluitend door kinderen worden geconsumeerd (bv. kinderkleding, kinderopvng, speelgoed); - goederen die uitsluitend door volwssenen worden geconsumeerd (bv. kleding voor volwssenen); - individuele goederen die zowel door kinderen ls door volwssenen worden geconsumeerd (bv. voeding); - goederen die door het huishouden collectief (of deels collectief) worden geconsumeerd (bv. woning). Voorzover dt mogelijk is, komt de verdeling vn deze bestedingen tot stnd op bsis vn empirische onderzoeksresultten. Deze zijn veell gebseerd op het Budgetonderzoek. Ook ndere bronnen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het berekenen vn de verdeelsleutel voor voedingsmiddelen over de huishoudensleden nr geslcht en leeftijd. Drvoor zijn gegevens uit het Budgetonderzoek gecombineerd met resultten vn de Voedselconsumptiepeiling vn TNO. Indien dergelijke specifieke onderzoeksgegevens ontbreken, worden de verdelingen bepld vi een nlyse wrin het verbnd tussen de bestedingen n een bepld goed en de kenmerken vn het huishouden wordt vstgesteld. Per huishouden wordt dn voor elk goed berekend welk deel n de kinderen en welk deel n de 52

53 fzonderlijke ouders toevlt. In het sprkgebruik worden de bestedingen ten behoeve vn kinderen ook wel 'kosten vn kinderen' genoemd. Met ndruk moet worden opgemerkt dt het hier niet gt om miniml noodzkelijke bestedingen, hetgeen de term 'kosten' zou kunnen suggereren. Het gt hier om feitelijke bestedingen voor kinderen. Op bsis vn deze budgetverdeling wordt eerst per huishouden een 'bestedingenequivlentiefctor' vstgesteld en met behulp vn deze fctoren wordt vervolgens de equivlentieschl fgeleid. In 1997/'98 is de CBS-equivlentieschl gectuliseerd op verzoek vn het ministerie vn Socile Zken en Werkgelegenheid. Bij de revisie vn de Inkomens- en koopkrchtsttistieken (in 1999) zl deze gectuliseerde equivlentieschl worden toegepst. Voor de cijfers in de overige hoofdstukken vn deze Armoedemonitor is evenwel nog gebruikgemkt vn de 'oude' CBS-equivlentieschl. De reden hiervoor is dt zowel gebruikers ls mkers vn sttistieken niet gebt zijn bij frequente npssing vn tijdreeksen. Vergelijkbrheid vn cijfermteril in de tijd is immers vn groot belng voor de interprettie vn uitkomsten en het signleren vn ontwikkelingen (zols in deze Armoedemonitor). Ook is het veel efficiënter om een sttistiek eens in de vijf à tien jr te reviseren dn om de uitkomsten jrlijks n te pssen. Kder 4.1 Berekening vn de bestedingenequivlentiefctor De totle bestedingen (B) worden toegerekend n de kinderen (Bk), de fzonderlijke ouders (elk een gedeelte ter grootte vn Bp) en een zuiver collectief deel (Bc). De fctor die de bestedingen corrigeert voor de nwezigheid vn kinderen is B/(B-Bk). Door de totle bestedingen vn een huishouden met kinderen door deze fctor te delen resteert B-Bk. Op soortgelijke wijze corrigeert de fctor B/(B-Bp) voor de nwezigheid vn een prtner. Bij een pr met kinderen vindt stndrdistie ten opzichte vn een eenpersoonshuishouden in twee fsen plts. De fctor B/(B-Bk) corrigeert de bestedingen voor de nwezigheid vn kinderen, drn corrigeert (B-Bk)/(B-Bk-Bp) de resterende bestedingen voor de nwezigheid vn een prtner. Ten opzichte vn een eenpersoonshuishouden is de bestedingenequivlentiefctor vn een pr met kinderen dn gelijk n B/(B- Bk-Bp). Deling vn de bestedingen vn een pr met kinderen door deze fctor levert B-Bk-Bp op Belngrijkste verschillen oude en nieuwe equivlentieschl: de uitkomsten De omvng vn het huishouden is verreweg het meest beplend voor de hoogte vn de equivlentiefctoren. De bestedingen voor kinderen, bijvoorbeeld, stijgen bij een toenme vn het ntl kinderen. Deze bestedingen nemen echter minder dn evenredig toe met het ntl kinderen: net ls bij volwssenen is er sprke vn 'schlvoordelen'. Ter illustrtie: pren met één kind geven gemiddeld 18% vn de totle bestedingen vn het huishouden uit n dt kind. Bij pren met twee of drie kinderen zijn de bestedingen voor kinderen respectievelijk 26% en 33%. Tbel 4.1 geeft de wrden vn de 'nieuwe' CBS-equivlentiefctoren die in de tbellen zijn toegepst. In verbnd met de vergelijkbrheid met de 'oude' fctoren zijn deze lleen gedifferentieerd nr omvng en smenstelling vn het huishouden. In Schiepers en Kickken (1998) zijn de equivlentiefctoren nog verder uitgesplitst nr de leeftijd vn het oudste kind, het huishoudensinkomen en het kenmerk een/tweeverdienerschp. De belngrijkste resultten worden hiern smengevt. 53

54 Leeftijd vn het oudste kind Vnf het vierde levensjr zijn oudere kinderen over het lgemeen duurder dn jongere kinderen, mr de llerjongsten (0-3 jr) zijn nzienlijk duurder dn de kinderen in de dropvolgende leeftijdsklsse (4-11 jr), resulterend in hogere equivlentiefctoren voor deze groep huishoudens met zeer jonge kinderen. Het feit dt de llerjongsten reltief veel geld kosten wordt met nme veroorzkt door hoge uitgven n kinderopvng. Dit is het meest opmerkelijke verschil met de 'oude' equivlentiefctoren. Kder 4.2 Toepssing vn equivlentiefctoren: een voorbeeld Uit tbel 4.1 blijkt dt een echtpr met twee kinderen een equivlentiefctor vn 1,90 heeft. Stel, dit huishouden heeft een huishoudensinkomen vn gulden. Het gestndrdiseerde inkomen vn dit huishouden is dn (40.000/1,90) gulden. Dt wil zeggen dt dit huishouden n een inkomen vn gulden evenveel welvrt ontleent ls een eenpersoonshuishouden n gulden. Inkomen Bij gelijke overige omstndigheden neemt de equivlentiefctor f ls het huishoudensinkomen toeneemt. Dit betekent dt de procentuele bestedingen (bestedingen uitgedrukt ls percentge vn de totle bestedingen vn het huishouden) voor kinderen en de prtner fnemen ls het inkomen toeneemt. Dit effect is echter gering. Een/tweeverdieners Tweeverdieners hebben, bij gelijk inkomen en gezinssitutie, grotere equivlentiefctoren dn eenverdieners. Dit wordt veroorzkt door hogere bestedingen ten behoeve vn kinderen (tweeverdieners geven met nme meer uit n kinderopvng) en ook door hogere bestedingen voor de fzonderlijke prtners. Dit ltste betreft onder meer bestedingen wrbij een gedeelte vn de huishoudelijke productie vervngen wordt door mrktgoederen (het uitbesteden vn huishoudelijke klussen). Drnst hebben tweeverdieners ook hogere bestedingen n woon-werkverkeer en persoonlijke verzorging. Tbel 4.1 Equivlentiefctoren, 1990/1995 ntl kinderen (jonger dn 18 jr) ntl volwssenen 1 1,00 1,33 1,52 1,76* 1,95* 2 1,38 1,70 1,90 2,09 2,28* 3 1,73* 1,95* 2,14* 2,32* 2,49* 4 2,00* 2,19* 2,37* 2,53* 2,68* Stndrdhuishouden is het eenpersoonshuishouden. * Verkregen door extrpoltie. 54

55 4.2.3 De invloed vn de equivlentieschl op rmoedecijfers Buhmnn et l. (1988) stelden l vst dt de keuze vn de equivlentieschl in belngrijke mte beplend is voor de uitkomsten vn welvrtsvergelijkingen in zijn lgemeenheid en rmoedecijfers in het bijzonder. Niet lleen de omvng vn rmoede kn bij toepssing vn een ndere equivlentieschl nzienlijk vernderen, mr ook de smenstelling vn de ctegorie. Schiepers (1992) vergeleek de smenstelling vn de eerste 10%-groep vn de op verschillende mnieren gestndrdiseerde inkomensverdeling vn Het bleek dt de 1 empirisch-subjectieve 'minimuminkomensschl' rmoede in Nederlnd voorl lokliseert bij lleenstnden. Volgens de empirisch-objectieve food rtio schl 2 bleek de rmoede voorl geconcentreerd te zijn bij huishoudens met kinderen. De equivlentieschl vn het CBS nm een tussenpositie in: volgens deze schl wren lleenstnden en eenoudergezinnen vker rm dn ndere huishoudenstypen. Om de gevoeligheid te beplen vn rmoedecijfers in deze Armoedemonitor voor de keuze vn de equivlentieschl, zijn de gevolgen voor de omvng en de structuur vn de rmoede in krt gebrcht. Als mtstf voor de omvng vn rmoede is drbij gekozen voor de trditionele poverty rte: het percentge huishoudens (resp. personen) dt rm is. De structuur vn rmoede wordt beschreven n de hnd vn een tweetl tbellen die de smenhng lten zien tussen rmoede enerzijds en de huishoudenssmenstelling en de belngrijkste inkomensbron vn huishoudens nderzijds. Om de invloed vn de equivlentieschl goed in beeld te brengen, zijn de desbetreffende equivlentieschlen in eerste instntie op één en dezelfde rmoedegrens toegepst, te weten de lge-inkomensgrens. Omdt de invloed vn de equivlentieschl op zijn beurt weer fhnkelijk is vn de keuze vn de rmoedegrens, is deze exercitie herhld met de 'helft vn de medin'-grens zols die in interntionle vergelijkingen door Eurostt wordt 3 toegepst. De onderzochte equivlentieschlen zijn: de oude CBS-schl, zols die in deze Armoedemonitor is toegepst, de nieuwe CBS-equivlentieschl, en ten slotte de bij interntionle vergelijkingen veelgebruikte 'ngepste OECD-schl', 4 in het vervolg kortweg OECD-schl genoemd. Zie tbel 4.2. Kder 4.3 De OECD-equivlentieschl De niet-empirische, normtieve OECD-equivlentieschl is in de tweede helft vn de jren tchtig door Eurostt vstgesteld, toen bleek dt een interntionl bruikbre empirische equivlentieschl op korte termijn onhlbr ws. Deze consttering, in combintie met de opvttingen vn deskundigen dt de oorspronkelijke OECD-schl te 'steil' ws, heeft geleid tot de 'ngepste' OECD-schl. Zowel bij de oorspronkelijke ls bij de ngepste OECD-schl is de equivlentiefctor gelijk n de som vn de individuele gewichten vn de huishoudensleden. De oorspronkelijke schl gf gewichten met de wrde 1 n de eerste volwssene in het huishouden, met de wrde 0,7 n elke volgende volwssene en met de wrde 0,5 n elk kind. Bij de ngepste OECD-schl is dt respectievelijk 1, 0,5 en 0,3. Een principieel bezwr tegen de OECD-schlen is het normtieve krkter; de schl is voor lle Europese lnden gelijk, hetgeen betekent dt geen rekening gehouden wordt met bestedingsptronen die specifiek zijn voor een lnd en die tot verschillen in schlvoordelen kunnen leiden. Een tweede ndeel is dt lle volwssenen (behlve de eerste) en ook lle kinderen evenveel 'kosten'. Er wordt verondersteld dt er n de tweede volwssene en/of het eerste kind geen schlvoordelen meer zijn. Deze veronderstelling is weinig plusibel. 55

56 Als gebruik wordt gemkt vn de nieuwe equivlentieschl, blijkt het ntl huishoudens met een lg inkomen mr weinig te vernderen. Het ntl huishoudens met een lg inkomen neemt toe met Dt leidt tot een stijging vn het rmoedepercentge met 0,2 procentpunt. Deze toenme betreft uitsluitend (echt)pren met minderjrige kinderen. Ze wordt veroorzkt door het feit dt volgens de nieuwe CBS-equivlentieschl de bestedingen voor kinderen hoger zijn dn volgens de oude CBS-equivlentieschl, met nme bij pren met jonge kinderen. De gevolgen vn het gebruik vn de OECD-schl zijn groter. Deze schl geeft een nzienlijk hogere schtting vn het ntl rme huishoudens. Vergeleken met de oude CBS-schl telt de OECD-schl mr liefst méér huishoudens met een lg inkomen, hetgeen resulteert in een stijging vn het rmoedepercentge met 3,5 procentpunten. Met nme (echt)pren met minderjrige kinderen hebben volgens de OECD-schl vker een lg inkomen dn volgens de (oude en nieuwe) CBS-schl. Ook bij de pren zonder kinderen leidt toepssing vn de OECD-schl tot een reltief grote toenme vn de rmoede. Tbel 4.2 Arme huishoudens (volgens lge-inkomensdefinitie), nr huishoudenstype en equivlentieschl, 1996* (x 1.000) equivlentieschl CBS CBS-nieuw OECD lleenstnde mn tot 65 jr lleenstnde vrouw tot 65 jr lleenstnde mn, 65 jr en ouder lleenstnde vrouw, 65 jr en ouder eenoudergezin met minderjrige kinderen (echt)pr met minderjrige kinderen (echt)pr zonder minderjrige kinderen, wv met meestverdienende jonger dn 65 jr met meestverdienende 65 jr of ouder overige huishoudens totl ntl rme huishoudens totl ntl personen in deze huishoudens Bron: CBS (IPO'96) Zols gezegd gt vorenstnde nlyse uit vn de lge-inkomensgrens. Eurostt mkt echter vk gebruik vn een ndere rmoedegrens, de 'helft vn de medin'. Tbel 4.3 geeft uitkomsten vn verschillende equivlentieschlen voor deze Eurosttgrens. Het blijkt dt bij toepssing vn deze rmoedegrens het ntl rme 5 huishoudens veel minder gevoelig is voor de keuze vn de equivlentieschl. Ook ls uitgegn wordt vn deze rmoedegrens is het grootste verschil tussen de CBSschlen en de OECD-schl dt volgens de CBS-schlen reltief veel eenpersoonshuishoudens rm zijn, terwijl volgens de OECD-schl rmoede reltief vk voorkomt bij (echt)pren met minderjrige kinderen. 56

57 Tbel 4.3 Arme huishoudens (volgens hlf-medindefinitie), nr huishoudenstype en equivlentieschl, 1996* (x 1.000) equivlentieschl CBS CBS-nieuw OECD lleenstnde mn tot 65 jr lleenstnde vrouw tot 65 jr lleenstnde mn, 65 jr en ouder lleenstnde vrouw, 65 jr en ouder eenoudergezin met minderjrige kinderen (echt)pr met minderjrige kinderen (echt)pr zonder minderjrige kinderen, wv met meestverdienende jonger dn 65 jr met meestverdienende 65 jr of ouder overige huishoudens totl ntl rme huishoudens totl ntl personen in deze huishoudens Bron: CBS (IPO'96) In tbel 4.4 zijn de huishoudens met een lg inkomen uitgesplitst nr hun belngrijkste inkomensbron. Gegeven het voorgnde wekt het geen verbzing dt de uitkomsten vn de CBS-schlen vrijwel identiek zijn. De OECD-schl lokliseert, iets meer dn de CBS-schlen, rmoede ook bij huishoudens wrvn loon de voornmste inkomensbron is. Voor lle drie de schlen geldt dt de groep rme huishoudens voor het overgrote deel (70% tot 76%) bestt uit huishoudens die voornmelijk zijn ngewezen op pensioen of overige uitkeringen Conclusie De oude en de nieuwe CBS-equivlentieschl leveren bij bendering gelijke rmoedecijfers op, zowel wt betreft omvng ls structuur vn rmoede. De bij de recente ctulistie vn de budgetverdelingsmethode geconstteerde ontwikkelingen in de bestedingen voor kinderen (in csu de toegenomen uitgven n kinderopvng) hebben dus mr weinig invloed op de rmoedecijfers. De reden hiervoor is dt voorl huishoudens wrin beide ouders werken, gebruik mken vn kinderopvng. Het inkomen vn deze tweeverdieners ligt meestl ruim boven de lge-inkomensgrens. Voor het mken vn interntionle vergelijkingen (veell gebseerd op reltieve rmoedegrenzen zols de 'hlf-medingrens') is de 'ngepste OECD-equivlentieschl', zols Eurostt die propgeert, een cceptbel lterntief. Voor ntionle toepssingen, zols de berekening vn de lgeinkomensgrens, is de OECD-schl echter geen bruikbr lterntief. 57

58 Tbel 4.4 Arme huishoudens (volgens lge-inkomensdefinitie), nr belngrijkste inkomensbron en equivlentieschl, 1996* (x 1.000) equivlentieschl CBS CBS-nieuw OECD winst loon en overig inkomen uit rbeid pensioen overige uitkeringen overige inkomsten of zonder inkomsten totl ntl rme huishoudens Bron: CBS (IPO'96) 4.3 Uitgven voor kinderen en de dekkingsgrd vn kinderbijslg Inleiding In enkele regelingen in de socile zekerheid worden normbedrgen genoemd die fhnkelijk zijn vn de omvng en smenstelling vn het huishouden. Deze normbedrgen weerspiegelen kostenverschillen, die de overheid in het uitkeringsniveu wil verdisconteren. Deze kostenverschillen hebben met nme betrekking op de noodzkelijke uitgven voor levensonderhoud. Dergelijke normeringen zijn met nme in de minimum-bestnsregelingen terug te vinden. Ook de kinderbijslg kent normbedrgen die grotendeels op kostenverschillen zijn terug te voeren. Deze prgrf gt in op de mte wrin de kinderbijslg de uitgven voor kinderen dekt, de zogeheten dekkingsgrd, met nme wr het gt om huishoudens met een lg inkomen. Het gt hier om 'uitgven', omdt de 'kosten' vn kinderen in de zin vn 'noodzkelijke uitgven voor levensonderhoud' moeilijk zijn vst te stellen. In prgrf 4.2 is reeds uitgelegd dt de equivlentieschl vn het CBS is gebseerd op uitgvenverschillen. Deze equivlentieschl zl ook in deze prgrf worden gebruikt om de dekkingsgrd vn de kinderbijslg te beplen. Bij de Algemene kinderbijslgwet worden de verschillen in uitgven tussen huishoudens die het gevolg zijn vn de nwezigheid vn kinderen slechts gedeeltelijk in nmerking genomen. Dit vloeit voort uit het feit dt de vorming vn huishoudens, met nme wr het kinderen betreft, voor een belngrijk deel een bestedingsbeslissing is en de ouders dr zelf verntwoordelijkheid voor drgen. Met de ontwikkeling vn een nieuwe set vn equivlentiefctoren volgens de door het CBS ontwikkelde 'budgetverdelingsmethode' wordt het mogelijk het empirische gehlte vn de verhoudingsgetllen in de kinderbijslg te beplen. Dit lt de politieke fweging die n de huidige verhoudingsgetllen ten grondslg ligt uiterrd onverlet. 58

59 Kder 4.4 Algemene normen voor het minimuminkomen In de minimum-bestnsregelingen wordt rekening gehouden met kostenverschillen die smenhngen met verschillen in de smenstelling vn het huishouden. Het betreft met nme de Algemene bijstndswet, de Algemene ouderdomswet, de Algemene nbestndenwet en de Toeslgenwet. Globl zijn de verhoudingsgetllen vn de minimum-bestnsregelingen op ntionl niveu vstgesteld op 70% voor lleenstnden en op 90% voor eenoudergezinnen, in verhouding tot het bedrg voor een (echt)pr (100%). Bij (echt)pren wordt geen onderscheid gemkt nr l dn niet nwezigheid vn kinderen, omdt de Algemene kinderbijslgwet drin voorziet. De normbedrgen in de Algemene bijstndswet zijn sinds 1996 gedeeltelijk gedecentrliseerd nr de gemeenten. Uit de nieuw berekende equivlentiefctoren vn het CBS blijkt dt de bestnde normverhouding tussen een lleenstnde en een (echt)pr zonder kinderen de werkelijke kostenverhouding volgens de budgetverdelingsmethode goed bendert, nmelijk 70% versus 72% (Schiepers en Kickken 1998). Iets nders ligt dit bij eenoudergezinnen. Wnneer eenoudergezinnen worden vergeleken met tweeoudergezinnen, zouden zij gemiddeld 80% vn het inkomen vn tweeoudergezinnen nodig hebben om hetzelfde welvrtsniveu te bereiken. De normverhouding voor eenoudergezinnen ten opzichte vn tweeoudergezin nen ligt echter niet op 80% mr op 90%. Dit verhoudingsgetl vn 90% in de Algemene bijstndswet, in 1975 ingevoerd, is gebseerd op het rgument dt de meerkosten in een eenoudergezin met een inkomen op minimumniveu onvoldoende gedekt worden door de kinderbijslg. De kinderbijslg zou wel toereikend zijn voor de vergelijkbre meerkosten voor (echt)pren met kinderen (TK 1983/1984: 80). Vergeleken met een lleenstnde heeft de volwssene in een eenoudergezin een kleine 10% (80%-72%) meer nodig om een vergelijkbr welvrtsniveu te bereiken. Dit zijn blijkbr de extr uitgven voor de ouder die voortvloeien uit de nwezigheid vn kinderen Doel vn de kinderbijslg De kinderbijslg beoogt bij te drgen in de kosten die ouders drgen voor de ontplooiing en ontwikkeling vn hun kinderen. De overheid heeft drbij nooit de bedoeling gehd om de kinderbijslg kostendekkend te mken: de eigen finnciële verntwoordelijkheid vn ouders is ltijd bendrukt. De kinderbijslg is drmee te krkteriseren ls een 'inkomensnvullende regeling die ouders of verzorgers meer finnciële ruimte biedt om uitgven voor kinderen te doen wrdoor de ontplooiingsmogelijkheden vn de kinderen wordt bevorderd' (SER 1990: 38). Drmee blijft wel de vrg open in welke mte de overheid dient bij te drgen in de bekostiging vn de uitgven voor kinderen en of deze bijdrge fhnkelijk moet worden gesteld vn de drgkrcht vn het huishouden. Er is een zeer breed mtschppelijk drgvlk voor het uitgngspunt dt zowel de mtschppij in het lgemeen ls de ouders zelf finnciële verntwoordelijkheid dienen te drgen voor de kosten vn kinderen, mr over de mte wrin worden nooit principiële uitsprken gedn. Dit is wel het gevl wnneer het gt om huishoudens met een inkomen op minimumniveu. In een dvies vn de SER in 1990 zijn enkele vertegenwoordigers vn werknemers in de rd en enkele kroonleden vn mening dt de bestedingsruimte vn ouders met een inkomen op minimumniveu slechts weinig mg fwijken vn de bestedingsruimte vn pren zonder kinderen (SER 1990: 49). Dit betekent dt op minimumniveu lle kosten vn kinderen vergoed zouden moeten worden. De overige leden vn de rd stellen zich niet chter deze gedchtegng. Nst principiële bezwren worden ook enkele prktische bezwren door dit ndere deel vn de rd nr voren gebrcht, wronder de verhoging vn de mrginle druk. 6 Een hogere mrginle druk zou een negtief effect hebben op de rbeidsdeelnme (met nme vn gehuwde vrouwen). Een vergnde dekking vn de kosten vn kinderen voor huishoudens op minimumniveu wordt wel bepleit door de 59

60 Nederlndse Gezinsrd (1994). Deze rd pleit, net ls een deel vn de SER, voor volledige kostendekking op minimumniveu op bsis vn de drgkrchtgedchte. Wnneer een socil minimum wordt vstgelegd, mg de bestedingsruimte vn dit socil minimum niet worden beperkt door de nwezigheid vn kinderen. In de woorden vn de Nederlndse Gezinsrd: "het huidige kinderbijslgsysteem doet fbreuk n het belngrijke beginsel vn de socile zekerheid, dt n lle soorten leefeenheden het relevnte socil minimum moet worden gegrndeerd" (Nederlndse Gezinsrd 1994: 31). Deze wens is echter nog verre vn prktijk omdt de huidige kinderbijslg slechts een deel vn de betrokken uitgven op minimumniveu dekt Korte geschiedenis kinderbijslg In 1980 is een geïntegreerd stelsel vn kinderbijslg ontstn, dt is geregeld in de Algemene kinderbijslgwet (AKW). Sindsdien zijn drie hoofdsystemen vn kinderbijslg ontwikkeld, die hier respectievelijk het systeem-1980, het systeem en het systeem-1995 worden genoemd. Met de invoering vn de Wet studiefinnciering in 1986 is de kinderbijslg voor kinderen vn 18 jr en ouder ngenoeg uit de AKW verdwenen. Drom wordt hier uitsluitend de kinderbijslg voor kinderen vn 0-17 jr in beschouwing genomen. In het systeem-1980 ws de totle kinderbijslg fhnkelijk vn de gezinsomvng. Elk extr kind ontving in beginsel een hoger bedrg n kinderbijslg. Zo ontving men in 1980 voor het eerste kind 260 gulden per kwrtl, voor het tweede kind 420 gulden, enzovoort (met een mximum vn 620 gulden voor het chtste en volgende kind). Wel werd het ntl kinderen in klssen ingedeeld, wrdoor het mrginle effect beperkt bleef. In het systeem vn 1983 is de kinderbijslg per kind niet lleen fhnkelijk gesteld vn de gezinsomvng, mr ook vn de leeftijd vn het kind. De kinderbijslg voor een kind vn 6-11 jr werd gelijkgesteld n een zeker bsisbedrg; kinderen vn 0-5 jr ontvingen 70% vn dit bedrg, kinderen vn jr 130% vn dit bedrg. Het bsisbedrg liep op met de gezinsgrootte. Dit systeem heeft het, met 8 kleine mutties, volgehouden tot In het Regeerkkoord vn het kbinet-kok (1994) is het recht op kinderbijslg beperkt door fschffing vn de progressie nr gezinsomvng en verlging vn het bsisbedrg. In het systeem vn 1983 heeft de rngorde vn kinderen grote invloed op de hoogte vn de kinderbijslg. Dit rngorde-effect vond zijn grondslg in het drgkrchtbeginsel: bij elk kind dt erbij komt nemen de finnciële mogelijkheden vn het gezin f om de dditionele kosten vn dit kind te drgen (TK 1994/1995: 3). Dr stt tegenover dt er schlvoordelen zijn bij elk volgend kind. De overheid heeft in de nieuwe regelgeving vn 1995 beide (tegengestelde) effecten tegen elkr weggestreept. De verlging vn het bsisbedrg is tot stnd gebrcht door de 100%-norm te verleggen nr de jrigen (die voorheen 130% vn het (ongewijzigde) bsisbedrg ontvingen) en kinderen vn 6-11 jr 85% vn dit bedrg uit te keren en kinderen vn 0-5 jr 70% vn dit bedrg. Wel is tegelijk fgesproken om een deel vn het bezuinigingsbedrg n te wenden voor verhoging vn de bsisuitkering in kleine stppen tot het jr 2013 (systeem-1995 structureel). 60

61 De zojuist besproken systemen hebben in werkelijkheid geen grote schokken in uitkeringsniveus veroorzkt, omdt bij de invoering vn een nieuw systeem steeds overgngsmtregelen zijn getroffen om bestnde rechten te hndhven. Zo is het kinderbijslgsysteem-1983 ps in 1988 tot volle wsdom gekomen en zl dit voor het systeem-1995 gn gelden voor Kinderbijslgsystemen vergeleken De huidige kinderbijslgregeling is een mengvorm vn het oude en het nieuwe systeem, doordt ook in 1995 is gekozen voor een ruime overgngsperiode. Voor kinderen geboren n 1 jnuri 1995 geldt de nieuwe regeling, wrbij per kind vn jr een bedrg vn gulden per jr wordt uitgekeerd: kinderen vn 0-5 jr ontvngen 70% vn dit bedrg, kinderen vn 6-11 jr 85% vn dit bedrg. Voor kinderen geboren vóór genoemde dtum geldt de oude regeling (met kinderen vn 6-11 jr op 100% en vn jr op 130%), mr wnneer zij de leeftijd vn 6 jr of 12 jr bereiken gn zij over nr het nieuwe systeem. Tbel 4.5 heeft een beeld vn de uitkeringsniveus vn de onderscheiden kinderbijslg systemen. De tbel bestt uit twee gedeelten. In het eerste deel worden lleen de verhoudingsgetllen nr kindertl voor het desbetreffende jr weergegeven. Voor 1995 zijn drie systemen weergegeven: het oude systeem (uit 1983) voor oude gevllen, het nieuwe systeem-1995 voor nieuwe gevllen (in 1995) en het nieuwe systeem-1995 voor iedereen, inclusief structurele verhogingen vn het bsisbedrg. Drin is de eenmlige - nr ngenomen wordt structurele - verhoging vn het bsisbedrg in 1998 in het kder vn de rmoedebestrijding verdisconteerd. In het tweede gedeelte zijn dezelfde verhoudingsgetllen gewogen met de ontwikkeling vn de prijsindex (1995 = 100). Drdoor kunnen de systemen in termen vn koopkrcht worden vergeleken. Door de structurele verhoging in 1998 komt het bsisbedrg uiteindelijk - in prijzen vn ruim 7 gulden hoger uit dn nvnkelijk ws voorgenomen. 9 61

62 Tbel 4.5 Kinderbijslgsystemen, verhoudingsgetllen en bedrgen per kwrtl per kind (kinderen vn 6-11 jr) ntl systeem-1980 systeem-1983 systeem-1983 systeem-1983 systeem-1995 systeem-1995 kinderen in 1980 nieuwe b in 1990 b in 1995 nieuwe d structureel b gevllen c gevllen bsisbedrg per kwrtl in lopende prijzen nominle verhoudingen per jr 1 kind 1,00 1,00 1,00 1,00 0,85 0,85 2 kinderen 1,31 1,31 1,26 1,17 0,85 0,85 3 kinderen 1,42 1,40 1,34 1,22 0,85 0,85 4 kinderen 1,56 1,53 1,45 1,33 0,85 0,85 5 kinderen 1,64 1,61 1,52 1,40 0,85 0,85 6 kinderen 1,73 1,70 1,60 1,44 0,85 0,85 bsisbedrg per kwrtl e in prijzen vn reële verhoudingen t.o.v kind 0,94 0,92 0,95 1,00 0,85 0,96 2 kinderen 1,24 1,21 1,19 1,17 0,85 0,96 3 kinderen 1,34 1,29 1,27 1,22 0,85 0,96 4 kinderen 1,47 1,41 1,38 1,33 0,85 0,96 5 kinderen 1,55 1,48 1,44 1,40 0,85 0,96 6 kinderen 1,63 1,56 1,52 1,44 0,85 0,96 Omgerekend tot gemiddelde bedrgen per kind vn 0-17 jr; wnneer het jongste kind 0-3 jr is, wordt het verhoudings- getl bij 1 kind 0,50. b Voor kinderen vn 0-5 jr 70% vn deze wrde, voor kinderen vn jr 130% vn deze wrde (verhouding: ). c Voor kinderen vn 0-5 jr 70%, voor kinderen vn jr 100% (verhouding: ). d Voor kinderen vn 0-5 jr 79%, voor kinderen vn jr 113% (verhouding: ). e Prijsindex: 1980: 67,7; 1983: 78,5; 1990: 86,7; vnf 1995: 100. Bron: SCP Uit tbel 4.5 blijkt dt het kinderbijslgsysteem tussen 1980 en 1995, ondnks vele wijzigingen, betrekkelijk stbiel is geweest. Nemen we bijvoorbeeld een gezin met drie kinderen (zie kder 4.5), dn zou dit gezin, in prijzen vn 1995, in gulden per kwrtl hebben ontvngen, in 1983 (nieuwe gevllen) gulden, in 1990 eveneens gulden en in 1995 (oude systeem) gulden. Ps met de invoering vn het nieuwe kinderbijslgsysteem in 1995 is er sprke vn een duidelijke trendbreuk: het bedrg dlt nr gulden per kwrtl, mr door de structurele verhoging vn de bsisuitkering en de eenmlige verhoging in 1998 komt de kwrtluitkering voor het gezin met drie kinderen structureel uit op ruim gulden. 62

63 Kder 4.5 De gevolgen vn kinderbijslgsystemen voor enkele gezinstypen Uitgegn wordt vn het bsisbedrg in 1995 (407 gulden per kwrtl) en de reële verhoudingsgetllen. De reële verhoudingsgetllen kunnen worden vermenigvuldigd met het bsisbedrg. Hieruit resulteren de 'koopkrchtverhoudingen' vn de verschillende kinderbijslgsystemen. Een voorbeeld. Een gezin met 1 kind zou volgens tbel 4.5 in 1980 ruim 380 gulden kinderbijslg per kwrtl hebben ontvngen (0,94 ml 407 gulden) in prijzen vn Een gezin met 3 kinderen zou zijn uitgekomen op ruim gulden per kwrtl ((0,94 + 1,24 + 1,34) ml 407 gulden). Het gezin met 1 kind zl structureel (in 2013) ruim 390 gulden kinderbijslg ontvngen (0,96 ml 407 gulden) en het gezin met 3 kinderen ruim gulden ((0,96 + 0,96 + 0,96) ml 407 gulden) Kinderbijslgsystemen gesimuleerd De gemiddelde dekkingsgrd vn de verschillende kinderbijslgsystemen wordt bepld voor huishoudens met kinderen in een bepld jr. De dekkingsgrd heeft betrekking op de mte wrin de kinderbijslg de uitgven voor kinderen compenseert. Hier wordt gebruikgemkt vn het Anvullend voorzieningengebruik onderzoek 1995 vn het SCP (AVO'95). Dit onderzoek bevt ook informtie over het gebruik vn kinderopvng, zodt het geschikt is voor de toepssing vn de nieuwe equivlentiefctoren vn het CBS (zie 4.2). Bij de bepling vn de dekkingsgrd vn de kinderbijslg wordt een enge en een ruime bendering gevolgd. Bij de ruime bendering worden ook verwnte voorzieningen in de berekening betrokken. An de uitgvenknt betreft het de uitgven 10 voor kinderopvng, n de inkomstenknt betreft het compensties in de vorm vn kindertoelge in de individuele huursubsidie (regeling-1997 en situtie-1995), de tegemoetkoming studiekosten (regeling- en situtie-1995) en het 10%-ndeel in de bijstnd voor eenoudergezinnen (situtie-1995). Dit ltste vloeit voort uit het feit dt het normbedrg voor eenoudergezinnen in de Algemene bijstndswet ongeveer 10% hoger is vnwege veronderstelde hogere meerkosten vn kinderen. Het normbedrg voor eenoudergezinnen komt uit op 90% vn dt vn een pr met (of zonder) kinderen, terwijl volgens de huishoudens equivlentiefctoren vn het CBS (zie 4.2) in het lgemeen 80% vn het inkomen vn een pr nodig is om eenoudergezinnen op een vergelijkbr welvrtsniveu te brengen (zie kder 4.4 over de lgemene normen). Om de uitgven voor kinderen te beplen zijn de huishoudens equivlentiefctoren vn het CBS integrl op de besteedbre inkomens vn de in het onderzoek betrokken huishoudens toegepst. Drbij pst de knttekening dt het hier niet gt om noodzkelijke uitgven mr om feitelijke uitgven. Ten slotte volgt een bepling vn de dekkingsgrd vn de kinderbijslg (ls percentge vn de uitgven vn kinderen per huishouden) en vn de uitgven voor eigen rekening vn de huishoudens (ls percentge vn het besteedbr inkomen vn huishoudens). Drbij is rekening gehouden met de bestnde kindertoelge in de individuele huursubsidie, die in 1995 is ingevoerd. Tbellen 4.6 en 4.6b geven de resultten vn de simultie; tbel 4.6 geeft de enge bendering (lleen kinderbijslg), tbel 4.6b de ruime bendering (kinderbijslg plus verwnte voorzieningen). Bij de ruime bendering pst de knttekening dt de kindertoelge in de individuele 63

