A-stukken en algemeen spreekrecht.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "A-stukken en algemeen spreekrecht."

Transcriptie

1 RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 5 Datum: 14 mei Deelsessie: uur in de Presentatiezaal. Doel: Oordeelvorming. Onderwerp: A-stukken en algemeen spreekrecht. Toelichting: Spreekrecht: Het spreekrecht houdt in dat belangstellenden aan het begin van deze sessie de mogelijkheid krijgen de aanwezige raadsleden toe te spreken over een onderwerp dat hen bezig houdt. A-stukken voor de raad: - Gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en decentralisaties. - Zienswijze gemeenteraad ontwerpbegroting OFGV - Partiële hervaststelling bestemmingsplan De Groene Velden - Verklaring van geen bedenkingen Lisdoddeweg 36 - Indexatie WMO-vervoerstarieven - Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs - Grondexploitatie Kust-totaal - Herziening grondexploitatie Warande - Actualisatie Bovenwijkse Voorzieningen - Beheerverordening riolering 2013 Behandeling: Aan het begin van de sessie gelegenheid kan gebruik worden gemaakt van het algemene spreekrecht. Hiervoor is maximaal 5 minuten per persoon beschikbaar. Vervolgens kunnen alleen raadsleden vragen stellen over de aangeboden A-stukken aan het college en aan elkaar. Aan het eind van de sessie concludeert de voorzitter of de voorstellen klaar zijn voor besluitvorming als A-stuk. Genodigden: Raadsleden, het college en overige belangstellenden. Programma: Inleiding door de voorzitter. Inspreekrecht voor belangstellenden. Gelegenheid voor raadsleden tot het stellen van vragen en discussie. Afsluiting door de voorzitter. Achterliggende stukken: De raadsvoorstellen behorende bij bovengenoemde A-stukken. Toelichting Voorzitter Griffier : diverse collegeleden. : raadslid Emiel van der Herberg. : Jaap Woltjer. Contactadres: griffie@lelystad.nl

2 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: G.M. Asselman BLD Beleid Burgemeester 2.6 Voor de Lelystedeling Gemeentelijke dienstverlening Punt 8a. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en decentralisaties Voorgesteld besluit 1. In te stemmen met de volgende besluitpunten van het college over de gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en de decentralisaties: Het college heeft vastgesteld dat: 1. de gemeente Lelystad de juiste schaalgrootte heeft en dat er vanuit het kabinetsbeleid geen dwingende noodzaak is voor gemeentelijke opschaling; 2. voor de regionale samenwerking op het ruimtelijk-economisch domein het volgende geldt: - het betreft vooral de thema s ruimtelijke ontwikkeling (stedelijke ontwikkeling en wonen), verkeer en vervoer, natuur en regionaal economisch beleid; - de belangrijkste regionale samenwerking voor deze thema s vindt plaats binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waarbij de belangrijkste samenwerkingspartners Almere, Amsterdam/stadsregio Amsterdam en de provincie Flevoland zijn; - voor het thema wonen en de woningmarkt dient de samenwerking met Almere en de partners in de MRA versterkt te worden; - de regionale samenwerking met Almere en de provincie Flevoland en binnen de MRA gebaat is met een constructief samenwerkingsklimaat, met openheid en inzichtelijkheid; 3. voor de regionale samenwerking op het sociale domein het volgende geldt: - de zes Flevolandse gemeenten (Lelystad, Almere, Zeewolde, Dronten, Noordoostpolder en Urk) hebben de intentie uitgesproken om samen te werken aan de drie decentralisaties AWBZ, Jeugdzorg en Participatiewet. Uitgangspunt daarbij is lokaal waar mogelijk, regionaal waar nodig ; - voor Lelystad zijn de belangrijkste drie intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die met zes Flevolandse gemeenten (in de provincie Flevoland en in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein), die met gemeente Almere (deelregio Lelystad -Almere dat als arbeidsmarktgebied (inclusief onderwijs) onderdeel uitmaakt van de MRA), en die met de gemeenten Zeewolde, Noordoostpolder en Urk voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening de GR IJsselmeergroep; 4. voor de specifieke decentralisatiedossiers geldt: - AWBZ: het vertrekpunt is lokaal, maar indien nodig kan worden opgeschaald naar regio- of provincieverband. HB1304 paginanummer 1

3 Nummer: Congruente samenwerking met de zes Flevolandse gemeenten in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein. Voor de AWBZ is geen wettelijk verplichte samenwerking; - Jeugdzorg: zoveel mogelijk op lokaal niveau organiseren en bovenlokaal waar samenwerking wettelijk wordt voorgeschreven of waar samenwerking een meerwaarde voor de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg en expertise heeft. Congruente samenwerking met de zes Flevolandse gemeenten in het kader van Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein; - Participatiewet: vertrekpunt is lokaal, maar in wisselende intergemeentelijke samenwerking kan naar het Flevolandse niveau met de zes Flevolandse gemeenten (in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein) of naar de deelregio Lelystad- Almere in het MRA-verband opgeschaald worden: voor de verplichte taken SUWI-wetgeving binnen de Arbeidsmarktregio Flevoland/wethouders sociale en economische zaken; voor de arbeidsmarkt: binnen de samenwerking met Almere en de partners in de MRA. Vanuit het belang van de MRA voor de Lelystadse arbeidsmarkt is deze incongruente samenwerking te beargumenteren; 5. het recent gesloten akkoord in de Stichting van de Arbeid, zeer waarschijnlijk vergaande implicaties heeft voor de invulling van de regionale sociale infrastructuur op het terrein van arbeid, en daarmee de gemeentelijke autonomie t.a.v. de uitvoering arbeidsmarktbeleid en sociale zekerheid; 6. dat het Bestuurlijk Overleg Transitie Sociaal Domein namens alle zes Flevolandse gemeenten voor 15 mei 2013 een gezamenlijke reactie heeft gestuurd naar het ministerie van BZK en de VNG betreffende de samenwerkingsverbanden waarin de uitvoering van de decentralisaties plaatsvindt; 7. voor het ruimtelijk-economisch domein en het sociale domein uitgegaan wordt van regionale samenwerking op basis van overleg, waarbij iedere gemeente zelf afzonderlijk verantwoordelijk blijft voor de te nemen besluiten; 8. samenwerking m.b.t. de bedrijfsvoering via ambtelijke poolvorming (wel of niet via een matrix) uitgewerkt kan worden. Aanleiding In het regeerakkoord Bruggen slaan van de VVD en PvdA (29 oktober 2012) heeft het kabinet aangekondigd de bestuurlijke organisatie van Nederland te veranderen. Voor de lange termijn is o.a. het perspectief geschetst van gemeenten van tenminste inwoners. In bijgevoegde notitie Gemeentelijke opschaling, de regionale samenwerking en de decentralisaties wordt ingegaan op recente ontwikkelingen rondom gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en decentralisaties en de betekenis daarvan voor Lelystad. In het kader van de decentralisatiedossiers AWBZ, Jeugdzorg en Participatiewet dient Lelystad voor 31 mei 2013 de vraag te beantwoorden inzicht te geven in welke samenwerkingsverbanden de uitvoering van de decentralisatiedossiers georganiseerd gaat worden. Inmiddels is bekend geworden dat Lelystad niets hoeft aan te leveren maar dat de VNG een actieve uitvraag uitzet. Van belang is wel dat de aan te leveren informatie aan de VNG over de samenwerkingsverbanden bestuurlijk gedragen wordt. Beoogd effect Een door de raad gedragen besluitvorming m.b.t. de thema s gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking in zijn algemeenheid en specifiek in het kader van de uitvoering van de decentralisatiedossiers. Voor 31 mei 2013 een door de raad gedragen beantwoording van de vraag van het ministerie van BZK in welke samenwerkingsverbanden Lelystad de uitvoering van de decentralisatiedossiers gaat organiseren. HB1304 paginanummer 2

4 Nummer: Argumenten Voor een gedetailleerde onderbouwing van alle voorgestelde besluiten wordt verwezen naar de notitie Gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en de decentralisaties en de daarbij behorende bijlagen. 1. Geen noodzaak voor gemeentelijke opschaling Vanuit het kabinetsbeleid is er voor Lelystad geen dwingende noodzaak is om zich over het vraagstuk van de schaalgrootte druk te maken. De gemeentelijke opschaling dient van onderop te komen en het perspectief van inwoners is door de minister van BZK losgelaten. Lelystad heeft de juiste schaal. Lelystad heeft voldoende bestuurskracht. Lelystad is een zelfstandige gemeente met een eigen bestuurlijke verantwoordelijkheid en eigen beleidsruimte om de complexe opgaven op zowel het sociale domein als het ruimtelijk-economisch domein op te pakken en uit te kunnen voeren. De gemeente heeft een eigenverantwoordelijkheid om maatwerk te leveren en daarvoor - indien nodig ter versterking van de uitvoeringskracht - regionale samenwerking aan te gaan. 2. Regionale samenwerking ruimtelijk-economisch domein Voor de regionale samenwerking op het ruimtelijk-economisch domein het volgende geldt: Het betreft vooral de thema s ruimtelijke ontwikkeling (stedelijke ontwikkeling en wonen), verkeer en vervoer, natuur en regionaal economisch beleid. De belangrijkste regionale samenwerking voor deze thema s vindt plaats binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waarbij de belangrijkste samenwerkingspartners Almere, Amsterdam/stadsregio Amsterdam en de provincie Flevoland zijn. In dit kader is het belangrijk te constateren dat de belangen van Lelystad, Almere en de provincie Flevoland in behoorlijke mate gelijk oplopen. Voor het thema wonen en de woningmarkt dient de samenwerking met Almere en de partners in de MRA versterkt te worden. De regionale samenwerking met Almere en de provincie Flevoland en binnen de MRA gebaat met een constructief samenwerkingsklimaat, met openheid en inzichtelijkheid. Voor het realiseren van de gezamenlijke opgaven zijn geen ingrepen in de huidige bestuurlijke organisatie vereist. 3. Regionale samenwerking sociaal domein Voor de regionale samenwerking op het sociale domein het volgende geldt: De zes Flevolandse gemeenten (Lelystad, Almere, Zeewolde, Dronten, Noordoostpolder en Urk) hebben de intentie uitgesproken om samen te werken aan de drie decentralisaties AWBZ, Jeugdzorg en Partipatiewet, zowel bestuurlijk (Bestuurlijk Overleg Transitie Sociaal Domein Flevoland) als ambtelijk (vier ambtelijke werkgroepen: generalisten, AWBZ, Jeugdzorg en Participatie). Uitgangspunt daarbij is lokaal waar mogelijk, regionaal waar nodig. Voor Lelystad zijn de belangrijkste drie intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die met zes Flevolandse gemeenten (in de provincie Flevoland en in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein), die met gemeente Almere (deelregio Lelystad - Almere dat als arbeidsmarktgebied (inclusief onderwijs) onderdeel uitmaakt van de MRA), en die met de gemeenten Zeewolde, Noordoostpolder en Urk voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening de GR IJsselmeergroep. 4. Decentralisaties Voor de specifieke decentralisatiedossiers geldt: AWBZ: het vertrekpunt is lokaal, maar indien nodig kan worden opgeschaald naar regio- of provincieverband. Congruente samenwerking met de zes Flevolandse gemeenten in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein. Voor de AWBZ is geen wettelijk verplichte samenwerking. HB1304 paginanummer 3

5 Nummer: Jeugdzorg: Participatiewet: zoveel mogelijk op lokaal niveau organiseren en bovenlokaal waar samenwerking wettelijk wordt voorgeschreven of waar samenwerking een meerwaarde voor de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg en expertise heeft. Congruente samenwerking met de zes Flevolandse gemeenten in het kader van Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein. vertrekpunt is lokaal, maar in wisselende intergemeentelijke samenwerking kan naar het Flevolandse niveau met de zes Flevolandse gemeenten (in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein) of naar de deelregio Lelystad- Almere in het MRA verband opgeschaald worden: i. Voor de verplichte taken SUWI wetgeving binnen de Arbeidsmarktregio Flevoland/ wethouders sociale en economische zaken ii. Voor de arbeidsmarkt: binnen de samenwerking met Almere en de partners in de MRA. Vanuit het belang van de MRA voor de Lelystadse arbeidsmarkt is deze incongruente samenwerking te beargumenteren. 5. Sociaal Akkoord Het recent gesloten akkoord in de Stichting van de Arbeid, zeer waarschijnlijk vergaande implicaties heeft voor de invulling van de regionale sociale infrastructuur op het terrein van arbeid, en daarmee de gemeentelijke autonomie t.a.v. de uitvoering arbeidsmarktbeleid en sociale zekerheid. 6. Gezamenlijke reactie Flevolandse gemeenten Het Bestuurlijk Overleg Transitie Sociaal Domein wil namens alle zes Flevolandse gemeenten voor 15 mei 2013 een gezamenlijke reactie sturen naar het ministerie van BZK en de VNG. Basis daarvoor is de door het bestuurlijk overleg vastgestelde notitie Regionale Samenwerking Sociaal Domein (bijlage 1 bij notitie). De concept aanbiedingsbrief namens de zes Flevolandse gemeenten volgt nog. Voorgesteld wordt dat het college de gezamenlijke reactie via welke samenwerkingsverbanden de decentralisaties worden uitgevoerd (aanbiedingsbrief en notitie) vaststelt en niet afzonderlijk naar BZK en VNG reageert. 7. Samenwerkingsvormen Voor het ruimtelijk-economisch domein en het sociale domein uitgegaan wordt van regionale samenwerking op basis van overleg, waarbij iedere gemeente zelf afzonderlijk verantwoordelijk blijft voor de te nemen besluiten. Voor het realiseren van de gezamenlijke opgaven is geen verandering van de bestuurlijke organisatie nodig. 8. Samenwerking in de bedrijfvoering Voor de bovenstaande beleidsonderwerpen kan de daaraan gerelateerde samenwerking in de bedrijfsvoering via ambtelijke poolvorming (wel of niet via een matrix) nadere uitgewerkt worden. Alvorens nieuwe samenwerking te starten is echter het advies om eerst de lopende pilots m.b.t. inkoop, belastingen en back office sociale zaken af te ronden en daaruit de lessen te trekken. Financiële aspecten Geen. Kanttekeningen Geen. HB1304 paginanummer 4

6 Nummer: Communicatie en voortgang Na besluitvorming via persbericht en een gezamenlijke reactie van de zes Flevolandse gemeenten naar het ministerie van BZK. Lelystad, 23 april Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg HB1304 paginanummer 5

7 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 23 april 2013; B E S L U I T: in te stemmen met de volgende besluitpunten van het college over de gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en de decentralisaties: Het college heeft vastgesteld dat : 1. de gemeente Lelystad de juiste schaalgrootte heeft en dat er vanuit het kabinetsbeleid geen dwingende noodzaak is voor gemeentelijke opschaling; 2. voor de regionale samenwerking op het ruimtelijk-economisch domein het volgende geldt: - het betreft vooral de thema s ruimtelijke ontwikkeling (stedelijke ontwikkeling en wonen), verkeer en vervoer, natuur en regionaal economisch beleid; - de belangrijkste regionale samenwerking voor deze thema s vindt plaats binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waarbij de belangrijkste samenwerkingspartners Almere, Amsterdam/stadsregio Amsterdam en de provincie Flevoland zijn; - voor het thema wonen en de woningmarkt dient de samenwerking met Almere en de partners in de MRA versterkt te worden; - de regionale samenwerking met Almere en de provincie Flevoland en binnen de MRA gebaat is met een constructief samenwerkingsklimaat, met openheid en inzichtelijkheid; 3. voor de regionale samenwerking op het sociale domein het volgende geldt: - de zes Flevolandse gemeenten (Lelystad, Almere, Zeewolde, Dronten, Noordoostpolder en Urk) hebben de intentie uitgesproken om samen te werken aan de drie decentralisaties AWBZ, Jeugdzorg en Participatiewet. Uitgangspunt daarbij is lokaal waar mogelijk, regionaal waar nodig ; - voor Lelystad zijn de belangrijkste drie intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die met zes Flevolandse gemeenten (in de provincie Flevoland en in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein), die met gemeente Almere (deelregio Lelystad -Almere dat als arbeidsmarktgebied (inclusief onderwijs) onderdeel uitmaakt van de MRA), en die met de gemeenten Zeewolde, Noordoostpolder en Urk voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening de GR IJsselmeergroep; 4. voor de specifieke decentralisatiedossiers geldt: - AWBZ: het vertrekpunt is lokaal, maar indien nodig kan worden opgeschaald naar regio- of provincieverband. Congruente samenwerking met de zes Flevolandse gemeenten in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein. Voor de AWBZ is geen wettelijk verplichte samenwerking; - Jeugdzorg: zoveel mogelijk op lokaal niveau organiseren en bovenlokaal waar samenwerking wettelijk wordt voorgeschreven of waar samenwerking een meerwaarde voor de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg en expertise heeft. Congruente samenwerking met de zes Flevolandse gemeenten in het kader van Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein; HB1304 paginanummer 6

8 Nummer: Participatiewet: vertrekpunt is lokaal, maar in wisselende intergemeentelijke samenwerking kan naar het Flevolandse niveau met de zes Flevolandse gemeenten (in het kader van het Flevolandse Overleg Transitie Sociaal Domein) of naar de deelregio Lelystad- Almere in het MRA-verband opgeschaald worden: voor de verplichte taken SUWI-wetgeving binnen de Arbeidsmarktregio Flevoland/wethouders sociale en economische zaken; voor de arbeidsmarkt: binnen de samenwerking met Almere en de partners in de MRA. Vanuit het belang van de MRA voor de Lelystadse arbeidsmarkt is deze incongruente samenwerking te beargumenteren; 5. het recent gesloten akkoord in de Stichting van de Arbeid, zeer waarschijnlijk vergaande implicaties heeft voor de invulling van de regionale sociale infrastructuur op het terrein van arbeid, en daarmee de gemeentelijke autonomie t.a.v. de uitvoering arbeidsmarktbeleid en sociale zekerheid; 6. dat het Bestuurlijk Overleg Transitie Sociaal Domein namens alle zes Flevolandse gemeenten voor 15 mei 2013 een gezamenlijke reactie heeft gestuurd naar het ministerie van BZK en de VNG betreffende de samenwerkingsverbanden waarin de uitvoering van de decentralisaties plaatsvindt; 7. voor het ruimtelijk-economisch domein en het sociale domein uitgegaan wordt van regionale samenwerking op basis van overleg, waarbij iedere gemeente zelf afzonderlijk verantwoordelijk blijft voor de te nemen besluiten; 8. samenwerking m.b.t. de bedrijfsvoering via ambtelijke poolvorming (wel of niet via een matrix) uitgewerkt kan worden; Lelystad, 14 mei De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter, HB1304 paginanummer 7

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: S. Korf DVL Veiligheid, Toezicht en Ondersteuning Punt 8b. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Zienswijze gemeenteraad ontwerpbegroting OFGV 2014 Voorgesteld besluit Aan de OFGV een zienswijze op de ontwerpbegroting 2014 kenbaar te maken betreffende de volgende onderdelen: - tekort op personeelslasten en taakstellende bezuiniging; - mogelijke bezuinigingen op opleidingskosten en kapitaallasten; - inzicht in de verwachte doelen, activiteiten en bijbehorende middelen. Aanleiding Op 25 mei 2012 heeft de Raad toestemming verleend tot het aangaan van de Gemeenschappelijke Regeling (hierna: GR) voor het oprichten van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (hierna: OFGV). In de GR is vastgelegd dat het dagelijks bestuur van de OFGV jaarlijks een ontwerpbegroting opstelt en deze vervolgens, zes weken voordat de ontwerpbegroting aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden, toezendt aan de Raden en Staten. De Raden en Staten kunnen o.g.v. art 35 Wet Gemeenschappelijke Regelingen hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Conform het bepaalde in de Gemeenschappelijke Regeling stelt het Dagelijks Bestuur de ontwerpbegroting op, worden Raden en Staten gevraagd zienswijzen naar voren te brengen en legt het Dagelijks Bestuur vervolgens de (eventueel gewijzigde) ontwerpbegroting te samen met de ontvangen zienswijzen voor aan het Algemeen Bestuur ter besluitvorming Op 15 maart 2013 heeft de OFGV de ontwerpbegroting 2014 aan de raad toegezonden. Voor 8 mei moet de zienswijze zijn ingediend bij de OFGV. Het algemeen bestuur van de OFGV moet op basis van de GR uiterlijk 1 juli de begroting vaststellen. Om de deadline te kunnen halen is de zienswijze reeds verstuurd onder voorbehoud van goedkeuring door de raad. De ontwerpbegroting is door de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd. Uw raad heeft op 5 mei 2012 ingestemd met het bedrijfsplan van de OFGV en daarmee met de bijdrage die de gemeente betaalt aan de OFGV. HB1304 paginanummer 1

33 Nummer: Vervolgens heeft u het amendement (nr. 29) op de Kadernota aangenomen en daarmee niet ingestemd met de verhoging van de lasten ten behoeve van kwaliteitsverbetering van de uitvoering. De korting kan worden opgevangen door enerzijds een verlaging van de gemeentelijke bijdrage aan de OFGV en anderzijds door het voordeel op de opstartkosten middels de resultaatbestemming 2012 hiervoor in te zetten. De door de OFGV nu voorgelegde begroting komt overeen met de reeds in de startbegroting voorziene neerwaartse ontwikkeling van de bijdragen. Beoogd effect Een efficiënt en kwalitatief goed werkende OFGV waarvan de gemeentelijke financiële bijdrage past binnen de financiële afspraken van 18 april 2012 inzake de GR, het bedrijfsplan en de financiële kaders van de gemeente Lelystad. Argumenten 1.1 De OFGV dient binnen de taakstellende begroting te opereren Er bestaat een aanzienlijke discrepantie tussen de begrote salarissom en de werkelijke salarissom na de overdracht van medewerkers van de deelnemers aan de OFGV. De begrote salarissom is als taakstellend gehanteerd. De OFGV stelt dat er met de partners overleg gevoerd moet worden welke taken er met het mogelijke personeelsbestand uitgevoerd kunnen/moeten worden en welke niet en dat er een takendiscussie moet plaats vinden. Alle in het verleden in de begroting opgenomen middelen voor de uitvoering van betreffende taken zijn over gegaan naar de OFGV. Afstoten van betreffende taken en het wel in stand houden van de bijdrage aan de OFGV, wil zeggen dat de gemeente deze taken weer zou moeten uitvoeren, zonder de daarvoor benodigde middelen. Afstoten van taken is daarom geen optie. Beter zou gekeken kunnen worden hoe betreffende taken efficiënter en effectiever uitgevoerd kunnen worden. 1.2 Mogelijke taakstellingen worden nu alleen gezocht binnen de personeelslasten terwijl binnen de overige lasten ook mogelijkheden zijn Het budget voor opleidingskosten is met 4 % van de salarisnorm tot 2016 en daarna 2,5% aan de hoge kant. Gemeente Lelystad hanteert een percentage van 1,91%. Daarnaast zijn gehanteerde afschrijvingstermijnen beduidend korter dan de door gemeente Lelystad gehanteerde afschrijvingstermijnen. 1.3 Begroting geeft weinig inzicht in de doelstellingen, de uit te voeren activiteiten en de bijbehorende lasten. Voor de OFGV zijn de richtlijnen, zoals deze voor gemeenten en provincies geldt, volledig van toepassing. De door de OFGV ingediende begroting voldoet niet aan deze richtlijnen. In artikel 8 en 25 van de BBV is opgenomen dat de begroting een samenhangend inzicht geeft in de doelen, de activiteiten en de bijbehorende lasten. Middels deze begroting is inhoudelijk niet te beoordelen of de OFGV haar opbrachten overeenkomstig de afspraken zal en kan uitvoeren. Verder ontbreken verplichte paragrafen (o.a. weerstandsvermogen, financieringen en onderhoud kapitaalgoederen). Financiële aspecten De ontwerpbegroting 2014 heeft een omvang van ,00. De bijdrage van de gemeente Lelystad is ,00. Deze bijdrage past binnen de financiële kaders, zoals deze is opgenomen in de (meerjaren)begroting. Kanttekeningen De gemeente loopt een financieel risico als de OFGV er niet in slaagt om het tekort op de salarissen van ,00 op te vangen binnen haar begroting. Het risico voor de gemeente Lelystad is door de OFGV becijferd op maximaal ,00. De juistheid van die berekening is nog niet vastgesteld. Enerzijds omdat de informatie en uitgangspunten welke de OFGV erbij hanteert niet beschikbaar zijn en anderzijds omdat het risico taakstellend door de OFGV moet worden opgevangen. De begroting voldoet niet aan de voorschriften en dus is het mogelijk dat de toezichthouder (BZK) niet instemt met deze begroting. Daarnaast kan de accountant bij het opmaken van de jaarstukken constateren dat de jaarrekening welke moet aansluiten op de indeling van de begroting - niet voldoet aan de voorschriften. HB1304 paginanummer 2

34 Nummer: Bij deze zienswijze is nog geen rekening gehouden met mogelijke veranderingen in landelijke wet- en regelgeving. Hierdoor kunnen bedrijven die nu nog onder bevoegd gezag van de provincie vallen, naar gemeenten gaan en andersom. Het is nu nog niet duidelijk in hoeverre dit in 2014 speelt en wat daarvan de financiële consequenties zijn Communicatie en voortgang De ontwerpbegroting wordt ter inzage gelegd. De OFGV wordt middels bijgevoegde brief geïnformeerd over de definitieve zienswijze van de gemeente Lelystad. Lelystad, 16 april Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg HB1304 paginanummer 3

35 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, kennis genomen hebbende van de ontwerpbegroting 2014 van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek; op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 16 april 2013; B E S L U I T: de volgende zienswijzen in te dienen bij het bestuur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek: Zienswijze met betrekking tot tekort op personeelslasten: U geeft in uw voorwoord aan dat in de ontwerpbegroting 2014 een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen de begrote salarissom en de werkelijke salarissom na de overdracht van medewerkers van de deelnemers aan de OFGV. De begrote salarissom is als taakstellend gehanteerd. U geeft daarbij aan dat er met de partners overleg gevoerd moet worden welke taken er met het mogelijke personeelsbestand uitgevoerd kunnen/moeten worden en welke niet. Hiermee stelt u dat er een takendiscussie moet plaats vinden. Alle in het verleden in de begroting opgenomen middelen voor de uitvoering van betreffende taken zijn over gegaan naar de OFGV. Afstoten van betreffende taken en het wel in stand houden van de bijdrage aan de OFGV, wil zeggen dat de gemeente deze taken weer zou moeten uitvoeren, zonder de daarvoor benodigde middelen. Afstoten van taken is daarom geen optie. Beter zou gekeken kunnen worden hoe betreffende taken efficiënter en effectiever uitgevoerd kunnen worden. Zienswijze met betrekking tot taakstellende bezuiniging: U geeft aan dat nog niet bekend is hoe taakstellende bezuiniging gerealiseerd gaat worden. Dit in combinatie met verwachte tekorten op personeelslasten, vraagt om meer zicht op hoe deze taakstelling wordt gerealiseerd. Daarom verzoeken wij u om een plan te ontwikkelen hoe deze taakstelling in combinatie met de te verwachte tekorten op personeelslasten te ondervangen. Zienswijze met betrekking tot de overige lasten: Mogelijke taakstellingen worden nu alleen gezocht binnen de personeelslasten. Echter zien wij eveneens mogelijkheden binnen de overige lasten, zoals: 1. Opleidingskosten U stelt dat er in het begin meer opleidingskosten noodzakelijk zijn om de landelijk beoogde kwaliteitsverbetering van vergunningverlening en handhaving te realiseren. Opleiden is goed, echter het budget dat hiervoor is gereserveerd vinden wij aan de hoge kant. Toelichting: - Medewerkers van de partners welke zijn overgenomen door de OFGV, zijn goed gekwalificeerd. - Daarnaast bedraagt het budget voor opleidingskosten 4% van de salarissom (tot 2016). Na 2016 wordt er 2,5% gehanteerd. Gemeente Lelystad hanteert een percentage van 1,91%. - Wanneer de bezetting van de formatie naar beneden wordt bijgesteld, conform voorstel in de conceptbegroting wil dit zeggen dat het totaal beschikbare budget per fte per jaar verhoogd wordt. HB1304 paginanummer 4

36 Nummer: Kapitaallasten De door U gehanteerde afschrijvingstermijnen zijn beduidend korter dan de door gemeente Lelystad gehanteerde afschrijvingstermijnen. Hierdoor zijn de kapitaallasten hoger. Heroverweging van afschrijvingstermijnen zou wenselijk zijn. Zienswijze met betrekking tot het voldoen aan de richtlijnen BBV Voor de OFGV zijn de richtlijnen, zoals deze voor gemeenten en provincies geldt, volledig van toepassing. De door de OFGV ingediende begroting voldoet niet aan deze richtlijnen. In de artikelen 8 en 25 van de BBV is opgenomen dat de begroting een samenhangend inzicht geeft in de doelen, de activiteiten en de bijbeherende lasten. Middels deze begroting is inhoudelijk niet te beoordelen of de OFGV haar opdrachten overeenkomstig de afspraken zal en kan uitvoeren. Verder ontbreken verplichte paragrafen (o.a. weerstandsvermogen, financieringen en onderhoud kapitaalgoederen). Lelystad, De raad van de gemeente Lelystad, 14 mei de griffier, de voorzitter, HB1304 paginanummer 5

37 Gemeente Lelystad Ingekomen' MGEVINGSDIENST 1 8 MRT 2013 FLEVOLAND & Gooi EN VECHTSTREEK College van burgemeester en wethouders van de Gemeente Lelystad Postbus AB Lelystad Verzenddatum 1 s: "'.i m Bijlagen 1 Onderwerp: Afschrift brief begroting OFGV 2014 Kenmerk 2013 OFGV msl7 Geacht college, Hierbij ontvangt u in afschrift de brief die aan de gemeenteraden en provinciale staten van de deelnemende partijen aan de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek is gezonden. In deze brief worden de raden en de staten gevraagd hun zienswijze naar voren te brengen op de ontwerpbegroting 2014 van de OFGV. Hoogachtend, -2- dhr. J.A. Fackeldey Voorzitter Dagelijks Bestuur Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek Botter Postbus AH Lelystad (088) info@ofgv.nl Bank Nederlandse Gemeenten IBAN: NL62BNGH BTW nr.: NL B01 KvK:

38 MGEVINGSDIENST FLEVOLAND & Gooi EN VECHTSTREEK De leden van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad Postbus AB LELYSTAD Verzenddatum Bijlagen Kenmerk 1 r ' fl.u\i 2013 Onderwerp: Ontwerpbegroting 2014 OFGV F G V m s l 2 Geachte heer, mevrouw, Gelet op artikel 23 lid 2 van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (de GR-OFGV) vraagt het Dagelijks Bestuur van de Omgevingsdienst met deze brief om uw zienswijze op de ontwerpbegroting Volgens art. 23 lid 4 van de GR-OFGV dienen de gemeenteraden en provinciale staten van de deelnemende partijen in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze op de ontwerpbegroting in te brengen. In de GR is daarvoor een termijn van 6 weken opgenomen. Het Algemeen Bestuur van de OFGV heeft echter besloten de zienswijzeperiode te verlengen. U heeft daarom tot uiterlijk woensdag 8 mei 2013 de gelegenheid uw zienswijze aan ons kenbaar te maken. Dit is de uiterste datum om er voor zorg te kunnen dragen dat de begroting tijdig wordt ingediend bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Uw zienswijze kunt u richten aan Het Dagelijks Bestuur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, postbus 2341, 8203 AH LELYSTAD. Wellicht ten overvloede wijzen wij u er op dat in artikel 23 lid 3 van de GR is gesteld dat door zorg van de deelnemers de begroting voor een ieder ter inzage zal worden gelegd. Wij verzoeken u hiervoor zorg te dragen. Bij het opstellen van de ontwerpbegroting is uitgegaan van de vastgestelde meerjarenbegroting , inclusief de 1% taakstelling die de eerste 5 jaar geldt. Partijen hebben de wens geuit zo mogelijk eerder dan vanaf 2016 te werken met een kostprijssystematiek en de begroting te baseren op de werkelijke kosten voor de OFGV. Voor de begroting van 2014 is dat nog niet mogelijk. Twee maanden na de start is het inzicht in de totale kosten van de OFGV nog niet volledig. De plaatsing van medewerkers is afgerond, daarmee is de vacatureruimte bekend maar de invulling daarvan nog niet. Daarnaast ontstaat op dit moment, nu de medewerkers de opgedragen taken uitvoeren, pas inzicht in wat nog, anders, of beter moet worden geregeld. De ontwerpbegroting van 2014 toont daarom grote gelijkenis met de begroting van 2013, uiteraard aangepast aan de hand van het inzicht in de werkelijke kosten voor zover dat nu al wél bestaat. Botter Postbus AH Lelystad (088) info@ofgv.nl Bank Nederlandse Gemeenten IBAN: NL62BNGH BTW nr.: NL B01 KvK:

39 KENMERK 2013 OFGV MS12 DATUM PAGINA 2 Te hoge salariskosten Nu de medewerkers overgekomen zijn naar de omgevingsdienst blijkt dat de salariskosten bij een volledige bezetting ,- hoger uitvallen dan in de oorspronkelijke begroting geraamd. Hieraan liggen meerdere oorzaken ten grondslag. Onjuiste berekening salariskosten De berekening van de salariskosten ten tijde van het bedrijfsplan is gebaseerd op onjuiste gegevens. Eén partij vergat een deel van de werkgeverslasten mee te nemen. Hierdoor is de gemiddelde salarissom, waarmee voor elke partij is gerekend, te laag. Tevens is ten tijde van het bedrijfsplan uitgegaan van minder fte dan aan taken overkwam. Eén partij deed wel budget en taken over maar vermelde dit niet als overkomende fte's. De OFGV dient voor die taak een medewerker aan te stellen, inclusief overhead, werkgeverslasten, werkplek etc. Het Algemeen Bestuur is hierover reeds in november 2012 geïnformeerd. Duurdere medewerkers Medewerkers zijn duurder overgekomen dan berekend in het bedrijfsplan en de begroting Door: a) In het sociaal plan is een salarisgarantie afgesproken. Een belangrijk deel van de medewerkers ontvangt een garantietoelage om functie- en persoonsgebonden toelagen, eindejaarsuitkering, de tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering, de werkgeversbijdrage aan de levensloopregeling en de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan te vullen. Dit drukt bij de OFGV op de directe salariskosten; b) Sinds de peildatum 1 januari 2011 hebben diverse cao-ontwikkelingen plaatsgevonden welke de brutosalariskosten opdreven. Salarissen zijn zowel in de gemeentelijke (2%) als provinciale (1,2%) cao gestegen. Er zijn meerdere wijzigingen doorgevoerd in premies, werkgeverbijdragen ed. met een effect op de salariskosten (premie verhoging tbv. dekkingsgraad ABP; wijziging in de grondslag van de ZVW; verdwijnen 62+ korting; WAO/WIA); c) Sinds de peildatum hebben medewerkers periodieken binnen hun schaal erbij gekregen; d) Van een enkele partij zijn medewerkers in een hogere schaal overgekomen dan ten tijde van het bedrijfsplan gedacht. In een aantal gevallen is een bevordering daarvan de reden. Vaker bleek dit door zogenaamde functievolgende overhead te komen. Functievolgende overhead zijn medewerkers die in de loop van het proces het recht kregen om geplaatst te worden. Zij maakte geen deel uit van het primaire proces en daarmee van de oorspronkelijke plaatsingskandidaten maar hun functie bij de oude werkgever verviel wel met de komst van de OFGV; e) De OFGV kent, in tegenstelling tot gemeenten, geen tussenschalen (10a en 11a). Medewerkers die bij gemeenten in deze tussenschalen zaten zijn bij de OFGV overgekomen in de eerst volgende hogere schaal (salarisgarantie sociaal plan). De duurder overgekomen medewerkers zijn dus vooral het gevolg van autonome ontwikkelingen die niet, of in ieder geval onvoldoende waren voorzien. Een eventuele 'schuldvraag' is hier dan ook niet relevant. De partijen die de onjuiste berekening veroorzaakte zijn weliswaar aan te wijzen, maar dit heeft verder geen meerwaarde. De rekensystematiek gaat uit van gemiddelde loonkosten die voor elke partij geldt; de over te dragen fte's vermenigvuldigd met de gemiddelde loonsom + 24% overhead is de bijdrage. Om die reden heeft iedere partij te weinig betaald per ingebrachte fte. Het is uiterst complex de exacte bijdrage van elke ontwikkeling per partij uit te rekenen. Wat wel duidelijk is, is het verschil tussen de door de partijen overgedragen salariskosten en de salariskosten die de OFGV in de eerste maanden kwijt is. In de bijlage op pagina 4 van deze brief is dit weergegeven.

40 KENMERK 2013 OFGV MS12 DATUM 13 MAART 2013 PAGINA 3 Formatie versus bezetting Op dit moment is de volledige formatie binnen de OFGV niet bezet; er zijn in totaal 19 vacatures (primaire taken en overhead). Daarbij moet worden opgemerkt dat vanuit Noord-Holland nog geen medewerkers voor de primaire taak zijn geplaatst; zij hebben 'trekkingsrecht' van ruim 4 fte. wanneer deze volledig worden ingevuld rest nog ongeveer 15 fte vacatureruimte. Op basis van de gemiddelde loonsom ( ,-/fte) is slechts financiële ruimte om 9 of 10 van de 19 fte in te vullen. De oorzaak van de hogere personeelslasten ligt buiten de OFGV. De hogere kosten zijn ofwel ontstaan bij de deelnemers (bv. onjuiste gegevens, hogere schaal en periodieken) ofwel ontstaan door autonome ontwikkelingen (sociaal plan, cao-ontwikkelingen). De meest zuivere oplossing zou zijn als partijen het tekort aanvullen. Toch meent het Dagelijks Bestuur dit niet aan u te moeten voorleggen. Gelet op de huidige financiële situatie bij nagenoeg alle gemeenten en provincies in Nederland lijkt het ons niet verantwoord een hogere financiële claim bij de deelnemende partijen neer te leggen. De voorliggende begroting is daarmee op het niveau van die van 2013 verminderd met de afgesproken taakstelling van 1%. Om het tekort te dekken besloot het Dagelijks Bestuur de directeur van de OFGV de ruimte te bieden eventuele meevallers in de begroting om te buigen ten gunste van de salariskosten. Voor het restant van het tekort zullen de deelnemers collectief terug moeten gaan in de afname van taken. De OFGV zal in overleg treden met uw college over het verminderen van taken en de precieze omvang daarvan. Een gelijkluidende brief is gezonden aan de gemeenteraden van alle 15 deelnemende gemeenten en aan provinciale staten van de twee deelnemende provincies. De colleges van deze 17 partijen ontvangen een afschrift van deze brief. Hoogachtend, Namens het Dagelijks Bestuur van de Van de^qrjlflfi^ngsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek de

41 Vergelijking salariskosten bedrijfsplan (begroting 2013) en werkelijke salariskosten OFGV Bedrijfsplan prijspeil 2011 Werkelijk 2013 Verschil gemiddelde gemiddelde gemiddelde totaal voor percentage salarislasten salarislasten salarislasten ingebrachte veroorzaking Verdeling Verdeling Verdeling Verdeling Saldo Partner fte bedrag per fte fte bedrag per fte perfte formatie verschil extra bijdrage MSF SepH Gewest deelnemen Almere 7, , ,64% Lelystad 7, , ,11% Zeewolde 5, , ,73% Flevoland 39, , ,30% Urk 1, ,20% Dronten 5, , ,03% Noordoostpolder 3, ,44% MS F 8, , ,01% SEPH 1, Noord Holland 4, Muiden 1, Bussum 3, Naarden 1, ,78% 0,00% 0,00% 4,69% 2,10% Hilversum 1, ,90% *?17,S38 Weesp 4, , ,72% Huizen 2, ,53% C.,'-2,282 Wijdemeren 2, , ,48% e Blaricum/Laren 1, Gewest 0, Totaal 104, , e C ,50% 1,16% 100,00% c e c

42 MGSDIENST FLEVOLAND & GDDI EN VECHTSTREEK Ontwerp Begroting 2014

43 Voorwoord Voor u ligt de Ontwerpbegroting 2014 van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek. De OFGV is op 11 juni 2012 opgericht door de gemeenten Almere, Blaricum, Bussum, Dronten, Hilversum, Huizen, Laren, Lelystad, Muiden, Naarden, Noordoostpolder, Urk, Weesp, Wijdemeren en Zeewolde, de Provincie Flevoland en de Provincie Noord-Holland. Deze 17 partijen zijn overeengekomen de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving uit het omgevingsrecht te bundelen in één regionale uitvoeringsdienst. Met een totale formatie van 137,4 fte ontstaat een robuuste organisatie die in staat is de taken op een hoog kwaliteitsniveau en uniform in het hele gebied uit te voeren. Uitdagingen 2014 voor de nieuwe organisatie Op 1 januari 2013 is de OFGV aan de uitvoering van haar taken begonnen. Medewerkers van de 17 deelnemers zijn samengebracht in één nieuwe organisatie. Als nieuwe organisatie staat 2013 in het teken van het samenbrengen van de diverse disciplines/organisaties, het stroomlijnen van de processen, uniformiteit aanbrengen in de diverse producten en het leren kennen van elkaar. Een flinke klus waarbij 'de winkel ook gewoon open is'. De dienst zal de vergunningen leveren die worden aangevraagd, zal controles uitoefenen volgens plan en zal optreden waar nodig. In 2014 zal de OFGV verder gaan met het inrichten van de organisatie, het verhelderen van de taakopdracht van de deelnemers en het verbeteren en efficiënter maken van de dienstverlening. Risico's salarisbegroting Ten tijde van het opstellen van deze begroting (februari 2013) is geconstateerd dat er een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen de begrote salarissom en de werkelijke salarissom na de overdracht van medewerkers van de deelnemers aan de OFGV. Dit risico was deels reeds voorzien in 2012 en op 12 november 2012 voorgelegd aan het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur nam toen nog geen besluit omdat nog niet zeker was of dit tekort zich ook feitelijk zou voordoen. Nu de medewerkers zijn overgedragen en de eerste salarisrun achter de rug is, blijkt dit risico zich wel feitelijk voor te doen. In deze versie van de Ontwerpbegroting 2014 is de begrote salarissom conform 2013 als taakstellend gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat met de deelnemers overleg gevoerd moet worden welke taken er met het mogelijke personeelsbestand uitgevoerd kunnen/moeten worden en welke niet. Wijzigingen ten opzichte van 2013 De begroting 2013 met meerjarenraming is op 12 november 2012 door het Algemeen Bestuur van de OFGV vastgesteld. Bij het opstellen van de begroting 2014 is de meerjarenraming als uitgangspunt genomen, waarbij de budgetten kritisch zijn bezien op de gevolgen van aanbestedingen en verbeterde inzichten in benodigde middelen voor de taakuitvoering. De concept begroting 2014 bevat in de toelichting per begrotingspost een vergelijking met het budget conform de vastgestelde begroting Wijzigingen ten opzichte van 2013 zijn verwerkt in de begrote bedragen voor accountantskosten, huisvestingskosten, diverse kosten, ICT kosten en HRM kosten. Deze wijzigingen doen gesaldeerd een beroep op de begrotingspost onvoorzien voor in totaal ,-. Door het verlagen van de begrotingspost onvoorzien zijn de begroting 2014 en de meerjarenraming sluitend.

44 Van Ontwerpbegroting naar Begroting De Ontwerpbegroting wordt door het Dagelijks Bestuur vastgesteld en ter inzage gelegd bij de 17 deelnemers. De deelnemers hebben conform de Gemeenschappelijke Regeling de mogelijkheid om hun zienswijzen over de Ontwerpbegroting in te dienen. Het Dagelijks Bestuur biedt vervolgens de (eventueel aangepaste) Begroting 2014 ter vaststelling aan het Algemeen Bestuur aan, waarbij de zienswijzen van de deelnemers en de reactie van het Dagelijks Bestuur daarop worden behandeld. Slotwoord In januari 2013 is de OFGV als eerste omgevingsdienst nieuwe stijl daadwerkelijk van start gegaan. Het enthousiasme en de gedrevenheid die dat mogelijk hebben gemaakt, willen wij doorzetten in de ambitie om niet alleen een verplichte, maar vooral een gewaardeerde samenwerkingspartner te zijn. Lelystad, 8 maart 2013 De Secretaris De Voorzitter

45 Begroting 2014 LASTEN Begroting Begroting Meerjarenraming Nummer Post PERSONEEL 1.1 Personeelskosten Taakstelling bezuiniging 1% per jaar Opleidingskosten Algemene personeelskosten e PERSONEEL DERDEN 2.1 Inhuur bij ziekte Inhuur ICT 3 KAPITAALLASTEN 3.1 Rente ICT Rente Meubilair e Rente Verbouwing Afschrijving ICT Afschrijving Meubilair e Afschrijving Verbouwing INDIRECTE KOSTEN 4.1 Huisvesting (pandgebonden) e Huisvesting (niet-pandgebonden) ICT jaarlijkse exploitatielasten e Wagenpark Diverse kosten C Accountant HRM ONVOORZIEN 5.1 Onvoorzien Subtotaal c e c C DIRECTE PRODUCTIEKOSTEN 6.1 Directe productiekosten Flevoland Directe productiekosten Almere Directe productiekosten Naarden OVERIGE KOSTEN 7.1 Prijscompensatie 0 % TJ. Vorming reserves Totaal c c c C C c

46 BATEN Begroting Begroting Meerjarenraming Nummer Post BIJDRAGEN DEELNEMERS 1.1 Almere Lelystad Zeewolde Provincie Flevoland ' ' ' ' Urk Dronten e Noordoostpolder Noord Holland Muiden Bussum Naarden ' ' ' Hilversum Weesp Huizen Wijdemeren Blaricum Laren Totaal

47 Toelichting op de Begroting Lasten 1. Personeel 1.1 Personeelskosten In de begroting is uitgegaan van een gemiddelde salarissom van ,- per fte. Na de laatste formatiewijzigingen door de deelnemers per 1 mei 2012 bedraagt de formatie van de Omgevingsdienst 137,4 fte. Daarvan is 76% direct productieve formatie (104,1 fte) en 24% management en ondersteunende formatie (33,3 fte). Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting is gebleken dat het begrote bedrag van ,- niet toereikend is om 137,4 fte personeel in dienst te kunnen nemen. De gemiddelde salarissom van het direct productieve personeel wat is overgekomen van de 17 partners (83 fte) bedraagt ,- per fte. Wanneer dit als normbedrag wordt gehanteerd, zou de begrote loonsom uitkomen op ,- hetgeen een overschrijding is van ,-. In deze begroting is de begrote salarissom conform 2013 ad ,- als taakstellend gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat met de deelnemers overleg gevoerd moet worden welke taken er met het mogelijke personeelsbestand ad 127,7 fte uitgevoerd kunnen/moeten worden en welke niet. Personeelskosten (salarissom) bedrijfsplan werkelijk taakstellend Formatieplaatsen 137,44 137,44 127,69 Normbedrag Salarissom Taakstellende bezuiniging Conform het bedrijfsplan is een taakstellende bezuiniging van 1% per jaar, oplopend tot 5% in 2018, van het begrotingstotaal 2013 (exclusief directe productiekosten) opgenomen. Deze taakstelling is in het bedrijfsplan afgesproken in verband met verwachte efficiency voordelen van het bundelen van de taken. Daarom is de taakstelling opgenomen onder de personeelskosten. Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting is nog niet bekend hoe deze taakstelling zal worden ingevuld, mede gezien de hogere salarissom van het overgekomen personeel zoals gemeld onder Opleidingskosten Het budget voor opleidingskosten bedraagt tot en met % van de salarissom. Dit is benodigd voor de landelijk beoogde kwaliteitsverbetering van vergunningverlening en handhaving. Zoals besloten bij de behandeling van de Begroting 2013, gaat dit percentage vanaf 2017 omlaag naar het gemiddelde percentage van de deelnemers. Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting is het percentage opleidingskosten van alle deelnemers nog niet bekend, daarom is pro forma gerekend met 2,5% van de salarissom vanaf Algemene personeelskosten Het budget voor algemene personeelskosten bedraagt 5% van de salarissom. Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting valt nog niet te voorspellen wat de financiële gevolgen zijn van de afgesproken arbeidsvoorwaarden, toch is getracht dit budget te verdelen naar de diverse onderdelen.

48 De specificatie is als volgt: Overige personeelskosten Piket Overwerk Werkkleding OR/GO BHV Personeelsvereniging Bijzondere vieringen Belastingheffing tabiets & telefoon Reiskosten Totaal overige personeelskosten Inhuur 2.1 Inhuur bij ziekte Het inhuurbudget voor vervanging van langdurig zieken bedraagt 1% van de salarissom. Uitgangspunt hiervoor is dat van een gemiddeld ziektepercentage van 5%, 20% bestaat uit langdurig zieken. 2.2 Inhuur ICT Er is geen budget geraamd voor externe inhuur op ICT-gebied. 3. Kapitaallasten 3.1 Rente De kapitaallasten bevatten naast afschrijvingen ook een rentecomponent. Deze bedraagt 5% over het geïnvesteerd vermogen in de kapitaalgoederen. 3.2 Afschrijvingen De investeringen in ICT hardware worden in 3 jaar afgeschreven, de investeringen in ICT software worden in 4 jaar afgeschreven. De investeringen in het pand (verbouwing) worden in 10 jaar afgeschreven, meubilair wordt in 15 jaar afgeschreven. De specificatie van de kapitaallasten is als volgt: Kapitaallasten ICT Investering Afschrijving Rente Uit de aanbesteding perceel Aanvullend op perceel 1 (oa TV+TC+deurdisplay) Financieel Pakket Afas Totaal kapitaallasten ICT 1 C e Kapitaallasten huisvesting Investering Afschrijving Rente Verbouwing pand Meubilair itotaal kapitaallasten huisvesting 1 C Een totaalvergelijking van de kosten voor huisvesting en ICT, zowel de kapitaallasten als de jaarlijkse exploitatiekosten, is weergegeven onder respectievelijk toelichting 4.2 en toelichting 4.3.

49 4. Indirecte kosten 4.1 Huisvesting (pandgebonden) De pandgebonden huisvestingslasten betreffen de huurlasten zoals overeengekomen met de verhuurder, de Provincie Flevoland. Tevens bevat deze post de andere lasten verbonden aan de huisvesting zoals gas-water-licht, verzekering, belasting, schoonmaak en beveiliging. Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting is nog niet duidelijk welk bedrag gehanteerd moet worden voor de huurverhoging per 1 januari Ook is met de verhuurder afgesproken dat de services afgerekend zullen worden op basis van werkelijk gemaakte kosten. Het begrotingsbedrag 2013 wordt vooralsnog aangehouden in verband met mogelijke huurverhoging en de afrekening van de services. De specificatie is als volgt: Huisvesting (pandgebonden) Huur Huur 4e verdieping 105 m Services (energie, verzekering, OZB, schoonmaak, beveiliging) Services (vuilafvoer, gladheidsbestrijding) Huurverhoging, afrekening services nnb Totaal huisvesting (pandgebonden) Huisvesting (niet-pandoebonden) De dienstgebonden huisvestingslasten betreft het budget voor meubilair, catering en dergelijke. inrichting, De specificatie is als volgt: Huisvesting (niet-pandgebonden) Catering Koffiemachines huur, onderhoud, verbruik Onderhoud pand en inrichting Verzekering inboedel Onderhoud beplanting Huur meubilair (bureaus en bureaustoelen Flevoland) Totaal huisvesting (niet-pandgebonden) ic Een totaalvergelijking tussen de begroting 2013 en 2014 voor de huisvestingskosten (zowel kapitaallasten als exploitatiekosten) is als volgt: Totaal vergelijking huisvesting begroting 2013 begroting 2014 verschil Pandgebonden e - Niet pandgebonden e Afschrijving meubilair e Rente meubilair e e Afschrijving verbouwing e Rente verbouwing e - e e Totaal c c c De huisvestingskosten waren in de begroting 2013 ruim begroot. Door scherp te letten op inkoopprijzen en zelf te investeren in verbouwing en meubilair, vallen de totale huisvestingskosten lager uit. Dit is toegevoegd aan het saldo onvoorzien (zie 5.1). 4.3 ICT jaarlijkse exploitatielasten De exploitatiekosten van de ICT betreffen onderhoud, licenties en dergelijke. Hierbij is rekening gehouden met het uitbesteden van werkzaamheden.

50 De specificatie is als volgt: 1 ICT jaarlijkse exploitatielasten I Aanbesteding perceel 1 (hardware) Aanbesteding perceel 2 (software kantoorautomatisering) Aanbesteding perceel 3 (software milieupakketten) Overige apparatuur, internet en intranet Huur telefooncentrale Extra applicaties/modules zoals Sesom,Geomileu,S2Go etc Aansluiting landelijke systemen Tooiing servicedesk Jaarlijks onderhoud/licentie Afas Onvoorzien Totaal ICT jaarlijkse exploitatielasten Een totaalvergelijking tussen de begroting 2013 en 2014 voor de ICT-kosten (zowel kapitaallasten als exploitatiekosten) is als volgt: Totaal vergelijking ICT begroting 2013 begroting 2014 verschil Afschrijving ICT Rente ICT ICT jaarlijkse exploitatielasten Totaal C C C De ICT-kosten vallen hoger uit dan in de begroting 2013 voorzien. Dit wordt veroorzaakt door benodigde extra applicaties voor het digitaal raadplegen van wetteksten, specialistische software voor geo/hydrofolie en geluidsmetingen, extra beveiliging van documenten die door handhavers in het veld geraadpleegd worden en hogere kosten voor de aansluiting op verplichte landelijke systemen. Deze hogere ICT-kosten zijn onttrokken aan het saldo onvoorzien (zie 5.1). 4.4 Wagenpark De raming voor het wagenpark is gebaseerd op gemiddelde jaarlijkse leasetarieven van handhavingsvoertuigen ad 9.200,-. Uitgangspunt is 23 voertuigen die tevens als mobiele werkplek dienen. Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting is de aanbesteding voor het aangaan van een meerjarig leasecontract nog niet gestart. In die aanbesteding zal een zo kosteneffectief mogelijke balans worden gevonden tussen de inzet van dienstvoertuigen en privé voertuigen. 4.5 Diverse kosten De raming voor diverse kosten bedroeg 1.000,- per fte en is bestemd voor kantoorkosten betaald zoals post, repro en kantoorartikelen. De raming is verlaagd met ,- omdat abonnementen op wetteksten en dergelijke digitaal zullen worden afgenomen, dit is verwerkt in de ICT jaarlijkse exploitatielasten. Dit is toegevoegd aan het saldo onvoorzien (zie 5.1). De specificatie is als volgt: Diverse kosten Postbus en postzegels Verzekeringen wa, ongevallen, materieel Representatie incl catering bij vergaderingen Kantoorartikelen Abonnementen Lidmaatschap Omgevingsdiensten.nl Communicatie I

51 4.6 Accountant Het bedrag benodigd voor accountantscontrole is ten opzichte van de begroting 2013 verlaagd met vanwege een gunstige aanbesteding aan huisaccountant Deloitte. Dit is toegevoegd aan het saldo onvoorzien (zie 5.1). 4.7 HRM In de begroting 2013 was geen rekening gehouden met een budget voor HRM-kosten. Het is echter wel nodig om (beperkte) bedragen op te nemen voor onder andere bezwaar- en beroepsprocedures en risicoinventarisatie. Het benodigde budget is onttrokken aan het saldo onvoorzien (zie 5.1). De specificatie is als volgt: HRM 1 Arbo - RIE Werving en Selectie Functiewaardering, bezwaar en beroep Integriteitsregeling/vertrouwenspersoon Totaal HRM Onvoorzien 5.1 Onvoorzien Het bedrag voor onvoorzien bedroeg in % van de begroting exclusief personeelskosten. Zoals besloten bij de behandeling van de Begroting 2013, gaat dit percentage vanaf 2017 omlaag naar het gemiddelde percentage van de deelnemers. Op het moment van opstellen van deze ontwerpbegroting is het percentage onvoorzien van alle deelnemers nog niet bekend, daarom is pro forma gerekend met 5% van de begroting exclusief personeelskosten vanaf De overschotten en tekorten van diverse begrotingsposten zijn verwerkt in het saldo onvoorzien. De verschillen tussen de begroting 2013 en de begroting 2014 zijn als volgt: Begroting 2013 C Bij: lagere accountantskosten Bij: lagere huisvestingskosten Bij: lagere diverse kosten Af: hogere ICT kosten Af: hogere HRM kosten IC De volgende risico's in de bedrijfsvoering zullen, indien deze zich voordoen, gedekt moeten worden uit de begrotingspost onvoorzien: - Reiskostendeclaraties (dienstreizen en woon/werk). - Indexering huurcontract, werkelijke afrekening huisvestingskosten. - Uitkomsten RIE: aanpassingen in verband met Arbo omstandigheden. - Reïntegratiekosten langdurig zieke medewerkers. - Invoering werkkostenregeling. - Aanvullende applicaties (software) voor uitvoering wettelijke taken. 6. Directe productiekosten 6.1 Geluidbeleid, groene handhavinq etcetera Directe productiekosten zijn budgetten van deelnemers die benodigd zijn voor het uitvoeren van specifieke taken. Deze directe productiekosten worden niet procentueel verdeeld over alle deelnemers maar worden door de specifieke deelnemers overgedragen aan de Omgevingsdienst.

52 Ten opzichte van de begroting 2013 zijn de directe productiekosten van de Provincie Flevoland gewijzigd: ,- minder legesbaten vergunningverlening (was ,-) ,- minder extern advieslasten vergunningverlening en handhaving (waren respectievelijk ,- en ,-) Deze twee wijzigingen zijn budgetneutraal. De specificatie is als volgt: DIRECTE PRODUCTIEKOSTEN PROVINCIE FLEVOLAND Groene handhavinq kapitaallasten vaartuigen Groene handhavinq vaartuigen Groene handhavinq services e Groene handhavinq steunpunten e Advertenties milieuwetten Landelijk meldpunt afvalstoffenheffinq Extern advies verqunninqverleninq e Extern advies handhaving Wet hyqiëne en veiliqheid badinrichtingen en zwemqeleqenheden e Uitvoerinq qeluidbeleid Beheer grondwatermeetnet Subtotaal C I-i+fW'M Baten Legesheffing vergunningen e Vergoeding groene handhaving randmeren Totaal Provincie Flevoland c DIRECTE PRODUCTIEKOSTEN GEMEENTE ALMERE Bijdraqe BRZO, platform milieu HH e Deelname Inteqrale Milieutaakstelling Glastuinbouw + Convenant Glastuinb & Milie e Deelname Besluit Risico's zware ongevallen (BRZO) Boormanagementmodule Nazca Geluidsmeter Onderhoud Nazca-i bodem Totaal Gemeente Almere C DIRECTE PRODUCTIEKOSTEN GEMEENTE NAARDEN Geluid kapitaallasten e 936 MAP algemeen uitbesteed werk Totaal Gemeente Naarden c Overige kosten 7.1 Prijscompensatie De Omgevingsdienst verhoogt haar budgetten niet met loon- en prijscompensatie. De bedragen in de begroting 2013 zijn gebaseerd op het prijspeil van Vorming reserves Eventuele resterende middelen zullen middels resultaatbestemming toegevoegd worden aan de reserve. In de begroting 2013 is geen rekening gehouden met reservevorming, een eventuele buffer zal daarom uit het rekeningresultaat gerealiseerd moeten worden.

53 Toelichting op de Begroting Baten 1. Bijdragen partners De bijdragen van deelnemers aan de begroting van de OFGV zijn berekend op basis van de kosten 2011 van de taakuitvoering bij de latende organisatie. Deze berekening leidt tot een procentuele deelname in, en bijdrage aan, de Omgevingsdienst. Zoals genoemd bij de directe productiekosten worden deze budgetten overgedragen door de deelnemer waarvoor de specifieke taken uitgevoerd zullen worden. Dit leidt tot de volgende bijdragen aan de OFGV: Deelnemer % Su btotaal To taal Almere 7,76% Lelystad 10,05% Zeewolde 5,75% Flevoland 43,80% Urk 2,17% Dronten 4,99% Noordoostpolder 4,33% Noord Holland 3,51% Muiden 1,11% Bussum 2,85% Naarden 2,21% Hilversum 1,58% Weesp 3,65% Huizen 1,90% Wijde me ren 2,96% Blaricum 0,55% Laren 0,83% Totaal 100%

54 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Wethouder Financiën, ruimtelijke ordening en gemeentelijke organisatie 2.4 Sterke stad Kwaliteit aanbod versterken Steller: Afdeling: Telefoon: E. Doeve DVL WABO en Bestemmingsplannen Punt 8c. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Partiële hervaststelling raadsbesluit 14 juni 2011 De Groene Velden ID codering regeling: NL.IMRO.0995.BP00047-RvS1. Voorgesteld besluit 1. Overeenkomstig de uitspraak d.d. 28 november 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak, artikel 5 De Groene Velden - betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876 beiden per opnamedatum 1 mei her vast te stellen volgens de regeling met IMRO-codering NL.IMRO.0995.BP00047-RvS1. 2. Dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Aanleiding Op 14 juni 2011 heeft uw raad het bestemmingsplan De Groene Velden vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft het oude bestemmingsplan in 2011 vervangen. Twee punten speelden in die herziening een rol: -enerzijds werd de verplichting tot bedrijfsmatige activiteiten vrijwel losgelaten (hier niet meer van belang) en -anderzijds werd het begrip bestaand bouwperceel geïntroduceerd. Dit begrip, van belang voor het te bepalen bebouwingspercentage, bepaalt de omvang van een bouwperceel zoals bekend bij het kadaster per opnamedatum 01 mei Dit was noodzakelijk om te voorkomen dat het gebied door splitsing van bouwpercelen zal gaan verstedelijken (betreft overgangsgebied stad en platteland) en dus ook om een zekere openheid te blijven vóórstaan, zoals uw raad dat heeft uitgesproken in planologische procedures voor dit gebied. Het was al jaren duidelijk (ook bij de Raad van State door behandeling van diverse procedures) dat de gemeente een minimum bouwperceeloppervlak van 5000 m 2 wilde opnemen in de planologische regeling. Aankoop van gronden bij de toenmalige projectontwikkelaar en bouwplannen voor het gebied hadden die minimummaat als uitgangspunt. Door andere oorzaken hebben planherzieningen met die oppervlakte de eindstreep echter niet gehaald.. Bij de herziening uit 2011 is de maat van 5000 m 2 - zoals beschreven in de toelichting op dat plan en de inspraak/zienswijzenmaterie - bij de introductie van het bestaand bouwperceel - losgelaten. Een uitzondering werd in de regels van die laatste herziening echter gemaakt voor bouwpercelen met een oppervlak van m 2 en meer. Ter tegemoetkoming aan eigenaren met die grotere oppervlakten werd via een wijzigingsbevoegdheid in de regels de mogelijkheid geboden deze grotere percelen te verkleinen met behoud HB1304 paginanummer 1

55 Nummer: van bouwmogelijkheden, en dan naar 5000 m 2. Die maat is genomen op basis van de overwegingen zoals in de alinea hierboven aangegeven. Tegen de vaststelling van 14 juni 2011 zijn beroepen ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 november 2012 ( /1/R2) uitspraak gedaan. In deel III van de uitspraak heeft de Afdeling onder meer bepaald dat de gemeenteraad inzake artikel 5 De Groene Velden een nieuw besluit dient te nemen, betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876 per opnamedatum 1 mei De Afdeling stelt namelijk, dat de gemeenteraad inzake de in het artikel opgenomen wijzigingsbevoegdheid die alleen geldt ten aanzien van de percelen F839 en F876 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een splitsing naar 5000 m 2 per bouwperceel niet (met recht) kan worden toegestaan in de bouwregels. Dit nieuwe besluit dient op wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt. Over de uitspraak bent u reeds bij brief geïnformeerd. Deze is ook bij de stukken gevoegd. De partiële her-vaststelling van het raadsbesluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan, d.d. 14 juni 2011) voor de hierboven genoemde kavels dient te worden gezien in samenhang met de onherroepelijke overige bepalingen van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan De Groene Velden. Beoogd effect Beoogd wordt met de hervaststelling van het besluit van 14 juni 2011 dat tegemoet wordt gekomen aan de uitspraak van de Afdeling, en hiermee de planologische regeling voor gebied De Groene Velden voor de komende geldende periode af te ronden. Argumenten 1. Met dit besluit vindt verplicht herstel plaats van een door de afdeling geconstateerd verzuim overeenkomstig de uitspraak d.d. 28 november De opdracht van de Afdeling bestuursrechtspraak luidt een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de plandelen onder II.c en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Niet is aangegeven door de Afdeling bestuursrechtspraak dat een nieuw bestemmingplan moet worden geschreven voor de betreffende bouwpercelen. Een dergelijk plan zou dan opnieuw de gebruikelijke (als concept) en verplichte (als ontwerp) procedure moeten doorlopen. Dat blijkt niet uit de uitspraak. Daarom is de voorliggende redactie gehanteerd waarin de opdracht betreffende de kavels is verwerkt. Hiernaast is ook de uitspraak van de Afdeling inzake (bedrijfsmatige) activiteiten met honden verwerkt, betreffende perceel F De bekendmaking is voorgeschreven. De wet bepaalt dat een besluit dient te worden bekend gemaakt via de Staatscourant en langs elektronische weg. Financiële aspecten Geen. Kanttekeningen De inhoud van de hervaststelling staat vanwege de uitspraak van de afdeling vast. Tegen het nieuwe besluit is rechtstreeks beroep mogelijk door belanghebbenden. HB1304 paginanummer 2

56 Nummer: Communicatie en voortgang Het raadsbesluit zal worden bekendgemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze. Dit houdt in dat wordt gepubliceerd in de Flevopost, de Staatscourant, de gemeentelijke website en uiteraard Lelystad, 2 april Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg HB1304 paginanummer 3

57 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 2 april 2013; B E S L U I T: 1. overeenkomstig de uitspraak d.d. 28 november 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak, artikel 5, De Groene Velden - betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876 beiden per opnamedatum 1 mei her vast te stellen volgens de regeling met IMRO-codering NL.IMRO.0995.BP00047-RvS1 ; 2. dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Lelystad, 14 mei De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter, HB1304 paginanummer 4

58 De Groene Velden partiële her-vaststelling art. 5

59 blz. 2 Inhoudsopgave Toelichting 3 Uitspraak RvS 5 Bijlage 1 uitspraak 7 Regels 23 Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels 25 Artikel 1 De Groene Velden-a 25 Artikel 2 Algemene aanduidingsregel 28 Artikel 3 Slotregel 29 (vastgesteld)

60 blz. 3 Toelichting Partiële her-vaststelling artikel 5 BP De Groene Velden - vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 14 juni voor zover betreffende de kavels kadastraal bekend Lelystad F839 en Lelystad F876 per opnamedatum 01 mei Aanleiding De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 november 2012 uitspraak ( /1/R2) gedaan op ingestelde beroepen inzake het op 14 juni 2011 door de gemeenteraad vastgestelde, en in werking getreden bestemmingsplan De Groene Velden. De uitspraak is bij de toelichting gevoegd. Uitspraak In deel III van de uitspraak heeft de Afdeling onder meer bepaald dat de gemeenteraad inzake artikel 5 De Groene Velden een nieuw besluit dient te nemen, betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876 beiden per opnamedatum 01 mei Inhoud Overeenkomstig deel III van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak is door de gemeenteraad voor de hierboven genoemde percelen in verband met het nieuwe besluit een licht gewijzigde redactie van artikel 5 van het bestemmingsplan opgesteld. Vanwege de (on)mogelijkheden van digitale verwerking van de opdracht, is de gewijzigde redactie vervat in een artikel De Groene Velden-a, specifiek voor de twee hierboven door de Raad van State bedoelde kavels. Ook is hierom een tweede artikel opgenomen, dat ziet op de algemene aanduidingsregel inzake de door de Raad van State vernietigde activiteiten met honden; ook ziet dit artikel op de duiding van de onderscheiden percelen binnen het gebied De Groene Velden. De bij de her-vaststelling behorende verbeelding laat een en ander overeenkomstig zien. De verandering betreft voor de meergenoemde percelen dat deze met recht kunnen worden gesplitst - met het oog op bouwmogelijkheden - naar afzonderlijke bouwpercelen met een omvang van niet minder dan 5000 m2, alsmede het uitsluiten van het fokken van dieren voor zover dit betreft het fokken van honden, hondenkennel -opvang en africhtstation binnen het op de verbeelding aangeduide gebied (wrozone). De in de uitspraak van de Raad van State bedoelde punten zijn in de nieuwe redactie cursief aangegeven Deze partiële her-vaststelling - voor de hierboven genoemde kavels - van het raadsbesluit (vaststellingsbesluit bestemmingsplan) d.d. 14 juni 2011 dient te worden gezien in samenhang met de overige (onherroepelijke) bepalingen van het door de raad op 14 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan De Groene Velden. Bekendmaking De partiële her-vaststelling zal met toelichting en visualisatie op de wettelijk voorgeschreven wijze worden bekend gemaakt. (vastgesteld)

61 blz. 4 (vastgesteld)

62 blz. 5 Uitspraak RvS (vastgesteld)

63 blz. 6 (vastgesteld)

64 blz. 7 Bijlage 1 uitspraak (vastgesteld)

65 blz. 8 (vastgesteld)

66 Uitspraken ZAAKNUMMER /1/R2 DATUM VAN woensdag 28 november 2012 UITSPRAAK TEGEN de raad van de gemeente Lelystad PROCEDURESOORT Eerste aanleg - meervoudig RECHTSGEBIED Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Flevoland Print deze uitspraak /1/R2. Datum uitspraak: 28 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Lelystad, 3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te Lelystad, 4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Lelystad, 5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats], 6. [appellante sub 6], wonend te Lelystad, 7. [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Lelystad, en de raad van de gemeente Lelystad, verweerder. Procesverloop Bij besluit van 14 juni 2011, kenmerk no. B , heeft de raad het bestemmingsplan "De Groene Velden" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend.

67 [appellant sub 5] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. J. Haakmeester, advocaat te Baarn, en de raad, vertegenwoordigd door E. Doeve, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Overwegingen 1. Het plan voorziet in een actuele, juridisch-planologische regeling voor het gebied "De Groene Velden", gelegen aan de noordzijde van Lelystad. 2. [appellant sub 5] heeft ter zitting de beroepsgrond dat door bij de vaststelling van het plan daarin als wijziging een minimaal toegestane omvang voor een (bestaand) bouwperceel op te nemen, het plan zodanig is gewijzigd dat de planprocedure opnieuw doorlopen had moeten worden, ingetrokken. [appellant sub 1] heeft ter zitting de beroepsgrond dat zijn kadastrale percelen niet juist in de verbeelding zijn weergegeven, ingetrokken. Procedureel bezwaar 3. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 5] bezwaar hebben tegen de langdurige procedure vóór het opstellen van het ontwerpplan en betogen dat de raad door het jarenlang nemen van aaneensluitende voorbereidingsbesluiten onzorgvuldig heeft gehandeld, overweegt de Afdeling dat de bestemmingsplanprocedure aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan. Eventuele gebreken die dateren van vóór dat moment kunnen geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan met zich brengen. Het betoog faalt dan ook. Inhoudelijke bezwaren Het beroep van [appellant sub 4] 4. [appellant sub 4] richt zich tegen het plan voor zover dit gewijzigd is vastgesteld in die zin dat op de gronden waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied II" was toegekend een hondenkennel, - opvang en -africhtstation en/of het fokken van honden wordt toegestaan. Hij betoogt daartoe dat, zoals blijkt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2011, in zaak nr /1/M2, een dergelijke functie in een rustige woonwijk voor te veel geluidsoverlast zal zorgen. Voorts vreest [appellant sub 4] dat het bij de gewijzigde vaststelling uit

68 artikel 5, lid 5.4.1, onder 6, van de planregels verwijderen van het verbod om bedrijven in categorie B die vallen onder de Wet milieubeheer uit te oefenen als aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijvigheid, het realiseren van het door hem gevreesde gebruik zal vergemakkelijken. Voor het overige verwijst [appellant sub 4] naar zijn zienswijze en beschouwt hij deze als herhaald en ingelast Bij de vaststelling van het plan heeft de raad het plan gewijzigd in die zin dat op de gronden in het zuidoosten van het plangebied is voorzien in de mogelijkheid ter plaatse een hondenkennel, -opvang en -africhtstation te realiseren en honden te fokken. De raad betoogt daartoe dat sprake is van toelatingsplanologie en niet van een vrijbrief. Omdat een vergunning noodzakelijk is voor het uitoefenen van bedoelde activiteiten en toetsing aan de geldende milieuregels in dat kader zal plaatsvinden, acht de raad verdere regeling in dit plan overbodig. Via de procedure voor het verkrijgen van een (omgevings)vergunning zal in voorkomend geval blijken of de functie kan worden verwezenlijkt, aldus de raad Aan de gronden in het zuidoosten van het plangebied, waar ook de woning van [appellant sub 4] gelegen is, is in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied II" toegekend. Ingevolge de planregels behorende bij het ontwerpplan is op de gronden waaraan de bestemming "Randstedelijk gebied I" is toegekend, het gebruik van die gronden voor een hondenkennel en/of -africhtstation en het fokken of kweken van dieren, waaronder begrepen honden, toegestaan. Ingevolge de planregels behorende bij het ontwerpplan is voornoemd gebruik niet toegestaan op gronden waaraan de bestemming "Randstedelijk gebied II" is toegekend. Bij de vaststelling van het plan is aan de gronden in het plangebied waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied I" dan wel de bestemming "Randstedelijk gebied II" was toegekend, de bestemming "De Groene Velden" toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "De Groene Velden" bestemd voor agrarische en/of semi-agrarische bedrijven en/of activiteiten. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder lid 1.31, wordt onder semi-agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf/activiteiten gericht op de handel in bloemen, planten en dieren en/of de bewaring van dan wel sportbeoefening met dieren, zoals een plantencentrum, fokken of kweken van dieren, hondenkennel -opvang en -africhtstation, pony- of paarden(koets)houderij, manege, imkerij met gerelateerde activiteiten, kleinschalige vormen van natuurgerichte educatie en workshops, tuinontwerpbureaus, hoveniersbedrijven, recreatieve of educatieve

69 voorbeeld- of siertuinen, vervaardiging plant- of bloemsieraden, detailhandel in tuinmeubelen/tuininrichtingsartikelen, koffie- en theeschenkerijen Ten aanzien van het in het plan voorziene gebruik van de gronden in het zuidoosten van het plangebied voor een hondenkennel, -opvang en - africhtstation en/of het fokken van honden, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan dient te strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Voor de beantwoording van de vraag of een bestemmingsplan voldoet aan deze eis kan niet worden volstaan met een verwijzing naar een toets die in het kader van een eventueel te verlenen omgevingsvergunning voor milieu moet worden uitgevoerd, zoals de raad heeft gedaan. Nog daargelaten de andere aard van een toets aan de milieuregelgeving en een toets in het kader van een goede ruimtelijke ordening, had de raad in de door [appellant sub 4] genoemde uitspraak van de Afdeling aanleiding moeten zien om te bezien of in het gebied waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied II" was toegekend, onevenredige geluidhinder kan ontstaan ten gevolge van het met de bestemming "De Groene Velden" mogelijk gemaakte gebruik. De opmerking van de raad dat sprake is van toelatingsplanologie ontslaat de raad geenszins van de verplichting om voor alle in het plan voorziene mogelijkheden bij de vaststelling van het plan te bezien of deze strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Nu de raad geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging, is het plan in zoverre reeds om die reden vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog van [appellant sub 4] slaagt Voor zover [appellant sub 4] vreest dat het verwijderen van het in het ontwerpplan opgenomen verbod voor aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige (aan-huis-verbonden) activiteiten betreffende zogenoemde 'bedrijven in categorie B' het gebruik van gronden als hondenkennel, -opvang en -africhtstation en/of het fokken van honden zal vergemakkelijken, ziet de Afdeling geen aanleiding deze vrees gegrond te achten. Daartoe acht de Afdeling van belang dat ingevolge artikel 5, lid 5.4.1, onder 4, van de planregels, enkel bedrijven en/of beroepen die voorkomen in bijlage 1 behorende bij de planregels als aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit kunnen worden uitgeoefend binnen de bestemming "De Groene Velden". In deze bijlage zijn geen beroepen of bedrijven genoemd die een hondenkennel, -opvang en -africhtstation en/of het fokken van honden betreffen. Overigens is de uitoefening van een bedrijf waarvoor een omgevingsvergunning voor milieu noodzakelijk is of een meldingsplicht geldt als 'kleinschalige (aan-huis-verbonden) bedrijfsmatige activiteit', ingevolge artikel 1, onder 1.26, en sub e, van de planregels, geheel uitgesloten.

70 Dit betoog faalt [appellant sub 4] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Deze betogen falen dan ook In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover op de gronden waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied II" was toegekend is voorzien in de mogelijkheid deze gronden te gebruiken als hondenkennel, -opvang en -africhtstation en/of het fokken van honden, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover betreffende de zinsnede "hondenkennel -opvang en -africhtstation" en de zinsnede "fokken ( ) van dieren" voor zover die zinsnede ziet op het fokken van honden, in artikel 1, onder 1.31, van de planregels, voor zover deze planregel betreft het gebied waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied II" was toegekend zoals nader weergegeven op de bij deze uitspraak gevoegde kaart, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd. In hetgeen [appellant sub 4] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5], [appellante sub 6] en [appellant sub 7] (hierna: appellanten) 5. Appellanten voeren aan dat bij de wijziging van het plan ten onrechte het bestaande kadastrale perceel als bestaand bouwperceel is aangemerkt waarop één woning is toegestaan en voor die bouwpercelen een minimale omvang van 5000 m² wordt aangehouden. Voorts betogen zij dat hun belangen worden geschaad, nu het voor bouwpercelen met een oppervlakte van minder dan m² niet langer mogelijk is deze te splitsen teneinde op de gesplitste percelen bouwmogelijkheden te verwezenlijken en dit voor grotere bouwpercelen enkel bij wijzigingsbevoegdheid mogelijk is tot een minimale oppervlakte na splitsing van 5000 m². Zij betogen daartoe dat het besluit in zoverre

71 onvoldoende is gemotiveerd mede nu de grondslag voor het opnemen van die minimale omvang - de eis van bedrijfsmatige exploitatie van die gronden en het daaraan ten grondslag liggende beleid - is komen te vervallen. [appellant sub 7] betoogt voorts dat de kadastrale grenzen van zijn percelen niet juist in het plan zijn opgenomen en het vertrouwensbeginsel is geschonden. [appellant sub 1] en [appellant sub 5] betwijfelen voorts de financiële uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de uit te keren planschade Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1.8, van de planregels wordt verstaan onder bestaand bouwperceel: de omvang van het bouwperceel zoals bekend bij het kadaster per opnamedatum 1 mei 2011, - overeenkomstig de bij dit plan gevoegde kaart met kadastrale begrenzingen in de zin van dit plan vastgelegd op de datum van vaststelling van het bestemmingsplan. Ingevolge onder 1.16 van dit artikel wordt verstaan onder bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten. Ingevolge artikel 5, lid 5.2, mogen op gronden waaraan de bestemming "De Groene Velden" is toegekend uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat: [ ] d. het bebouwingspercentage een percentage van de omvang van het bestaande bouwperceel is; [ ] g. per bouwperceel één (bedrijfs-)woning mag worden gebouwd met een inhoud van ten hoogste 750 m3 [ ]. Ingevolge lid 5.5 van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bouwregels voor de bestemming "De Groene Velden" te wijzigen aangaande bestaande bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan m² uitsluitend inzake verkleining van die bouwpercelen naar een minimumomvang van 5000 m²: - indien vaststaat dat gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden zulks wensen en - een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte wordt gerealiseerd en - een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling wordt gerealiseerd.

72 In bijlage 2 "kadastrale begrenzing, opnamedatum 1 mei 2011", behorende bij het plan, zijn de kadastrale (bouw)percelen binnen het plangebied weergegeven Uit de stukken en de nadere toelichting ter zitting blijkt dat het plangebied is bedoeld als overgangsgebied tussen stedelijk gebied en buitengebied; een gebied met een ruime opzet waar de mogelijkheid bestaat tot het vestigen van functies die in een stedelijk gebied noch in een buitengebied passend worden geacht. Teneinde de ruime opzet te waarborgen, heeft de raad als uitgangspunt dat in dit gebied verstening en verstedelijking zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De raad acht gelet op dat uitgangspunt en de ter plaatse gewenste functies, het vastleggen van de bestaande kadastrale percelen in het plan en het hanteren van een minimale omvang van 5000 m² per bouwperceel - na splitsing -noodzakelijk. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid dit uitgangspunt heeft kunnen nemen, en de daaraan verbonden minimale omvang van een bouwperceel en het vastleggen van de bestaande kadastrale percelen noodzakelijk heeft kunnen achten. Voor zover appellanten wijzen op het vervallen van de eis van bedrijfsmatige exploitatie, kan deze omstandigheid, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven betreffende het uitgangspunt en de functies, niet leiden tot het oordeel dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. In zoverre faalt het betoog van appellanten [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 1] (laatstgenoemde als eigenaar van het perceel kadastraal bekend Lelystad F877) beschikken allen over bouwpercelen met een oppervlakte van minder dan m² en wensen hun percelen te splitsen dan wel opnieuw in te delen. Nu het splitsen dan wel herindelen van deze bouwpercelen tot gevolg zou hebben dat in ieder geval één van de gesplitste dan wel heringedeelde bouwpercelen een oppervlakte van minder dan 5000 m² zou hebben en ook op dat kleinere bouwperceel na splitsing bouwmogelijkheden kunnen worden verwezenlijkt, heeft de raad gelet op hetgeen in 5.2 is weergegeven, in het plan geen mogelijkheid opgenomen dergelijke bouwpercelen te splitsen. In hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad betreffende hun bouwpercelen van zijn uitgangspunten had moeten afwijken en meer belang had moeten toekennen aan hun belangen om meer dan wel gunstiger bouwmogelijkheden te verkrijgen. De enkele wens om de percelen zelf in te delen en de omstandigheid dat het voorheen geldende plan wel de mogelijkheid bood om dit te doen, zijn daartoe

73 onvoldoende. Dit betoog van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 6], [appellant sub 7] en, voor zover betreffende zijn perceel kadastraal bekend Lelystad F877, [appellant sub 1], faalt Voor zover [appellant sub 7] betoogt dat de kadastrale grenzen van zijn percelen niet juist in het plan zijn opgenomen, heeft hij deze stelling niet nader onderbouwd. Reeds hierom faalt dit betoog Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 7] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in voldoende openbare parkeervoorzieningen zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Ook dit betoog van [appellant sub 7] faalt [appellant sub 5], als eigenaar van het perceel kadastraal bekend Lelystad F839, en [appellant sub 1], als eigenaar van het perceel kadastraal bekend Lelystad F876, beschikken over bouwpercelen met een oppervlakte van ten minste m². De mogelijkheid om bouwpercelen met een oppervlakte van ten minste m² te splitsen tot de minimumomvang van 5000 m², is in het plan niet bij recht maar bij wijzigingsbevoegdheid toegestaan. Ter zitting heeft de raad erkend dat genoemde percelen van [appellant sub 5] en [appellant sub 1] gelet op hun omvang kunnen worden gesplitst in percelen die afzonderlijk in ieder geval een omvang van 5000 m² hebben. Het is dan ook op voorhand duidelijk dat bij splitsing van deze percelen kan worden voldaan aan de minimumomvang voor bouwpercelen die de raad noodzakelijk acht om de uitgangspunten en de planologische aanvaardbaarheid van het plan te waarborgen. In de stukken noch ter zitting heeft de raad de keuze om desondanks een splitsing van genoemde bouwpercelen van [appellant sub 5] en [appellant sub 1] tot een minimumomvang van 5000 m² niet bij recht in het plan toe te staan, voldoende gemotiveerd. Evenmin heeft de raad gemotiveerd dat bij een bouwperceel met voornoemde minimumomvang door de bouw- en gebruiksvoorschriften uit artikel 5 van de planregels, niet reeds zou worden voldaan aan de andere in het lid 5.5 van dat artikel genoemde wijzigingsvoorwaarden. Dit betoog van [appellant sub 5] en [appellant sub 1] slaagt. Het besluit dient, voor zover dit betreft de plandelen met de bestemming "De Groene Velden" betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876, en de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 5, lid 5.5, van de planregels, die enkel ziet op

74 voornoemde plandelen, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Hetgeen [appellant sub 5] en [appellant sub 1] overigens hebben aangevoerd, behoeft gelet hierop geen verdere bespreking. Conclusie 6. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] zijn gedeeltelijk, en het beroep van [appellant sub 5] is geheel gegrond. Het besluit van 14 juni 2011, kenmerk no. B , dient wegens strijd met 3:2 en 3:46 van de Awb deels te worden vernietigd. De raad dient ten aanzien van de plandelen met de bestemming "De Groene Velden" betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876, een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Om te voorkomen dat zich ongewenste ontwikkelingen voordoen ziet de Afdeling aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] zijn voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 6] en [appellant sub 7] zijn geheel ongegrond. Proceskostenveroordeling 6.1. De raad wordt ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 5] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 6] en [appellant sub 7] is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] gedeeltelijk, en het beroep van [appellant sub 5] geheel, gegrond; II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lelystad van 14 juni 2011, kenmerk no. B , voor zover betreffende:

75 a- de zinsnede "hondenkennel -opvang en -africhtstation" en de zinsnede "fokken ( ) van dieren" voor zover die zinsnede ziet op het fokken van honden, in artikel 1, onder 1.31, van de planregels, voor zover deze planregel betreft het gebied waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Randstedelijk gebied II" was toegekend zoals nader weergegeven op de bij deze uitspraak gevoegde kaart1; b- de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 5, lid 5.5, van de planregels; c- de plandelen met de bestemming "De Groene Velden" betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend Lelystad F876; III. draagt de raad van de gemeente Lelystad op om binnen 6 maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de plandelen onder II.c en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; IV. treft de voorlopige voorziening dat de plandelen genoemd onder II.c worden geacht te zijn in werking getreden, met uitzondering van de zinsnede "hondenkennel -opvang en -africhtstation" en de zinsnede "fokken ( ) van dieren" voor zover die zinsnede ziet op het fokken van honden, in artikel 1, onder 1.31, van de planregels, voor zover deze planregel betreft het plandeel met de bestemming "De Groene Velden" betreffende het perceel kadastraal bekend Lelystad F876; V. bepaalt dat de onder IV. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan waarin de onder IV. bedoelde plandelen zijn opgenomen; VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 6] en [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] geheel, ongegrond; VII. veroordeelt de raad van de gemeente Lelystad tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van: - [appellant sub 1] tot een bedrag van 900,92 (zegge: negenhonderd euro en tweeënnegentig cent), voor een deel groot 874,00 toe te

76 rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - [appellant sub 5] tot een bedrag van 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VIII. gelast dat de raad van de gemeente Lelystad aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt: - 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1]; - 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere; - 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 5]. Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel- Carprieaux, ambtenaar van staat. w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 28 november

77

78 blz. 21 (vastgesteld)

79 blz. 22 (vastgesteld)

80 blz. 23 Regels (vastgesteld)

81 blz. 24 (vastgesteld)

82 blz. 25 Hoofdstuk 1 Artikel 1 Bestemmingsregels De Groene Velden-a 1.1 Bestemmingsomschrijving De voor De Groene Velden-a aangewezen gronden betreffende de percelen kadastraal bekend per opnamedatum 01 mei 2011 onder F839 en F876 en binnen de op de verbeelding daartoe aangegeven Gebieds Aanduiding F839 en F876 - zijn bestemd voor: a. agrarische en/of semi-agrarische bedrijven en/of activiteiten, - met uitzondering van het houden van tweehoevigen; het fokken of kweken van dieren voor zover dit betreft het fokken van honden, hondenkennel -opvang en africhtstation binnen de op de verbeelding daartoe aangegeven wro-zone -; b. ontsluitingswegen, parkeren, beplanting, groensingels, waterpartijen, alsmede voor: c. bed & breakfast activiteiten; d. zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij'; e. in afwijking van het bepaalde in lid 1.3 onder c, detailhandel in niet-levende tuinmaterialen tot maximaal 40% bruto vloeroppervlakte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - niet levende tuinmaterialen'; f. kinderdagverblijf, naschoolse opvang en logeerhuis, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kdv, nso en logeerhuis'; g. kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kdv'; h. langzaamverkeersroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeer'. 1.2 Bouwregels Op onderhavige gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat: a. de gebouwen, met uitzondering van kassen, uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd; b. niet voor bewoning bestemde gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfsgebouwen'; c. de goothoogte, bouwhoogte en het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven; dit percentage geldt niet voor kassen; (vastgesteld)

83 blz. 26 d. het bebouwingpercentage een percentage van de omvang van het bestaande bouwperceel is; d1. de omvang van een afzonderlijk bouwperceel na splitsing niet minder dan 5000 m2 bedraagt; e. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 5 meter moet bedragen; f. per bouwperceel niet meer dan m2 met kassen mag worden bebouwd; g. per bouwperceel één (bedrijfs-)woning mag worden gebouwd met een inhoud van ten hoogste 750 m3; h. per (bedrijfs-)woning huishoudelijke bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlakte van ten hoogste 50 m2 en een goothoogte van ten hoogste 3 meter gebouwd mogen worden; i. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 9 meter mag bedragen. 1.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen In afwijking van het bepaalde in lid 5.2 onder f, ten behoeve van de bouw van kassen met een totaal oppervlak van m2, mits de noodzaak is aangetoond. 1.4 Specifieke gebruiksregels *Aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige (aan-huis-verbonden) bedrijfsmatige activiteiten Voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden: 1. Het uiterlijk van de betreffende woning mag niet worden aangetast. 2. Het beroep/bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend in het (bedrijfs-)woning, aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen. 3. Het beroep/bedrijf dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend. Er mogen maximaal twee werkplekken zijn. 4. Alleen bedrijven/beroepen die voorkomen in bijlage Aan-huis-verbondenberoepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. 5. Maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag gebruikt worden ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf met een maximum van 50 m² voor bedrijfsmatige activiteiten en 100 m² voor aan-huis-verbonden beroepen. 6. Er dienen op het eigen terrein of in de directe omgeving voldoende (vastgesteld)

84 blz. 27 parkeerplaatsen voor bezoekers aanwezig te zijn. 1.5 Bed & Breakfast Bed & breakfast Een Bed & Breakfast is toegestaan, indien de volgende voorwaarden in acht genomen worden: a. er is sprake van 1. een woonbestemming niet zijnde bedrijfswoningen of; 2. een agrarische bestemming; b. maximaal acht slaapplaatsen in ten hoogste vier van elkaar afgescheiden ruimten voor nachtverblijf; c. de kamers maken deel uit van het hoofdgebouw, aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen; d. maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag ingericht worden voor de voorziening; e. er dient op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers aanwezig te zijn, tenzij uit een parkeeronderzoek blijkt dat er in de directe omgeving voldoende parkeerruimte is. De parkeernorm, zowel op eigen terrein als in de directe omgeving, is 1 parkeerplaats per gastenkamer; f. het uiterlijk van de betreffende woning mag niet worden aangetast. Reclame mag een oppervlakte van maximaal 0,5 m² bedragen; g. het beroep/bedrijf dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend; h. detailhandel is niet toegestaan tenzij het bestemmingsplan dit expliciet noemt. (vastgesteld)

85 blz. 28 Artikel 2 Algemene aanduidingsregel 2.1 wro-zone - verbod fokken van honden, hondenkennel - opvang en -africhtstation. Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone verbod fokken van honden, hondenkennel opvang en -africhtstation " is het het fokken van dieren voor zover dit betreft het fokken van honden, hondenkennel -opvang en africhtstation, niet toegestaan. 2.2 F839 en F876 a. Ter plaatse van de aanduiding "perceelduiding RvS F839 per " is artikel 1 van toepassing; b. Ter plaatse van de aanduiding "perceelduiding RvS F876 per " is artikel 1 van toepassing. (vastgesteld)

86 blz. 29 Artikel 3 Slotregel Deze regels worden aangehaald als : Regels bestemmingsplan De Groene Velden partiële her-vaststelling artikel 5. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van De voorzitter, (vastgesteld) De griffier,

87 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: Wethouder Economie, wonen, cultuur en dienstverlening. 2.3 Leefbare stad K. Ben Kaddour DVL WABO en Bestemmingsplannen Punt 8d. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Verzoek tot verklaring van geen bedenkingen (Lisdoddeweg 36) bedrijfswoning Voorgesteld besluit 1. Een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen af te geven voor het wijzigen van het voormalige kantoorpand naar bedrijfswoning, gecombineerd met een paardenpension en opleidingscentrum op het perceel Lisdoddeweg 36 te Lelystad, op grond van artikel 2.27 Wabo, juncto artikel 3.11 Wabo, juncto artikel 6.5 Bor. 2. Bij geen zienswijzen de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen aan te merken als definitieve verklaring van geen bedenkingen. Aanleiding Op het perceel Lisdoddeweg 36 te Lelystad was tot voor kort een zaadveredelingsbedrijf gehuisvest. Dit bedrijf heeft zijn activiteiten verplaatst naar andere locaties, als gevolg waarvan de huidige eigenaar (A. van der Eijk en Zonen Benthuizen B.V.) het perceel in gebruik heeft genomen ten behoeve van akkerbouw. Het voormalige kantoorpand van het zaadveredelingsbedrijf wordt momenteel nog niet gebruikt. Initiatiefnemer is echter voornemens om dit gebouw om te vormen tot een bedrijfswoning, gecombineerd met een paardenpension en -opleidingscentrum. De realisatie hiervan past echter niet binnen het vigerende juridisch-planologisch kader aangezien de locatie specifiek is bestemd voor een zaadveredelingsbedrijf. Het wijzigen van het voormalige kantoorpand naar bedrijfswoning, gecombineerd met een paardenpension en opleidingscentrum past niet binnen het bestemmingsplan Buitengebied Er kan medewerking worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) indien dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Daarnaast dient door de raad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven (hierna: vvgb) te worden.

88 Nummer: Beoogd effect Met het verlenen van een vvgb geeft de raad aan geen bedenkingen te hebben tegen het realiseren van een bedrijfswoning, gecombineerd met een paardenpension en opleidingscentrum. Na het verlenen van deze verklaring kan de ruimtelijke procedure worden gestart conform afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht. De aanvraag wordt tezamen met het ontwerpbesluit en de ontwerp-vvgb gedurende zes weken ter inzage gelegd. Wanneer geen zienswijzen worden ontvangen, dienen wij binnen vier weken op de aanvraag te besluiten. Wanneer zienswijzen worden ontvangen, zal uw raad met toezending van de eventuele zienswijzen gevraagd worden om een al dan niet gewijzigde definitieve vvgb. Argumenten 1.1 Voor het voeren van de Wabo procedure is de afgifte van een ontwerp-vvgb een vereiste I n artikel 6.5, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is bepaald dat de gemeenteraad een vvgb op grond van artikel 2.27 van de Wabo moet afgeven voordat het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kunnen verlenen. Op grond van artikel 6.5, lid 3 van Bor is het mogelijk dat de gemeenteraad een lijst met categorieën van gevallen aanwijst waarin een vvgb niet nodig is. Dit besluit is door de gemeenteraad op 12 oktober 2010 (nr. B ) genomen. Voor het realiseren van projecten in het buitengebied, zoals onderhavige geval, is altijd een vvgb nodig. 1.2 Voor het afwijken van het bestemmingsplan is een goede ruimtelijke onderbouwing vereist Daarnaast is voor het afwijken van het bestemmingsplan een goede ruimtelijke onderbouwing vereist. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing in concept opgesteld. Deze is als bijlage opgenomen. Hieruit blijkt dat vanuit landschappelijk oogpunt er geen bezwaren bestaan. Daarnaast is de aanvraag niet in strijd met het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Verder is de aanvraag in overeenstemming met aspecten als milieu en externe veiligheid. 1.1 In het kader van wettelijk overleg op grond van artikel Bor krijgen de provincie Flevoland en het waterschap gelegenheid tot het maken van op- of aanmerkingen. 2. Wettelijke termijn Wabo-procedure Indien geen zienswijzen worden ingediend de ontwerp-vvgb aan te merken als definitieve vvgb, zodat hernieuwde behandeling in uw raad niet noodzakelijk is. Dit scheelt tijd in de wabo-procedure en kan de wettelijke termijn gehaald worden. Financiële aspecten Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is het verplicht om een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Als er geen gemeentelijke kosten worden gemaakt, zoals in dit geval waarbij de gemeente geen eigenaar is van de gronden hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De uitvoering en daarmee ook de kosten van de voorgenomen ontwikkeling komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Kanttekeningen Geen.