64 huursubsidie lleen vn toepssing is op 1995 en ltere jren (de ltste drie kolommen) en dt bij de tegemoetkoming studiekosten is uitgegn vn de regelgeving in Tbel 4.6 Dekkingsgrd vn kinderbijslgsystemen volgens de enge bendering, in prijzen en inkomens vn 1995 en voor de bevolking in 1995 (gezinnen met kinderen vn 0-17 jr) systeem-1980 systeem-1983 systeem-1983 systeem-1983 systeem-1995 systeem-1995 in 1980 nieuwe gevllen in 1990 in 1995 nieuwe gevllen structureel uitgven voor kinderen (gld./jr) geen lg inkomen wel lg inkomen kinderbijslg (gld./jr) geen lg inkomen wel lg inkomen dekkingsgrd b kinderbijslg (%) geen lg inkomen wel lg inkomen eigen bijdrge c huishoudens (%) geen lg inkomen wel lg inkomen Berekend voor gezinnen met mximl 4 kinderen. b Dekkingsgrd: (kinderbijslg)/(uitgven voor kinderen). c Eigen bijdrge: (uitgven voor kinderen minus kinderbijslg)/(besteedbr inkomen huishouden minus kinderbijslg). Bron: SCP (AVO'95) Zols verwcht mocht worden op bsis vn tbel 4.5 blijkt uit tbel 4.6 dt de gemiddelde dekkingsgrd vn de kinderbijslg tussen 1980 en 1995 weinig is vernderd. De gemiddelde dekkingsgrd heeft zich in deze periode - bij de hier gebruikte gegevensbron - bewogen tussen de 26% en 28%. Het nieuwe systeem luidt een nzienlijke verslechtering in. Gezien de inkomensfhnkelijkheid vn de uitgven voor kinderen en het nominle krkter vn de kinderbijslg - het bedrg is onfhnkelijk vn het inkomen - is de dekkingsgrd hoger bij huishoudens met een lg inkomen. In 1980 kwm de dekkingsgrd voor de lge inkomens uit op 45%. Drn is deze dekkingsgrd op een iets lger niveu terechtgekomen vn ongeveer 42%. Dit betekent dt bij huishoudens met een lg inkomen meer dn de helft vn de uitgven voor kinderen (58%) niet wordt gedekt door de kinderbijslg. Dit ndeel zl door de invoering vn het nieuwe systeem-1995 verder oplopen tot bijn twee derde deel (64%). Uitgedrukt in het desbetreffende inkomen, betekent dit dt huishoudens met een lg inkomen nog eens 4% (nieuwe gevllen in 1995) respectievelijk 2% (nieuwe systeem structureel) vn hun inkomen extr kwijt zijn n uitgven voor hun kinderen. Dit, terwijl l gemiddeld 18% vn hun inkomen n kinderen wordt 64

65 besteed. Mr hierbij is nog geen rekening gehouden met compensties uit hoofde vn ndere voorzieningen, die wel in de ruimere bendering zijn opgenomen. Deze ruimere bendering, gepresenteerd in tbel 4.6b, geeft iets ndere uitkomsten. Tbel 4.6b Dekkingsgrd vn kinderbijslgsystemen volgens de ruime bendering, in prijzen en inkomens vn 1995 en voor de bevolking in 1995 (gezinnen met kinderen vn 0-17 jr) systeem-1980 systeem-1983 systeem-1983 systeem-1983 systeem-1995 systeem-1995 in 1980 nieuwe gevllen in 1990 in 1995 nieuwe gevllen structureel uitgven voor kinderen b (gld./jr) geen lg inkomen wel lg inkomen dekkingsgrd kinderbijslg en verwnte cd voorzieningen (%) geen lg inkomen wel lg inkomen idem, met een lg inkomen eenoudergezin tweeoudergezin eigen bijdrge e huishoudens (%) geen lg inkomen wel lg inkomen Berekend voor gezinnen met mximl 4 kinderen. b Inclusief uitgven voor kinderopvng. c Inclusief kindertoelge huursubsidie (vnf 1995, regeling-1997), tegemoetkoming studiekosten (regeling-1995) en 10%-ABW eenoudergezinnen (regeling-1995). d Dekkingsgrd: (kinderbijslg en verwnte voorzieningen)/(uitgven voor kinderen). e Eigen bijdrge: (uitgven voor kinderen minus kinderbijslg en verwnte voorzieningen)/(besteedbr inkomen huishouden minus kinderbijslg en verwnte voorzieningen). Bron: SCP (AVO'95) Uit tbel 4.6b blijkt dt de verschillen in uitgven voor kinderen door verdiscontering vn de kinderopvng betrekkelijk gering zijn, met nme voor lge-inkomensgroepen. Dit is hoofdzkelijk toe te schrijven n het beperkte gebruik vn kinderopvng (lgemeen) en het reltief intensieve gebruik door tweeverdieners (geen lg inkomen). Opmerkelijk is wel dt de dekkingsgrd vn de kindgerelteerde overheidsuitgven n huishoudens (kinderbijslg, tegemoetkoming studiekosten, kindertoelge in de huursubsidie en bijstndsdeel eenoudergezinnen) nzienlijk toeneemt, met nme bij huishoudens met een lg inkomen (vergelijk de tbellen 4.6 en b). Deze toenme vn dekkingsgrd door kindgerelteerde overheidsuitgven bedrgt ruim 11 procentpunten in de jren tchtig en begin jren negentig en ruim 14 procentpunten vnf Dit ltste is hoofdzkelijk toe te schrijven n de 65

66 kindertoelge in de huursubsidie. Een opmerkelijk verschil is voorts de nzienlijk hogere dekkingsgrd bij eenoudergezinnen, mede door de verdiscontering vn het 10%-ndeel in de bijstndsuitkering voor eenoudergezinnen. Het verschil tussen een- en tweeoudergezinnen komt globl uit op 20 procentpunten, een verschil dt bij de enge bendering niet of nuwelijks nwezig is. De uitgven voor kinderen vn huishoudens met een inkomen op minimumniveu vormen des te meer een mtschppelijk probleem, wnneer het om substntiële ntllen huishoudens gt. Tbel 4.7 geeft een beeld vn het ntl huishoudens met kinderen vn 0-17 jr en hun inkomenspositie. Tbel 4.7 Huishoudens en inkomens, totl ntl huishoudens met een lg inkomen (x 1.000) koopkrcht socil minimum excl. kinderbijslg tweeoudergezin eenoudergezin ntl huishoudens met kinderen (x 1.000) geen lg inkomen wel lg inkomen huishoudens met kinderen en een lg inkomen (x 1.000) eenoudergezin tweeoudergezin gemiddeld ntl kinderen vn 0-17 jr geen lg inkomen 2 1,8 1,8 1,8 wel lg inkomen 2,1 1,9 1,9 1,9 Nettobedrgen, in prijzen vn Bron: CBS, IPO (besteedbr inkomen is excl. huursubsidie en kinderbijslg) Uit tbel 4.7 blijkt dt ongeveer 45% vn de huishoudens met een lg inkomen in 1977 kinderen heeft in de leeftijd vn 0-17 jr (251/555). Dit ndeel is in 1985 gedld nr 40% en in 1990 nr 30%, wrn dit ndeel is gestbiliseerd. In totl betrof het in 1995 zo'n huishoudens en - met gemiddeld 1,9 kinderen per huishouden - ongeveer kinderen in de leeftijd vn 0-17 jr. Opmerkelijk is het sterk groeiende ndeel vn de eenoudergezinnen. Mkte vn de lge inkomens in 1977 nog één op de zes kinderen deel uit vn een eenoudergezin, in 1995 ws dit opgelopen tot één op de twee kinderen. De rmoedeproblemtiek bij kinderen verschuift drmee steeds meer nr het eenoudergezin. Deze verschuiving heeft echter niet lleen een inkomenschtergrond, mr ook een demogrfische chtergrond. Het ntl eenoudergezinnen is in de beschouwde periode ngenoeg verdubbeld, terwijl het ntl (echt)pren met minderjrige kinderen met ruim 17% is gedld. Dit betekent dt ongeveer de helft vn de genoemde toegenomen concentrtie bij eenoudergezinnen vn kinderen uit 66

67 gezinnen met een lg inkomen kn worden toegeschreven n demogrfische ontwikkelingen (met nme echtscheidingen). 11 Uit tbel 4.7 blijkt verder dt de koopkrcht vn het besteedbr inkomen op minimumniveu (excl. huursubsidie en kinderbijslg) met ruim 11% is gedld tussen 1977 en In 1995 kwm het besteedbr inkomen vn een (echt)pr uit op gulden en vn een eenoudergezin op 90% vn dit bedrg. Inmiddels - we spreken dn over is het besteedbr inkomen vn een (echt)pr bijn 600 gulden hoger uitgekomen dn in 1995 (in prijzen vn 1995), een koopkrchtverbetering vn ongeveer 2,75%. 4.4 Bestedingen voor kinderen in rme huishoudens Mteriële en immteriële specten vn welzijn In het tweede Jrrpport Armoede en socile uitsluiting zijn twee hoofdstukken gewijd n het welzijn vn kinderen in rme huishoudens. Hoff et l. (1997) constteren dt "voor Nederlnd onvoldoende ctueel mteril voorhnden is om empirisch gefundeerde conclusies te trekken over de gevolgen vn ouderlijke rmoede voor het welzijn vn kinderen". Vervolgens wordt in het desbetreffende hoofdstuk ngegn of er een zelfstndig effect vn rmoede bij ouders is op het welzijn vn hun kinderen. De specten vn welzijn die drbij n de orde komen zijn schoolprestties, socile prticiptie en gezondheid. De belngrijkste conclusie is dt kinderen die opgroeien in huishoudens wrvn het besteedbr inkomen onder de lge-inkomensgrens ligt, minder deelnemen n culturele ctiviteiten en minder gebruikmken vn recretieve voorzieningen. Bij deze conclusie wordt de knttekening gemkt dt, nst de finnciële kenmerken vn het huishouden, óók de niet-finnciële kenmerken (zols opleiding vn de moeder en scheiding vn de ouders) vn belng zijn voor het welzijn vn kinderen. Dekovic et l. (1997) bevestigen de door Hoff et l. geconstteerde schrste vn Nederlnds onderzoek nr de effecten vn rmoede op kinderen. In de drn volgende nlyse wordt niet lleen gekeken nr het functioneren op school, mr ook nr het socil en psychisch functioneren vn kinderen uit rme huishoudens. De uitkomst vn deze nlyse is dt kinderen uit rme gezinnen slechter presteren op school en meer probleemgedrg ontwikkelen. Ook ls rekening gehouden wordt met het opleidingsniveu vn de moeder en het gezinstype blijven deze verbnden (tussen rmoede, schoolpresttie en probleemgedrg) bestn. Het begrip 'welzijn' kent nst deze immteriële specten echter ook mteriële specten. Het is zelfs niet ondenkbr dt mteriële deprivtie op zichzelf weer een belngrijke oorzk is vn socil-psychische problemen bij kinderen. Een belngrijke indictor voor deze mteriële component vn welzijn is consumptie. Deze component wordt in deze prgrf genlyseerd. Bsisgegevens over bestedingen zijn ontleend n het Budgetonderzoek (onderzoeksjren 1990 tot en met 1995). De fbkening tussen rme en niet-rme huishoudens is bepld op grond vn de lge-inkomensgrens. In het Budgetonderzoek worden bestedingen vn huishoudens gemeten, niet vn fzonderlijke personen binnen die huishoudens 67

68 (tenzij het uiterrd een eenpersoonshuishouden betreft). In het kder vn het onderzoek nr equivlentiefctoren zijn, op het niveu vn homogene goederengroepen, de bestedingen vn huishoudens met kinderen tussen ouders en kinderen verdeeld. Op bsis vn deze verdelingen zijn hoogte en smenstelling vn de bestedingen voor kinderen berekend Bestedingen voor kinderen in rme en niet-rme huishoudens Pren met kinderen Tbel 4.8 geeft het ptroon vn de bestedingen voor kinderen bij pren met 12 uitsluitend minderjrige kinderen. Uitgedrukt in guldens zijn de bestedingen voor kinderen in rme huishoudens lger dn voor kinderen in vergelijkbre niet-rme huishoudens. Dit geldt voor het totl vn de bestedingen, mr ook voor elke goederengroep fzonderlijk. De procentuele bestedingen voor kinderen (dit is het ndeel vn de bestedingen voor kinderen in de totle bestedingen vn een huishouden) nemen echter f nrmte het inkomen hoger is (zie ook 4.2). In rme huishoudens is het ndeel vn de bestedingen voor kinderen in de totle bestedingen gemiddeld bijn 2 procentpunten hoger dn in overeenkomstige niet-rme huishoudens. De belngrijkste oorzk hiervn is dt de bestedingen voor kinderen in rme huishoudens voor een groter deel uit uitgven voor eerste levensbehoeften en vste lsten (voeding en wonen) bestn dn die in niet-rme huishoudens. Uitgedrukt ls percentge vn de totle bestedingen geven rme huishoudens gemiddeld voor voeding en wonen smen ruim 1% meer uit n kinderen dn nietrme huishoudens. In guldens geven niet-rme huishoudens meer uit n deze goederen. Bij bijvoorbeeld een niet-rm huishouden met twee kinderen zijn, op jrbsis, de eet- en woonuitgven voor kinderen zo'n gulden hoger dn bij een soortgelijk rm huishouden. 68

69 Tbel 4.8 Bestedingen voor kinderen (pren met kinderen), 1990/1995 (in procenten) bestedingen voor kinderen voeding woning kleding hygiëne en opleiding ontspnning verkeer en overige totle totle totle gezondheid vervoer bestedingen bestedingen bestedingen bestedingen w.o. voor per jr (in gld. vkntie kinderen vn 1995) rme pren met kinderen 7,6 7,9 2,6 2,6 0,8 2,8 1,6 0,8 0,7 25, pren met 1 kind 5,0 4,9 2,2 1,8 0,9 2,3 1,2 0,7 0,9 18, pren met 2 kinderen 8,4 8,8 2,5 2,8 0,7 3,0 1,8 0,9 0,6 27, pren met 3 kinderen 10,5 11,2 3,6 3,4 0,7 3,2 1,8 1,0 0,7 34, ,3 6,8 2,7 2,6 0,8 3,7 2,6 0,8 0,3 23, niet-rme pren met kinderen pren met 1 kind 3,8 4,3 1,9 3,0 0,8 2,7 1,8 0,6 0,3 17, pren met 2 kinderen 7,0 7,4 2,8 2,4 0,8 4,1 3,0 0,8 0,2 25, pren met 3 kinderen 9,3 9,8 3,6 2,3 1,0 4,4 3,1 0,9 0,5 31, Tbel 4.9 Bestedingen voor kinderen (eenoudergezinnen), 1990/1995 voeding woning kleding hygiëne en opleiding ontspnning verkeer overige totle totle totle gezondheid en bestedingen bestedingen bestedingen bestedingen w.o. vervoer voor kinderen per jr (in gld. vkntie vn 1995) rme eenoudergezinnen 9,5 9,5 3,3 2,2 0,9 2,9 1,4 0,2 1,2 29, met 1 kind 7,9 7,4 3,1 2,0 0,9 2,8 1,3 0,3 1,2 25, met 2 kinderen 11,8 12,6 3,6 2,5 1,0 3,0 1,5 0,1 1,3 35, ,9 6,6 2,2 2,4 1,9 3,9 2,8 0,3 1,5 25, niet-rme eenoudergezinnen pren met 1 kind 5,7 5,6 1,9 2,7 1,9 3,8 2,8 0,4 1,1 23, pren met 2 kinderen 8,8 8,3 2,7 1,9 2,0 4,2 2,9 0,2 2,3 30, Bron: CBS (BO'90-'95) bestedingen voor kinderen 69

70 Arme en niet-rme huishoudens besteden evenveel vn hun budget n kinderkleding: ruim 2,5% vn de totle bestedingen. Dit betekent dt de verschillen in guldens nzienlijk zijn. Gemiddeld geven niet-rme huishoudens jrlijks een kleine gulden n kinderkleding uit. Bij rme huishoudens ligt dt bedrg iets boven de 900 gulden. Ook wt betreft hygiëne en geneeskundige verzorging ontlopen de procentuele bestedingen voor kinderen vn rme en niet-rme huishoudens elkr in het lgemeen mr weinig. In guldens geven niet-rme huishoudens met één kind op jrbsis echter gulden uit n deze post en soortgelijke rme huishoudens 600 gulden. Dit grote verschil wordt veroorzkt door de uitgven n kinderopvng, die met nme bij tweeverdieners met jonge kinderen een omvngrijke uitgvenpost vormen. Een groot verschil is ook te vinden bij de post 'ontspnning', wrvn de bestedingen n vkntie (inclusief weekendbestedingen) de hoofdmoot vormen. Voor rme huishoudens vormt vkntie, ls een luxe bestedingsctegorie, een duidelijke sluitpost. Niet-rme huishoudens geven n vkntie, zowel in guldens ls in procenten, nzienlijk meer uit dn rme huishoudens. Kinderen vn nietrme huishoudens delen in dit verschil mee. Voor een huishouden met twee kinderen is het verschil in de vkntiebestedingen voor kinderen tussen een rm en een niet-rm huishouden gemiddeld ruim gulden op jrbsis. Wt betreft de bestedingsndelen vn de rest vn de bestedingen voor kinderen die onder 'ontspnning' gerngschikt kunnen worden (wronder uitgven n speelgoed en sportctiviteiten) zijn er tussen rme en niet-rme huishoudens slechts kleine verschillen. Het budgetndeel vn uitgven voor school en opleiding vn kinderen verschilt niet wezenlijk tussen rme en niet-rme huishoudens. Ook de bestedingsndelen voor kinderen n verkeer zijn voor rme en niet-rme huishoudens vrijwel n elkr gelijk. Dt betekent overigens wel weer - net zols bij lle ndere goederengroepen - dt, in guldens uitgedrukt, de uitgven voor kinderen in niet-rme huishoudens hoger zijn dn voor kinderen in rme huishoudens. Eenoudergezinnen In hoofdlijnen zijn de uitkomsten voor eenoudergezinnen gelijk n die voor 13 pren met kinderen. Ook bij eenoudergezinnen zijn de bestedingen voor kinderen in rme huishoudens lger dn in niet-rme huishoudens. Voor een eenoudergezin met bijvoorbeeld twee kinderen bedrgt dit verschil op jrbsis ruim gulden. Ook hier geldt echter weer dt, uitgedrukt ls percentge vn de totle bestedingen, de bestedingen vn rme eenoudergezinnen hoger zijn. De verklring hiervoor is weer dt bij rme eenoudergezinnen de bestedingen voor kinderen voor een reltief groot deel bestn uit uitgven voor voeding en wonen. Ook wt betreft de bestedingen n ontspnning (voornmelijk vkntie-uitgven) is het beeld gelijk n dt bij pren met kinderen. Ontspnning is een luxe-bestedingsctegorie en rme eenoudergezinnen geven hier zowel bsoluut ls procentueel minder n uit dn niet-rme eenoudergezinnen. Het meest opvllende verschil met de uitkom- 70

71 sten bij pren met kinderen is dt in rme eenoudergezinnen het bestedingsndeel vn de uitgven n kinderkleding bij bendering 1 procentpunt hoger is dn in niet-rme eenoudergezinnen. Een mogelijke verklring hiervoor zou kunnen zijn dt bij zeer lge inkomens de goederengroep 'kleding' reltief weinig ls luxueus te bestempelen bestedingen omvt. Door middel vn nlyse vn inkomenselsticiteiten zou deze hypothese in toekomstig onderzoek getoetst kunnen worden Tot besluit Arme huishoudens besteden minder geld voor hun kinderen dn vergelijkbre nietrme huishoudens. In rme huishoudens is het budgetndeel vn de bestedingen voor kinderen n eerste levensbehoeften (voeding) en vste lsten (wonen) hoger dn in niet-rme huishoudens. Voor typisch luxe bestedingen zols uitgven n ontspnning (voornmelijk vkntie), is de situtie net ndersom. De geconstteerde verschillen tussen rme en niet-rme huishoudens zijn nzienlijk. Toch kn op bsis vn nlyse vn bestedingsptronen lléén geen conclusie getrokken worden over mteriële deprivtie ls oorzk of onderdeel vn chterblijvende socile prticiptie. Drvoor is nder onderzoek nodig. Gedcht kn worden n het combineren vn gegevens over bestedingsptronen met ndere informtie over de socil-mtschppelijke oordelen vn huishoudens over hun eigen socileconomische situtie. 71

72 Noten Deze rmoedegrens (ook wel bekend onder de nm Subjective poverty line) is gebseerd op de minimuminkomensvrg (zie kder 2.4 in hoofdstuk 2). Het ntwoord op de minimuminkomensvrg wordt vervolgens geregresseerd op het huishoudensinkomen en een set vn huishoudensvribelen (bv. omvng en smenstelling vn het huishouden). Bij gegeven wrden voor de huishoudensvribelen wordt de rmoedegrens bepld ls dt inkomen wrbij geldt dt het ntwoord op de minimuminkomensvrg gelijk is n het huishoudensinkomen. Deze equivlentieschl is gebseerd op de zgn. Wet vn Engel, die zegt dt het ndeel vn voeding in de totle huishoudensbestedingen fneemt nrmte het huishoudensinkomen toeneemt. De equivlentieschl wordt berekend door de bestedingen n voeding loglineir te regresseren op het huishoudensinkomen en de omvng vn het huishouden. Onder de nnme dt het welvrtsniveu vn een huishouden dlt nrmte het voedingsndeel stijgt (en vice vers), kn dn met behulp vn de geschtte prmeters de desbetreffende equivlentieschl berekend worden. Volgens deze rmoedegrens is een huishouden rm ls het gestndrdiseerde huishoudensinkomen lger is dn de helft vn de medin vn de gestndrdiseerde inkomensverdeling. Deze medin is het middelste vn de nr grootte gerngschikte gestndrdiseerde inkomens. Deze niet-empirische, normtieve schl is in de tweede helft vn de jren tchtig door Eurostt vstgesteld ndt geconstteerd ws dt het niet op korte termijn mogelijk ws om, voor interntionle toepssing bruikbre, equivlentieschlen empirisch te schtten. Deze consttering, gecombineerd met de experts' opinion dt de oorspronkelijke OECD-schl te 'steil' ws, heeft geleid tot de 'ngepste OECD-schl'. Bij deze oorspronkelijke OECD-schl is de equivlentiefctor gelijk n de som vn de individuele gewichten vn de huishoudensleden. Bij de oorspronklijke OECD-schl zijn deze gewichten 1 voor de eerste volwssene in het huishouden, 0,7 voor elke volgende volwssene, 0,5 voor elk kind. Bij de ngepste OECD-schl is dt respectievelijk 1, 0,5 en 0,3. Een belngrijk ndeel vn de Eurosttgrens is dt deze rmoedegrens voor Nederlnd in het inkomensgebied ligt wr ook de institutioneel beplde socile minimbedrgen liggen. Hierdoor kunnen reltief kleine vernderingen in de welvrtspositie vn huishoudens die leven vn een socil minimum grote gevolgen voor de rmoedecijfers hebben. Het socil minimum vn een bepld huishoudenstype ligt dn het ene jr net boven de helft vn de medin, het ndere jr er net onder, met ls gevolg vrij willekeurige fluctuties in de rmoedecijfers. Met ndere woorden: voor het monitoren vn ontwikkelingen in Nederlndse rmoedecijfers is deze grens minder geschikt. De mrginle druk geeft de nettoverndering vn lsten weer vn elke extr verdiende bruto gulden. Een mrginle druk vn 40% geeft n dt men vn elke extr gulden 40 cent kwijt is n belstingen (en premies), wrdoor men mr 60 cent netto overhoudt ter vrije besteding. In 1982 is de wrdevste indexering (op bsis vn de loonontwikkeling) vervngen door een indexering op bsis vn de consumentenprijsindex. Die mutties betroffen onder ndere de invoering vn compensties voor nominle premies in de ZFW en de AWBZ (inmiddels weer fgeschft), de verhoging vn de kinderbijslg voor het eerste kind begin jren tchtig, vernderingen in het ntl rngordeniveus en fwijkende indexeringen. De structurele verhoging bedroeg in ,50 gulden per kwrtl; in prijzen vn 1995 komt dit bedrg uit op 7,05 gulden. De uitgven voor kinderopvng kunnen zowel worden gezien ls oudergerelteerde uitgven (verwervingskosten inkomsten uit rbeid) ls kindgerelteerde uitgven (kosten die uit de nwezigheid vn kinderen voortvloeien). Het ndeel 'rme kinderen' uit eenoudergezinnen is opgelopen vn 16% in 1977 tot 49% in Wnneer lleen de demogrfische ontwikkeling vn eenoudergezinnen en (echt)pren in nmerking zou zijn genomen, zou het ndeel 'rme kinderen' uit eenoudergezinnen zijn opgelopen tot 31% in Pren met meer dn drie minderjrige kinderen wren onvoldoende in de steekproef vertegenwoordigd om betrouwbre uitsprken te kunnen doen. De eenoudergezinnen wrover hier gerpporteerd wordt, zijn huishoudens met één volwssene (de ouder of verzorger) en één of twee minderjrige kinderen. Eenoudergezinnen met drie of meer minderjrige kinderen komen te weinig in de steekproef voor om betrouwbre uitsprken te kunnen doen. 72

73 5 WERK EN DE KANS OP BEËINDIGING VAN ARMOEDE * In het lgemeen is de kns om vi werk n rmoede te ontsnppen vrij klein, en door de tijd heen tmelijk constnt. Slechts 4% vn de personen met een lg inkomen ontving minstens een jr lng een inkomen boven de rmoedegrens ndt één vn de gezinsleden werk hd gevonden. Voor uitkeringsontvngers is de kns op deelnme n het rbeidsproces tussen 1990 en 1995 niet merkbr gestegen. WW'ers hebben een reltief goede kns om werk te vinden - ongeveer de helft vn hen komt binnen een jr n de slg -, mr voor bijstndsgerechtigden en rbeidsongeschikten is deze kns veel kleiner. Het vinden vn werk speelt een bescheiden rol in het beëindigen vn rmoede bij uitkeringsontvngers. Jrlijks belndt 2% vn de uitkeringsontvngers in de lgeinkomensgroep door werknvrding boven de rmoedegrens. Het effect is gering door de kleine kns op werk, en door de beperkte inkomensverbetering die uitkeringsontvngers ondervinden bij het ccepteren vn een bn. Het beëindigen vn rmoedeperioden blijkt iets vker geprd te gn met vernderingen in de huishoudenssmenstelling (zols huwen of smenwonen) dn met het vinden vn werk. Voor inctieven geldt dit echter niet: bij hen vlt een groot deel vn de uitstroom uit rmoede (ruim een derde) smen met de nvrding vn werk door één vn de gezinsleden. Het vinden vn werk leidt niet ltijd tot beëindiging vn rmoede: de helft vn de bnen die hoofden vn huishoudens vinden levert geen duurzm inkomen boven de lge-inkomensgrens op, onder meer doordt een deel vn deze bnen tijdelijk is. Mr ook bnen die minstens een jr duren leiden in drie vn de cht gevllen niet tot ontsnpping n de rmoede. Het 'pure' effect vn het vinden vn werk door het hoofd vn het huishouden vergroot de kns op uitstroom met 17 procentpunten. Voor hoofden met een bijstndsuitkering is dit effect iets zwkker, voor rbeidsongeschikten iets sterker. Per sldo is de conclusie dt het vinden vn werk in de onderzochte periode ( ) slechts in zeer beperkte mte huishoudens boven de rmoedegrens heeft gebrcht. 5.1 Inleiding Is werk de beste remedie tegen rmoede? In de kbinetsnot De ndere knt vn Nederlnd (TK 1995/1996) wordt een verdergnde inschkeling vn mensen in het rbeidsproces gezien ls het voornmste middel om rmoede tegen te gn. Het lgemene werkgelegenheidsbeleid werd omschreven ls "de belngrijkste pijler vn de rmoedebestrijding". Drnst kn rmoede in de visie vn het kbinet * An dit hoofdstuk hebben medewerkers vn zowel SCP ls CBS bijgedrgen. Prgrf 5.2 is opgesteld door het CBS (dr. C.J.L. Siermnn en drs. L. Trimp), de overige prgrfen door het SCP (mw. drs. J.M. vn Leeuwen). 73

74 worden teruggedrongen door de rbeidsdeelnme vn specifieke groepen ls lngdurig werklozen en vrouwen in de bijstnd te bevorderen. Instrumenten drbij zijn onder meer dditionele rbeid, het verbeteren vn fciliteiten om zorg en werk te combineren, scholing en een striktere hndhving vn de sollicittieplicht. De Beer (1996) heeft een eerste evlutie gegeven vn de kns om vi werk uit de rmoede te gerken. Zijn conclusie ws dt rmoede wel sterk smenhngt met het l dn niet hebben vn werk (reltief weinig werkenden zijn rm), mr dt het vinden vn werk slechts voor een beperkte groep niet-werkenden perspectief biedt op inkomensverbetering. Allereerst is er een grote groep niet-werkenden voor wie werk geen reëel vooruitzicht meer vormt, zols gepensioneerden en een deel vn de rbeidsongeschikten. Drnst blijkt de gemiddelde kns op werkhervtting voor werklozen en bijstndsgerechtigden tot medio jren negentig n de kleine knt. Ten slotte is de invloed vn dditionele rbeid (Melkert-bnen, WSW, bnenpools, JWG e.d.) op de lndelijke rmoedecijfers vermoedelijk beperkt: slechts een deel vn de rmen komt voor deze 'beschermde' werkgelegenheid in nmerking, de inkomensvooruitgng is met nme voor kostwinners en eenoudergezinnen beperkt, 1 en het is de vrg of vi dit instrument in voldoende mte doorstroom nr de reguliere rbeidsmrkt - met een perspectief op een verdergnde inkomensverbetering - kn worden verwezenlijkt. In de Armoedemonitor 1997 is reeds enige ndcht geschonken n de dynmiek vn rmoede (SCP/CBS 1997: ). In deze bijdrge ligt het ccent op de kns om vi werk uit de rmoede te gerken, toegespitst op personen vn 18 tot 64 jr (excl. studenten). Er wordt gepoogd een ntwoord te geven op de volgende vrgen. - Neemt de reïntegrtie vn uitkeringsontvngers in het rbeidsproces toe? - Gt de overgng vn uitkering nr werk geprd met ontsnpping n de rmoede? - Hoe is de reltie tussen rmoededynmiek en dynmiek in de rbeidsmrktsitutie? - Hoe belngrijk is rbeidsdeelnme voor het beëindigen vn perioden vn rmoede? De eerste twee vrgen worden in prgrf 5.2 behndeld. De verhouding tussen rmoede- en rbeidsmrktdynmiek wordt in prgrf 5.3 nder onderzocht. Het reltieve belng vn rbeidsmrktfctoren wordt op twee mnieren vstgesteld. Allereerst wordt in prgrf 5.4 een schets gegeven vn verschillende gebeurtenissen die smenvllen met het beëindigen vn rmoedeperioden. Drn wordt in prgrf 5.5 een multivrite nlyse verricht, wrdoor kn worden bepld wt het 'pure' effect is vn het vinden vn werk op de kns om n de rmoede te ontsnppen. Ten opzichte vn de gegevens die in de vorige editie vn de Armoedemonitor zijn gebruikt, heeft enige verfijning pltsgevonden. Er is meer informtie beschikbr over mutties binnen een jr en over vernderingen in de rbeidsinkomens vn prtners en overige gezinsleden. Hierdoor kn thns een vollediger beeld worden gegeven vn het belng vn het 'n de slg komen' bij het beëindigen vn perioden vn rmoede (zie kder 5.1). 74

75 Kder 5.1 Meting vn rmoede- en rbeidsmrktdynmiek De rmoede- en rbeidsmrktdynmiek is in krt gebrcht vi de gegevens uit het Inkomenspnelonderzoek (IPO) vn het CBS (zie bijlge A). Er is gebruikgemkt vn de loonbelstingkrten, wrop per betling bekend zijn de begindtum, de einddtum, het soort inkomen, het brutobedrg en de ingehouden loonheffing. Met behulp vn deze gegevens is voor iedere periode bepld uit welke bron(nen) personen inkomen hebben genoten en hoe hoog het desbetreffende inkomen ws. Voor inkomensbestnddelen die niet onder de loonbelsting vllen (bv. winst, vermogensinkomsten) is ngenomen dt ze gelijkmtig over het jr zijn genoten. Zo kn voor iedere periode het besteedbre huishoudensinkomen worden bepld. Perioden korter dn een mnd zijn niet in de beschouwing betrokken. Om n te gn of het huishouden in een beplde periode rm is, wordt het inkomen omgerekend nr een jrinkomen en vergeleken met de lge-inkomengrens (zie hoofdstuk 2). Een huishouden wordt ls rm ngemkt wnneer het inkomen ten minste twee jr onder de lge-inkomensgrens blijft. Een overschrijding vn de lge-inkomensgrens wordt ps beschouwd ls beëindiging vn een rmoedeperiode indien het huishoudensinkomen minstens een jr boven de lge-inkomensgrens blijft. De typering in de loondministrtie is overigens niet ltijd gelijk n die bij de uitkeringsinstnties. Zo worden WW en WAO/AAW in veel gevllen vi de werkgever uitbetld. Het betreft ongeveer mensen met een WAO/AAW-uitkering, en mensen met een WW-uitkering. In het IPO is het inkomen vn deze mensen veell ls loon getypeerd. De bsolute ntllen uitkeringsontvngers zijn drdoor niet vergelijkbr met die uit de uitkeringsinstnties. De meting vn rmoede- en rbeidsmrktdynmiek is ten opzichte vn de Armoedemonitor 1997 op enkele punten verbeterd. In de vorige editie is gebruikgemkt vn jrgegevens. Dt hd ls ndeel dt niet lle overgngen gemeten werden. Voor deze editie ws de volledige informtie vn de loonbelstingkrten beschikbr, wrdoor wèl gekeken kon worden nr overgngen binnen hetzelfde jr. Voorts zijn nu ook de overgngen vn ndere huishoudensleden dn het hoofd in de nlyse betrokken. Per sldo wettigt dit de verwchting dt de rol vn rbeid die uit deze nlyse nr voren komt belngrijker zl zijn dn in de Armoedemonitor 1997 het gevl ws. Overigens zijn de uitkomsten niet rechtstreeks vergelijkbr met die vn vorig jr, doordt thns de gepensioneerden buiten beschouwing zijn gelten. 5.2 Vn uitkering nr werk: reïntegrtie en ontsnpping n rmoede Een belngrijke vrg die zich ndient, is hoe groot de kns voor verschillende groepen uitkeringsgerechtigden is om n de slg te komen, en hoe deze kns zich in de loop vn de jren negentig heeft ontwikkeld. Drtoe is voor de jren ngegn welk deel vn de mensen die n het begin vn een (klender)jr 2 een uitkering ontvingen, in de loop vn het jr is gn werken. De uitkomsten stn in tbel

76 Tbel 5.1 Uitkeringsontvngers die gn werken, gemiddeld ntl uitkeringsontvngers op 1 jnuri (x 1.000) uitsluitend WW uitsluitend bijstnd (incl. RWW) uitsluitend WAO/AAW ndere uitkering(en) totl uitkeringsontvngers loon + uitkering totl met uitkering ntl uitkeringsontvngers dt gedurende het jr gt werken (x 1.000) uitsluitend WW uitsluitend bijstnd (incl. RWW) uitsluitend WAO/AAW ndere uitkering(en) totl ndeel uitkeringsontvngers dt gedurende het jr gt werken (%) uitsluitend WW uitsluitend bijstnd (incl. RWW) uitsluitend WAO/AAW ndere uitkering(en) totl Bron: CBS (IPO'90-'95) De kns op het vinden vn werk vrieert blijkens tbel 5.1 met het type uitkering. Bezien over de gehele periode vond bijn de helft vn de mensen die op 1 jnuri een WW-uitkering hdden, binnen een jr werk. Bij mensen met een bijstnds- of RWW-uitkering is de kns op werk veel kleiner: ongeveer 1 op de 6 mensen met dit type uitkering komt in de loop vn het jr n de slg.voor mensen met een WAO/AAW-uitkering is de kns op rbeidsreïntegrtie erg klein: gemiddeld vond in de periode op de 25 rbeidsongeschikten binnen het jr werk. De verschillen in reïntegrtieknsen weerspiegelen de uiteenlopende smenstelling vn het uitkeringsgerechtigdenbestnd vn deze regelingen ten nzien vn kenmerken, die beplend zijn voor de mogelijkheden op de rbeidsmrkt: de WW heeft veel reltief 'gunstige' gevllen (kortdurend werklozen, jongeren, reltief hoogopgeleiden, enz.), de RWW en bijstnd tellen veel mensen die minder gemkkelijk te bemiddelen zijn (lngdurig werklozen, lger opgeleiden, bijstndsmoeders met zorgtken), en bij de WAO geldt dit in nog sterkere mte (rbeidsgehndicpten, ouderen). 76