89 Nummer: Communicatie en voortgang Na het afgeven van de ontwerp-vvgb wordt tezamen met het ontwerp-besluit omgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd in het Stadhuis en beschikbaar gesteld via de website Gedurende de termijn van terinzagelegging krijgt iedereen de gelegenheid zienswijzen ten aanzien van het ontwerp-besluit en de ontwerp-vvgb naar voren te brengen. De bekendmaking van deze terinzagelegging vindt plaats in de Staatscourant en de Flevopost. Lelystad, 16 april Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg

90 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 16 april B E S L U I T: 1. Een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen af te geven voor het wijzigen van het voormalige kantoorpand naar bedrijfswoning, gecombineerd met een paardenpension en opleidingscentrum op het perceel Lisdoddeweg 36 te Lelystad, op grond van artikel 2.27 Wabo, juncto artikel 3.11 Wabo, juncto artikel 6.5 Bor. 2. Bij geen zienswijzen de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen aan te merken als definitieve verklaring van geen bedenkingen. Lelystad, 14 mei De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter,

91 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING BEDRIJFSWONING LISDODDEWEG 36, LELYSTAD 22 maart 2013

92 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING BEDRIJFSWONING LISDODDEWEG 36, LELYSTAD Datum: 22 maart 2013 In opdracht van: Coen Schiereck Bouwkundige Werkzaamheden en Adviezen BV betrokken persoonlijk vlot kundig helder dynamisch pragmatisch direct creatief BOdG Ruimtelijk Advies B.V. Postbus AB Rotterdam

93 - 4 -

94 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING Aanleiding Ligging van het project Vigerend bestemmingsplan Procedure BELEIDSKADER Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid BESCHRIJVING VAN HET PROJECT Ontstaansgeschiedenis Bestaande situatie Projectbeschrijving TOETSING AAN OMGEVINGSASPECTEN Water Milieuzonering Geluid Luchtkwaliteit Externe veiligheid Bodem Archeologie Flora en fauna UITVOERBAARHEID Financiële uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid CONCLUSIE BIJLAGEN: 1. Digitale Watertoets 2. Projectkaart Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad - 5 -

95 - 6 -

96 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding Op het perceel Lisdoddeweg 36 te Lelystad was tot voor kort een zaadveredelingsbedrijf gehuisvest. Dit bedrijf heeft zijn activiteiten verplaatst naar andere locaties, als gevolg waarvan de huidige eigenaar (A. van der Eijk en Zonen Benthuizen B.V.) het perceel in gebruik heeft genomen ten behoeve van akkerbouw. Het voormalige kantoorpand van het zaadveredelingsbedrijf wordt momenteel nog niet gebruikt. Initiatiefnemer is echter voornemens om dit gebouw om te vormen tot een bedrijfswoning, gecombineerd met een paardenpension en -opleidingscentrum. De realisatie hiervan past echter niet binnen het vigerende juridisch-planologisch kader (zie 1.3), aangezien de locatie specifiek is bestemd voor een zaadveredelingsbedrijf. Om het voornemen te kunnen realiseren, dient afgeweken te worden van het geldende bestemmingplan. Dit is mogelijk door middel van een zogenaamde omgevingsvergunning. Onderhavig document dient hiertoe als ruimtelijke onderbouwing. 1.2 Ligging van het project Het project bevindt zich op het perceel Lisdoddeweg 36, gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van Lelystad. De gronden in de omgeving worden overwegend gebruikt voor agrarische bedrijvigheid, veelal in de vorm van akkerbouw. Afbeelding 1: Ligging van het projectgebied 1.3 Vigerend bestemmingsplan Het perceel Lisdoddeweg 36 valt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Lelystad gewijzigd vastgesteld op 16 februari Op de bij het plan behorende plankaart (zie afbeelding 2) is het perceel voorzien van de bestemming 'bedrijf', met daaraan gekoppeld de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 02'. Dit houdt in dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van een zaadveredelingsbedrijf. Op het perceel mag maximaal m 2 aan gebouwen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte maximaal 4,5 respectievelijk 12,5 meter bedragen. Het oprichten van een bedrijfswoning is niet toegestaan. Aan de omliggende gronden is overwegend een agrarische bestemming toegekend. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad - 7 -

97 Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2009 (projectgebied is rood omkaderd). Op 10 mei 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een aardappelbewaarplaats. Dit bouwwerk was noodzakelijk ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering van het aanwezige akkerbouwbedrijf. 1.4 Procedure Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Vanaf dat moment worden aanvragen om afwijking van het bestemmingsplan aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning (ook wel projectomgevingsvergunning genoemd). In deze vergunning zijn de verschillende toestemmingen voor locatiegebonden activiteiten geïntegreerd. Waar voorheen een functiewijziging en/of bouwwerk gerealiseerd kon worden op grond van het projectbesluit ex artikel 3.10 Wro, is een soortgelijke afwijking - waarvan in dit geval sprake is - geïntegreerd in de (project)omgevingsvergunning. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een reguliere en een uitgebreide procedure. Omdat in dit geval wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan en de ontwikkeling niet past binnen de kruimelgevallen zoals deze in het Besluit omgevingsrecht (artikel 4 van Bijlage II) zijn opgenomen, bestaat geen mogelijkheid om de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo. Dit betekent dat medewerking alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid sub a, onder 3 van de Wabo. Hiervoor geldt de uitgebreide procedure, zoals beschreven in 3.3 van de Wabo. Ten behoeve van deze procedure is een ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk; dit document voorziet hierin. De aanvraag ten behoeve van de planologische afwijking wordt gelijktijdig aangevraagd met de omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande (ver)bouwactiviteiten

98 2. BELEIDSKADER In dit hoofdstuk wordt het voor dit initiatief relevante beleidskader beschreven. Vooropgesteld wordt dat het Rijksbeleid, gelet op het abstractieniveau van deze stukken, geen concrete relevantie heeft voor dit plan. Wel kan in het algemeen gesteld worden, dat het voornemen in overeenstemming is met de door het Rijk vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). 2.1 Provinciaal beleid Omgevingsplan Flevoland 2006 In 2006 is het Omgevingsplan Flevoland door Provinciale Staten vastgesteld. In het omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode neergelegd, met een doorkijk naar Het omgevingsplan is een samenvoeging van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan,Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Door de samenvoeging zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd. De provincie stelt als voorwaarden voor een evenwichtige groei: het behoud en het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving, het milieu, het water, de natuur en het landschap. Voor het projectgebied zijn de volgende aspecten van belang: Landelijk gebied Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich primair richt op (duurzame) productie (en verwerking) van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen. De beleidsregel "Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied en heeft betrekking op de (voormalige) agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied van Flevoland, met uitzondering van (voormalige) agrarische bouwpercelen binnen de (te ontwikkelen) Ecologische Hoofdstructuur. Landschap Het hedendaagse typische Flevolandse landschap is ontstaan in de 20e eeuw. De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe wordt onderscheid gemaakt tussen landschappelijke en cultuurhistorische kern- en basiskwaliteiten. Voor zowel de cultuurhistorische als landschappelijke kernkwaliteiten is het beleid gericht op behoud en versterking. De provincie vervult een actieve rol. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend, die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland en waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. De provincie wil samen met de gebiedspartners een selectie maken van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het zogenaamde landschappelijk casco behoren. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad - 9 -

99 Naast de kernkwaliteiten valt een aantal cultuurhistorische en landschappelijke elementen in de categorie basiskwaliteit. Het gaat dan om onder meer openheid, de verkavelingstructuur, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en erfbeplanting. De provincie draagt voor deze elementen en patronen geen directe verantwoordelijkheid, maar wil wel met de gebiedspartners in dialoog blijven over het behoud en de ontwikkeling ervan. Van de gemeenten verwacht de provincie dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met de cultuurhistorische en landschappelijke kern- en basiskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk inpassen. Conclusie provinciaal beleid ten aanzien van onderhavig project De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich richt op de productie van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Vandaar dat de realisatie van een akkerbouwbedrijf op het voormalig bedrijfsperceel Lisdoddeweg 36 in het recente verleden ook prima past binnen provinciaal ruimtelijk beleid. In het Omgevingsplan is opgenomen, dat per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Daarnaast geeft artikel 4.1 van de beleidsregel "Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" aan, dat op (voormalige) agrarische bouwpercelen niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten mogelijk zijn. Omdat het voornemen gerealiseerd wordt binnen het bestaande bouwblok, wordt het karakteristieke landschap van Oostelijk Flevoland niet aangetast. Gesteld wordt, dat de omvorming van het voormalig kantoorpand naar een bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingscentrum past binnen de geldende provinciale beleidskaders. 2.2 Gemeentelijk beleid Structuurplan Lelystad 2015 Het Structuurplan vormt het raamwerk waarbinnen Lelystad zich de komende jaren kan ontwikkelen tot een complete stad. Met betrekking tot het buitengebied geldt dat de verschillende kwaliteiten en karakteristieken zoals het specifieke karakter van de polder, de openheid van het landschap, de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden behouden dienen te blijven en zo mogelijk versterkt moeten worden. De agrarische functie dient in stand gehouden te worden, waarbij gestreefd wordt naar een duurzame ontwikkeling. Daarbij kunnen verschillende functies in onderlinge samenhang zo goed mogelijk tot ontplooiing komen. Daarbij dient wel een duidelijke scheiding tussen natuur en agrarische functies gewaarborgd te blijven, bijvoorbeeld met de aanleg van milieuvriendelijke oevers, het aanleggen van passages en het opheffen van barrières voor dieren. De gewenste natuurwaarden dienen gerealiseerd, vergroot en duurzaam in stand gehouden te worden. Het aanleggen van verbindingen tussen de verschillende bos- en natuurgebieden kan hieraan een bijdrage leveren. Zo ook het voeren van integraal waterbeleid (terugdringen van verdroging, bufferbeleid, peilbeheer, grondwateronttrekkingen, reserveren grondwatervoorraden, ruimte voor water). Welstandsnota 2004 In deze nota is vastgelegd, hoe het welstandstoezicht in de gemeente Lelystad is geregeld. Daarnaast zijn in deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel opgenomen. In het buitengebied gaat het niet alleen om de gebouwen, maar om het geheel van inrichtingsaspecten. Welstand richt zich hier op het landschappelijke en stedenbouwkundige (polderspecifieke) kwaliteitsbeleid. Dit houdt in dat meer richtlijnen dan regels zijn voorgeschreven

100 De van toepassing zijnde regels richten zich voornamelijk op de omvang van de bouwpercelen, het voorschrijven van erfbeplanting en de inpassing van erf en bebouwing in het landschap. Het beleid is er niet op gericht dat elk gebouw dezelfde uitstraling moet hebben. Aanwezige houtsingels zijn wel elementair. Indien door uitbreiding van het erf een houtsingel wordt doorbroken, dient deze opnieuw te worden aangelegd en van voldoende omvang zijn (minimaal 6 meter breed). Hoewel erfbeplanting onderhoud vergt en nadelig zou kunnen zijn ten aanzien van gebruiksgrond, schaduwwerking of ziektegevaar voor gewassen zijn ze cruciaal voor het aanzien van het polderlandschap. In geval van voldoende brede houtsingels kan een liberaler beleid worden gehanteerd voor bebouwing binnen de houtsingel. Buitenactiviteiten (bijvoorbeeld kassen) en opslag dienen binnen de houtsingel te zijn gesitueerd. Andere belangrijkste criteria uit de welstandsnota betreffen de regel dat de plattegrond van nieuwe gebouwen en (bedrijfs)woningen rechthoekig is en dat deze bouwwerken voortborduren op de bestaande structuur van het erf. Conclusie gemeentelijk beleid ten aanzien van onderhavig project Het gemeentelijk beleid met betrekking tot de agrarische functie is erop gericht om deze pijler in stand te houden om zo te komen tot een duurzaam en concurrerende landbouw. Hierbij zijn andere functies, die voor een aanvulling van het inkomen van agrariërs kunnen zorgen, denkbaar. Het gemeentelijke structuurplan doet geen uitspraken over het realiseren van nieuwe bedrijfswoningen. Aangezien het voornemen gericht is op versterking van het aanwezige agrarisch bedrijf, wordt de realisatie van een bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingscentrum als passend binnen het gemeentelijk beleid ervaren. Het bouwplan wordt nog door de welstandscommissie getoetst. De aanwezige groenstructuren op het perceel worden door het voornemen niet aangetast, zodat de huidige landschappelijke inpassing gehandhaafd wordt. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

101 - 12 -

102 3. BESCHRIJVING VAN HET PROJECT 3.1 Ontstaansgeschiedenis De provincie Flevoland bestaat uit een drietal polders (de Noordoostpolder, Zuidelijk- en Oostelijk Flevoland) met typisch Nederlandse landschappen. De ruime maatvoering, de strakke functionele belijning en de op regionale schaal doorgevoerde scheiding van functies, zijn vormgegeven volgens het casco-concept 1. De diverse structuren (stedelijk, ecologisch, water en landbouw) zijn in samenhang ontworpen en daarmee sterk bepalend voor de beleving van het landschap. Het grondgebied van de gemeente Lelystad maakt deel uit van de polder Oostelijk Flevoland, waarvan de aanleg - in het kader van de Zuiderzeewerken - is gestart in In 1957 viel de polder droog, waarna de basisinrichting circa twintig jaar later is afgerond. Oostelijk Flevoland kan qua ontwerp getypeerd worden als een overgang tussen de Noordoostpolder en de polder Zuidelijk Flevoland. Zo heeft bij de planvorming en de inrichting de nadruk sterk gelegen op landbouw. Door verdergaande mechanisatie in de landbouw was de optimale kavelmaat groter dan in Noordoostpolder. De landschappelijke hoofdstructuur van Oostelijk Flevoland wordt gevormd door een driehoek van (hoofd)wegen en vaarten met de daarmee samengaande beplantingsstroken (de Park- Ways). Verder is de onregelmatige ruimteverdeling kenmerkend voor deze polder. 3.2 Bestaande situatie Het perceel Lisdoddeweg 36 is gelegen ten zuidoosten van de kern Lelystad. Tot voor kort was hier Innoseeds/Cebeco zaden - een onderdeel van het plantenveredelingsbedrijf Limagrain - gehuisvest. In dit kweekcentrum werd onderzoek gedaan naar gewasverbetering in granen, vlas en peulvruchten. Ten behoeve van deze bedrijfsactiviteiten zijn op het perceel diverse kantoren, laboratoria en kassencomplexen gerealiseerd. Vanwege de aanwezige erfbeplanting is het bedrijf vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar. De omgeving van het projectgebied is in gebruik voor agrarische doeleinden, waarbij akkerbouw de boventoon voert. Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van het perceel Lisdoddeweg 36. Afbeelding 3: Aanzicht perceel Lisdoddeweg 36 vanaf de openbare weg. 1 Het casco-concept is een planningsconcept waarbij functies met lange ontwikkelingstijd worden gescheiden van functies met korte ontwikkelingstijd. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

103 Afbeelding 4: Aanwezige opstallen op perceel Lisdoddeweg 36. De luchtfoto in afbeelding 4 is gedateerd. Aan de westzijde van het perceel zijn twee kassencomplexen te zien. Het meest noordelijke complex is vorig jaar vervangen door een schuur, waarin aardappels opgeslagen worden. De twee loodsen die ten westen hiervan staan, zijn ook in gebruik ten behoeve van het aanwezige akkerbouwbedrijf. De overige bebouwing op het perceel staat leeg. 3.3 Projectbeschrijving Doordat Limagrain al zijn Nederlandse activiteiten heeft gecentreerd op het Beneluxhoofdkantoor in Rilland, zijn de opstallen op het perceel Lisdoddeweg 36 leeg komen te staan. Gezien het agrarische karakter van de directe omgeving van het projectgebied, heeft A. van der Eijk en Zonen Benthuizen B.V. het plan opgevat om het perceel geschikt te maken voor een akkerbouwbedrijf. Ten behoeve van de realisatie van een aardappelbewaarplaats is in 2012 een omgevingsvergunning verleend. Initiatiefnemer is echter voornemens om bij het bedrijf te gaan wonen. Hiertoe worden het leegstaande kantoorpand en laboratorium zodanig intern verbouwd, dat delen van de begane grond in gebruik worden genomen als bedrijfswoning. Daarnaast zal de rest van de begane grond gebruikt gaan worden als paardenpension en als -opleidingscentrum. Het betreffen hier nevenactiviteiten van het reeds aanwezige akkerbouwbedrijf. Ook de panden in de zuidoosthoek van het perceel zullen ten dienste van deze nevenactiviteiten worden ingezet. Afbeelding 5 laat de gewenste eindsituatie zien. De nieuwe bedrijfswoning kent een grootte van ongeveer 820 m 3. Door toepassing van veel glas is sprake van een wijds uitzicht op de akkers. Om dit te realiseren wordt het kantoorpand ontdaan van zijn huidige gevel en wordt rondom de aanwezige staalconstructie een nieuwe gevel aangebracht. Hierbij wordt ook getracht om een 'warme constructie' te realiseren

104 De laagbouw die aan de oostzijde van het kantoorpand staat, wordt hiervan losgekoppeld en omgebouwd tot stallen voor paarden. De buitengevel wordt bekleed met verticaal geplaatste houten delen. Ook de laagbouw aan de noordzijde wordt met deze bekleding voorzien. Deze ruimten zullen gebruikt worden als bezoekersruimte ten behoeve van het opleidingscentrum. Afbeelding 5: Gewenste eindsituatie perceel Lisdoddeweg 36. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

105 - 16 -

106 4. TOETSING AAN OMGEVINGSASPECTEN In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor deze ruimtelijke onderbouwing, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten, aangezien de beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe zijn gegroeid. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. 4.1 Water De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het beheer van het water in de polder Oostelijk Flevoland is in handen van het Waterschap Zuiderzeeland. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan Lelystad). Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid; dit is vastgelegd in het Waterbeheerplan Het belangrijkste uitgangspunt dat uit deze beleidsstukken valt te destilleren, houdt in dat de waterhuishouding zo is geregeld, dat sprake is van een veilig, schoon en goed werkend watersysteem. Huidig watersysteem Na het droogvallen van de polder Oostelijk Flevoland is een detailontwatering aangebracht, bestaande uit een stelsel van vaarten, tochten, sloten, greppels en draineerbuizen. Het percentage open water, hoofdzakelijk watergangen, in de polder bedraagt 1%. Het overtollige water (neerslag en kwel) in de bodem wordt grotendeels afgevoerd door middel van een drainagestelsel (ontwatering). De drainagebuizen komen uit in de kavelsloten die het water naar de tochten leiden. De tochten komen uit in vaarten en het stelsel van vaarten leidt het water naar de gemalen (afwatering). In Oostelijk Flevoland vormen de twee parallelle vaarten van de Hoge Vaart en de Lage Vaart de ruggengraat van het watersysteem. Het aanwezige maaiveldverloop in Oostelijk Flevoland heeft geleid tot twee peilgebieden: Hoge Afdeling (5,2 m -NAP) en Lage Afdeling (6,2 m -NAP); het projectgebied is in laatstgenoemde afdeling gelegen. Het huidige stelsel kent vaste streefpeilen die door middel van stuwen gehandhaafd worden. Het projectgebied is niet buitendijks en/of in de keurzone van een waterkering is gelegen. Het perceel Lisdoddeweg 36 maakt verder geen onderdeel uit van het aandachtsgebied drooglegging en wateroverlast Tenslotte is ook geen sprake van (grond)wateroverlast. Invloed voornemen op watersysteem De realisatie van de bedrijfswoning gecombineerd met een paardenpension en -opleidingscentrum vindt plaats binnen de bestaande gebouwen. Er is dan ook geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Het treffen van compenserende maatregelen is niet noodzakelijk. Dit blijkt ook uit de digitale watertoets (zie bijlage 1). Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

107 Om diffuse verontreinigingen van water en bodem te voorkomen, is het van belang om voor de nieuwe bebouwing duurzame, niet- uitloogbare bouwmaterialen toe te passen. Zink, lood, koper en PAK s- houdende materialen mogen uitsluitend worden toegepast als deze worden voorzien van een coating. Overleg met de waterbeheerder(s) Het Waterschap Zuiderzeeland is middels de website al geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het doorlopen van deze digitale watertoets heeft geleid dat de procedure 'geen waterschapsbelang van de watertoets' is toegepast. Dit betekent, dat nader overleg met het waterschap niet noodzakelijk is. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft dan ook een positief wateradvies afgegeven. 4.2 Milieuzonering De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave Bedrijven en Milieuzonering (maart 2009) een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. In de volksmond spreekt men ook wel van het groene boekje. De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de woningbouwlocatie en de bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt meter tot omgevingstype rustige woonwijk. De VNG- uitgaven "Bedrijven en milieuzonering" koppelt aan de bedrijfsgebouwen behorende bij een paardenfokkerij (SBI-code 0143) / manege (SBI-code 931.E) een maximale hinderafstand van 50 meter inzake het milieuaspect geur. De dichtstbijzijnde gevoelige objecten (woningen van derden) zijn gelegen op een afstand van ruim 260 meter. Het woonen leefklimaat ter plaatse van deze woningen zal door de voorgenomen ontwikkeling niet wezenlijk veranderen. Ter plaatse van de geplande bedrijfswoning dient ook sprake te zijn van een acceptabel woonen leefklimaat. In de omgeving zijn alleen akkerbouwbedrijven aanwezig. In de eerder genoemde VNG- uitgave wordt aan dergelijke bedrijven (SBI-code 011, 012, 013) een hindercontour gekoppeld van 30 meter voor het aspect geluid. Aangezien de dichtstbijzijnde bedrijfsgebouwen op grond van de bouwmogelijkheden uit het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn gelegen op een afstand van 365 meter, vormt deze hinderafstand geen belemmering. Gesteld wordt, dat ter plaatse van de geplande bedrijfswoning een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig is. Daarnaast worden de in de omgeving aanwezige bedrijven door de realisatie van deze woning niet in hun bedrijfsvoering aangetast. Het thema 'milieuzonering' leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling

108 4.3 Geluid Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld voor realisatie van een bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingscentrum. Alleen de woning wordt in de Wet geluidhinder aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Aangezien deze niet wordt opgericht binnen de toetsingszones van een zoneplichtige (spoor)weg of binnen een gezoneerd industrieterrein, is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet aan de orde. Ook de geluidscontouren van Luchthaven Lelystad zijn niet over het projectgebied gelegen. Nader onderzoek naar het aspect 'geluid' is dan ook niet noodzakelijk. 4.4 Luchtkwaliteit Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in het hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een van de projecten met getalsmatige grenzen die niet in betekenende mate bijdragen betreft de realisatie van een woonwijk met woningen en één ontsluitingsweg. Gezien het aantal verkeersbewegingen die een dergelijke ontwikkeling genereert, wordt gesteld dat het aantal verkeersbewegingen van een bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en - opleidingcentrum, vele malen lager is. De voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het perceel Lisdoddeweg 36 wordt dan ook aangemerkt als zijnde niet in betekenende mate. Dit betekent, dat het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek niet aan de orde is. Het thema 'luchtkwaliteit' leidt niet tot belemmeringen. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

109 4.5 Externe veiligheid Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6 /jaar) onacceptabel wordt geacht. In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo n ongeval kleiner zijn. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. In en rond het projectgebied zijn volgens de risicokaart enkele risicovolle inrichtingen gelegen. Het betreffen hier al dan niet ondergronds gelegen tanks. De bijbehorende risicocontouren zijn echter niet buiten de bijbehorende inrichting gelegen en leiden dus niet tot beperkingen op onderhavig voornemen. Daarnaast blijkt uit de risicokaart dat op circa 600 meter te oosten van de projectlocatie een buisleiding van de GasUnie is gelegen. Deze leiding heeft een diameter van 12 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 0 meter en is niet over het projectgebied gelegen. De inventarisatieafstand met betrekking tot het groepsrisico van deze leiding bedraagt volgens de GasUnie 170 meter. Op basis hiervan wordt geconcludeerd, dat het toevoegen van personen op een grotere afstand geen invloed heeft op het groepsrisico. Omdat de afstand van de leiding tot aan het projectgebied zo'n 600 meter bedraagt, is een nadere berekening en/of verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het thema 'externe veiligheid' leidt niet tot belemmeringen. 4.6 Bodem Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Wanneer geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Aangezien realisatie van de gewenste bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingcentrum plaatsvindt binnen bestaande gebouwen, vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats. Daarnaast blijkt uit informatie van de Provincie Flevoland, dat in het verleden zijn enkele bodemonderzoeken ter plaatse van het perceel Lisdoddeweg 36 uitgevoerd. Hieruit blijkt, dat alleen achter op het terrein een aantal verontreinigingen aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding zijn deze weergegeven ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling. Geen van deze verontreinigingen is gelegen op de gronden, waarop de bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingscentrum is voorzien. Op grond hiervan wordt geconcludeerd, dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de bedrijfswoning dan ook geschikt is voor het beoogde gebruik. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek wordt zodoende niet noodzakelijk geacht

110 Afbeelding 6: Voorgenomen ontwikkeling in relatie tot aangetroffen bodemverontreinigingen (oranje). 4.7 Archeologie Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. Uit de door de gemeente Lelystad vastgestelde "Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg in de Gemeente Lelystad" blijkt, dat ter plaatse van de Lisdoddeweg 36 sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. Daarnaast valt het project buiten het in het Provinciaal Omgevingsplan 2006 opgenomen PArK- en bijbehorend aandachtsgebied. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Zo kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem scheepswrakken worden aangetroffen; de meeste wrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Mochten archeologische vondsten gedaan worden, dan moeten deze worden gemeld. Het aspect 'archeologie' leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

111 4.8 Flora en fauna De Nederlandse natuurbescherming kent twee aspecten, te weten gebieds- en soortbescherming. Eén van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming wordt gevormd door de Natuurbeschermingswet. Deze wet regelt de bescherming van gebieden als de speciale beschermingszones volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn en de beschermde natuuren staatsnatuurmonumenten. Daarnaast bestaan gebieden deeluitmakende van de Ecologische Hoofdstructuur, welke op een andere wijze beschermd worden. Uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2009 blijkt dat in de omgeving van onderhavig projectgebied een aantal Natura-2000-gebieden is gelegen, te weten het IJsselmeer, Oostvaardersplassen en Veluwerandmeren. Gezien de afstand van deze gebieden tot het projectgebied, kan gesteld worden, dat door de voorgenomen functieverandering van het voormalige kantoorgebouw geen nadelige gevolgen optreden. Ook de in de omgeving gelegen EHS-gebieden, zoals Natuurpark Lelystad, Lage Vaartbos, Larserbos en de ecologische verbindingszone langs de Dronterweg, zullen door de voorgenomen ontwikkeling niet nadelig worden beïnvloed. Maatregelen in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn niet noodzakelijk. Soortbescherming vindt zijn wettelijk kader in de Flora- en faunawet; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar deze zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Voor zover bekend komen geen strikt beschermde soorten in het projectgebied voor; algemene soorten worden wel verwacht. In het kader van het voornemen is geen onderzoek verricht in het kader van de Flora- en Faunawet. Dit wordt op basis van locale deskundigheid niet nodig geacht. Bij aanpassing van de gebouwen is het echter wel mogelijk dat vleermuizen in het gedrang komen. De kans hierop is klein, gezien het open landschap waarin geen lijnvormige elementen voorkomen die als verbindingsroute voor vleermuizen kunnen dienen. Daarnaast geldt de algemene zorgplicht; bij het uitvoeren van de geplande sloop- en bouwwerkzaamheden moet voldoende zorg in acht genomen worden voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Bij het verwijderen van beplanting dient rekening gehouden te worden met het verbod om broedende vogels te verstoren

112 5. UITVOERBAARHEID 5.1 Financiële uitvoerbaarheid In artikel van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd, dat inzicht gegeven moet worden in de (economische) uitvoerbaarheid van een project. Artikel 6.12 lid 1 van de Wro schrijft voor dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.12 lid 2 Wro wordt echter ook aangegeven dat hiervan kan worden afgeweken in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen of wanneer anderszins in het verhaal van kosten wordt voorzien. Op grond van artikel van het Bro valt de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een aangewezen bouwplan. De uitvoering en daarmee ook de kosten van de voorgenomen ontwikkeling komen echter geheel voor rekening van de initiatiefnemer die eveneens eigenaar is van de gronden. De gemeente vervult hierin enkel een kaderstellende en toetsende rol; de te doorlopen procedure zal geen grote kosten met zich brengen. Zodoende kan gesteld worden dat sprake is van één van de uitzonderingen als aangegeven in artikel 6.2.1a van het Bro. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld en dat het project financieel uitvoerbaar is. 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Deze paragraaf is gereserveerd voor eventueel ingediende zienswijzen. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

113 - 24 -

114 6. CONCLUSIE Realisatie van een bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingscentrum in de bestaande panden op het perceel Lisdoddeweg 36 is zeer gewenst voor de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf. Tevens draagt het bij aan het meest doelmatig gebruik van de locatie. De aanwezige groenstructuren op het perceel worden niet aangetast, zodat de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf behouden blijft. Omdat het voornemen niet in strijd is met de beleidsvelden en wet- en regelgeving van de hogere overheden, kan het college van burgemeester en wethouders positief besluiten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning. Na verlening van de omgevingsvergunning, waartoe onderhavig document dient als ruimtelijke onderbouwing, is het toegestaan om op het perceel Lisdoddeweg 36 te Lelystad een bedrijfswoning in combinatie met een paardenpension en -opleidingscentrum te realiseren. Door de gecombineerde bouwaanvraag zal de omgevingsvergunning het tevens mogelijk maken om de benodigde bouwwerkzaamheden uit te voeren. Ruimtelijke onderbouwing Bedrijfswoning Lisdoddeweg 36, Lelystad

115 (***) *VERKLARING Projectgebied project: Lisdoddeweg 36 gemeente: Lelystad betreft: opdrachtgever: datum : 22 maart 2013 Projectgrens Omgevingsvergunning Projectkaart t.b.v. ruimtelijke onderbouwing omgevingsvergunning Coen Schiereck BWA B.V. schaal : 1 : Postbus AB Rotterdam info@bodg.nl tel:

116 Bodemrapportage Lisdoddeweg 36 LELYSTAD WBB-locaties Geselecteerd gebied HBB-locaties Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 1 van

117 Inhoud Inhoud 2 Leeswijzer 3 Disclaimer 4 Toelichting op overzicht historisch bodembestand (HBB) 5 Toelichting op de Historische luchtfoto's 5 Toelichting op de Asbestverdenkingenkaart 5 Toelichting op detailinformatie WBB-locaties 6 Informatie 9 Overzicht HBB-locaties 9 Overzicht WBB-locaties 10 Detailinformatie WBB-locaties 11 FL Topografie 13 Kaart WBB-locaties 14 Kaart HBB-locaties 15 Asbestverdenkingenkaart 16 Luchtfoto's 18 Omschrijving kolommen 25 Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 2 van

118 Leeswijzer In Flevoland worden regelmatig verontreinigingen in de bodem aangetroffen. In het kader van de Wet Bodembescherming (WBB) heeft de provincie Flevoland een aantal wettelijke taken. De provincie verkrijgt in het kader van deze wettelijke taken bodemgegevens. Deze administratieve gegevens worden opgeslagen in een bodeminformatiesysteem. Bij het plannen en uitoefenen van werkzaamheden is het van belang dat men al vroegtijdig rekening houdt met de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. In dit document wordt een overzicht gegeven van locaties binnen het geselecteerde gebied, waarover bij de provincie Flevoland bodeminformatie bekend is. De informatie in dit document is verdeeld over twee delen: 1. Algemene informatie -Het geselecteerde gebied -Bodemverontreiniginglocaties -Potentieel bodemverontreinigende activiteiten 2. Detailinformatie (per locatie) -Algemene gegevens -Afgegeven beschikking(en) -Historische bedrijfsactiviteit(en) -Uitgevoerde bodemonderzoek(en) -Aangetroffen verontreinigingen -Uitgevoerde saneringen -Restverontreiniging 3. Overige informatie -Topografie -Luchtfoto's -Asbest Het kan voorkomen dat bepaalde informatie niet beschikbaar is. In dat geval wordt daar melding van gemaakt. Als u vragen heeft over de geleverde bodeminformatie, kunt u en naar vth@flevoland.nl of bellen naar Het provinciale bodeminformatiesysteem bevat informatie die in het kader van de Wet bodembescherming bij de provincie gemeld is. Gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheden en hun eigen bodeminformatiesysteem. Deze informatie wordt momenteel nog niet uitgewisseld. Het is dan ook raadzaam om ook bij de desbetreffende gemeente(n) te informeren of er nog aanvullende bodeminformatie beschikbaar is. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 3 van

119 Disclaimer De bodeminformatie is met de grootste zorg ingevoerd. Toch kan het voorkomen dat deze informatie verouderd is, onvolledig is of onjuistheden bevat. De provincie Flevoland acht zich niet aansprakelijk voor enigerlei schade die het directe of indirecte gevolg is van of in verband staat met het gebruik van deze informatie. U helpt de provincie door eventuele geconstateerde fouten of gebreken te melden. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 4 van

120 Toelichting op overzicht historisch bodembestand (HBB) Tussen 2005 en 2007 heeft de provincie Flevoland een inventarisatie laten uitvoeren van potentieel verontreinigde voormalige bedrijfsterreinen. Voor de inventarisatie is gebruik gemaakt van twee archiefbronnen, te weten: 1 Het archief van de Kamers van Koophandel in de provincie. 2 De op grond van de Hinderwet aan bedrijven verleende vergunningen. Met beide bronnen wordt ruwweg de tijdsperiode 1950 tot 2000 gedekt. Uit de enorme hoeveelheid informatie die in de genoemde bronnen ligt opgeslagen, is een selectie gemaakt. Met deze inventarisatie kan worden bekeken of er in het verleden bodembedreigende bedrijfsactiviteiten op een perceel hebben plaatsgevonden. Naast informatie over potentieel verontreinigde voormalige bedrijfsterreinen is bij de Provincie Flevoland ook andere informatie bekend over het (historische) bodemgebruik. Het betreft de: - De historische luchtfoto s van Flevoland ( - De asbestverdenkingenkaart ( Toelichting op de Historische luchtfoto's In het verleden kan door bedrijfsactiviteiten de bodem verontreinigd zijn. Hoe de bodem in het verleden gebruikt is, is terug te zien op de historische luchtfoto's. Toelichting op de Asbestverdenkingenkaart De provincie Flevoland heeft in verband met mogelijke bodemverontreiniging in 2004 archiefonderzoek laten verrichten naar het (mogelijk) voorkomen van asbest in gebouwen en/of in de bodem. De doelstellingen van dit onderzoek waren: - Inzicht te krijgen in de omvang van asbestverontreiniging in gebouwen en de bodem; - De ligging van asbestverdachte locaties te bepalen. De locaties staan weergegeven op de provinciale website en zijn direct opvraagbaar via de link Het bijbehorende rapport Asbestonderzoek Flevoland is op deze pagina te raadplegen onder kopje Achtergrondinformatie. De asbestverdenkingenkaart is te gebruiken om te bepalen of er een kans bestaat dat asbest aanwezig is in gebouwen en/of in de bodem. Vooral bij de uitvoering van Historisch onderzoek, bijvoorbeeld in het kader van bodemonderzoek of gebiedsontwikkeling is deze informatie van belang. Op de kaart zijn asbestverdachte locaties of gebieden weergegeven. In de kaart worden de volgende categorieën onderscheiden: - (Woning-)Bouwperiode - Agrarische gebouwen - Hinderwetvergunningen - Historische bedrijfsactiviteiten Vervolgonderzoek moet uitwijzen of daadwerkelijk asbest in gebouwen en/of in de bodem aanwezig is. Aanbevelingen voor verder onderzoek zijn: - raadpleeg bouwvergunningen. Dit kan op individueel perceelsniveau, maar ook op wijkniveau als een breder onderzoek naar de toepassing van asbest als bouwmateriaal relevant wordt geacht. - voer gericht dossieronderzoek uit naar herstructureringsplannen, dossiers bouwrijp maken, eventueel in combinatie met interviews met betrokken ambtenaren. Hieruit kan blijken waar asbestafval (sloop gebouwen, verwijderde wegfunderingen en waterleidingbuizen) terecht is gekomen. - voer zonodig luchtfoto- en kaartonderzoek uit naar dempingen, erfverhardingen en afgebroken boerderijen (vooral interessant in combinatie met nabijgelegen gedempte watergangen). Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 5 van

121 Toelichting op detailinformatie WBB-locaties Algemene informatie In het kader van de Wet Bodembescherming (WBB) heeft de provincie Flevoland een aantal wettelijke taken. De provincie verkrijgt in het kader van deze wettelijke taken bodemgegevens. Deze administratieve gegevens worden opgeslagen in een bodeminformatiesysteem. Deze informatie betreft: -Algemene locatiegegevens -Afgegeven beschikking(en) -Historische bodembedreigende bedrijfsactiviteiten -Uitgevoerde bodemonderzoeken -Aangetroffen verontreinigingen -Uitgevoerde (deel-)saneringen -Restverontreinigingen -Historische bedrijfsactiviteiten (HBB) Algemene locatiegegevens Basisgegevens Alle bij de Provincie bekende locaties, waar (mogelijk) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (Wbblocaties), zijn ingevoerd in het Bodem Informatie Systeem. Ook locaties, waarbij in een ander wettelijk kader bodemverontreiniging is geconstateerd, worden door provincie geregistreerd. Van deze locaties worden de volgende gegevens geregistreerd: -Ligging (adresgegevens); -Kader van aanpak (vrijwillige of van overheidswege onderzoek/sanering wordt uitgevoerd); -Land- of waterbodemverontreiniging; -Milieuhygiënische beoordeling (ernst, spoed, goedkeuring saneringsplan, instemming saneringsresultaat/nazorgplan); -Vervolgactie. Fasering van de aanpak Bij de aanpak van een (vermoeden van) bodemverontreiniging, worden in het algemeen de volgende fasen doorlopen: 1.Het historisch onderzoek; daarin worden gegevens over het mogelijk ontstaan van bodemverontreiniging worden verzameld. 2.Het oriënterend onderzoek; daarin worden op de meest verdachte plaatsen monsters genomen, die in een laboratorium op de verdachte stoffen worden geanalyseerd. 3.Het nader onderzoek; daarin wordt de bodemverontreiniging afgebakend. 4.Het saneringsplan; daarin wordt de beschreven hoe de bodem gesaneerd gaat worden. 5.Het evaluatieverslag; daarin worden de bereikte saneringsresultaten vastgelegd Afgegeven beschikking(en) Beschikking In een beschikking geeft de overheid haar oordeel over onderwerpen als de ernst van een bodemverontreiniging, de urgentie en het tijdstip van de sanering, het saneringsplan en het evaluatieverslag van de sanering. De beschikking op het saneringsplan kan gezien worden als een vergunning. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 6 van

122 Ernstige bodemverontreiniging De Wet bodembescherming geeft regels hoe om te gaan met een ernstige bodemverontreiniging. De provincies en de grote gemeenten zijn het bevoegde gezag; zij zijn door de wet aangewezen om toe te zien op een juiste aanpak. Spoedeisendheid sanering De Wet bodembescherming onderscheidt al dan niet spoedeisende ernstige bodemverontreinigingen. Om over de spoed te kunnen beslissen is informatie nodig over de risicos van de bodemverontreiniging en de snelheid waarmee de verontreinigende stoffen zich met het grondwater verspreiden. De risicos zijn gebaseerd op het huidige of het voorgenomen gebruik van de bodem. Een voorbeeld: de bodem is ernstig verontreinigd met zware metalen. De zware metalen lossen niet op in het regenwater. De sanering is niet urgent als de bodem gebruikt wordt als parkeerterrein. De sanering is wel urgent als de bodem als kinderspeelplaats of groentetuin wordt gebruikt. Tijdelijke beveiligingsmaatregelen Als een sanering spoedeisend is, maar nog niet direct kan plaats vinden, kan het bevoegde gezag tijdelijke beveiligingen voorschrijven. Een voorbeeld daarvan is het plaatsen van een hek rondom de verontreiniging. Saneringsplan Bij de sanering kan het gaan om verschillende typen maatregelen om de bodem weer schoon of geschikt te maken. Soms wordt alle verontreiniging verwijderd, soms blijft alle verontreiniging zitten en wordt die op een andere manier onschadelijk gemaakt. De initiatiefnemer van de sanering is verplicht na het afronden van de sanering een evaluatierapport bij de overheid in te dienen. Als er verontreiniging in de bodem achterblijft, moet de initiatiefnemer van de sanering een zorgplan opstellen. Daarin staat op welke manier controle plaats vindt en zonodig wordt bijgestuurd. Dit noemt men ook wel monitoring. De bevoegde gezagen, bijvoorbeeld de Provincie Flevoland, kunnen saneringsbevelen geven voor het opruimen van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering spoedeisend is. In eerdere wetgeving werden spoedeisende saneringen urgente saneringen genoemd. In dit rapport bedoelen wij met spoedeisend en urgent hetzelfde. Uitgevoerde bodemonderzoeken Alle bij de Provincie bekende bodemonderzoeksrapporten zijn ingevoerd in het Bodem Informatie Systeem. Het betreffen bodemonderzoeken op locaties waar (mogelijk) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (Wbb-locaties). Bodemonderzoeken die in een ander wettelijk kader zijn uitgevoerd worden niet door provincie geregistreerd, tenzij er sprake is van een bodemverontreiniging; bijvoorbeeld bodemonderzoeken in het kader van de Woningwet of de Wet milieubeheer. Aangetroffen verontreinigingen Bij de mate van verontreiniging wordt onderscheid in schone grond, licht verontreinigde grond en ernstig verontreinigde grond. Om de bodem schoon, licht verontreinigd of ernstig verontreinigd te noemen is voor ruim honderd stoffen vastgesteld hoeveel van die stof in een bodem mag zitten. Om de bodemkwaliteit te beoordelen, moet dus worden bekeken hoeveel van een verontreinigende stof er in de bodem zit. Dit gebeurt door monsters van de bodem te nemen en die in een laboratorium te laten onderzoeken. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 7 van

123 Uitgevoerde (deel)saneringen De saneringsvariant wordt vastgelegd op basis van het evaluatierapport. Voor de beschrijving van de saneringsvarianten wordt gebruik gemaakt van de landelijk vastgelegde systematiek. Restverontreinigingen Eventuele restverontreinigingen, die na sanering in de bodem achterblijven, worden geregistreerd. Historische bedrijfsactiviteiten op deze locatie De bodembedreigende (bedrijfs-)activiteiten op de betreffende locatie, die zijn of moeten worden onderzocht. Meer informatie Heeft u vragen over de geleverde bodeminformatie? Mail dan uw vraag naar info@flevoland.nl. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 8 van

124 Informatie Overzicht HBB-locaties HBB code WBB-code Adres Postcode Plaats UBIcode Ubi-omschrijving van tot A LISDODDEW EG PR LELYSTAD dieseltank (ondergronds) 1987 heden Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 9 van

125 Overzicht WBB-locaties WBB-code Locatienaam Adres Plaats Gemeente Vervolgtaak FL Limagrain Nederland B.V. Lisdoddeweg PR Lelystad Lelystad Uitvoeren OO Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 10 van

126 Detailinformatie WBB-locaties FL WBB-code Locatienaam FL Limagrain Nederland B.V. Straat + huisnummer Lisdoddeweg 36 Plaats Gemeente Beschikking EUT/EST Besluit SP/SE WBB vervolgactie Ontstaan Hoofdcategorie Clusters/Convenanten Land/Water Type sanering 8219 PR Lelystad Lelystad geen gegevens aanwezig geen gegevens aanwezig Uitvoeren OO onbekend geen gegevens aanwezig geen gegevens aanwezig geen gegevens aanwezig geen gegevens aanwezig Sanering afgerond Nazorgmaatregel Nee Afgegeven beschikkingen Geen gegevens beschikbaar Uitgevoerde bodemonderzoeken Datum Onderzoekstype Naam Onderzoeksbureau Referentienummer Kenmerk Verkennend onderzoek NEN 5740 Bijlagen Miltop Verkennend onderzoek NEN 5740 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Lisdoddeweg 36 Lelystad MIltop Historische bedrijfsactiviteiten op deze locatie Geen gegevens beschikbaar Aangetroffen verontreinigingen Geen gegevens beschikbaar Uitgevoerde deelsaneringen Geen gegevens beschikbaar Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 11 van

127 Restverontreinigingen Geen gegevens beschikbaar Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 12 van

128 Topografie Geselecteerd gebied Topografie Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 13 van

129 Kaart WBB-locaties Gesaneerd Bodemonderz. Uitgev.;geen vervolg nodig Bodemonderz. Uitgev.;in procedure Geen vervolgactie bekend Historische activiteiten bekend Geselecteerd gebied Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 14 van

130 Kaart HBB-locaties Asbest Agrarisch gebouwen Asbest Hinderwetvergunningen Geselecteerd gebied HBB-locaties Asbest Historische bedrijfsactiviteiten Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 15 van

131 Asbestverdenkingenkaart Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 16 van

132 Asbest Agrarisch gebouwen NOP Vanaf 1983 Asbest Hinderwetvergunningen Swifterland Asbest Historische bedrijfsactiviteiten Swifterland Almere Swifterland Vanaf 1990 Biddinghuizen Urk Biddinghuizen Urk Biddinghuizen Vanaf 1990 Urk Dronten Urk Vanaf 1990 Dronten Urk voor 45 Dronten Vanaf 1990 Zeewolde Lelystad Zeewolde Vanaf 1983 Lelystad Lelystad Vanaf 1983 NOP Geselecteerd gebied Topografie Asbest bebouwing NOP Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 17 van

133 Luchtfoto's 1960 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 18 van

134 1971 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 19 van

135 1981 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 20 van

136 1989 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 21 van

137 2000 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 22 van

138 2003 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 23 van

139 2006 Coördinaten volgens RDM (Rijksdriehoeksmeting) middelpunt: X Y buffer: 250 meter Datum rapportage: Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 24 van

140 Tabel WBB-code Locatienaam Straat Huisnummer + toevoeging Plaats Gemeente Ontstaan Beschikking EUT/EST Besluit SP/SE WBB vervolgactie Hoofdcategorie Clusters/Convenanten Land/Water Type sanering Sanering afgerond Nazorgmaatregel Omschrijving kolommen Algemene gegevens Unieke locatie code i.v.m. de aanpak i.h.k.v. de Wet Bodembescherming (WBB). Code bevoegde overheid (2 letters) + geografische aanduiding (4) (gem_code) + uniek volgnummer binnen beheersgebied (5). Locatienaam Straatnaam + Huisnummer + toevoeging Huisnummer + toevoeging Plaatsnaam Gemeentenaam Ernstig verontreinigde locaties die (grotendeels) ontstaan zijn voor vallen onder de saneringsregeling van de WBB. Locaties die ontstaan zijn na vallen onder de zorgplichtregeling van de WBB. Milieuhygiënische beoordeling van de verontreinigingssituatie. Milieuhygiënische beoordeling van het saneringsplan of het bereikte saneringsresultaat. De vervolgactie wordt standaard berekend op basis van ingevoerde gegevens. De ontstaanswijze of oorzaak van de verontreiniging. Geeft aan of de locatie door een convenantpartij of grootsaneerder wordt aangepakt. Locatie betreft een land- of waterbodemverontreiniging. Type sanering, gedeeltelijk of volledig (eventueel gefaseerd). Datum van goedkeuring van het (laatste) evaluatierapport. Zorgmaatregelen na sanering i.v.m. (eventuele) restverontreiniging. Tabel Datum Besluit Fase Kenmerk Afgegeven beschikkingen Datum waarop Gedeputeerde Staten het besluit genomen hebben. Soort besluit in het kader van de Wet bodembescherming De fase van onderzoek of sanering waarin het besluit genomen is. Het kenmerk van het besluit. Tabel Datum Onderzoekstype Naam Onderzoeksbureau Uitgevoerde bodemonderzoeken De rapportagedatum, zoals deze in het rapport vermeld staat. Het onderzoekstype, gerelateerd aan het stadium waarin het onderzoek of de sanering verkeert. De titel van de rapportage. Het adviesbureau dat de rapportage heeft opgesteld. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 25 van

141 Referentienummer Kenmerk Het kenmerk van de rapportage. Het provinciale kenmerk van de rapportage. Tabel Ubi-code Ubi-omschrijving Van Tot Historische bedrijfsactiviteiten op deze locatie Verontreinigende bronnen op locatieniveau; onderverdeeld naar UBI-codes (Uniforme Bron Indeling potentieel bodemvervuilende activiteiten). Omschrijving van de verontreinigende bron. Begindatum van de verontreinigende activiteit. Einddatum van de verontreinigende activiteit. Tabel Matrix Overschrijding Oppervlakte Volume Van Tot Stof Concentratie Aangetroffen verontreinigingen Deel van de bodem waarin de verontreiniging zich bevindt. Mate van verontreiniging behorend bij het oppervlak en/of volume. Het aantal m2 dat verontreinigd is. Het aantal m3 dat verontreinigd is. De diepte vanaf waar de verontreiniging begint. De diepte tot waar de verontreiniging aanwezig is. Soort verontreiniging (stof). De concentratie van de verontreiniging. Tabel Datum Gerealiseerd bovengrond Gerealiseerd ondergrond Uitgevoerde (deel)saneringen Datum waarop de (deel-)sanering afgerond is Sanerings varianten bovengrond. Sanerings varianten ondergrond. Tabel Stof Concentratie Restverontreinigingen Soort restverontreiniging (stof). De concentratie van de restverontreiniging. Rapportage GloBis-gegevens Provincie Flevoland - Pagina 26 van

142 ~nformatîeformu~ier Bodem Naam: fl Telefoonnummer: ~ ~ 3/ Betreft de locatie: ~ ~ Dit formulier wordt gevoegd bij een O Aanvraag bouwvergunning (d.d.: ) dossiernummer o Melding grondverzet (d.d.: ) meldingnummer: o Anders, namelijk: Bij een bouwaanvraag gaan de onderstaande vragen over de hele kavel, bij grondve. zet over de herkomstiocatie. S~) Is er in het verleden reeds bodemonderzoek verricht? (zo ja, kopie bodemonderzoek meesturen) JaJ~ee ~ Heeft er ter plaatse van de locatie in het heden of verleden opslag van grondstoffen of enig ander bedrijfsmatige activiteit plaatsgevonden? Zo ja korte toelichting geven: Je/nee* Is er ooit puin of ander gebroken, steenachtig materiaal op de locatie toegepast? (bijvoorbeeld als verharding) Om wat voor materiaal gaat het?,~leinee* ~Bi~te~F~bevonden zich op het perceel ondergrondse en/of bovengrondse tanks? (zo ja, de ligging daarvan dan aangeven op een situatietekening) ~ Is er ooit ter plaatse van de locatie afval verbrand of is er ooit brand uitgebroken? Ja/eee* Je/nee* Is er ter plaatse van of nabij de locatie asbest (plaat)materiaal toegepast ef ~ ~ Ja/~eef Is er een andere reden om te twijfelen aan de kwaliteit van de grond? Zo ja, waarom? Je/nee* * doorhalen wat niet van toepassing is Voeg bij dit formulier een uitdraai van de bodemrapportage van de Provincie Flevoland. Deze kunt u vinden op h ~p 1 ~ ~rc r~j ~ici~i~ J I/~ ~ ~ Door dit formulier in te leveren bij uw melding of vergunningaanvraag geeft u aan dat u gebruik wilt maken van de vrijstellingsregeling. Ik verklaar het bovenstaande naar waarheid te hebben ingevuld en op de hoogte te zijn van de toelichting op de achterzijde van dit formulier. Plaats: Datum:,~ Ç 3 7~ ~ Handtekening