77 Uit de cijfers in tbel 5.1 komt verder nr voren dt de uitstroom nr werk in de periode niet constnt ws. Bij WW'ers en bijstndsontvngers ws tot 1994 sprke vn een dlende tendens; drn trd bij de bijstndsontvngers een lichte verbetering op, hoewel de reïntegrtiekns iets lger bleef dn n het begin vn de periode. Deze stbilistie viel smen met de gunstige ontwikkeling vn de werkgelegenheid. In 1995 steeg het ntl mensen met een betlde bn vn meer dn twlf uur per week met Ook het ntl deelnemers n gesubsidieerde rbeid (JWG, bnenpool en Melkert-bnen) nm toe. Ruim 13% vn de totle groei vn de werkgelegenheid in de eerste helft vn de jren negentig ws te dnken n deze nieuwe werkgelegenheidsregelingen. Bij rbeidsongeschikten nm de werkhervttingskns in 1991 iets toe, mr deze viel in 1993 weer terug nr het oude niveu, om vervolgens te stbiliseren op 4%. De herbeoordelingsopertie vn rbeidsongeschikten die in 1994 strtte, is dus niet geprd gegn met een wrneembre verhoging vn het ntl rbeidsongeschikten dt n de slg ging: dit is in 1994 en 1995 constnt gebleven. Uit cijfers vn het Lisv komt nr voren dt het ntl beëindigingen vn de uitkering door herstelverklringen in deze periode juist wel sterk toenm: vn in 1993 tot in 1995 (Lisv 1997: 142). Ook in het Inkomenspnelonderzoek (IPO) werd tussen 1993 en 1995 een forse toenme vn het ntl beëindigde rbeidsongeschiktheidsuitkeringen wrgenomen. In tegenstelling tot het Lisv stelt het IPO niet vst of dergelijke beëindigingen te mken hebben met een herstelverklring. Wel is bekend wt er gebeurt ndt de rbeidsongeschiktheidsuitkering is gestopt. Volgens het IPO hield slechts één op de vijf beëindigingen in de periode verbnd met het vinden vn werk. Het merendeel ging geprd met uitstroom nr een ndere uitkering. Dit voert tot de conclusie dt de eerste vrg - is er sprke vn een toenemende reïntegrtie vn uitkeringsontvngers in het rbeidsproces, zols bedoeld door het beleid? - voorlsnog niet positief kn worden bentwoord: in de periode is de kns vn uitkeringsontvngers om n de slg te gn nuwelijks toegenomen, nmelijk vn 15% in 1990 tot 18% in Drbij pst de knttekening dt de groep uitkeringsontvngers die werk heeft gevonden in bsolute termen wel merkbr is gegroeid: vn in 1990 tot in Behlve met het type uitkering hngt de kns op werk ook sterk smen met chtergrondkenmerken, zols geslcht en leeftijd (figuur 5.1). Bij lle typen uitkeringsontvngers gn meer mnnen werken dn vrouwen. Bij jongeren is dit verschil klein, mr voor de leeftijdsctegorie jr verschilt de kns op werk nzienlijk tussen mnnen en vrouwen. De kns op werk neemt bij lle uitkeringstypen f met de leeftijd. Vn de jongeren met een WW-uitkering gt de overgrote meerderheid binnen een jr n het werk. Voor mensen vn 45 jr en ouder is de kns op werk nog mr klein. Voor mensen met een WAO/AAW-uitkering is de kns op werk bij lle leeftijden klein. Voorl vrouwen in de leeftijdsctegorie jr hebben, vergeleken met mnnen, een kleine kns op werk. Het type huishouden (lleenstnde, pr, gezin, eenoudergezin of overig) en de plts in het huishouden (ouder, kind, of overig) hebben niet zo veel invloed op de kns op werk (zie tbel 5.2). Uitsluitend kinderen hebben een grotere kns op werk, mr dit is voorl een leeftijdseffect. 77

78 Figuur 5.1 Kns om binnen een jr werk te vinden, nr uitkeringstype, leeftijd en geslcht, 1990/ WW-er s % mn vrouw 2. Bijstndontvngers % mn vrouw WAO-ers % 10 0 mn vrouw jr jr jr 78

79 Tbel 5.2 Uitkeringsontvngers die gn werken, nr geslcht, huishoudenssmenstelling en positie in het gezin, 1990/1995 (in procenten vn lle personen per ctegorie) WW bijstnd WAO/AAW ndere (incl. RWW) uitkering lleenstnde pr ouder in gezin met kind(eren) kind (of nder) in gezin met kind(eren) ouder in eenoudergezin in nder huishouden totl Bron: CBS (IPO'90-'95) Tbel 5.3 geeft een beeld vn de mte wrin uitkeringsontvngers binnen een jr n werk kwmen, toegespitst op huishoudens onder de lge-inkomensgrens (zie hoofdstuk 2, kder 2.1 voor een definitie vn lge inkomens). Uit tbel 5.3 blijkt dt in de periode een minderheid vn de uitkeringsontvngers (25%) leefde in een huishouden wrvn het inkomen onder deze lgeinkomensgrens lg. Uit tbel 5.3 blijkt verder dt ook hier grote verschillen bestn, fhnkelijk vn het type uitkering. Onder de WW'ers verkeerde slechts 6% in een 'rm' huishouden, en ook bij de rbeidsongeschikten ging het om een vrij Tbel 5.3 Werknvrding bij uitkeringsontvngers onder de lge-inkomensgrens, 1990/1995) gemiddeld uitkeringsontvngers wrvn binnen jr n het werk ntl in lge-inkomenshuis houdens op 1 jnuri % vn het ntl % vn het ntl uituitkeringsontvngers keringsontvngers in lgeuitsluitend x x per type uitkering x inkomenshuishoudens (x) (y) (y/x) (z) (z/y) WW uitsluitend bijstnd (incl. RWW) uitsluitend WAO/AAW ndere uitkering(en) totl uitkerings ontvngers loon + uitkering totl met uitkering Overgng nr uitsluitend loon. Bron: CBS (IPO'90-'95) 79

80 beperkte groep (18%). Bijstndsontvngers leefden in meerderheid wel in een huishouden met een inkomen onder de lge-inkomensgrens (58%). Het verschil in rmoedepercentges bij deze groepen uitkeringsontvngers ontstt doordt bijstndsuitkeringen doorgns lger zijn dn werkloosheids- en rbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De ltste zijn immers gerelteerd n het ltstverdiende loon en ze kennen geen toets op ndere inkomsten vn de ontvnger en zijn huisgenoten. Doordt de werkhervttingsknsen vn uitkeringsontvngers in het lgemeen lg zijn (16% in de periode , zie tbel 5.1), en die vn uitkeringsontvngers uit lge-inkomensgroepen nog iets lger (10% in de periode , zie tbel 5.3), komen er betrekkelijk weinig uitkeringsontvngers uit lge-inkomenshuishoudens n de slg. Gemiddeld betrof dit in de periode personen. De overgrote meerderheid drvn (31.000, ofwel 79%) werd gevormd door bijstndsgerechtigden die werk vonden. Drnst wren er ongeveer mensen die een overgng vn een combintie vn loon en uitkering nr uitsluitend loon doormkten. Uit tbel 5.3 komt ook nr voren dt uitkeringsontvngers in een huishouden met een lg inkomen een kleinere kns op werk hebben dn mensen met een hoger huishoudensinkomen. Vn de WW'ers in huishoudens met een lg inkomen vond 29% binnen een jr werk, tegen 46% in de gehele groep. Ook bij rbeidsongeschikten en bijstndsontvngers lg de kns op werk voor de lge-inkomensgroep beduidend onder het lgemene gemiddelde (ongeveer een kwrt lger). In tbel 5.4 wordt weergegeven in hoeverre de overgng nr werk geprd gt met ontsnpping n de rmoede. De totle groep uitkeringsontvngers die in een huishouden met een lg inkomen verkeerden, bestond uit ruim personen, en drvn ging 11% ( personen) in de loop vn het jr n het werk. Voor een klein deel vn deze groep gold dt de overgng nr werk geprd ging met de beëindiging vn rmoede, in de zin dt het huishoudensinkomen minstens een jr boven de lge-inkomensgrens belndde. Het betrof mensen, ofwel 18% vn de groep uitkeringsontvngers in een lge-inkomenshuishouden die n het werk ging. Dit impliceert dt de tweede vrg - gt de overgng vn uitkering nr werk geprd met een reductie vn de rmoede? - niet met een volmondig j kn worden bentwoord. Voor de overgrote meerderheid (82%) betekende het 'n de slg komen' immers niet dt de rmoede, in de hier gehnteerde definitie, werd beëindigd. Vnzelfsprekend geldt dit uitsluitend binnen de hier gestelde termijn; het is denkbr dt de inkomensverbetering voor een grotere groep over een lngere periode toereikend is om uit de rmoede te gerken (in verbnd met loonsverhogingen, bnwisselingen e.d.). 80

81 Tbel 5.4 Armoedereductie door werkhervtting, bij uitkeringsontvngers in huishoudens met een lg inkomen (totl en nr huishoudenssmenstelling x positie in gezin; 1990/1995) totl gt niet meer rm totl gt niet meer werken door werk werken rm door werk (x 1.000) (x 1.000) (x 1.000) (in %) (in %) (in %) totl wv. bijstndsontvngers (incl. RWW) nr huishoudenssmenstelling lleenstnde mn in pr zonder kind(eren) vrouw in pr zonder kind(eren) mn in gezin met kind(eren) vrouw in gezin met kind(eren) kind in gezin met kind(eren) ouder in eenoudergezin kind in eenoudergezin overige huishoudens Inclusief overgng vn loon + uitkering nr lleen loon. Bron: CBS (IPO'90-'95) Concluderend kn gesteld worden dt slechts vn de ruim uitkeringsontvngers met een lg inkomen in de periode door werk uit de rmoede zijn gerkt. Deze lge score (2%) is toe te schrijven n de volgende twee fctoren. - Weinig uitkeringsontvngers vonden werk; in de lge-inkomensgroep ws het ntl nog geringer dn bij uitkeringsontvngers in het lgemeen. - Voor het merendeel vn degenen die werk vonden, ging de nvrding vn rbeid niet geprd met een inkomensverbetering die voldoende ws om boven de rmoedegrens uit te komen. Uit tbel 5.4 komt verder nr voren dt het door werk uit een situtie vn rmoede komen zich voorl voordoet bij bijstndsontvngers: vn de 'rmoedereducerende' overgngen nr werk hdden er betrekking op bijstndsontvngers. Dit is een gevolg vn het hoge ndeel vn bijstndsontvngers in de groep met een lg inkomen. Ook blijkt het merendeel vn de succesvolle overgngen te zijn geconcentreerd bij lleenstnden, mnnen in een gezin met kinderen, en ouders in een eenoudergezin (smen vn de rmoedereducerende overgngen). De kns op een rmoedereducerende overgng nr werk ws het kleinst voor uitkeringsgerechtigde vrouwen in een gezin met kinderen: zij kwmen zelden n de slg (2.000 vn de ), en voorzover dt het gevl ws leidde dit er niet of nuwelijks toe dt het huishoudensinkomen voldoende steeg om uit de rmoede te gerken. 81

82 5.3 Armoede- en rbeidsmrktdynmiek In de onderhvige prgrf stt de reltie tussen rmoededynmiek en dynmiek in de rbeidsmrktsitutie centrl. Drbij is de nlyse niet beperkt tot uitkeringsontvngers, zols in prgrf 5.2, mr worden vrijwel lle 'kernpersonen' jonger dn 65 jr gevolgd. De kns om werk te vinden hngt f vn drie fctoren: de beschikbrheid vn bnen wrvoor de werkzoekende in beginsel in nmerking komt, het selectiegedrg vn werkgevers en het zoek- en ccepttiegedrg vn werkzoekenden (De Beer 1996b: 158). Voor een werkgever zl de verhouding tussen productiviteit en loonkosten vn de (toekomstige) werknemer veell mtgevend zijn (Commissie socil-economische deskundigen 1997: 110). De verwchte productiviteit zl vk worden ingescht op bsis vn kenmerken vn de werknemer zols opleiding, motivtie, socile vrdigheden, ervring, leeftijd, gezondheid en geslcht. Indien zich voor beplde combinties vn kenmerken bij werkgevers negtieve verwchtingsptronen hebben ontwikkeld, zullen werkzoekenden die n dit profiel bentwoorden, systemtisch worden buitengesloten. Er is dn sprke vn uitsluiting vn de rbeidsmrkt. Voor het ccepttiegedrg vn werkzoekenden zijn zowel immteriële specten vn de bn, zols socile contcten, ontplooiingsmogelijkheden en mtschppelijk nzien, ls mteriële specten, zols de mogelijke inkomensverbetering bij de overgng vn uitkeringssitutie nr werk, vn belng. Wnneer de uitkering in vergelijking met het te verwchten rbeidsinkomen te hoog is, is er nuwelijks (of geen) finnciële stimulns om uit de werkloosheid te komen. Deze situtie wordt 3 ngeduid met de term 'werkloosheidsvl'. Zo'n werkloosheidsvl doet zich mogelijk voor bij eenverdienende kostwinners die uitzicht hebben op bnen rond het minimumloon. Voor hen is immers het verwchte nettoloon ongeveer even hoog ls het minimumuitkeringsniveu. Voor lleenstnden, eenoudergezinnen of niet-werkende prtners vn werkenden is dit in mindere mte (of in het geheel niet) n de orde, omdt voor hen de minimumuitkeringen op een lger niveu liggen. Drnst zijn sommige uitkeringen inkomens- en/of prtnergetoetst, wt wil zeggen dt wnneer de persoon in kwestie (resp. diens prtner) inkomsten heeft, de uitkering wordt verlgd of gestopt. Hierdoor kn men ontmoedigd worden om een bn te zoeken of te nvrden (Kersten et l. 1993: 47). 4 Nst de mteriële en immteriële specten vn de bn zelf kunnen er ook prktische bezwren zijn om werk te zoeken of te nvrden, zols problemen bij het combineren vn werk en zorg. Dit doet zich in belngrijke mte voor bij vrouwen en in het bijzonder bij lleenstnde moeders. 5 Het vinden vn werk - zo bleek uit prgrf grndeert niet dt men uit de rmoede zl komen. Dit komt onder meer doordt het wettelijke minimumloon voor beplde huishoudenstypen lger is dn de lge-inkomensgrens. Het wettelijke brutominimumloon is een vst bedrg, ongecht de huishoudenssmenstelling. 82

83 Kder 5.2 Afbkeningen in de dynmische nlyses De eenheid vn nlyse is de kernpersoon in het Inkomenspnelonderzoek (IPO). Deze kernpersoon kn in de loop vn de tijd lid zijn vn verschillende huishoudens of huishoudenstypen. Bij nlyses op persoonsniveu worden ook de kenmerken meegenomen vn het huishouden wrvn de kernpersoon in een beplde periode deel uitmkt. De nlyses hebben betrekking op een deel vn de Nederlndse bevolking. Wnneer het gt om huishoudens (bij nlyses met ls uitgngspunt de rmoedesitutie), worden lleen huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr, niet zijnde student, in beschouwing genomen. Wnneer het gt om personen (voornmelijk bij nlyses met ls uitgngspunt de rbeidsmrktprticiptie), worden jrigen genlyseerd, behoudens studenten. In de Armoedemonitor 1997 werden door het gebruik vn jrcijfers lle inkomsten vn een jr bij elkr geteld, wrdoor gebeurtenissen en corresponderende inkomsten niet goed spoorden. Personen die ps lter in het jr werk vonden (bv. in oktober) werd het inkomen toegekend vn hun inctieve en ctieve periode. Drdoor kon de bijdrge vn de rbeidsinkomsten te weinig zijn om het hele jrinkomen over de lge-inkomensgrens uit te tillen. Doordt in de hier gepresenteerde nlyses het inkomen vn de desbetreffende periode wordt vergeleken met een qu tijd overeenkomend deel vn de lge-inkomensgrens, zl het vinden vn werk vker leiden tot overschrijding vn deze grens dn in de in 1997 gemkte berekeningen op bsis vn het jrinkomen. Dr stt tegenover dt het vinden vn werk nu vker betrekking zl hebben op tijdelijke bnen, wrdoor de kns op uitstroom uit rmoede juist vermindert. Drentegen is het nettominimumloon vi de belstingwetgeving wel fhnkelijk vn de huishoudenssmenstelling. Tbel 5.5 brengt dit in beeld. Tbel 5.5 Nettominimumloon en lge-inkomensgrens, 1990 en 1996 lleenstnde (echt)pr eenoudergezin zonder met een met twee met een met twee kinderen kind kinderen kind kinderen nettominimumloon ,6 20,0 21,4 23,4 21,8 23,8 voor stndrdistie en in lopende prijzen (x gld.) ,8 23,1 24,8 27,0 25,2 27,4 nettominimumloon ,6 14,5 12,6 12,6 16,5 15,4 n stndrdistie en in prijzen b vn 1990 (x gld.) ,5 14,4 12,6 12,5 16,4 15,3 lge-inkomensgrens ,0 22,1 27,0 29,6 21,1 24,6 voor stndrdistie en in lopende c prijzen (x gld.) ,0 25,7 31,5 34,4 24,6 28,7 nettominimumloon ls percentge vn de lge-inkomensgrens Nettominimumloon eenverdiener in de mrktsector, inclusief vkntiegeld en eventuele kinderbijslg voor kinderen tussen de 6-11 jr, met premies voor ziekenfondsverzekering en AWBZ in mindering gebrcht (Kluwer, Socil memo, diverse jren). Bruto-nettoberekeningen op bsis vn Microtx (CPB). b Dit gegeven toont de (ontwikkeling in) koopkrchtverschillen tussen groepen die precies het minimumloon verdienen (incl. kinderbijslg). c De lge-inkomensgrens is n stndrdistie in prijzen vn 1990 voor lle groepen gelijk n gulden; voor stndrdistie: zie prgrf

84 Voor lleenstnden is het nettominimumloon hoger dn de lge-inkomensgrens (+10%), terwijl voor pren zonder kinderen het minimumloon lger is dn de lgeinkomensgrens (-10%). Drnst blijven ook gezinnen (uitgezonderd eenoudergezinnen) ondnks de bijtelling vn kinderbijslg fors onder de lge-inkomensgrens, doordt de kinderbijslg op minimumniveu niet kostendekkend is (zie 4.3). Voor pren met een of twee kinderen ligt het minimumloon plus kinderbijslg in 1996 ongeveer 20% onder de lge-inkomensgrens. Bij eenoudergezinnen is het verschil tussen het nettominimumloon en de lge-inkomensgrens niet zo groot. Hiermee wordt duidelijk dt het vinden vn werk voorl voor lleenstnden de kns verhoogt om n rmoede te ontsnppen. Het ntl werkenden met het minimumloon is niet zo groot. In 1994 verdienden ongeveer personen tussen jr het minimumloon (CBS 1996). Dit komt overeen met 3% vn lle werknemers in Dit ndeel is lger bij de voltijdwerknemers (2%) en hoger bij de deeltijdwerknemers (6%). Onder jongeren tot 23 jr komt het minimumloon veel vker voor dn onder werknemers tussen jr (11%). Voor jongeren kn het nettominimumloon, fhnkelijk vn de leeftijd, nzienlijk lger liggen. Verder kunnen deeltijdwerknemers ondnks het hogere uurloon toch ook op een inkomen onder de lge-inkomensgrens uitkomen. Zo bestn beplde vormen vn dditioneel werk in principe uit bnen vn mximl 32 uur en een beloning tussen 100%-120% vn het minimumloon bij een volledige werkweek. Het nvrden vn (dditioneel) werk leidt dn misschien niet tot directe uitstroom uit de rmoede, mr kn wel de doorstroom bevorderen nr (regulier) werk met een voldoende hoge beloning. Drnst kn het hebben vn werk bij pren tevens de rbeidsmrktprticiptie vn de prtner bevorderen vnwege het wegvllen vn de prtnertoets. Bij lleenstnden en lleenstnde ouders kn het hebben vn werk de finnciële hobbels die bestn voor het ngn vn relties (prtnertoets en het niet-proportioneel met de huishoudensomvng oplopen vn uitkeringen), verminderen (De Beer 1996b), hetgeen op lngere termijn toch kn leiden tot ontsnpping n de rmoede. Tbel 5.6 geeft een globl overzicht vn de reltie tussen dynmiek in de rmoedesitutie en de dynmiek in de rbeidsmrktsitutie voor Vn de personen die deel uitmkten vn zowel een huishouden in rmoede ls vn een huishouden wrvn het hoofd in 1995 werk vond, bleven personen in rmoede en rkten personen (23%) voor ten minste een jr uit de rmoede. Wnneer prtners in rme huishoudens werk vonden, rkte 15% uit rmoede en wnneer kinderen werk vonden, rkte 11% uit rmoede. Uit tbel 5.6 blijkt verder dt personen in rme huishoudens een geringere kns hebben op het vinden vn werk (één op de zes personen vn 15 jr of ouder) dn personen in niet-rme huishoudens (één op de vier personen vn 15 jr of ouder). 84

85 Tbel 5.6 Dynmiek in de rmoedesitutie in reltie tot dynmiek in de rbeidsmrktsitutie, 1995 (x personen) is in rmoede en komt uit en komt niet uit is niet in totl rmoede rmoede b rmoede hoofd vindt werk prtner vindt werk kind vindt werk hoofd heeft geen werk prtner heeft geen werk kind vn 15 jr of ouder heeft geen werk lle huishoudensleden vn 15 jr en ouder hebben werk totl Selectie: personen uit huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr (uitgezonderd studenten). Hiërrchische indeling vn boven nr beneden; voor personen die uit de rmoede komen geldt de situtie op het moment net voordt ze uit rmoede komen. b Inclusief personen die korter dn 2 jr een lg inkomen hebben. Bron: CBS (IPO'89-'96) SCP-bewerking De tbellen 5.7 en 5.8 beschrijven de dynmiek voor de jren Tbel 5.7 beschrijft de dynmiek vnuit de rmoedesitutie, tbel 5.8 beschrijft die vnuit de rbeidsmrktsitutie. In tbel 5.7 wordt uitgegn vn de rme popultie, te weten lle personen die n 1 jnuri 1989 in rmoede zijn gekomen en l minstens twee jr (ngesloten) een lg inkomen hdden. Deze groep wordt gevolgd tot uitstroom uit rmoede 6, 7 pltsvindt of totdt een rmoededuur vn vier jr is bereikt. De ndcht gt uit nr de uitstroom uit rmoede die verbnd houdt met het vinden vn werk door één vn de leden vn het huishouden. In tbel 5.7 vlt llereerst op dt het ndeel personen dt ten minste één jr uit de rmoede gerkte, dlde vn 27% in 1992 tot 17% in Dit is met nme toe te schrijven n een dling vn het ndeel uitstromende personen uit huishoudens met een werkend hoofd. Voor de onderzochte groep rmen nmen de uitstroomknsen dus f over de periode Drnst blijkt dt het vinden vn werk door één vn de gezinsleden slechts in beperkte mte leidt tot het beëindigen vn rmoedeperioden. In de periode ontsnpte slechts 2% vn de personen in rmoede n de rmoede ndt het hoofd vn het huishouden werk hd gevonden. Hiern werd nog zo'n 1% à 2% toegevoegd wnneer de prtner of een kind werk hd gevonden. In totl leidde het vinden vn werk door één vn de huishoudensleden voor ongeveer 4% vn de rme personen tot het beëindigen vn rmoede, een percentge dt in de verschillende jren vrij constnt is gebleven. Omgekeerd blijkt dt veel rme personen rm bleven ls het hoofd (6%-9%), de prtner (2%-3%) of een kind (3%-4%) werk hd gevonden. In totl blijkt dt 11% (1993) tot 15% (1995) vn de rme personen in 85

86 rmoede bleven terwijl één vn de huishoudensleden werk hd gevonden. Ongeveer 13% (1995) tot 22% (1992) vn de personen wist n de rmoede te ontsnppen zonder dt één vn de huishoudensleden werk hd gevonden. Tbel 5.7 Dynmiek in de rmoedesitutie in reltie tot dynmiek in de rbeidsmrktsitutie bij personen die ten minste twee jr rm zijn, (in procenten) personen die niet uit rmoede komen (voordt eventueel een rmoededuur vn jr is bereikt) wv. bij vinden werk hoofd bij vinden werk prtner bij vinden werk kind zonder dt huishoudenslid werk vindt, wv.: - met werkend hoofd met niet-werkend hoofd personen die uit rmoede komen wv. bij vinden werk hoofd bij vinden werk prtner ,5 bij vinden werk kind ,5 zonder dt huishoudenslid werk vindt, wv.: - met werkend hoofd met niet-werkend hoofd totl Personen die n 1 jnuri 1989 in rmoede zijn gerkt, worden gevolgd vn het moment dt ze 2 jr (neengesloten) in rmoede verkeren totdt uitstroom uit rmoede pltsvindt of een rmoededuur vn 4 jr is bereikt. Selectie: personen uit huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr (uitgezonderd studenten). Hiërrchische indeling vn boven nr beneden. Bron: CBS (IPO'89-'96) SCP-bewerking In tbel 5.8 wordt uitgegn vn personen vn jr die geen werk hebben. Deze popultie wordt gevolgd tot werk is gevonden, een werkloosheidsduur vn twee jr is bereikt of de 65-jrige leeftijd is bereikt. De ndcht gt uit nr de personen die werk vinden en drmee uit de rmoede komen. Uit tbel 5.8 blijkt dt in 1994 en 1995 iets meer personen werk vonden (44%) dn in 1992 (42%) en 1993 (41%). Deze toenme is voornmelijk toe te schrijven n het stijgende ndeel hoofden vn rme huishoudens die werk vonden en dt vervolgens ten minste een jr behielden. 86

87 Tbel 5.8 Dynmiek in de rbeidsmrktsitutie in reltie tot dynmiek in de rmoedesitutie bij personen die niet werken, (in procenten) personen die geen werk vinden (voordt men 65 jr is of lnger dn 2 jr niet werkend) en uit rmoede komen en niet uit rmoede komen en niet in rmoede zijn personen die werk vinden en uit rmoede komen en niet uit rmoede komen en niet in rmoede zijn totl personen die werk vinden en dt ten minste een jr houden wv. hoofden vn huishoudens en uit rmoede komen en niet uit rmoede komen en niet in rmoede zijn wv. prtners en uit rmoede komen 0,5 0,5 1 0,5 en niet uit rmoede komen 0,5 0,5 0,5 0,5 en niet in rmoede zijn wv. kinderen en uit rmoede komen 0,5 0,5 0,5 1 en niet uit rmoede komen 0,5 0,5 0,5 0,5 en niet in rmoede zijn personen die werk vinden en dt binnen het jr weer verliezen wv. hoofden huishoudens en uit rmoede komen 0,5 0,5 0,5 0,5 en niet uit rmoede komen en niet in rmoede zijn wv. prtners en uit rmoede komen en niet uit rmoede komen 0,5 0 0,5 0,5 en niet in rmoede zijn wv. kinderen en uit rmoede komen 0,5 0,5 0 0 en niet uit rmoede komen 0,5 0,5 0,5 0,5 en niet in rmoede zijn totl Personen vn jr worden gevolgd vnf het moment dt ze geen werk hebben of 18 jr worden en geen werk hebben totdt werk is gevonden, een werkloosheidsduur vn 2 jr is bereikt of de 65-jrige leeftijd is bereikt. Selectie: personen uit huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr (uitgezonderd studenten). Bron: CBS (IPO'89-'96) SCP-bewerking 87

88 Werk dt wordt gevonden is soms vn tijdelijke rd. Ongeveer één op de drie personen die werk vinden, verliest dt werk weer binnen een jr. Drbij zijn weinig verschillen tussen hoofden, prtners en kinderen in huishoudens. Wel blijkt dt onder prtners en kinderen die tijdelijk werk vinden, voornmelijk niet-rme personen voorkomen. Onder de hoofden vn huishoudens die tijdelijk werk vinden, bevinden zich evenveel rme ls niet-rme personen. Slechts een kwrt vn de gevllen wrbij een rm hoofd vn het huishouden een tijdelijke bn vindt, rkt ten minste een jr uit de rmoede. Bezien we lle personen die n een periode vn niet-werken werk vonden, dn blijkt dt door het vinden vn werk door het hoofd vn het huishouden ongeveer 5% vn de personen uit de rmoede kwm en ongeveer 4% in rmoede bleef in het begin vn de jren negentig. Dit betekent dt ongeveer de helft vn de door de hoofden vn huishoudens gevonden bnen geen toereikend inkomen opleverde om duurzm n de rmoede te ontsnppen. Voor een deel is dit een gevolg vn tijdelijk werk. Mr ook bnen die ten minste een jr duren, leiden bij hoofden vn huishoudens in drie vn de cht gevllen niet tot een duurzme beëindiging vn rmoede. Onder de hoofden die ten minste een jr werk vonden zijn in de meeste jren minder rmen dn niet-rmen; in 1995 zijn beide groepen echter even groot (8%). Prtners en kinderen die twee jr niet hdden gewerkt en lngdurig werk vonden, verkeerden minder vk in rmoede dn hoofden die niet hdden gewerkt en lngdurig werk vonden: één op de zes prtners, respectievelijk één op de negen kinderen tegenover één op de twee hoofden verkeerde in rmoede. 5.4 Eindgebeurtenissen In de Armoedemonitor 1997 is reeds ndcht besteed n de mte wrin de beëindiging vn rmoede in verbnd kn worden gebrcht met diverse persoons- en huishoudenskenmerken en gebeurtenissen. Hier stt de vrg centrl hoe belngrijk vernderingen in de rbeidsdeelnme zijn bij het beëindigen vn perioden vn rmoede. De nlyse is drmee een gedeeltelijke replictie vn de nlyse vn eindgebeurtenissen in de vorige editie vn de Armoedemonitor, met dien verstnde dt er een ntl verfijningen in het gebruikte gegevensbestnd zijn ngebrcht (zie kder 5.2) en de dt zich over een lngere periode uitstrekken. Evenls in de Armoedemonitor 1997 zijn de gebeurtenissen genlyseerd op bsis vn een hiërrchische indeling. 8 Eerst is gekeken nr vernderingen in de huishoudenssmenstelling, wrbij het hoofd vn het huishouden wrtoe de kernpersoon behoort in een beplde periode en de dropvolgende periode, niet noodzkelijk één en dezelfde persoon is. Dit betreft de volgende gebeurtenissen. - Kernpersoon (is een kind in het gezin) verlt het ouderlijk huishouden. - Kernpersoon keert terug nr het ouderlijk huishouden. - Kernpersoon gt nr een huishouden met de nduiding 'overig'. - Er is sprke vn scheiding of verweduwing. - Er is sprke vn huwelijk of smenwonen. 88

89 Wnneer het hoofd vn het huishouden dezelfde blijft vn de ene op de ndere periode, is chtereenvolgens gekeken of: - het hoofd werk vindt; - de prtner werk vindt; - een kind werk vindt; - het hoofd 65 jr wordt; - een kind (niet de kernpersoon) het huishouden verlt; - een kind (niet de kernpersoon) terugkeert nr het ouderlijk huishouden. Tbel 5.9 geeft de gebeurtenissen weer die n het einde stn vn rmoedeperioden die ten minste twee jr hebben geduurd. De tbel heeft lleen betrekking 9 op personen die n beëindiging vn de rmoedeperiode duurzm (ten minste een jr lng) uit de rmoede zijn gebleven. Het oorzkelijk verbnd tussen de gebeurtenis en de ontsnpping n de rmoede is niet empirisch vstgesteld, zodt geen conclusies in die richting mogen worden getrokken. 10 Uit tbel 5.9 blijkt dt het einde vn een rmoedeperiode in 22% vn de gevllen smenvlt met een verndering in de huishoudenssmenstelling en in 18% vn de gevllen met een verndering in de rbeidsmrktprticiptie vn één vn de leden vn het huishouden. Ongeveer 60% vn de beëindigingen vn rmoede is niet toe 11 te schrijven n zo'n ingrijpende gebeurtenis. Met nme bij huishoudens wrvn het hoofd ctief is op de rbeidsmrkt, blijven veel ontsnppingen uit rmoede 'onverklrd' (77% tegen 30% bij huishoudens wrvn het hoofd niet-ctief is op de rbeidsmrkt). Actieven hebben nst ingrijpende wijzigingen in de huishoudenssmenstelling immers ook de mogelijkheid om door promotie, toenme vn het ntl rbeidsuren of verndering vn bn, een dusdnig inkomen te verwerven dt er vn rmoede geen sprke meer is. Dit geldt ook voor werkende prtners 12 en werkende kinderen, die tezmen mogelijk verntwoordelijk zijn voor zo'n 14 procentpunten vn de 30% 'onverklrde' beëindigingen bij huishoudens met een niet-werkend hoofd. Werkenden hebben betere vooruitzichten de rmoede te verlten dn niet-werkenden. Ongeveer 43% vn de onderzochte rmoedeperioden horen bij huishoudens met een werkend hoofd en zij beplen 64% vn de beëindigde rmoedeperioden. Bijn een derde deel vn de beëindigingen vn rmoede bij huishoudens met een niet-werkend hoofd (29%) vlt smen met het moment wrop het hoofd werk vindt, 3% met het moment wrop de prtner werk vindt en nog eens 4% met het moment wrop een kind werk vindt. Bij de huishoudens met een werkend hoofd is de bijdrge vn het vinden vn werk door de prtner en door een kind n de beëindiging vn rmoede vn gelijke orde ls bij de niet-ctieven (5% resp. 4%). Wnneer gekeken wordt nr huishoudenstypen wrin prtners en meerderjrige kinderen voorkomen, neemt het belng vn het vinden vn werk door deze huishoudensleden toe. Opvllend is de grote betekenis vn de rbeidsmrktprticiptie vn kinderen bij huishoudens bestnde uit een pr met lleen meerderjrige kinderen. Zij beplen 11% vn de rmoedebeëindigingen bij dit huishoudenstype, terwijl het vinden vn werk door het hoofd slechts in 6% en door de prtner in 4% vn de gevllen leidt tot een beëindiging vn een rmoedeperiode

90 Tbel 5.9 Eindgebeurtenissen bij duurzme uitstroom uit rmoede (in procenten) huishoudens- rbeidsmrktsmenstelling prticiptie hoofd lleen- pr pr pr met een- ctief niet- totl stnd < 65 jr met lleen ouder- ctief < 65 jr zonder kinderen kinderen gezin kinderen (lle lft.) > 18 jr vernderingen huishoudenssmenstelling kind verlt ouderlijk huis kind keert terug nr ouderlijk huis scheiding/verweduwing huwelijk/smenwonen huishouden wordt 'overig' huishouden hoofd bereikt 65-jrige leeftijd vernderingen b rbeidsmrktprticiptie hoofd vindt werk prtner vindt werk kind vindt werk overig b wv. met werkend hoofd met werkende prtner met werkend kind totl personen uit rmoede ndeel in de beëindigde perioden ndeel in popultie met c rmoededuur 2 jr Selectie: personen uit huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr (uitgezonderd studenten). (blnk): kn op logische gronden niet voorkomen. Voor personen vn 15 jr en ouder uit huishoudens met een beplde smenstelling en rbeidsmrktprticiptie vn het hoofd (in het jr vn, mr nog voor de uitstroom) over lle perioden begonnen n 1 jnuri 1989 en een duur vn 2 jr of meer en met een geobserveerd einde in Duurzm: ten minste 1 jr lng. b Hiërrchische indeling vn boven nr beneden. c Huishoudenstype op het moment dt de rmoededuur 2 jr is. Bron: CBS (IPO'89-'96) SCP-bewerking Huwen of gn smenwonen blijkt de ontsnppingskns uit rmoede nmerkelijk te vergroten. Uiterrd is dit lleen een mogelijkheid voor lleenstnden (28% vn de beëindigingen) en eenoudergezinnen (31%). Opmerkelijk is ook dt huwen of gn smenwonen voorl de ontsnppingskns bij inctieven vergroot (16% tegen 6% bij werkenden). Bij gezinnen met oudere kinderen kn het einde n de rmoede smenvllen met het vertrek vn een kind. Dit kn betekenen dt voor het 90

91 vertrekkende kind de rmoede is beëindigd en/of dt voor het overblijvende huishouden de rmoede is beëindigd. Drnst blijkt voor pren zonder kinderen het 14 verlies vn de prtner door echtscheiding of overlijden smen te gn met 5% vn de rmoedebeëindigingen. Tbel 5.9 gf n welk ndeel vn de rmoedebeëindigingen in verbnd kon worden gebrcht met een beplde gebeurtenis. Hieruit vlt echter niet de ontsnppingskns die verbnd houdt met zo'n gebeurtenis f te leiden. De ontsnppingskns is het ndeel vn de personen dt door de desbetreffende gebeurtenis ddwerkelijk uit de rmoede gerkt. Dit gegeven wordt gepresenteerd in tbel Hierin vlt op dt vernderingen in de huishoudenssmenstelling vker smenvllen met het lngdurig uit de rmoede komen dn vernderingen in de rbeidsmrktprticiptie vn één vn de huishoudensleden. Dit kn gedeeltelijk berusten op het feit dt vernderingen in huishoudenssmenstelling slechts eens per jr worden gemeten, terwijl vernderingen in de rbeidsmrktsitutie vker per jr kunnen worden wrgenomen. 15 Tbel 5.10 Dynmiek in de rmoedesitutie, nr gebeurtenissen, 1989/'96 (in procenten) komt niet uit komt uit totl ndeel in de rmoede rmoede onderzochte gebeurtenissen b vernderingen huishoudenssmenstelling 41 kind verlt ouderlijk huis; gevolgen voor kind kind verlt ouderlijk huis; gevolgen voor ouderlijk huishouden kind keert terug nr ouderlijk huis; gevolgen voor kind kind keert terug nr ouderlijk huis; gevolgen voor ouderlijk huishouden scheiding/verweduwing huwelijk/smenwonen huishouden wordt 'overig' huishouden hoofd bereikt 65-jrige leeftijd vernderingen rbeidsmrktprticiptie 59 hoofd vindt werk prtner vindt werk kind vindt werk Selectie: personen uit huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr (uitgezonderd studenten). Voor lle personen uit huishoudens over lle rmoedeperioden begonnen n 1 jnuri 1989 en een duur vn 2 jr wrbij de desbetreffende gebeurtenis pltsvindt voor 1 jnuri b Inclusief overige wijzigingen in huishoudenssmenstelling zols kernpersoon komt vnuit een gezin in een overig huishouden of prtner wordt 65 jr. Bron: CBS (IPO'89-'96) SCP-bewerking 91

92 Het beëindigen vn een periode vn rmoede blijkt voorl veel voor te komen wnneer een kind in het ouderlijk huishouden terugkeert (een kns vn 50%) en wnneer men huwt of gt smenwonen (48%). Drnst is de kns op het beëindigen vn een periode vn rmoede ook groot wnneer een 'overig' huishouden wordt gevormd (een kns vn 47%). Een 'overig' huishouden kn worden gevormd wnneer een kostgnger in huis wordt genomen of wnneer wordt verhuisd nr een huis wrin reeds nderen wonen (voordeurdelers). Wnneer een kind het ouderlijk huishouden verlt, vlt dit voor 23% vn de vertrekkende kinderen en 28% vn de chterblijvende huishoudensleden smen met een uitstroom uit de rmoede gedurende ten minste een jr. Niet lle gebeurtenissen komen even vk voor. Ongeveer 40% vn de gebeurtenissen heeft te mken met een verndering in de smenstelling vn het huishouden en 60% met een verndering in de rbeidsmrktprticiptie. Veelvoorkomende gebeurtenissen bij personen die ten minste twee jr in rmoede leven zijn het vinden vn werk door het hoofd vn het huishouden (30% vn lle gebeurtenissen), door een kind in het huishouden (17%), en door de prtner in het huishouden (12%). Drbij pst de knttekening dt slechts 22% vn de personen wrbij het hoofd vn een huishouden werk heeft gevonden, lngdurig uit de rmoede stroomt. Opvllend is dt de ontsnppingskns bij het vinden vn werk door prtners iets groter is (25%). Deze ontsnppingskns is bij prtners met werkende hoofden ongeveer 10 procentpunten groter dn bij prtners met niet-werkende hoofden (niet in tbel 5.10 vermeld). Het in het huwelijk treden of gn smenwonen (12%) blijkt ook een reltief veelvoorkomende gebeurtenis, die tevens een grote ontsnppingkns biedt. Ook het verlten vn het ouderlijk huis komt nogl eens voor, mr het terugkeren nr het ouderlijk huishouden - dt een grote ontsnppingskns oplevert - komt nzienlijk minder voor. Het ndeel personen dt lngdurig uit de rmoede komt door het vinden vn werk is in tbel 5.10 beduidend lger dn in tbel 5.8. Dt komt doordt in tbel 5.10 de uitstroom wordt bepld voor lle huishoudensleden, terwijl in tbel 5.8 de uitstroom uitsluitend wordt bepld voor degenen die werk hebben gevonden. Uit prgrf 5.2 bleek dt met nme lleenstnden met het vinden vn werk lngdurig uit de rmoede weten te ontsnppen. De voor de rmoedesitutie minder succesvolle werknvrdingen vinden plts bij gezinnen. Dit verklrt het reltief lge ndeel personen dt lngdurig uit de rmoede komt in tbel Uitstroomknsen nder verklrd In deze prgrf wordt geprobeerd het reltieve belng vn een ntl kenmerken en gebeurtenissen, wronder het verkrijgen vn werk, in het beëindigen vn 16 perioden vn rmoede vi een multivrite bendering in krt te brengen. Bij een uitsplitsing nr één kenmerk, zols eerder gebeurde, kn een kenmerk door smenstellingseffecten belngrijker lijken dn het is. In deze prgrf wordt met behulp vn een logistische regressie het verbnd onderzocht tussen enerzijds het l dn niet n de rmoede ontsnppen, en nderzijds kenmerken ls de duur vn de 92

93 Tbel 5.11 Effecten vn huishoudenskenmerken en vernderingen drin op de kns om tenminste een jr uit rmoede te ontsnppen, effect op de uitstroomkns rmoededuur % situtiekenmerken huishoudenssmenstelling lleenstnde jonger dn 65 jr (referentiegroep) 0 pr zonder kind(eren), hoofd jonger dn 65 jr + pr met (ook) minderjrig(e) kind(eren). pr met lleen meerderjrig(e) kind(eren) + eenoudergezin met (ook) minderjrig(e) kind(eren) % eenoudergezin met lleen meerderjrig(e) kind(eren) + socil-economische ctegorie vn het hoofd werknemer mrktsector of mbtenr (referentiegroep) 0 overig ctief % ontvnger werkloosheidsuitkering (incl. RWW) % ontvnger rbeidsongeschiktheidsuitkering % ontvnger bijstndsuitkering % overig niet-ctief % werkende prtner nwezig + hoofd is 25 jr of ouder + ntl huishoudensleden met rbeidsinkomsten + gebeurtenissen rbeidsmrkt hoofd vindt werk + prtner vindt werk + kind vindt werk + huishoudenssmenstelling kind verlt ouderlijk huishouden (gevolgen voor kind) + kind verlt ouderlijk huishouden (gevolgen voor ouderlijk huishouden) + kind keert terug nr ouderlijk huishouden (gevolgen voor kind) + kind keert terug nr ouderlijk huishouden (gevolgen voor ouderlijk huishouden) + huishouden wordt een 'overig' huishouden + huwen/smenwonen + scheiden/verweduwen + hoofd bereikt de 65-jrige leeftijd + kruistermen prtner vindt werk en socil-economische ctegorie vn het hoofd hoofd is ctief op de rbeidsmrkt (referentiegroep) 0 hoofd heeft een rbeidsongeschiktheidsuitkering + hoofd is overig niet-werkend % Selectie: personen uit huishoudens met een hoofd jonger dn 65 jr (uitgezonderd studenten). +, % = positief respectievelijk negtief en significnt op 99%-niveu;. = niet-significnt op 99%-niveu. Personen die n 1 jnuri 1989 in rmoede zijn gerkt worden gevolgd vnf het moment dt ze 2 jr (neengesloten) in rmoede verkeren totdt uitstroom uit rmoede pltsvindt of tot 1 jnuri Bron: CBS (IPO'89-'96) 93

94 periode vn lg inkomen, rbeidsmrktprticiptie en huishoudenssmenstelling en vernderingen drin. Op deze wijze kn het effect vn het vinden vn werk op de kns om uit de rmoede te komen zuiverder worden bepld. Ook voor huishoudens wrin nog niemnd werk heeft gevonden, kn op bsis vn de modelschttingen worden ngegeven wt de uitstroomkns is wnneer bijvoorbeeld het hoofd vn het huishouden werk zou vinden. In tbel 5.11 is globl ngegeven welke kenmerken vn een huishouden een significnt positieve of significnt negtieve invloed hebben op de kns uit de rmoede te komen; detils vn de nlyse zijn in de bijlgen n het eind vn dit hoofdstuk opgenomen. Ten opzichte vn de Armoedemonitor 1997 is de nlyse uitgebreid (door de introductie vn meer vribelen, wronder kruistermen) en verbeterd (in de nlysetechniek is rekening gehouden met het multilevelkrkter vn de nlyse). Uit tbel 5.11 komt nr voren dt de uitstroomkns groter is nrmte men korter in rmoede verblijft, men deel uitmkt vn een pr zonder minderjrige kinderen of een eenoudergezin met lleen meerderjrige kinderen, of vn een huishouden wrvn het hoofd ouder is dn 25 jr. Ook neemt de uitstroomkns toe wnneer gebeurtenissen pltsvinden ls het vinden vn werk (door hoofd, prtner of kind), het in het huwelijk treden, het verlten vn het ouderlijk huis, het terugkeren nr het ouderlijk huis of het bereiken vn de 65-jrige leeftijd (door het hoofd). De kruistermen zijn niet direct te interpreteren, omdt de effecten moeten worden beschouwd in smenhng met de effecten vn de fzonderlijke vribelen. Interprettie hiervn is beter mogelijk met behulp vn de resultten in tbel 5.12, wrin het 'zuivere' effect vn het vinden vn werk voor de desbetreffende groep is berekend. Hierbij zijn telkens de effecten vn ndere gebeurtenissen, zols het gn smenwonen, het ouderlijk huis verlten, geëlimineerd. Tbel 5.12 geeft de dditionele uitstroomkns wnneer één vn de huishoudensleden werk heeft gevonden. Deze uitstroomkns komt bovenop de uitstroomkns die personen met de desbetreffende kenmerken l hdden zonder dt het desbetreffende lid vn het huishouden werk heeft gevonden. Wnneer het hoofd vn het huishouden werk vindt, neemt de uitstroomkns gemiddeld met 17 procentpunten toe. De verschillen in dditionele uitstroomkns nr socil-economische ctegorie zijn bescheiden. De dditionele uitstroomkns is hoger voor hoofden die behoren tot de ctegorie 'overig niet-ctief' (+24 procentpunt) en hoofden met een rbeidsongeschiktheidsuitkering (+20 procentpunt). Tot de ctegorie 'overig niet-ctief' behoren onder meer personen met een nbestndenuitkering. Deze uitkering ws in de periode vn onderzoek niet inkomens-getoetst. Nu er inkomenstoetsen gelden op nbestndenuitkeringen zl deze dditionele ontsnppingskns wrschijnlijk lger uitvllen. 94

95 Tbel 5.12 Het effect vn het vinden vn werk op de kns om binnen een jr voor tenminste één jr uit rmoede te komen, 1989/'96 (dditionele procenten) ndeel in 1996 extr effect vn het vinden b in de popultie vn werk op de (in %) uitstroomkns ( %) effect vn het vinden vn werk door het hoofd 17 socil-economische ctegorie vn het hoofd ontvnger werkloosheidsuitkering (incl. RWW) ontvnger rbeidsongeschiktheidsuitkering ontvnger bijstndsuitkering overig niet-ctief huishoudenssmenstelling lleenstnde < 65 jr pr zonder kind(eren) met het hoofd < 65 jr pr met (ook) minderjrig(e) kind(eren) pr met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 2 32 eenoudergezin met (ook) minderjrig(e) kind(eren) eenoudergezin met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 2 29 effect vn het vinden vn werk door de prtner 10 socil-economische ctegorie vn het hoofd werknemer mrktsector mbtenr 1 20 overig ctief ontvnger werkloosheidsuitkering (incl. RWW) 21 1 ontvnger rbeidsongeschiktheidsuitkering ontvnger bijstndsuitkering 14 1 overig niet-ctief 14 2 huishoudenssmenstelling pr zonder kind(eren) met het hoofd < 65 jr pr met (ook) minderjrig(e) kind(eren) pr met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 6 13 effect vn het vinden vn werk door een kind > 15 jr 6 socil-economische ctegorie vn het hoofd werknemer mrktsector mbtenr 1 16 overig ctief ontvnger werkloosheidsuitkering (incl. RWW) 15 3 ontvnger rbeidsongeschiktheidsuitkering 13 5 ontvnger bijstndsuitkering 26 3 overig niet-ctief 15 6 huishoudenssmenstelling pr met (ook) minderjrig(e) kind(eren) 54 7 pr met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 9 10 eenoudergezin met (ook) minderjrig(e) kind(eren) 32 3 eenoudergezin met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 6 8 Voor personen die in 1996 ten minste 2 jr rm zijn en wnneer het hoofd respectievelijk de prtner of een kind vn 15 jr of ouder niet-werkend is. b Popultie met respectievelijk niet-werkende hoofden, niet-werkende prtners en niet-werkende kinderen. Bron: CBS (IPO'89-'96) SCP-bewerking 95

96 Bezien nr huishoudenssmenstelling leidt het vinden vn werk door het hoofd vn het huishouden tot een extr grote uitstroomkns voor met nme pren zonder kinderen (+25 procentpunt) en huishoudens met uitsluitend meerderjrige kinderen (+32 procentpunt voor pren en +29 procentpunt voor eenoudergezinnen). Het effect vn het vinden vn werk door de ouder vergroot mr in zeer beperkte mte (+11 procentpunt) de uitstroomkns vn eenoudergezinnen met minderjrige kinderen. Wnneer prtners werk vinden levert dit een dditionele uitstroomkns vn gemiddeld 10%. Deze dditionele uitstroomkns is groter voor prtners vn werknemers, mbtenren en 'overig ctieven', zols zelfstndigen. Ook wnneer prtners vn rbeidsongeschikten werk vinden neemt de uitstroomkns substntieel toe (+26 procentpunt), bovenop de l bestnde mogelijkheid om uit de rmoede te komen. Dit komt doordt het inkomen vn de prtner niet relevnt is voor de hoogte vn de WAO-uitkering. Voor prtners vn bijstndsgerechtigden is een substntiële dditionele uitstroomkns niet te verwchten omdt een bijstndsuitkering prtnergetoetst is. Hetzelfde geldt voor prtners vn RWW-ontvngers, welke een belngrijk deel uitmken vn de ctegorie 'ontvnger werkloosheidsuitkering'. Indien een kind vn 15 jr of ouder werk vindt neemt de uitstroomkns met gemiddeld 6 procentpunten toe. Deze dditionele kns is groter voor kinderen uit huishoudens met een werkend hoofd. 96

97 Noten De beloning voor de meeste dditionele bnen mg slechts beperkt boven het minimumloon uitstijgen (15% à 20%, en de werkzmheden worden veell in deeltijd verricht (mximl 32 uur). Een dergelijke bn levert lleen voor lleenstnden die een minimumuitkering vn 70% vn het nettominimumloon ontvngen, een nzienlijke inkomensverbetering op. Kostwinners en eenoudergezinnen gn er niet of weinig in inkomen op vooruit. Wel hebben zij het voordeel dt de prtnertoets uit de bijstnd komt te vervllen, zodt het gezinsinkomen met een tweede inkomen kn worden ngevuld. Overigens zijn er plnnen om de beloning voor sommige dditionele bnen te verhogen, tot mximl 130% voor lg gekwlificeerde rbeid en mximl 150% vn het minimumloon voor hoger gekwlificeerde rbeid. Overigens betekent het vinden vn een betlde bn niet ltijd dt de uitkering onmiddellijk ophoudt; in veel gevllen loopt deze nog enige tijd door. De werkloosheidsvl is vn invloed op de beslissing vn mensen zich l dn niet n te bieden op de rbeidsmrkt. De rmoedevl is vn invloed op zowel die beslissing, ls op de beslissing meer te gn werken of een beter betlde bn te zoeken (zie Commissie socil-economische deskundigen 1997: 112). Het begrip 'rmoedevl' duidt op de situtie dt een brutoinkomensverhoging door korting op inkomensfhnkelijke regelingen (zols huursubsidie) of door belstingen en premies niet of nuwelijks leidt tot een verhoging vn het besteedbr inkomen. Sommige uitkeringen hebben een vermogenstoets, bijvoorbeeld de ABW, mr de vermogenssitutie verndert in principe niet bij het nvrden vn werk. De overheid stimuleert het verder uitbreiden vn kinderopvngvoorzieningen en bevordert het gebruik hiervn door de doelgroepen. Zo ontvngen bijvoorbeeld gemeenten sinds 1996 subsidie vn het ministerie vn SZW ls ze kinderopvng bieden n bijstndsmoeders die scholing volgen of prttime dn wel fulltime werk nvrden (Ministerie vn SZW 1998). Of dt bij lleenstnden of pren zonder kinderen het hoofd vn het huishouden de 65-jrige leeftijd heeft bereikt. Om de resultten vn verschillende jren vergelijkbr te mken, worden rme personen gevolgd totdt mximl een rmoededuur vn vier jr is bereikt. Wnneer deze grens vn vier jr niet zou worden opgelegd, zou de uitstroomkns vn de gemiddelde rme in 1995 lger zijn dn die vn de gemiddelde rme in 1992, omdt de duur wordt gemeten vnf 1989 en de gemiddelde duur in 1995 dus hoger kn en ook zl liggen dn die in Huishoudens zijn geen vste entiteit. Het is dus vn belng dt de ngegeven gebeurtenissen inderdd gebeurtenissen zijn vn het huishouden wrtoe de kernpersoon behoorde net voor de uitstroom uit rmoede. Dt houdt in dt gebeurtenissen die te mken hebben met een wijziging in de smenstelling, de hoogste in hiërrchie moeten zijn, met ls eerste die gebeurtenissen die direct betrekking hebben op de plts die de kernpersoon in het huishouden inneemt zols 'kernpersoon verlt het ouderlijk huishouden', 'kernpersoon keert terug nr ouderlijk huishouden' en 'kernpersoon komt in een overig huishouden terecht'. 'Echtscheiding/verweduwing' en 'huwelijk/smenwonen' kunnen zowel op de kernpersoon (ls hoofd of prtner) sln ls op de ouder(s) vn de kernpersoon. Deze twee gebeurtenissen volgen drom in de hiërrchische indeling. Vnf dit moment zijn het hoofd en de prtner vn een huishouden stbiele begrippen, wt wil zeggen dt ze horen bij één en dezelfde persoon net voor en net n de uitstroom uit rmoede (op een enkel huishouden n wrin mogelijk een scheiding/verweduwing en een huwelijk/smenwonen beide binnen het klenderjr optreden). Nu kn worden gesproken vn gebeurtenissen ls 'het hoofd vindt werk', 'de prtner vindt werk', 'een kind vindt werk', 'het hoofd wordt 65 jr'. Deze zijn geordend nr de mogelijke betekenis die dit voor het huishoudensinkomen heeft, wrbij opgemerkt wordt dt het 'bereiken vn de 65-jrige leeftijd' zelden 'het vinden vn werk door een vn de huishoudensleden' zl doorkruisen. De gebeurtenis 'een kind (niet de kernpersoon) verlt het huishouden' en 'een kind (niet de kernpersoon) keert terug nr het ouderlijk huishouden' zijn ls ltste opgenomen. Dit is op zich een rbitrire keuze, mr ze wordt beschouwd ls de minst ingrijpende gebeurtenis wt betreft de koopkrchtsitutie (de verhouding tussen het huishoudensinkomen en de huishoudensomvng en -smenstelling) vn het huishouden. Doordt er in deze nlyse gebruik is gemkt vn lle loonbelstingkrten is de kns dt gebeurtenissen bij het vinden vn werk door verschillende huishoudensleden smenvllen, niet zo groot. De huishoudenssmenstelling wordt slechts een keer per klenderjr vstgesteld. Alleen 97

98 bnen die op 1 jnuri vn een jr zijn ingegn vllen drdoor, in de dt, mogelijk smen met een wijziging in de huishoudenssmenstelling. Wel kunnen meerdere vernderingen in de huishoudenssmenstelling, in de dt, tegelijkertijd pltsvinden, bijvoorbeeld 'kind (l dn niet kernpersoon) verlt ouderlijk huis' en 'huwen/smenwonen (vn de oorspronkelijk lleenstnde ouder respectievelijk de kernpersoon)'. De uiteindelijke resultten hngen f vn de volgorde wrin gebeurtenissen worden ngegeven, mr met de hiërrchische indeling is geprobeerd het belng vn de gebeurtenissen in de prktijk te volgen. Zie tbel 5.6 in SCP/CBS (1997). Mogelijk is een inkomensverndering die onfhnkelijk is vn de genoemde gebeurtenis de feitelijke oorzk, of kn de gebeurtenis juist een gevolg zijn vn het uit rmoede komen (zie Solinge en Plomp 1997). Dit geldt met nme voor vernderingen in huishoudenssmenstelling, omdt die slechts een keer per klenderjr worden vstgesteld. Ten opzichte vn de resultten in de vorige Armoedemonitor is het ndeel 'verklrde' beëindigingen vn rmoede met 6 procentpunt toegenomen. Dit komt onder meer doordt nu het vinden vn werk door de prtner (4%) of door een kind (4%) ls extr gebeurtenissen zijn opgenomen. Drnst is het ndeel vn de beëindigingen bij huishoudens met een niet-ctief hoofd dt smenvlt met het vinden vn werk door het hoofd vn het huishouden, met 13 procentpunt toegenomen. Dit heeft gedeeltelijk (5%) te mken met het feit dt nu bejrden zijn weggelten uit de onderzochte popultie en gedeeltelijk (3%) met het feit dt in 1995 iets meer personen uit rmoede kwmen ndt het hoofd vn het huishouden werk hd gevonden. Voorts speelt ntuurlijk een rol dt het inkomen verdiend in de periode wrin het hoofd werk heeft gevonden, correct kn worden getoetst n de lge-inkomensgrens. In de Armoedemonitor 1997 moest door het 'jrkrkter' vn de gegevens het inkomen vn het hele jr worden getoetst n de lge-inkomensgrens, ook l vond de gebeurtenis in de loop vn het jr plts. Schulte Nordholt (1996) gt in op de smenhng tussen het einde vn de rmoedeperiode en het verhogen vn de rbeidstijd vn het hoofd. Bij de pren met lleen meerderjrige kinderen en een werkend hoofd vn het huishouden neemt de gebeurtenis 'kind vindt werk' 10% vn de rmoedebeëindigingen voor zijn rekening, terwijl dit bij de pren met een niet-werkend hoofd 14% beslt. Vn de kinderen die het huishouden verlieten en drmee uit rmoede kwmen ws twee derde deel werkend. Vn de chtergebleven huishoudensleden die n vertrek vn een kind uit rmoede kwmen, ging het in ruim de helft vn de gevllen om het vertrek vn een werkend kind. Het huishoudensinkomen in een periode binnen het desbetreffende jr wordt bepld door de som vn de inkomens vn lle personen die verondersteld worden het hele jr tot het desbetreffende huishouden te hebben behoord. De duur vn de huishoudenssmenstelling (met bijbehorend inkomen) is dus ten minste een jr, zodt ook de eventuele uitstroom uit rmoede ten minste een jr volgehouden wordt, wnneer er geen ingrijpende wijzigingen in de rbeidsmrktprticiptie vn de huishoudensleden pltsvinden. Hiertegenover stt echter dt er voor een huishouden in de regel geen veelvuldige wijzigingen in de huishoudenssmenstelling pltsvinden, zodt het ntl huishoudens wrbij de vertekening door de jrbendering mogelijk pltsvindt niet l te groot zl zijn. Dr. J. Pnnekoek (CBS) heeft technische ssistentie verleend bij de logistische regressie in prgrf

99 Bijlge bij hoofdstuk 5 B5.1 Uitwerking vn de logistische regressienlyse Voor het schtten vn verbnden tussen de uitstroomkns en diverse chtergrondkenmerken wordt gebruikgemkt vn een zogenoemd logistisch knsmodel. Vn 1 belng hierbij is dt de verwchting vn de fhnkelijke vribele y, i de uitstroom- kns p i, ltijd binnen het intervl 0-1 vlt. Wnneer deze kns benderd zou worden met behulp vn een regressievergelijking die lineir is in de verklrende vribelen ˆp i ˆ1 ˆ2 x 2 ˆ3 x 3 (1) kunnen er bij voorspellingen eventueel ook wrden voor p kleiner dn 0 of groter i dn 1 uitkomen. Dit probleem kn worden voorkomen door een trnsformtie toe te pssen op p, i g i log p i 1 p i (2) en g i ls fhnkelijke vribele op te nemen in de regressie (zie bv. Allison 1984). Wnneer p ivrieert vn 0 tot 1, dn vrieert g ivn minus oneindig nr plus oneindig. Verondersteld wordt dt de kns om n de rmoede te ontsnppen en vervolgens ten minste een jr uit de rmoede te blijven, voor persoon j op tijdstip t fhngt vn de tijd die hij l in rmoede verkeert, d, en diverse persoons- en j,t huishoudenskenmerken en vernderingen drin, x 3,j,t,..., x K,j,t, in dit onderzoek gegeven door K g j,t 1 2 d j,t M k3 k x k,j,t In het nlysebestnd komen de personen uit de risicogroep meerdere keren voor, nmelijk één keer voor iedere mnd die zij lnger in rmoede verkeren dn 24 mnden. Omdt observties vn één persoon niet kunnen worden behndeld ls onfhnkelijke observties, ontstn er complicties voor de schtting vn de stndrdfouten. In een fzonderlijke onderzoeksnotitie is verntwoord hoe dit probleem is ngepkt (Pnnekoek 1998). B5.2 Gedetilleerde resultten vn de logistische regressienlyse De logistische regressie is uitgevoerd met de huishoudenssmenstelling en de socil-economische ctegorie vn het hoofd vn het huishouden ls ctegorische vribelen met een referentiectegorie. De volgende gebeurtenissen zijn ls dummy opgenomen in het model: hoofd, prtner of kind vindt werk, huwen/smenwonen, scheiden/verweduwen, het huishouden verndert in een niet-gezinshuishouden, hoofd wordt 65 jr, kind keert terug nr ouderlijk huishouden en kind verlt (3) 99

100 ouderlijk huishouden. Er zijn tevens dummy's voor de nwezigheid vn een werkende prtner of vn een hoofd dt jonger is dn 25 jr. Tbel B5.1 Geschtte prmeters vn de kns om de volgende mnd tot een huishouden met een niet-lg inkomen te behoren en dt minstens een jr te blijven, personen uit een huishouden met ten minste 2 jr een lg inkomen, bèt robuuste schtter constnte -3,73 * rmoededuur -0,16 * huishoudenssmenstelling lleenstnde jonger dn 65 jr (referentiegroep) 0 pr zonder kind(eren), hoofd jonger dn 65 jr 0,42 * pr met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 0,43 * pr met (ook) minderjrig(e) kind(eren) -0,00 eenoudergezin met lleen meerderjrig(e) kind(eren) 0,57 * eenoudergezin met (ook) minderjrig(e) kind(eren) -0,46 * socil-economische ctegorie vn het hoofd werknemer mrktsector of mbtenr (referentiegroep) 0 overig ctief -0,28 * ontvnger werkloosheidsuitkering (incl. RWW) -1,53 * rbeidsongeschikte -0,98 * bijstndsontvnger -1,46 * overig niet-ctief -0,93 * werkende prtner nwezig 0,29 * hoofd is 25 jr of ouder -0,29 * ntl huishoudensleden met rbeidsinkomsten 0,29 * gebeurtenissen hoofd vindt werk 3,87 * prtner vindt werk 2,75 * kind vindt werk 2,35 * kind keert terug nr ouderlijk huishouden (gevolgen voor kind) 4,83 * kind keert terug nr ouderlijk huishouden (gevolgen voor ouderlijk huishouden) 2,47 * huishouden wordt een 'overig' huishouden 4,44 * huwen/smenwonen 5,01 * scheiden/verweduwen 2,53 * hoofd bereikt de 65-jrige leeftijd 3,12 * kind verlt ouderlijk huishouden (gevolgen voor kind) 2,28 * kind verlt ouderlijk huishouden (gevolgen voor ouderlijk huishouden) 3,02 * kruistermen prtner vindt werk x socil-economische ctegorie vn het hoofd hoofd is ctief op de rbeidsmrkt (referentiegroep) 0 hoofd heeft een rbeidsongeschiktheidsuitkering 1,61 * hoofd is overig niet-werkend -1,59 * -2 log likelihood pseudo R 0,24 vrijheidsgrden 27 d (n) * Significnt op 99%-niveu. 2 De pseudo R is ls volgt berekend : ((L0 = log likelihood vn model met lleen een constnte term) - (LM = log likelihood vn desbetreffende model ) ) / L0. Dit geeft een wrde tussen 0 en 1. De wrde 0 correspondeert met de situtie wrin het model geen enkele verklrende wrde heeft, de wrde 1 correspondeert met een perfect bij de dt pssend model. Bron: CBS (IPO'89-'95) 100

101 Armoededuur (in jren) en het ntl huishoudensleden met inkomen uit rbeid zijn opgenomen ls continue vribelen. Drnst is er nog een kruisterm opgenomen met de prtner vindt werk en de socil-economische ctegorie vn het hoofd. Alleen het onder-scheid tussen werkende hoofden, hoofden met een rbeidsongeschiktheidsuitkering en overige niet-werkende hoofden bleek 2 significnt. Deze kruisterm is wederom een ctegorische vribele met een referentiectegorie. Ook is een kruisterm met hoofd vindt werk en socileconomische ctegorie vn het hoofd geprobeerd, mr deze bleek niet-significnt. 3 De resultten zijn gegeven in tbel B5.1. De prmeters vn de referentiectegorie vn ctegorische vribelen zijn gelijk n 0. Nst de genoemde vribelen zijn ook nog vribelen geprobeerd die de fstnd meten tussen het huishoudensinkomen en de lge-inkomensgrens, lsmede de kruisterm met prtner vindt werk en huishoudenssmenstelling, mr deze gven geen significnte bijdrge n de verklrende wrde vn het model. De voorspelde kns dt persoon j uit de rmoede komt in de mnd n t* en dn vervolgens ten minste een jr uit rmoede blijft ˆp kn ls volgt worden berekend j,t* Drbij zijn tbel B5.1. exp(ĝ ˆp j,t j,t ) 1 exp (ĝ j,t ) wrbij ĝ j,t ˆ1 ˆ2 d j,t M K k3 ˆ k x k,j,t ˆ 1, à, ˆK de geschtte wrden vn de bijbehorende prmeters uit (4) De voorspelde kns dt persoon j uit de rmoede komt in de mnd n t* + m mnden en dn vervolgens ten minste een jr uit de rmoede blijft ˆp j,t*+m, onder de veronderstelling dt de persoons- en huishoudenskenmerken sinds tijdstip t* niet zijn vernderd, wordt bepld met behulp vn ĝ j,tm ˆ1 ˆ2 d j,tm M K ˆ k3 k x k,j,t (5) Hierbij is de uitstroomkns ˆp gedefinieerd ls de kns dt een beplde persoon j,t*+m met kenmerken j, niet op tijdstip t* + m + 1 tot een huishouden behoort dt een lg inkomen heeft, gegeven dt deze persoon op tijdstip t* + m gedurende d j,t*+m mnden tot een huishouden behoort dt een lg inkomen heeft. Voor iedere persoon j kn vervolgens de voorspelde kns worden berekend dt deze persoon binnen een jr uit de rmoede komt en vervolgens ten minste een jr uit de rmoede blijft. Dit gt ls volgt. 101

102 De cumultieve blijfkns wordt ls volgt berekend: ˆq c j,t1 1 ˆp j,t ˆq c j,tm1 ˆq c j,tm (1 ˆp j,tm ) voor m >0 Hierbij is de cumultieve blijfkns ˆq gedefinieerd ls de kns dt een beplde c j,t*+m persoon met kenmerken j, op tijdstip t* + m nog steeds tot een huishouden behoort dt een lg inkomen heeft, gegeven dt deze persoon op tijdstip t* tot een huishouden behoort dt een lg inkomen heeft. De kns dt persoon j die op tijdstip t* ten minste twee jr neengesloten tot een huishouden met een lg inkomen behoort, binnen het jr uit de rmoede komt (zonder dt zijn kenmerken vernderen) en vervolgens ten minste een jr uit de rmoede blijft, wordt dn gegeven door: 11 w j,t ˆp j,t M ˆq c j,tm ˆp j,tm (7) m1 Voor tbel 5.12 zijn de uitstroomknsen ls volgt berekend. Eerst is voor iedere persoon die op 31 december 1996 ten minste twee jr neengesloten tot een huishouden met een lg inkomen behoorde de w j, uit formule (7) berekend, wrbij de persoonskenmerken zols geldend op 31 december 1996 zijn vstgehouden en de dummy's vn de gebeurtenissen lleml gelijk zijn n 0. Dit geeft de kns binnen een jr uit rmoede te ontsnppen wnneer er geen wijzigingen in de huishoudens- en rbeidsmrktsitutie optreden. Vervolgens wordt de kns gegeven dt personen die op 31 december 1996 ten minste twee jr neengesloten tot een huishouden met een lg inkomen behoren, binnen het jr uit de rmoede komen (en dt ook ten minste een jr blijven) wnneer in het komende jr één vn de huishoudensleden werk heeft gevonden. Het vinden vn werk kn in jnuri pltsvinden, mr uiterrd ook in een ndere mnd. Voor deze personen worden drom twlf w -chtige uitstroomj, knsen berekend: - één wrbij de uitstroomkns ˆp j,t* is gebseerd op het vinden vn werk door één vn de huishoudensleden in de eerste mnd en wrbij de uitstroomknsen ˆp j,t*+1 tot en met ˆp j,t*+11 gebseerd zijn op de situtie dt dt huishoudenslid werk heeft; - één wrbij de uitstroomkns ˆp is gebseerd op de kenmerken zols geldend j,t* op 31 december 1996 en lle dummy's vn de gebeurtenissen gelijk zijn n 0 en wrbij de uitstroomkns ˆp gebseerd is op het vinden vn werk door j,t*+1 één vn de huishoudensleden in de tweede mnd en wrbij de uitstroomknsen ˆp tot en met ˆp gebseerd zijn op de situtie dt dt j,t*+2 j,t*+11 huishoudenslid werk heeft; - enzovoort. 4 Vervolgens wordt het gemiddelde vn deze twlf uitstroomknsen beschouwd ls de individuele kns om binnen het jr uit te stromen uit de rmoede, gegeven dt één vn de huishoudensleden in dt jr werk heeft gevonden. (6) 102

103 In tbel 5.12 is het verschil weergegeven tussen de groepsgemiddelden vn deze individuele uitstroomknsen, wnneer er werk wordt gevonden, en de groepsgemiddelden vn de individuele uitstroomknsen, wrbij geen gebeurtenissen pltsvinden. Dit kn beschouwd worden ls het extr effect vn het vinden vn werk op de uitstroomkns. Noten bij de bijlge Een logistische regressie is toepsbr op wrnemingen met een discrete tijd. Het nlysebestnd wordt opgebouwd uit lle personen die het 'risico lopen' vn de te onderzoeken gebeurtenis; in de desbetreffende nlyse zijn dt personen die ten minste 24 mnden neengesloten tot een huishouden met een lg inkomen behoren. Deze personen zijn voor iedere discrete periode wrin zij tot de 'risicogroep' behoren een wrneming. Dt wil zeggen dt zij voor elke mnd die zijn, n de eerdergenoemde 24 mnden, neengesloten in rmoede zijn een cse vormen. Zie onder meer Ymguchi (1991). Vn de hoofden ingedeeld in de ctegorie 'ontvnger werkloosheidsuitkering' wrvn de prtner werk vond, hd het merendeel een RWW-uitkering, welke net ls de bijstndsuitkering prtnergetoetst is. De popultie wrover de logistische regressie is uitgevoerd, bestt uit personen voor elke mnd dt zij behoren tot een huishouden met een lg inkomen, met dien verstnde dt: - er een geobserveerd begin n de rmoedeperiode is, dt wil zeggen dt de persoon in de ene periode tot een huishouden met een niet-lg inkomen behoort en de dropvolgende periode tot een huishouden met wel een lg inkomen; - de periode vn lg inkomen ten minste 24 neengesloten mnden beslt. Verder zijn vn deze personen lleen die perioden met een lg inkomen opgenomen die voldoen n de volgende voorwrden. - De persoon behoort tot een huishouden bestnde uit een lleenstnde jonger dn 65 jr, een pr zonder kinderen met een hoofd jonger dn 65 jr, een pr met kinderen of een eenoudergezin.. - De persoon komt ook de volgende 12 mnden in het IPO voor (mr behoort niet noodzkelijk tot een huishouden met een lg inkomen, of tot een huishouden met de genoemde smenstelling). Doordt ervn uit wordt gegn dt de persoon, wnneer eenml werk is gevonden, ook dt werk behoudt voor een beplde tijd, kunnen deze uitstroomknsen iets hoger uitvllen dn in werkelijkheid gebeurt. In de prktijk kunnen personen immers het werk dt zij vinden ook weer kwijt rken. 103