143 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: R. Timmermans Afdeling: WIZ Bedrijfsondersteuning Telefoon: wethouder WMO en maatschappelijke dienstverlening 2.1 Iedereen doet mee Bieden van zorg Punt 8e. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Voorstel tot wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van indexering WMOvervoerstarieven. Voorgesteld besluit Een tweede lid aan artikel 8.2 aan de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning toe te voegen om indexatie van de WMO-vervoerstarieven per 1 januari 2013 aan de hand van het, tevens door de overige gemeenten uit het samenwerkingsverband gehanteerde, NEA-indexcijfer mogelijk te maken. Aanleiding De Regiotaxi is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten NOP, Zeewolde, Lelystad en Dronten en de Provincie Flevoland. De Regiotaxi verzorgt vervoer voor alle inwoners uit de betreffende gemeenten waarvoor het gewone openbaar vervoer niet toereikend of niet toegankelijk is. De reizigerspopulatie van de Regiotaxi bestaat uit 2 groepen: 1. de inwoners die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en een indicatie hebben volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO); 2. de gewone openbaar vervoer reizigers. De wettelijke verantwoordelijkheid voor vervoer voor groep 1 ligt bij de gemeente. Voor het vervoer van groep 2 is de provincie verantwoordelijk. De opdracht om het vervoer te verzorgen is eind 2009 gezamenlijk aanbesteed en per 1 april 2010 gegund aan vervoersmaatschappij De Vier Gewesten uit Tilburg. Jaarlijks worden deze vervoerstarieven conform artikel 8.2 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning door het college geïndexeerd op basis van het CBS-indexcijfer. Op basis van de in dit voorstel opgenomen argumentatie wordt voorgesteld om voor de indexering van de vervoerstarieven vanaf 1 januari 2013 uit te gaan van de NEA-indexering en daartoe artikel 8.2 te wijzigen. Beoogd effect Het mogelijk maken de vervoerstarieven genoemd in artikel 5.1, lid 1, onder a, uit de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te indexeren aan de hand van het in de taxibranche gebruikelijke NEA-indexcijfer. HB1304 paginanummer 1

144 Nummer: Argumenten Jaarlijks worden de tarieven voor het WMO-vervoer per 1 januari geïndexeerd. Om de hieronder genoemde redenen wordt voorgesteld deze indexering niet langer op basis van het CBS-indexcijfer te laten plaatsvinden maar op basis van het NEA-indexcijfer. Het NEA-indexcijfer geeft een realistischer beeld van de prijsstijgingen binnen de taxibranche. In tegenstelling tot het CBS-indexcijfer zijn hierin onder andere de prijsstijgingen van brandstof en loonkosten meegenomen. De overige gemeenten binnen het samenwerkingverband (NOP, Dronten en Zeewolde) indexeren de tarieven voor het WMO vervoer ook aan de hand van het NEA-indexcijfer. Gelet op bovenstaande ligt het voor de hand om onze WMO vervoerstarieven (genoemd in artikel 5.1 lid 1 onder a van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning) ook op deze wijze te indexeren. Voor de overige WMO voorzieningen wordt de indexering op grond van het CBS-indexcijfer gehandhaafd. Financiële aspecten Het NEA-indexcijfer is de laatste jaren altijd hoger uitgevallen dan het CBS-indexcijfer. Hantering van het NEA-indexcijfer zal derhalve meer baten opleveren dan het CBS-indexcijfer. Het aantal WMO ritten komt in 2012 uit op ritten. Na een jarenlange stijging in het aantal ritten is het aantal in 2012 voor het eerst gedaald met 16%. Een mogelijke verklaring voor deze beweging ligt in de eigen bijdrage die sinds 1 januari 2012 voor de vervoersvoorziening binnen de WMO wordt geheven. Het is op dit moment nog niet duidelijk of deze dalende trend zich in 2013 zal continueren. Thans is in de meerjarenbegroting voor 2013 een bedrag van gereserveerd binnen het afdelingsproduct voorzieningen gehandicapten. Bij de vaststelling van dit budget is rekening gehouden met de daling van het aantal ritten in Indexatie levert per rit een 0,10 aan extra inkomsten op. Met het huidige aantal ritten is dit een bedrag van 7918,70. Kanttekeningen Sedert 1 januari 2013 wordt, door een communicatiefout bij de provincie, het geïndexeerde tarief van 1,60 geheven door de vervoerder. Dit is reeds naar de cliëntenraad gecommuniceerd. Omdat de ingangsdatum met terugwerkende kracht 1 januari 2013 is, bestaat er een rechtmatigheidsrisico indien iemand bezwaar zou maken. In dat geval zou er in theorie ook een terugbetalingsverplichting kunnen ontstaan. Op dit moment hebben we geen aanleiding om te veronderstellen dat dat een substantieel risico is. Communicatie en voortgang De wijziging van de verordening zal in de Flevopost worden gepubliceerd. Lelystad, 9 april Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg HB1304 paginanummer 2

145 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 9 april 2013; B E S L U I T: een tweede lid aan artikel 8.2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning toe te voegen met de volgende formulering: Het college verhoogt in afwijking van het eerste lid jaarlijks per 1 januari het in artikel 5.1, lid 1, onder a, gestelde tarief aan de hand van de prijsindex volgens het kennisplatform NEA. Lelystad, 14 mei De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter, HB1304 paginanummer 3

146 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: Wethouder Onderwijs,. sport, werk en inkomen. 2.2 Op weg met talent Schoolloopbaan T.J.H. Donker BLD Sociaal Maatschappelijk Beleid Punt 8f. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Verordening Voorzieningen huisvesting onderwijs Voorgesteld besluit 1. De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 vast te stellen. 2. De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2008 in te trekken met ingang van de datum waarop de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 in werking treedt. Aanleiding De huisvesting van het primair onderwijs, de regionale expertisecentra en het voortgezet onderwijs is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Om uitvoering te geven aan deze taak dient de gemeente te beschikken over een verordening waarin de regels en procedures betreffende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zijn vastgelegd. De concretisering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting vindt daarnaast plaats door de jaarlijkse vaststelling en uitvoering van een integraal huisvestingsplan onderwijs (IHP) en het Meerjarenonderhoudsplan onderwijs (MOP). De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (hierna: de Verordening) vormt naast het gemeentelijk beleid op het gebied van onderwijshuisvesting - het formele toetsingskader voor de in het IHP en het MOP op te nemen voorzieningen. Net als de meeste andere gemeenten is voor het opstellen van de verordening in Lelystad gebruik gemaakt van een daartoe door de VNG opgestelde model-verordening. In Lelystad is er echter, in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen, van meet af aan voor gekozen om voor wat betreft de te volgen procedures af te wijken van hetgeen hierover in de model-verordening is opgenomen. De essentie van de van de modelverordening van de VNG afwijkende procedures die in Lelystad worden gevolgd is een integrale invulling van de gemeentelijke taak op het gebied van de onderwijshuisvesting, inhoudende dat gemeente en bevoegde gezagsorganen gezamenlijk trachten te komen tot een zo goed mogelijk voorzieningenniveau in de stad. Het jaarlijks opstellen van een huisvestingsprogramma op basis van een door bevoegde gezagsorganen te volgen schriftelijke aanvraagprocedure, conform de VNG-modelverordening, leent zich niet goed voor de genoemde integrale invulling van de gemeentelijke taak. Daarom wordt voorgesteld om opnieuw af te wijken en de in de praktijk goed werkende huidige procedure te blijven hanteren. HB1302 paginanummer 1

147 Nummer: Sinds de vaststelling van de Verordening in 2008 is de procedure voor wat betreft de totstandkoming van het IHP echter gewijzigd, in die zin dat de IHP-procedure sinds 2010 is afgestemd op de gemeentelijke begrotingscyclus. De Verordening dient nog op deze ontwikkeling te worden aangepast. Aanpassing van de verordening is verder nodig om het te laten aansluiten bij: - de sinds enkele jaren gevolgde werkwijze voor wat betreft de totstandkoming van het MOP. Het huidige handboek, als onderdeel van de huidige verordening, is verouderd en beschrijft nog niet de huidige procedure van de totstandkoming van het MOP; - het vorig jaar door de raad vastgestelde beleidskader Onderwijshuisvesting Primair Onderwijs. In bijgaande Verordening zijn deze ontwikkelingen verwerkt. Daarnaast zijn onder meer ter vervanging van het handboek onderdelen van de Verordening uitgewerkt in door het college vast te stellen Nadere regels. Aanpassing van de Verordening is daarnaast aangegrepen om deze te actualiseren conform prijspeil 2013 voor wat betreft de normbedragen die erin zijn opgenomen en conform de wijzigingen die de VNG sinds 2008 in de modelverordening heeft aangebracht. Uitzondering op dit laatste vormt de berekeningssystematiek voor de bepaling van de ruimtebehoefte. In afstemming met de schoolbesturen is er voor gekozen de door de VNG gewijzigde berekeningssystematiek niet over te nemen. In Lelystad blijven wij voor het basis en speciaal onderwijs uitgaan van het berekenen van de ruimtebehoefte vertaald naar lokalen in plaats van m2 s. Deze systematiek sluit beter aan bij de praktijk en de wijze waarop het onderwijs is georganiseerd. Beoogd effect - Afstemming van de onderwijshuisvestingsregelgeving op gemeentelijk beleid en op de Uitvoeringspraktijk. - Verbetering van de rechtmatige uitvoering van de wettelijke taak van de gemeente om te zorgen voor voldoende en adequate huisvesting van de scholen op haar grondgebied. Argumenten 1.a. De Verordening is geactualiseerd en vereenvoudigd. De wijzigingen betreffen: - de procedurebepalingen in de Verordening zijn beperkt tot hoofdlijnen en in overeenstemming gebracht met de uitvoeringspraktijk; - in tegenstelling tot de Verordening uit 2008 vormt het beleidskader voor onderwijshuisvesting geen integraal onderdeel meer van de Verordening, deze is apart al vastgesteld; - de Verordening is, waar van toepassing, aangepast op het (vorig jaar vastgestelde) beleidskader Onderwijshuisvesting Primair Onderwijs; - de Verordening is geactualiseerd conform de wijzigingen van de VNG-modelverordening (met uitzondering van de hierboven onder aanleiding genoemde berekeningssystematiek); - de in de Verordening opgenomen normbedragen zijn geactualiseerd conform prijspeil Met de vaststelling van de gewijzigde verordening en bijbehorende Nadere regels worden ook de huidige knelpunten in (het tijdspad) van de besluitvormingsprocedures verholpen. Uitstel tot de hieronder onder kanttekeningen genoemde wetswijziging zou in de tussentijd een juiste en rechtmatige uitvoering van de gemeentelijke taak op het gebied van onderwijshuisvesting bemoeilijken. 1.b. De Verordening is voorgelegd aan de betrokken schoolbesturen conform de wettelijke verplichting hieromtrent. Op 15 februari 2013 hebben de schoolbesturen in de Stuurgroep Talentontwikkeling ingestemd met herziene Verordening. De Stuurgroep adviseert het gemeentebestuur de Verordening inclusief bijlagen vast te stellen. 2. Intrekking van de Verordening 2008 heeft geen gevolgen voor de reeds ontvangen onderwijshuisvestingsaanvragen. Op basis van het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 37 van de nieuwe verordening, blijven op aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze herziene verordening zijn ingediend, de bepalingen zoals opgenomen in de Verordening 2008 van toepassing. Dit heeft echter geen gevolgen voor de in het IHP voorgestelde voorzieningen. HB1302 paginanummer 2

148 Nummer: Financiële aspecten De verordening heeft geen rechtstreekse financiële gevolgen. De Verordening is in de eerste plaats een juridisch toetsingskader. De financiële aspecten van de gemeentelijk taken rondom onderwijshuisvesting worden jaarlijks meegenomen in de integrale afweging door de raad binnen de gemeentelijke begrotingscyclus. Het beleidskader Onderwijshuisvesting Primair Onderwijs vormt hiervoor het inhoudelijk toetsingskader. Kanttekeningen Het Rijk is voornemens om de verantwoordelijkheid voor het groot onderhoud van het primair en speciaal onderwijs met ingang van 2015 over te hevelen van gemeenten naar schoolbesturen (voor het voortgezet onderwijs is dit reeds gebeurt). Dit zal ook van invloed zijn op de Verordening, maar op dit moment is er nog weinig duidelijk over de precieze inhoud van de regeling omdat de Verordening 2008 op dit moment niet meer actueel is en op onderdelen knelpunten in de uitvoering oplevert, wordt voorgesteld de verordening nu te herzien en niet te wachten op deze wetswijziging. Communicatie en voortgang Na vaststelling ervan wordt de Verordening gepubliceerd en opgenomen op de gemeentelijke website en De Lelystadse schoolbesturen worden daarnaast schriftelijk geïnformeerd. Lelystad, 5 maart Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg HB1302 paginanummer 3

149 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 5 maart 2013; B E S L U I T: 1. de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 vast te stellen; 2. de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2008 in te trekken met ingang van de datum waarop de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 in werking treedt. Lelystad, 14 mei De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter, HB1302 paginanummer 4

150 Toelichting wijzigingen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 De Lelystadse Verordening is voor het laatst gewijzigd in Onderdeel van deze Verordening is een gedetailleerde procesbeschrijving (het handboek voorzieningen huisvesting ) en een beleidskader. Zowel de procesbeschrijving als het beleidskader zijn niet meer actueel. Dit leidt tot knelpunten in de (rechtmatige) uitvoering van de gemeentelijke taak op het gebied van onderwijshuisvesting. De Verordening is daarom op deze onderdelen aangepast. De wijzigingen worden hieronder inhoudelijk nader toegelicht. Naast deze meer beschrijvende toelichting is als bijlage een toelichting per artikel opgesteld. Aanpassing van de Verordening is daarnaast aangegrepen om deze te actualiseren: conform prijspeil 2013 voor wat betreft de normbedragen die erin zijn opgenomen en conform de wijzigingen die de VNG sinds 2008 in de modelverordening heeft aangebracht. De VNG modelverordening vormt namelijk de basis voor zowel de Lelystadse Verordening uit 2008 als voor de nu voorliggende Verordening. Dit echter met uitzondering van de volgende onderdelen: Afwijkingen VNG-modelverordening - De berekeningsystematiek: in 2008 heeft de VNG de berekeningssystematiek voor het bepalen van de ruimtebehoefte van het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs gewijzigd. In overeenstemming met de schoolbesturen is er voor gekozen deze wijziging niet over te nemen in de Lelystadse Verordening, maar de klassieke rekenwijze te blijven toepassen. Dit wil zeggen dat de ruimtebehoefte van een school blijft worden bepaald in het aantal lokalen in plaats van in m2. Deze systematiek sluit beter aan bij de praktijk en de wijze waarop het onderwijs is georganiseerd, reden waarom ook veel andere gemeenten dit blijven hanteren. De in de voorliggende Verordening opgenomen bepalingen die de berekening van de ruimtebehoefte van het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs betreffen, zijn daarom niet gewijzigd ten opzichte van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs De procedurebepalingen: de modelverordening gaat uit van een schriftelijke aanvraagprocedure voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen en toekenning van aanvragen tot aan een vastgesteld bekostigingsplafond. In Lelystad is er echter, in overeenstemming met de betrokken schoolbesturen, van meet af aan voor gekozen om voor wat betreft de te volgen procedures af te wijken van hetgeen hierover in de model-verordening is opgenomen. De in Lelystad gevolgde werkwijze is gebaseerd op een integrale invulling van de gemeentelijke taak op het gebied van de onderwijshuisvesting, inhoudende dat gemeente en bevoegde gezagsorganen in gezamenlijk overleg trachten te komen tot een zo goed mogelijk voorzieningenniveau in de stad. Daarnaast vindt in Lelystad de beschikbaarstelling van middelen pas plaats op basis van een integraal en uitgewerkt huisvestingsprogramma (IHP). De van de modelverordening afwijkende procedures zijn in de Verordening 2008 beschreven in het eerder genoemde Handboek Voorzieningen Huisvesting Onderwijs (bijlage VIII). Hoewel de essentie van de in de praktijk gevolgde werkwijzen ongewijzigd is gebleven, hebben zich sinds de vaststelling van de Verordening in 2008 een aantal ontwikkelingen voorgedaan die aanpassing van procedurebepalingen noodzakelijk maken. Dit betreft bijvoorbeeld de IHP-procedure die sinds 2010 is afgestemd op de gemeentelijke begrotingscyclus en de sinds enkele jaren gewijzigde werkwijze voor wat betreft de totstandkoming van het MOP. Daarnaast is het handboek verouderd voor wat betreft de uitvoerende organisatieonderdelen. Om deze redenen komt handboek te vervallen. De procedurebepalingen zijn in de herziene Verordening beperkt tot hoofdlijnen en in overeenstemming gebracht met de uitvoeringspraktijk. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.

151 Wijzigingen ten opzichte van de Verordening voorzieningen huisvesting De verordening is, waar van toepassing, aangepast op het (vorig jaar vastgestelde) beleidskader Onderwijshuisvesting Primair Onderwijs Met het vaststellen van het Beleidskader onderwijshuisvesting PO is het in de huidige Verordening opgenomen beleidskader onderwijshuisvesting (bijlage VII) niet meer actueel. Dit beleidskader vormt daarom geen onderdeel meer van de gewijzigde Verordening. Daarnaast is de Verordening, waar van toepassing, aangepast op de nieuwe beleidsuitgangspunten. Concreet vertaalt zich dit als volgt: - In artikel 1, begripsbepalingen, is onder u. toegevoegd het begrip voedingsgebied en de bepaling van de betekenis ervan. - In bijlage I is voor wat betreft de scholen voor basisonderwijs toegevoegd de mogelijkheid om voor medegebruik te verwijzen naar een locatie binnen het voedingsgebied (naast de mogelijkheid om te verwijzen binnen 2000 meter hemelsbreed); In lijn met het leegstandbeleid van het beleidskader Onderwijshuisvesting PO en de stedelijke functie van deze voorzieningen is daarnaast: - in bijlage I voor het VO en (V)SO de verwijsafstand van maximaal 2000 meter hemelsbreed verwijderd. 2. De procedurebepalingen in de Verordening zijn beperkt tot hoofdlijnen en in overeenstemming gebracht met de uitvoeringspraktijk. Concreet vertaalt zich dit vooral in de bepalingen voor het indienen van aanvragen, het tot stand komen van het programma en het vaststellen en bekend maken van het programma (toe- of afwijzing van aangevraagde voorzieningen). De bepalingen hieromtrent zijn aan de Verordening toegevoegd onder hoofdstuk 2, de artikelen 7 tot en met 14. Met de toevoeging van deze bepalingen kan bijlage VIII Handboek voorzieningen huisvesting komen te vervallen. Daarnaast zijn een aantal een aantal beslistermijnen verlengd (van vier naar zes weken) en zijn een aantal artikelen ingekort en/of afgestemd op de uitvoeringspraktijk. Dit betreffen procedurele bepalingen welke zijn uitgewerkt in de door het college vast te stellen nadere regels. Een voorbeeld hiervan is de bepaling omtrent de gegevens verstrekking (artikel 5) en zijn de bepalingen in hoofdstuk 6 (betreffende de inroostering van het gebruik van gymzalen). 3. De Verordening is geactualiseerd conform de wijzigingen van de VNG-modelverordening Uitsluitend de wijzigingen die niet de procedure of de berekeningssystematiek betreffen zijn overgenomen. Het betreft technische en tekstuele wijzigingen. In de toelichting per artikel wordt dit verder uitgewerkt. Voor de toegepaste wijzigingen wordt verwezen naar de bijlagen van de VNG-ledenbrief van 27 januari 2010 (bijgevoegd). 4. De in de Verordening opgenomen normbedragen zijn geactualiseerd conform prijspeil 2013 De geactualiseerde normbedragen zijn opgenomen in bijlage VI van de Verordening. 5. Overige wijzigingen Aanpassing van de Verordening is verder aangegrepen om de bijlagen te actualiseren. Zo zijn bijvoorbeeld de omrekentabellen voor de toekenning van extra inventaris als gevolg van de in 2001 ingevoerde groepsgrootteverkleining komen te vervalen omdat deze toekenningen reeds hebben plaatsgevonden. Artikel 35 van hoofdstuk 7 zijn daarnaast bepalingen toegevoegd die het mogelijk maken in individuele of bijzondere gevallen af te wijken van de Verordening (hardheidsclausule). Verder zijn enkele tekstuele wijzigingen toegepast die een verduidelijking geven van de bestaande inhoud en/of de leesbaarheid van de verordening vergroten en zijn foutieve verwijzingen gecorrigeerd. Tot slot is de toelichting bij de Verordening aangepast op alle bovengenoemde wijzigingen.

152 Wijzigingen ten opzichte van de Verordening voorzieningen huisvesting 2008 (per artikel) 1. De verordening is, waar van toepassing, aangepast op het (vorig jaar vastgestelde) beleidskader Onderwijshuisvesting Primair Onderwijs Met het vaststellen van het Beleidskader onderwijshuisvesting PO is het in de huidige Verordening opgenomen beleidskader onderwijshuisvesting (bijlage VII) niet meer actueel. Dit beleidskader vormt daarom geen onderdeel meer van de gewijzigde Verordening. Daarnaast is de Verordening, waar van toepassing, aangepast op de nieuwe beleidsuitgangspunten. Concreet vertaalt zich dit als volgt: - In artikel 1, begripsbepalingen, is onder u. toegevoegd het begrip voedingsgebied en de bepaling van de betekenis ervan. - In bijlage I is voor wat betreft de scholen voor basisonderwijs toegevoegd de mogelijkheid om voor medegebruik te verwijzen naar een locatie binnen het voedingsgebied (naast de mogelijkheid om te verwijzen binnen 2000 meter hemelsbreed); In lijn met het leegstandbeleid van het beleidskader Onderwijshuisvesting PO en de stedelijke functie van deze voorzieningen is daarnaast: - in bijlage I voor het VO en (V)SO de verwijsafstand van maximaal 2000 meter hemelsbreed geschrapt. 2. De procedurebepalingen in de Verordening zijn beperkt tot hoofdlijnen en in overeenstemming gebracht met de uitvoeringspraktijk. Concreet vertaalt zich dit als volgt: - In artikel 1, begripsbepalingen onder g. is vastgelegd wat in Lelystad onder het begrip programma, wordt verstaan, te weten het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs en het Meerjaren onderhoudsplan onderwijs. - In artikel 3 is bepaald dat, in lijn met de uitvoeringspraktijk, voor aanvragen voor bekostiging van bouwvoorbereiding dezelfde procedure van toepassing is als die voor overige aanvragen. - In artikel 5 zijn de bepalingen dat het college nadere aanwijzingen kan geven ten aanzien van de informatieverstrekking en dat bij de gegevensverstrekking gebruik wordt gemaakt van een door het college vastgesteld formulier, vervangen door de bepaling dat het college nadere regels kan stellen aan de gegevensverstrekking. - In artikel 6 is opgenomen welke bevoegdheden het college heeft ter uitvoering van de verordening. - Bepalingen voor het indienen van aanvragen, het tot stand komen van het programma en het vaststellen en bekend maken van het programma (toe- of afwijzing van aangevraagde voorzieningen) zijn aan de Verordening toegevoegd onder de artikelen 7 tot en met In artikel 15, eerste lid, zijn de onderwerpen waarover in ieder geval afspraken dienen te worden gemaakt in het overleg over de wijze van uitvoering beperkt tot het bouwheerschap en de aanbesteding (de procedurele onderwerpen zijn vastgelegd in de nadere regels); - In artikel 16, zesde lid is de beslistermijn voor het beschikbaar stellen van de voor de uitvoering benodigde middelen verlengd van vier naar zes weken na ontvangst van offertes en is de mogelijkheid deze termijn met drie weken te verlengen toegevoegd. - De termijnen in artikel 18 vervallen aanspraak bekostiging zijn zodanig gewijzigd dat deze aansluiten bij de IHP-cyclus en de aanvragende partij iets meer tijd (+ 2 maanden) krijgt om een bouwopdracht te verlenen danwel koop-, huur- of erfpachtovereenkomsten te sluiten. - In artikel 28 (artikel 32 Verordening 2008) betreffende het overleg over en mededeling van de vordering van leegstand in onderwijsgebouwen ten behoeve van medegebruik voor onderwijs, zijn de procedurebepalingen zodanig aangepast dat er meer tijd beschikbaar komt - tot uiterlijk zes weken na vaststelling van het programma - voor overleg met schoolbesturen over de toepassing van het gemeentelijk vorderingsrecht ten behoeve van medegebruik van onderwijsruimten.

153 - In artikel 31 (artikel 35 Verordening 2008) betreffende het overleg en over en mededeling van de vordering van leegstand in onderwijsgebouwen ten behoeve van medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden, is de termijn voor de mededeling van de vordering verlengd van vier naar zes weken nadat het college hierover overleg heeft gevoerd met het betreffende schoolbestuur. - In hoofdstuk 6 zijn de (procedurele) bepalingen omtrent de inroostering van het gebruik van gymzalen aangepast aan de uitvoeringspraktijk. - Bijlage VIII Handboek voorzieningen huisvesting vervalt. 3. De Verordening is geactualiseerd conform de wijzigingen van de VNG-modelverordening Uitsluitend de wijzigingen die niet de procedure of de berekeningssystematiek betreffen zijn overgenomen: - In artikel 1, onderdelen i en j is vergoeding van een voorziening vervangen door bekostiging van een voorziening. - Artikel 2 onder b komt te luiden: aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9. en Artikel 2 onder c komt te luiden: onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.10 en Aan artikel 23 is de volgende zin toegevoegd: Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt. - Artikel 29 Vergoeding (artikel 33 Verordening 2008) komt te luiden: De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW. NB: Deze zin komt in plaats van deel C van bijlage IV (vervalt). Het betreft geen inhoudelijke wijziging. - In bijlage I deel A onder 1.9 vervalt aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen. NB: Deze bepaling had betrekking op de tijdelijke mogelijkheid voor het basisonderwijs om voor additionele middelen voor onderwijskundige vernieuwingen in aanmerking te komen. Deze middelen zijn in Lelystad in de periode reeds ingezet om bestaande gebouwen aan te passen ( kwaliteitsimpuls ). De middelen zijn nu verwerkt in de vierkante meter norm en de daarop gebaseerde normbedragen. Door deze wijziging vervalt tevens de toelichting op de bepaling van de omvang van de toekenning voor onderwijskundige vernieuwingen in bijlage III, deel C, onder 1.3. Idem, voor wat betreft de normbedragen voor deze voorziening zoals deze waren opgenomen in bijlage IV, deel A onder In bijlage I vervalt na deel B 3.9 I overzicht Onderhoud PO. In plaats daarvan wordt in bijlage I deel A onder onderdelen 1.10 en 2.10 en in bijlage I deel B onder onderdelen 1.10 en 2.10 opgenomen uit welke activiteiten de voorzieningen onderhoud bestaat. - In bijlage IV luidt de tekst voor 1 School voor basisonderwijs als volgt: Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW. De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragenvoor het jaar 2013 zijn aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in hoofdstuk 4, Indexering. - In bijlage IV vervalt in hoofdstuk 1 de tekst De in dit hoofdstuk... zijn incl.btw. - In bijlage IV vervalt in hoofdstuk 2 de tekst De in dit hoofdstuk.. zijn incl. BTW. - In bijlage IV vervalt in hoofdstuk 3 de tekst De in dit hoofdstuk.. zijn incl. BTW.

154 - Met de toevoeging van paragraaf 5 aanbesteding op basis van normbedragen aan bijlage IV deel A en relevante verwijzingen daar naar, wordt tot slot - de uit de Verordening 2008 blijkende veronderstelling weggenomen dat aanbestedingsregels alleen van toepassing zijn op investeringen op basis van de feitelijke kosten. 4. De in de Verordening opgenomen normbedragen zijn geactualiseerd conform prijspeil 2013 De geactualiseerde normbedragen zijn opgenomen in bijlage VI van de Verordening. 5. Overige wijzigingen - In hoofdstuk 7 zijn onder 1 en 2 van artikel 35 de volgende bepalingen toegevoegd: 1. Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze verordening en 2. Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel van deze verordening leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken. - In bijlage I is de verwijsafstand voor het bewegingsonderwijs van groep 1 en 2, in het geval van een aanvraag voor uitbreiding van een basisschool met een tweede speellokaal, vergroot van 300 naar 750 meter hemelsbreed. - In bijlage II is - conform de uitvoeringspraktijk - toegelicht dat leerlingenprognoses in principe door de gemeente Lelystad worden opgesteld. - In bijlage III, deel A onder 1.5 en onder 2.5 is vastgelegd dat scholen voor het basis en speciaal onderwijs per 1 januari 2012 voorzien zijn van voldoende inventaris. Voor het basisonderwijs komen de omrekentabellen te vervallen. NB: De omrekentabellen kunnen komen te vervallen omdat extra toekenningen als gevolg van de groepsgrootte verkleining (2001) reeds hebben plaatsgevonden. - In bijlage III, deel D onder 1 en 2, is de minimale oppervlakte van een speellokaal, ter aansluiting bij de bepalingen uit deel A van bijlage III, gewijzigd van 84 m2 netto in 90 m2 bruto oppervlakte (inclusief toestellenberging). - In bijlage IV deel B is de tekst betreffende de (Europese) aanbestedingsregels vervangen door vigerende aanbestedingsregels. Daarnaast is de procedure vergoeding op basis van feitelijke kosten toegevoegd onder deel B van bijlage IV ( in de Verordening 2008 was deze procedure in de toelichting bij de Verordening opgenomen). - In bijlage III, deel B onder 1.1. is in de formule voor het bepalen van de omvang van een tijdelijke onderwijsvoorziening de toeslag van 0,5 x het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering vervallen. Verder zijn enkele tekstuele wijzigingen toegepast die een verduidelijking geven van de bestaande inhoud en/of de leesbaarheid van de verordening vergroten en zijn foutieve verwijzingen gecorrigeerd. De toelichting bij de Verordening is tot slot - aangepast op bovengenoemde wijzigingen.

155 CONCEPT Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013

156 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 Gemeente Lelystad Concept Feb

157 Inhoudsopgave pagina HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 5 Artikel 2 Omschrijving voorziening in de huisvesting 6 Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen 7 Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen 7 Artikel 5 Informatieverstrekking 7 Artikel 6 Bevoegdheden college 7 HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht Paragraaf 2.1 Aanvragen programma 8 Artikel 7 Indiening aanvraag 8 Artikel 8 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag 8 Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht 8 Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting 8 Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad 9 Paragraaf 2.3 Vaststelling programma en overzicht 9 Artikel 11 Tijdstip vaststelling 9 Artikel 12 Inhoud programma 10 Artikel 13 Inhoud overzicht 10 Artikel 14 Bekendmaken besluit 10 Paragraaf 2.4 Uitvoering programma 10 Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering 10 Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes 11 Artikel 17 Aanvang bekostiging 12 Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging 12 HOOFDSTUK 3 Aanvragen met een spoedeisend karakter Artikel 19 Indiening aanvraag 12 Artikel 20 Inhoud aanvraag 12 Artikel 21 Tijdstip beslissing 13 Artikel 22 Inhoud beslissing 13 Artikel 23 Uitvoering beslissing 13 Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging 13 HOOFDSTUK 4 Medegebruik en verhuur Paragraaf 4.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie 14 Artikel 25 Aanduiding omstandigheden 14 Artikel 26 Omschrijving leegstand 14 Artikel 27 Nalaten vordering; volgorde van vorderen 15 Artikel 28 Overleg en mededeling 15 Artikel 29 Vergoeding 16 Paragraaf 4.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden 16 Artikel 30 Aanduiding omstandigheden 16 Artikel 31 Overleg en mededeling 16 Paragraaf 4.3 Verhuur 16 Artikel 32 Toestemming college 16 HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen Artikel 33 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud 17 2

158 HOOFDSTUK 6 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs Artikel 34 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik 17 HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 35 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien 18 Artikel 36 Indexering 18 Artikel 37 Citeertitel; inwerkingtreding; overgansrecht 18 Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen 20 DEEL A Lesgebouwen School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs 30 DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs 40 Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognose 43 Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling 44 DEEL A De bepaling van de capaciteit School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs 52 DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs 59 DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs 68 DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs Gymnastiekruimten 71 III-1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs' 72 III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs' 73 Bijlage IV Financiële normering 73 DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen School voor basisonderwijs School voor (voortgezet) speciaal onderwijs School voor voortgezet onderwijs Indexering Aanbesteding bij vergoeding op basis van normbedragen 96 DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten 97 3

159 Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen Volgorde van hoofdprioriteiten Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten 98 Bijlage VI Regeling Bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs 101 Toelichting op de verordening 104 4

160 De raad van de Gemeente Lelystad Op het voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d.... [datum]; gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen; gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs; overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen; besluit vast te stellen de volgende: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad 2013 HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder a. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente; c. school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs; d. - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; - school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra; - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs. e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs-, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht; f. voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening; g. programma: Het integraal huisvestingsplan onderwijs (IHP) en het Meerjaren onderhoudsplan onderwijs (MOP) - IHP: Het integraal huisvestingsplan onderwijs waarin opgenomen welke voorzieningen genoemd in artikel 2 onder a, b, d, e en f voor bekostiging in aanmerking komen; 5

161 - MOP: Het meerjaren onderhoudsplan onderwijs waarin opgenomen welke voorzieningen genoemde in artikel 2 onder c voor bekostiging in aanmerking komen. h. overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening; i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening heeft ingediend; j. aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding; k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is; l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is; m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening; p. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs; q. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden; r. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs; s. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs; t. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs. u. voedingsgebied: het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen van een school afkomstig is, waarbij voor de grensafbakening van het voedingsgebied wordt aangesloten bij de wijkindeling van Lelystad zoals die door de gemeente worden gehanteerd bij het opstellen van de bevolkingsen leerlingenprognoses. Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden: a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit: 1. nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie; 2. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest; 3. gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school 4. verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school; 5. terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening; 6

162 6. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht; 7. inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht; 8. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie. b. aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9 en 2.9; c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.10 en 2.10; d. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie; e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden. f. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1 en sub 2, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding indien de voorziening van een dusdanige omvang is dat redelijkerwijs niet voor 1 december van het jaar volgend op de vaststelling van het programma, een bouwopdracht voor de betreffende voorziening kan worden verleend. Hierop is het bepaalde in hoofdstuk 2 van toepassing. Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen 1. Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval. 2. De genormeerde bekostigingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV deel A en is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1, 2, 6, 7 en 8 en onder en artikel De bekostiging op basis van de feitelijke kosten is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 3, 4, 5 en onder b, c, d en e. De bekostiging wordt vastgesteld met inachtneming van Bijlage IV deel B. Artikel 5 Informatieverstrekking 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking. Artikel 6 Bevoegdheden college 1. Het college is bevoegd op basis van deze verordening besluiten te nemen over vergoedingen, voor zover deze passen binnen het door de raad vastgestelde beleid en de door de raad middels vaststelling van de begroting voor onderwijshuisvesting beschikbaar gestelde budgetten. 7

163 2. Het college kan nadere regels vaststellen voor een nadere invulling en uitvoering van deze verordening. HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht Paragraaf 2.1 Aanvragen programma Artikel 7 Indiening aanvraag 1. Het bevoegd gezag dient een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma in bij het college volgens de door het college op te stellen procedure en voor het door het college te bepalen tijdstip. 2. Aanvragen die na het tijdstip zoals bedoeld in het eerste lid zijn ingediend, neemt het college niet in behandeling. Artikel 8 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag 1. Het bevoegd gezag onderbouwd de aanvraag in ieder geval schriftelijk met: a. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit: 1 nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw; 2 onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor zover de betreffende voorziening niet reeds in het MOP is opgenomen, of; 3 herstel van een constructiefout. b. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is; 2. Indien nodig voor de beoordeling ervan door het college voorziet het bevoegd gezag de ingediende aanvraag van een nadere onderbouwing. 3. Het college stelt de aanvrager zo spoedig mogelijk nadat de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt vier weken in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet binnen deze vier weken zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten. 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overlegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3 onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf

164 Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad 1. Voordat het programma en het overzicht worden vastgesteld, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van het programma en het overzicht naar voren te brengen. 2. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor het in het eerste lid bedoelde overleg door het college schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het programma en het overzicht. 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór het in het eerste lid bedoelde overleg hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg in kennis van schriftelijk ontvangen zienswijzen. 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen. 5. Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. 6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid. 7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. - In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad. 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid. Paragraaf 2.3 Vaststelling programma en overzicht Artikel 11 Tijdstip vaststelling 1. a. Het programma en het overzicht voor zover deze het IHP betreffen, worden voor 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend, vastgesteld. b. Het programma en het overzicht voor zover deze het MOP betreffen, worden voor 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, vastgesteld. 2. Voor zover het programma is vastgesteld ten laste van een gemeentelijke begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, vindt de toekenning van de in het programma opgenomen aanvragen 9

165 plaats onder de voorwaarde dat in de begroting voldoende financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Artikel 12 Inhoud programma 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot: a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I; b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II; c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III; Van de voor toekenning aanmerking komende voorzieningen kent het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen toe voor zover dit past binnen de door de raad beschikbaar gestelde middelen voor de bekostiging van onderwijshuisvestingsvoorzieningen zoals bedoeld in deze verordening. 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V. 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, aangegeven: a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld; b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen. Artikel 13 Inhoud overzicht 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid niet in het programma zijn opgenomen; 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen. Artikel 14 Bekendmaken besluit 1 De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht geschiedt binnen vier weken na de datum van de vaststelling door toezending door het college van het besluit aan de bevoegde gezagsorganen. 2. Het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht wordt tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd. Paragraaf 2.4 Artikel 15 Uitvoering programma Overleg wijze van uitvoering 1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt de gemeente in overleg met de aanvrager om afspraken te maken over de wijze van uitvoering van de toegekende voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, in ieder geval afspraken gemaakt over: 10

166 a. het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs; b. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt. Bijlage IV deel A onder 5 en bijlage IV deel B zijn hierbij van toepassing. 2. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt. 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het tweede lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing. 4. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het tweede lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen. Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, tweede lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college. 2. a. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. b. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager. 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking. 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing. 6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de 11

167 uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van de beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend. Artikel 17 Aanvang bekostiging Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening. Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 december van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop. 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 december een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend. 3. Het college beslist binnen vier weken op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd. HOOFDSTUK 3 Aanvragen met een spoedeisend karakter Artikel 19 Indiening aanvraag Het bevoegd gezag dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma is opgenomen, maar die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan bij het college een aanvraag om bekostiging van die voorziening indienen. Artikel 20 Inhoud aanvraag 1. De aanvraag dient in ieder geval schriftelijk te worden onderbouwd met: a. een onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening en een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken; b. de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een vastgesteld of nog vast te stellen programma; c. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid en 12

168 d. voor zover nog niet bij de gemeente aanwezig, een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f. 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Artikel 21 Tijdstip beslissing 1. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college. 2. Indien een beschikking niet binnen zes weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Artikel 22 Inhoud beslissing 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot: a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I ; b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ; c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III. 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten. 3. Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten en een afschrift hiervan aan het college zijn toegezonden. Artikel 23 Uitvoering beslissing Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt. Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging 1. Indien niet voor het in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstip een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan 13

169 het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing. 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn. 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen. HOOFDSTUK 4 Medegebruik en verhuur Paragraaf 4.1 Artikel 25 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie Aanduiding omstandigheden Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien: a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 7 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend; b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien; c. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school; e. er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school. Artikel 26 Omschrijving leegstand 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: a. Wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals is vastgesteld op basis van bijlage III, deel A dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen. b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte: a. wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren; 14

170 b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is; c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert. Artikel 27 Nalaten vordering; volgorde van vorderen 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen. 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit. 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt: a. als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt; b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt. 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken. Artikel 28 Overleg en mededeling 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. 2. Binnen zes weken na de vaststelling van het programma doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben. 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. 4. Binnen drie weken na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben. 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval: a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd; b. een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt; c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft; d. een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt; e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik. 15

171 Artikel 29 Vergoeding De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW. Paragraaf 4.2 Artikel 30 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden Aanduiding omstandigheden Het college kan overgaan tot vordering indien: a. sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 26; b. sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken. Artikel 31 Overleg en mededeling 1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag. 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde: a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt; b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school; c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt; d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is; e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen. 3. Binnen zes weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien. Paragraaf 4.3 Artikel 32 Verhuur Toestemming college 1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college. 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan conform de door het college daartoe op te stellen procedure en bevat in ieder geval een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte. 3. Het college verleent geen toestemming indien: a. de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs; 16

172 b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school. HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen Artikel 33 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud 1. Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte. 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt. 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag. 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt. 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is. HOOFDSTUK 6 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs Artikel 34 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik 1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte conform de door het college daartoe op te stellen procedure. De procedure is gebaseerd op de in dit hoofdstuk opgenomen uitgangspunten: 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 7, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is. 3. Het college stelt jaarlijks voorafgaand aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven de inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte. 4. Het college neemt bij de vaststelling van de inroostering het volgende in acht: a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B; b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte; c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte. 17

173 5. Alvorens het college de inroostering vaststelt, wordt het bevoegd gezag in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de inroostering kenbaar te maken. Indien het college bij de vaststelling van de inroostering afwijkt van één of meer afwijkende zienswijzen op de inroostering, dan wordt dit gemotiveerd. 6. De inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens: a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte; b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt; c. een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt; d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge bijlage VI Regeling bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. e. Het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d wordt slechts opgenomen in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt. 7. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 28, vierde lid. HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 35 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien 1. Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze verordening. 2. Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel van deze verordening leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken. 3. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 36 Indexering Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling. Artikel 37 Citeertitel; inwerkingtreding; overgangsrecht 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Op aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, zijn de bepalingen zoals opgenomen in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2008 van toepassing. 18

174 Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van... [datum]. De voorzitter, De griffier, 19

175 Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen: deel A: lesgebouwen; deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening. DEEL A Lesgebouwen 1. School voor basisonderwijs De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college. 1.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit: a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. 1.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit: a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging); b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied van de school en/of 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. 20

176 Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als: a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college; b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie; c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. 1.3 Uitbreiding Uitbreiding algemeen De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat er ten minste één groep extra leerlingen boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is; b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren. d. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit: a. het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl b. voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 750 meter hemelsbreed b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit: a. het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; 21

177 b. het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en c. het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl d. medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en e. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken. 1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit: a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen meter hemelsbreed; d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. 1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat: a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het voedingsgebied van de school en/of op een afstand van meer dan meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl b. er binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college. 1.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D. 22

178 1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van een aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo n uitbreiding nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusiedeelnemende scholen. De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor (speciaal) basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal. 1.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage II, deel A, aanwezig is. 1.9 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit: a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; b. een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar; c. creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw; d. creëren speellokaal binnen het gebouw; e. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving; f. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en g. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen. De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar. 23

179 Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde brutooppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creeren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen een afstand van meter hemelsbreed. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte van een school binnen 750 meter (basisschool) of 300 meter (speciale school voor basisonderwijs) mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad g De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten: - Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen riolering - Vervangen bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en deuren inclusief hang- en sluitwerk. 24

180 - Vervangen buitenkozijnen en deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan: - permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en - noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs De voorzieningen genoemd onder 2.2, en worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college. 2.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit: a. het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren. 25

181 2.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit: a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerst lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur); b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als: a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college; b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie; c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. 2.3 Uitbreiding Uitbreiding algemeen De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is; b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest; c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende extra huisvesting voor de school te realiseren. d. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken. 26

182 2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit: a. feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; b. het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en c. het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl d. medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en, e. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken. 2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit: a1. het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. 2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat: a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen kunnen voorzien, terwijl b. er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college. 2.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven 27

183 en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D. 2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging op grond van de laatste teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo n uitbreiding nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal. 2.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingenextra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is. 2.9 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit: a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D; b. verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten; c. creëren van een extra lesruimte; d. verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw; e. functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs); f. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving; g. vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie; en h. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn. Ad b De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs. 28

184 Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde brutooppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding wordt beslist alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd. Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad g De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad h De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten: - Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen riolering - Vervangen bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. 29

185 - Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan: - permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en - noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 3. School voor voortgezet onderwijs De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college. 3.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit: a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. 30

186 3.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat: a. voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging); b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als: a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college; b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie; c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. 3.3 Uitbreiding De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en b. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren. 3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit: a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl b1. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en 31

187 c. er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. 3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat: a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen voorzien, terwijl b. er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college. 3.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D. 3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school. Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen. 3.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a. 3.9 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. 32

188 3.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening 1 School voor basisonderwijs 1.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit: a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 1.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit: a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 1.3 Uitbreiding De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit: a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of 33

189 meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit: a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en d. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw. 1.5 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is. 1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit: a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt. 1.7 Eerste inrichting meubilair De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit: a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt. De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit: a. het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt. 34

190 1.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is. 1.9 Aanpassing De aanpassingen bestaan uit: 1. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte; 2. het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte; 3. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; 4. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving; 5. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties. Ad 1 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn. Ad 2 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn. Ad 3 De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad 4 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad 5 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten: 35

191 - Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen riolering - Vervangen bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan: - permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en - noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud Herstel constructiefouten De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit: a. het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en 36

192 c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 2.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit: a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 2.3 Uitbreiding De noodzaak van uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit: a1. het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en 37

193 c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en d. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw. 2.5 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is. 2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit: a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt. 2.7 Eerste inrichting meubilair De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit: a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt. De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit: a. het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt. 2.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is. 2.9 Aanpassing De aanpassingen bestaan uit: 1. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte; 2. het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte; 3. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; 38

194 4. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving; 5. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties. Ad 1 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn. Ad 2 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn. Ad 3 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad 4 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad 5 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten: - Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen riolering - Vervangen bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. 39

195 Noodzakelijk onderhoud aan: - permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en - noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud Herstel constructiefouten De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 3. School voor voortgezet onderwijs 3.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit: a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn. 3.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit: a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerst lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn. 40

196 3.3 Uitbreiding De noodzaak van uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn. 3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte noodzaak van ingebruikneming blijkt uit: a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw. 3.5 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is. 3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit: a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt. 3.7 Medegebruik Medegebruik gymnastiekruimte De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is Huur van een sportterrein De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit: 41

197 a. het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en b. er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag. 3.8 Herstel constructiefouten noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. 3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 42

198 Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognose De leerlingenprognoses voor het primair onderwijs, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs worden in principe opgesteld door de gemeente Lelystad. Deze prognoses worden gehanteerd als een van de criteria voor het bepalen van de noodzaak van aangevraagde voorzieningen. De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school wordt, indien noodzakelijk voor de beoordeling van een aanvraag conform artikel 7, gemaakt voor een periode van tenminste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging. In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose. De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met: a. het voedingsgebied of de voedingsgebieden; b. de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied; d. de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte; e. de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad; f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en g. het onderwijs dat wordt gegeven. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij de levering van de beschrijving van het voedingsgebied worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de - aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd. Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder B van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Lelystad. 43

199 Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen: - deel A: de bepaling van de capaciteit; - deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte; - deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning; - deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen. DEEL A De bepaling van de capaciteit 1. School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden. 1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties 1 ) met een permanente of tijdelijke bouwaard 1.1. A School voor basisonderwijs De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs". De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m² (netto). De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt op basis van de bvo vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard. 1 Een 'T&B-dislocatie' is een gebouw dat als hoofdgebouw fungeerde van een basisschool die op of na 1 augustus 1992 is gefuseerd. Na de fusie is de status van het gebouw gewijzigd in die van dislocatie van de school die uit de fusie is overgebleven. 44

200 Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest Aantal groepen leerlingen Minimale bvo (inclusief m 2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen) en vervolgens te verhogen met 115 m 2 ten behoeve van één groep leerlingen Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bvo opgehoogd met 90 m 2 Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest Aantal groepen leerlingen Minimale bvo (inclusief m 2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen) Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting Aantal groepen leerlingen Minimale bvo en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van één groep leerlingen. 45

201 Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting Aantal groepen leerlingen Minimale bvo En vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van één groep leerlingen Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw kleiner is dan het aantal groepen zoals normatief vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In dat geval wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is "overgedimensioneerd". De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid. 1.1.B Speciale school voor basisonderwijs De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 voor gebouwen met een permanente bouwaard, die nog niet zijn aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen,die zijn aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3. Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard, aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs vaste voet m² inclusief m² per groep toeslag extra ruimte De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom "inclusief" aangegeven. Hierin is geen speellokaal begrepen. 46

202 De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep. Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3, 4 is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In dat geval wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo, behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid. 1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor het basisonderwijs geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1,2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m² bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard, dat is aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen. Indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard, wordt uitgegaan van 80 m² bvo per groep leerlingen. De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m 2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de overdimensionering niet te bepalen. 1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 47

203 1.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 1.5 Inventaris Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2012 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd. Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Indien in het verleden, voor meer groepen onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Indien in het verleden voor minder groepen onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan. 1.6 Gymnastiekruimten Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. Een school voor het basisonderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn Terrein gymnastiekruimte De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn. 48

204 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden. 2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs. De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. - In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. - In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m² nvo. De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 "Ruimtenormering (V)SO". Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting" gehanteerd. 49

205 Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO schoolsoort vaste voet inclusief m² correctie m² toeslag m² m² aantal per groep VSO extra ruimte groepen SO doven VSO doven SO sh/esm SO visg SO lg SO lz SO zmlk SO zmok SO pi SO mg VSO sh/esm VSO visg VSO lg VSO lz VSO zmlk VSO zmok VSO pi VSO mg (SO VSO) sg doven sg sh/esm sg visg sg lg sg lz sg zmlk sg zmok sg pi sg mg De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "inclusief" gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven. In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen. Eeen voorbeeld van de berekening van het aantal m2 is in de toelichting opgenomen. De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep. 50

206 Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee het gebouw is "overgedimensioneerd" en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid. 2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit bepaald met behulp van tabel 3 gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting uit hoofdstuk 1 van deze bijlage. NB: Voor dislocaties is de "overdimensionering" niet te bepalen. 2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 2.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 2.5 Inventaris De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 51