104 104

105 6 ARMOEDE EN TIJDSBESTEDING * Personen met een inkomen onder de rmoedegrens besteden minder tijd n rbeidsverplichtingen dn niet-rmen. De tijd die zij hierdoor overhouden gt ten dele op n huishoudelijke en zorgtken en ten dele n persoonlijke verzorging en vrijetijdsctiviteiten. Reltief veel tijd wordt besteed n winkelen, het doen vn boodschppen, de zorg voor kinderen, slpen, televisiekijken, het doen vn spelletjes, het fleggen en ontvngen vn visite en vrijwilligerswerk. Vrijetijdsctiviteiten vinden vker binnenshuis plts en hebben een wt minder fwisselend krkter dn bij personen met een hoger inkomen. Voorzover bezuinigingsstrtegieën een rol spelen, blijkt dit voorl uit het beperken vn 'luxe' uitgven, zols die n huishoudelijke en udiovisuele pprtuur, en uit het feit dt zij minder vk mensen te eten vrgen of zelf bij nderen thuis gn eten. 6.1 Inleiding Een lg inkomen heeft niet lleen directe gevolgen voor het bestedingsptroon vn een huishouden, mr beïnvloedt indirect ook zken ls de huisvesting, het voorzieningengebruik en zelfs de gezondheid. In het lgemeen gt het drbij om ongunstige gevolgen. Arme huishoudens zijn vker gehuisvest in gehorige of vochtige woningen, mken minder gebruik vn recretieve voorzieningen, zijn minder vk lid vn verenigingen en hebben meer lichmelijke beperkingen (Engbersen et l. 1996; SCP/CBS 1997; zie ook hoofdstuk 7). Een tot nog toe onderbelicht terrein binnen het rmoedeonderzoek betreft de tijdsbesteding. Het is nnemelijk dt personen met een lg inkomen hun tijd nders indelen dn personen met een hoger inkomen. Hierbij zl echter niet lleen het besteedbre inkomen een rol spelen. Ook kenmerken ls sekse, leeftijd, opleiding, rbeidsmrktpositie en huishoudenssmenstelling hngen met tijdsbesteding smen. Zo hebben ouderen en werklozen minder verplichtingen, ngezien zij in principe geen rbeid verrichten. Het is de vrg hoe deze 'extr' tijd wordt besteed en in welke mte het inkomen drbij een beplende fctor is. Bij de bentwoording vn een dergelijke vrg moet rekening worden gehouden met het feit dt een ntl vn de genoemde kenmerken niet lleen n tijdsbesteding, mr ook n de kns op rmoede gerelteerd zijn. Ouderen, lgopgeleiden, uitkeringsontvngers en eenoudergezinnen lopen meer risico tot de rme huishoudens te behoren dn personen in de leeftijd vn 30 tot 50 jr, hoger opgeleiden, werkenden en echtpren. Dit hoofdstuk beoogt ntwoord te geven op drie onderzoeksvrgen. Ten eerste wordt ngegn of en op welke wijze huishoudens met een inkomen onder de lge- * Dit hoofdstuk is een bijdrge vn het SCP, geschreven door mw. dr. S.J.M. Hoff en dr. A. vn den Broek. 105

106 inkomensgrens verschillen vn niet-rme huishoudens ten nzien vn het ntl en soort ctiviteiten dt zij ondernemen en ten nzien vn de hoeveelheid tijd die zij n deze ctiviteiten besteden. Het gt hier om een directe vergelijking vn de tijdsbesteding vn personen uit rme huishoudens met die vn personen uit nietrme huishoudens. Ten tweede wordt onderzocht of rmoede een zelfstndig effect heeft op die tijdsbesteding of dt eventuele verschillen in tijdsbesteding tussen rmen en niet-rmen moeten worden toegeschreven n één of meer vn de eerdergenoemde chtergrondkenmerken. Ten slotte wordt getrcht vst te stellen in hoeverre de gevonden ptronen vn tijdsbesteding onderdeel uitmken vn bezuinigingsstrtegieën. Nst de inhoudelijke relevntie, zijn de resultten vn deze nlyse ook interessnt in verbnd met het them 'socile uitsluiting'. Dit onderwerp heeft de ltste jren veel ndcht gekregen vnuit de politiek. Men is bevreesd voor de mogelijkheid dt beplde groepen n de onderknt vn de smenleving definitief uit de boot vllen. Betlde rbeid wordt ls één vn de voornmste middelen gezien om mensen voor socile uitsluiting te behoeden. Voor ouderen, rbeidsongeschikten en een deel vn de lleenstnde ouders is betlde rbeid echter niet (meer) weggelegd. Alterntieve vormen vn prticiptie, zols lidmtschp vn verenigingen en vrijwilligerswerk, zouden de integrerende functie vn rbeid (ten dele) kunnen overnemen. Indien de gegevens ntonen dt een lg inkomen een zelfstndig (ongunstig) effect heeft op deze of ndere vormen vn mtschppelijke prticiptie, zou er nleiding zijn binnen het lokle rmoedebeleid ruimte te scheppen voor individuele premies, subsidies of ndere stimulerende mtregelen. 6.2 Dt De hier gepresenteerde gegevens zijn fkomstig uit het Tijdsbestedingsonderzoek (TBO). Dit vijfjrlijkse onderzoek, dt in 1975 de eerste editie beleefde, steunt op twee vormen vn dtverzmeling: een dgboek, bijgehouden gedurende een week in oktober, en een schriftelijke vrgenlijst (zie Knulst en Vn Beek 1990). Voor het huidige hoofdstuk zijn de gegevens vn de meetjren 1990 en 1995 smengenomen, teneinde tot een voldoende grote onderzoeksgroep te komen om beneden de rmoedegrens verschillende groepen te kunnen onderscheiden - in csu: lleenstnden, smenwonenden zonder respectievelijk met kinderen en lleenstnde ouders. De gerpporteerde gegevens hebben derhlve betrekking op 1 rmoede en tijdsbesteding in de vroege jren negentig. Door de combintie vn de twee meetjren ontstt een onderzoekspopultie vn respondenten vn 20 jr of ouder, wrvn 553 personen zich onder de rmoedegrens bevinden. Als rmoedegrens wordt de door het CBS geïntroduceerde lge-inkomensgrens gehnteerd. Inkomen is in het TBO-onderzoek slechts één vn een groot ntl chtergrondvribelen, zodt de meting ervn reltief weinig verfijnd is. An respondenten is gevrgd nr het totle nettogezinsinkomen per mnd (vn lle leden vn het huishouden smen, n ftrek vn socile lsten en belstingen), wruit het nettojrinkomen (incl. vkntiegeld) berekend is. Op bsis vn informtie over de gezinssmenstelling is dr vervolgens de voor dt jr geldende 106

107 kinderbijslg bij opgeteld. An de hnd vn informtie over gezinsinkomen en gezinssmenstelling is ten slotte bepld of een respondent zich boven of onder de voor dt jr geldende rmoedegrens bevindt. 2 In de presenttie vn de tijdsbesteding vn mensen onder respectievelijk boven de rmoedegrens kunnen twee specten worden onderscheiden. Enerzijds kn de tijdsbesteding vn beide groepen direct worden vergeleken (onderzoeksvrg 1). Dit geeft een getrouw beeld vn de tijdsbesteding vn rmen en niet-rmen, mr het mkt niet duidelijk wt exct de invloed vn rmoede op tijdsbesteding is. Armen zijn disproportioneel vk vn het vrouwelijk geslcht, vn hogere leeftijd (65 jr of ouder), lgopgeleid, fkomstig uit eenpersoonshuishoudens of eenoudergezinnen, en niet-ctief in het rbeidsproces (vergelijk ook hoofdstuk 2). Teneinde inzicht te verkrijgen in het zelfstndige effect vn rmoede (onderzoeksvrg 2) worden schttingen vn de tijdsbesteding vn rmen en niet-rmen gegeven, wrbij is gecorrigeerd voor de effecten vn geslcht, leeftijd, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. Die schttingen geven niet een beeld vn de gemiddelde tijdsbesteding vn rmen en niet-rmen, mr vn het verschil tussen beide ctegorieën dt resteert n verdiscontering vn de effecten vn deze chtergrondkenmerken. Wnneer rmoede nst het gecumuleerde effect vn deze vijf vribelen geen zelfstndig effect meer heeft op de tijdsbesteding, is de conclusie níet dt de tijdsbesteding vn rmen niet verschilt vn die vn niet-rmen, mr dt er geen extr effect vn rmoede is buiten het gecumuleerde effect vn de chtergrondkenmerken. In de nvolgende tbellen worden telkens zowel ongecorrigeerde ls gecorrigeerde 3 gegevens gepresenteerd. De ongecorrigeerde gegevens beschrijven de wijze vn tijdsbesteding onder rmen en niet-rmen en leveren derhlve informtie ten behoeve vn de rechtstreekse vergelijking vn die twee groepen. An de hnd vn de gecorrigeerde gegevens kn worden ngegn wt het effect is vn rmoede boven de effecten vn sekse, leeftijd, opleiding, huishoudenstype en rbeidsmrktpositie. 6.3 Algemene vormen vn tijdsbesteding De tijdsbesteding vn een persoon kn globl worden onderverdeeld in tijd voor verplichtingen, tijd voor persoonlijke verzorging en tijd voor vrijetijdsctiviteiten. In tbel 6.1 stt ngegeven hoeveel uur per week n elk vn deze drie vormen vn tijdsbesteding wordt besteed door personen uit rme, respectievelijk uit nietrme huishoudens. Armen blijken minder tijd te besteden n verplichtingen dn niet-rmen. De tijd die zij drdoor overhouden wordt vrijwel gelijk verdeeld over de persoonlijke verzorging en vrijetijdsctiviteiten. Vrije tijd kn worden beschouwd ls een tegenhnger vn verplichtingen. Angezien rbeid een belngrijk onderdeel vn verplichtingen uitmkt, is het niet verwonderlijk dt voorl ouderen (gepensioneerden), werklozen en rbeidsongeschikten over een ruime hoeveelheid vrije tijd beschikken. Tegelijkertijd behoren deze ctegorieën, juist door het ontbreken vn rbeid, nr verhouding vk tot de rmen. Dt rmoede en rbeidsmrktpositie sterk met elkr smenhngen, wordt 107

108 nog eens bevestigd door het feit dt het gevonden effect vn rmoede op de hoeveelheid vrije tijd omkeert wnneer gecorrigeerd wordt voor de oververtegenwoordiging vn niet-werkenden binnen de rme groep. Op elk vn de drie lgemene vormen vn tijdsbesteding wordt in het vervolg vn dit hoofdstuk nder ingegn. b Tbel 6.1 Armoede en voornmste tijdsbestedingen, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil verplichtingen 35,7 42,2 * 40,7 41,4 ns persoonlijke verzorging 77,5 74,1 * 76,3 74,3 * vrije tijd 51,5 48,6 * 47,9 49,2 * Deze drie voornmste tijdsbestedingen tellen niet op tot een volledige week vn 168 uur doordt sommige ctiviteiten moeilijk in te delen zijn en soms niet lle kwrtieren benoemd zijn. b Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. * Significnt (p < 0,05); ns = niet significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) 6.4 Verplichtingen Arbeid, onderwijs en huishoudelijke tken vormen tezmen de verplichtingen. In tbel 6.2 worden gegevens gepresenteerd over de tijdsbesteding n elk vn deze drie soorten verplichtingen door rmen en niet-rmen. Voorl rbeid springt hierbij in het oog: personen onder de lge-inkomensgrens besteden hiern gemiddeld cht uur per week, tegenover bijn twintig uur per week onder personen boven de rmoedegrens. Dit heeft vnzelfsprekend te mken met het feit dt de meeste rmen geen rbeid verrichten. Sterker nog, het ontbreken vn betlde rbeid is juist een belngrijke veroorzker vn hun zwkke welvrtspositie. Het verschil in de hoeveelheid n rbeid bestede tijd blijft significnt wnneer rekening wordt gehouden met de effecten vn sekse, leeftijd, opleidingsniveu en huishoudenssmenstelling (voor het effect vn de rbeidsmrktpositie is in dit gevl niet gecorrigeerd). De tijd die personen uit rme huishoudens minder n rbeid besteden, wordt ten dele ngewend om het huishouden te doen. Armen besteden vier uur per week meer tijd n huishoudelijk werk en boodschppen doen en bijn één uur meer n de verzorging vn kinderen. Het lijkt nnemelijk dt de oververtegenwoordiging vn lleenstnde ouders en huisvrouwen onder rmen hierbij een belngrijke rol speelt. Het feit dt de verschillen grotendeels wegvllen n correctie voor de effecten vn onder ndere de huishoudenssmenstelling en de rbeidsmrktpositie, ondersteunt deze nnme. 108

109 Tbel 6.2 Armoede en verplichtingen, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil verplichtingen totl 35,7 42,2 * 40,7 41,4 ns wv. b rbeid 8,1 19,9 * 11,8 19,3 * onderwijs 1,8 1,4 ns 2,0 1,4 * huishouden 25,9 21,0 * 21,8 21,6 ns wv. huishoudelijk werk 16,2 13,0 * 13,1 13,5 ns boodschppen doen 5,4 4,6 * 4,7 4,7 ns kinderverzorging 4,2 3,4 * 4,0 3,4 * Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Niet gecorrigeerd voor rbeidsmrktpositie. * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) Enkele specifieke verplichtingen bezien Ten nzien vn een ntl verplichtingen kunnen verwchtingen worden geformuleerd met betrekking tot de richting vn het verbnd tussen rmoede en tijdsbesteding. Zo lijkt het logisch dt personen met een lg inkomen meer tken zelf zullen verrichten in plts vn deze, tegen betling, n nderen uit te besteden. Wr niet-rmen mogelijk een werkster of huishoudelijke hulp in dienst nemen of regelmtig in resturnts eten, zullen rmen zelf het huishouden doen en hun eigen mltijden bereiden. Bovendien hebben ltstgenoemden, ngezien zij minder tijd n rbeid besteden, een reltief lege gend, wrdoor er minder noodzk bestt het huishouden zo snel en efficiënt mogelijk te verrichten. Ten slotte beschikken huishoudens met een lg inkomen mogelijk in mindere mte over pprtuur zols een mgnetron, vtwsmchine of droogtrommel, die de huishoudelijk tken vergemkkelijken en de tijd die ern wordt besteed bekorten. Een tweede verwchting betreft het zogeheten prijskopen, het zo goedkoop mogelijk insln vn levensmiddelen en hiervoor verscheidene winkels flopen. Uit eerder onderzoek (o.. Engbersen en Vn der Veen 1987) is nr voren gekomen dt prijskopen een veelgebruikte strtegie is om vn een lg inkomen rond te komen is. Prijskopen levert een beperking vn de uitgven op, mr kost reltief veel tijd. De veronderstelling is dn ook dt personen uit rme huishoudens n het doen vn dgelijkse boodschppen meer tijd kwijt zijn dn personen uit niet-rme huishoudens. In dit onderzoek wordt onderscheid gemkt tussen het doen vn boodschppen en het winkelen. Wt betreft dit ltste is het minder eenvoudig een verwchting uit te spreken over de reltie met rmoede. Enerzijds is het mogelijk dt rmen vnwege geldgebrek minder tijd n winkelen besteden, nderzijds biedt hun reeds genoemde lege gend juist volop de gelegenheid om (zonder iets te kopen) 109

110 lngdurig te winkelen. Tbel 6.3 toont de nlyseresultten voor deze en enkele ndere huishoudelijke ctiviteiten. Tbel 6.3 Armoede en enkele concrete (huishoudelijke) ctiviteiten, ongecorrigeerd en b gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil dgelijks huishoudelijk c werk 2,9 2,1 * 2,2 2,2 ns d overig huishoudelijk werk 4,1 3,5 * 3,3 3,6 ns dgelijkse boodschppen doen 1,7 1,5 * 1,4 1,5 ns overig winkelen 1,7 1,4 * 1,6 1,4 * e mltijd bereiden 8,9 7,0 * 7,2 7,3 ns uit eten 0,2 0,5 * 0,3 0,5 * Angezien enkele huishoudelijke ctiviteiten (zols het gebruik vn loketdiensten) en het vervoer ten behoeve vn het doen vn boodschppen hier niet zijn vermeld, is de totle tijdsbesteding geringer dn in tbel 6.1 werd weergegeven. b Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. c Stoffen, stofzuigen en bedden opmken of verschonen. d Rmen, vloeren, bdkmer enz. reinigen, de ws doen, kleding herstellen, krweitjes n huis en uto. e Koken, tfel dekken, tfel fruimen en fwssen. * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) De eerdergenoemde verwchting met betrekking tot het zelf verrichten vn huishoudelijke tken in plts vn deze n een betlde hulp uit te besteden, zl voorl vn toepssing zijn op die tken die in tbel 6.3 zijn benoemd ls 'overig huishoudelijk werk'. Uit de tbel blijkt dt mensen met een inkomen onder de rmoedegrens inderdd per week meer tijd besteden n dergelijke krweitjes dn personen met een hoger inkomen. Hetzelfde geldt ten nzien vn de dgelijkse huishoudelijke tken en het bereiden vn mltijden. In lle drie gevllen is n correctie voor de effecten vn de vijf chtergrondvribelen echter niet lnger sprke vn een significnt resultt. Dit suggereert dt de gevonden verschillen zijn veroorzkt door met nme de oververtegenwoordiging vn vrouwen, lleenstnde ouders en huisvrouwen binnen de rme groep. Overigens blijkt de nwezigheid vn 'luxe' huishoudelijke pprtuur inderdd een rol te spelen. Enerzijds beschikken huishoudens met een lg inkomen over een kleiner ntl vn deze pprten, nderzijds besteden huishoudens meer tijd n de drie genoemde tken nrmte zij minder vn dergelijke hulpstukken in huis hebben (zie ook hoofdstuk 7.3). Overeenkomstig de verwchting blijken personen uit rme huishoudens meer tijd te besteden n het doen vn boodschppen. De veronderstelling dt het hier zou gn om de bezuinigingsstrtegie prijskopen kn echter niet worden hrdgemkt. Angezien ook dit verschil wegvlt zodr wordt gecorrigeerd voor de effecten vn de chtergrondkenmerken, lijkt de verklring opnieuw te moeten worden gezocht in de disproportionele nwezigheid vn (huis)vrouwen en eenoudergezinnen, 110

111 lsmede vn (oudere) lleenstnden, binnen de ctegorie 'rme huishoudens'. Ten nzien vn het winkelen blijft het gevonden verschil tussen rmen en nietrmen wel bestn ndt gecorrigeerd is voor de vijf kenmerken. Het feit dt de eerstgenoemde groep meer tijd besteedt n winkelen dn de ltstgenoemde, duidt erop dt hier de 'lege gend'-verklring vn toepssing is. Ndere nlyse leert inderdd dt voorl niet-werkende rmen, en dn met nme vrouwen, veel tijd besteden n winkelen. Ten slotte blijkt dt rmen minder vk dn niet-rmen uit eten gn. Angezien deze resultten niet of nuwelijks vernderen onder invloed vn de chtergrondkenmerken, kn worden ngenomen dt het besteedbr inkomen hier een doorslggevende rol speelt. 6.5 Persoonlijke verzorging Eerder is l vermeld dt een deel vn de tijd die rmen overhouden doordt zij minder tijd besteden n verplichtingen, wordt gebruikt voor de persoonlijke verzorging. Globl kunnen drie vormen vn persoonlijke verzorging worden onderscheiden: slpen, persoonlijke hygiëne (wssen en nkleden e.d.) en het gebruik vn mltijden. Tbel 6.4 geeft n hoeveel tijd de persoonlijke verzorging in beslg neemt. Tbel 6.4 Armoede en tijdsbesteding n persoonlijke verzorging, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil persoonlijke verzorging totl 77,5 74,1 * 76,3 74,3 * wv. slpen 61,2 58,2 * 59,6 58,5 * persoonlijke hygiëne 6,4 5,9 * 6,2 5,9 ns b eten 9,9 10,0 ns 10,5 9,9 * Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Exclusief 'uit eten gn'. * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) Ongeveer de helft vn de 6,5 uur per week die rmen minder voor verplichtingen hoeven in te ruimen, brengen zij slpend door. Per week slpen zij dus gemiddeld drie uur lnger dn niet-rmen. Gecorrigeerd voor de vijf chtergrondkenmerken is het verschil tussen rmen en niet-rmen, hoewel minder groot (iets meer dn één uur per week), nog steeds sttistisch significnt. Dit betekent dt slechts een deel vn het verschil kn worden toegeschreven n het feit dt personen met een lg inkomen reltief vk tot de niet-werkenden of tot de lleenstnden zonder kinderen behoren. Ook besteden rmen per week wt meer tijd n hun persoonlijke hygiëne. Dit verschil verdwijnt echter n correctie voor de vijf chtergrondkenmerken. De gegevens suggereren dt het verschil tussen rm en niet-rm met nme kn worden toegeschreven n de oververtegenwoordiging vn (oudere) 111

112 vrouwen binnen de rme groep. Het omgekeerde gt op voor de hoeveelheid tijd die wordt besteed n eten en drinken. Ongecorrigeerd voor de invloed vn de vijf chtergrondkenmerken, wordt geen verschil tussen rmen en niet-rmen gevonden; gecorrigeerd blijken de eersten iets lnger over hun mltijden te doen dn de ltsten. Opnieuw lijkt de sekse hiervoor verntwoordelijk: mnnen besteden meer tijd n eten en drinken dn vrouwen, mr zijn ondervertegenwoordigd in de rme ctegorie. 6.6 Vrije tijd Ondnks het feit dt een deel vn de tijd die rmen niet n verplichtingen besteden, opgt n de persoonlijke verzorging, resulteert nog bijn de helft ervn in extr vrije tijd. Mensen onder de lge inkomensgrens hebben per week gemiddeld bijn drie uur meer vrije tijd dn mensen boven deze grens. Voordt wordt ingegn op de specifieke vrijetijdsctiviteiten vn mensen met een lg, respectievelijk een hoger inkomen, komt eerst een ntl lgemene kenmerken vn de vrijetijdsbesteding n de orde. Tbel 6.5 presenteert gegevens over onder meer de uithuizigheid en de diversiteit vn de vrijetijdsbesteding. Tbel 6.5 Armoede en kenmerken vn de vrije tijd, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil vrije tijd in onderzoeksweek (uren per week) 51,5 48,6 * 47,9 49,2 * b uithuizigheid in vrije tijd (%) 34,0 36,2 * 34,4 36,1 ns ntl vrijetijdsctiviteiten in c onderzoeksweek * * ntl vrijetijdsctiviteiten op d jrbsis * * lngere tijd volgehouden e vrijetijdsbesteding * ns outillge t.b.v. huiselijke f vrijetijdsbesteding * * utogebruik t.b.v. vrije tijd (uren per week) 1,1 2,0 * 1,4 1,9 * Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Percentge vn de vrije tijd dt niet thuis werd doorgebrcht. c Antl ctiviteiten dt men in de onderzoeksweek heeft ontplooid (geïndexeerd, bevolkingsgemiddelde = 100). d Antl ctiviteiten wrn men desgevrgd zegt weleens deel te nemen (geïndexeerd, bevolkingsgemiddelde = 100). e Antl keer dt men in de onderzoeksweek twee neengesloten kwrtieren n dezelfde vrijetijdsctiviteit besteedde, televisiekijken buiten beschouwing gelten (geïndexeerd, bevolkingsgemiddelde = 100). f Anwezigheid vn udiorecorder, pltenspeler, cd-speler en videorecorder in huishouden (geïndexeerd, bevolkingsgemiddelde = 100). * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) 112

113 Armen blijken in hun vrije tijd iets meer thuis te zijn dn niet-rmen. Gemiddeld brengen zij 34% vn hun vrije tijd buitenshuis door, terwijl niet-rmen ruim 36% vn hun vrije tijd elders dn thuis besteden. Bovendien blijken zij een minder breed scl n vrijetijdsctiviteiten te hebben. Zowel per week (de onderzoeksweek wrin het dgboek moet worden bijgehouden, zie bijlge A) ls op jrbsis (de vrgenlijst) beoefenen zij minder verschillende ctiviteiten. Hiermee onderscheidt de rme groep zich vn de lgemene bevolking. Sinds 1975 is de diversiteit vn de vrijetijdsbesteding vn de gemiddelde Nederlnder op weekbsis gedld, mr is er op jrbsis juist sprke vn een toenme. Dit fenomeen is benoemd ls de 'vervluchtiging vn de vrijetijdsbesteding': er zijn meer ctiviteiten wrn men zo nu en dn deelneemt (SCP 1998). Hoewel in het kder vn deze bijdrge geen vergelijking door de tijd heen is gemkt, suggereren de bevindingen dt deze vervluchtiging in mindere mte opgt voor degenen met een inkomen onder de rmoedegrens. Het feit dt rmen bovendien een specifieke ctiviteit gedurende lngere tijd volhouden, is hiermee in overeenstemming. De ltstgenoemde bevinding duidt op een hogere mte vn concentrtie onder degenen met een lg inkomen. In de bredere context vn een druk en gejgd mtschppelijk leven lijkt vn hun vrijetijdsbesteding een zekere rust uit te gn. Het is ntuurlijk mogelijk dt hier sprke is vn een verschil in voorkeuren tussen rm en niet-rm, en dt de minder fwisselende en minder jchtige vrijetijdsbesteding vn rmen op een vrije keuze berust. Anderzijds kn worden verondersteld dt het hogere niveu vn concentrtie op de beschikbre vormen vn vrijetijdsbesteding mede of goeddeels wordt veroorzkt door restricties ten nzien vn lterntieve vrijetijdsctiviteiten. Ten slotte blijkt dt mensen onder de lge-inkomensgrens minder vk de beschikking hebben over pprtuur ter verngenming vn de thuis doorgebrchte vrije tijd (zols udio- en videopprtuur) en in mindere mte gebruikmken vn de uto. In verbnd met deze ltste bevinding dient in nmerking te worden genomen dt het utobezit in rme huishoudens minder vnzelfsprekend is: in minder dn de helft (48%) vn de rme huishoudens is een uto nwezig, terwijl dt onder huishoudens met een hoger inkomen voor 82% het gevl is. Op de nwezigheid vn duurzme goederen wordt nder ingegn in hoofdstuk Invulling vn de vrije tijd Hiervoor is onder ndere beschreven dt personen uit huishoudens onder de rmoedegrens een iets groter deel vn hun vrije tijd thuis besteden. Het is de vrg of zij hun vrije tijd ook op een ndere wijze invullen dn niet-rmen. In overeenstemming met de gegevens uit tbel 6.5 blijken personen met een lg inkomen hoger te scoren op ctiviteiten die zich gewoonlijk binnenshuis fspelen (tbel 6.6). Zij besteden meer tijd n bijvoorbeeld televisiekijken en nr de rdio luisteren en n hobby's dn personen boven de rmoedegrens. An ctiviteiten die gewoonlijk buitenshuis worden verricht, zols uitgn en recretieve bezigheden, 113

114 wordt door rmen juist minder tijd besteed. Overigens vllen de eerstgenoemde verschillen weg ndt gecorrigeerd is voor de vijf chtergrondkenmerken. Het lijkt wrschijnlijk dt de oververtegenwoordiging vn ouderen binnen de rme ctegorie hierbij een rol speelt. Tbel 6.6 Armoede en enkele lgemene ctegorieën vn vrijetijdsbesteding, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil tv, video, rdio enz. 15,1 13,3 * 13,3 13,6 ns b socile contcten 14,7 13,0 * 13,8 13,4 ns c hobby's 10,4 9,4 * 9,7 9,5 ns lezen 4,8 5,5 * 4,8 5,5 * d uitgn 4,7 5,4 * 4,7 5,4 * e recretie buiten 0,7 1,0 * 0,7 1,0 * Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Huiselijke en niet-huiselijke socile contcten. c Knutselen, hndwerken, puzzelen, fotogrferen, musiceren, zingen, bllet, enzovoort. d Bezoek sportwedstrijden, bioscoop, podikunst, muse, cfé, enzovoort. e Vissen, wndel- en fietstochtjes, bezoek dieren- of recretieprk. * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) Mensen met een lg inkomen blijken ook meer tijd te besteden n socile contcten, hoewel ook dit verschil verdwijnt n correctie voor de chtergrondkenmerken. In prgrf wordt nder ingegn op de vrijetijdsbesteding in gezelschp vn nderen. De bevinding dt rmen meer tijd besteden n ctiviteiten wr udiovisuele pprtuur bij betrokken is, lijkt in tegensprk met het feit dt zij minder vk de beschikking hebben over dergelijke pprten (zie tbel 6.5). Het verschil tussen beide resultten wordt veroorzkt door de televisie. Cd-spelers en videorecorders zijn dn wel nzienlijk minder vk nwezig in rme huishoudens, mr dit geldt in veel mindere mte voor de kijkbuis (96%, tegenover 98% onder niet-rme huishoudens). Gesteld kn worden dt de televisie in vrijwel lle huiskmers is doorgedrongen, of er nu sprke is vn een inkomen onder of boven de rmoedegrens. Hoewel lezen een reltief goedkoop tijdverdrijf is, blijken personen met een lg inkomen hier minder tijd n te besteden dn degenen met een hoger inkomen. Dit verschil blijft bestn ndt is gecontroleerd voor onder meer het opleidingsniveu Vrijetijdsbesteding in gezelschp vn nderen Tbel 6.7 mkt duidelijk dt personen uit huishoudens onder de lge-inkomensgrens meer tijd besteden n socile contcten dn personen uit niet-rme huishoudens. Hier zullen deze socile contcten nder worden besproken, wrbij onder- 114

115 scheid wordt gemkt tussen huiselijke en niet-huiselijke contcten. Tbel 6.7 Armoede en socile vormen vn vrijetijdsbesteding, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil huiselijke socile contcten visite ontvngen/fleggen 8,4 7,3 * 7,3 7,5 ns prten met huisgenoten 1,6 1,8 ns 2,0 1,8 ns feestje/etentje 0,8 0,9 ns 0,8 0,9 ns telefoneren 0,8 0,7 * 0,6 0,7 * niet-huiselijke socile contcten ctiviteiten mtschppelijke b orgnisties 0,2 0,2 ns 0,3 0,2 ns c ctiviteiten verenigingsleven 0,6 0,8 ns 0,8 0,8 ns d vrijwilligerswerk 1,3 0,5 * 1,1 0,6 * hulp n fmilieleden 0,5 0,4 ns 0,5 0,5 ns kerkgng 0,5 0,4 ns 0,4 0,4 ns Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Socile en politieke orgnisties, belngenbehrtiging, ondernemingsrden en ndere bedrijfsorgnisties. c Kerkelijke of levensbeschouwelijke orgnisties, overig verenigingsleven (kruisverenigingen, sportverenigingen enz.). d Vrijwilligerswerk en onbetlde hulpverlening n niet-fmilieleden (ziekenbezoek, bejrdenzorg enz.). * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) Personen met een inkomen onder de rmoedegrens blijken meer tijd te besteden n het ontvngen vn visite en het bij nderen op bezoek gn dn niet-rmen. Wnneer echter rekening wordt gehouden met de invloed vn kenmerken ls leeftijd, sekse en rbeidsmrktpositie, vlt dit verschil weg. Opnieuw lijkt met nme het feit dt er reltief veel ouderen tot de rme ctegorie behoren, een rol te spelen. Overigens blijkt uit hoofdstuk 7 dt het percentge personen dt zeer weinig contct heeft met fmilie, vrienden en buren iets hoger ligt onder de lge-inkomensgrens dn drboven. De telefoon is een belngrijk middel om socil isolement tegen te gn, zeker voor mensen die door ouderdom en/of een slechte gezondheid meer n huis zijn gebonden. Ook wnneer er sprke is vn een lger inkomen, vormt de telefoon een reltief goedkope mnier om socile contcten te onderhouden. De bevinding dt rmen meer tijd besteden n telefonisch contct dn niet-rmen, is dn ook in overeenstemming met de verwchting. N correctie voor onder ndere sekse, leeftijd en rbeidsmrktpositie blijkt het effect echter te zijn omgedrid: personen met een lg inkomen telefoneren juist minder lng dn degenen met een hoger inkomen. Angezien voorl oudere (huis)vrouwen lngdurig gebruikmken vn de telefoon, kn worden verondersteld dt deze omslg smenhngt met het feit dt voor de oververtegenwoordiging vn deze groep is gecorrigeerd. Overigens gt het feitelijk slechts om een verschil vn gemiddeld zes minuten per week. 115

116 Tot slot blijkt dt rmen meer tijd besteden n vrijwilligerswerk dn niet-rmen. Dit is in overeenstemming met de resultten vn eerder onderzoek (Lindemn 1996; Hoff en Jehoel-Gijsbers 1998), hoewel in die studies verschillen nr rbeidspositie in plts vn nr welvrtspositie het uitgngspunt vormden. Lindemn (1996) concludeert dt de hoeveelheid beschikbre tijd één vn de belngrijkste voorspellers is vn de hoeveelheid tijd die n vrijwilligerswerk wordt besteed. Opnieuw vormt de 'lege gend' vn personen uit rme huishoudens dus een mogelijke verklring voor één vn de bevindingen. Angezien het verschil tussen rmen en niet-rmen blijft bestn n correctie voor onder meer rbeidsmrktpositie, moet echter worden geconstteerd dt deze verklring niet fdoende is. Mogelijk is het verrichten vn vrijwilligerswerk voor personen met weinig inkomen extr ntrekkelijk, omdt het een goedkope mnier is om onder de mensen te komen Culturele en recretieve ctiviteiten Tot slot vn deze prgrf over vrijetijdsbesteding wordt kort ingegn op de eventuele verschillen tussen rmen en niet-rmen ten nzien vn de mte wrin zij culturele en recretieve ctiviteiten ondernemen. In hoofdstuk 7 komt dit them nder n de orde. Hier gt het om de hoeveelheid tijd, die wordt besteed n ctiviteiten zols het beoefenen vn dn wel het kijken nr sport, spelletjes en bioscoopbezoek. Tbel 6.8 Armoede en deelnme n enkele recretieve vormen vn vrijetijdsbesteding, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 (in uren per week) ongecorrigeerd gecorrigeerd rm niet-rm verschil rm niet-rm verschil sportbeoefening 0,7 1,1 * 0,8 1,0 * b beoefening cretieve ctiviteiten 0,6 0,5 ns 0,5 0,5 ns knutselen, hndwerken 2,1 1,3 * 1,8 1,4 ns gezelschpsspelletjes doen 0,5 0,3 * 0,5 0,3 * wndel- en fietstochtjes mken 0,5 0,8 * 0,5 0,8 * bezoek sportwedstrijden 0,2 0,4 * 0,2 0,4 * bezoek podi en muse 0,2 0,3 * 0,2 0,3 ns bezoek cfé en disco 1,4 0,9 * 1,2 0,9 * bioscoopbezoek 0,1 0,1 ns 0,1 0,1 ns Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Musiceren, toneelspelen, boetseren, schilderen, enzovoort. * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) Uit tbel 6.8 blijkt dt rmoede in veel gevllen vn invloed is op de hoeveelheid tijd die n culturele en recretieve ctiviteiten wordt besteed. Personen met een lg inkomen besteden minder tijd n sportbeoefening (zowel ctief ls pssief), n wndel- en fietstochtjes en n toneel- en museumbezoek. Drentegen zijn 116

117 knutselen, hndwerken en gezelschpsspelletjes regelmtig voorkomende vormen vn tijdsbesteding voor hen, evenls cfé- en discotheekbezoek. Hoewel de meeste vn deze verschillen tussen rmen en niet-rmen feitelijk vrij klein zijn, blijven zij significnt n correctie voor sekse, leeftijd, opleiding, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. Alleen ten nzien vn het knutselen en hndwerken en vn het bezoek n podiumkunsten en muse vllen de verschillen weg. Blijkbr moeten zij worden toegeschreven n het feit dt ouderen, respectievelijk lgopgeleiden een onevenredig groot deel vn de rme groep uitmken. De bevinding met betrekking tot het mken vn wndel- en fietstochten gt tegen de verwchting in. Vnwege de reltief lge kosten kn nmelijk worden verwcht dt mensen met een lg inkomen, bijvoorbeeld ls lterntief voor een 'echte' vkntie, er vker wndelend of fietsend een dg op uit trekken. Hoewel over eventuele vknties geen gegevens voorhnden zijn, biedt het feit dt rmen minder tijd besteden n wndel- en fietstochten dn niet-rmen in ieder gevl geen ondersteuning voor deze verwchting. Eveneens onverwcht is de reltief hoge mte vn cfé- en discotheekbezoek onder rmen. Correctie voor de oververtegenwoordiging vn lger opgeleiden en jongeren zorgt wel voor een vermindering vn het verschil met niet-rmen, mr doet dit verschil niet geheel verdwijnen. 6.7 Bezuinigingsstrtegieën In de inleiding is ngekondigd dt zl worden ngegn of de gevonden ptronen vn tijdsbesteding onderdeel uitmken vn bezuinigingsstrtegieën. Engbersen en Vn der Veen (1987) onderscheiden beperking vn uitgven, onderlinge uitwisseling vn hulp, informele inkomensverwerving en budgettering ls clusters vn strtegieën om vn een lg inkomen rond te komen. Het eerstgenoemde cluster kn nder worden onderverdeeld in een ntl specifieke strtegieën, zols prijskopen, het verminderen vn luxe, het verminderen vn socile contcten en zelfvoorziening. In het huidige onderzoek zijn enkele gegevens beschikbr die een indictie vormen of rme huishoudens deze strtegieën hnteren. Hiertoe behoren onder ndere de reeds besproken tijdsbesteding n het doen vn boodschppen en bezuinigingen op goederen ls uto en udiovisuele pprtuur, mr ook het houden vn een moestuin en het zelf herstellen vn kleding. In tbel 6.9 worden deze gegevens (nog eens) op een rij gezet. Bij de interprettie vn de gegevens dient echter rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dt de gevonden verschillen (mede) een weergve zijn vn verschillen in preferenties. 117

118 Tbel 6.9 Armoede en beperking vn de uitgven ls bezuinigingsstrtegie, ongecorrigeerd en gecorrigeerd, Nederlndse bevolking vn 20 jr en ouder, 1990/1995 ongecorrigeerd rm niet-rm verschil gecorrigeerd rm niet-rm verschil prijskopen dgelijkse boodschppen doen (uren per week) 1,7 1,5 * 1,4 1,5 ns goederen kopen op de mrkt (uren per week) 0,3 0,2 * 0,3 0,2 ns goederen kopen op de mrkt (% nooit) * ns het verminderen vn luxe luxe huishoudelijke pprtuur b (ntl nwezig) 1,49 2,03 * 1,82 1,98 * c udiovisuele pprtuur (ntl nwezig) 2,54 3,01 * 2,77 2,98 * uto (% nwezig) * * bonnement krnt (% nwezig) * * bonnement vrijetijdsblden (% nwezig) * ns het verminderen vn socile contcten visite ontvngen/fleggen (uren per week) 8,4 7,3 * 7,3 7,5 ns d mensen te eten vrgen 3,24 3,60 * 3,21 3,60 * d bij nderen thuis eten 3,33 3,40 ns 3,18 3,42 * zelfvoorziening eigen kleding herstellen (uren per week) 0,1 0,1 ns 0,1 0,1 ns moestuin/groentetuin (% nwezig) ns ns Correctie voor de effecten vn leeftijd, sekse, opleidingsniveu, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. b Diepvriezer, droogtrommel, vtwsmchine, mgnetron en keukenmchine (minimumscore = 0, mximumscore = 5). c Audiorecorder, pltenspeler, cd-speler en videorecorder (minimumscore = 0, mximumscore = 4). d Antwoordschl lopend vn 0 'nooit' tot 7 'meer dn 1 keer per week'. * Significnt (p < 0,05); ns = niet-significnt. Bron: SCP (TBO'90, '95) Tbel 6.9 suggereert dt personen met een lg inkomen inderdd bezuinigen op hun uitgven. Zij besteden meer tijd n het doen vn boodschppen en kopen vker op de mrkt. Zols eerder l is vermeld, kn echter niet met zekerheid worden vstgesteld dt rmoede hierbij de chterliggende oorzk is. Het gevonden verschil tussen rm en niet-rm lijkt eerder smen te hngen met de oververtegenwoordiging vn (huis)vrouwen, eenoudergezinnen en (oudere) lleenstnden binnen de ctegorie 'rme huishoudens'. Dt rme huishoudens hun uitgven trchten te beperken door te bezuinigen op de nschf vn 'luxe'-rtikelen, blijkt wél duidelijk uit de gegevens. Zij bezitten minder huishoudelijke en udiovisuele pprtuur, beschikken minder vk over een uto en zijn minder vk gebonneerd op dgblden of tijdschriften. Het 118

119 ltstgenoemde verschil vlt overigens weg ndt gecorrigeerd is voor de chtergrondkenmerken. Op socile contcten blijkt in beplde opzichten eveneens bezuinigd te worden. Hoewel personen uit rme huishoudens, zols we l eerder zgen, meer tijd besteden n het ontvngen of fleggen vn bezoek, vrgen zij minder vk mensen bij hen thuis te eten. Het lijkt nnemelijk dt de extr kosten die zo'n mltijd met zich meebrengt, hierbij een rol spelen. Zelf eten zij ook minder vk bij nderen thuis, een bevinding die significnt wordt zodr gecorrigeerd is voor de oververtegenwoordiging vn jongeren (die ongecht hun inkomenspositie reltief vk bij nderen eten) in de rme ctegorie. Ook hier vormen de extr uitgven, zols n vervoer of n een ttentie voor de uitnodigende prtij, mogelijk een belemmering. Tot slot geven de dt geen nwijzing dt rme huishoudens proberen hun uitgven te beperken door middel vn zelfvoorziening. Voorzover zij tijd besteden n het zelf herstellen vn kleding dn wel over een groentetuin beschikken, verschillen zij drin niet vn huishoudens met een hoger inkomen. 6.8 Slotbeschouwing In dit hoofdstuk is ngegn welke invloed rmoede heeft op de tijdsbesteding vn mensen. Tevens is onderzocht in hoeverre de gevonden verschillen tussen rmen en niet-rmen werkelijk een kwestie vn inkomen zijn dn wel moeten worden toegeschreven n chtergrondkenmerken zols sekse, leeftijd, opleiding, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. De gevonden verschillen zijn over het lgemeen niet zo groot. Wel zijn zij veell in overeenstemming met de verwchting. Zo is het weinig verbzingwekkend dt personen uit rme huishoudens minder tijd besteden n verplichtingen en meer n vrijetijdsctiviteiten. Het ontbreken vn rbeid speelt drbij een belngrijke rol, evenls het feit dt huishoudelijke tken en de zorg voor kinderen qu tijdsbesteding slechts een gedeeltelijke vervnging zijn voor rbeid. De tijd die door rmen niet n verplichtingen wordt besteed, blijkt voor een deel te worden omgezet in persoonlijke verzorging en voor een deel in vrije tijd. De invulling vn die vrije tijd geschiedt veell binnenshuis, wrbij televisiekijken een veelvoorkomend tijdverdrijf is. Uitgn, recretieve dgtochten en sportbeoefening zijn bezigheden die rmen minder verrichten. Hoewel de mogelijke rol vn persoonlijke voorkeuren niet mg worden genegeerd, lijkt gebrek n geld hierbij vn doorslggevend belng. Veel vn de gevonden verschillen tussen rmen en niet-rmen blijven bestn ndt gecorrigeerd is voor de effecten vn de chtergrondkenmerken. Dit houdt in dt rmoede vn invloed is op de tijdsbesteding, ongecht leeftijd, sekse, opleiding, smenstelling vn het huishouden of rbeidsmrktpositie vn de betrokkenen. In een ntl gevllen moeten die verschillen echter worden toegeschreven n het feit dt bijvoorbeeld lgopgeleiden of ouderen reltief vk tot de rme ctegorie behoren. Zo hngt de geringe mte wrin rmen hun vrije tijd buitenshuis doorbrengen, ten dele smen met de oververtegenwoordiging vn 65-plussers binnen die groep, terwijl de lge frequentie vn het podiumbezoek gerelteerd is 119

120 n het opleidingsniveu. De vrg of de tijdsbestedingsptronen vn personen met een lg inkomen onderdeel uitmken vn bezuinigingsstrtegieën, kn n de hnd vn deze gegevens niet eenduidig worden bentwoord. Er is onvoldoende ondersteuning voor het verschijnsel 'prijskopen'. Hoewel rmen meer tijd besteden n boodschppen doen en hun levensmiddelen vker vn de mrkt betrekken, blijkt dit voor een belngrijk deel te moeten worden toegeschreven n het grote ndeel (huis)vrouwen binnen deze groep. Wel blijken duurzme goederen minder vk nwezig te zijn in rme huishoudens, wruit kn worden fgeleid dt er wordt bezuinigd op zken die niet tot de kernuitgven behoren. In de inleidende prgrf is de reltie tussen rmoede en socile uitsluiting n de orde gekomen. In tegenstelling tot de verwchting, geven de bevindingen weinig of geen nleiding tot de conclusie dt rmen minder tijd besteden n socile contcten of minder in de mtschppij prticiperen. Ten nzien vn zowel de huiselijke ls de niet-huiselijke socile contcten verschillen zij nuwelijks vn degenen met een hoger inkomen. Als het gt om mtschppelijke prticiptie in de vorm vn vrijwilligerswerk, scoren rmen zelfs hoger dn niet-rmen. Dit betekent echter niet noodzkelijkerwijs dt socil isolement geen enkele rol speelt. De grotere mte vn ctieve betrokkenheid bij het vrijwilligerswerk kn immers ook worden uitgelegd ls een poging om toch nog het gevoel te hebben bij de smenleving te horen. De integrerende functie vn rbeid wordt op die mnier deels overgenomen door ndere vormen vn mtschppelijke prticiptie. Noten Studerenden en inwonende kinderen zijn hier buiten beschouwing gelten. Zowel bij de toekenning vn de kinderbijslg ls bij de toepssing vn de criteri vn de rmoedegrens ontbrk precieze informtie over het ntl kinderen per leeftijdsctegorie. Er is wel bekend hoeveel kinderen een gezin telt en welke leeftijdsctegorieën kinderen in een gezin vertegenwoordigd zijn, mr het ntl kinderen per leeftijdsctegorie is niet bekend. Dit heeft in kinderrijke gezinnen tot een lichte onderschtting vn het ntl meerderjrige kinderen geleid, wrdoor de kinderbijslg soms mogelijk wt te hoog is ingescht en wrdoor die gezinnen bij het beplen vn de rmoedegrens soms n wt te strenge criteri zijn fgemeten. Een beperkt ntl grote gezinnen met meerdere meerderjrige thuiswonende kinderen is hierdoor mogelijk ten onrechte niet tot de rmen gerekend. De gegevens worden berekend met behulp vn multipele clssifictienlyse. Deze nlysetechniek berekent het lgemeen gemiddelde voor de fhnkelijke vribele en, per niveu vn iedere voorspellende vribele, de fwijking vn dit gemiddelde. In de onderhvige nlyses zijn ls voorspellende vribelen opgenomen: rmoede, sekse, leeftijd, opleiding, huishoudenssmenstelling en rbeidsmrktpositie. In de tbellen zijn lleen de resultten ten nzien vn rmoede gepresenteerd, berekend ls 'lgemeen gemiddelde minus/plus de fwijking vn dit gemiddelde voor rmoede'. Multipele clssifictienlyse levert zowel ongecorrigeerde ls gecorrigeerde gegevens. 120

121 7 ARMOEDE EN LEEFOMSTANDIGHEDEN * De leefsitutie vn mensen met een inkomen onder de lge-inkomensgrens is nzienlijk slechter dn die vn mensen met een ruimer inkomen. Hun huisvesting is slechter, vker ontbreken beplde duurzme consumptiegoederen, hun contcten met fmilie, kennissen en buren zijn vker schrs en zij nemen minder vk deel n het club- en verenigingsleven. Voorts zijn meer personen uit rme huishoudens slchtoffer vn één of meer vormen vn veelvoorkomende criminliteit dn personen uit huishoudens met een ruimer inkomen. Zij hebben ook vker lst vn gevoelens vn onveiligheid. Hun gezondheid is ook minder goed, zij hebben voorl veel vker lst vn lngdurige, ernstige lichmelijke beperkingen. Bovendien cumuleren de problemen en chterstnden op deze terreinen nr verhouding meer bij de mensen met een inkomen onder de lge-inkomensgrens. 7.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst vn enkele specten vn de leefsitutie vn personen onder en boven de lge-inkomensgrens. An bod komen zken ls huisvesting, het bezit vn duurzme goederen, socile contcten, slchtofferschp vn criminliteit en gezondheid. Anders dn in de overige hoofdstukken in deze Armoedemonitor, wrin veell het huishouden centrl stt, wordt hier nr het 1 individu gekeken. De informtie betreft het meest recente sttistische mteril fkomstig uit diverse bronnen: het Socil-economisch pnelonderzoek (SEP), de Enquête rechtsbescherming en veiligheid (ERV), de Gezondheidsenquête (GE) en het Inkomenspnelonderzoek (IPO). In bijlge B zijn enkele resultten gedetilleerd weergegeven. 7.2 Huisvesting Huishoudens onder de lge-inkomensgrens hebben weinig keuzemogelijkheden wt betreft hun huisvesting. Zij zijn grotendeels ngewezen op de huursector, die in het lgemeen gekenmerkt wordt door een lger wooncomfort dn de koopsector. 2 Negen vn de tien personen uit rme huishoudens wonen in een huurwoning (figuur 7.1). Onder de personen met een lngdurig lg inkomen is dit ndeel nog groter. In contrst hiermee wonen de personen met een inkomen boven de lgeinkomensgrens in ruime meerderheid in een koopwoning. * Dit hoofdstuk is een bijdrge vn het CBS, geschreven door dr. B. Mikulic, ir. H.W.J.M. Huys en dr. ir. J.L.A. vn Sonsbeek. 121

122 Figuur 7.1 Personen in huurwoningen, nr inkomenspositie, 1996 (in procenten vn lle personen per ctegorie) lngdurig lg inkomen lg inkomen geen lg inkomen Bron: CBS (IPO'96) Een belngrijk spect vn de huisvestingssitutie betreft problemen met de woning. Uit het SEP blijkt dt gehorigheid het meest voorkomende probleem is. Eén op de vier mensen heeft dr lst vn (tbel 7.1). Voorts woont één op de negen personen in een woning die volgens de bewoner te klein is. Bij één op de elf personen heeft de woning vochtige vloeren of muren, of rot in de rmkozijnen of vloeren. Andere problemen met de woning, zols een defect n de verwrming of een lekkend dk, komen minder vk voor. Tbel 7.1 Personen, nr inkomenspositie en problemen met de woning, 1996 (in procenten vn de desbetreffende groep) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens de woning is te gehorig is te klein heeft vochtige muren of vloeren heeft verrotte rmkozijnen of vloeren heeft een slechte verwrming is te donker heeft een lekkend dk Bron: CBS (SEP'96) 122

123 Armen hebben systemtisch vker problemen met de woning dn niet-rmen. Voorl ten nzien vn problemen met verwrming en vochtigheid zijn de verschillen groot. Het percentge lge inkomens met deze problemen is twee keer zo hoog ls bij mensen boven de lge-inkomensgrens. Mensen onder de lge-inkomensgrens hebben ook meer lst vn gehorigheid. Dit probleem speelt bij een derde vn de rme personen en bij een vijfde vn de niet-rmen. Bij de ndere problemen met de woning is het verschil kleiner mr toch (sttistisch) significnt. Per sldo is de huisvestingssitutie vn de mensen onder de lge-inkomensgrens slechter dn die vn de overige inkomens. Zo ondervindt ruim de helft (55%) vn de lge inkomens minstens één vn de eerdergenoemde problemen met de woning (figuur 7.2). Bij de hogere inkomens is dit ndeel veel kleiner (39%). Bovendien cumuleren de problemen veel vker bij personen onder de lge-inkomensgrens dn drboven. Een kwrt vn de rmen heeft met minstens twee vn de problemen te mken, de helft drvn (12%) met drie of zelfs meer. Bij de niet-rmen komt het smengn vn twee of meer problemen mr hlf zo vk voor (12%) en het percentge wrin drie of meer problemen smengn is bij hen zelfs mr een derde vn dt bij de rmen (4%). Vn lle rme personen die één of meer vn deze problemen rpporteren, komt het gemiddelde ntl problemen uit op 1,9. Dit is significnt groter dn dt voor de niet-rmen (1,5). Figuur 7.2 Personen, nr inkomenspositie en het ntl problemen met de woning, % 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% lg inkomen overig zonder problemen 1 probleem 2 of meer problemen Bron: CBS (SEP'96) 123

124 Ook binnen de groep rmen bestn verschillen in het ntl problemen met de woning. De meeste problemen hebben de rmen in eenoudergezinnen: gemiddeld 2,2. Drtegenover stn rme lleenstnde ouderen met gemiddeld slechts 1,4 probleem. Voorts ervren de rmen in huurwoningen significnt meer problemen dn die in koopwoningen: respectievelijk 1,9 en 1,6. Een vergelijkbr verschil bestt ook tussen chronisch zieke of gehndicpte rmen en rmen die niet ziek zijn. Dit verschil doet zich niet voor onder de huishoudens met een hoger inkomen (zie tbel B7.3 in de bijlge). 7.3 Duurzme goederen Een tweede spect dt de levensomstndigheden mede beplt, is het bezit vn duurzme consumptiegoederen. Wij beperken ons drbij tot goederen die in het grootste deel vn de Nederlndse huishoudens ingng hebben gevonden. Tegenwoordig beschikken bijn lle mensen over een telefoon, kleurentelevisie of wsmchine. Voorts beschikt minstens drie kwrt vn de mensen over een cssetterecorder, cd-speler, videorecorder of uto. Over een diepvriezer beschikt meer dn twee derde vn de bevolking en over een mgnetron meer dn de helft. De personl computer is het enige rtikel op de lijst wrover minder dn de helft vn de mensen beschikt. Vergeleken met 1990 hebben in 1996 nzienlijk veel meer mensen - zowel rmen ls niet-rmen -pprten in hun bezit zols computer, videorecorder, cd-speler en mgnetron (tbel 7.2). Tbel 7.2 Afwezigheid vn duurzme goederen, nr inkomenspositie vn personen, (in procenten vn de desbetreffende groep) onder de boven de totl onder de lge- boven de totl lge- lge- inkomensgrens lgeinkomens- inkomens- inkomensgrens grens grens totl w.o. met lngdurig lg inkomen de persoon beschikt niet over telefoon kleurentelevisie wsmchine udiorecorder (of -deck) cd-speler videorecorder uto diepvriezer mgnetron of combi-oven personl en/of homecomputer Lg inkomen in 1995 en ook (in ten minste) in de drie voorfgnde jren. Bron: CBS (SEP'90 en '96) 124

125 Tegenwoordig hebben de genoemde consumptiegoederen in het grootste deel vn de huishoudens ingng gevonden. Bij de lge inkomens is het percentge dt drover niet beschikt reltief hoog ten opzichte vn de rest vn de bevolking. In gevl vn een uto en computer is de kloof tussen deze twee groepen het grootst. Dt wekt geen verbzing, omdt de nschf vn dergelijke dure goederen sterk bepld wordt door de hoogte vn het inkomen. Mensen die jren chtereen in ongunstige finnciële omstndigheden verkeren, beschikken minder over duurzme consumptiegoederen dn mensen die een kortere periode in die omstndigheden hebben verkeerd. Het verschil doet zich voor bij lle goederen met uitzondering vn telefoon, kleurentelevisie en wsmchine. Enkele duurzme consumptiegoederen die bijn iedereen heeft worden in de 3 moderne mtschppij vk beschouwd ls onmisbre goederen (necessities): telefoon, televisie en wsmchine. In Nederlnd beschikt 95% vn de bevolking over deze drie goederen. Onder de rmen komt een nzienlijk percentge personen (10%) voor dt minstens één vn de drie goederen niet bezit. Dt is meer dn twee keer zo veel ls bij de niet-rmen. Vn een viertl rtikelen (vtwsmchine, mgnetron of combi-oven, videorecorder en uto) is ngegn of huishoudens er niet over beschikken vnwege geldgebrek of vnwege ndere redenen. De mte wrin geldgebrek genoemd wordt ls de reden vn het ontberen vn een duurzm consumptiegoed, verschilt sterk nr inkomenspositie. Onder de rmen is het percentge ongeveer twee keer zo hoog ls onder de overige inkomens (tbel 7.3). Tbel 7.3 Het niet bezitten vn duurzme goederen vnwege geldgebrek, nr inkomenspositie huishouden, 1996 (ls percentge vn lle huishoudens in de groep die het goed niet bezitten) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens vtwsmchine mgnetron of combi-oven videorecorder uto Bron: CBS (SEP'96) 7.4 Socile contcten De meeste mensen hebben sterke bnden en frequente contcten met hun nsten. Een grote meerderheid (83%) ontmoet minstens wekelijks hun fmilie, vrienden of bekenden. In dit opzicht is er geen verschil tussen personen onder de lge-inkomensgrens en die drboven (figuur 7.3). Mr ls men zich richt op personen die zeer weinig contcten met fmilie en kennissen onderhouden, wordt er toch een verschil zichtbr. Vn de mensen onder de lge-inkomensgrens ontmoet 5% fmilie, vrienden of bekenden minder dn één keer per mnd. Bij de helft vn deze groep is dt zeer zelden of zelfs nooit. De overeenkomstige percentges voor de hogere inkomens zijn respectievelijk 3 en

126 Figuur 7.3 Personen vn 16 jr en ouder, nr inkomenspositie en frequentie vn ontmoetingen met fmilie, vrienden en bekenden, % 80% % 40% % 0% lg inkomen overig minstens 1-2 keer per week 1-2 keer per mnd minder dn eens per mnd Bron: CBS (SEP'96) Ook hebben de rmen minder vk contcten met de buren. Ruim een vijfde (22%) vn lle personen met een lg inkomen ontmoet zijn buren minder dn één keer per mnd. Bij twee derde hiervn (16%) gebeurt dt nog zeldzmer of zelfs nooit. Voor de niet-rmen zijn beide percentges lger; ze komen uit op 18% en 11%. Mensen onder de lge-inkomensgrens nemen minder deel n georgniseerde socile verbnden (figuur 7.4). Drie vn de tien rmen zijn lid vn een hobby- of sportvereniging. Bij de mensen die lngdurig te mken hebben met een lg inkomen is dit nog minder: vn hen neemt nog geen kwrt deel n het verenigingsleven. Het ndeel voor de niet-rmen is nzienlijk hoger en komt op 46%. Het lidmtschp vn verenigingen vrieert sterk nr kenmerken vn personen. Een ruime meerderheid (60%-70%) vn lleenstnde ouderen, chronisch zieken of gehndicpten en personen uit eenoudergezinnen is geen lid vn een hobby- of sportvereniging, bijn de helft vn personen uit gezinnen met kinderen en personen tussen 25 en 44 jr drentegen wél. In lle bovengenoemde groepen is de deelnme vn mensen onder de lge-inkomensgrens lger dn vn mensen drboven. Het grootst is het verschil bij jongeren, in het bijzonder personen onder de 25 jr. Bij ndere ctegorieën is het verschil nr verhouding lger (tbel B7.8 in de bijlge). 126

127 Figuur 7.4 Lidmtschp vn een hobby- of sportvereniging, nr inkomenspositie, 1996 (in procenten vn lle personen per ctegorie) lngdurig lg inkomen lg inkomen geen lg inkomen wel lid Bron: CBS (SEP'96) 7.5 Slchtofferschp en onveiligheidsgevoelens In de Enquête rechtsbescherming en veiligheid (ERV), die in elk vn de jren onder een steekproef vn de bevolking vn 15 jr en ouder is gehouden, wordt n respondenten gevrgd of zij slchtoffer zijn geweest vn verschillende gewelds- en diefstldelicten en vndlisme en of zij regelmtig telefonisch werden lstiggevllen. Over onveiligheidsgevoelens werden vier vrgen gesteld: twee over onveiligheid thuis, één vrg over onveilige plekken in de buurt 4 en één vrg over uitgnsgedrg in verbnd met de kns op slchtofferschp. De vrgen over slchtofferschp (met uitzondering vn inbrk) en onveiligheidsgevoelens hebben betrekking op personen en kunnen in principe niet nr huishoudens worden omgerekend. In de ERV is het nettohuishoudensinkomen lleen in globle klssen bekend, met een minimum vn gulden. Drdoor is een nuwkeurige differentitie vn dit huishoudensinkomen niet mogelijk, en drmee evenmin een optimle nsluiting op de elders in deze publictie gehnteerde stndrdindeling (personen onder, respectievelijk boven de lge-inkomensgrens). 5 In de periode ws jrlijks gemiddeld één op de vier inwoners vn Nederlnd vn 15 jr en ouder jrlijks slchtoffer vn één of meer vormen vn veelvoorkomende criminliteit (tbel 7.4). In het lgemeen zijn duidelijk meer personen uit huishoudens met een lg inkomen slchtoffer vn die criminliteit dn personen uit huishoudens met een ruimer inkomen: 30% tegenover 25%. 127

128 Tbel 7.4 Slchtofferschp vn veelvoorkomende criminliteit, nr inkomenspositie, 1992/1996 (in procenten) lge inkomens overige inkomens totl totl geweldsdelicten wv. b seksuele delicten mishndeling bedreiging diefstldelicten wv. c inbrk fietsdiefstl d utodiefstl d diefstl uit uto zkkenrollerij overige diefstl vndlisme wv. d beschdiging uto overige vernielingen doorrijden n ongevl kwdwillige telefoontjes Exclusief kwdwillige telefoontjes. b Alleen vrouwen. c Alleen huishoudens. d Alleen utogebruikers. Bron: CBS (ERV'92-'96) In totl werd 5% met één of meer vormen vn geweld geconfronteerd, zo'n 14% met één of meer vormen vn diefstl en 10% hd te mken met vndlisme. Eén op de veertien personen (7%) hd te mken met kwdwillige telefoontjes ('hijgers, zwijgers en dreigers'); 1% werd slchtoffer vn doorrijden n een ongevl. Evenls voor lle vormen vn veelvoorkomende criminliteit smen, zijn duidelijk meer personen uit huishoudens met een lg inkomen slchtoffer vn geweldsdelicten (9% tegen 5%), diefstldelicten (18% tegen 13%) en kwdwillige telefoontjes (10% tegen 7%), dn personen uit beter gesitueerde huishoudens. Onder rme utogebruikers komen reltief meer slchtoffers vn utobeschdiging voor dn onder utogebruikers met een ruimer huishoudensinkomen. Dt geldt niet in bsolute zin, omdt rmen minder vk een uto hebben dn beter gesitueerden. In het lgemeen worden reltief meer jongeren slchtoffer dn ouderen, meer mnnen dn vrouwen, meer lleenstnden onder de 65 jr en personen uit eenoudergezinnen dn lleenstnde 65-plussers en personen uit huishoudens vn 128

129 lleen (echt)pren en meer mensen uit de (grote) std dn plttelnders (figuur 7.5 en tbel B7.10 in de bijlge). Ook binnen deze groepen worden in het lgemeen meer personen uit huishoudens met een lg inkomen slchtoffer dn personen uit huishoudens met een hoger inkomen. Personen vn 45 jr en ouder met een lg inkomen, lleenstnde 65-plussers met een lg inkomen en echtpren met een lg inkomen lopen echter evenveel (of minder) kns om slchtoffer te worden ls de meer welgestelden in deze ctegorieën. Beter gesitueerde inwoners vn nietstedelijke gemeenten lopen zelfs meer risico dn inwoners die het finncieel minder breed hebben. Ook personen uit minder rme huishoudens bestnde uit een echtpr met kinderen hebben een grotere kns slchtoffer te worden vn een misdrijf. Figuur 7.5 Slchtofferschp, nr stedelijkheid en inkomen, 1992/1996 (in procenten) % Zeer sterk stedelijk Sterk stedelijk Mtig stedelijk Weinig stedelijk Niet stedelijk lg inkomen hoger inkomen Bron: CBS (ERV'92-'96) Een groot deel vn de bevolking voelt zich (wel eens) onveilig in verbnd met criminliteit: meer dn de helft vn de bevolking doet n 10 uur 's vonds niet meer gewoon de deur open wnneer er wordt ngebeld; een derde kent onveilige plekken in de eigen buurt of wijk en ongeveer een kwrt is bng wnneer men 's vonds lleen thuis is. Twee op de drie Nederlnders vn 15 jr en ouder hebben lst vn ten minste één vn deze gevoelens vn onveiligheid; twee vn de vijf inwoners voelen zich zelfs in twee of meer vn de genoemde situties onveilig (tbel 7.5). 129

130 Tbel 7.5 Onveiligheidsgevoelens in verbnd met criminliteit, nr inkomenspositie, 1992/1996 (in procenten) lge inkomens overige inkomens totl bng lleen thuis ngst bij opendoen onveilige plekken in buurt npssing uitgnsgedrg onveiligheidsgevoelens totl wv. over 1 spect over 2 specten over 3 specten over 4 specten Bron: CBS (ERV'92-'96) Personen uit huishoudens met een lg inkomen zijn niet lleen vker slchtoffer, mr hebben ook vker lst vn gevoelens vn onveiligheid dn personen uit huishoudens met een hoger inkomen. In totl heeft ruim drie kwrt vn lle personen uit huishoudens met een lg inkomen op één of ndere mnier lst vn onveiligheidsgevoelens; bij de personen uit huishoudens met een hoger inkomen is dit twee derde. Vn de lge-inkomensgroep is 29% 's vonds wel eens bng lleen thuis, tegen 22% vn de hogere inkomensgroep. Twee vn de drie personen uit de lgere inkomens durven 's vonds niet gewoon de deur open te doen (bij de beter bedeelden is dt ruim de helft), twee vn de vijf personen uit huishoudens met een lg inkomen kennen onveilige plekken in de buurt (tegenover één op de drie nietrmen) en meer dn een kwrt uit deze groep heeft het gedrg ngepst in verbnd met de kns om slchtoffer te worden vn criminliteit (bij de ndere groep 16%). Vrouwen, jongeren en (voorl lleenstnde) ouderen voelen zich in het lgemeen vker onveilig dn mnnen en personen tussen 25 en 65 jr (zie tbel B7.11 in de bijlge). Ook personen uit eenoudergezinnen en (groot)stedelingen hebben in het lgemeen meer lst vn onveiligheidsgevoelens dn gemiddeld. Jongeren tot 25 jr zijn vker bng lleen thuis te zijn dn 65-plussers. Drentegen hebben voorl ouderen hun uitgnsgedrg ngepst om slchtofferschp te voorkomen. Personen uit huishoudens met een lg inkomen hebben meer lst vn onveiligheidsgevoelens dn personen uit huishoudens met een hoger inkomen. Jongeren (15-24 jr) met een lg huishoudensinkomen verschillen echter niet vn hun rijkere leeftijdsgenoten wt betreft hun ngst om 's vonds lleen thuis te zijn, evenmin ls 'rijke' en 'rme' personen uit huishoudens met een (echt)pr ls kern of uit huishoudens die wonen in weinig of niet stedelijke gemeenten. 7.6 Gezondheid en inkomenspositie In de Gezondheidsenquête (GE) wordt n de respondenten een groot ntl 6 vrgen voorgelegd over hun gezondheid en inkomenspositie. Net ls in de ERV 130

131 wordt in de GE het inkomen in klssen vstgesteld (zie 7.5). Over het lgemeen is de gezondheid vn mensen met een lg inkomen slechter dn die vn mensen met een ruimer inkomen. Vn lle personen met een lg inkomen heeft 30% een minder goede gezondheid, tegen 17% bij degenen met een hoger inkomen (tbel 7.6). De verschillen doen zich voor in lle leeftijdsgroepen, zowel bij mnnen ls bij vrouwen en bij lle typen huishoudens. Bij het voorkomen vn lngdurige of chronische ndoeningen zijn de verschillen tussen niet-rme en minder-rme huishoudens minder uitgesproken (zie tbel B7.12 in de bijlge). Wt betreft lngdurige, ernstige beperkingen in het lichmelijk functioneren verschillen personen met een lg inkomen duidelijk vn die met een hoger inkomen: ernstige lichmelijke beperkingen komen bij personen met een lg inkomen tweeml zo vk voor ls bij personen met een hoger inkomen (tbel B7.13). Deze meer objectieve gegevens over lichmelijke beperkingen ondersteunen drmee de bevindingen over een minder goed lgemeen gezondheidsoordeel bij personen met een lg inkomen. Tbel 7.6 Gezondheid vn personen onder en boven de rmoedegrens, 1995 (in procenten) personen met minder goede gezondheid lge inkomens overige inkomens totl totl leeftijd 0-24 jr jr jr jr geslcht mn vrouw grootte huishouden 1 persoon personen of meer personen huishoudenssmenstelling lleenstnd (echt)pr zonder kinderen (echt)pr met kind(eren) één ouder met kind(eren) overig Gemeten op bsis vn vrg nr eigen oordeel over de gezondheid-in-het-lgemeen. Bron: CBS (GE'95) 7.7 Cumultie vn chterstnden op diverse terreinen Op het terrein vn de huisvesting, duurzme consumptiegoederen, socile contcten, slchtofferschp vn criminliteit en gezondheid verkeren personen onder de lge-inkomensgrens in een minder gunstige situtie dn personen drboven. In deze prgrf wordt bekeken in hoeverre chterstnden op diverse specten vn 131

132 het leven cumuleren en of er een verschil bestt tussen de rmen en niet-rmen. Drvoor zijn drie indictoren gebruikt: één indictor op het terrein vn socile 7 contcten (of de persoon niet deelneemt n het verenigingsleven), één op het terrein vn huisvesting (of de persoon minstens één vn de zeven onderzochte problemen met de woning heeft) en één op het gebied vn consumptie (of de persoon minstens één vn de drie onmisbre duurzme goederen uit geldgebrek 8 ontbeert: telefoon, kleurentelevisie of wsmchine). De drie indictoren hebben betrekking op mensen vn 16 jr en ouder (tbel 7.7). Tbel 7.7 Personen vn 16 jr en ouder, nr inkomenspositie en cumultie vn chterstnden, 1996 (in procenten) onder de lge- boven de lge- totl inkomensgrens inkomensgrens de chterstnd bestt op geen vn de terreinen terrein terreinen terreinen totl In totl zijn chterstnden op drie terreinen onderzocht: duurzme goederen (of persoon niet beschikt over minstens één vn de drie goederen: telefoon, televisie of wsmchine), socile contcten (of de persoon geen lid is vn een vereniging) en wonen (of de persoon minstens één vn de in tbel 7.1 genoemde problemen heeft met de woning). Bron: CBS (SEP'96) Een kwrt vn lle mensen vn 16 jr en ouder heeft te mken met chterstnd op twee vn de terreinen, 2% zelfs op lle drie. Drnst is het duidelijk dt de lge inkomens vker te mken hebben met problemen en chterstnden op meerdere gebieden dn de inkomens boven de lge-inkomensgrens. Vn de rmen heeft 43% chterstnd op minstens twee terreinen. Dt is bijn twee keer zo vk ls voor de niet-rmen (23%). Als het gt om chterstnden op lle drie terreinen is het verschil nog groter: het percentge voor de rmen is zes keer zo groot ls dt voor niet-rmen. Het ndeel rmen dt op geen vn de terreinen chterstnd heeft bedrgt 14%. Het percentge onder de niet-rmen is twee keer zo hoog. 132