207 2012 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd. 2.6 Gymnastiekruimten Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. Een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn. 3. Voortgezet onderwijs De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over: - de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen; - het aantal specifieke ruimten; - het aantal werkplaatsen; - het aantal gymnastieklokalen. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. 3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'. Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voor zover 52

208 deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. 3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 3.3 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd 3.4 Inventaris Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris. 3.5 Gymnastiekruimten Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn. 53

209 DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris 1. School voor basisonderwijs 1.1 Lesgebouwen School voor basisonderwijs Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b. De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D). a. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool: waarbij: G = A = B = C = G = (A + B + C) / 179 de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A wordt niet afgerond. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B wordt niet afgerond. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond. b. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool: waarbij: G = A = B = C = G = (A + B + C + D) / E de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.Het verkregen getal wordt niet afgerond. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond. 54

210 D = E = som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 6% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond. aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. 1.2 Gymnastiekruimten School voor basisonderwijs Voor een basisschool is het aantal gymgroepen leerlingen 6-12-jarigen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule: G = (A + B + C + D) / 179 De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1. Voor het bepalen van het aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht "splitsing aantal groepen leerlingen" zoals weergegeven in tabel 5. Tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G) Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen leerlingen 4 en 5 -jarigen en groepen leerlingen 6-12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining. Aantal groepen per school (G) Aantal groepen leerlingen 4 en 5 jarigen Aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen

211 Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven. In die gevallen waarin het college goedkeuring heeft verleend om ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (4 en 5 jarigen) gebruik te maken van de gymnastiekruimte van de basisschool, worden voor de bepaling van het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt, de onderbouwgroepen beschouwd als bovenbouwgroepen. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking 56

212 heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. 1.3 Inventaris School voor basisonderwijs De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten: a. onderwijsleerpakket b. meubilair a. onderwijsleerpakket Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule: G = (A + B + C + D) / E De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1. b. meubilair Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule: G = (A + B + C) / 179 De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1. Speciale school voor basisonderwijs Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. 57

213 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Lesgebouwen Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 6, "N factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Tabel 6 N factor Onderwijssoort N-factor SO N-factor VSO Dove kinderen (DO) 6 6 Slechthorende kinderen (SH) 12 7 Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens 12 7 behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) Visueel gehandicapte kinderen (VISG) 12 7 Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) 12 7 Langdurig zieke kinderen (LZ) 13 7 Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 12 7 Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) 12 7 Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI) 10 7 Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 7* 7* * tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anders is vastgesteld. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met het aantal groepen dat in de vaste voet is opgenomen. Heeft een schooltype minder dan dit aantal groepen dan bestaat er geen recht op een vaste voet voor dit schooltype. 2.2 Gymnastiekruimten Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De "N factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats. 58

214 3. School voor voortgezet onderwijs 3.1 Lesgebouwen Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten: 1. een leerlinggebonden component; 2. een vaste voet. ad 1 een leerlinggebonden component Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt. ad 2 een vaste voet De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen brutovloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg. Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling. Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs. Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Tabel 7.1.a. Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort Leerweg Ruimtetype BVO/leerling Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - Algemeen 6,18 Bovenbouw AVO/VWO - Algemeen 5,85 Bovenbouw theoretische leerweg TLW Algemeen 6,41 LWOO Algemeen 7,07 Bovenbouw techniek GLW Algemeen 5,98 - Specifiek 5,47 BLW Algemeen 4,69 - Specifiek 8,99 LWOO Algemeen 4,44 - Specifiek 12,72 Bovenbouw economie GLW Algemeen 5,95 - Specifiek 0,89 59

215 Onderwijssoort Leerweg Ruimtetype BVO/leerling BLW Algemeen 5,56 - Specifiek 2,25 LWOO Algemeen 5,85 Specifiek 3,06 Bovenbouw zorg/welzijn GLW Algemeen 5,33 Specifiek 2,10 BLW Algemeen 4,71 Specifiek 4,22 LWOO Algemeen 4,85 Specifiek 5,53 Bovenbouw landbouw GLW Algemeen 5,94 Specifiek 0,78 BLW Algemeen 5,37 Specifiek 2,34 LWOO Algemeen 5,03 Specifiek 4,69 Praktijkonderwijs Algemeen 4,41 Specifiek 7,72 Legenda TLW theoretische leerweg LWOO leerwegondersteunend onderwijs GLW gemengde leerweg BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort Ruimtetype Vaste voet Hoofdvestiging Algemeen 980 Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak Algemeen 550 Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak 0 VMBO-techniek BLW Specifiek 299 VMBO-economie BLW Specifiek 196 VMBO-zorg/welzijn BLW Specifiek 168 VMBO-landbouw BLW Specifiek 117 Praktijkonderwijs Algemeen 306 Legenda BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 BVO. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is. 60

216 3.2 Gymnastiekruimten De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs. Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs Onderwijssoort Leerweg BVO/leerling Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - 1,66 Bovenbouw AVO/VWO - 0,78 Bovenbouw theoretische leerweg TLW 1,11 LWOO 1,26 Bovenbouw techniek GLW 1,11 BLW 1,38 LWOO 1,57 Bovenbouw economie GLW 1,11 BLW 1,38 LWOO 1,57 Bovenbouw zorg/welzijn GLW 1,11 BLW 1,38 LWOO 1,57 Bovenbouw landbouw GLW 1,11 BLW 1,38 LWOO 1,57 Praktijkonderwijs - 1,99 Legenda TLW theoretische leerweg LWOO leerwegondersteunend onderwijs GLW gemengde leerweg BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) 61

217 DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen. 1. School voor basisonderwijs 1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal leerlingen. In geval van een geprognosticeerde (conform prognose bijlage II) toename van het aantal leerlingen wordt gekeken naar het aantal groepen dat 7 jaar na het jaar van het betreffende programma kan worden geformeerd. Indien dit (hogere) aantal groepen gedurende 15 jaren aanwezig is, wordt de permanente ruimtebehoefte op dit hogere aantal vastgesteld. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal ruimten wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit". Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw. Een toeslag voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. 1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar 62

218 en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat. Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit". Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". 1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D. 63

219 Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage. Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage. Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal. Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal. Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 1.4 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage. 64

220 De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I). De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit". Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw. 65

221 De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat nodig is voor het aantal groepen waarvoor tenminste vijftien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. 2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit". Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat nodig is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". 2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de 66

222 minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en/of meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en/of meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd,op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 2.4 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende bouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I). De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 67

223 De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 3. School voor voortgezet onderwijs 3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'. De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen. 3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt 68

224 bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen. De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'. 3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting. De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 3.4 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is. De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte. 69

225 De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1). De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) :

226 DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen 1. School voor basisonderwijs - minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² netto /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto; - één speellokaal per school met een minimum bruto oppervlakte van 90 m² bvo (inclusief toestellenberging) vanaf de 14 e groep een tweede speellokaal met een bruto oppervlak van 90 m2 (inclusief toestellenberging). - minimumoppervlakte leslokaal is 42 m² netto. 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs - minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² netto /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto; - een speellokaal heeft een minimum bruto oppervlakte van 90 m² bvo (inclusief toestellenberging). - minimumoppervlakte leslokaal is 42 m² netto. 3. School voor voortgezet onderwijs Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2: theorielokaal: theorievaklokaal: vaklokaal natuurkunde: vaklokaal biologie: vaklokaal scheikunde: vaklokaal handvaardigheid: vaklokaal overig: specifiek vaklokaal lassen: specifiek vaklokaal meten: werkplaats: restaurant: 42 m2 50 m2 50 m2 50 m2 60 m2 60 m2 80 m2 50 m2 50 m2 115 m2 80 m2 4. Gymnastiekruimten - de oefenruimte is minimaal 252 m² netto. - de hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m. - het gymnastiekgebouw bevat tenminste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid. 71

227 III-1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs' De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw: - De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus. - De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte. - De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend. - De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw. - Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie. - Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m². Uitzonderingen: - In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. - Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1. - Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m (bestaande bouw) te vermenigvuldigen met de factor 1,1. - Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte. III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'. Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens: - de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau; - de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m². Uitzonderingen: - de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke. - open brand of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend. - niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend. 72

228 BIJLAGE IV FINANCIËLE NORMERING Deze bijlage valt uiteen in twee delen: Deel A: vergoeding op basis van normbedragen Deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW. De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen voor het jaar 2013 zijn aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in hoofdstuk 4, Indexering. 1. School voor basisonderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor: - nieuwbouw (paragraaf 1.1) - uitbreiding (paragraaf 1.2) - tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3) - eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4) - aanpassing (paragraaf 1.5) - gymnastiek (paragraaf 1.6) 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten: - kosten voor terrein; - bouwkosten; - toeslag voor paalfundering; - toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal; - toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. 73

229 Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - vaste voet (inclusief twee groepen) ,86 - elke volgende groep ,18 De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - vaste voet (inclusief vier groepen) ,53 - elke volgende groep ,69 - bedrag toeslag extra ruimte ,94 Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 1 < 15 m 15 < 20 m > 20 m - vaste voet (inclusief twee groepen) 9.849, , ,21 - elke volgende groep 1.994, , ,68 De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 1 < 15 m 15 < 20 m > 20 m - vaste voet (inclusief vier groepen) , , ,60 - elke volgende groep 1.830, , ,15 - bedrag toeslag extra ruimte 2.179, , ,50 Toeslag voor een speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging, 90 m² b.v.o. ruimte gerealiseerd kan worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: geen paalfundering nodig ,31 lengte paalfundering 1 < 15m ,83 lengte paalfundering 15 < 20m ,30 lengte paalfundering > 20m ,23 74

230 Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het betreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen Permanente bouw 5.436,09 Tijdelijke bouw 2.719, Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m² bruto vloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1). Kosten voor terrein Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - vaste voet ,33 - bedrag per groep ,94 De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - vaste voet ,06 - bedrag per groep ,54 - bedrag toeslag extra ruimte ,87 Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 1 < 15 m 15 < 20 m > 20 m - vaste voet 4.421, , ,39 - per groep 699, , ,52 75

231 De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 1 < 15 m 15 < 20 m > 20 m - vaste voet 4.462, , ,08 - per groep 637, , ,95 - toeslag extra ruimte 759, , ,00 Toeslag voor een speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging, 90 m² BVO. ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van tenminste één groep (lokaal) plaatsvindt. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - geen paalfundering nodig ,39 - lengte paalfundering 1 < 15 meter ,35 - lengte paalfundering 15 < 20 meter ,26 - lengte paalfundering > 20 meter ,91 In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald: - Geen paalfundering ,49 - Lengte Paalfundering 1 < 15 meter ,64 - Lengte Paalfundering 15 < 20 meter ,65 - Lengte Paalfundering >20 meter ,15 Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw Hiervoor geldt hetzelfde als bij 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten. 1.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte: - per groep 80 m² - toeslag voor eerste groep 20 m² - toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie 160 m² 76

232 Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Zonder paalfundering - vast bedrag ,47 ( ,66 ) - bedrag per groep ,37 ( ,30 ) - toeslag eerste groep ,20 ( ,97 ) - toeslag hoofdlocatie ,15 ( ,61 ) Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is). De vergoeding wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bepaald op basis van de volgende bedragen: - vast bedrag ,46 ( ,56) - bedrag per groep ,89 ( ,35) Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair School voor basisonderwijs De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 77

233 Aantal groepen OLP Meubilair Totaal , , , , , , , , , , , ,03 Elke volgende groep 7.134, , ,60 Toeslag tweede speellokaal 927, , ,64 Speciale school voor basisonderwijs De bekostiging voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep. Vaste voet (incl. vier groepen) ,52 Elke volgende groep ,45 Toeslag bij de twaalfde groep ,13 Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. 1.5 Aanpassing Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 1.6 Gymnastiek Bouwkosten nieuwbouw De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt ,33 (op het schoolterrein) respectievelijk ,55 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - paallengte 1 < 15 meter ,39 - paallengte 15 < 20 meter ,15 - paallengte > 20 meter ,36 Bouwkosten uitbreiding Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m². Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit: - uitbreiding met 112 t/m 120 m² ,73 - uitbreiding met 121 t/m 150 m² ,51 78

234 Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: m² m² - paallengte 1 < 15 meter 6.758, ,73 - paallengte 15 < 20 meter , ,63 - paallengte > 20 meter , ,36 OLP en meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt ,67 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor: - nieuwbouw (paragraaf 2.1) - uitbreiding (paragraaf 2.2) - tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3) - eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4) - gymnastiek (paragraaf 2.5) Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een "bedrag vaste voet" is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals weergegeven in bijlage III, deel A, paragraaf 2.1, tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het "bedrag per groep" in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere extra groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet. 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten: - kosten voor terrein; - bouwkosten; - toeslag voor paalfundering; - toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal; - toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie; - toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw. In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. 79

235 Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Bedrag vaste voet Bedrag per groep Bedrag toeslag extra ruimte SO doven , , ,47 SO sh/esm , , ,51 SO visg , , ,51 SO lg , , ,46 SO lz , , ,51 SO zmlk , , ,98 SO zmok , , ,58 SO pi , , ,12 SO mg , , ,59 VSO doven , , ,87 VSO sh/esm , , ,24 VSO visg , , ,52 VSO lg , , ,79 VSO lz , , ,72 VSO zmlk , , ,50 VSO zmok , , ,91 VSO pi , , ,58 VSO mg , , ,87 Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen: Bedrag Bedrag Bedrag Bedrag toeslag extra ruimte voor: vaste voet per groep correctie SOVSO SOVSO SO VSO SOVSO doven , , , , ,87 SOVSO sh/esm , , , , ,92 SOVSO visg , , , , ,90 SOVSO lg , , , , ,70 SOVSO lz , , , , ,86 SOVSO zmlk , , , , ,31 SOVSO zmok , , , , ,63 SOVSO pi , , , , ,62 SOVSO mg , , , , ,48 Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte. 80

236 De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Bedragen vaste voet Bedragen per groep 1<15 15<20 > 20 1<15 15<20 > 20 SO doven , , , , , ,67 SO sh/esm , , , , , ,43 SO visg , , , , , ,05 SO lg , , , , , ,20 SO lz , , , , , ,09 SO zmlk , , , , , ,43 SO zmok , , , , , ,43 SO pi , , , , , ,43 SO mg , , , , , ,97 VSO doven , , , , , ,81 VSO sh/esm , , , , , ,81 VSO visg , , , , , ,89 VSO lg , , , , , ,87 VSO lz , , , , , ,72 VSO zmlk , , , , , ,75 VSO zmok , , , , , ,72 VSO pi , , , , , ,72 VSO mg , , , , , ,19 Bedragen toeslag extra ruimte 1<15 15<20 > 20 SO doven 1.830, , ,74 SO sh/esm 2.266, , ,15 SO visg 2.022, , ,23 SO lg 2.615, , ,92 SO lz 1.830, , ,74 SO zmlk 1.743, , ,09 SO zmok 1.830, , ,74 SO pi 1.603, , ,02 SO mg 2.301, , ,96 VSO doven 1.046, , ,30 VSO sh/esm 1.133, , ,15 VSO visg 784, , ,72 VSO lg 1.220, , ,01 VSO lz 1.569, , ,43 VSO zmlk 1.394, , ,72 VSO zmok 1.778, , ,70 VSO pi 1.307, , ,97 VSO mg 1.046, , ,30 81

237 De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO component van de SOVSO school. bedragen per groep bedragen correctie VSO 1<15 15<20 > 20 1<15 15<20 > 20 SOVSO doven 1.342, , ,41 122,05 206,46 369,40 SOVSO sh/esm 1.673, , ,07-209,23-353,93-633,26 SOVSO visg 1.673, , ,07-174,37-294,94-527,71 SOVSO lg 2.353, , ,15-470,77-796, ,83 SOVSO lz 1.726, , ,38-244,11-412,91-738,80 SOVSO zmlk 1.691, , ,84-34,88-58,99-105,54 SOVSO zmok 1.830, , ,01-331,28-560, ,66 SOVSO pi 1.656, , ,29-209,23-353,93-633,26 SOVSO mg 1.883, , ,33 87,18 147,47 263,86 extra ruimte SO extra ruimte VSO 1<15 15<20 > 20 1<15 15<20 > 20 SOVSO doven 1.830, , , , , ,30 SOVSO sh/esm 2.005, , , , , ,30 SOVSO visg 2.022, , ,50 784, , ,72 SOVSO lg 2.353, , , , , ,01 SOVSO lz 2.092, , , , , ,15 SOVSO zmlk 1.743, , , , , ,72 SOVSO zmok 959, , , , , ,58 SOVSO pi 1.604, , , , , ,30 SOVSO mg 2.301, , ,85 871, , ,57 Toeslag voor een speellokaal In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: - geen paalfundering nodig ,31 - lengte paalfundering 1 < 15 meter ,83 - lengte paalfundering 15 < 20 meter ,30 - lengte paalfundering > 20 meter ,23 Toeslag voor liftinstallatie Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag: - lift, inclusief aanbrengen schacht ,94 Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het betreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat 82

238 gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen Permanente bouw 5.436,09 Tijdelijke bouw 2.719, Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Bedrag Bedrag Bedrag toeslag vaste voet per groep extra ruimte SO doven , , ,62 SO sh/esm , , ,71 SO visg , , ,14 SO lg , , ,90 SO lz , , ,69 SO zmlk , , ,09 SO zmok , , ,69 SO pi , , ,31 SO mg , , ,15 VSO doven , , ,64 VSO sh/esm , , ,53 VSO visg , , ,71 VSO lg , , ,43 VSO lz , , ,50 VSO zmlk , , ,93 VSO zmok , , ,81 VSO pi , , ,42 VSO mg , , ,94 83

239 De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: bedrag bedrag bedrag toeslagen extra ruimte vaste voet per groep correctie SO VSO SOVSO SOVSO doven , , , , ,64 SOVSO sh/esm , , , , ,25 SOVSO visg , , , , ,17 SOVSO lg , , , , ,51 SOVSO lz , , , , ,69 SOVSO zmlk , , , , ,67 SOVSO zmok , , , , ,27 SOVSO pi , , , , ,25 SOVSO mg , , , , ,63 Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: vast bedrag (per uitbreiding): paallengte 1 < 15 meter 4.038,62 paallengte 15 < 20 meter 5.266,68 paallengte > 20 meter 7.998,59 Bedragen per groep Bedragen toeslag extra ruimte 1<15 15<20 > 20 1<15 15<20 > 20 SO doven 455, , ,57 638, , ,19 SO sh/esm 577, , ,32 789, , ,38 SO visg 583, , ,21 704, , ,97 SO lg 814, , ,94 911, , ,14 SO lz 607, , ,76 638, , ,19 SO zmlk 577, , ,32 607, , ,76 SO zmok 577, , ,32 638, , ,19 SO pi 577, , ,32 559, , ,65 SO mg 668, , ,64 802, , ,16 VSO doven 510, , ,56 364,58 946, ,26 VSO sh/esm 510, , ,56 394, , ,70 VSO visg 534, , ,11 273,43 709, ,94 VSO lg 668, , ,64 425, , ,13 VSO lz 486, , ,00 546, , ,89 VSO zmlk 565, , ,54 486, , ,00 VSO zmok 486, , ,16 619, , ,54 VSO pi 486, , ,00 455, , ,57 VSO mg 686, , ,30 364,58 946, ,26 84

240 De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen. bedragen per groep bedragen correctie SOVSO per groep 1<15 15<20 > 20 1<15 15<20 > 20 SOVSO doven 467, , ,35 42,54 110,41 223,21 SOVSO sh/esm 583, , ,21-72,92-189,26-382,65 SOVSO visg 583, , ,21-60,76-157,72-318,87 SOVSO lg 820, , ,83-164, ,66-860,97 SOVSO lz 601, , ,87-85,07-220,81-446,43 SOVSO zmlk 589, , ,10-12,15-31,55-63,78 SOVSO zmok 638, , ,19-115,45-299,67-605,86 SOVSO pi 577, , ,32-72,92-189,26-382,65 SOVSO mg 656, , ,86 30,38 78,86 159,44 bedragen toeslag extra ruimte SO VSO 1<15 15<20 > 20 1<15 15<20 > 20 SOVSO doven 638, , ,19 364,58 946, ,26 SOVSO sh/esm 698, , ,08 364,58 946, ,26 SOVSO visg 704, , ,97 273,43 709, ,94 SOVSO lg 820, , ,83 425, , ,13 SOVSO lz 729, , ,51 394, , ,70 SOVSO zmlk 607, , ,76 486, , ,00 SOVSO zmok 334,19 867, ,81 516, , ,45 SOVSO pi 559, , ,65 364,58 946, ,26 SOVSO mg 802, , ,16 303,81 788, ,38 Toeslag voor liftinstallatie Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding: - lift, inclusief aanbrengen schacht ,53 Toeslag voor een speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van tenminste een groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1. In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald: - geen paalfundering nodig ,49 - lengte paalfundering 1 < 15 meter ,64 - lengte paalfundering 15 < 20 meter ,65 - lengte paalfundering > 20 meter ,15 Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw Hiervoor geldt hetzelfde als bij 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten. 85

241 2.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte: - per groep 80 m² - toeslag voor eerste groep 20 m² - toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie 160 m² Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen: - voor de vaste voet 375,82 - per groep 4.577,48 - toeslag eerste groep 1.144,81 - toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie 9.154,39 De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Bedrag Bedrag Toeslag Toeslag vaste voet per groep 1e groep hoofdlocatie SO doven , , , ,92 SO sh/esm , , , ,92 SO visg , , , ,25 SO lg , , , ,75 SO lz , , , ,31 SO zmlk , , , ,08 SO zmok , , , ,92 SO pi , , , ,75 SO mg , , , ,75 VSO doven , , , ,08 VSO sh/esm , , , ,08 VSO visg , , , ,25 86

242 VSO lg , , , ,09 VSO lz , , , ,92 VSO zmlk , , , ,25 VSO zmok , , , ,25 VSO pi , , , ,08 VSO mg , , , ,75 SOVSO doven , , , ,25 SOVSO sh/esm , , , ,08 SOVSO visg , , , ,25 SOVSO lg , , , ,92 SOVSO lz , , , ,08 SOVSO zmlk , , , ,42 SOVSO zmok , , , ,25 SOVSO pi , , , ,08 SOVSO mg , , , ,92 Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen kan via de offerte-lijn een aparte toeslag worden gegeven. Uitbreiding tijdelijke voorziening Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met 4.027,99 en het bedrag per groep met 1.879,01. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Bedrag vaste voet Bedrag per groep SO doven , ,48 SO sh/esm , ,13 SO visg , ,77 SO lg , ,77 SO lz , ,13 SO zmlk , ,13 SO zmok , ,45 SO pi , ,13 SO mg , ,13 VSO doven , ,48 VSO sh/esm , ,48 VSO visg , ,80 VSO lg , ,13 VSO lz , ,48 VSO zmlk , ,13 VSO zmok , ,13 VSO pi , ,48 VSO mg , ,13 SOVSO doven , ,80 SOVSO sh/esm , ,80 SOVSO visg , ,45 87

243 SOVSO lg , ,77 SOVSO lz , ,80 SOVSO zmlk , ,13 SOVSO zmok , ,45 SOVSO pi , ,13 SOVSO mg , ,45 Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De bekostiging voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen; (bij doven 7 groepen) een bedrag voor elke volgende groep; een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep). Vaste voet Elke volgende groep Toeslag extra ruimte SO-doven , , ,91 SO-sh , , ,18 SO-esm , , ,30 SO-visg , , ,16 SO-lz , , ,60 SO-lg , , ,04 SO-zmlk , , ,68 SO-zmok , , ,84 SO-pi , , ,92 SO-mg , , ,63 VSO-doven , , ,67 VSO-sh , , ,44 VSO-esm , , ,45 VSO-visg , , ,75 VSO-lz , , ,58 VSO-lg , , ,88 VSO-zmlk , , ,12 VSO-zmok , , ,00 VSO-pi , , ,71 VSO-mg , , , Gymnastiek Bouwkosten nieuwbouw De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een brutovloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt ,33 (op het schoolterrein) en ,55 (op 88

244 afzonderlijk terrein). In deze vergoeding zijn begrepen de kosten van fundering op staal en de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van ,55. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven. Als extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Paallengte 1<15m ,39 ( ,39) Paallengte 15<20m ,15 ( ,15) Paallengte >=20m ,36 ( ,12) Bouwkosten uitbreiding Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit: Uitbreiding met 112 t/m 120 m ,73 Uitbreiding met 120 t/m 150 m ,51 Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: m m2 Paallengte 1<15m 6.758, ,73 Paallengte 15<20m , ,63 Paallengte >=20m , ,36 OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit: Schoolsoort Bedrag SO-doven ,75 SO-sh/esm ,79 SO-visg ,04 SO-lg/mg ,22 SO-lz/pi ,42 SO-zmlk ,42 SO-zmok ,16 VSO-doven ,64 VSO-sh/esm ,72 VSO-visg ,06 VSO-lg/mg ,17 VSO-lz/pi ,57 VSO-zmlk ,57 VSO-zmok ,80 SOVSO-doven ,59 SOVSO-sh/esm ,48 SOVSO-visg ,23 89

245 SOVSO-lg/mg ,00 SOVSO-lz/pi ,17 SOVSO-zmlk ,17 SOVSO-zmok ,56 3. School voor voortgezet onderwijs De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in: - nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1); - tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2); - eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en - gymnastiek (paragraaf 3.4). 3.1 Nieuwbouw en uitbreiding Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component 'aanpassing' deel B). De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten: - kosten van terreinen; - bouwkosten. Kosten van terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, omdat de gemeente het terrein (eventueel na aankoop) om niet beschikbaar stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Als een terrein moet worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt voor het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, voor de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor het bepalen van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bouwkosten Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. - De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B. - De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte. De bedragen in de tabel omvatten vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, 90

246 afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten. Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m2 <460m2 460<2500m2 >=2500m2 Algemene en specifieke ruimte 1.911, , ,62 Werkplaatsen 1.866, , ,22 Werkplaatsen consumptief 2.267, , ,32 Specifieke ruimte: - (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie; - handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren. Werkplaatsen: - techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek; - consumptief: werkplaats consumptieve techniek; - grafische techniek: werkplaats grafische techniek; - landbouw: groen-praktijk; De overige ruimte is algemene ruimte. Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening > 460 < 2500 m2 >= 2500 m2 Vaste voet algemeen , ,77 Vaste voet algemene sectie , ,17 Vaste voet werkplaatssectie , ,47 Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directieen nevenruimten behoren tot de categorie algemeen. Aanvullende normkosten Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling. In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport. De vergoeding is afhankelijk van de benodigde 91

247 paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules: Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter 3.515,94 18,45 Paallengte 15 tot 20 meter 3.743,16 31,21 Paallengte 20 meter of langer 4.179,12 55,84 Uitbreiding >= 1000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter 4.293,59 6,46 Paallengte 15 tot 20 meter 5.600,29 16,77 Paallengte 20 meter of langer 8.504,51 33,90 Om in aanmerking te komen voor een aanvullend bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt 11,98 per m2 terrein. 3.2 Tijdelijke voorziening Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening. De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden: - nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen; - huur van tijdelijke lokalen. Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 608,25* A ,32 A = het toegekende aantal m2 bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting. Voor het berekenen van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met het realiseren van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening. Huur van tijdelijke lokalen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 92

248 3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair Het toekennen van een vergoeding voor eerste inrichting (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming. Uitgezonderd van de vergoeding zijn vervangende nieuwbouw en ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw, omdat de eerste inrichting reeds eerder van overheidswege is bekostigd. Als bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing als inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen. Normbedragen inventaris per ruimtetype Algemene ruimte 157,35 Specifieke ruimte (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie 367,76 Handel/verkoop/administratie 224,97 Praktijkonderwijs 302,06 Werkplaatsen Techniek algemeen 385,84 Consumptief 747,19 Grafische techniek 1.428,51 Landbouw 0,00 Tot de specifieke ruimte wordt gerekend de ruimte voor: - (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie; - handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren; - praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken Tot de werkplaatsen worden gerekend de ruimte voor: - techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek; - consumptief: werkplaats consumptieve techniek; - grafische techniek: werkplaats grafische techniek; - landbouw: groen-praktijk; - praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken. De overige ruimte is algemene ruimte. 3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een brutovloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt ,33 (op het schoolterrein) respectievelijk ,55 (op afzonderlijk terrein). 93

249 De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Paallengte 1<15 meter: ,39 Paallengte 15<20 meter: ,15 Paallengte >=20 meter: ,36 Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd: a. Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs. b. Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden. c. Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs. d. Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs. Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de regeling voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (bijlage IV) onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden. Huur sportvelden Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt 20,85 per klokuur. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde 94

250 ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Meubilair L.h.m Totaal Eerste lokaal 1.078, , ,62 Tweede lokaal 1.078, , ,51 Derde lokaal 1.078, , ,34 Oefenplaats , ,57 Oefenplaats , ,07 4. Indexering De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn conform het prijspeil van 2013, zoals bekendgemaakt door de VNG in de publicatie prijsbijstelling normen onderwijshuisvesting Jaarlijks wordt door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt. Werkelijke prijsontwikkeling Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt. Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)', gepubliceerd in de 'Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar. Indien de CBS-ondexcijfers Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000 = 100 over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd. Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het integraal huisvestingsplan Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het IHP wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het IHP. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het IHP en het moment van vergoeding vast te stellen. Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macroeconomische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september. 95

251 Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de nettomateriële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september. 5. Aanbesteding bij vergoeding op basis van normbedragen Het schoolbestuur is bij de realisering van de diverse onderwijshuisvestingsvoorzieningen bouwheer, tenzij schoolbestuur en college anders overeenkomen. Dit vloeit voort uit de diverse onderwijswetten (artikel 103 van de Wet op het Primair Onderwijs, artikel 101 van de Wet op de Expertisecentra en artikel 76n. van de Wet op het Voortgezet Onderwijs). Hieruit vloeit voort dat als het schoolbestuur als bouwheer optreedt, het ook de aanbesteding regelt en zich dient te houden aan de vigerende aanbestedingsregels. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. 96

252 DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien toegekende huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, derde lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van bijlage IV opgenomen bepalingen te worden voldaan. Procedure vergoeding op basis van feitelijke kosten Vergoeding op basis van feitelijke kosten betekent dat de hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de daadwerkelijke geoffreerde prijs van de uit te voeren voorziening. Omdat offertes over het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben moet in de procedure voor de vaststelling van het programma worden gewerkt met een kostenraming. In eerste instantie dient de aanvrager deze kostenraming bij de aanvraag te voegen. Ten behoeve van de vaststelling van het bedrag en het programma wordt deze kostenraming beoordeeld en zo nodig door de gemeente bijgesteld c.q. geactualiseerd. Dit bedrag wordt na vaststelling van het programma in de beschikking voor de aanvrager vermeld. Dit bedrag is echter geen taakstellend budget (er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend). De daadwerkelijke hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van de laagste geoffreerde prijs. Dat kan derhalve leiden tot meer- of minderkosten ten opzichte van de raming. Deze meer- of minderkosten hebben geen invloed meer op de voorzieningen, die op het reeds vastgestelde programma en overzicht zijn geplaatst. Aanbesteding Indien het schoolbestuur als bouwheer optreedt, dient het ook de aanbesteding regelt en zich dient te houden aan de vigerende aanbestedingsregels. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. 97

253 Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen 1. Volgorde van hoofdprioriteiten Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit. Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit: 1. voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen 2. voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs; 3. voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden; 4. voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs. Ad 1 Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen. Ad 2 Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing 'vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit. Ad 3 Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3. Ad 4 Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is. 2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast. 98

254 lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten. Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw. Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein. 2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen; b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft. 2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: a. als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; b. vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; c. vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; d. vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; e. die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend. 2.3 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: a. als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is; b. vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is; c. vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is; d. vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is; en e. vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is. 2.4 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: 99

255 a. als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is; b. vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is; c. vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is; d. vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is; e. vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en f. vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is. 100

256 Bijlage VI Regeling Bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs Artikel VI.1 Omvang en bekostiging gebruik 1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B van de Verordening voorzieningen huisvesting Onderwijs en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens het bepaalde in bijlage III, deel B van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder. 2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel VI.2 van deze regeling op basis van de door het betreffende bevoegd gezag in te dienen opgave van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het onderwijs. Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meerdere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd. 3. Het college keert de ingevolge het tweede lid vastgesteld jaarlijkse vergoeding op aanvraag van het bevoegd gezag jaarlijks uit. Artikel VI.2 Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening 1. Basisschool Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Bij de bepaling van het aantal formatieplaatsen en daarop gebaseerde aantal groepen wordt uitgegaan van de formule en bepalingen zoals vastgelegd in Bijlage III, Deel B, artikel 1.2. van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen in bijlage II deel A van deze verordening. 2. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor zoals bepaald in vierde lid van artikel 136 WPO. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor 101

257 een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. 3. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar word maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Bij de bepaling van het aantal groepen wordt uitgegaan van de bepalingen uit Bijlage III, deel B, artikel 2.2. van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. 4. Vergoeding per klokuur Ingevolge artikel 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 115 en 130 van de Wet op de Expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur. Stichtingsjaar en omvang Vast bedrag Variabel bedrag Tot < 90 m ,33 349, m ,96 441, m ,41 476, m ,24 521, m ,24 574,67 - > 230 m ,14 642,86 Vanaf >= 252 m ,04 584,59 De bovenstaande normbedragen zijn weergegeven in prijspeil Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding: - Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed. - Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed. - Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren. - Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de 102

258 huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan. Artikel VI.3 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet In gevallen, de uitvoering van deze regeling betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college. Artikel VI.4 Indexering Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze regeling gehanteerde normbedragen voor de klokuurvergoeding bij op basis van de in bijlage IV, deel A van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling. 103

259 Toelichting 1. Algemene toelichting 1.1 Inleiding Sinds de decentralisatie van onderwijshuisvesting hebben gemeenten de opdracht te voorzien in adequate huisvesting voor het primair en het voortgezet onderwijs, op basis van een verordening. In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de totstandkoming van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Er wordt een kort overzicht gegeven van de overwegingen die tot de decentralisatie van de onderwijshuisvesting hebben geleid, van het belang ervan en van de wet. Daarna wordt ingegaan op het belangrijkste instrument dat gemeenten hebben om de nieuwe taak uit te voeren: de verordening. Een ander belangrijk instrument voor het gemeentelijk beleid is het overleg met het onderwijsveld. Op dat overleg, en op de functie van de verordening daarin, wordt tot slot ingegaan. 1.2 Het belang van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting De samenleving heeft belang bij goed onderwijs. Goed onderwijs is mede afhankelijk van een goede infrastructuur, waaronder begrepen de huisvesting van de scholen. Bij de realisatie van die huisvesting is het van belang een situatie te creëren die zo goed mogelijk op de omstandigheden van de school is toegesneden, tegen een zo laag mogelijke prijs. Het gaat immers om de aanwending van gemeenschapsgelden. Deze twee uitgangspunten, maatwerk en efficiency, vormden de belangrijkste redenen voor decentralisatie van onderwijshuisvesting. Veel meer dan de rijksoverheid is het immers voor gemeenten mogelijk bij het huisvestingsbeleid rekening te houden met de omstandigheden van de school en de overige lokale omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld door minder rigide normen te hanteren dan de rijksoverheid deed en meer ruimte te creëren voor overleg met het scholenveld, zonder uiteraard de gelijke behandeling van scholen uit het oog te verliezen. De decentralisatie van de onderwijshuisvesting is dus op de eerste plaats van belang voor scholen. Ook voor gemeenten, in hun rol van overheid, is het echter van belang. Op tal van gemeentelijke beleidsterreinen is immers sprake van huisvestingsbehoefte. Gemeenten dienen de rol van beleidsbepalend coördinator en financier te vervullen en zo een optimale afstemming tussen huisvestingsbehoefte, beschikbare huisvestingscapaciteit en beschikbare middelen te bewerkstelligen. Enerzijds wordt hierdoor meer efficiency bereikt en anderzijds betekent dit ook dat de inhoud van het lokale onderwijsbeleid via de huisvesting kan worden ondersteund. Zou de gemeente bijvoorbeeld in het kader van het achterstandsbeleid besluiten dat extra aandacht (en geld) wordt besteed aan een bepaalde categorie leerlingen, dan kan daaraan gekoppeld worden dat daar ook in de sfeer van de huisvesting een mogelijkheid voor wordt gecreëerd. Ook buiten de sfeer van het onderwijs heeft de onderwijshuisvesting taak van gemeenten inmiddels zijn vruchten afgeworpen. Zo worden nieuwe vormen van bouwen gestimuleerd en heeft de groei van het aantal Brede Scholen een grote vlucht genomen. Samenvattend kan gesteld worden dat niet alleen het onderwijs, maar ook andere gemeentelijke beleidsterreinen kunnen profiteren van de huisvestingsverantwoordelijkheid van gemeenten. Het spreekt voor zich dat dit gebeurt in goed overleg met de betrokken schoolbesturen. 104

260 1.3 De wet De verordening voorzieningen huisvesting onderwijs stoelt op de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de Wet op de expertisecentra (WEC). De belangrijkste elementen uit de wet zijn: de gemeenteraad heeft een zorgplicht voor alle huisvestingsvoorzieningen op het grondgebied van de gemeente; de voorzieningen in de huisvesting waarvoor de gemeente verantwoordelijk is, zijn benoemd in de onderwijswetgeving; de gemeenteraad heeft de plicht een verordening vast te stellen. In die verordening moet onder andere worden geregeld welke criteria de gemeente hanteert bij de beoordeling van verzoeken, hoe de bedragen voor de huisvestingsvoorzieningen worden vastgesteld en aan welke eisen schoolgebouwen moeten voldoen. Voordat de verordening wordt vastgesteld, wordt daarover overleg gevoerd met de schoolbesturen; aan het college wordt opgedragen jaarlijks een bekostigingsplafond vast te stellen. Dit plafond is het maximale bedrag voor de bekostiging van huisvestingsvoorzieningen in het daaropvolgende jaar en moet zodanig worden vastgesteld dat daarmee redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvestingsbehoefte; als de huisvestingsverzoeken zijn beoordeeld dient een zogenoemd programma te worden vastgesteld door het college. Dit programma bevat alle aangevraagde voorzieningen die het jaar daarop voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komen. Verzoeken die worden afgewezen komen op het zogenoemde overzicht te staan. De afwijzingsgrond wordt daarbij vermeld; de wet regelt ook de weigeringsgronden. Een voorziening wordt geweigerd indien: o niet aan de formele eisen voor indiening is voldaan; o de voorziening niet noodzakelijk is; o op een andere wijze in de behoefte kan worden voorzien, bijvoorbeeld door medegebruik. Om dat medegebruik te kunnen realiseren heeft de gemeente het recht leegstaande ruimte te vorderen van een schoolbestuur; o de voorziening noodzakelijk is als gevolg van verwijtbare nalatigheid van het schoolbestuur; o het vastgestelde budget niet toereikend is; 1.4 Het overleg met het lokale onderwijsveld; consensusmodel Alvorens in paragraaf 1.5 in te gaan op het formele instrument dat gemeenten ter beschikking staat om de huisvestingstaak uit te voeren (de verordening), wordt eerst ingegaan op het minstens zo belangrijke instrument van het overleg. De wet schrijft een aantal malen overleg met bijzondere scholen of hun vertegenwoordigers voor. Méér echter dan een wettelijke verplichting is het overleg een instrument om lokaal onderwijs(huisvestings)beleid te voeren. Het is niet alleen van belang om draagvlak te verkrijgen voor de intenties van de gemeente, maar ook nuttig om inzicht te krijgen in de wensen en mogelijkheden van schoolbesturen. Met name indien een gemeente de onderwijshuisvesting wil inbedden in het bredere lokaal onderwijsbeleid, is goed overleg onontbeerlijk. In paragraaf 1.5 wordt onder andere beschreven wat het programma, het overzicht en de urgentiecriteria inhouden. De toepassing van deze wettelijke instrumenten kàn ertoe leiden dat het huisvestingsbeleid niet meer wordt dan het van jaar tot jaar toe- en afwijzen van ingediende verzoeken. Op die wijze is het niet alleen onmogelijk om integraal beleid te voeren; ook de ontwikkeling van een meerjarenperspectief is dan niet aan de orde. 105

261 Indien echter, in overleg met het onderwijsveld, gekomen kan worden tot een meerjarenplanning, kunnen de formele instrumenten in belangrijke mate achterwege blijven. Van de scholen wordt dan gevraagd inzicht te geven in hun meerjarenplanning en de daaruit voortvloeiende huisvestingswensen. De gemeente geeft aan wat, naar verwachting, de financiële mogelijkheden zijn en of er ontwikkelingen op andere gemeentelijke beleidsterreinen verwacht worden die mogelijk van invloed zijn op de onderwijshuisvesting. Vervolgens wordt, in gezamenlijk overleg, een planning voor de komende jaren vastgesteld. Dat kan met inachtneming van de urgentiecriteria die in de verordening vastliggen, maar hier kan ook van worden afgeweken als daarover consensus bestaat. De meerjarenplanning leidt vervolgens ieder jaar tot het plaatsen van een aantal voorzieningen op het programma. Of de schoolbesturen kunnen op basis van deze (jaarlijks te actualiseren) meerjarenplanning hun aanvragen indienen. Het vorenstaande betekent dat de urgentiecriteria in feite niet formeel toegepast worden, omdat uitgegaan wordt van consensus met de schoolbesturen. Slechts als er geen overeenstemming over de meerjarenplanning bereikt wordt, wordt teruggevallen op de formele bepalingen uit de verordening. Het zogenaamde consensusmodel stelt ook eisen aan het overleg. Daarbij gaat het zowel om de agenda als de deelnemers. Dit type overleg kan alleen zinvol zijn als het niet wordt beperkt tot de 'techniek' van de huisvesting, maar wordt verbreed tot de voornemens en wensen van alle partijen op het brede onderwijsterrein. Dat stelt uiteraard ook eisen aan de deelnemers. Overleg is alleen zinvol als men voldoende deskundigheid, maar ook voldoende mandaat heeft. Toepassing van het hiervoor beschreven consensusmodel betekent niet dat er geen verordening behoeft te worden vastgesteld. Volgens de wet dient iedere gemeente waar zich basis-, speciaal, of voortgezet onderwijs bevindt een verordening te hebben. Ook al wordt die verordening niet strikt toegepast, hij is wel van belang als vangnet voor het geval er onverhoopt niet met alle schoolbesturen consensus zou kunnen worden bereikt. De uitkomsten van het consensusmodel zullen tot de vaststelling van een programma (de beschikkingen) door het college moeten leiden. Ook in het consensusmodel vormen de bepalingen in de verordening de basis voor het onderwijshuisvestingsbeleid. Formeel gezien kunnen er geen rechten ontleend worden aan de meerjarenplanning. Om het consensusmodel een steviger juridische basis te geven kan worden aangesloten bij de mogelijkheid die de onderwijswetten bieden om naast de verordening afspraken te maken met een of meer schoolbesturen. 1.5 De verordening De wet geeft gemeenten een belangrijk instrument om de huisvestingstaak gestalte te geven: de verordening. De verordening dient de uitwerking te vormen van een aantal wettelijke bepalingen. De belangrijkste daarvan is dat de verordening zodanig moet worden opgezet dat kan worden 'voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt'. De VNG heeft hiervoor een zogenaamde model-verordening opgesteld die door iedere gemeente op de gewenste lokale maat gesneden kan worden. Deze modelverordening is tot stand gekomen met medewerking van een klankbordgroep bestaande uit gemeentelijke vertegenwoordigers, en na uitgebreid en constructief overleg met de besturenorganisaties voor het bijzonder onderwijs. De verordening van de gemeente Lelystad is grotendeels opgesteld overeenkomstig het model van de VNG. In overeenstemming met de schoolbesturen is er op onderdelen voor gekozen hiervan af te wijken. Dit betreft de bepalingen omtrent de te volgen procedure voor het aanvragen en toekennen van voorzieningen (conform het hierboven beschreven consensusmodel) en de methode van berekening van de ruimtebehoefte. 106

262 De VNG heeft de methode van berekening van de ruimtebehoefte in 2008 gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat het ruimtebehoeftemodel in de modelverordening niet meer gekoppeld is aan het aantal lokalen, maar aan vierkante meters. In Lelystad is er voor gekozen deze wijziging niet over te nemen, maar de ruimtebehoefte bepaling van de oude modelverordening te blijven hanteren (de zogenaamde klassieke methode ). Deze methode biedt voldoende handvatten om schoolbesturen dezelfde door de VNG met de wijziging beoogde grotere vrijheid voor de indeling van gebouwen te geven. De verordening bestaat verder voor het belangrijkste deel uit bepalingen die volgens de wet moeten worden opgenomen. Op het eerste gezicht lijkt de verordening, en met name de bijlagen, vrij omvangrijk. De redenen daarvoor zijn de volgende: alhoewel het sterk de voorkeur heeft om in overleg met de schoolbesturen (zie hiervoor paragraaf 1.4) het huisvestingsbeleid gestalte te geven, dient de verordening zodanig van inhoud te zijn dat die in juridische zin voldoende waarborgen biedt om, ook in beroep, de gemeentelijke beslissingen te kunnen dragen. Dat gegeven leidt tot meer bepalingen dan op het eerste gezicht wenselijk lijkt. Bovendien vervangt de verordening het grootste deel van het omvangrijke scala aan rijksregelgeving en andere voorschriften. Gemeenten hebben nu eenmaal niet dezelfde variëteit aan regelgevingsmogelijkheden die het rijk heeft, dus alle regels moeten in de vorm van een verordening worden gegoten Uitgangspunten De verordening heeft de volgende uitgangspunten: Integraal gemeentelijk huisvestingsbeleid; Efficiency; Maatwerk; Gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs. Integraal gemeentelijk beleid In de verordening is uitgegaan van integraal gemeentelijk huisvestingsbeleid. Dat betekent dat niet op voorhand een scheiding wordt aangebracht tussen primair, speciaal en voortgezet onderwijs. Hieruit vloeit niet alleen voort dat voor alle mogelijke huisvestingsvoorzieningen één budget en één programma wordt vastgesteld, maar ook dat bij het opstellen van de beoordelingscriteria waar mogelijk wordt uitgegaan van één systematiek. Om het mogelijk te maken dat het onderwijshuisvestingsbeleid zoveel mogelijk wordt ingebed in het totale gemeentelijke beleid, wordt bij de aanvraag- en toekenningsprocedure de gemeentelijke begrotingscyclus gevolgd. Op die wijze wordt bewerkstelligd dat een brede lokale afweging wordt gemaakt binnen het totaal aan beschikbare gemeentelijke middelen. Het programma met daarop de huisvestingsvoorzieningen die door de gemeente worden vergoed, wordt in principe dan ook gelijktijdig met de begroting vastgesteld. Op die wijze zijn het bedrag op de begroting en de toegekende voorzieningen altijd met elkaar in overeenstemming. Er is dus geen sprake van een vooraf vastgesteld budget, waarna vervolgens zoveel voorzieningen worden toegekend als het budget toelaat. Een dergelijke handelwijze kan ertoe leiden dat niet voldaan wordt aan de opdracht tot adequate huisvesting, omdat absoluut noodzakelijke voorzieningen niet aan bod komen. Evenzeer is het denkbaar dat voorzieningen die niet absoluut noodzakelijk zijn worden toegekend, omdat er nu eenmaal budget is. Dat 'overtollige' budget kan wellicht beter ingezet worden voor andere gemeentelijke beleidsterreinen. 107

263 Efficiency Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met gemeenschapsgeld. Daarom heeft dit item een groot accent gekregen in de verordening. De inzet is het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande huisvestingscapaciteit. Dat komt tot uitdrukking in de beoordelingscriteria die worden toegepast bij verzoeken om nieuwe huisvestingsvoorzieningen, maar bijvoorbeeld ook bij het toekennen van ruimte voor gymnastiekonderwijs. Bij dat laatste wordt het uitgangspunt verlaten dat bij een bepaalde omvang van het gebruik recht bestaat op een 'eigen' gymlokaal, en wordt uitgegaan van gemeentelijke accommodaties die beschikbaar worden gesteld voor het onderwijs. Maatwerk Het maatwerk komt onder andere tot uitdrukking in de mate van autonomie die aan schoolbesturen wordt gegeven; er worden slechts minimale normen voor huisvestigingsvoorzieningen vastgelegd. De verordening gaat ook niet uit van een genormeerd systeem van periodieke toekenning van bedragen voor groot onderhoud en renovatie. Als dergelijke voorzieningen gewenst zijn, dan wordt de noodzaak ervan getoetst. Het maatwerk komt ook tot uitdrukking in de wijze waarop de vergoeding van de kosten van bepaalde voorzieningen tot stand komt. De wet schrijft voor dat de gemeenteraad daarvoor normen vastlegt. In de verordening is ervoor gekozen de vergoeding voor alle voorzieningen waarvoor dat mogelijk is, te normeren in de vorm van een soort van programma van eisen. Voor de voorzieningen waarvoor dat niet mogelijk is wordt uitgegaan van de offertelijn. Die houdt in dat een schoolbestuur bij de aanvraag een begroting overlegt. Na eventuele bijstelling daarvan wordt een voorlopig vergoedingsbedrag vastgesteld. Als de voorziening door het college is goedgekeurd, vraagt het schoolbestuur een aantal offertes op. Op basis daarvan wordt vervolgens het definitieve vergoedingsbedrag bepaald. Op die wijze ontstaat ook in de vergoeding van de voorzieningen het benodigde maatwerk. In de artikelsgewijze toelichting is aangegeven dat ook de vergoedingsbedragen die genormeerd zijn, kunnen worden vervangen door de offertelijn. Gelijkstelling onderwijs Als laatste, maar zeker niet onbelangrijkste uitgangspunt, kan de gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs genoemd worden De structuur De verordening bevat een aanzienlijk aantal vrij technische bepalingen. Dit geldt met name voor de bouwkundige en financiële normering en de urgentie- en prognosecriteria. Omwille van de inzichtelijkheid bestaat de verordening daarom uit een zgn. rompverordening met bijlagen. In de romp staan bepalingen die in hun algemeenheid voor iedere gemeente gelden, zoals de begripsomschrijvingen, de aanvraagprocedure en de competentieverdeling tussen raad en college van burgemeester en wethouders. Verder is een aantal 'kapstokbepalingen' opgenomen. Deze maken het mogelijk dat een nadere uitwerking plaatsvindt in de bijlagen. Romp en bijlagen vormen overigens in juridische zin één geheel. De totstandkoming en wijziging van de bijlagen zullen op dezelfde wijze dienen plaats te vinden als die van de romp. Dat betekent overigens niet dat iedere wijziging tot een nieuwe vaststelling door de gemeenteraad moet leiden. Wanneer het gaat om zaken die jaarlijks bijgesteld moeten worden, zoals normbedragen, is die bijstelling opgedragen aan het college. 108