133 Noten 1 Hierbij worden lle personen die tot een huishouden onder de lge-inkomensgrens horen ook ls lge inkomens beschouwd. 2 Volgens het Woningbehoeftenonderzoek (CBS) zijn er verschillen tussen de koop- en huursector wt betreft het percentge zeer grote woningen (vijf en meer vertrekken), woningen met een grge, woningen met een tuin of woningen met woonvoorzieningen, zols centrle verwrming, dubbele beglzing of ligbd in de bdkmer. De eerstgenoemde sector scoort op dit terrein nzienlijk beter dn de ltstgenoemde (zie: CBS 1995: 34-35; Vn de Donk en Mikulic 1994: 14). 3 Enkele onderzoeken (Vn den Bosch 1998; Kngs en Ritkllo 1998) lten zien dt een grote meerderheid vn bv. Belgen, Britten en Finnen deze drie goederen ls necessities ziet. Volgens het Socil-economisch pnelonderzoek (CBS) vindt 87% vn lle huishoudens in Nederlnd een telefoon noodzkelijk en 92% een wsmchine (Muffels et l. 1995). 4 Hoewel deze ltste vrg betrekking heeft op (preventief) gedrg, kn deze ook worden beschouwd ls een indictor vn gevoelens vn onveiligheid. Overigens hngen de ldus gemeten specten vn onveiligheid niet lleen smen met objectieve risico's in verbnd met (veel voorkomende) criminliteit, mr ook met persoonlijkheidskenmerken (Beukenhorst 1994). 5 Met het oog op de vergelijkbrheid zijn de ERV-resultten echter gecorrigeerd. Dit is gebeurd op bsis vn de verhouding vn het ndeel 'lge' inkomens in het IPO en de ERV. Een lg huishoudensinkomen in de ERV is gedefinieerd ls een gestndrdiseerd inkomen vn minder dn gulden voor lleenstnden en vn minder dn gulden voor personen uit meerpersoonshuishoudens. Stndrdistie houdt in dt het (totle) huishoudensinkomen is gedeeld door een 'equivlentiefctor', die is gedefinieerd ls de vierkntswortel uit de som vn het ntl huishoudensleden vn 15 jr en ouder plus 0,7 ml het ntl leden jonger dn 15 jr (in formulevorm: eq = (n ,7*n <15). Huishoudensinkomens zonder reguliere bron (studiebeurzen) of met 15+.<15 onbekende inkomensbron zijn niet meegerekend bij deze indeling. Voor elke fzonderlijke ctegorie nr smenstelling vn het huishouden is een correctiefctor smengesteld door het ndeel vn de personen uit huishoudens met een lg, respectievelijk een hoger inkomen in het IPO te delen door het overeenkomstige ndeel in de ERV. 6 De Gezondheidsenquête (GE) heeft betrekking op personen vn lle leeftijden. Personen wonend in tehuizen, inrichtingen en dergelijke zijn niet in de enquête betrokken; hetzelfde geldt voor personen zonder vste woon- of verblijfplts. De GE geeft inzicht in het lgemene oordeel vn de respondenten over hun gezondheid. Ook wordt bepld of respondenten te mken hebben met chronische of lngdurige ndoeningen of met ernstige, lichmelijke beperkingen. Het lgemene oordeel over de gezondheid is een goede smenvttende mt voor verschillende, voorl lichmelijke gezondheidsspecten. Voor kinderen tot 16 jr worden de vrgen bentwoord door één vn de ouders, meestl de moeder. Zelfstndig wonende studenten en hun eventuele prtners zijn in de nlyse buiten beschouwing gelten. De vrgen nr het inkomen, het (netto)inkomen in klssen, zijn door een kwrt vn de responderende huishoudens niet bentwoord. Deze huishoudens zijn verder buiten beschouwing gelten. De gegevens over lle inkomens in een huishouden zijn opgeteld en vervolgens is een gestndrdiseerd inkomen per persoon berekend. 7 Vergelijkbre uitkomsten over de cumultie vn chterstnden worden gevonden ls ndere indictoren worden gebruikt (bv. socile contcten met fmilie en kennissen in plts vn lidmtschp vn verenigingen). 8 Informtie over deze indictoren is fkomstig uit het SEP. Omdt de gegevens in dit hoofdstuk over slchtofferschp en onveiligheidsgevoelens en over gezondheid uit ndere bronnen fkomstig zijn (ERV en GE), konden deze indictoren niet in de nlyse worden betrokken. 133

134 134

135 8 REGIONALE ASPECTEN VAN ARMOEDE * Dit hoofdstuk bestt uit twee onderdelen. De eerste prgrf ( 8.1) behndelt enkele kenmerken vn rmoede op het plttelnd. De tweede prgrf ( 8.2) gt in op de mte wrin regionle verschillen in woonlsten vn invloed zijn op de rmoedeproblemtiek. De gebieden met rmoede op het plttelnd bevinden zich voorl in Noord-Nederlnd. Drbij gt het met nme om gebieden met een beperkte rmoedeconcentrtie. De gebieden met de hoogste rmoedepercentges liggen voor de helft in de grote steden. De rmste stedelijke gebieden zijn bovendien veel homogener: er wonen, nders dn op het rme plttelnd, mr weinig mensen met een hoger inkomen. De rurle rmoedegebieden hebben reltief weinig werkloosheid en bijstnd, mr er is wel een oververtegenwoordiging vn rbeidsongeschikten en zelfstndigen. De beleving vn rmoede is minder, voorl in vergelijking met de rme delen vn de std. De subjectieve rmoedenorm ligt op het plttelnd lger en de rmen op het plttelnd vinden hun inkomen minder vk onvoldoende. De rme plttelndsgebieden worden verhoudingsgewijs vk gekenmerkt door het volledig fwezig zijn vn essentiële voorzieningen zols een bsisschool, openbr vervoer of een winkel. De verschillen ten nzien vn het gebruik vn culturele, recretieve en sportieve voorzieningen zijn gering, met ls uitzondering het filmbezoek, dt in de rurle gebieden veel lger is. Het gemiddelde ntl chronische ndoeningen op het rme plttelnd is lger dn in de grote steden, evenls de medische consumptie vn 50-plussers. Er is een verschil in regionle prijzen voor kwlittief gelijkwrdige woningen ( 8.2). Wnneer lle huishoudens in Nederlnd de lgste regionle prijs zouden betlen, zou er een brutokoopkrchtvoordeel vn ongeveer 3% per huishouden ontstn. Het nettovoordeel voor eigenren is iets hoger, doordt minder belsting over de huurwrde hoeft te worden betld, terwijl het nettovoordeel voor huurders lger is, ngezien minder huursubsidie wordt ontvngen. Doordt de lge inkomensgroepen voornmelijk bestn uit huurders, ondervinden zij per sldo minder koopkrchtvoordeel (2%) dn huishoudens met hogere inkomens (3%). Vn het oorspronkelijke brutovoordeel vn 790 gulden blijft door de lgere huursubsidie nog mr 450 gulden over. Het ntl huishoudens met een lg inkomen zou bij de lgst mogelijke regionle woonprijzen drdoor niet met 10%, mr slechts met 7% dlen. 8.1 Plttelndsrmoede Inleiding Uit de Armoedemonitor 1997 kwm in het onderdeel 'ruimtelijke nlyse' nr voren dt er sprke ws vn rmoedeconcentrties in sommige plttelndsgebieden. * Bijdrge vn het SCP, opgesteld door drs. F.A. Knol (plttelndsgebieden) en drs. E.J. Pommer (regionle woonlsten). 135

136 In het bijzonder gold dt vn het noorden vn het lnd. In de nlyse is rmoede in krt gebrcht op bsis vn het percentge huishoudens met een inkomen onder de lge-inkomensgrens vn het CBS (voor een definitie: zie kder 2.1 in hoofdstuk 2). De nlyse-eenheden wren kwdrnten vn 500x500 meter en postcodegebieden vn vier cijfers. In dit hoofdstuk wordt ingegn op de lgemene chtergronden vn verschillen in rmoede tussen std en plttelnd. Drbij is de ndcht voorl gericht op de wrdering vn de rmoede (i.c. de wrdering vn het inkomen) en op de reltie tussen rmoede en voorzieningenniveus. 1 Het them vn de combintie vn rmoedeconcentrties op het plttelnd en het tekort n voorzieningen pst in de trditie vn de rurle geogrfie (Shw 1979; Pcione 1984). Enerzijds worden fundmentele dimensies vn stedelijke deprivtie gessocieerd met vervl, conflicten tussen de etnische groepen en socile klssen, overbevolking, criminliteit en socile desorgnistie. Anderzijds zouden gedepriveerde lndelijke gebieden eerder lijden n problemen vn slechte bereikbrheid, fysieke isoltie en onvoldoende bevolking om de meest essentiële dorpsvoorzieningen te kunnen drgen. De inhoudelijke chtergronden vn het them 'plttelndsdeprivtie' mken een brede kijk op de problemtiek in principe mogelijk. Er is echter gekozen voor een verscherping vn de vrgstelling. Drdoor heeft het project wrover hier wordt gerpporteerd een beperkte omvng behouden. De vrgstelling luidt. 1. In hoeverre verschillen plttelndsgebieden vn elkr en vn stedelijke gebieden op grond vn de criteri inkomen en inkomensbron? 2. Verschillen mensen die in reltief rme plttelndsgebieden wonen in hun wrdering vn hun inkomen vn mensen die in reltief rme stedelijke gebieden wonen en vn mensen die in een 'norml rurl gebied' wonen (lter te benoemen tot controlegroep plttelnd)? 3. Komen in plttelndsgebieden met concentrties vn lge inkomens vker of minder vk voorzieningen voor dn in ndere gebiedsctegorieën? 4. Worden deze gebieden gekenmerkt door beperkte mobiliteitsmogelijkheden, i.c. een lg utobezit, en grote fstnden tot ontsluitingspunten vn het prticulier en het openbr vervoer? 5. Wordt het reltief rme deel vn het plttelnd gekenmerkt door een gering voorzieningengebruik? Selectie vn gebieden Op bsis vn het zeer grootschlige Regionl inkomensonderzoek 1994 (RIO'94) is een qusi-experimentele npk gevolgd, wrbij rme plttelndsgebieden worden gecontrsteerd met rme stedelijke gebieden en met meer welvrende rurle gebieden. Uitgngspunt is een empirische fbkening met behulp vn inkomensgegevens vn postcodegebieden. Een dergelijke fbkening mkt het mogelijk rmoedeconcentrties gedetilleerd in beeld te brengen en - door koppeling vn het RIO met ndere bestnden vi het criterium postcode - nder te typeren. 2 Plttelndsgebieden zijn geselecteerd uit de ctegorie 'gemeenten met minder dn 136

137 inwoners' en de stedelijke gebieden uit Amsterdm, Rotterdm en Den Hg. Armoede is gedefinieerd in termen vn het ndeel huishoudens met een inkomen beneden de lge-inkomensgrens ( gulden voor een lleenstnde in het prijspeil vn 1990; zie hoofdstuk 2, kder 2.1). De volgende gebiedsctegorieën (combinties vn postcodegebieden vn vier cijfers) zijn onderscheiden. - Plttelndsgebieden die voorkomen in de top-100 vn rmste gebieden (zie SCP/CBS 1997: ). In deze gebieden heeft meer dn 33,5% vn de huishoudens een inkomen beneden de lge-inkomensgrens. - Stedelijke gebieden uit dezelfde top Plttelndsgebieden met een beperkte rmoedeconcentrtie, ngeduid ls risicogebieden op het plttelnd. Hiervn is sprke ls het percentge huishoudens met een lg inkomen tussen 25 en 33,5 ligt. - Stedelijke risicogebieden, wrbij hetzelfde indelingscriterium is gehnteerd. - Overige plttelndsgebieden met veel lge inkomens (het ndeel lge inkomens ligt tussen 20% en 25%). - Overige stedelijke gebieden met veel lge inkomens (idem). - Een controlegroep vn welvrender plttelndsgebieden. Deze zijn geselecteerd, indien het ntl rme huishoudens rond de medine wrde lg. Het gt in totl om 254 gebieden, wrin het ndeel lge inkomens vrieert tussen de 11,9% en 13,8%. In de hoogste rmoedectegorie, de top-100 gebieden, bevinden zich overwegend stedelijke gebieden. Vn de 100 rme gebieden is bijn de helft grootstedelijk en behoort iets minder dn een kwrt tot het rme plttelnd. Uit de krtenbijlge blijkt dt de gebieden met plttelndsrmoede zijn geconcentreerd in het noorden vn het lnd, voorl in de provincies Groningen en Frieslnd. Met nme de ctegorie 'overig rm' komt echter ook in de rurle gebieden in de rest vn het lnd voor. Overigens is in de krtenbijlge de provincie Flevolnd niet opgenomen. Geen vn de gebruikte rmoedectegorieën, noch de controlegroep komt op het plttelnd vn deze provincie voor Inkomen en inkomensbron De criteri voor de indeling in de verschillende ctegorieën komen tot uiting in tbel 8.1. De gebieden op het plttelnd en in de steden die in de top-100 vn rmste gebieden voorkomen kennen - per definitie - beide veel huishoudens met lge inkomens. De zogenoemde risicogebieden kennen minder vk dergelijke huishoudens, mr er is toch nog ltijd een substntieel deel. Reltief weinig vn dergelijke huishoudens zijn er, zols te verwchten, in de controlegroep. 137

138 Tbel 8.1 Inkomensniveu en inkomensbronnen in verschillende gebiedsctegorieën, (in procenten) plttelnd std plttelnd std plttelnd std plttelnd top-100 top-100 risico- risico- overig overig controlegebied gebied rm rm groep huishoudens met inkomen < gulden huishoudens met inkomen < gulden hoofd bijstnd t.o.v. ntl huishoudens hoofd werkloos t.o.v. ntl huishoudens hoofd rbeidsongeschikt t.o.v ntl huishoudens gepensioneerd zelfstndige ondernemers hoog inkomen (modl en hoger) totlntl gebieden ntl huishoudens in de gebiedsctegorieën (x 1.000) 4, Bron: CBS (RIO'95; PCR'95); RPD (WMD'94); Geomrktprofiel (GMP'95) SCP-bewerking Wordt echter een ndere - lgere grens - gebruikt ls criterium voor het ndeel lge inkomens (minder dn gulden), dn verndert het beeld. Dn is het ndeel lge inkomens voorl een kenmerk vn de stedelijke top-100. De rmste gebieden op het plttelnd kennen verhoudingsgewijze duidelijk minder vn dergelijke huishoudens en zijn vergelijkbr met de stedelijke risicogebieden. De rmste stedelijke gebieden zijn ook veel homogener, in die zin dt er nuwelijks huishoudens met een inkomen vnf modl worden ngetroffen. De std-lnddimensie komt duidelijker nr voren ls gekeken wordt nr de fhnkelijkheid vn bijstnds-, werkloosheids- en rbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Werkloosheid en voorl bijstnd komen vker voor binnen de std dn op het plttelnd, wrbij de concentrtie het hoogst is in de rmste gebieden vn de steden. Dr stt tegenover dt rbeidsongeschiktheid eerder een kenmerk vn het rme plttelnd is dn vn de std, l zijn de verschillen mr klein. Ook bij inkomsten uit onderneming is een duidelijk contrst tussen std en lnd wrneembr. Zelfstndigen treft men vker op het plttelnd n dn in de std, voorl door de nwezigheid vn boeren en tuinders. Het ndeel gepensioneerden vrieert niet tussen de verschillende gebiedsctegorieën, met één uitzondering: de verjonging vn de steden in de ltste decenni komt tot uiting bij de rmste gebieden in de grote std. 138

139 8.1.4 Subjectieve rmoede en inkomenswrdering In deze prgrf wordt ndcht besteed n de wrdering vn het inkomen in de diverse gebieden. Omdt de steekproefntllen vn de gebruikte enquête bij uitsplitsing nr postcodegebieden te gering zijn, wordt een vergelijking gemkt vn de totlen voor de ctegorieën 'rm plttelnd', 'rme std' en 'controlegroep plttelnd'. De wrdering vn het inkomen is fgeleid vn een vrg uit het Anvullend voorzieningengebruik onderzoek (AVO'95) wrin de respondenten is gevrgd n te geven welk huishoudensinkomen zij 'zeer slecht', 'slecht', enzovoort tot 'zeer goed'' vinden. Vn deze vrg is op een ntl mnieren gebruikgemkt. Ten eerste is vn deze vrg een subjectieve rmoedelijn voor geheel Nederlnd fgeleid volgens de zogenoemde Leidse methode (Leyden Poverty Line; zie bv. Minkmn en 3 Vn Prg 1996). In de tweede plts zijn regionl gedifferentieerde subjectieve rmoedegrenzen berekend, wrdoor inzicht ontstt in de verschillen in subjectieve rmoede tussen gebieden. Ten slotte wordt ook een direct gebruikgemkt vn de ntwoorden op de inkomenswrderingsvrg door n te gn welk ndeel vn de huishoudens een besteedbr huishoudensinkomen heeft dt zij zelf onvoldoende vinden. Uit figuur 8.1 blijkt dt de ntionle subjectieve rmoedenorm en de norm voor de rme stedelijke gebieden dicht bij elkr liggen. Voor lleenstnden en tweepersoonshuishoudens is de subjectieve norm iets hoger in de rme stdsdelen, voor omvngrijker huishoudens is juist de ntionle norm hoger. Figuur 8.1 Subjectieve-rmoedenormen, nr huishoudensomvng en gebiedstype, Subjectieve rmoedenorm (LPL) (x 1000 gld., prijspeil 1995) lleenstnd 2 personen 3 personen 4 personen 5 personen Omvng huishouden rm plttelnd controle plttelnd rme std ntionle norm Bron: SCP (AVO'95) 139

140 De rmoedenormen in de plttelndsgebieden liggen beduidend onder het niveu vn de rme std (11% à 16%, fhnkelijk vn de huishoudensomvng) en dus ook onder de ntionle norm. Tussen de twee plttelndsgebieden is weinig verschil; bij een huishoudensomvng tot vier personen is de subjectieve norm op het rme plttelnd lger, bij huishoudens met vijf of meer personen iets hoger. De normverschillen werken vnzelfsprekend door in de mte wrin men subjectieve rmoede meet. Tbel 8.2 biedt een beeld voor lle huishoudens. Zowel volgens de ntionle ls de regionl gedifferentieerde norm is de subjectieve rmoede in de rme gebieden vn de grote std het hoogst (33% à 34%). De ndere gebieden blijven drbij chter, wrbij, zols te verwchten, het ntl subjectiefrmen op het plttelnd lger is wnneer de regionl gedifferentieerde norm wordt toegepst. Tbel 8.2 Subjectieve rmoede in verschillende gebiedsctegorieën, lle huishoudens, 1995 (in procenten) huishoudens met inkomen onder gebiedsctegorie ntionle subjectieve- regionl gedifferentieerde rmoedenorm subjectieve-rmoedenorm rm plttelnd rme std controlegroep plttelnd overig Nederlnd Bron: SCP (AVO'95) In tbel 8.3 is dezelfde uitsplitsing gemkt, mr nu uitsluitend voor de huishoudens met een lg inkomen. Volgens de ntionle norm is binnen deze groep het percentge subjectief-rmen op het rme plttelnd en in de rme grotestdsgebieden gelijk (87%). Op bsis vn de regionl gedifferentieerde lijnen is de subjectieve rmoede in de rme rurle gebieden echter beduidend lger dn in de rme grote std (63% versus 88%). Tbel 8.3 Subjectieve rmoede bij lge-inkomensgroepen in verschillende gebiedsctegorieën, 1995 (in procenten) rme huishoudens met inkomen onder gebiedsctegorie ntionle subjectieve- regionl gedifferentieerde rmoedenorm subjectieve-rmoedenorm rm plttelnd rme std controlegroep plttelnd overig Nederlnd Bron: SCP (AVO'95) Eenzelfde beeld rijst op uit tbel 8.4, wrin het ndeel huishoudens is weergegeven wrvoor het feitelijk inkomen onder het niveu ligt dt men ls 'onvoldoende' 140

141 kwlificeert. Bezien over lle huishoudens is dit percentge in de rme std het hoogst (21% tegenover 9% à 11% in de overige gebiedsctegorieën). Bij de lgeinkomensgroep kn worden geconstteerd dt inwoners vn het rme plttelnd het inkomen minder vk onvoldoende vinden dn in de grote std het gevl is (22% versus 33%). De resultten duiden erop dt rmoede op het plttelnd bij een vergelijkbre objectieve inkomenspositie geprd gt met een gemiddeld positievere inkomenswrdering. Tbel 8.4 Huishoudens dt inkomen onvoldoende vindt, nr gebiedsctegorie, 1995 (in procenten) lle huishoudens lleen lge inkomens rm plttelnd 9 22 rme std controlegroep plttelnd overig Nederlnd Bron: SCP (AVO'95) Plttelndsrmoede en voorzieningenniveu In deze subprgrf wordt ngegn of een ntl bsisvoorzieningen op het rme plttelnd minder nwezig is. Als essentiële voorzieningen worden in de rurle geogrfie veell beschouwd: de bsisschool, winkel voor dgelijkse levensbehoeften, hlte voor openbr vervoer. Vk werd gedcht dt een dorp ls entiteit niet meer zou kunnen bestn zonder die voorzieningen. Voorl de (kleine) school ws een belngrijk fenomeen. Deze ws behlve onderwijsinstituut ook een brndpunt vn het gemeenschpsleven: de ccommodtie bood mogelijkheden voor het verenigingsleven en de dorpsonderwijzer werd gecht een socil bindend persoon te zijn. Bij het onderzoek nr de nwezigheid vn bsisvoorzieningen wordt veell gebruikgemkt vn hiërrchische schlen (vgl. Knol 1983; Vn der Pennen et l ), en deze procedure wordt ook hier gehnteerd. De voorzieningen zijn hiërrchisch geordend en er wordt een onderscheid gemkt in bsisvoorzieningen en overige voorzieningen. Dit resulteert in vijf niveus vn voorzieningen. 5 Niveu 1 Alle voorzieningen. In het gebied zijn nwezig: winkel, bsisschool, hlte openbr vervoer, bibliotheekvestiging, socilcultureel centrum, sporthl en sportveld. Niveu 2 Alle essentiële voorzieningen. Winkel, school en hlte openbr vervoer zijn nwezig en vn de vn de overige voorzieningen één of meer, mr niet lle. Niveu 3 Eén of twee bsisvoorzieningen. Hiervn is sprke ls vn winkel, school en hlte openbr vervoer één of twee voorzieningen beschikbr zijn en vn de overige voorzieningen één of meer. Niveu 4 Weinig of geen essentiële voorzieningen. Tot deze ctegorie behoren gebieden wr sprke is vn één vn de bsisvoorzieningen en geen ndere voorzieningen of vn uitsluitend nietessentiële voorzieningen. Niveu 5 Geen voorzieningen. 141

142 Tbel 8.5 Kenmerken vn de voorzieningensitutie en bereikbrheid in verschillende gebiedsctegorieën, plttelnd std plttelnd std plttelnd std plttelnd top-100 top-100 risico- risico- overig overig controlegebied gebied rm rm groep voorzieningensitutie (in %) gebieden zonder voorzieningen gebieden met weinig of geen essentiële voorzieningen gebieden met één of twee essentiële voorzieningen gebieden met lle essentiële voorzieningen gebieden met lle voorzieningen ntl gebieden bereik gemiddelde fstnd tot op- of frit vn een snelweg (km) 12,7 2,6 14,5 2,8 12,5 2,8 9,0 gemiddelde fstnd tot een NSsttion (km) 5,5 0,3 8,7 0,3 6,6 0,4 5,6 gemiddeld utobezit (% huishoudens met uto) Bron: CBS (RIO'95; PCR'95) RPD (WMD'94); Geomrktprofiel (GMP'95) SCP-bewerking Tbel 8.5 lt zien dt de dgelijkse voorzieningen in de rme plttelndsgebieden reltief vk geheel of bijn geheel ontbreken. Zij contrsteren drmee duidelijk met de stedelijke gebiedstypen. Vn lle rme plttelndsgebieden (top risico + overig rm) heeft vier op de tien geen, of uitsluitend niet-essentiële voorzieningen. Bij de rme gebieden in de grote std komt dit nuwelijks voor. In de risicogroep en de 'top-100'-gebieden op het plttelnd is het nog vker zo dt essentiële voorzieningen (vrijwel) ontbreken (44% à 66%). Overigens ontberen ook de niet-rme plttelndsgemeenten in de controlegroep vk essentiële voorzieningen (57%); er is dus sprke vn een lgemene tegenstelling in het voorzieningenniveu vn std en plttelnd. De reltieve fwezigheid vn voorzieningen op het (rme) plttelnd kn gecompenseerd worden ls er goede mogelijkheden zijn om de centrle steden in de nbije omgeving te bereiken. Het bestnd vn de Woonmilieudtbnk biedt een tweetl indicties voor deze bereikbrheid: de fstnd tot een op- of frit vn een 6 utosnelweg en de fstnd tot een NS-sttion. Drnst bevt het bestnd vn Geomrktprofiel een indictie vn het gemiddelde utobezit per postcodegebied. 7 Het blijkt dt de rme plttelndsgebieden en - voorl - de risicogebieden op het plttelnd gemiddeld op grotere fstnd vn een toegng tot de utosnelweg liggen dn de controlegebieden ldr. Bovendien moeten met nme de mensen uit de risicogebieden op het plttelnd grote fstnden fleggen lvorens ze een NS-sttion bereiken. Of dit ook voor grote groepen rmen tot fysiek isolement leidt, is de vrg: het utobezit op het rme plttelnd is tweeml zo hoog ls in de rme gebieden in de grote std (80% à 90%). 142

143 8.1.6 Plttelndsrmoede en voorzieningengebruik In deze prgrf wordt ndcht besteed n het voorzieningengebruik. Drbij gt het gedeeltelijk om ndere voorzieningen dn in de vorige subprgrf. Voorzieningen wrvn zowel de nwezigheid ls het gebruik zijn genlyseerd zijn de huisrts, de bibliotheek en sportvoorzieningen, in het voorgnde benoemd tot niet-essentiële voorzieningen. Vn de essentiële voorzieningen is om prktische (geen dt beschikbr) of om principiële redenen het gebruik niet onderzocht. Vn het gebruik vn een dgelijkse winkel en vn een hlte vn openbr vervoer wren geen dt op het geschikte niveu beschikbr. Het gebruik vn scholen is wel bekend. Deze is echter - zeker wr het gt om de voorziening 'bsisschool' - vn ndere fctoren fhnkelijk dn vn de loctie. Met nme de leerplicht beplt hier het gebruik. Drbij geldt dt steekproefbestnden wel ngeven of kinderen uit een bepld postcodegebied een school bezoeken, mr niet wr ze dt doen. Verder is ook gekeken nr het gebruik vn voorzieningen wrvn de nwezigheid op lokl niveu niet erg relevnt is, omdt het nvrdbr mg worden gecht dt mensen hiernrtoe reizen. Dit geldt ten nzien vn het bezoek n culturele uitvoeringen, recretieve voorzieningen en muse. Ook is het gebruik vn voorzieningen in de gezondheidszorg onderzocht. De nlyses zijn gebseerd op bsis vn AVO'95. Met nme het gebruik vn culturele en recretieve voorzieningen is een indictie vn de mte wrin bewoners vn het rme plttelnd ctiviteiten ondernemen. Het gebruik vn deze vrijetijdsvoorzieningen wordt in sterke mte beïnvloed door de leeftijdsopbouw vn de gebieden. Bij de culturele en recretieve voorzieningen zijn voorl veel jongeren betrokken, die met reltief weinig verplichtingen - thuis en op het werk - worden geconfronteerd. Om voor deze vertekening te corrigeren is bij de culturele en recretieve voorzieningen gekeken nr de benutting door personen ouder dn 25 jr. In tbel 8.6 wordt het sporten en het gebruik vn recretieve en culturele voorzieningen n de orde gesteld. Drtoe zijn een groot ntl vormen vn sportbeoefening en recretieve en culturele voorzieningen smengevoegd. 8 Tbel 8.6 Sporten en gebruik vn recretieve en culturele voorzieningen in diverse gebiedstypen, bevolking vn 25 jr en ouder, 1995 rm plttelnd rme std controlegroep plttelnd % dt recretieve ctiviteiten onderneemt % dt sport % dt culturele voorstellingen bezoekt % dt filmvoorstellingen bezoekt % lid bibliotheek % dt bibliotheek gebruikt % dt museum bezoekt Bron: CBS (RIO'95); SCP (AVO'95) SCP-bewerking 143

144 Het lgemene beeld dt uit tbel 8.6 oprijst, is dt de verschillen tussen de drie gebiedsctegorieën betrekkelijk gering zijn. Alleen het bezoek n filmvoorstellingen geeft opmerkelijke contrsten te zien: op het rme plttelnd geeft 21% n nr de film te gn, nog niet de helft vn de frequentie in de grote std en ook beduidend lger dn in de controlegroep vn niet-rme plttelndsgebieden. Voor het overige zijn de verschillen beperkt: bewoners vn de rme plttelndsgebieden zijn iets minder ctief ten nzien vn sportieve, recretieve en culturele ctiviteiten dn inwoners vn rme gebieden in de grote std en in de controlegroep op het plttelnd. Het bibliotheekbezoek is drentegen op het plttelnd iets hoger, zowel in de rme gebieden ls in de controlegroep. Gezondheidszorgvoorzieningen worden reltief vk door ouderen gebruikt, die een grotere kns dn jongeren hebben om diverse ndoeningen te krijgen. Voor de gezondheidszorgvoorzieningen is drom ngegn in hoeverre er verschil is tussen de gebiedstypen voor enerzijds de groep jrigen en nderzijds de groep 50-plussers. Tbel 8.7 brengt dit in beeld. Tbel 8.7 Andoeningen en het gebruik vn gezondheidsvoorzieningen, nr gebiedstype en leeftijdsklsse, 1995 rm plttelnd rme std controlegroep plttelnd jr 51 jr jr 51 jr jr 51 jr gemiddeld ntl ndoeningen 0,41 1,16 0,49 1,28 0,34 0,91 % dt huisrts bezocht (fgelopen 3 mnden) % dt specilist bezocht (fgelopen 3 mnden) % dt fysiotherpeut bezocht (fgelopen 12 mnden) % dt fgelopen 12 mnden in een ziekenhuis of kliniek is opgenomen Bron: CBS (RIO'95); SCP (AVO'95) SCP-bewerking Ook hier zijn de verschillen beperkt. Bij de jrigen blijkt het gemiddelde ntl ndoeningen het lgst in de controlegroep op het plttelnd, gevolgd door de rme plttelndsgebieden; de inwoners vn de grote std hebben gemiddeld de meeste ndoeningen. De benutting vn de specilist en fysiotherpeut volgt dit ptroon, hoewel de verschillen klein zijn. Het huisrtsbezoek vrieert nuwelijks tussen de gebieden. Ten nzien vn de opnmen in ziekenhuis of kliniek scoren de jrige rme plttelnders iets hoger dn de inwoners vn de overige gebieden (13% tegenover 7% à 9%). Wellicht kunnen inwoners vn rme plttelndsgebieden in sommige gevllen minder snel gebruik mken vn poliklinische behndelingen. Ook bij de 50-plussers is het gemiddeld ntl ndoeningen het lgst in de controlegroep op het plttelnd en het hoogst in de rme gebieden in de grote std. 144

145 Hoewel de oudere rme plttelnders in termen vn het ntl ndoeningen dus een middenpositie innemen, geldt dt niet voor de medische consumptie. Het bezoek n huisrts, specilist en fysiotherpeut en de frequentie vn opnmen in ziekenhuis of kliniek zijn consistent het lgst bij de oudere inwoners vn rme plttelndsgebieden. Doordt dit verschil bij jongeren niet wordt ngetroffen, is het twijfelchtig of dit kn worden verklrd vnuit een geringer nbod vn medische voorzieningen. 145

146 Krten bij prgrf 8.1 Lge inkomens in postcodegebieden 146

147 Plttelnd in lndsdeel Noord Legend top-100 risicogebieden overig rm controlegroep niet in de nlyse 147

148 Plttelnd in lndsdeel Oost en provincie Utrecht 148

Profijt van de gemeentelijke overheid

Profijt van de gemeentelijke overheid Profijt vn de gemeentelijke overheid De invloed vn het gemeentebeleid op de koopkrcht vn de minim in Groningen Dr. M.A. Allers Profijt vn de gemeentelijke overheid De invloed vn het gemeentebeleid op de

Nadere informatie

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel Functie-informtie Functienm Orgnistie Stichting Promes, onderdeel Onderwijsondersteuning Slrisschl 4 Indelingsniveu FUWASYS-dvies IIb Werkterrein Bedrijfsvoering - Mngementondersteuning Activiteiten Bewerken

Nadere informatie

14 Effectevaluatie van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV)

14 Effectevaluatie van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV) Smenvtting Op 1 pril 2001 trd de wet SOV in werking. Op grond vn deze wet kunnen justitibele verslfden die n een ntl in de wet genoemde voorwrden voldoen, in het kder vn een strfrechtelijke mtregel, voor

Nadere informatie

Een flexibel samenwerkingsverband

Een flexibel samenwerkingsverband Een flexibel smenwerkingsverbnd Zorg op mt is mogelijk met een flexibele orgnistie en met flexibel inzetbr personeel. Mr hoe krijg je dt voor elkr? Een brochure vn: in opdrcht vn de Projectgroep Pltsingsbeleid.

Nadere informatie

Een CVA (beroerte) kan uw leven drastisch veranderen! 2009 Een uitgave van de Nederlandse CVA-vereniging

Een CVA (beroerte) kan uw leven drastisch veranderen! 2009 Een uitgave van de Nederlandse CVA-vereniging N een CVA (beroerte)... hoe verder?. Een CVA (beroerte) kn uw leven drstisch vernderen! 2009 Een uitgve vn de Nederlndse CVA-vereniging Wt is een CVA? In Nederlnd leven meer dn een hlf miljoen mensen met

Nadere informatie

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel Functie-informtie Functienm Orgnistie Stichting Promes, onderdeel Onderwijsondersteuning Slrisschl 5 Indelingsniveu FUWASYS-dvies IIc Werkterrein Onderwijsproces -> onderwijsbegeleiding Activiteiten Bewerken

Nadere informatie

provinci renthe 1. De aanvraag 1.1. Datering en inhoud van de aanvraag

provinci renthe 1. De aanvraag 1.1. Datering en inhoud van de aanvraag Prooinciehuis rüesterbrink r, Assen T Postdres Postbus rzz, 94oo ec Assen F www.drenthe.nl (o592) 36 55 55 (o592) 36 57 77 provinci renthe I/ERZONDEN I CI 0l{T,2û12 Assen, 10 oktober 2012 Ons kenmerk WH12012006860

Nadere informatie

Keuze van het lagertype

Keuze van het lagertype Keuze vn het lgertype Beschikbre ruimte... 35 Belstingen... 37 Grootte vn de belsting... 37 Richting vn de belsting... 37 Scheefstelling... 40 Precisie... 40 Toerentl... 42 Lgergeruis... 42 Stijfheid...

Nadere informatie

Bijlage bij hoofdstuk Bijlage bij hoofdstuk Bijlage bij hoofdstuk Bijlage bij hoofdstuk

Bijlage bij hoofdstuk Bijlage bij hoofdstuk Bijlage bij hoofdstuk Bijlage bij hoofdstuk BIJLAGEN De ondersteuning vn Wmo-nvrgers Een onderzoek onder nvrgers en hun mntelzorgers Mirjm de Klerk Ann Mri Mrngos Mrth Dijkgrf Alice de Boer Bijlge bij hoofdstuk 2... 3 Bijlge bij hoofdstuk 3... 7

Nadere informatie

MARKETING / PR / COMMUNICATIEMEDEWERKER

MARKETING / PR / COMMUNICATIEMEDEWERKER OPLEIDING: MARKETING / PR / COMMUNICATIEMEDEWERKER MET DE SPECIALISATIE SOCIAL MEDIA 2015 1 Mrketing/PR/Communictiemedewerker Specilistie Socil Medi SCHEIDEGGER en CEDOR bieden een unieke opleiding n.

Nadere informatie

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel. Stichting Promes, onderdeel Schoolmanagement

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel. Stichting Promes, onderdeel Schoolmanagement Functiebeschrijving en -wrdering Stichting Promes, Meppel Functie-informtie Functienm Orgnistie Slrisschl Indelingsniveu FUWASYS-dvies Werkterrein Activiteiten Kenmerkscores 44343 43334 43 43 Somscore

Nadere informatie

Bijlage agendapunt 7: Inhoudelijke planning overlegtafels 2015

Bijlage agendapunt 7: Inhoudelijke planning overlegtafels 2015 Bijlge gendpunt 7: Inhoudelijke plnning overlegtfels 2015 In de Ontwikkelgend (ijlge 5 ij de Deelovereenkomst mtwerkvoorziening egeleiding 18+) zijn 7 them s en 31 suthem s opgenomen die in 2015 tijdens

Nadere informatie

Rapportage Enquête ondergrondse afvalinzameling Zaltbommel

Rapportage Enquête ondergrondse afvalinzameling Zaltbommel Rpportge Enquête ondergrondse fvlinzmeling Zltommel Enquête ondergrondse fvlinzmeling Zltommel VERSIEBEHEER Versie Sttus Dtum Opsteller Wijzigingen Goedkeuring Door Dtum 0.1 onept 4-11-09 VERSPREIDING

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl) Wiskunde B (nieuwe stijl) Correctievoorschrift VWO Voorbereidend Wetenschppelijk Onderwijs 0 0 Tijdvk Inzenden scores Vul de scores vn de lfbetisch eerste vijf kndidten per school in op de optisch leesbre

Nadere informatie

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel. Verlenen van hand- en spandiensten Beheren/beveiligen van goederen, gebouwen en personen

Functiebeschrijving en -waardering Stichting Promes, Meppel. Verlenen van hand- en spandiensten Beheren/beveiligen van goederen, gebouwen en personen Functiebeschrijving en -wrdering Stichting Promes, Meppel Functie-informtie Functienm Orgnistie Stichting Promes, onderdeel Scholen Slrisschl 3 Indelingsniveu FUWASYS-dvies II Werkterrein Bedrijfsvoering

Nadere informatie

Het bepalen van een evenwichtstoedeling met behulp van het 1 e principe van Wardrop is equivalent aan het oplossen van een minimaliserings-probleem.

Het bepalen van een evenwichtstoedeling met behulp van het 1 e principe van Wardrop is equivalent aan het oplossen van een minimaliserings-probleem. Exmen Verkeerskunde (H1I6A) Ktholieke Universiteit Leuven Afdeling Industrieel Beleid / Verkeer & Infrstructuur Dtum: dinsdg 2 september 28 Tijd: Instructies: 8.3 12.3 uur Er zijn 4 vrgen over het gedeelte

Nadere informatie

Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport An de minister vn Volksgezondheid, Welzijn en Sport Onderwerp : Voorstel Smenwerking dvisering vccintie Uw kenmerk : 748280-135050-PG en 748363-135057-PG Ons kenmerk : U-994508/RW/bp/066-K en 2016094166

Nadere informatie

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN SUBFACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN HUB HANDELSWETENSCHAPPEN

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN SUBFACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN HUB HANDELSWETENSCHAPPEN KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN SUBFACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN HUB HANDELSWETENSCHAPPEN ELEMENTAIR ALGEBRAÏSCH REKENEN Een zelfhulpgids voor letterrekenen Rekenregels Uitgewerkte voorbeelden

Nadere informatie

Factsheet. 0-meting Zoetermeer. Inleiding

Factsheet. 0-meting Zoetermeer. Inleiding Inleiding Fctsheet 0-meting De Rekenkmer heeft het Centrl Bureu voor de Sttistiek (CBS) gevrgd een 0-meting op te zetten die ls bsis kn dienen om ontwikkelingen in het socil domein te monitoren. Hiertoe

Nadere informatie

Verschillenanalyse methodewijziging bouwvergunningen

Verschillenanalyse methodewijziging bouwvergunningen Pper Verschillennlyse methodewiziging bouwvergunningen Mrt 217 CBS Verschillennlyse methodewiziging Bouwvergunningen 1 Inhoud 1. Inleiding 3 2. Belngrikste verschillen 3 3. Verschillen oude en nieuwe methode

Nadere informatie

Hoofdstuk 0: algebraïsche formules

Hoofdstuk 0: algebraïsche formules Hoofdstuk 0: lgebrïsche formules Dit hoofdstuk hoort bij het eerste college infinitesimlrekening op 3 september 2009. Alle gegevens over de cursus zijn te vinden op http://www.mth.uu.nl/people/hogend/inf.html

Nadere informatie

fonts: achtergrond PostScript Fonts op computers?

fonts: achtergrond PostScript Fonts op computers? fonts: chtergrond PostScript Fonts op computers? Tco Hoekwter tco.hoekwter@wkp.nl bstrct Dit rtikel geeft een korte inleiding in de interne werking vn PostScript computerfonts en hun coderingen. Dit rtikel

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verdere daling langdurige minima. Aandeel langdurige minima gedaald

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verdere daling langdurige minima. Aandeel langdurige minima gedaald Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-138 3 juli 2002 9.30 uur Verdere daling langdurige minima In 2000 hadden 229 duizend huishoudens al ten minste vier jaar achtereen een inkomen onder

Nadere informatie

Praktische opdracht Optimaliseren van verpakkingen Inleidende opgaven

Praktische opdracht Optimaliseren van verpakkingen Inleidende opgaven Prktische opdrcht Optimliseren vn verpkkingen Inleidende opgven V, WB Opgve 1 2 Gegeven is de functie f ( x) = 9 x. Op de grfiek vn f ligt een punt P ( p; f ( p)) met 3 < p < 0. De projectie vn P op de

Nadere informatie

V2.1 Eerlijk verdeeld?

V2.1 Eerlijk verdeeld? Wie verdient wt? v2 Mkt geld gelukkig? L Voor je sisehoeften zols eten, woonruimte en kleding en je l guw dit edrg kwijt. Bedenk mr eens wt de mndhuur is. En hoeveel etl je voor vste lsten 1s gs, liht

Nadere informatie

Nee heb je, ja kun je krijgen DE EFFECTIVITEIT VAN FONDSENWERVINGS- EN REKRUTERINGSSTRATEGIEËN VAN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES

Nee heb je, ja kun je krijgen DE EFFECTIVITEIT VAN FONDSENWERVINGS- EN REKRUTERINGSSTRATEGIEËN VAN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES Nee heb je, j kun je krijgen DE EFFECTIVITEIT VAN FONDSENWERVINGS- EN REKRUTERINGSSTRATEGIEËN VAN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES René Bekkers ICS/Sociologie Universiteit Utrecht R.Bekkers@fss.uu.nl INLEIDING

Nadere informatie

Hoofdstuk 8 Beslissen onder risico en onzekerheid

Hoofdstuk 8 Beslissen onder risico en onzekerheid Hoofdstuk 8 Beslissen onder risico en onzekerheid 8.5 Tectronis Tectronis, een friknt vn elektronic, kn vn een nder edrijf een éénjrige licentie verkrijgen voor de fricge vn product A, B of C. Deze producten

Nadere informatie

4 HET SAMENGAAN VAN DIVERSE INTERESSES

4 HET SAMENGAAN VAN DIVERSE INTERESSES 4 HET SAMENGAAN VAN DIVERSE INTERESSES 4.1 Inleiding Het huidige vrijetijdsptroon kenmerkt zich door een grote mte vn fwisseling. Mensen houden er diverse liefhebberijen op n. Culturele ctiviteiten worden

Nadere informatie

Voorbereidende opgaven Herkansingscursus. Rekenregels voor vereenvoudigen

Voorbereidende opgaven Herkansingscursus. Rekenregels voor vereenvoudigen Voorbereidende opgven Herknsingscursus Tips: Mk de voorbereidende opgven voorin in één vn de A4-schriften die je gt gebruiken tijdens de cursus. Als een opdrcht niet lukt, werk hem dn uit tot wr je kunt

Nadere informatie

bezorgerboekje informatie voor

bezorgerboekje informatie voor bezorgerboekje informtie voor Inhoud 2 3 4 6 10 12 13 14 15 Welkom Onmisbre schkel / De Persgroep Distributie Wetten en regels Inschrijven / Bezorgovereenkomst /Arbeidstijdenwet / Arbeidsomstndighedenwet

Nadere informatie

Checklist. Aanvulling ondersteuningsplan. integratie LWOO en PrO in passend onderwijs. 11 mei 2015. [Typ hier]

Checklist. Aanvulling ondersteuningsplan. integratie LWOO en PrO in passend onderwijs. 11 mei 2015. [Typ hier] [Typ hier] Checklist Anvulling ondersteuningspln integrtie LWOO en PrO in pssend onderwijs 11 mei 2015 Deze checklist is tot stnd gekomen in nuwe smenwerking met: Ministerie vn Onderwijs, Cultuur en Wetenschp

Nadere informatie

Dr. J.L.T. Blank F.D.E. Niggebrugge

Dr. J.L.T. Blank F.D.E. Niggebrugge Dr. J.L.T. Blnk F.D.E. Niggebrugge Gevolgen vn schlvergroting in het bsisonderwijs (SCHOOLJAAR 1992/'93) 1 Socil en Cultureel Plnbureu Postbus 37, 2280 AA Rijswijk oktober 1993 2 INHOUD 1 INLEIDING 5 2

Nadere informatie

A. Organisatiebeschrijving academische functie van de school

A. Organisatiebeschrijving academische functie van de school Acdemische opleidingsschool OSR Stndrdlijst jrverslg onderzoek Versie december 2012 [Algemene instructie (s.v.p. geel gemrkeerde tekst verwijderen n invullen): Vul de vrgen in deze lijst zo volledig mogelijk

Nadere informatie

Examen VWO. wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. wiskunde B1,2 (nieuwe stijl) wiskunde 1,2 (nieuwe stijl) Exmen VWO Voorbereidend Wetenschppelijk Onderwijs Tijdvk 1 insdg 25 mei 13.30 16.30 uur 20 04 Voor dit exmen zijn mximl 86 punten te behlen; het exmen bestt uit 18 vrgen. Voor

Nadere informatie

Erasmus MC Junior Med School

Erasmus MC Junior Med School Ersmus MC Desiderius School vn begrijpen nr beslissen Ersmus MC Junior Med School 2012-2013 De rts-onderzoekers vn morgen Het progrmm Dit progrmm loopt prllel n VWO-5 en -6 en bestt uit vier onderdelen:

Nadere informatie

Mytylschool De Trappenberg Peter van Sparrentak

Mytylschool De Trappenberg Peter van Sparrentak Mytylshool De Trppenberg Peter vn Sprrentk www.m3v.nl Nieuwbouwonept en revlidtieentrum geriht op de toekomst Mytylshool De Trppenberg en het ngrenzende revlidtieentrum in Huizen willen in de toekomst

Nadere informatie

NOTA GRONDBELEID 20L4. vtleert GEMEENTE. Vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van...

NOTA GRONDBELEID 20L4. vtleert GEMEENTE. Vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van... NOTA GRONDBELEID 20L4 GEMEENTE vtleert Vstgesteld in de gemeenterdsvergdering vn... NOTA GRONDBELEID 2014 1 NOTA GRONDBELEID 2014 2 INHOUD pg n 1 1.1 L.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.3 1.4 1.5 INLEIDING EN

Nadere informatie

BIJLAGEN. Inhoud. Bijlage Hoofdstuk Bijlage Hoofdstuk Bijlage Hoofdstuk Bijlage Hoofdstuk Chinese Nederlanders

BIJLAGEN. Inhoud. Bijlage Hoofdstuk Bijlage Hoofdstuk Bijlage Hoofdstuk Bijlage Hoofdstuk Chinese Nederlanders BIJLAGEN Chinese Nederlnders Vn horec nr hogeschool Mérove Gijsberts Willem Huijnk Ri Vogels Inhoud Bijlge Hoofdstuk 7... 2 Bijlge Hoofdstuk 8... 3 Bijlge Hoofdstuk 9... 6 Bijlge Hoofdstuk 10... 9 Socil

Nadere informatie

MEMO. Consumptie groenten, fruit, vis en een aantal nutriënten opgedeeld naar opleidingsniveau en verstedelijking VERSIE

MEMO. Consumptie groenten, fruit, vis en een aantal nutriënten opgedeeld naar opleidingsniveau en verstedelijking VERSIE MEMO Consumptie groenten, fruit, vis en een ntl nutriënten opgedeeld nr opleidingsniveu en verstedelijking Colofon RIVM 2013 Delen uit deze publictie mogen worden overgenomen op voorwrde vn bronvermelding:

Nadere informatie

Economische Topper 4 Evaluatievragen thema 3

Economische Topper 4 Evaluatievragen thema 3 Eonomishe Topper 4 Evlutievrgen them 3 1 Vn een lnd zijn volgende gegevens bekend: bbp in 2002 800 miljrd EUR bbp in 2003 833 miljrd EUR Prijspeil 2002 t.o.v. 2003 + 1,5 % Bevolking 2002 t.o.v. 2003 +

Nadere informatie

b,^.c/ -í w-t S t><-h.scl

b,^.c/ -í w-t S t><-h.scl Z g AUG Z0lt C \/f2 b,^.c/ -í w-t S t> Retourdres Postbus 88 5000 AB Tilburg OPTIMUS stichting ktholiek, protestnts-christelijk

Nadere informatie

Trendanalyse huurwoningmarkt Verkorten inschrijfduur en leegstandtijd

Trendanalyse huurwoningmarkt Verkorten inschrijfduur en leegstandtijd Verkorten inschrijfduur en leegstndtijd Pul Kooij 165419 Msterproject Business Mthemtics & Informtics Stgeverslg Zig Websoftwre B.V. Botterstrt 51 C 171 XL Huizen Vrije Universiteit Amsterdm Fculteit Copyright

Nadere informatie

Werken aan resultaat, altijd en overal

Werken aan resultaat, altijd en overal nbroek choemn dviseurs Werken n resultt, ltijd en overl Nr een professionele implementtie vn Het Nieuwe Werken bij de Belstingdienst Michël Geerdink Onder het motto Werken n resultt, ltijd en overl is

Nadere informatie

PROCEDURE SCHADEMELDING - VASTGOED -

PROCEDURE SCHADEMELDING - VASTGOED - PROCEDURE SCHADEMELDING - VASTGOED - Afdeling Finnciën Gemeente Molenwrd Procedure Schdemelding Vstgoed versie 1.0 - pg. 1 Gemeente Molenwrd Inhoud Inleiding 1. Algemene beplingen 1.1 Schde melding 1.2.Schde

Nadere informatie

Voorbereidende opgaven Kerstvakantiecursus

Voorbereidende opgaven Kerstvakantiecursus Voorbereidende opgven Kerstvkntiecursus Tips: Mk de volgende opgven het liefst voorin in één vn de A4-schriften die je gt gebruiken tijdens de cursus. Als een som niet lukt, kijk dn even in het beknopt

Nadere informatie

svì~lnivo IVIAKELAARDIJLEER www.svmnivo.nl

svì~lnivo IVIAKELAARDIJLEER www.svmnivo.nl svì~lnivo IVIAKELAARDIJLEER 1 november 2005 Beschikbre tijd: 3 uur. AANWIJZING Dit exmen bestt uit 60 m.c.-opgven, Bij elke opgve zijn drie ntwoorden gegeven, wrvn er één het meest juiste is. Is bijvoorbeeld

Nadere informatie

HOEVEEL KEREN WIJ UIT? 5.1 Keren we altijd alles uit? WANNEER KEREN WIJ NIET UIT? WAT DOEN WIJ BIJ FRAUDE? 9.1 Wat zijn de gevolgen van fraude?

HOEVEEL KEREN WIJ UIT? 5.1 Keren we altijd alles uit? WANNEER KEREN WIJ NIET UIT? WAT DOEN WIJ BIJ FRAUDE? 9.1 Wat zijn de gevolgen van fraude? VOORWAARDEN Overlijdensrisicoverzekering Delt Lloyd Levensverzekering NV Amsterdm MODEL 2401 U wilt uw finnciële zken goed geregeld heen. Ook ij overlijden. Drom het u een overlijdensrisicoverzekering

Nadere informatie

Ook verricht de gemeente geen periodiek onderzoek naar kwetsbare handelingen, functies en processen. En houdt hier geen overzicht van bij.

Ook verricht de gemeente geen periodiek onderzoek naar kwetsbare handelingen, functies en processen. En houdt hier geen overzicht van bij. *13.20303* Rekenkmercommissie Borger-Odoorn Gemeenterd vn Borger-Odoorn Postbus 3 7875 ZG EXLOO Dtum 10 september 2013 Onderwerp Anbieding onderzoeksrpport "Beleid en uitvoering integriteit". Uw bsn nummer

Nadere informatie

Begroting 2014 en meerjarenbegroting 2015 t/m 2017

Begroting 2014 en meerjarenbegroting 2015 t/m 2017 Begroting 2014 en meerjrenbegroting 2015 t/m 2017 September 2013 Concern Zevenheuvelenweg 14 Postbus 5033 5004 EA Tilburg Telefoon 013 46 41 911 Fx 013 46 41 422 Contctpersoon C. Suer Telefoon 013 46 41

Nadere informatie

Inkoop- en aanbestedingsbeleid 2013

Inkoop- en aanbestedingsbeleid 2013 Nieuwegein //f/f^jft \ ^ ^ Inkoop- en nbestedingsbeleid 2013 Augustus 2013 Gemeente Nieuwegeir op- en nbestedingsbeleid 2013 (1-8-2013) Inleiding De gemeente Nieuwegein spnt zich continu in voor een (verdere)

Nadere informatie

HBO-Monitor (ROA/HBO-Raad) en WO-Monitor (ROA/VSNU) Dataverzameling alumnigegevens particuliere instellingen hoger onderwijs

HBO-Monitor (ROA/HBO-Raad) en WO-Monitor (ROA/VSNU) Dataverzameling alumnigegevens particuliere instellingen hoger onderwijs ReserchNed v Toernooiveld 216 6525 EC Nijmegen Postus 31162 6503 CD Nijmegen t 024 350 62 52 f 024 350 62 53 e info@reserchned.nl kvk 09159322 Bron vrgenlijst: Bewerkt door: In opdrcht vn: HBO-Monitor

Nadere informatie

Eigenwaarden en eigenvectoren

Eigenwaarden en eigenvectoren Hoofdstuk I. Lineire Algebr Les 4 Eigenwrden en eigenvectoren In het voorbeeld vn de verspreiding vn de Euro-munten hebben we gezien hoe we de mix vn munten n floop vn n jr uit de n-de mcht A n vn de overgngsmtrix

Nadere informatie

Persbericht. Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB09-079 3 december 2009 9.30 uur Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen Meeste kans op armoede bij eenoudergezinnen en niet-westerse allochtonen

Nadere informatie

Boek 2, hoofdstuk 7, allerlei formules..

Boek 2, hoofdstuk 7, allerlei formules.. Boek, hoofdstuk 7, llerlei formules.. 5.1 Evenredig en omgekeerd evenredig. 1. y wordt in beide gevllen 4 keer zo klein, je noemt dt omgekeerd evenredig. b. bv Er zijn schoonmkers met een vst uurloon.

Nadere informatie

Prijs consument bereid te betalen voor eerlijke banaan. Fairtrade banaan. Stuntbanaan

Prijs consument bereid te betalen voor eerlijke banaan. Fairtrade banaan. Stuntbanaan w o l l e Y r i F r e p p y D n n B 2,34 Euro. Zoveel denkt de Belg te moeten betlen voor 1 kilogrm bnnen in de supermrkt 1. De reliteit toont echter iets nders. Je hoeft niet veel moeite te doen om bnnen

Nadere informatie

Beslissing B&W: datum indiening: 26 januari datum/agendapunt B&Wvergaderi. afdeling. Onderwerp: Wmo klanttevredenheidsonderzoek over 201 4

Beslissing B&W: datum indiening: 26 januari datum/agendapunt B&Wvergaderi. afdeling. Onderwerp: Wmo klanttevredenheidsonderzoek over 201 4 *@ gemeente Roermond VOORSTEL AAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROERMOND dtum indiening: 26 jnuri 2016 fdeling Welzijn dtum/gendpunt B&Wvergderi n g 02021 61 30 1 = Onderwerp: Wmo klnttevredenheidsonderzoek

Nadere informatie

HANDLEIDING FOKWAARDEN 2014. Informatie & Inspiratie document Met uitleg over het hoe en waarom van de fokwaarden

HANDLEIDING FOKWAARDEN 2014. Informatie & Inspiratie document Met uitleg over het hoe en waarom van de fokwaarden HANDLEIDING FOKWAARDEN 2014 Informtie & Inspirtie document Met uitleg over het hoe en wrom vn de fokwrden Missie Al ruim 25 jr ondersteunt ELDA bedrijven in de grrische sector, en het is voor ons een belngrijke

Nadere informatie

OSR-Standaardlijst jaarverslag kwaliteit opleiden Pagina 1 van 13

OSR-Standaardlijst jaarverslag kwaliteit opleiden Pagina 1 van 13 Opleidingsschool Rotterdm OSR Stndrdlijst jrverslg opleiden Versie december 2012 [Algemene instructie (s.v.p. geel gemrkeerde tekst verwijderen n invullen): Vul de vrgen in deze lijst zo volledig mogelijk

Nadere informatie

Op zoek naar talent en ambitie!

Op zoek naar talent en ambitie! Ersmus MC Desiderius School vn begrijpen nr beslissen Op zoek nr tlent en mbitie! Geneeskunde studeren in Rotterdm Decentrle selectie 2011-2012 Wt hebben we jou te bieden? Sterke knten vn het onderwijsprogrmm

Nadere informatie

Z- ß- ßr!2f int tçotg

Z- ß- ßr!2f int tçotg Z- ß- ßr!2f int tçotg A n s I u iti n g sco nve n nt "De Bouw Werkt ln Noordoost Brbnt" Er is een convennt gesloten De Bouw Werkt in Noordoost Brbnt. Eén vn de doelstellingen vn het convennt is het uitbreiden

Nadere informatie

Inleiding Natuurwetenschappen

Inleiding Natuurwetenschappen Inleiding Ntuurwetenschppen Tijden: september: 7:45 :45 3 september: 7:45 :45 6 september: 09:30 3:30 Loctie: Adres: Leuvenln, Utrecht Gebouw: Mrius Ruppertgebouw Zl: A Opdrchtgever: Jmes Boswell Instituut

Nadere informatie

Buitenlandse rechtsvorm/-persoon Land Rechtsvorm

Buitenlandse rechtsvorm/-persoon Land Rechtsvorm BIBOB vrgenlijst Anvrg omgevingsvergunning ouwen ingevolge rtikel 2.1, lid 1, onder Wet lgemene eplingen omgevingsrecht (Wo) Anvullende vrgen in het kder vn de Wet Bevordering Integriteitseoordelingen

Nadere informatie

Vraag 2. a) Geef in een schema weer uit welke onderdelen CCS bestaat. b) Met welke term wordt onderstaande processchema aangeduid.

Vraag 2. a) Geef in een schema weer uit welke onderdelen CCS bestaat. b) Met welke term wordt onderstaande processchema aangeduid. Tentmen Duurzme Ontwikkeling & Kringlopen, 1 juli 2009 9:00-12:00 Voordt je begint: schrijf je nm en studentnummer bovenn ieder vel begin iedere vrg op een nieuwe bldzijde ls je een vkterm wel kent in

Nadere informatie

Hoe gezond zijn jongeren in Uithoorn? Factsheet Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014

Hoe gezond zijn jongeren in Uithoorn? Factsheet Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 GGD Amsterdm Hoe gezond zijn jongeren in Uithoorn? Fctsheet Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 Om goed gemeentelijk jeugdgezondheidsbeleid te mken is inzicht nodig in de gezondheid, het welzijn en

Nadere informatie

Adiameris. Beleggersprofiel

Adiameris. Beleggersprofiel Adimeris Beleggersprofiel Onderstnde informtie is bedoeld om uw beleggersprofiel te beplen op bsis vn onder meer uw finnciële drgkrcht, uw ervring en uw risicotolerntie. Deze oefening heeft eveneens ls

Nadere informatie

H. Detacheringen. Artikel 1. Inleiding

H. Detacheringen. Artikel 1. Inleiding H. Detcheringen Onder Dimnt groep Tlent&Werk wordt in deze lgemene verkoopvoorwrden verstn het onderdeel Tlent&Werk vn het rechtspersoonlijkheid bezittend lichm Dimnt groep ls bedoeld ls bedoeld in rtikel

Nadere informatie

notitie luchtkwaliteit Trompenburg te Lisse LIS16-2 LIS16-2/akkr/027 ir. R.J.A. Groen drs. M.J.Schilt 1. INLEIDING

notitie luchtkwaliteit Trompenburg te Lisse LIS16-2 LIS16-2/akkr/027 ir. R.J.A. Groen drs. M.J.Schilt 1. INLEIDING notitie vn Twickelostrt 2 postbus 233 7400 AE Deventer telefoon 0570 69 79 11 telefx 0570 69 73 44 onderwerp projectcode referentie opgemkt door luchtkwliteit Trompenburg te Lisse LIS16-2 LIS16-2/kkr/027

Nadere informatie

Opdrachten bij hoofdstuk 2

Opdrachten bij hoofdstuk 2 Opdrchten ij hoofdstuk 2 2.1 Het vullen vn je portfolio In hoofdstuk 2 he je gezien op welke mnier je de informtie kunt verzmelen. An de hnd vn die informtie kun je de producten mken wrmee jij je portfolio

Nadere informatie

Privacyverklaring Nieuwbouw (huur of koop)

Privacyverklaring Nieuwbouw (huur of koop) Privcyverklring Nieuwbouw (huur of koop) 2552018.1 Privcyverklring NOUWEN Mkelrdij o.g.b.v. U heeft te mken met NOUWEN Mkelrdij o.g.b.v. NOUWEN Mkelrdij o.g.b.v. is een NVM-mkelr. In deze privcyverklring

Nadere informatie

CONCEPT niet citeren of naar verwijzen Achtergronddocument Richtlijnen goede voeding 2015 Thee

CONCEPT niet citeren of naar verwijzen Achtergronddocument Richtlijnen goede voeding 2015 Thee 1 OCR 2 3 4 CONCEPT niet citeren of nr verwijzen Achtergronddocument Richtlijnen goede voeding 2015 Thee 5 Dit chtergronddocument is een smenvtting vn wetenschppelijke peer-reviewed publicties tot 1 juli

Nadere informatie

a a a Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksreiaties

a a a Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksreiaties Ministerie vn Binnenlndse Zken en Koninkrijksreities > Retourdres Postbus 20011 2500 EA Den Hg An de Voorzitter vn de Tweede Kmer der Stten Generl Postbus 20018 2500 EA Den Hg Bestuur DemocrUe en la Finnciën

Nadere informatie

Werkblad TI-83: Over de hoofdstelling van de integraalrekening

Werkblad TI-83: Over de hoofdstelling van de integraalrekening Werkld TI-8: Over de hoofdstelling vn de integrlrekening. Inleiding We ekijken chtereenvolgens in onderstnde figuren telkens de grfiek vn een functie f met in het intervl [; ]. f ( ) = f ( ) = + y = 5

Nadere informatie

Algemeen. Restweefsel voor medischwetenschappelijk onderzoek

Algemeen. Restweefsel voor medischwetenschappelijk onderzoek Algemeen Restweefsel voor medischwetenschppelijk onderzoek U bent in het Ersmus MC voor onderzoek en/of behndeling. Soms is het nodig bloed of lichmsweefsel/-vloeistof bij u f te nemen. N fronding vn dit

Nadere informatie

ß-tt-Lo)c. to oo GEMEENTE vve E RT. Þ ü. ø n. ? Þ fi 4. n ru et akkoord n Gewijzigde versie. ! Anders, nl. .o l. n c-stuk ADVIES

ß-tt-Lo)c. to oo GEMEENTE vve E RT. Þ ü. ø n. ? Þ fi 4. n ru et akkoord n Gewijzigde versie. ! Anders, nl. .o l. n c-stuk ADVIES ì 6ú.o l >Ê to oo GEMEENTE vve E RT Sector Ruimte Openbr: EI Afdeling Zknummer(s) ngekomen stuk(ken) Behndelend medewerk(st)er Poftefeui I lehouder(s) Not Grondbeleid 2014 Projectontwikkeling Herm Velders-Geurtse

Nadere informatie

Hoe gezond zijn jongeren in West? Uitkomsten Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014

Hoe gezond zijn jongeren in West? Uitkomsten Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 GGD Amsterdm Hoe gezond zijn jongeren in West? Uitkomsten Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 Om goed lokl jeugdgezondheidsbeleid te kunnen mken, is inzicht nodig in de gezondheid, het welzijn en

Nadere informatie

Gevolgen van schaalvergroting in het basisonderwijs (SCHOOLJAAR 1993/'94)

Gevolgen van schaalvergroting in het basisonderwijs (SCHOOLJAAR 1993/'94) Dr. J.L.T. Blnk Mw. Drs. E. Eggink F.D.E. Niggebrugge Gevolgen vn schlvergroting in het bsisonderwijs (SCHOOLJAAR 1993/'94) Socil en Cultureel Plnbureu Postbus 37, 80 AA Rijswijk mei 1994 INHOUD 1 INLEIDING

Nadere informatie

Hoe gezond zijn jongeren in Zuidoost?

Hoe gezond zijn jongeren in Zuidoost? GGD Amsterdm Hoe gezond zijn jongeren in Zuidoost? Uitkomsten Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 Om goed lokl jeugdgezondheidsbeleid te kunnen mken, is inzicht nodig in de gezondheid, het welzijn

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Voorwaarden Hypotheek SpaarVerzekering Model 10052. Delta Lloyd Levensverzekering NV. 1 Wat bedoelen wij met? 3

Inhoudsopgave. Voorwaarden Hypotheek SpaarVerzekering Model 10052. Delta Lloyd Levensverzekering NV. 1 Wat bedoelen wij met? 3 Voorwrden Hypotheek SprVerzekering Model 10052 Delt Lloyd Levensverzekering NV Inhoudsopgve 1 Wt edoelen wij met? 3 2 Wnneer strt uw verzekering? 3 3 Wnneer stopt uw verzekering? 3 3.1 Kunt u de verzekering

Nadere informatie

Continuïteit en Nulpunten

Continuïteit en Nulpunten Continuïteit en Nulpunten 1 1 Inleiding Continuïteit en Nulpunten In de wiskunde wordt heel vk gebruik gemkt vn begrippen ls functie, functievoorschrift, grfiek, Voor een gedetilleerde inleiding vn deze

Nadere informatie

De formule van het opslagpercentage voor alle producten luidt:

De formule van het opslagpercentage voor alle producten luidt: 4.3 Verkoopprijs erekenen Om een product of een dienst met winst te verkopen, moet je eerst goed weten wt de kosten zijn. Als je dt weet, dn kun je de verkoopprijs eplen. Kosten De kostprijs vn een product

Nadere informatie

8 Kostenverbijzondering (I)

8 Kostenverbijzondering (I) 8 Kostenverijzondering (I) V8.8 Speelgoedfriknt Autoys BV heeft onlngs de Jolls Joye ontwikkeld: een plsti speelgoeduto voor peuters in de leeftijdstegorie vn twee tot vijf jr. De produtie voor 2009 wordt

Nadere informatie

1.0 Voorkennis. Voorbeeld 1:

1.0 Voorkennis. Voorbeeld 1: 1.0 Voorkennis Voorbeeld 1: 4 2 4 2 8 5 3 5 3 15 Als je twee breuken met elkr vermenigvuldigd moet je de tellers en de noemers vn beide breuken met elkr vermenigvuldigen. Voorbeeld 2: 3 3 1 5 4 8 3 5 4

Nadere informatie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 25 mei uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 25 mei uur wiskunde 1,2 (nieuwe stijl) Exmen VWO Voorbereidend Wetenschppelijk Onderwijs Tijdvk 1 insdg 25 mei 13.30 16.30 uur 20 04 Voor dit exmen zijn mximl 86 punten te behlen; het exmen bestt uit 18 vrgen. Voor

Nadere informatie

Antwoorden Economie Werk en inkomen h2

Antwoorden Economie Werk en inkomen h2 Antwoorden Economie Werk en inkomen h2 Antwoorden door S. 5336 woorden 26 oktober 2015 6 4 keer beoordeeld Vk Economie Hoofdstuk 2 Arbeidsmrkt en inkomen 2.1 Introductie Opdrcht 1 Voorspellingen voor de

Nadere informatie

Crossculturele psychologie

Crossculturele psychologie Csuïstiek bij Crossulturele psyhologie De zoektoht nr vershillen en overeenkomsten tussen ulturen Jn Pieter vn Oudenhoven Tweede, herziene druk o u t i n h o bussum 2008 Deze suïstiek hoort bij de tweede,

Nadere informatie

Rekenregels van machten

Rekenregels van machten 4 Rekenregels vn mchten Dit kun je l 1 mchten met een ntuurlijke exponent berekenen mchten met een gehele exponent berekenen 3 terminologie in verbnd met de mchtsverheffing correct gebruiken Test jezelf

Nadere informatie

Bijlage bij hoofdstuk 7 Gezondheid en zorg

Bijlage bij hoofdstuk 7 Gezondheid en zorg Bijlge bij hoofdstuk 7 Gezondheid en zorg Tbel B7.1 Rokers nr chtergrondkenmerken, 1998-2008 (in procenten) 1998 2003 2008 1998-2008 totl 34 30 28-6 geslcht mnnen 37 33 30-7 vrouwen 30 27 24-6 leeftijd

Nadere informatie

1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening het

1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening het I s e y r e enteffñil Goldêrmlsen De rd vn de gemeente Geldermlsen; gelezen het voorstel vn het college vn burgemeester en wethouders vn 9 en 10 november 2015 nummer 004, besluit: 1. Overeenkomstig het

Nadere informatie

Activiteitenplan 2015

Activiteitenplan 2015 Activiteitenpln 205 Hierbij presenteren wij het Activiteitenpln 205 vn het Domein Applied Science wrbij per onderwerp een prioriteitstelling stt vermeld. Opgenomen zijn in ieder gevl lle jrlijkse en lopende

Nadere informatie

ANTWOORDEN EN UITWERKINGEN TENTAMEN QUANTUMMECHANICA 2 VAN 31 MEI 2011

ANTWOORDEN EN UITWERKINGEN TENTAMEN QUANTUMMECHANICA 2 VAN 31 MEI 2011 ANTWOORDEN EN UITWERKINGEN TENTAMEN QUANTUMMECHANICA VAN MEI ) (Andere ntwoorden zijn niet noodzkelijk (geheel) incorrect) () Enkelvoudig ontrd ofwel niet-ontrd. Niveu met energie C= heeft een deeltje

Nadere informatie

Gezond ouder worden in Nederland

Gezond ouder worden in Nederland EM Zntinge EA vn der Wilk S vn Wieren CG Schoemker (redctie) RIVM Rpport 270462001/2011 Gezond ouder worden in Gezond ouder worden in Nederlnd Dit is een uitgve vn: Rijksinstituut voor Volksgezondheid

Nadere informatie

Hoe gezond zijn jongeren in Amstelveen? Factsheet Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014

Hoe gezond zijn jongeren in Amstelveen? Factsheet Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 GGD Amsterdm Hoe gezond zijn jongeren in Amstelveen? Fctsheet Jeugdgezondheidsmonitor E-MOVO 2013-2014 Om goed gemeentelijk jeugdgezondheidsbeleid te mken is inzicht nodig in de gezondheid, het welzijn

Nadere informatie

is het koppel dat overeenkomt met het eindpunt van λ.op ax by = a a b x y = a b = x y a b ax by bx + ay = a b

is het koppel dat overeenkomt met het eindpunt van λ.op ax by = a a b x y = a b = x y a b ax by bx + ay = a b 1 Tweedimensionle Euclidische ruimte 11 Optelling, verschil en sclire vermenigvuldiging = ( b, ) b, is de verzmeling vn lle koppels reële getllen { } Zols we ons de reële getllen kunnen voorstellen ls

Nadere informatie

Integratie en religiositeit onder de Turkse tweede generatie in Berlijn en Amsterdam

Integratie en religiositeit onder de Turkse tweede generatie in Berlijn en Amsterdam Integrtie en religiositeit onder de Turkse tweede genertie in Berlijn en Amsterdm Een nlyse vn jonge moslims in twee Europese hoofdsteden 1 Fenell Fleischmnn* Smenvtting In dit rtikel wordt de reltie onderzocht

Nadere informatie

ENERGIEPREMIE B10 a PASSIEVE OF LAGE- ENERGIEBOUW

ENERGIEPREMIE B10 a PASSIEVE OF LAGE- ENERGIEBOUW ENERGIEPREMIE B10 PASSIEVE OF LAGE- ENERGIEBOUW WIE? De volgende sectoren komen, onder beplde voorwrden, in nmerking voor deze premie Deze premie is beschikbr voor een: Prticulier zie B10 b Renovtie JA

Nadere informatie

SELECTIE EN REKRUTERING

SELECTIE EN REKRUTERING SELECTIE EN REKRUTERING KENGETALLEN kengetl omschrijving 2001 2002 verhouding interne / externe rekrutering het ntl intern ingevulde vctures (mobiliteit + promotie) t.o.v. het ntl 208 / 854 163 / 678 (1)

Nadere informatie

Bespreking Examen Analyse 1 (Juni 2007)

Bespreking Examen Analyse 1 (Juni 2007) Bespreking Exmen Anlyse 1 (Juni 2007) Voorf: Zols ik ook vorig jr in juni en in september gedn heb, geef ik hier bedenkingen bij het exmen vn deze junizittijd. Ik zorg ervoor dt deze tekst op toledo komt,

Nadere informatie

Minimuminkomens in Leiden

Minimuminkomens in Leiden Juli 2012 ugu Minimuminkomens in Leiden Het CBS voert periodiek regionale inkomensonderzoeken uit, gebaseerd op gegevens van de belastingdienst. Momenteel zijn de meest actuele cijfers die van 2009. Uit

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO 2012

Correctievoorschrift VWO 2012 Correctievoorschrift VWO 0 tijdvk wiskunde B Het correctievoorschrift bestt uit: Regels voor de beoordeling Algemene regels Vkspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores Regels voor de beoordeling

Nadere informatie

INFORMATIE. hart. verwennend WEEKEND EEN LANG WEEKEND OP EEN TOPLOCATIE VOOR BALANS EN VITALITEIT

INFORMATIE. hart. verwennend WEEKEND EEN LANG WEEKEND OP EEN TOPLOCATIE VOOR BALANS EN VITALITEIT INFORMATIE hrt WEEKEND EEN LANG WEEKEND OP EEN TOPLOCATIE VOOR BALANS EN VITALITEIT COLOFON INHOUD INITIATIEFNEEMSTER Jessy Jnsen www.jessyjnsen.nl Hvelte Inleiding 05 HrtVerwennend voor Jou & Visie 07

Nadere informatie