264 1.5.3 De procedures van aanvragen en afhandeling De Gemeente Lelystad heeft sinds de decentralisatie ervan van het rijk naar gemeenten gekozen voor een integrale invulling van de gemeentelijke taak op het gebied van de onderwijshuisvesting. In dit kader wordt jaarlijks door de raad het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP) vastgesteld. De IHP-procedure wijkt op onderdelen af van de procedure zoals deze is vastgelegd in de modelverordening van de VNG. Teneinde te voldoen aan de eisen van de rechtmatigheid zijn om deze reden enkele artikelen uit hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4 van de modelverordening niet of aangepast in de voorliggende verordening overgenomen. In deze verordening is slechts de procedure op hoofdlijnen opgenomen. Het college kan deze procedure nader uitwerken. Uitgangspunt hierbij is dat wordt aangesloten bij de gemeentelijke begrotingscyclus. De totale cyclus, die start met vaststelling of (indien noodzakelijk) wijziging van de verordening en eindigt met de uitvoering van de huisvestingsvoorziening, vindt plaats in drie kalenderjaren. Het proces herhaalt zich ieder jaar. Er wordt bij de aanvraagprocedures geen onderscheid gemaakt tussen voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Beide worden op hetzelfde moment en voor hetzelfde programma aangevraagd. Indien zich calamiteiten voordoen, waarbij de voortgang van het onderwijs belemmerd wordt, kan een spoedprocedure gevolgd worden. Naar verwachting zal hier weinig gebruik van hoeven te worden gemaakt De normering De wet draagt gemeenten op om in de verordening bouwkundige en financiële normen vast te leggen. Het vastleggen van financiële normen is volledig overgelaten aan gemeenten. Deze vaststelling moet zodanig plaatsvinden, dat een schoolbestuur vooraf weet waar het op kan rekenen. Voor de bouwkundige normering is er wel sprake van centrale regelgeving. Met name in het Bouwbesluit worden eisen aan gebouwen, waaronder schoolgebouwen, gesteld. Ook zijn in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO (Stb. 1997, 125) minimale oppervlaktenormen gegeven. Aanvullend daarop zijn in de verordening enkele minimale eisen opgenomen. De bouwkundige normering dient twee doelen. Enerzijds wordt daarmee bepaald aan welke eisen nieuwe voorzieningen moeten voldoen. Anderzijds kan uit de bouwkundige normering informatie worden ontleend over de capaciteit en de functionaliteit van een bestaand gebouw. Deze informatie is belangrijk om te beoordelen of er een nieuwe voorziening aan een gebouw getroffen moet worden. Ten aanzien van de financiële normering zijn er twee opties: een strikt genormeerde lijn en een offertelijn (deze opties worden in onder maatwerk beschreven). Ook kan een combinatie van beide worden gekozen Beoordelings- en urgentiecriteria Beoordelingscriteria zijn onontbeerlijk voor de vaststelling of een verzoek in principe voor bekostiging in aanmerking komt. Als voldaan is aan de beoordelingscriteria, wordt aan de hand van de urgentiecriteria en het beschikbare budget vastgesteld of een voorziening daadwerkelijk bekostigd wordt. Omdat één budget voor alle schoolsoorten het uitgangspunt is, gelden de urgentiecriteria voor alle schoolsoorten. Dat betekent dat is gezocht naar een methode om verzoeken van verschillende schoolsoorten onderling vergelijkbaar te maken. De urgentiecriteria worden onderscheiden in vier hoofdgroepen: 109

265 1. voorzieningen die nodig zijn om een kwantitatief tekort op te heffen (te weinig ruimte); 2. voorzieningen die nodig zijn om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven; 3. noodzakelijke aanpassingen aan gebouwen die voortkomen uit bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen; 4. voorzieningen die wenselijk zijn om kwalitatieve tekorten op te heffen die het gevolg zijn van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen (bijvoorbeeld andere indeling gebouw), doch die als zodanig niet verplicht zijn. De vier hoofdgroepen moeten vervolgens weer onderscheiden worden in een aantal subgroepen. Voorbeeld: er zijn in een bepaald jaar drie verzoeken om uitbreiding. Deze verzoeken vallen in hoofdgroep 1. Binnen die hoofdgroep moet worden vastgesteld welke uitbreiding het meest urgent is. Dit kan bijvoorbeeld door te bepalen dat de school waar relatief de grootste groei plaatsvindt, de hoogste prioriteit heeft. Alle binnengekomen verzoeken worden dus eerst beoordeeld aan de hand van wettelijke voorschriften en de gemeentelijke beoordelingscriteria. De voorzieningen die deze toets niet doorstaan, komen op het overzicht. De voorzieningen die overblijven worden met behulp van de urgentiecriteria in volgorde van prioriteit geplaatst. Vervolgens wordt aan de hand hiervan en op basis van de door de raad beschikbaar gestelde middelen bepaald welke voorzieningen het volgende jaar vergoed worden. De voorzieningen die het volgende jaar door de gemeente vergoed worden, komen op het programma; alle afgewezen verzoeken komen op het overzicht Prognosecriteria In de verordening is vastgelegd dat voor de beoordeling van aanvragen in de meeste gevallen een prognose van leerlingaantallen moet worden overlegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening. De verordening geeft het college de bevoegdheid hiervoor nadere regels vast te stellen. Als model hiertoe is in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs een uitgewerkt 'programma van eisen voor leerlingenprognoses' opgesteld. In dit programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school. Maatwerk bij toepassing van de prognosemethodiek ligt voor de hand wanneer de specifieke positie van enkele kleinere richtingen aan de orde is. Het betreft hier met name gereformeerd-vrijgemaakte, reformatorische en vrije scholen, waarbij de kerkelijke gebondenheid of het uitermate grote voedingsgebied een wezenlijke rol spelen. Het maatwerk kan hier getroffen worden door op onderdelen van de standaardsystematiek af te wijken of door deze systematiek op een bepaalde manier toe te passen Vaststelling van de verordening Op de vaststelling van de verordening zijn in algemene zin de betreffende bepalingen uit de Gemeentewet van toepassing. Daarnaast zijn ook in de WPO, de WEC en de WVO enkele bepalingen hieromtrent opgenomen. De grondslag voor de regelgevende bevoegdheid van gemeenten ligt vast in de Grondwet. De gemeenteraad staat aan het hoofd van de gemeente, en beschikt dientengevolge over de bevoegdheid alles te regelen in het belang van de openbare orde, de zedelijkheid, de gezondheid en andere zaken betreffende de huishouding van de gemeente (artikel 150 Gemeentewet). Daarnaast is 110

266 de raad op grond van artikel 109, tweede lid Gemeentewet, verplicht die regelingen te treffen die door hogere regelingen worden gevorderd. Daarvan is in het geval van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs sprake. De onderwijswetten kennen ook een aantal bepalingen omtrent de vaststelling van de huisvestingsverordening. Zo bepalen de artikelen 102 WPO, 100 WEC en 76m WVO dat de verordening niet vastgesteld of gewijzigd wordt dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met vertegenwoordigers van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. 1.6 Rechtsbescherming De Awb-bepalingen die gelden voor de procedure voor de totstandkoming van besluiten van de gemeente, hebben grotendeels een vertaling in de verordening gekregen. Over de rechtsbescherming die van toepassing is nadat de gemeente een besluit op grond van de verordening heeft genomen, wordt in de verordening zelf niets bepaald; hier gelden onverkort de bepalingen van de Awb. Daarnaast kent de verordening een andere vorm van rechtsbescherming: advies van de Onderwijsraad. Zowel de gemeente als een schoolbestuur kan een dergelijk advies vragen. Het advies van de Onderwijsraad kan gevraagd worden in het kader van de vaststelling of wijziging van de verordening, en in het kader van de vaststelling van het jaarlijkse huisvestingsprogramma. Het advies wordt binnen vier weken gegeven. Bij het definitieve besluit houdt de gemeente rekening met het advies; een eventuele afwijking daarvan moet gemotiveerd worden. 1.7 Ten slotte Hiervoor is weergegeven hoe gemeenten kunnen handelen bij de uitvoering van de wettelijke opdracht om te voorzien in adequate huisvesting. Met name de verordening is daarbij een belangrijk instrument. In paragraaf 1.4 is verwoord dat er mogelijkheden zijn om, in afwijking van de verordening, in overleg met de schoolbesturen het lokale huisvestingsbeleid gestalte te geven. Daarbij kunnen dan aspecten van het lokale onderwijsbeleid en andere gemeentelijke beleidsterreinen betrokken worden. De modelverordening is geschreven voor alle Nederlandse gemeenten. Daarbij kan onmogelijk volledig recht gedaan worden aan de verschillende lokale omstandigheden. Het is daarom van groot belang de verordening te beschouwen als een dynamisch beleidsinstrument, dat op de maat van de individuele gemeente gesneden wordt en dat ook, waar nodig, regelmatig aangepast wordt. 2. Artikelsgewijze toelichting Considerans Overleg voorafgaande aan vaststelling (wijziging) verordening Het wettelijk voorgeschreven 'op overeenstemming gericht' overleg tussen de gemeente en de schoolbesturen dat voorafgaat aan de vaststelling van de verordening, is van groot belang met het oog op het streven om een zo breed mogelijk draagvlak voor de verordening te bereiken binnen de onderwijssector. Om dit belang te benadrukken is dit overleg in de considerans aangehaald. Artikel 1 Begripsbepalingen Een belangrijk in de wet verankerd uitgangspunt bij de uitvoering van de aan de gemeente overgedragen huisvestingstaak is dat het openbaar en bijzonder onderwijs op gelijke voet worden behandeld. Dit uitgangspunt komt ook tot uiting in de verordening. Het gemeentebestuur past bij de uiteindelijke beslissingen over de huisvesting voor alle schoolbesturen dezelfde normen, criteria etc. 111

267 toe. Ook in procedurele zin dient sprake te zijn van een volstrekt gelijke behandeling. Om de gelijke behandeling over de volle breedte te waarborgen is ervoor gekozen om onder de begripsomschrijving van 'bevoegd gezag' en 'aanvrager' alle schoolbesturen te vatten die een volgens de wet bekostigde onderwijsvoorziening in stand houden die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, dislocatie). Er is dus geen onderscheid gemaakt tussen openbaar (in welke bestuursvorm dan ook) en bijzonder onderwijs. De aanduiding op het grondgebied van de gemeente is overigens niet bedoeld om scholen uit te sluiten die weliswaar voor een gemeente zijn opgenomen op een plan van scholen, maar nog niet daadwerkelijk op het grondgebied van die gemeente zijn gevestigd. Een dergelijke uitleg zou er toe leiden dat de stichting van nieuwe scholen onmogelijk zou worden. In het geval dat het college bestuur is van een openbare school waarvoor een huisvestingsvoorziening wordt gewenst, betekent dit dat het college dus gehouden is aan dezelfde procedures en termijnen als een bestuur van een bijzondere school, een bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet waaraan de schoolbestuurlijke zorg voor de huisvesting is overgedragen of een openbaar lichaam dat krachtens een gemeenschappelijke regeling een openbare school in stand houdt. Dit kan tot de op het eerste gezicht wellicht wat wonderlijke situatie leiden dat het college 'bij zichzelf' een aanvraag indient. In de gemeentelijke bestuurspraktijk is dit geen novum. Zo komt het bijvoorbeeld geregeld voor dat het college bij zichzelf een verzoek om een bouwvergunning voor een gemeentelijk project indient. Dit alles vergt wel dat het college hiermee zorgvuldig omgaan, in die zin dat men altijd aan anderen (de raad, besturen van niet door de gemeente in stand gehouden scholen) moet kunnen aantonen dat men de 'eigen' aanvragen ook daadwerkelijk in alle opzichten gelijk behandelt ten opzichte van de andere aanvragen. Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting De omschreven voorzieningen geven niet alleen aan wat kan worden aangevraagd, maar ook wat er door de gemeente (anderszins) kan worden toegewezen. Voorzieningen die worden gewenst, maar die niet onder de omschrijving van dit artikel kunnen worden gebracht, vallen buiten het bereik van deze verordening. Slechts op deze grond kan de gemeente een dergelijke voorziening weigeren. Dit sluit ook aan op de in de wet opgenomen weigeringsgrond dat een voorziening wordt geweigerd indien het geen voorziening in de huisvesting is in de zin van de wet (zie bijvoorbeeld artikel 100, eerste lid, onder a WPO). Voorbeeld: het buitenschilderwerk van een basisschool wordt volgens de opsomming van de onderhoudsactiviteiten (zie bijlage I, overzicht 'Onderhoud PO') niet gerekend tot de huisvestingsvoorziening onderhoud als bedoeld in artikel 2, onder c. Reden hiervoor is dat in deze bijlage buitenschilderwerk niet als voorziening in de huisvesting is opgenomen. (Een vergoeding voor het buitenschilderwerk vormt overigens een onderdeel van de vergoeding voor de materiële instandhouding, welke een schoolbestuur rechtstreeks van het rijk ontvangt.) De benoemde activiteiten die wel als zodanig zijn aangemerkt, hebben daarmee een limitatief karakter. In artikel 2 zijn de in de wet globaal aangeduide voorzieningen in de huisvesting (zie bijvoorbeeld artikel 92 WPO) nader gespecificeerd. Op dit punt onderscheidt het zich van de in artikel 1 verklaarde begrippen. Ad a 1. Het begrip nieuwbouw omvat tevens het begrip vervangende nieuwbouw. 112

268 2. Het begrip uitbreiding heeft betrekking op uitbreiding van het gebouw waarin de school is gehuisvest. Ingevolge het bepaalde in Bijlage I gaat het bij uitbreiding in het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs om een noodzakelijke uitbreiding voor de huisvesting van minimaal 1 groep. 3. Ingebruikneming komt als term voor een voorziening in de huisvesting in de wet niet voor, maar wordt daar aangeduid met 'bestaand gebouw of een gedeelte daarvan'. Het kan daarbij gaan om zowel een onderwijsgebouw dat geheel leegstaat als een niet-onderwijsgebouw. Bij ingebruikneming worden de gebouwen bestemd voor onderwijsdoeleinden. Bij gedeeltelijke leegstand in schoolgebouw waarvan een andere school gebruikt maakt is er sprake van medegebruik. 4. Vanwege de aard van een gebouw is verplaatsing beperkt tot noodlokalen (men kan zich in de weinig voorstellen bij een verplaatsing van een permanent gebouw, dan is er sprake van vervangende nieuwbouw). 5. Toekenning van terrein voor de realisering van de bouw of uitbreiding van een onderwijsgebouw is automatisme, zoals voor de decentralisatie in het primair onderwijs het geval was. Een toekenning van terrein vindt nu alleen nog maar plaats wanneer de grond nodig is voor de feitelijke realisering van de huisvestingsvoorziening. 6/7 De handelwijze om bij fusies uit te gaan van de inbreng van het bestaande meubilair en onderwijsleerpakket in de gefuseerde school betekent een verscherping ten opzichte van het huidige toekenningsbeleid, maar is in het kader van het bereiken van efficiency en het leveren van maatwerk op lokaal niveau te rechtvaardigen. De afwijkende terminologie voor het voortgezet onderwijs (leer- en hulpmiddelen) vloeit voort uit de wet. 8. Medegebruik beperkt zich tot gebouwen, inclusief gymnastiekruimten, die reeds in gebruik zijn bij een andere school. De genoemde schoolsoorten in het (v)so betreffen de volgende. Voor een bad voor bewegingstherapie: een school voor lichamelijk gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen met een lichamelijke handicap. Voor een bad voor watergewenning: een school voor zeer moeilijk lerende kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen. Ad b en c In bijlage I van de verordening is ter verduidelijking het overzicht, dat ook onderdeel vormt van de toelichting op de wet, overgenomen. In dit overzicht is aangegeven welke onderhoudsactiviteiten in beginsel voor rekening van de gemeente kunnen worden gebracht. Daarnaast is in bijlage I verder de concrete inhoud van de begrippen aanpassing en onderhoud aangegeven. Ad d Voor het begrip constructiefouten is een 'definitie' geformuleerd, gebaseerd op hierover gevormde jurisprudentie. Als een constructiefout een directe belemmering vormt voor de voortgang, kan het herstel van de fout op grond van de spoedprocedure (hoofdstuk 3) worden aangevraagd. Kan het herstel van de fout wel uitstel dulden dan is de mogelijkheid tot het aanvragen van plaatsing van een voorziening op het programma de meeste geëigende procedure. In dat laatste geval zijn de gewone urgentiecriteria alsmede de financiële weigeringsgrond van toepassing. Ad e De bijzondere omstandigheden zoals genoemd in de wet zijn in de verordening niet nader uitgewerkt, aangezien dergelijke omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Wel is in de wet bepaald dat de gemeente een huisvestingsvoorziening kan weigeren indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag (zie bijvoorbeeld artikel 100, tweede lid WPO). De aanduiding in de wet dat herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw geldt als een huisvestingsvoorziening betekent dat de beoordeling van deze voorziening dient te verlopen via de reguliere procedure van het programma of via de spoedprocedure. De reguliere procedure zal niet altijd geschikt zijn voor de afhandeling van dergelijke aanvragen. Het herstel van schade is meestal spoedeisend. Daarbij komt dat zeker voor de kleine schadegevallen (bijvoorbeeld glasschade) de 113

269 reguliere procedure te zwaar en te omslachtig is. Dit pleit ervoor om in ieder geval de kleinere schaden door het college te laten afwikkelen in het kader van de spoedprocedure. Ad f Aan een schoolbestuur in het voortgezet onderwijs kan onder bepaalde voorwaarden een vergoeding worden toegekend voor het huren van een sportterrein voor buitensportactiviteiten gedurende een periode van maximaal acht weken. Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen De wet biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om, naast de toewijzing en vergoeding van de huisvestingsvoorziening zelf, aan een bevoegd gezag dat daarom verzoekt een vergoeding toe te kennen voor de kosten gemoeid met de voorbereiding (van de aanvraag) van de huisvestingsvoorziening. Uit oogpunt van 'kenbaar bestuur', waaronder het vooraf geven van duidelijkheid over het gemeentelijk optreden, is ervoor gekozen om in de verordening een bepaling op te nemen waarmee de lokale overheid aangeeft of, en zo ja ten aanzien van welke soort van huisvestingsvoorzieningen, de gemeente de mogelijkheid van een bouwvoorbereidingskrediet opent. In artikel 3 wordt hiervoor de basis gelegd, waarbij het voor de hand ligt dat een gemeente de mogelijkheid beperkt tot die huisvestingsvoorzieningen die naar aard en (financiële) omvang belangrijk zijn. Hierbij kan vooral worden gedacht aan voorzieningen zoals (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding. Deze voorzieningen vergen doorgaans de meeste voorbereidingstijd en kosten het meeste geld, in het kader van de bouwplanontwikkeling. In de verordening is uitgegaan van een - ook in tijd bezien - gelijkschakeling met de aanvraagprocedure voor opneming van een huisvestingsvoorziening in het programma. Formeel is het evenwel een gescheiden traject, omdat de vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding in de zin van de wet géén voorziening in de huisvesting is en derhalve ook geen onderdeel van het huisvestingsprogramma kan zijn. Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen Dit artikel vormt de 'kapstok' op basis waarvan de vergoeding wordt vastgesteld voor de door de gemeente voor vergoeding in aanmerking gebrachte huisvestingsvoorzieningen in het kader van de programmavaststelling, de spoedprocedure, de bouwvoorbereiding of het overgangsrecht. Ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 onderscheiden voorzieningen wordt hier de grondslag van de vergoeding gelegd. Hierbij zijn twee benaderingen denkbaar: een normatieve en een feitelijke bepaling van de kosten die vergoed worden. Ook hier is uit oogpunt van 'kenbaar bestuur' ervoor gekozen om voorafgaande aan de indiening van en besluitvorming over aanvragen, duidelijk per voorziening aan te geven welke benadering ten aanzien van de vergoeding geldt. Bij de vaststelling van de verordening dient per voorziening de afweging te worden gemaakt welke benadering van toepassing is. Deze afweging dient niet alleen te worden gemaakt ten aanzien van de voorzieningen in de huisvesting, maar voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Dit vloeit ook voort uit het eerste lid van artikel 4.Bij de te maken afweging ligt het voor de hand om in ieder geval voor niet of nauwelijks vooraf te normeren kosten van bepaalde voorzieningen te kiezen voor een vergoedingswijze die gebaseerd is op een individuele beoordeling van de feitelijke kosten (de zgn. offertelijn). Uitgaande van de voorzieningen waarvoor in bijlage IV, deel A, van de verordening gezien de aard van de voorziening geen normvergoeding is bepaald, wordt de offertelijn in ieder geval toegepast bij bij de volgende voorzieningen: verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen; 114

270 herstel van constructiefouten; herstel en vervanging in verband met schade; aanpassingen aan gebouwen; gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw; aankoop van terreinen ten behoeve van de realisering van een huisvestingsvoorziening; huur van bestaande andere, niet-onderwijsgebouwen medegebruik of nieuwbouw van een bad voor watergewenning of bewegingstherapie in het (v)so. Anders dan bij de vooraf genormeerde vergoeding het geval is, begint de offertelijn met een door de aanvrager bij de aanvraag van de gewenste huisvestingsvoorziening over te leggen raming van de kosten. De gemeente toetst deze raming en stelt deze zo nodig bij. Het bedrag van de al dan niet bijgestelde raming is vervolgens een gegeven in het kader van de vaststelling van het huisvestingsbudget en het programma. Bij een eventuele uitvoering van de voorziening, die voortkomt uit een plaatsing op het programma, kan de raming op basis van over te leggen offertes worden omgezet in een definitieve vaststelling van de vergoeding die de gemeente ter beschikking stelt van de aanvrager. Artikel 5 Informatieverstrekking Dit artikel is de concrete uitwerking van de informatiebepaling uit de wet. Deze bepaalt dat een bevoegd gezag aan de gemeente alle inlichtingen dient te verschaffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een adequate uitvoering van de bevoegdheden terzake van de onderwijshuisvesting (zie bijvoorbeeld artikel 112 WPO). In artikel 5 staat beschreven hoe en welke informatie door het schoolbestuur aan het college moet worden verstrekt. Er is voor gekozen om dit artikel een algemene invulling te geven: afhankelijk van het moment en de situatie kan het college het schoolbestuur verzoeken de benodigde informatie te verstrekken. Het informatieverkeer dient gekenmerkt te worden door een zekere terughoudendheid bij de lokale overheid, in die zin dat de te verstrekken informatie ook een aantoonbare functie vervult in het licht van de gemeentelijke zorg voor de huisvesting. Het opvragen van informatie waarbij een dergelijke functie niet kan worden aangetoond, dient achterwege te blijven omdat het anders onnodige administratieve lasten veroorzaakt. Artikel 6 Bevoegdheden college De verordening stoelt op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de raad en het college zoals deze voortvloeit uit de Wet dualisering gemeentebestuur. Uitgangspunt is dat de raad op hoofdlijnen stuurt en het college zorgt voor de uitvoering hiervan. Dit wil zeggen, dat de raad het programma en vaststelt en het budget bepaalt dat daarvoor worden uitgetrokken. De raad bepaalt ook de juridische kaders voor toekenning van huisvestingsvoorzieningen door het vaststellen van de verordening. Binnen deze kaders neemt het college besluiten over de voorzieningen. De bevoegdheid van het college om besluiten te nemen over huisvestingsvoorzieningen, houdt in de uitvoering van het programma, waaronder de verlening, bevoorschotting, intrekking, terugvordering, vaststelling en betaling van de in het programma opgenomen voorzieningen en alle overige ter zake van het programma te nemen uitvoeringsbeslissingen, waaronder het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten. Ook is het college bevoegd om controle uit te oefenen op de naleving van afspraken. Het college kan haar bevoegdheden ten aanzien van de uitvoering van het programma ook laten uitoefenen door functionarissen die mandaat hebben, waarbij - zoals gebruikelijk bij het delegeren van bevoegdheden - zo nodig vooraf terugkoppeling zal plaatsvinden. In aanvulling op de verordening kan het college ook nadere regels vaststellen. 115

271 Artikel 7 Indiening aanvraag In de algemene toelichting op de verordening is in paragraaf de procedure (koppeling aan gemeentelijke begrotingscyclus en het daaraan ontleende tijdpad) globaal beschreven. Uitgangspunt hierbij is dat deze de gemeente voldoende voorbereidingstijd geeft om te komen tot een zorgvuldige vaststelling van het programma, maar tevens dat het tijdstip tussen indiening van de aanvraag en de beslissing daarop zo kort mogelijk wordt gehouden. Op basis van deze uitgangspunten stelt het college een procedure op voor de indiening en afhandeling van aanvragen voor het programma. In de verordening is een sanctie verbonden aan een te late indiening van de aanvraag: deze aanvraag neemt het college niet in behandeling. Het buiten behandeling laten van de aanvraag betekent dat het college de aanvraag niet verder betrekt bij de voorbereiding en de vaststelling van het programma en het overzicht. In artikel 7 is de mogelijkheid van indiening van aanvragen beperkt tot die voor het programma. De reden hiervan is dat de wetgeving slechts van deze mogelijkheid uitgaat. De wetgever heeft niet voorzien in een mogelijkheid van indiening van een aanvraag voor het overzicht. Dit hangt samen met de functie die de wetgever aan het overzicht toekent (zie bijvoorbeeld artikel 96 WPO). Bij de parlementaire behandeling is daarover het volgende opgemerkt: 'Het overzicht [...] bevat slechts een verzameling van afgewezen aanvragen van niet door de gemeente in stand gehouden scholen en gewenste huisvestingsvoorzieningen van door de gemeente in stand gehouden scholen die niet in het eerste jaar kunnen worden gerealiseerd. De plaatsing op het overzicht kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het feit dat het voor nieuwe voorzieningen vastgestelde budget niet toereikend is dan wel dat de aangevraagde voorziening geen huisvestingsvoorziening in de zin van de wet en/of gemeentelijke verordening is. De enige reden dat bedoeld overzicht dient te worden gepubliceerd, is informatieverstrekking van scholen om te kunnen inschatten of een aanvraag in een volgend jaar een kans van slagen heeft. Het is derhalve niet bedoeld als huisvestingsplan.' (TK , , nr.7). Geconstateerd kan worden dat de wetgever geen kaders heeft willen stellen of instrumenten in de wet heeft opgenomen waarmee een gemeente schoolbesturen kan 'dwingen' om ten aanzien van de huisvesting te handelen in het licht van een meerjarig perspectief. Met dit laatste wordt bedoeld dat op lokaal niveau sprake is van een voortschrijdende meerjarige planning van huisvestingsvoorzieningen, waarbij een koppeling is gelegd met de gemeentelijke meerjarenbegroting. Zo'n meerjarige planning kan gebaseerd zijn op: - een inventarisatie van de wensen ten aanzien de huisvesting (op basis van prognoses; woningbouwplanning; verschuiving in leerlingstromen en voedingsgebieden; meerjarige onderhoudsplannen e.d.); - een aangebrachte prioritering in de wensen, tot uitdrukking komend in het vermoedelijke tijdstip van daadwerkelijke bekostiging; - een koppeling met de financiële mogelijkheden in het kader van de meerjarenbegroting. Tegelijkertijd kan geconstateerd worden dat zeker in het primair onderwijs een dergelijk meerjarige aanpak op lokaal niveau steeds meer ingang vindt, in de vorm van 'integrale huisvestingsplannen' en plannen voor het meerjarig onderhoud. Niet verwonderlijk omdat: - het een efficiënte aanwending van de gebouwenvoorraad bevordert (saneren van zowel voor gemeente als schoolbesturen kostbare leegstand; capaciteit creëren of in stand houden op die locaties waar de behoefte aanwezig is); - gemeente en schoolbestuur meer houvast wordt gegeven over de richting van het huisvestingsbeleid. Behoudens onvoorziene omstandigheden vormt het programma het 116

272 (jaarlijkse) formele sluitstuk van de bekostiging van voorzieningen die op zich reeds enige tijd werden voorzien en waarmee rekening was gehouden. Er is van af gezien om in de modelverordening (facultatieve) bepalingen op te nemen in het geval op lokaal niveau een planmatige aanpak wordt overeengekomen. Dit is gedaan vanuit de notie dat wanneer men overeenstemming weet te bereiken over een dergelijke aanpak, inclusief afspraken over de effectuering in het kader van de vaststelling van het programma, men ook zelf invulling geeft aan de vormgeving van deze afspraken. Gezien het tweezijdige karakter van deze afspraken is het opnemen van bepalingen in de verordening daarvoor niet de aangewezen weg. Daarbij kan sterk getwijfeld worden aan de rechtskracht van dergelijke bepalingen, indien (onverhoopt) een van de partijen af wil van de op vrijwillige basis gemaakte afspraken en zich daarbij beroept op de formele wettelijke kaders. Artikel 8 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag Lid 1 In dit lid is een aantal specifieke aanvullende gegevens opgenomen dat, afhankelijk van de voorziening die wordt aangevraagd, moet worden overgelegd. De in de modelverordening opgenomen prognose-eis is hier achterwege gelaten, omdat in Lelystad overeenstemming bestaat over de toepassing en het resultaat van een prognosemethodiek. De gemeente is belast met de operationalisering van de methodiek. Een bouwkundige opname is aan de orde wanneer het relevant is om bij de beoordeling van een huisvestingsverzoek vast te stellen of het gewenste onderhoud aan een gebouw inderdaad noodzakelijk is. De bouwkundige rapportage dient een tweeledig doel: Lid 2-3 a. vaststelling van de noodzaak voor dat onderhoud; b. vaststelling van de mate van urgentie. Met de in deze leden geformuleerde bepalingen wordt nader invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 4:5 Awb. De geboden mogelijkheid om aanvullend gegevens aan te leveren gaat vooraf aan de in de Awb opgenomen mogelijkheid om als bestuursorgaan (in casu het college) een aanvraag buiten behandeling te laten in verband met onvoldoende verstrekte gegevens en bescheiden. De Awb kent nadere bepalingen die het bestuursorgaan daarbij in acht moet nemen. In de modelverordening is er voor gekozen om de concrete uitwerking van de Awb in de verordening op te nemen, door de duur van termijnen die het college kan hanteren in de verordening is vastgelegd. De bevoegdheid die het college wordt toegekend om incomplete aanvragen niet te behandelen, heeft als praktisch voordeel dat dergelijke aanvragen in een eerder stadium kunnen worden afgehandeld. De gemeenteraad hoeft zich in het kader van de vaststelling van het programma alleen te buigen over de inhoud van volledige aanvragen en zich niet met vormfouten rond incomplete aanvragen bezig te houden. Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting Lid 1 117

273 Deze bepaling is met name opgenomen om de tijdsbesteding voor de behandeling van de aanvragen te beperken. Dit gebeurt met het oog op een effectief verloop van de verdere procedure op weg naar de vaststelling van het programma. Lid 2 Ten aanzien van een voorziening waarvan de uiteindelijke vergoeding ingevolge artikel 4, derde lid gebaseerd wordt op de werkelijke kosten zal in eerste instantie worden gewerkt met een raming van de kosten. De bepaling in dit lid regelt dat er overleg plaatsvindt tussen de aanvrager en het college indien de gemeente daartoe aanleiding ziet in de door de aanvrager overgelegde begroting. Het college kan na toetsing van deze raming van oordeel zijn dat de begroting op een of meer onderdelen bijstelling behoeft. Uiteindelijk bepaalt het college de hoogte van de geraamde kosten zoals deze, al dan niet bijgesteld, wordt voorgesteld in het kader van de vaststelling van het programma. Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad Lid 1-4 De wet schrijft voor dat de gemeente slechts na overleg met het onderwijsveld overgaat tot de vaststelling van een huisvestingsprogramma. Met deze leden wordt de in de wet opgenomen verplichting ingevuld. Het overleg bevat tevens de hoorplicht van de aanvragers, in de zin van de Awb. De aanvrager bepaalt hoe hij gehoord wil worden, daarom moet gelegenheid worden gegeven om de standpunten ook schriftelijk kenbaar te maken. Gezien het karakter van het overleg (met alle bevoegde gezagsorganen) moeten degenen die aan het overleg deelnemen weten wat de schriftelijke standpunten inhouden, zodat ze daar eventueel op kunnen reageren. Lid 5-9 De wet bepaalt dat de Onderwijsraad om advies wordt verzocht wanneer een bevoegd gezag de gemeente daarom vraagt, dan wel wanneer de gemeente uit eigen beweging hiertoe overgaat (zie bijvoorbeeld artikel 102, lid 6 WPO). De Onderwijsraad brengt binnen vier weken zijn advies uit. Het advies wordt tegelijkertijd met het programma bekend gemaakt. Op de advisering door de Onderwijsraad is van toepassing hetgeen in algemene zin over advisering is geregeld in de Awb. In dit verband is met name het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 3:50 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6, tweede lid de gemeenteraad het programma vaststellen indien de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is de gemeente gehouden, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van advies. Wanneer de raad afwijkt van het advies van de Onderwijsraad worden ingevolge artikel 3:50 Awb de redenen daarvan vermeld in de motivering. In de leden 5 t/m 9 is in procedurele zin aangegeven op welke wijze de Onderwijsraad kan worden ingeschakeld voor het inwinnen van advies over de vaststelling van het huisvestingsprogramma in relatie tot de aspecten van de vrijheid van richting en vrijheid van inrichting. In lid 6 is bepaald dat alle deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van een (voorgenomen) verzoek om advies aan de Onderwijsraad. Dit tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Deze gedachtewisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of van de gemeente om 118

274 de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben, onverlet. De zienswijzen van de schoolbesturen dienen schriftelijk te worden vastgelegd omdat de Onderwijsraad bij zijn oordeelsvorming over een verzoek om advies ook afwijkende meningen zal willen betrekken. Ingevolge de wettekst is het de gemeenteraad die in alle gevallen de Onderwijsraad verzoekt om advies. In lid 7 wordt tot uiting gebracht dat de raad - in navolging van het bepaalde in lid 5 - dit overdraagt aan het college. Het is van belang dat het door het college ingediende verzoek om advies goed gedocumenteerd is en vergezeld gaat van alle stukken die relevant (kunnen) zijn voor de adviseur (artikel 3:9 Awb). De Onderwijsraad stelt zich namelijk op het standpunt dat de adviestermijn van vier weken een aanvang neemt vanaf het moment waarop de Onderwijsraad beschikt over de stukken die hij relevant acht voor de advisering. Bij een eventuele inschakeling van de Onderwijsraad is het van belang dat de gemeente goed in de gaten houdt dat hierdoor de besluitvorming geen ernstige vertraging oploopt. Met het oog op het bepaalde in artikel 11, lid 4 verdient het dan nadrukkelijk aanbeveling om zo spoedig mogelijk tot de indiening van het advies over te gaan. Minstens zo belangrijk is dat, zoals hiervoor is opgemerkt, hierbij de Onderwijsraad de beschikking krijgt over alle relevante stukken. Artikel 11 Tijdstip vaststelling Lid 1 Het vaststellen van de begroting is een verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. De enkele vaststelling van het voor bekostiging beschikbare budget in het kader van de begrotingsbehandeling is niet aan te merken als een besluit, bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar openstaat. Het vaststellen van het programma, het overzicht en een eventueel budgetplafond is een beslissing waartegen wel bezwaar en beroep kan worden gemaakt. Hoe de twee verantwoordelijkheden (of eigenlijk de resultaten ervan) worden gekoppeld, is een intern gemeentelijke (organisatorische) zaak die niet hoeft te worden vastgelegd in een verordening. Uitgangspunt van de modelverordening is de koppeling aan de begrotingscyclus. Ter bescherming van de aanvragers is voor de vaststelling van het programma en het overzicht een uiterste datum gesteld. Het spreekt voor zich dat geen programma hoeft te worden vastgesteld, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend. Dit is in de wet zelf geregeld (zie bijvoorbeeld artikel 97 WPO). Hetzelfde geldt voor het overzicht, met dien verstande dat de vaststelling van een overzicht achterwege kan blijven wanneer alle aanvragen worden geplaatst op het programma of wanneer er geen aanvragen zijn ingediend - en er dus ook geen kunnen worden afgewezen. Lid 2 In het tweede lid is bepaald dat het verplicht is om het zogenaamde begrotingsvoorbehoud te maken als een aanvraag wordt toegekend ten laste van een gemeentebegroting die nog niet is vastgesteld. In dat geval vindt de toekenning plaats onder de voorwaarde dat de nodige gelden beschikbaar worden gesteld in de gemeentebegroting. Deze voorwaarde moet volgens de Awb gelijktijdig met het toekenningsbesluit aan de aanvrager worden meegedeeld. Het beroep op de voorwaarde dient binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de gemeentebegroting aan het schoolbestuur bekend worden gemaakt. 119

275 Artikel 12 Inhoud programma Lid 1 In dit lid, dat een belangrijk onderdeel van de verordening betreft, namelijk de inhoud van het huisvestingsprogramma, komt voor alle duidelijkheid tot uitdrukking dat het college het programma vaststelt als resultante van de toetsing aan de in de wet limitatief omschreven weigeringsgronden (zie bijvoorbeeld artikel 95, derde lid WPO). Een deel van deze weigeringsgronden wordt voor wat betreft hun feitelijke toepassing geoperationaliseerd via de nadere regels genoemd in de tweede volzin. Zo zijn de 'beoordelingscriteria' een nadere invulling van de toets of de aangevraagde voorziening noodzakelijk is en of de aanvraag een voorziening betreft als genoemd in artikel 2 van de verordening. De criteria voor de prognose operationaliseren de wettelijke weigeringsgrond 'dat de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen...' De regels over de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen doen ditzelfde ten aanzien van de weigeringsgrond '... dat de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt'. De concrete invulling van deze regels wordt niet in de romp van de modelverordening uitgeschreven, maar in de in artikel 12 genoemde bijlagen. Artikel 12 vormt daarmee, zoals ook bij andere bepalingen uit de romp het geval is, de kapstok voor de gedetailleerde uitwerkingen van bepaalde elementen in de bijlagen. De urgentiecriteria zijn apart gepositioneerd, omdat deze - in tegenstelling tot de andere regels in het eerste lid - niet noodzakelijk bij de programmavaststelling behoeven te worden toegepast. De urgentiecriteria komen pas in beeld wanneer er meer aanvragen liggen dan waarvoor er budget beschikbaar is. Lid 2 Het college en schoolbesturen kunnen het wenselijk vinden om voorzieningen op het programma op te nemen die volgens de criteria over de urgentie (bijlage V) daar strikt genomen niet voor in aanmerking zouden komen. Indien daarover consensus bestaat (uiteindelijk blijkend uit het overleg over het concept-programma als bedoeld in artikel 10, eerste lid van de verordening), kan het college aan de raad verzoeken om af te wijken van de criteria zoals geformuleerd in bijlage V. Lid 3 De zinsnede 'voor zover van toepassing' kan ook op de vergoeding betrekking hebben. Zo zijn er voorzieningen denkbaar waarvoor het niet nodig is om een bedrag beschikbaar te stellen. Hierbij kan worden gedacht aan medegebruik in een (onderwijs)gebouw dat geschikt is en waaraan dus geen aanpassingen hoeven plaats te vinden. Een aanvrager die een voorziening geplaatst ziet op het programma, kan daaruit niet alleen afleiden dat de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt, maar ook welke eventuele nadere voorwaarden er gelden rond ingebruikneming of buitengebruikstelling. Bijvoorbeeld: de uitbreiding van een hoofdgebouw gaat gepaard met het afstoten van een dislocatie. 120

276 Wanneer de vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening op normatieve wijze is vastgesteld dan kan de aanvrager ook rechtstreeks uit de opneming op het programma afleiden voor welk bedrag de voorziening dient te worden gerealiseerd. Indien het gaat om een voorziening waarvan de uiteindelijk vergoeding gebaseerd is op de feitelijke kosten, dan vermeldt het programma van welke raming is uitgegaan. Deze raming zal vervolgens als leidraad worden gehanteerd bij de vaststelling van het definitief vergoedingsbedrag aan de hand van door de aanvrager in het kader van de uitvoering te overleggen offertes. Artikel 13 Inhoud overzicht In het overzicht wordt toegelicht waarom een voorziening niet in het programma is opgenomen. Deze bepaling is een direct uitvloeisel van het motiveringsbeginsel. Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bedrag, programma en overzicht Lid 1 Volgens de toelichting op de wet moeten het programma en het overzicht worden opgevat als een bundel van beschikkingen. Deze beschikkingen moeten uiteraard ter kennis van de aanvragers worden gebracht. Ingevolge artikel 3:43 Awb dient de gemeente van het besluit mededeling toe doen aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Lid 2 De wet bepaalt alleen iets over de terinzagelegging van het overzicht. Vanwege de samenhang tussen bedrag, programma en overzicht ligt het voor de hand het totaal ter inzage te leggen. Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering Lid 1 Dit artikel geeft een nadere invulling aan het wettelijk voorgeschreven overleg over de wijze van uitvoering. Met deze invulling wordt beoogd dat de aanvrager en het college een aantal praktische afspraken maken over aspecten die samenhangen met de realisering van de toegekende voorziening. Met dergelijke afspraken kunnen onduidelijkheden en misverstanden in het verdere uitvoeringstraject worden voorkomen. In ieder geval zal hierbij volstrekt duidelijk moeten zijn wie als bouwheer optreedt. De wet (artikel 103 WPO, artikel 101 WEC en artikel 76n WVO) gaat er weliswaar vanuit dat het bevoegd gezag optreedt als bouwheer, maar biedt de mogelijkheid dat het bevoegd gezag en het college overeenkomen dat de gemeente de voorziening tot stand brengt. Het moet duidelijk vaststaan of al dan niet gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid. De termijn van vier weken waarbinnen het college met het betrokken schoolbestuur in overleg treedt over de uitvoering vloeit direct voort uit de wetgeving (artikel 95, lid 8 WPO; artikel 93, lid 8 WEC en artikelen 76, lid 8 WVO). De passage 'voor zover van toepassing' is opgenomen om niet alle voorkomende varianten op het bouwheerschap en de eigendomssituatie te hoeven beschrijven. In artikel 15 lid 1 is toegevoegd het lid b, waarmede is bepaald dat ook de wijze van aanbesteding onderdeel uitmaakt van het verplichte overleg tussen het college en de schoolbesturen. Gesproken moet worden de wijze van aanbesteding en de voorwaarden die daarbij van toepassing zijn. De gemeente kan hierbij ook de voorwaarden van het gemeentelijk aanbestedingsbeleid inbrengen. Daarnaast moet in dit overleg duidelijk worden of voor de investeringen de voorwaarden van de Europese aanbesteding van toepassing zijn. 121

277 Overigens kan de aanvrager eerst tot aanbesteding overgaan wanneer het college heeft ingestemd met het bouwplan, tenzij een dergelijk plan naar het oordeel van het college eveneens gezien de aard van de voorziening niet vereist is (zie ook artikel 16, lid 4). Lid 2 Om te voorkomen dat in een later stadium misverstanden rijzen over de afspraken over de uitvoering is bepaald dat deze schriftelijk worden vastgelegd en ter instemming aan de aanvrager worden voorgelegd. Indien de aanvrager zijn instemming schriftelijk heeft verleend, dan is daarmee direct vastgelegd dat er overeenstemming bestaat over de wijze van uitvoering. Mocht de aanvrager niet instemmen met het verslag, dan zal in de praktijk meestal nader overleg plaatsvinden om alsnog overeenstemming te bereiken. Blijken partijen het niet eens te kunnen worden over de uitvoering van de voorziening dat wordt dit ook schriftelijk vastgelegd en van beide zijde geconstateerd. Lid 3 Hierin is bepaald dat het college de aanvrager uitsluitsel geeft wanneer de bekostiging start, binnen vier weken nadat het overleg tot overeenstemming heeft geleid, in geval in het overleg is medegedeeld dat de indiening van een bouwplan en begroting achterwege kan blijven en/of er geen nadere toetsing aan wettelijke voorschriften of gewijzigde omstandigheden hoeft plaats te vinden (zie artikel 16, vierde lid). Het zal daarbij in de regel voorzieningen betreffen waarvoor in een eerder stadium al een offerte is overgelegd, die weinig of geen voorbereidingstijd meer vergen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de vervanging van de dakbedekking van een basisschool (onderdeel van de huisvestingsvoorziening onderhoud). Lid 4 Wanneer uit het ingevolge het tweede lid vastgestelde verslag blijkt dat het overleg over de wijze van uitvoering uiteindelijk niet uitmondt in overeenstemming tussen aanvrager en het college, dan is het college als bestuursorgaan de instantie die dit constateert en meedeelt aan het schoolbestuur. Hierbij deelt het college mee wat de overwegingen zijn om niet in te stemmen met de door de aanvrager gewenste uitvoering. Deze mededeling is een besluit in de zin van de Awb, waartegen dan ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes Dit artikel is voor een belangrijk deel een nadere uitwerking van de wettelijke bepaling, waarbij een schoolbestuur dat aanspraak heeft op een vergoeding van een voorziening en bij de uitvoering van de voorziening als bouwheer optreedt, een bouwplan en de daarbij behorende begroting ter goedkeuring moet indienen bij het college (zie bijvoorbeeld artikel 104 WPO). Indien in het overleg over de uitvoering (zie artikel 15) in afwijking van het uitgangspunt dat de aanvrager optreedt als bouwheer, wordt afgesproken dat de gemeente het bouwheerschap op zich neemt, dan is het gestelde in het eerste lid uiteraard niet van toepassing. De aanvrager moet alleen een begroting bij het bouwplan indienen wanneer het een voorziening betreft waarvoor de vergoeding op basis van de genormeerde benadering (bijlage IV, deel A) is vastgesteld. Deze begroting zal marginaal getoetst worden zolang de geraamde kosten de genormeerde vergoeding niet overschrijden. Voor voorzieningen waarvan de bekostiging gebaseerd wordt op werkelijke kosten (offerte-lijn) wordt dienen, afhankelijk van de grootte van het bedrag c.q. de voorziening, meerdere offertes te worden overgelegd, waarbij het definitief beschikbaar te stellen bedrag normaliter gebaseerd zal worden op de laagste offerte/laagste inschrijver. Met het oog op een goede voortgang van de uitvoering en de duidelijkheid richting aanvrager is in het tweede lid voorzien in een termijn (maximaal beslaat deze termijn negen weken) waarbinnen de gemeente het bouwplan en de begroting moet hebben goedgekeurd. Bij goedkeuring van het bouwplan en begroting stelt het college ook het tijdstip vast waarop de bekostiging een aanvang 122

278 neemt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de wettelijke opdracht om een dergelijk tijdstip vast te stellen (zie bijvoorbeeld artikel 99 WPO). Het bepaalde in het derde lid markeert in de procedure rond de uitvoering van het programma het moment waarop wordt bezien of er zich na vaststelling van het programma nieuwe omstandigheden hebben aangediend, die het rechtvaardigen om de aanspraak op vergoeding te herzien. Het betreft hier een nadere invulling van wederom een wettelijke bepaling. Het moment is zodanig gekozen dat door de aanvrager nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet, zoals bijvoorbeeld het verlenen van een bouwopdracht. Artikel 17 Bekostiging Dit artikel is de uitwerking van de wettelijke opdracht zoals neergelegd in bijvoorbeeld artikel 102, vierde lid WPO. De opdracht aan de raad in het genoemde artikel van de WPO wordt gedelegeerd aan het college. Er is gekozen voor een globale regeling waarin ruimte is voor variatie naargelang de concrete omstandigheden. Door de bepaling op te nemen dat de aanvrager altijd aan zijn financiële verplichtingen moet kunnen voldoen, is de bescherming van de aanvrager gewaarborgd. Artikel 18 Vervallen aanspraak op vergoeding Lid 1 De datum van 1 december is gekozen in verband met de planning van het IHP en de technische overleggen met de schoolbesturen. Het is van belang om op dat moment te weten of een toegekende voorziening eventueel in een volgend begrotingsjaar betaald moet worden en het betreffende budget dient te worden doorgeschoven naar dat jaar. De bepaling over de toezending van onder meer de bouwopdracht binnen twee weken berust niet op de wet. Het is echter van belang om een dergelijke bepaling op te nemen, omdat de gemeente daarna actie in de richting van de aanvrager kan ondernemen. De term 'door de aanvrager' is opgenomen om duidelijk te maken dat, indien de gemeente optreedt als bouwheer en de termijn wordt overschreden, er geen sprake is van het vervallen van het recht op een vergoeding. De aanvrager heeft dan immers recht op een voorziening. Lid 2 Deze hardheidsclausule is, in aanvulling op de wet, opgenomen, omdat het denkbaar is dat, bijvoorbeeld door ruimtelijke ordeningprocedures, de termijn buiten de schuld van de aanvrager wordt overschreden. Artikelen Spoedprocedure In dit hoofdstuk van de verordening zijn nadere regels opgenomen over de indiening en beoordeling van aanvragen met een spoedeisend karakter. Deze aanvragen doorlopen niet de procedure die geldt voor het programma en zijn daarom niet gebonden aan een bepaalde indieningsdatum. De aanvragen kunnen dus het gehele jaar door worden ingediend. Het zou een misvatting zijn op grond hiervan te veronderstellen dat de spoedprocedure als een soort 'ontsnappingsroute' kan worden gebruikt. Een ontsnappingsroute die zou kunnen worden gevolgd wanneer een bevoegd gezag verzuimt tijdig een aanvraag in te dienen voor het programma of wanneer een aanvraag niet op het programma is geplaatst wegens toepassing van de financiële weigeringsgrond. In dit laatste geval kan een bevoegd gezag in de verleiding komen de aanvraag opnieuw in te dienen via de spoedprocedure, omdat de financiële weigeringsgrond bij deze procedure niet kan worden gehanteerd door de gemeente. Een andere optie is dat een bevoegd gezag op 'twee paarden wedt', namelijk: voor dezelfde voorziening een aanvraag indient voor de opneming in het programma én een aanvraag indient in het kader van de spoedprocedure. 123

279 Al deze procedurele opties lopen echter bij toepassing van de verordening spaak, omdat het uiteindelijk gaat om de inhoud van de aanvraag. Er moet onomstotelijk blijken dat het bij een aanvraag met een spoedeisend karakter gaat om een daadwerkelijke calamiteit in : een calamiteit die onvoorzienbaar was en volgens de wetgever zodanig moet zijn dat het treffen van een voorziening geen uitstel kan lijden, omdat anders het onderwijsproces geen doorgang meer kan vinden. Het meest voor de hand liggende voorbeeld daarbij is het afbranden van een schoolgebouw, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet doorgaan. Toepassing van de verordening leidt er toe dat het moment tussen indiening van een reguliere aanvraag en de beoordeling in het kader van het programma, aanzienlijk wordt bekort. Dit betekent dat het overgrote deel van de aanvragen voor huisvestingsvoorzieningen via deze procedure op adequate wijze kan worden afgehandeld. Ook de aanvragen die wellicht hoog zouden scoren bij de toepassing van de urgentiesystematiek, maar waarvan op moment van indiening en op het moment van programmavaststelling (nog) niet kan worden gesproken over de noodzaak om onverwijld de voorziening te treffen omdat anders het onderwijsproces stokt. Dit betekent ook dat mag worden verwacht dat de aanvragen die in het kader van de spoedprocedure worden ingediend ook écht spoedeisend zijn. Normaliter zal dit betekenen dat de toepassing, maar zeker ook de toewijzing in het kader van de spoedprocedure, eerder uitzondering dan regel zal zijn. In de bepalingen over de procedure rondom aanvragen met een spoedeisend karakter wordt aangesloten bij de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit komt erop neer dat een aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders kan worden ingediend (artikel 19) en dat zij binnen een redelijke termijn (artikel 4:13 Awb) een beschikking dient af te geven. Indien een beschikking niet binnen een redelijke termijn kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en wordt een redelijke termijn genoemd waarbinnen hij de beschikking wel tegemoet kan zien (art. 4:14 Awb). Artikelen Inhoud en uitvoering beslissing; vervallen vergoeding Bij de besluitvorming en de uitvoering daarvan ten aanzien van aanvragen met een spoedeisend karakter is, afgezien van de afwijkende termijnen, de lijn gevolgd die ook van toepassing is ten aanzien van de vaststelling van programma en overzicht. Dit betekent dat met inachtneming van de in de wet opgenomen weigeringsgronden (zie bij voorbeeld artikel 100 WPO), de toetsingscriteria worden toegepast overeenkomstig de bijlagen van de verordening. Extra dimensie die ten opzichte van de 'reguliere lijn' aan deze toetsing wordt toegevoegd is het element van de spoedeisendheid: het treffen van de voorziening kan geen uitstel lijden in verband met de voortgang van het onderwijs. Tevens komt in de verordening tot uiting dat het college niet de financiële weigeringsgrond kan hanteren. Dit komt tot uiting doordat de urgentiecriteria zoals opgenomen in bijlage V buiten beschouwing blijven. Het college geeft bij de beschikking aan voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, dit is geen onderwerp meer van het gesprek dat zij voert over de uitvoering van de toegekende aanvraag. Artikelen Medegebruik en verhuur De artikelen 102 WPO, 100 WEC, 76m WVO geven de opdracht aan de gemeenteraad om in de huisvestingsverordening een procedure voor het medegebruik en de verhuur van onderwijsgebouwen op te nemen. Wat het medegebruik betreft houdt de opdracht in feite in het vastleggen van de wijze waarop het college met het recht tot het vorderen van leegstaande ruimten omgaat. Dit vorderingsrecht kan betrekking hebben op medegebruik ten behoeve van onderwijs en educatie, maar ook ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Met nadruk zij gemeld dat 124

280 het gaat om delen van gebouwen die leegstaan. Indien het gaat om een gebouw dat in zijn geheel leeg is of komt, is artikel 33 (Tijdstip beëindiging gebruik gebouwen) van toepassing. Het vorderingsrecht met betrekking tot gebouwen kan betrekking hebben op zowel het gebruik tijdens als na de schooltijden. Dit geldt ook voor sportterreinen die in eigendom zijn van een schoolbestuur voor voortgezet onderwijs. Het vorderingsrecht beperkt zich dan tot het vorderen ten behoeve van ander gebruik dan onderwijsgebruik (bijvoorbeeld voor sportverenigingen). Het recht van de gemeente om leegstand te bestemmen voor ander gebruik strekt zich uit over de wel en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. Het sluitstuk van de procedure - het vorderen - vindt echter niet plaats als het leegstand betreft in een gebouw van een school die de gemeente zelf in stand houdt. Dat neemt niet weg dat de criteria die in deze artikelen worden geformuleerd uiteraard ook gelden voor gebouwen van scholen die door de gemeente in stand worden gehouden. Er is gekozen voor een iets verschillende benadering van medegebruik ten behoeve van onderwijs en medegebruik ten behoeve van andere activiteiten. Voor medegebruik ten behoeve van andere activiteiten mag van het college worden verlangd dat in het overleg met het bevoegd gezag expliciet, en ten aanzien van met name aangeduide onderwerpen, de gelegenheid wordt geboden om eventuele wensen aangaande het medegebruik te uiten, mede gelet op de vrijheid van richting en inrichting. Uiteraard bestaat die gelegenheid ook in het overleg over het onderwijsmedegebruik. Aangezien het dan echter altijd gaat om gebruik dat overeenkomt met de bestemming van het gebouw, zal het overleg daarover meer een praktisch dan een principieel karakter kunnen hebben. De artikelen 25 t/m 29 worden toegepast als er een aanvraag van een bevoegd gezag voor plaatsing op het programma of voor de spoedprocedure is gedaan. Dat kan een aanvraag om medegebruik zijn, maar het kan ook een andere aanvraag zijn die wordt afgewezen en waarin door middel van medegebruik wordt voorzien. Voorbeeld: er komt een aanvraag binnen om de uitbreiding van een basisschool op het programma te plaatsen. De bepalingen van artikel 12 zijn van toepassing op die aanvraag (toetsingscriteria). In artikel 12 wordt onder meer verwezen naar bijlage I. I die bijlage is gesteld dat de uitbreiding niet wordt bekostigd als er binnen het voedingsgebied en/of meter hemelsbreed sprake is van leegstand waar medegebruik kan plaatsvinden. Binnen die afstand blijkt geschikte leegstand aanwezig te zijn, hetgeen wordt geconstateerd aan de hand van artikel 26 (omschrijving leegstand). Tevens wordt geconstateerd dat de situatie als bedoeld in artikel 27, lid 1 (de leegstand is al door het bevoegd gezag in medegebruik gegeven aan een andere school) zich niet voordoet. Die constatering kan plaatsvinden aan de hand van de gemeentelijke gegevensadministratie; op grond van artikel 5 moet een bevoegd gezag immers melden dat er sprake is van medegebruik. Het college deelt in het overleg als bedoeld in artikel 10 (het overleg over het programma) mede dat zij voornemens zijn om de wettelijke weigeringsgrond genoemd in artikel 100, lid 1d WPO toe te passen (de aanvraag wordt geweigerd als er door middel van medegebruik in de huisvestingsbehoefte kan worden voorzien). Over dat voornemen wordt op grond van artikel 28 overleg gevoerd met het bevoegd gezag dat de aanvraag heeft ingediend en met het bevoegd gezag waarvan leegstand gevorderd zal worden. Er wordt voorzien in de aanvraag door toepassing te geven aan artikel 27 (volgorde van vorderen) en 28 (overleg en mededeling). De beschikking voor het bevoegd gezag dat de uitbreiding heeft aangevraagd (onderdeel van het programma) luidt als volgt: de aanvraag wordt afgewezen en in plaats daarvan wordt medegebruik in gebouw [...] toegekend. Het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt krijgt op grond van artikel 28 een vorderingsbeschikking, tenzij in het overleg is aangegeven dat er tegen de vordering geen bezwaar bestaat. Wat de verhuur betreft kan de regeling in de verordening beperkt zijn; de wet regelt immers uitputtend wanneer wel en niet sprake kan zijn van verhuur. 125

281 Artikel 25 Aanduiding omstandigheden Lid 1 In dit artikel is aangegeven dat er, alvorens het college kan overgaan tot vordering, eerst sprake moet zijn van een aanvraag om een huisvestingsvoorziening voor een school, en dat er bij die school ook een aantoonbaar tekort aan huisvesting is. Lid 1b ziet op de situatie dat er bijvoorbeeld sprake is van een omvangrijke onderhouds- of aanpassingsbehoefte, terwijl medegebruik daarvoor een alternatief vormt. De leden 1c en d regelen dat er sprake dient te zijn van leegstand. Artikel 26 Omschrijving leegstand Lid 1a Voor 1 januari 1997 was op grond van de wet- en regelgeving voor het primair onderwijs duidelijk wat er onder leegstand moest worden verstaan. Er werd uitgegaan van een strikt genormeerde benadering: als het aantal vierkante meters van een gebouw ruimte liet voor een extra groep leerlingen was er sprake van genormeerde leegstand. Of die leegstand wel of niet feitelijk aanwezig was of in gebruik was voor andere doeleinden deed niet ter zake. Aangezien de betreffende wet- en regelgeving niet langer van toepassing is, is het van belang een definitie van het begrip leegstand in de verordening op te nemen. Bij de begripsaanduiding is gekozen voor een zelfde benaderingswijze als voorheen, zij het met de volgende uitzondering. In die gevallen, waarin het werkelijk aantal lokalen kleiner is dan het op basis van bijlage III, deel A normatief bepaalde aantal groepen, vormt dit aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. Op deze wijze wordt voorkomen dat in de desbetreffende gevallen leegstand toegerekend wordt, terwijl geen lokalen voor handen zijn. Bij de capaciteitsbepaling worden ruimten die een bevoegd gezag eventueel voor eigen rekening heeft gerealiseerd en waar geen (rijks)vergoeding voor wordt verstrekt wel geregistreerd, maar niet als beschikbare capaciteit. Het vorderingsrecht strekt zich derhalve niet tot dergelijke ruimten uit. Voor de goede orde: de zogenaamde eigendoms- en huurscholen vallen dus wel onder het vorderingsrecht. Hiervoor wordt immers wel een (rijks)vergoeding verstrekt. In tegenstelling tot de volledig voor eigen rekening gefinancierde ruimten, strekt het vorderingsrecht zich wel uit tot leegstaande ruimten waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming (bijvoorbeeld mediatheek, overblijflokaal) heeft gegeven. Deze handelwijze kan worden afgeleid uit de jurisprudentie onder de oude wetgeving waarin is vastgelegd dat, indien er sprake is van genormeerde leegstand waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming heeft gegeven, deze bestemming moet wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik. Lid 1b Voor het voortgezet onderwijs kan niet van een zelfde, strikt genormeerde, benadering worden uitgegaan als bij het primair onderwijs. Het vertrekpunt is wel hetzelfde: door de capaciteit van het gebouw (als bepaald volgens bijlage III, deel A) te relateren aan de behoefte volgens het ruimtebehoeftemodel ingevolge bijlage III, deel B wordt bezien of er een overschot aan ruimte is. Als dat overschot geconstateerd wordt, behoeft dat niet automatisch te betekenen dat er dan ook een geschikte ruimte vrij is op de gewenste tijd. Een bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs heeft namelijk het recht, binnen de rijksbekostiging, om meer of minder uren aan bepaalde vakken toe te delen. Deze keuzen hebben consequenties voor het lesrooster en de omvang van de groepen, en daarmee voor de beschikbaarheid van het gebouw. Daarom wordt bij een school voor 126

282 voortgezet onderwijs vervolgens aan de hand van het lesrooster bekeken of er daadwerkelijk sprake is van leegstand. De verantwoordelijkheid om op basis van lesroosters eventueel aan te tonen dat er geen sprake is van leegstand, ligt bij het schoolbestuur. Achtergrond hiervan is dat gemeenten geen zicht hebben op de lesroosters van scholen. Het gaat hier met nadruk om de vrijheid binnen de rijksbekostiging. Indien een bevoegd gezag extra middelen aanwendt en daarmee beslag op leegstand legt, is er sprake van eigen beleid dat dient te wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik. Lid 2a Voor de beoordeling of er ruimte is in een gymlokaal dat gebruikt wordt door het primair onderwijs wordt het aantal klokuren dat voor dat lokaal in gebruik is en waarvoor de gemeente goedkeuring heeft verleend, bij elkaar opgeteld. De capaciteit van het gebouw, verminderd met dit aantal, levert de leegstand op. Voor de capaciteit van het gebouw wordt uitgegaan van het maximum aantal uren dat een gebouw per week voor het onderwijs gebruikt kan worden. Het aantal van 40 is dan reëel, gelet op de schooltijden voor het voortgezet onderwijs die de maximumgrens vormen. Het getal van 40 betekent uiteraard niet dat scholen voor primair onderwijs buiten hun reguliere schooltijden verwezen kunnen worden naar een gymnastiekruimte die nog geen 40 klokuren in gebruik is. Verwijzing kan alleen maar plaatsvinden binnen de voor de betreffende schoolsoort geldende reële schooltijden. Lid 2b De reden van de controle aan de hand van het lesrooster is dezelfde als bij lid 1b. Artikel 27 Nalaten vordering; volgorde van vorderen Lid 1 Door opneming van deze bepaling wordt recht gedaan aan de autonomie van scholen. Indien bevoegde gezagsorganen onderling medegebruik overeenkomen, is er geen reden voor de gemeente om dat te doorkruisen. Deze bepaling kan er mogelijk toe leiden dat in een enkel geval alsnog bijvoorbeeld een uitbreiding moet worden toegestaan omdat door de bevoegde gezagsorganen niet de meest optimale situatie is gecreëerd. Aangezien deze situatie waarschijnlijk alleen bij hoge uitzondering zal voorkomen, is dit geen reden om af te zien van deze bepaling. Overigens kan deze bepaling uitgebreid worden naargelang de gemeente in het (brede) huisvestingsbeleid bepaalde accenten wil leggen. Als voorbeeld kan genoemd worden het niet vorderen van leegstand indien deze wordt benut als peuterspeelzaal. Lid 2 Hierin is bepaald dat het onderling overeengekomen medegebruik alleen dan een reden is om niet tot vordering over te gaan, indien de eigen gebouwen van de school die medegebruikt, onvoldoende capaciteit hebben. Uiteraard wordt ook hier uitgegaan van de bepaling van de capaciteit en van het aantal groepen zoals bedoeld in bijlage III. Ook hier geldt dat eigen beleid van bevoegde gezagsorganen, bijvoorbeeld het verkleinen van het aantal groepen zodanig dat dit leidt tot een extra huisvestingsbehoefte, moet wijken voor noodzakelijk ander onderwijsgebruik. Lid 3 De keuze voor deze volgorde van vorderen kan uiteraard gewijzigd worden. Het verdient echter aanbeveling om deze keuze wel vast te leggen. Indien er meerdere opties zijn moet immers gemotiveerd kunnen worden hoe het College tot een bepaalde keuze is gekomen. Het gestelde in dit lid zijn bij uitstek aangelegenheden die met de bevoegde gezagsorganen besproken moeten worden, alvorens ze vast te leggen. Dat geldt uiteraard ook voor a, zoals dat voor de hele verordening geldt. 127

283 Uitgangspunt bij de vordering is dat een schoolbestuur dat ruimtegebrek heeft bij een van zijn scholen, eerst gaat kijken naar eventueel beschikbare ruimte binnen een van de onder zijn beheer staande gebouwen. Indien deze aanwezig is, zal het in de regel nog geen eens komen tot een aanvraag voor medegebruik bij de gemeente. Mocht dit wel zo zijn dan is de kans groot dat ingevolge lid 3a de gemeente het bestuur verwijst naar een van zijn eigen gebouwen. Voor a geldt echter ook dat het financiële consequenties kan hebben om niet als eerste optie van de - qua oppervlakte en indeling - geschiktste ruimte uit te gaan. Vandaar dat uit hoofde van een doelmatiger oplossing kan worden voorbijgegaan aan aanwezige leegstand in een van de gebouwen van het betrokken schoolbestuur. Het gestelde onder b is minder relevant als het gaat om gymnastiekruimten. Om redenen van eenvoud is er echter voor gekozen geen aparte volgorde voor gymnastiekruimten op te nemen. Bij de toepassing van lid 3c dient het openbaar onderwijs in dit verband ook als een richting te worden aangemerkt. Lid 4 Deze bepaling voorkomt dat de volgorde zoals opgenomen in het derde lid te rigide gaat werken. Wanneer alle bij de vordering betrokken partijen het eens zijn over een oplossing die niet direct voortvloeit uit het derde lid, dan kan van de daarin neergelegde volgorde worden afgeweken. Artikel 28 Overleg en mededeling Lid 1 Het voeren van overleg is wettelijk verplicht. Om praktische redenen kan er voor worden gekozen dit te koppelen aan het overleg over het programma. In het kader van de vaststelling van het programma zal immers in de regel geconstateerd worden of er van medegebruik sprake kan zijn. Ten aanzien van het voorgenomen besluit in het kader van het programma (dat is niet het besluit tot vordering maar het besluit om medegebruik toe te staan) is er voor beide bevoegde gezagsorganen de mogelijkheid een advies van de Onderwijsraad te vragen. Ook hebben zij beiden de mogelijkheid om bezwaar en beroep tegen de vaststelling van het programma in te stellen. Dit heeft geen opschortende werking. Lid 2 Om een bevoegd gezag waarvan gevorderd gaat worden de gelegenheid te geven desgewenst tijdig (organisatorische) maatregelen te nemen, wordt de termijn zo kort mogelijk gehouden. Het bevoegd gezag is overigens op grond van het overleg ook al in de gelegenheid om zich voor te bereiden op het medegebruik. De mededeling dient schriftelijk plaats te vinden. Er is sprake van een beschikking waarop de rechtsbescherming van de Awb van toepassing is. Het instellen van bezwaar en/of beroep heeft geen opschortende werking. De laatste volzin is toegevoegd om geen overbodige administratieve handelingen te hoeven uitvoeren indien er in het overleg is komen vast te staan dat er overeenstemming over de vordering bestaat. Lid 3 en 4 In geval van een spoedprocedure is het niet goed mogelijk om termijnen op te nemen voor het overleg. De aard van de aanvragen kan namelijk met zich meebrengen dat een en ander op zeer korte termijn geregeld moet worden. Uiteraard geldt ook hier dat het "ontvangende" bevoegde gezag redelijkerwijs de gelegenheid moet hebben om de nodige maatregelen te treffen. Lid 5e De vordering geschiedt voor een bepaalde periode, zodat het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt weet waar het aan toe is. Het ligt voor de hand de periode te baseren op de uitkomst van de prognose. De periode van vordering kan verlengd worden indien dat noodzakelijk is. 128

284 Artikel 29 Vergoeding Medegebruik is in eerste instantie de competentie van de schoolbesturen. Indien medegebruik plaatsvindt, maken de schoolbesturen onderling afspraken over een aantal zaken, waaronder de vergoeding die de medegebruikende school aan de eigenaar geeft. Voor het primair onderwijs is in de wet bepaald dat een bevoegd gezag dat gebruik maakt van een gebouw van een andere bevoegd gezag, de daarvoor ontvangen vergoeding doorbetaalt. Aangezien 'de ontvangen' vergoeding niet eenduidig te definiëren valt - de vergoeding is namelijk mede afhankelijk van de omvang van de school - dient daarover overleg tussen de bevoegde gezagsorganen plaats te vinden. Voor het voortgezet onderwijs geldt niet een dergelijke wettelijke bepaling, daar is overleg dus ook de aangewezen weg. Omdat de belangen uiteenlopen, kan het voorkomen dat het overleg niet tot overeenstemming leidt. Omdat er dan geen wettelijk geregelde rechtsbescherming geldt, is in de verordening een bepaling ten aanzien van de vergoedingen opgenomen voor het geval men er onverhoopt niet uitkomt. De systematiek hiervoor is afgeleid van de rijksvergoeding voor de materiële instandhouding voor de huisvesting van groepen in het basisonderwijs. Het medegebruikstarief voorziet in een vergoeding voor de gebouwafhankelijke kosten, zoals gas, water, licht en dergelijke. In het bekostigingsstelsel voor de materiële instandhouding voor het basisonderwijs is dit bedrag vormgegeven in het bedrag dat voor elke groep meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld. Dit bedrag is tevens van toepassing voor medegebruik in het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs. Artikel 30 Aanduiding omstandigheden Onderdeel a Zie de toelichting bij artikel 26. Onderdeel b De sportvelden zijn hier opgenomen vanwege de bepaling in artikel 76r WVO dat het vorderingsrecht zich ook daartoe uitstrekt. Artikel 31 Overleg en mededeling Lid 2 De reden dat hier expliciet is aangegeven wat in ieder geval in het overleg aan de orde dient te komen is gelegen in het feit dat het gaat om gebruik van een gebouw of terrein waarvoor het gebouw of terrein niet in eerste instantie is bedoeld. Dat betekent dat de positie van het bevoegd gezag met nog meer waarborgen omkleed moet worden dan wanneer het om onderwijsmedegebruik gaat. Het bevoegd gezag moet in de gelegenheid gesteld worden zich in het overleg een oordeel te vormen over de aard van de activiteit en de invloed van die activiteit op het onderwijsproces. Als gevolg daarvan kan ook afgesproken worden dat bepaalde maatregelen van de zijde van de gemeente of de medegebruiker genomen worden om hinder te voorkomen. Omdat het om verschillende vormen van medegebruik kan gaan is niet eenduidig vast te stellen welke vergoeding daartegenover dient te staan. Wel is het mogelijk om hierbij aan te sluiten op een vergoedingsbedrag in het kader van de programma's van eisen materiële instandhouding basisonderwijs door middel van een verwijzing naar artikel 29. Deze vergoeding dekt de variabele kosten en zal in het algemeen voldoende zijn; het gaat immers niet om huur. Er is van afgezien de beoogde gebruiker in het overleg te betrekken. Er wordt van uitgegaan dat deze door het college vertegenwoordigd wordt. Desgewenst kan de beoogde gebruiker natuurlijk wel in het overleg betrokken worden. Het verdient in ieder geval aanbeveling dat het bevoegd gezag en de 129

285 medegebruiker, voor de aanvang van het medegebruik, schriftelijk een aantal (praktische) afspraken vastleggen. Het kader voor die afspraken wordt gevormd door het besluit tot vordering door het college. Lid 3 Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, neemt het college een beslissing inzake de openstaande punten. Voor deze formulering is gekozen om te voorkomen dat door een verschil van mening het vorderingsrecht niet geëffectueerd kan worden. De beslissing van het college is een beschikking, waarop de rechtsbescherming van de Awb van toepassing is. Artikel 32 Toestemming van het college De aanduiding van de bestemming van de te verhuren ruimte is van belang voor de toetsing door het college aan de wet- en regelgeving die bepaalde bestemmingen niet toelaat. Zo is het bijvoorbeeld op grond van de onderwijswetgeving niet toegestaan om een onderwijsgebouw of -terrein te verhuren als woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid en 1624, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Ook een bestemming die zich niet verdraagt met het onderwijs aan de school is in de onderwijswetgeving uitgesloten. Er is echter voor gekozen die afweging aan het bevoegd gezag te laten. Het college maakt wel de afweging of er een andere school is die ruimte voor het onderwijs nodig heeft, op basis van eventueel binnengekomen verzoeken. In dat verband is gekozen voor een onmiddellijke noodzaak. Indien die noodzaak over enige tijd ontstaat, is dat geen reden voor weigering. Het verdient wel aanbeveling, indien het college een indicatie heeft dat de beoogde ruimte op korte termijn nodig zal zijn voor het onderwijs, dat zij dit aan het bevoegd gezag mededelen. Dat geldt evenzeer als het college voornemens is de ruimte te vorderen voor ander gebruik. Het bevoegd gezag kan dan een verantwoorde afweging maken of het wil overgaan tot verhuur. De risico s voor verhuur en de eventuele schadeplicht die ontstaat bij voortijdige opzegging van het contract omdat het college gebruik maakt van hun vorderingsrecht ligt ingevolge de wet bij het bevoegd gezag. Artikel 33 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud De wetgeving voor het primair onderwijs kende tot 1 januari 1997 een bepaling waarin gesteld werd dat het gebruik van een dislocatie diende te worden beëindigd binnen drie maanden na beëindiging van de rijksbekostiging van dat gebouw. De rijksbekostiging werd beëindigd indien een dislocatie kon worden "leeggerekend", dat wil zeggen indien het hoofdgebouw genormeerd zoveel ruimte bevatte dat alle groepen van de school daarin gehuisvest konden worden. Aangezien de rijksbekostiging niet langer gerelateerd is aan de gebouwen, is er geen sprake meer van "leegrekenen" door het rijk. Aan een bepaling omtrent de beëindiging van het gebruik van dislocaties is echter wel behoefte, vooral vanwege het feit dat gemeenten door hergebruik van onderwijsgebouwen een deel van de beoogde efficiency moeten realiseren. Het eindigen van het recht op het gebruik van hoofdgebouwen blijft in de wet gekoppeld aan de beëindiging van de bekostiging van de school, zie bijvoorbeeld artikel 110 en 163 WPO. De WVO kent weliswaar niet zo n bepaling, maar het spreekt voor zich dat het recht op het gebruik van een gebouw eindigt wanneer de school die het gebouw gebruikt wordt opgeheven. Dit kan ook worden afgeleid uit artikel 76u en 110a WVO jo artikel 24 Bekostigingsbesluit W.V.O. De artikelen 102 WPO, 100 WEC en 76m WVO geven aan de gemeente opdracht om in de verordening een termijn op te nemen gedurende welke een gebouw nog ten hoogste kan worden gebruikt nadat, bij een gezamenlijke akte of door gedeputeerde staten, is bepaald dat de school heeft opgehouden of zal ophouden het gebouw te gebruiken. Tevens moet de gemeente een procedure vaststellen voor een eventueel op te maken staat van onderhoud ingeval van beëindiging van het 130

286 gebruik. Artikel 33 van de verordening voorziet in deze wettelijke opdracht. In het artikel wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en dislocaties. Dat onderscheid is in dit kader ook niet relevant; ten aanzien van alle gebouwen moet duidelijk zijn op welk moment het gebruik uiterlijk beëindigd moet worden. Het opmaken van de staat van onderhoud is gekoppeld aan de beëindiging van het gebruik van een gebouw. De wettelijke bepalingen over de beëindiging van het gebruik hebben alleen betrekking op niet door de gemeente in stand gehouden scholen. In formele zin zijn de bepalingen over het achterstallig onderhoud dus niet van toepassing op de scholen die door de gemeente in stand worden gehouden. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling is dit uiteraard in materiële zin wel het geval. Het volgen van een zelfde handelwijze ligt dan ook voor de hand. Lid 1 De datum van de beëindiging van het gebruik ligt in formele zin altijd na de datum waarop toepassing is gegeven aan artikel 110 WPO, 108 WEC of 76u respectievelijk 225 WVO. Aan die artikelen wordt toepassing gegeven doordat het college en het bevoegd gezag in een gezamenlijke akte verklaart dat het gebruik van het gebouw beëindigd wordt of, ingeval van een geschil daarover, indien gedeputeerde staten daar een beslissing over nemen op verzoek van een der partijen. In materiële zin kan uiteraard sprake zijn van een beëindiging van het gebruik op een tijdstip dat ligt voor toepassing van eerder genoemde artikelen. Van belang is dan echter wel dat de eigendomsoverdracht dan nog niet heeft plaatsgevonden en dat het bevoegd gezag als eigenaar nog steeds verantwoordelijk is voor het gebouw. Als datum is gekozen de datum die in de akte die bevoegd gezag en gemeente opstellen wordt genoemd. Als er een geschil over de akte ontstaat zullen gedeputeerde staten een beslissing nemen. In de meeste gevallen zal de datum aan het einde van het schooljaar liggen. Om een en ander inderdaad aan het einde van het schooljaar te kunnen realiseren, is het nodig dat het college in een vroegtijdig stadium constateert dat een gebouw mogelijk niet meer nodig is voor een school. Die constatering kan in de regel plaatsvinden aan de hand van de leerlingentelling van 1 oktober. Als er sprake is van een voorgenomen fusie of opheffing, moet een bevoegd gezag daarvan mededeling doen aan de gemeente ingevolge artikel 5 van de verordening. Direct na de telling van 1 oktober, of na de mededeling van het bevoegd gezag, kan de procedure voor de vaststelling van een gezamenlijke akte over het einde van het gebruik in gang worden gezet. Mocht daarover een geschil ontstaan, dan kan gedeputeerde staten om een beslissing worden verzocht. De beslissing van gedeputeerde staten is een beschikking, waarop de rechtsbescherming van de Awb van toepassing is. Of het instellen van beroep in dit geval opschortende werking heeft, is niet eenduidig aan te geven. In het algemeen geldt dat het instellen van beroep geen opschortende werking heeft, tenzij de wet anders bepaalt. De wet bepaalt dat de eigendomsoverdracht, die pas kan plaatsvinden nadat is komen vast te staan dat de school het gebouw blijvend niet meer nodig heeft, niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden of nadat door de rechter in beroep is beslist. Ten aanzien van de eigendomsoverdracht heeft het instellen van beroep dus opschortende werking. Ten aanzien van de beslissing of een school heeft opgehouden het gebouw te gebruiken sec, bepaalt de wet niets. Ten aanzien van een mogelijk beroep tegen die beslissing zou dus gesteld kunnen worden dat het geen opschortende werking heeft. Mocht blijken dat dat wel zo is, dan kan overwogen worden een voorlopige voorziening bij de president van de rechtbank te vragen indien er sprake is van spoedeisende omstandigheden. Lid 2 Met achterstallig onderhoud wordt in dit verband bedoeld het onderhoud dat, met het oog op de onderhoudsplicht van een bevoegd gezag, al uitgevoerd had moeten zijn. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen alvorens het buiten gebruik wordt gesteld. 131

287 Als bijvoorbeeld de meerjarenonderhoudsplanning aangeeft dat er een schilderbeurt gepland is over één jaar, en uit de schouwing van het gebouw blijkt niet dat dit schilderwerk eigenlijk al had moeten plaatsvinden, dan is er geen sprake van achterstallig onderhoud. Het is van belang de staat van het onderhoud op te maken, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Alleen voor die tijd kan nog eenduidig worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. Het spreekt voor zich dat het opmaken van de staat van onderhoud achterwege kan blijven indien er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van achterstallig onderhoud dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort. Lid 3 De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college. Hiervoor kan het college een ambtenaar met deskundigheid van bouwzaken aanwijzen of een derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. Over de inhoud van de opdracht en over de persoon of instantie die dit uitvoert, heeft het college eerst overleg met het betrokken bevoegd gezag. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussie c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. De positie van het college is in dit kader vergelijkbaar met die van de verhuurder, die bij de opzegging van de huur een inventarisatie maakt van datgene wat voor rekening van de huurder hersteld moet worden. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het bevoegd gezag gevraagd worden. Deze inlichtingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op een meerjarenonderhoudsplanning (indien aanwezig) of uit bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat bij het opmaken van de staat van onderhoud overleg plaatsvindt over het tijdstip waarop de schouwing plaatsvindt. Lid 4 Het college voert overleg met het bevoegd gezag over de uitkomsten van de staat van onderhoud. Het bevoegd gezag kan dan aangeven of men het daar wel of niet mee eens is. Als er achterstallig onderhoud is geconstateerd, geeft het bevoegd gezag in het overleg aan of het bereid is dit alsnog uit te voeren. Er kan ook overeengekomen worden dat het bedrag dat gemoeid is met het achterstallig onderhoud wordt betaald aan de gemeente. Indien partijen geen overeenstemming bereiken, bespreken ze hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan bijvoorbeeld arbitrage overeengekomen worden, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Het college kan zich ook wenden tot de burgerlijke rechter, op grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden. Gelet op de kosten en de moeite die dergelijke procedures voor beide partijen met zich meebrengen, verdient het veruit de voorkeur in gezamenlijk overleg een oplossing te bereiken. Lid 5 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er weliswaar een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten uitvoeren. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het gebouw gesloopt wordt. Artikel 34 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte primair onderwijs In artikel 34 is het gebruik van gymnastiekruimten voor het primair onderwijs nader geregeld. In bijlage VI is de bekostiging gymnastiekruimten voor basis en (voortgezet) speciaal onderwijs geregeld. Het gebruik door het primair onderwijs van gymnastiekruimten vindt meestal plaats in gemeentelijke accommodaties. Formeel beschouwd gaat het daarbij doorgaans om situaties van medegebruik en daarmee om een voorziening in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van de verordening. Aangezien de omvang van dit medegebruik, uitgedrukt in het aantal klokuren, jaarlijks kan fluctueren door de veranderingen in het aantal leerlingen van een school, zou dat jaarlijks kunnen leiden tot 132

288 aanvragen in het kader van het programma, dan wel spoedprocedure. Beide procedures zijn te zwaar en te omslachtig om jaarlijkse mutaties in het gebruik van gymnastiekaccommodaties aan te vragen. Dit geldt voor die mutaties die binnen de bestaande capaciteit kunnen worden opgevangen en dus niet leiden tot een uitbreiding of nieuwbouw van gymnastiekruimten. Zeker wanneer daarbij wordt bedacht dat de gemeente ingevolge de wet en bijlage VI gehouden is tot bekostiging van het genormeerde gymnastiekgebruik. Formeel worden de jaarlijkse opgaven van schoolbesturen van het gewenste gebruik van de gymnastiekruimten weliswaar beschouwd als een aanvraag in het kader van de spoedprocedure, materieel worden zij echter buiten deze procedure om afgewikkeld. De gemeente heeft als lokale overheid zicht op het onderwijsgebruik van de sportaccommodaties (welke school geeft gymnastiekonderwijs in welk gebouw, wanneer en voor hoeveel uren, en wat is de capaciteit van het gebouw). De volgende elementen zorgen ervoor dat de gemeente voor het primair onderwijs dit inzicht heeft: a. inventarisatie van de accommodaties die geschikt zijn voor gymnastiekonderwijs, inclusief de eigendomssituatie; b. vaststelling van de capaciteit en feitelijk/genormeerd klokuurgebruik per onderwijsgebruiker (school); c. jaarlijkse registratie van de mutaties in feitelijk/genormeerd klokuurgebruik. De mutaties zijn gebaseerd op: - het aantal leerlingen op de teldatum t-1 voor de vaststelling van het genormeerde gebruik voor het daaropvolgende schooljaar; - de opgaven van de schoolbesturen waarbij wordt aangegeven voor hoeveel uur men feitelijk gebruik wil maken van een gymnastiekruimte voor het komende schooljaar; Op basis van dit inzicht stelt de gemeente jaarlijks een de inroostering van het Onderwijsgebruik vast, waarbij indien nodig ook wordt bezien in hoeverre gebruik boven de norm kan plaatsvinden, gegeven de beschikbare capaciteit. De inroostering wordt niet vastgesteld zonder dat de betrokken schoolbesturen eventuele bezwaren op het voorstel tot inroostering kenbaar hebben kunnen maken. De opgaven van het gewenste gebruik, het voorstel tot en het vaststellen van de inroostering vinden relatief kort voor het nieuwe schooljaar plaats. Dit omdat de meeste schoolbesturen over de exacte omvang van het gymnastiekgebruik pas uitspraken kunnen doen wanneer zicht bestaat op de omvang en inzet van de personeelsformatie voor het komende schooljaar. Gelet op de korte indiening en inroostering termijn is het van belang dat de opgaven van de schoolbesturen tijdig worden ingediend. Artikel 35 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien Met de bepaling onder het eerste en tweede lid van artikel 35, krijgt het college de mogelijkheid om af te wijken van de verordening. Het kan immers voorkomen dat er zich situaties voordoen dat strikte toepassing van de verordening leidt tot onwenselijke situaties die niet passen in de geest van de verordening. Bij hoge uitzondering kan de hardheidsclausule worden gebruikt om anders te beslissen. Om in alle gevallen het nemen van besluiten mogelijk te maken, is in het derde lid van artikel 35 bepaald dat het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet. Artikel 36 Indexering Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat de verordening jaarlijks door de raad moet worden gewijzigd, alleen om de in artikel 4 gehanteerde genormeerde vergoedingen aan de prijsontwikkeling 133

289 aan te passen. Bijlage IV, deel A, waar deze normen hun basis hebben, vormt namelijk - net als de overige bijlagen - onderdeel van de verordening. Door de prijsbijstelling te delegeren aan het college wordt een dergelijke relatief zware procedure via de raad overbodig. Het wettelijk verplichte overleg met het onderwijsveld dat voorafgaat aan wijzigingen van de verordening, kan plaatsvinden door toezending van de voorgenomen prijsbijstellingen en het bieden van de mogelijkheid om hierop te reageren. Toelichting BIJLAGE I Algemeen De wet geeft in artikel 100 WPO, artikel 98 WEC en artikel 76k, respectievelijk artikel 215 WVO expliciet aan op grond waarvan een voorziening kan worden geweigerd. Voor toepassing van de weigeringsgronden dienen deze artikelen nog nader te worden uitgewerkt. Dat vindt in deze bijlage plaats door per voorziening de beoordelingscriteria te beschrijven. Ze hebben betrekking op eisen qua aanwezigheid van leerlingen, prognoses, oppervlakten/capaciteit van gebouwen, bouwkundige staat van een gebouw enzovoort. De noodzaak van de aangevraagde voorziening(en) - of van mogelijke alternatieve voorzieningen - voor de desbetreffende school wordt vastgesteld op basis van de beoordelingscriteria. Na toepassing van de beoordelingscriteria kan er antwoord worden gegeven op de vraag: "Is de voorziening noodzakelijk?". De noodzaak van een voorziening zal in het algemeen afhangen van: - de capaciteit van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt; - de (onderhouds)staat van het gebouw of de gebouwen; - het leerlingenaantal nu en op korte en/of lange termijn; - de mogelijkheid via andere en eenvoudiger voorzieningen adequaat de noodzaak van de gevraagde voorziening op te heffen. Veel voorzieningen vragen een forse investering. Een gebruik gedurende tenminste een bepaalde periode voorkomt dat de investering als desinvestering gaat gelden. De minimaal gewenste termijn van zekerheid over het aantal leerlingen en daarmee het gebruik van de voorziening, is evenredig met de zwaarte van de voorziening in financiële zin. De prognose die wordt gevraagd, dient ertoe het verwachte aantal leerlingen voor een aantal jaren zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen. Toekenning van huisvestingsvoorzieningen - behalve bij onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair, bij medegebruik, huur van een sportterrein, bij constructiefouten en bij vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden - kan plaatsvinden, indien volgens de prognose, die voldoet aan de prognosecriteria (in bijlage II), voldoende duidelijkheid bestaat over het voortbestaan van het instituut of de nevenvestiging voor een termijn van minimaal vier jaren. Met betrekking tot de twee laatst genoemde voorzieningen (herstel constructiefouten en herstel/vervanging van schade) kan in bepaalde omstandigheden van de prognose-eis worden afgezien, zulks ter beoordeling van het college. Indien de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening (nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of aanpassing) betreft, is de termijn voor de prognose in elk geval vijftien jaren te rekenen vanaf het gewenste jaar van bekostiging. Voor nieuwbouw en voor uitbreiding kan de voorziening - afhankelijk van de verwachte duur van het gebruik en de mogelijkheden van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw - in tijdelijke vorm (noodbouw en dergelijke) of in permanente vorm worden gerealiseerd. Nieuwbouw is slechts aan de orde indien het gaat om een nieuw instituut of om een nieuwe afdeling. In alle andere gevallen gaat het om vervangende bouw, voor het hele instituut of voor een deel daarvan, of om 134

290 uitbreiding, bijvoorbeeld ter vervanging van een bouwkundig slecht gebouw. Indien het huidige leerlingenaantal niet kan worden ondergebracht in de school (eventueel gehuisvest in meerdere gebouwen), ontstaat er in principe aanspraak op een voorziening waarmee het tekort aan huisvestingscapaciteit kan worden opgeheven. In welke vorm de extra capaciteit voor het desbetreffende instituut ter beschikking komt, hangt af van de mogelijkheden van het college om gebruik te maken van beschikbare capaciteit bij andere scholen. Bij medegebruik is geen lange termijnprognose nodig. Voor inzicht in de periode van medegebruik is wel een indicatie van de duur nodig alsmede inzicht in de eventuele ontwikkeling van de leegstand in het gebouw van de hoofdgebruiker. Bij medegebruik van leegstand elders verdient het de voorkeur zoveel mogelijk de leerlingen naar één ander gebouw te verwijzen om te voorkomen dat de school over (te) veel locaties wordt verspreid. Overigens wordt het aantal locaties vrijgelaten. De mogelijkheden voor benutting van de beschikbare capaciteit hangen af van de ligging en de geschiktheid van de feitelijke leegstand. In deze verordening is vastgelegd dat een basisschool voor medegebruik kan worden verwezen naar andere scholen binnen het voedingsgebied en/of binnen meter hemelsbreed. Hierbij worden de voedingsgebieden bedoeld die gehanteerd worden bij het opstellen van de bevolkings- en leerlingenprognoses. Voor het voortgezet en speciaal onderwijs gelden er geen maximale verwijscriteria. Deze scholen hebben een stedelijke functie en kunnen derhalve worden verwezen naar beschikbare scholen binnen heel de gemeente Lelystad. Daar waar het verkeer geen verwijzing toelaat, is het aan het aanvragende schoolbestuur daarvoor de argumenten op tafel te leggen. Het geschikt zijn van de leegstand blijkt uit de capaciteit van het betreffende lokaal, zoals deze vastgelegd wordt op basis van de bepalingen opgenomen in Bijlage III, deel A (de nulpuntmeting). Als uitgangspunt kan dienen dat onderwijsruimten (speellokalen, vaklokalen, werkplaatsen, etc., gymnastieklokalen) die niet gedurende de gehele werkweek in gebruik zijn bij de school die (hoofd)gebruiker van het gebouw is, kunnen worden gebruikt door scholen die onvoldoende ruimte hebben in hun eigen huisvesting. Voor het primair onderwijs is feitelijke leegstand binnen het primair onderwijs per definitie geschikt. Voor het voortgezet onderwijs is het moeilijker feitelijke leegstand vast te stellen. Voor zover lokalen niet noodzakelijk zijn, kunnen zij worden gebruikt door andere scholen. Leegstand die in feite niet aanwezig is, omdat het gebouw minder lokalen telt (zoals in de nulpuntmeting geconstateerd) dan op basis van de normering mag worden aangenomen, telt niet mee voor de mogelijkheden van medegebruik. Dit geldt eveneens voor ruimten die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten. Hieronder vallen dus niet de zogenaamde eigendoms- en huurscholen. Medegebruik is voor gemeenten een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van de benodigde doelmatigheid. Indien binnen redelijke termijn een ander geschikt gebouw vrijkomt, kan worden bezien of gebruik maken van het vrijkomende gebouw een goede oplossing biedt voor het huisvestingsprobleem. Er van uitgaande dat door toepassing van een meerjarenplanning samen met de schoolbesturen er optimaal zicht bestaat op het vrijkomen van (onderwijs)gebouwen, kan hergebruik voor andere scholen worden gekoppeld aan de meerjarenplanning. Overigens kan de gemeente in het kader van ander beleid beslissen dat een vrijkomend schoolgebouw niet opnieuw voor onderwijs wordt gebruikt, maar bijvoorbeeld voor kinderopvang gaat dienen of wordt afgebroken opdat aan die plaats een andere bestemming kan worden gegeven. De minimaal benodigde gebruiksduur om in aanmerking te kunnen komen voor (extra) huisvesting is nu geharmoniseerd tussen primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Voor een voor blijvend gebruik bestemde huisvesting is die periode vijftien jaren. Voor tijdelijke huisvesting is deze periode vier jaren 135

291 of meer. Voor gebruik van minder dan vier jaren wordt uitgegaan van opvang binnen het bestaande gebouw, bijvoorbeeld in de gemeenschapsruimte. Slechts indien dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd. Daartoe is onder uitbreiding in het basisonderwijs en in het (voortgezet) speciaal onderwijs een beoordelingscriterium opgenomen. Deel A Lesgebouwen (Vervangende) nieuwbouw Vervangende bouw komt in het algemeen voort uit de slechte conditie van een gebouw. Om uitspraken te kunnen doen over de (slechte) bouwkundige staat en om verschillen in de bouwkundige toestand van verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen, is het noodzakelijk één techniek van schouwing voor alle gebouwen te hebben, waaruit subjectieve factoren zo veel mogelijk zijn geëlimineerd. Deze techniek kan worden vastgesteld door het college. Vervangende bouw om andere dan bouwkundige redenen kan betrekking hebben op een budgettair neutrale oplossing, een herschikkingsoperatie of verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening of met lokaal vastgesteld beleid. Budgettair neutrale vervanging van een gebouw betekent dat daarvoor geen extra kosten worden gemaakt. De kosten voor de gemeente mogen niet hoger zijn dan de huidige kosten. Daarnaast kunnen in overeenstemming met het aanvragende schoolbestuur eventuele gelden voor exploitatie, aanpassingen (VO) en onderhoud (VO) van het schoolbestuur worden ingezet. Fusies kunnen aanleiding geven tot een herschikkingsoperatie, maar ook bijvoorbeeld een flink overschot aan gymnastiekruimten. Doel van een herschikkingsplan is in elk geval het realiseren van een optimale huisvestingssituatie en een grotere doelmatigheid. Bij de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening valt bijvoorbeeld te denken aan stadsvernieuwing en het realiseren van een centrumplan, waarvoor het noodzakelijk is dat het gebouw vervangen wordt. Uitbreiding Uit de nulpuntmeting kan naar voren komen dat de feitelijke oppervlakte groter is dan de genormeerde oppervlakte voor het aantal groepen dat in het gebouw kan worden gehuisvest. In zo'n geval is er sprake van een zogenaamde verschiloppervlakte. Bij een aanvraag voor uitbreiding zal in dat geval worden bezien of de verschiloppervlakte niet kan worden betrokken bij de omvang van de uitbreiding, met andere woorden, of niet (deels) inpandig de benodigde extra capaciteit is te realiseren. Indien dit te duur is ten opzichte van uitbreiding, dan wordt er van uitgegaan dat uitbreiding wordt gerealiseerd (zie ook bijlage III, deel C). In het voortgezet onderwijs bestaat pas de noodzaak de capaciteit uit te breiden, als ook met een 10% hogere gebruiksduur van de bestaande capaciteit er onvoldoende capaciteit voor de school aanwezig is. De wijze waarop de voorziening - na goedkeuring - wordt gerealiseerd, hangt af van de normering die in bijlage III, deel C, is uitgewerkt. Voor de uitbreiding met een tweede speellokaal in het basisonderwijs is aangegeven, wanneer dit noodzakelijk is. Nieuw ten opzichte van de eerder geldende regelgeving is ten eerste het loslaten van de automatische uitbreiding met een tweede speellokaal bij het vormen van de veertiende groep. Koppeling aan het aantal groepen - van een zekere omvang - jongste leerlingen (in nieuwbouwwijken vaak een aanzienlijk deel van de leerlingen) maakt meer maatwerk mogelijk. Ten tweede is om een efficiënt gebruik van gebouwen te bevorderen, een verwijzingsmogelijkheid naar een op korte afstand aanwezig speellokaal of gymnastiekruimte waar nog ruimte is, opgenomen. 136

292 De mogelijkheid om een speciale school voor basisonderwijs uit te breiden met een speellokaal is het gevolg van de invoering van de WPO. De schoolsoorten so-lom en so-mlk zijn hierdoor opgegaan in de speciale scholen voor basisonderwijs (sbo). Dit geldt ook voor een groot deel van de voormalige afdelingen voor onderwijs aan in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk). Circa 80% van deze afdelingen was verbonden aan een lom- of mlk-school. Aan lom- of mlk-scholen zonder een dergelijke afdeling konden onder de ISOVSO alleen kinderen vanaf zes jaar worden toegelaten. Onder de WPO is dit veranderd. Evenals het geval is bij reguliere basisscholen kunnen tot een sbo kinderen vanaf vier jaar worden toegelaten; dit voorzover de binnen het desbetreffende samenwerkingsverband primair onderwijs werkzame 'permanente commissie leerlingenzorg' heeft vastgesteld dat plaatsing van het jonge kind op een sbo noodzakelijk is. Onder de WPO kan het dan ook voorkomen dat kinderen jonger dan zes jaar worden geplaatst op een sbo die bouwkundig niet is berekend op onderwijs aan de jongste kinderen. Het gaat hierbij om het ontbreken van een speellokaal, maar ook om het realiseren van bouwkundige integratievoorzieningen (het vervangen van hoge toiletpotten door kleine; het maken van een zgn. natte hoek in de ruimten bestemd voor de jongste kinderen.). Aangezien het om relatief dure voorzieningen gaat, dient uit oogpunt van een verantwoorde besteding van de middelen een drempel te worden gesteld. Dit om te voorkomen dat de voorzieningen moeten worden getroffen voor een zeer gering aantal leerlingen. Deze drempel bestaat uit twee elementen: - De sbo moet bezocht worden door minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar. Dit aantal leerlingen is afgeleid van de groepsgrootte zoals die gold voor iobk-leerlingen. - Aan de hand van een prognose moet aannemelijk worden gemaakt dat de sbo waarvoor de voorziening wordt getroffen, voor minimaal 15 jaar levensvatbaar is. De gemeente kan bij de toetsing van een aanvraag van een sbo ook nadrukkelijk kijken naar de bepalingen over de opvang van de jonge risico leerlingen in het zorgplan van het samenwerkingsverband wsns. De samenwerkingsverbanden hebben in hun zorgplan namelijk opgenomen waar welke zorg noodzakelijk wordt geacht. In aanvulling hierop kan gemeente over de gebouwlijke consequenties van de WPO afstemming zoeken met de schoolbesturen uit het samenwerkingsverband. Ingebruikneming van een bestaand gebouw De mogelijkheid tot ingebruikneming van een bestaand gebouw beperkt zich niet tot de situatie dat vervangende bouw noodzakelijk is in verband met de conditie van het gebouw. Ingebruikneming is ook mogelijk als er uitbreiding aan de orde is. Daarnaast is de mogelijkheid van ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw van toepassing in situaties waarbij: - dit per saldo geen meerkosten met zich meebrengt; - er sprake is van een herschikkingsoperatie; - dit noodzakelijk is in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. - dit voortkomt uit lokaal vastgesteld beleid. Bij mogelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan spelen bij de toekenning, naast - voor het basisonderwijs - de ligging, ook de omvang en de kwaliteit een belangrijke rol. Voor de ligging wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is gesteld. De omvang maakt een nauwkeurige beoordeling van de noodzakelijke aanpassingen nodig (tenzij het een gebouw betreft dat reeds voor onderwijs geschikt is). Indien de kosten samen met de (eventuele) verwervingskosten te hoog zijn (het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hield daarvoor 70 procent van de kosten van nieuwbouw aan), is de vraag gerechtvaardigd of vervangende bouw niet een betere optie is. Natuurlijk staat het de gemeente vrij hiertoe te besluiten (en daarmee af te wijken van dit percentage), bijvoorbeeld in verband met de locatie, het (monumentale) gebouw of het ontbreken van alternatieve 137

293 mogelijkheden voor huisvesting. Ook ontstaat hier - evenals bijvoorbeeld bij het bijbouwen van noodlokalen - een onderhandelingssituatie, waarbij alternatieven worden bezien en gewaardeerd. Indien terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor een andere huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden. Eerste inrichting en meubilair Voor het primair onderwijs gaat het bij eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair om het aantal groepen leerlingen. Bij fusie van scholen kan er enkel sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen groter is dan het reeds in een eerder stadium totaal bekostigde onderwijsleerpakket en meubilair van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen. Bij het bepalen van de noodzaak voor uitbreiding van eerste inrichting en meubilair wordt gekeken naar de teldatum direct voorafgaande aan de aanvraag en vaststelling van het programma. Dat betekent dat deze voorzieningen worden toegekend op het moment dat de leerlingen feitelijk aanwezig zijn. De aanspraak op eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair in het voortgezet onderwijs is gekoppeld aan de toekenning van een voorziening in de huisvesting met dien verstande dat die voorziening een uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg moet hebben. Om voor een toeslag OLP en meubilair tweede speellokaal in aanmerking te komen dient voldaan te worden aan een tweetal criteria: 1. de noodzaak voor een toeslag OLP en meubilair tweede speellokaal dient aanwezig te zijn; en 2. voor deze soort OLP en meubilair mag nog geen bekostiging van overheidswege hebben plaatsgevonden. Met name voor wat betreft de laatste voorwaarde is niet in alle gevallen even duidelijk of bekostiging van overheidswege al heeft plaatsgevonden. Dit komt omdat de regeling met betrekking tot de 1 e inrichting OLP en meubilair tweede speellokaal in 2002 is gewijzigd. Tot en met het jaar 2001 was de eerste inrichting OLP en meubilair voor het tweede speellokaal geïntegreerd in de genormeerde bedragen voor de reguliere 1 e inrichting OLP en meubilair per groep (leerlingen). Dit hield in dat een school bij elke groep (uitbreiding) 1 e inrichting OLP en/of meubilair een component inventaris voor het tweede speellokaal ontving, ongeacht of het tweede speellokaal fysiek aanwezig was. Gevolg van deze regeling was dat, als een basisschool een tweede speellokaal kreeg toegekend in verband met uitbreiding van het aantal groepen, er géén (aparte toeslag voor de) 1e inrichting OLP en meubilair voor het tweede speellokaal werd verstrekt. De vergoeding hiervoor had het schoolbestuur immers al ontvangen via de bedragen voor de (reguliere) 1e inrichting OLP en meubilair. Een schoolbestuur kon/kan daardoor (overigens ten onrechte) de indruk hebben dat voor de inventaris (OLP en meubilair) van het tweede speellokaal geen inrichtingskosten zijn betaald. Met ingang van het jaar 2002 is de regeling gewijzigd. Met ingang van dat jaar is de vergoeding voor de 1 e inrichting OLP en meubilair voor het tweede speellokaal afgesplitst van de vergoedingsbedragen voor de (reguliere) 1e inrichting OLP en meubilair en zichtbaar gemaakt in een aparte toeslag tweede speellokaal (Zie bijlage IV, deel A onder 1.4 van de verordening). De vergoeding voor de inventaris (OLP en meubilair) van het eerste speellokaal is verdisconteerd in de bedragen voor de eerste 5 groepen van de (reguliere) 1 e inrichting OLP en meubilair. 138

294 Aanpassing Met ingang van 2005 is de taak en het budget voor aanpassingen (langcyclisch groot onderhoud) aan gym- en lesgebouwen van het voortgezet onderwijs overgeheveld van gemeente naar de schoolbesturen. In verband hiermee is het tot dan toe door het Rijk in het Gemeentefonds gestorte bedrag ten behoeve van de voorziening aanpassingen in het voortgezet onderwijs uit het Gemeentefonds gelicht en versleuteld in de zgn. lumpsumvergoeding voor de materiële instandhouding, die rechtstreeks door het ministerie van OCW aan de schoolbesturen wordt vergoed. Dit betekent dat vanaf het jaar 2005 de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs verantwoordelijk zijn voor zowel het binnen- als het buitenonderhoud van de gym- en lesgebouwen in het voortgezet onderwijs. Voor de voorziening aanpassingen in het voortgezet onderwijs kan dan wettelijk geen bekostiging van gemeentewege meer aangevraagd worden. De voorziening aanpassing is vanaf 2005 dus alleen nog van toepassing op het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Aanpassingen komen voort uit gewijzigde eisen of wensen. In elk geval zullen aanpassingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan (nieuwe) wettelijke vereisten (bijvoorbeeld volgend uit het Bouwbesluit of uit de regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden) tot toekenningen leiden, voor zover niet in overgangsbepalingen bij dergelijke regelingen een (tijdelijke) vrijstelling is verleend. De noodzaak van de voorziening die wordt aangevraagd in verband met eisen voortkomend uit weten regelgeving dient te blijken uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dit verschil moet worden opgeheven. Een schoolbestuur dat in dit kader een aanvraag bij de gemeente indient dient de onderbouwing daarvoor aan te leveren. Dit betekent dat het schoolbestuur dient aan te geven: - aan welke eis het schoolgebouw niet voldoet; - uit welke wet- en regelgeving die eis voortvloeit; - op basis waarvan de voorziening op korte termijn dient te worden getroffen. Bij de beoordeling van dergelijke aanvragen worden steeds twee aspecten afgewogen: 1. inhoudelijk: beoordeeld wordt of de gevraagde voorziening een voorziening in de huisvesting is die onder de werking van de verordening valt en wie op grond van wet- en regelgeving verantwoordelijk is voor (het aanbrengen van) de gevraagde voorziening; 2. financieel: wie dient de voorziening, indien deze noodzakelijkerwijs op grond van wet- en regelgeving aangebracht moet worden, te bekostigen. Niet alle eisen voortvloeiend uit wet- of regelgeving komen op grond van de huisvestingsverordening voor bekostiging door de gemeente in aanmerking. Het schoolbestuur heeft ook een eigen financiële verantwoordelijkheid. Voor het primair onderwijs (en voortgezet) speciaal onderwijs zijn de aanpassingen uitgezonderd waarvoor een schoolbestuur rechtstreeks van het rijk een vergoeding ontvangt. Het betreft onder andere het aanbrengen van een gehandicaptentoilet en het geschikt maken van het gebouw voor gehandicapten. Onder aanpassing kunnen wel enkele benoemde voorzieningen worden aangevraagd om het gebouw en/of het terrein toegankelijk te maken voor in hun bewegingen beperkte gehandicapten. Het gaat hierbij om het terrein toegankelijk maken tot en met de entree (met name het realiseren van een hellingbaan) en het aanbrengen van een traplift bij een meerlaags schoolgebouw. In het primair onderwijs (en voortgezet) speciaal onderwijs is geen specifieke aanpassing opgenomen die het mogelijk moet maken eenmaal in de levenscyclus van een permanent gebouw voor primair 139

295 onderwijs te besluiten de inrichting te optimaliseren. Ten eerste is moeilijk een sluitende lijst van activiteiten hiervoor aan te geven en ten tweede bieden de aanpassingen om te voldoen aan eisen voortkomend uit wet- en regelgeving een kapstok om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen beoordelen. De gemeente toetst aanvragen voor aanpassingen op grond van gewijzigde wet- en regelgeving in ieder geval aan de volgende criteria: a. de noodzakelijke aanpassing zal onvermijdbaar uit wet- en regelgeving moeten voortvloeien. De aanvraag en/of een daarbij gevoegde onderbouwing moet direct verwijzen naar de desbetreffende bepalingen uit wet- en regelgeving. Het overleggen van een rapport of advies is dus in het kader van de verordening niet voldoende, tenzij het rapport verwijst naar de wettelijke bepalingen. b. de gevraagde aanpassing zal een voorziening in de huisvesting moeten zijn als omschreven in artikel 2 van de verordening. Artikel 2 onder b van de verordening spreekt nadrukkelijk van "aanpassingen aan gebouwen". Een aanpassing aan wet- en regelgeving die leidt tot vervanging van reeds bekostigde inventaris komt dan ook voor rekening van het schoolbestuur en kan niet voor rekening van de gemeente gebracht worden; c. Ook al betreft het een voorziening in de huisvesting, dat wil zeggen een aanpassing aan het gebouw, dan nog komt die niet altijd voor rekening van de gemeente. Er moet rekening gehouden worden met de volgende omstandigheden. In het primair onderwijs ontvangt een schoolbestuur jaarlijks in het kader van de materiële instandhouding rijksvergoeding voor activiteiten op het terrein van onderhoud/aanpassing aan de binnenzijde en het schilderwerk aan de buitenzijde van schoolgebouwen volgens de programma's van eisen van het vereenvoudigd Londo-bekostigingsstelsel (VELO) primair onderwijs. Deze door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgestelde programma's van eisen worden geacht in overeenstemming te zijn met eisen die voortvloeien uit wet- en regelgeving. Wanneer het een dergelijke voorziening betreft (die moet worden uitgevoerd in het kader van het voldoen aan wet- en regelgeving) zal het schoolbestuur zelf voor bekostiging zorg moeten dragen. In deze programma's van eisen zijn, naast vergoedingen voor de "normale" (onderhouds)activiteiten, ook activiteiten opgenomen, die onder de noemer ARBO-voorziening(en) en brandveiligheidsvoorzieningen geschaard kunnen worden. Aanvullend op de rijksbekostiging volgens de diverse programma's van eisen is het onderscheid binnenkant/buitenkant van belang, zoals genoemd in de Memorie van toelichting op de Wet decentralisatie huisvestingsvoorzieningen primair- en voortgezet onderwijs (Staatsblad 1996, nr. 402). Algemeen geldt dat aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving aan de binnenzijde van het schoolgebouw voor rekening zijn van het schoolbestuur. De gemeente bekostigt aanpassingen aan de buitenzijde van het gebouw. d. de voorziening moet op korte termijn worden getroffen De noodzaak van de voorziening aanpassing aan wet- en regelgeving blijkt uit het feit dat het verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Het begrip korte termijn is niet nader gespecificeerd. Dit houdt in dat aangesloten kan worden bij het jaarlijks vast te stellen huisvestingsprogramma. Het op korte termijn treffen van de voorziening alleen is geen voldoende reden voor het indienen en/of inwilligen van een aanvraag met spoedeisend karakter. Een spoedaanvraag in verband met eisen voortvloeiend uit wet- en regelgeving dient te voldoen aan alle onder a tot en met d genoemde criteria, terwijl daarnaast een extra criterium van toepassing is, namelijk het in geding zijn van de voortgang van het onderwijs. Daarbij dient tevens aangegeven te worden, waarom de aanvraag niet als reguliere aanvraag voor het eerstvolgende programma kan worden ingediend. 140

296 Aanpassingen om een gebouw (vaak de dislocatie) te kunnen afstoten, bestaan uit het aanbrengen van die voorzieningen in het gebouw die niet aanwezig zijn, maar wel aanwezig waren in de dislocatie en die noodzakelijk zijn om het onderwijs aan de leerlingen uit het af te stoten gebouw te kunnen geven. Een integratieverbouwing kan dan bijvoorbeeld bestaan uit: - samenvoegen van twee lokalen of één lokaal en een aangrenzende ruimte tot speellokaal inclusief berging; - veranderen van leslokalen in werklokalen; - plaatsen van kleutertoiletten en maken toezichtraam; - maken zandbak en buitenberging; - aanpassing deel van de buitenspeelplaats. De mogelijkheid om een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan 6 jaar is het gevolg van de invoering van de WPO. Onder de WPO kan het voorkomen dat kinderen jonger dan zes jaar worden geplaatst op een sbo die bouwkundig niet is berekend op onderwijs aan de jongste kinderen. Het gaat hierbij om het ontbreken van een speellokaal, maar ook om het realiseren van bouwkundige integratievoorzieningen. Onder 1.3.2b wordt de mogelijkheid geboden om een sbo uit te breiden met een speellokaal. Met deze wijziging wordt voorzien in de mogelijkheid om het gebouw geschikt te maken voor kinderen jonger dan 6 jaar. Het gaat hierbij om de volgende aanpassingen: het vervangen van hoge toiletpotten door kleine, het maken van een zgn. natte hoek in de ruimten bestemd voor de jongste kinderen. In het voorkomende geval dient het gebouw hierop te worden aangepast. De hoogte van de noodzakelijke investering is sterk afhankelijk van het gebouw en de noodzakelijke aanpassingen. Gezien de verscheidenheid aan mogelijke aanpassingen is een normvergoeding niet aan te geven; deze aanpassing wordt (net als de overige soorten aanpassingen) bekostigd op basis van de feitelijke kosten. Ook hier dient uit oogpunt van een verantwoorde besteding van de middelen een drempel te worden gesteld. Dit om te voorkomen dat de voorzieningen moeten worden getroffen voor een zeer gering aantal leerlingen. De gestelde drempel is vergelijkbaar met de drempel voor het toekennen van een speellokaal aan een sbo. Onderhoud Onderhoud is conform de wet enkel een voorziening in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Ook hier geldt dat door het bevoegd gezag moet worden aangetoond dat het onderhoud noodzakelijk is en dat regulier onderhoud, waarvoor het bevoegd gezag in de materiële instandhouding een vergoeding ontvangt, niet langer volstaat. De voorziening 'vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein is in deze verordening gewijzigd in:- vervangen riolering; -vervangen bestrating schoolplein Zowel de term herstellen als het onder één noemer opnemen van vervangen riolering en bestrating heeft regelmatig aanleiding gegeven tot discussie(s) en misverstanden. Het begrip herstellen draagt in zich het (partieel) repareren van genoemde elementen indien deze kapot zijn gegaan. In de (gangbare) terminologie van de (onderwijs)bekostiging valt dit onder de noemer onderhoud, waarvoor rechtstreeks van het Rijk een vergoeding als onderdeel van de bekostiging voor de materiële instandhouding (VELO) aan de schoolbesturen wordt verstrekt. Dit herstellen is dus geen voorziening in de huisvesting als bedoeld in de verordening en dient daarom uit de verordening te worden verwijderd. Met het uit elkaar halen van riolering en bestrating wordt verder de indruk dat het één onlosmakelijk aan het ander vast zit, weggenomen. Voordat onderhoud aan noodlokalen wordt toegekend, zal worden nagegaan of de desbetreffende noodlokalen nog noodzakelijk zijn voor in elk geval meer dan vier jaar. Indien de groepen uit de noodlokalen elders in medegebruik kunnen worden ondergebracht, zal voor die optie worden gekozen. 141

297 Herstel van constructiefouten Bij herstel van constructiefouten is het van (groot) belang daadwerkelijk vast te stellen dat het gaat om een constructiefout. Voor het begrip constructiefout is een 'definitie' geformuleerd, gebaseerd op hierover gevormde jurisprudentie. Uit artikel 2 van de verordening blijkt dat onder constructiefout wordt verstaan: schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf en kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie. Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden Bij bepaling van de omvang van de vervanging of het herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden kan rekening worden gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school met acht lokalen worden vervangen door een kleiner gebouw met zes lokalen, omdat de school zes groepen leerlingen telt, terwijl uit de prognose blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de school de eerste vijftien jaren meer dan zes groepen zal krijgen. Indien de schade is verzekerd, doet de gemeente er verstandig aan eerst na te gaan op welke basis de verzekeraar tot uitkering overgaat. Overigens kan het college in bepaalde gevallen (voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 onder d en e van de verordening) de prognose-eis laten vervallen. Deel B Gymnastiekruimten Bij de voorzieningen voor de lichamelijke oefening is steeds sprake van gymnastiekruimte. De definitie van gymnastiekruimte omvat niet enkel het traditionele gymnastieklokaal bij het schoolgebouw maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. De verwijzing strekt zich niet enkel uit over de aanwezige ruimten, maar ook over de ruimten die binnenkort worden gerealiseerd. Zo kan bijvoorbeeld in een nieuwbouwwijk het aanvragende schoolbestuur voor het bewegingsonderwijs worden verwezen naar de sporthal die de gemeente daar op korte termijn gaat bouwen. Op deze wijze kan optimaal gebruik worden gemaakt van de aanwezige ruimte. In feite wordt voorafgaand aan elke beslissing nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming bezien of niet door medegebruik de gevraagde voorziening overbodig is. Overigens laat de praktijk zien dat eventueel vervoer naar een verder weg gelegen gymnastiekruimte een goed alternatief kan zijn. Uiteraard is hiervoor overleg met het bevoegd gezag noodzakelijk. Om vast te stellen of er daadwerkelijk medegebruik mogelijk is, wordt gekeken naar de klokuurnorm zoals het college die voor het primair onderwijs heeft vastgesteld en naar het rooster. Voor het voortgezet onderwijs is in hoofdzaak het rooster van belang. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt met gymnastiekruimte tevens bedoeld een lokaal voor motorische therapie en een schoolbad (watergewenningsbad of hydrotherapiebad). Vanzelfsprekend deze laatste twee enkel voor de onderwijssoorten waarvoor een dergelijke ruimte verplicht is. Een hydrotherapiebad is noodzakelijk voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ten behoeve van lichamelijk gehandicapte kinderen en voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ten behoeve van meervoudig gehandicapte kinderen met een lichamelijke handicap. Een watergewenningsbad is noodzakelijk voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ten behoeve van zeer moeilijk lerende kinderen en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ten behoeve van meervoudig gehandicapten met zeer moeilijk lerende kinderen. Bij andere vormen van (voortgezet) speciaal onderwijs worden deze baden niet noodzakelijk geacht 142

298 en komen ze niet voor. In tegenstelling tot de situatie voor 1997 wordt het maken van was- en kleedgelegenheden in gymnastiekruimten niet meer als uitbreiding gezien maar als aanpassing. Dit ondanks het feit dat het maken van deze ruimtes fysiek meestal een uitbreiding van het gebouw tot gevolg heeft. Het maken van douches in plaats van wasbakken in gymnastiekruimten behoort ook tot de aanpassingen, met name tot het voldoen aan wet- en regelgeving (eisen met betrekking tot hygiëne). Aanvullend meubilair voor het bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt, wanneer men gaat van een kleine zaal (oefenvloer) naar een grote en wanneer nog niet eerder het complete meubilair is verstrekt. 143

299 Toelichting BIJLAGE II In de verordening is vastgelegd dat voor de beoordeling van aanvragen in de meeste gevallen een prognose van de leerlingenaantallen moet worden overgelegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een voorziening. De leerlingenprognoses voor het primair onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs worden opgesteld door de gemeente Lelystad. Deze prognoses worden gehanteerd als een van de criteria voor het bepalen van de noodzaak van aangevraagde voorzieningen. In plaats van de voorheen voorgeschreven prognosemodellen stelt het college de eisen vast, waaraan leerlingenprognoses moeten voldoen. Zij conformeert zich hierbij aan het door de VNG in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs opgestelde Programma van eisen voor leerlingenprognoses. In dit programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school. Het programma van eisen wordt vanwege de hoge mate van technische gedetailleerdheid niet opgenomen in de verordening, maar een (ingediende) prognose dient wel aan alle vereisten te voldoen. 144

300 Toelichting BIJLAGE III DEEL A De bepaling van de capaciteit 1. Basisonderwijs De verordening geeft een systematiek voor het bepalen van de capaciteit van een basisschoolgebouw. De genormeerde capaciteit van een schoolgebouw wordt gerelateerd aan de bruto vloeroppervlakte (bvo) en het aantal leslokalen van het gebouw en wordt uitgedrukt in aantal groepen leerlingen huisvestingscapaciteit. Van de op deze wijze vastgestelde capaciteit van schoolgebouwen kan niet worden afgeweken. 1.1 Capaciteit van de gebouwen De vaststelling van de capaciteit van de gebouwen ten behoeve van de nulpuntmeting en later, is van belang om aanvragen voor uitbreiding te kunnen beoordelen maar ook om de leegstand te kunnen bepalen ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gebouwen wordt vastgelegd in een aantal groepen. De eerste keer geschiedt dit in de nulpuntmeting. Lang niet alle gebouwen voldoen aan de voor de decentralisatie gehanteerde oppervlaktenormering, vooral veel oudere gebouwen hebben meer m² bvo dan behoort bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Indien een dergelijk gebouw moet worden uitgebreid is het reëel naar de mogelijkheid te kijken of met de uitbreiding de "overdimensionering" van het gebouw kan worden teruggedrongen. Van belang daarbij is onder andere de bvo van het gebouw. De bvo is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van III-I, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'. De normatieve capaciteit van een gebouw in groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het gebouw. Indien de normatieve bvo behorend bij het vastgestelde aantal groepen dat in het gebouw kan worden gehuisvest, lager is dan de werkelijke bvo, is het gebouw "overgedimensioneerd". Het aantal m² van deze "overdimensionering" is van belang op het moment dat een gebouw moet worden uitgebreid. Op dat moment kan worden bezien in hoeverre de fysieke uitbreiding van het gebouw kan worden beperkt, terwijl de noodzakelijke capaciteitsvergroting van het gebouw wordt gerealiseerd. De vermindering van de "overdimensionering" van de bvo van het gebouw is van belang om een gunstiger uitgangspunt te creëren voor de vergoeding van de materiële exploitatie. Voor een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs wordt de capaciteit op een iets afwijkende manier vastgesteld. De capaciteit van een gebouw voor een sbo, vastgesteld aan de hand van het aantal groepen, is gelijk aan het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen. Indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen wordt het aantal lokalen verminderd met 3. Door de bepaling dat het college in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school kan bepalen dat de capaciteit van het gebouw of de gebouwen naar beneden wordt bijgesteld, is het mogelijk om op een eenvoudige wijze lokalen/ruimten in te zetten binnen het bredere gemeentelijk (onderwijs) beleid. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan brede schoolfaciliteiten, ICT ruimten, peuterspeelzaal e.d. Een dergelijke vermindering van de capaciteit en de inzet van de hiervoor beschikbaar komende ruimten kan alleen in overeenstemming met het schoolbestuur worden doorgevoerd. Schoolbesturen zijn immers - over het algemeen - juridisch eigenaar van het schoolgebouw en bepalen zelf op welke wijze hun leegstaande lokalen worden ingezet. Met de bepaling wordt op een eenvoudige wijze ondervangen dat de algemene regel 'eigen gebruik voor medegebruik' veroorzaakt dat het - vaak al geruime tijd optredende - medegebruik wordt 145

301 beëindigd bij groei van de school. Overigens betekent een verlaging van de capaciteit wel dat de school eerder in aanmerking kan komen voor een uitbreiding bij eventuele groei van het aantal leerlingen, of te maken krijgt met een eventuele verwijzing naar leegstaande lokalen elders. 1.3 Rangordebepaling Indien de school beschikt over meerdere gebouwen, een hoofdgebouw en dislocaties, wordt een rangorde vastgesteld voor het geval dat het leerlingenaantal terugloopt, en als gevolg daarvan moet worden bepaald of en zo ja, welke gebouwen kunnen worden afgestoten. Het hoofdgebouw heeft vanzelfsprekend het laagste nummer: wordt dus als laatste afgestoten. De dislocaties die een permanente bouwaard hebben worden later afgestoten dan dislocaties met een tijdelijke bouwaard. Vervolgens hebben de kleinste gebouwen het hoogste rangnummer omdat deze gebouwen eerder zullen kunnen worden afgestoten dan grotere gebouwen. Er zijn redenen denkbaar om voor een andere rangorde te kiezen. Bijvoorbeeld een kleinere dislocatie kan structureel voldoende huisvesting bieden en door de rangorde aan te passen kan de grotere dislocatie worden afgestoten. In een dergelijk geval stelt het college, na overleg met het bevoegd gezag, een andere volgorde van de dislocaties vast. 1.4 Terrein De terreinoppervlakte in het basisonderwijs wordt voor de eerste keer geregistreerd. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, of wat soms bij het openbaar onderwijs het geval is als de terreinoppervlakte van het openbaar groen en andere openbare gebouwen tezamen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd 1.5 Inventaris De hoeveelheid inventaris die is verstrekt is van belang voor het moment dat uitbreiding hiervan wordt gevraagd. Er wordt van uitgegaan dat een inventaris is verstrekt voor het aantal groepen waarvoor voor het schooljaar 2011/2012 huisvesting zou kunnen worden gevraagd. Het hoogste aantal groepen waarvoor een onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, is het uitgangspunt voor het beoordelen van de omvang van de noodzakelijke uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair. 1.6 Gymnastiekruimten De vaststelling van de capaciteit van de gymnastiekruimten is van belang vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren dat gebruik wordt gemaakt van een gymnastiekruimte maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal klokuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor basisonderwijs kan 40 klokuren worden gebruikt. Een school voor het basisonderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair of voortgezet onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een sportaccommodatie beheerd door derden. De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte is de oppervlakte zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw 146

302 wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken ter beoordeling van een noodzakelijke uitbreiding van het terrein. In het enkele geval dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd. Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair kan worden toegekend. In het enkele geval dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal klokuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt. 2. (Voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Capaciteit van de gebouwen De vaststelling van de capaciteit van de gebouwen is van belang om aanvragen voor uitbreiding te kunnen beoordelen maar ook om de leegstand te kunnen bepalen ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gebouwen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen. De eerste keer geschiedt dit in de nulpuntmeting. Lang niet alle gebouwen voldoen aan de voor de decentralisatie gehanteerde oppervlaktenormering, vooral veel oudere gebouwen hebben meer m² bvo dan behoort bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Indien een dergelijk gebouw moet worden uitgebreid is het reëel naar de mogelijkheid te kijken of met de uitbreiding van de zogenaamde "overdimensionering" van het gebouw kan worden teruggedrongen. Van belang daarbij is onder andere de bvo van het gebouw. De BVO is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van bijlage III-I, de Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs. De capaciteit van een gebouw, vastgesteld aan de hand van het aantal groepen, is gelijk aan het aantal lokalen in het gebouw verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw normatief geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw normatief geschikt is. Indien de normatieve bvo behorend bij het vastgestelde aantal groepen dat in het gebouw kan worden gehuisvest, lager is dan de werkelijke bvo, is het gebouw "overgedimensioneerd". Het aantal m² van deze "overdimensionering" is van belang op het moment dat een gebouw moet worden uitgebreid. Op dat moment kan worden bezien in hoeverre de fysieke uitbreiding van het gebouw kan worden beperkt, terwijl de noodzakelijke capaciteitsvergroting van het gebouw wordt gerealiseerd. De vermindering van de "overdimensionering" van de bvo van het gebouw is van belang om een gunstiger uitgangspunt te creëren voor de vergoeding van de materiële exploitatie. Door de bepaling dat het college in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school kan bepalen dat de capaciteit van het gebouw of de gebouwen naar beneden wordt bijgesteld, is het mogelijk om op een eenvoudige wijze lokalen/ruimten in te zetten binnen het bredere gemeentelijk (onderwijs) beleid. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan brede schoolfaciliteiten, ICT ruimten, peuterspeelzaal e.d. Een dergelijke vermindering van de capaciteit en de inzet van de hiervoor beschikbaar komende ruimten kan alleen in overeenstemming met het schoolbestuur worden doorgevoerd. 147

303 In tabel 4, Ruimtenormering (V)SO, is de genormeerde bvo weergegeven onderscheiden naar de verschillende schoolsoorten. De bepaling van de genormeerde bvo voor een scholengemeenschap van 6 groepen speciaal onderwijs en 5 groepen voortgezet speciaal onderwijs voor visueel gehandicapten is als volgt: - vaste voet voor een scholengemeenschap visueel gehandicapten 727 m² - het totaal aantal groepen is 11 waarvan 3 in de vaste voet zijn opgenomen dus voor 8 groepen geldt het aantal m² per groep: 8 * 96 = 768 m² - ten behoeve van de groepen van het VSO dient een correctie te worden gemaakt: 5 * (-10) = - 50m² - totaal = 1445 m² 2.3 Rangordebepaling Indien de school beschikt over meerdere gebouwen, een hoofdgebouw en dislocaties, wordt een rangorde vastgesteld voor het geval dat het leerlingenaantal terugloopt, en als gevolg daarvan moet worden bepaald of en zo ja, welke gebouwen kunnen worden afgestoten. Het hoofdgebouw heeft vanzelfsprekend het laagste nummer: wordt dus als laatste afgestoten. De dislocaties die een permanente bouwaard hebben worden later afgestoten dan dislocaties met een tijdelijke bouwaard. Vervolgens hebben de kleinste gebouwen het hoogste rangnummer omdat deze gebouwen eerder zullen kunnen worden afgestoten dan grotere gebouwen. Er zijn redenen denkbaar om voor een andere rangorde te kiezen. Bijvoorbeeld: kan een kleinere dislocatie structureel voldoende huisvesting bieden en kan door de rangorde aan te passen de grotere dislocatie worden afgestoten? In een dergelijk geval stelt het college, na overleg met het bevoegd gezag, een andere volgorde van de dislocaties vast. 2.4 Terrein De terreinoppervlakte in het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de eerste keer geregistreerd. De gegevens zoals deze bij het Kadaster zijn vastgelegd, zijn maatgevend voor de gemeentelijke administratie. Voor het openbaar onderwijs is niet in alle gevallen de terreinoppervlakte geregistreerd die behoort bij het onderwijsgebouw. Het kan zijn dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en andere openbare gebouwen als één geheel is geregistreerd. Hetgeen is gesteld onder paragraaf 1.4 met betrekking tot de wijziging in de tekst geldt onverkort voor deze paragraaf. 2.5 Inventaris De inventaris die is verstrekt is van belang voor het moment dat uitbreiding hiervan wordt gevraagd. Er wordt van uitgegaan dat de inventaris is verstrekt voor het aantal groepen waarvoor voor het schooljaar 2011/2012 huisvesting zou kunnen worden gevraagd. Het hoogste aantal groepen waarvoor een onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, is het uitgangspunt voor het beoordelen van de omvang van de noodzakelijke uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair. 2.6 Gymnastiekruimten Het is van belang de capaciteit van de gymnastiekruimten vast te stellen vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren gebruik van een gymnastiekruimte maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal klokuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan 40 klokuren worden gebruikt. Een school voor het (voortgezet) speciaal onderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. 148

304 Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school wordt de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de desbetreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair of voortgezet onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een accommodatie beheerd door derden. De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte betreft de oppervlakte zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken. In het enkele geval dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd. Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair kan worden toegekend. In het enkele geval dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal klokuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt. 3. Voortgezet onderwijs De bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw voor het voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van III-2, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'. Door de bepaling dat burgemeester en wethouders in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school kunnen bepalen dat de capaciteit van het gebouw of de gebouwen naar beneden wordt bijgesteld, is het mogelijk om op eenvoudige wijze lokalen/ruimten in te zetten binnen het bredere gemeentelijke (onderwijs)beleid. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan brede schoolfaciliteiten, ICT-ruimten, een studiehuis-ruimte, een uitleenpost van de openbare bibliotheek, of zelfs een politiepost. Een dergelijke vermindering van de capaciteit en de inzet van de hierdoor beschikbaar komende ruimten kan alleen in overeenstemming met het schoolbestuur worden doorgevoerd. Schoolbesturen zijn immers - over het algemeen - juridisch eigenaar van het schoolgebouw en bepalen zelf op welke wijze hun leegstaande lokalen worden ingezet. Met de bepaling wordt op een eenvoudige wijze ondervangen dat de algemene regel 'eigen gebruik voor medegebruik' veroorzaakt dat het - vaak al geruime tijd optredende - medegebruik wordt beëindigd bij groei van de school. Overigens betekent een verlaging van de capaciteit wel dat de school eerder in aanmerking kan komen voor een uitbreiding bij eventuele groei van het aantal leerlingen, of te maken krijgt met een eventuele verwijzing naar leegstaande lokalen elders. 3.3 Terrein De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de registratie in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, of wat soms bij het openbaar onderwijs het geval is als de terreinoppervlakte van het openbaar groen en andere openbare gebouwen tezamen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 149

305 3.4 Inventaris De toekenning van inventaris is in het voortgezet onderwijs vanaf de invoeringsdatum van de decentralisatie gekoppeld aan de toekenning van een voorziening in de huisvesting. Bij de start van de nieuwe systematiek wordt ervan uitgegaan, dat alle scholen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van inventaris. 3.5 Gymnastieklokalen Het gegeven 'aantal gymnastieklokalen in eigendom' heeft de gemeente nodig om bij een aanvraag voor toewijzing van klokuren gymnastiek door een VO-instelling te kunnen beoordelen hoeveel uren de school in de eigen huisvesting kan verzorgen. De vaststelling van de capaciteit van de gymnastiekruimten is van belang vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren dat gebruik wordt gemaakt van een gymnastiekruimte maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal lesuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor voortgezet onderwijs kan 40 lesuren worden gebruikt. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) gedurende een aantal lesuren op het gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de lesuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair of voortgezet onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een sportaccommodatie beheerd door derden. De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte is de oppervlakte zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken ter beoordeling van een noodzakelijke uitbreiding van het terrein. In het enkele geval dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd. Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair kan worden gesanctioneerd. In het enkele geval dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal lesuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt. 150

306 DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte 1. Basisonderwijs Het bepalen van de ruimtebehoefte van een school in het basisonderwijs houdt in dat wordt bezien hoe groot de capaciteitsbehoefte van de desbetreffende school is in relatie tot de eventueel reeds aanwezige capaciteit. De omvang van de noodzakelijke capaciteit of uitbreiding van de capaciteit wordt uitgedrukt in groepen, zijnde het aantal formatieplaatsen. Er is onderscheid gemaakt in het bepalen van de ruimtebehoefte voor tijdelijke en voor permanente voorzieningen. Bij de bepaling van de ruimtebehoefte voor een tijdelijke voorziening wordt wel rekening gehouden met de gewogen leerlingen. Bij de bepaling van de ruimtebehoefte voor een permanente voorziening wordt hiermee geen rekening gehouden. Tevens wordt voorzien in een doorwerking van de formatie voor groepsgrootteverkleining in de bepaling van de ruimtebehoefte van scholen. Om de ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs te bepalen is aangesloten bij de N-factoren zoals deze golden voor het voormalig lom- en MLK onderwijs. Dit betekent dat de groepsgrootte normatief is bepaald op 15 leerlingen. 2. (Voortgezet) speciaal onderwijs Het bepalen van de ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs houdt in dat wordt bezien hoe groot de capaciteitsbehoefte van de desbetreffende school is in relatie tot de eventueel reeds aanwezige capaciteit. De omvang van de noodzakelijke capaciteit of uitbreiding van de capaciteit wordt uitgedrukt in groepen. De bepaling van de ruimtebehoefte van een SO school, een VSO school, een SOVSO-school, een SO school met een of meer afdelingen of een SOVSO school met een of meer afdelingen is afhankelijk van het totaal aantal groepen van de desbetreffende school. Het aantal groepen van de SO en de VSO component en van de afdelingen wordt per afzonderlijke component vastgesteld. Het aantal groepen van een of meer afdelingen wordt bij het aantal groepen van de SO component opgeteld. De bepaling van het genormeerd aantal m² bruto vloeroppervlakte of de bepaling van de genormeerde stichtingskosten is afhankelijk van het aantal groepen SO, het aantal groepen VSO of het aantal groepen SOVSO. Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing. Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing. 3. Voortgezet onderwijs Het bepalen van de ruimtebehoefte in het voortgezet onderwijs gaat aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. In dit model wordt op basis van een tweetal componenten de ruimtebehoefte bepaald. De ruimtebehoefte is enerzijds afhankelijk van het aantal leerlingen dat de school bezoekt en anderzijds afhankelijk van kenmerken van de school (zoals de aard van de vestiging en het onderwijsaanbod). Met behulp van tabel 7.1.a kan op basis van het aantal leerlingen per onderwijssoort de zogenaamde leerlinggebonden component worden bepaald. Een voorbeeld: Het Lokale Lyceum Ruimtesoort Leerweg Ruimtetype BVO/II aantal II BVO onderbouw - Algemene ruimte 6, avo/vwo - Algemene ruimte 5, totaal - Algemene ruimte

307 Daarna wordt de vaste voet van de instelling berekend aan de hand van tabel 7.1.b. De school uit het voorbeeld, Het Lokale Lyceum is een hoofdvestiging en heeft geen afdeling waarin de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden. De vaste voet van Het Lokale Lyceum bedraagt dus 980 vierkante meter Algemene Ruimte. Het totale ruimtebeslag van Het Lokale Lyceum komt dus op 2768 m² bruto vloeroppervlakte Algemene Ruimte. Een school komt in aanmerking voor een vaste voet per afdeling als op deze school de beroepsgerichte leerweg voor deze afdeling wordt aangeboden. Uitgangspunt daarbij is dat de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden zo veel mogelijk wordt gefaciliteerd ten behoeve van het beroepsgericht onderwijs. Pas als op de instelling de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector wordt aangeboden, mag voor die afdeling of sector ook de leerwegondersteunende of de gemengde leerweg worden aangeboden. DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning 1. Basisonderwijs 1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van nieuwbouw, vervangende bouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid. De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven. De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. 1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van nieuwbouw, vervangende bouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m² bvo) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid. De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar worden verwezen. 152

308 1.3 Overige voor blijvend dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw. Vanaf 2002 sluit de formule voor het bepalen van het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair aan bij de nieuwe formule voor de ruimtebehoefte. Hierbij heeft tevens een aanpassing van de hoogte van de bedragen voor eerste inrichting plaats gevonden, gebaseerd op een gemiddelde groepsgrootte van 24 leerlingen. Na deze vertaalslag is er geen onderscheid meer tussen groei met een groep als gevolg van de groepsgrootteverkleining en groei met een groep als gevolg van stijging van het aantal leerlingen. De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn omdat een gebouw in gebruik wordt genomen of omdat de capaciteit van het gebouw moet worden vergroot Activiteiten die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet- en regelgeving kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. Als een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie komen de meerkosten ten opzichte van het vervangen van een gasgestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie. De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw zoals deze zijn omschreven in bijlage I deel A, door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten. 2. (Voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van nieuwbouw, vervangende bouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m² bvo) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid. De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven. De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. 2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van nieuwbouw, vervangende bouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen. 153

309 In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m² bvo) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid. De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar worden verwezen. 2.3 Overige voor blijvend dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw. De omvang van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair of de uitbreiding hiervan wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor deze voorzieningen noodzakelijk zijn. In het geval van uitbreiding geldt dat het verschil in groepen wordt bepaald door het aantal groepen zoals aanwezig was op de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag en het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd. De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn omdat een gebouw in gebruik wordt genomen of omdat de capaciteit van het gebouw moet worden vergroot. De aanpassing kan ook noodzakelijk zijn omdat een dislocatie wordt afgestoten en specifieke voorzieningen die in de dislocatie aanwezig waren in het hoofdgebouw moeten worden gerealiseerd. Ook kan het zijn dat een dislocatie, als gevolg van een stijging van het aantal leerlingen, de status hoofdgebouw krijgt en als gevolg hiervan moet worden aangepast. Indien de school een ander vak opneemt in het schoolwerkplan en het schoolwerkplan wordt als zodanig door de inspectie goedgekeurd, dan kan een noodzakelijke aanpassing van een lokaal tot het desbetreffende vaklokaal worden goedgekeurd. Activiteiten die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet- en regelgeving, bijvoorbeeld ARBO-eisen, kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. In het geval dat een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie komen de meerkosten van het vervangen van de oliegestookte installatie ten opzichte van het vervangen van een oliegestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie. De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw zoals deze zijn omschreven in bijlage I deel A, door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten. 154

310 3. Voortgezet onderwijs 3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel, dat staat beschreven in deel B van deze bijlage en het bijbehorende gedeelte van de toelichting. In de toekenningcriteria (Bijlage I) is bepaald, dat voor de beoordeling of een instelling voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in aanmerking komt de beschikbare capaciteit met tien procent wordt verhoogd. Vervolgens wordt bezien of de ruimtebehoefte op basis van de leerlingenprognose voor langer dan vijftien jaar deze verhoogde capaciteit overschrijdt. Indien zulks het geval is wordt de omvang van de voorziening bepaald door vaststelling van het verschil tussen de werkelijk beschikbare capaciteit (100%) en de uitkomst van het ruimtebehoeftemodel (tabellen 7.1.a en 7.1.b). Met behulp van het ruimtebehoeftemodel kan geen normatief lokalenplan worden opgesteld. Om te bepalen wat de leegstand binnen de onderwijsruimten is, zal een toets moeten plaatsvinden of er binnen het huidige lesrooster sprake is van onderbezetting. In geval van medegebruik door een andere school voor voortgezet onderwijs moet bekeken worden of de lesroosters van de scholen zo op elkaar kunnen worden afgestemd dat overschotten en tekorten elkaar opheffen. In geval van medegebruik door een school voor primair onderwijs zal gekeken moeten worden of binnen het lesrooster een of meer lokalen leeg geroosterd kunnen worden. Het lesrooster en het feitelijke lokalenplan zijn bepalend bij de bepaling van de leegstand. Het is nu van belang om enerzijds te toetsen of het lesrooster redelijk is. Is het aantal ingeroosterde lessen bijvoorbeeld niet hoog in verhouding tot het aantal leerlingen? Aan de hand van een aantal criteria kan het lesrooster getoetst worden, bijvoorbeeld dat het gemiddeld aantal lessen in de week niet boven de 29 uur uitkomt en dat een theorielokaal minimaal voor 32 uur in de week ingeroosterd kan worden. Aan de hand van het lokalenplan (bij voorkeur een plattegrond van de school) kan bepaald worden of alle lokalen wel ingeroosterd zijn of waarom in bepaalde lokalen de bezetting maximaal 16 is in plaats van 26 leerlingen. Om nu te bezien of het feitelijk lesrooster redelijk is, in verhouding tot de bepaling van de ruimtebehoefte van de instelling, wordt het aan de hand van de volgende criteria getoetst: - aantal lessen per week komt niet boven de 29 lesuur per week (excl. gym); - het aantal lessen lichamelijke oefening komt niet boven de 3 lesuur per week; - de gemiddelde groepsgrootte is 26 leerlingen. Uitzondering vormen het praktijk onderwijs (veertien leerlingen en het leerwegondersteunend onderwijs zestien leerlingen); - het normatieve gebruik per week ligt voor algemene ruimten op 32 uur per week. Voor specifieke lokalen en werkplaatsen ligt het normatieve gebruik op 24 uur per week; - gemiddeld past een hele groep (klas) in een onderwijsruimte. Alleen ruimten voor machinale houtbewerking en de lasserij zijn geschikt voor maximaal acht leerlingen; - een lesuur duurt 50 minuten. Wordt uitgegaan van lesuren van 45 minuten dan wordt het aantal lessen per week naar rato verhoogd. Voor de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde Voorziening ingebruikneming, medegebruik en verplaatsing van noodlokalen wordt de beschikbare capaciteit verhoogd met tien procent. 3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen Met behulp van het ruimtebehoeftemodel (tabel 7.1) wordt op basis van het leerlingenaantal, dat voortvloeit uit de leerlingenprognose voor een periode langer dan vier jaar en korter dan vijftien jaar de 155

311 ruimtebehoefte bepaald. Vergelijking van deze ruimtebehoefte met de met tien procent verhoogde beschikbare capaciteit geeft als resultaat de omvang van de goedgekeurde tijdelijke voorziening, uitgedrukt in m² bruto vloeroppervlakte. Voor tijdelijke voorzieningen wordt deze oppervlakte niet naar lokaalsoort toegedeeld. De toekenning vindt plaats op het niveau bruto m² s lesruimte per instelling. Als drempel voor toekenning wordt 1 lokaal gehanteerd, dat wil zeggen dat het geconstateerde ruimtetekort minimaal 100 m2 bruto moet bedragen om voor toekenning van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in aanmerking te komen. Voor de bepaling van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming, medegebruik en verplaatsing van noodlokalen wordt de beschikbare capaciteit verhoogd met tien procent. 3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen is rechtstreeks gekoppeld aan de toekenning van voorzieningen in de huisvesting, die een vergroting van de totale capaciteit tot gevolg hebben (zie ook bijlage I, paragraaf 3.7) 3.4 Gymnastiekruimten De bepaling van de omvang van de verschillende voorzieningen in de huisvesting, die gymnastiekruimte betreffen, verloopt, onder toepassing van het ruimtebehoeftemodel, analoog aan de bepaling van de omvang van toekenningen voor lesgebouwen. oor de bepaling van het aantal in medegebruik te geven lessen gymnastiek is het lesrooster maatgevend. Het maximale aantal lestijden gymnastiek kan met de in paragraaf 3.4 gegeven formule worden berekend. DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen De wet geeft de opdracht aan gemeenten om in de verordening bepalingen op te nemen met betrekking tot de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen. In de verordening is gekozen voor een beperkt aantal bepalingen. Enerzijds omdat op die wijze de autonomie van een schoolbestuur zo groot mogelijk is, anderzijds omdat het Bouwbesluit reeds een aantal centrale eisen aan schoolgebouwen gesteld stelt. Ook de minister van OCenW heeft, door middel van een Algemene maatregel van bestuur, enkele minimale oppervlakte-eisen gesteld. Deze betreffen echter niet de specifieke ruimten, maar het totale gebouw, dan wel alle bij een school in gebruik zijnde gebouwen. Deze normen zijn gepubliceerd in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO (Stb. 1997, 125). In aanvulling op de centrale eisen bepaalt de verordening alleen iets over de oppervlakte en de indeling uit het oogpunt van functionaliteit van ruimten, met name in verband met de mogelijkheden voor medegebruik. 156

312 Toelichting BIJLAGE IV In deze bijlage is de systematiek opgenomen op basis waarvan toegekende voorzieningen worden bekostigd. De bijlage valt uiteen in twee mogelijke vergoedingsmethoden, namelijk: - vergoeding op basis van normbedragen (deel A); - vergoeding op basis van feitelijke kosten (deel B). De keuze tussen vergoeding op basis van normbedragen en vergoeding op basis van feitelijke kosten dient vooraf te worden vastgelegd in artikel 4 van de verordening. In deze verordening zijn zoveel mogelijk vergoedingen genormeerd. Slechts indien normering niet mogelijk is, dan wel tot irreële uitkomsten leidt, is afgezien van normering. Afhankelijk van de lokale situatie kan de keuze tussen vergoeding op basis van normbedragen en vergoeding op basis van feitelijke kosten een andere zijn. DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen Procentuele normvergoeding voor bouwvoorbereiding In artikel 3 en 4 van de verordening is een aantal regels gegeven voor het toekennen van een vergoeding voor bouwvoorbereiding. In de toelichting bij deze artikelen is aangegeven dat de vergoeding voor bouwvoorbereiding is opgenomen in de genormeerde bedragen in Deel A van Bijlage IV. Dit betekent dat, wanneer een genormeerde vergoeding voor bouwvoorbereiding (uitgedrukt in een percentage van de bouwkosten) wordt verstrekt, deze vergoeding in mindering moet worden gebracht op de genormeerde vergoeding voor de uiteindelijke realisering van de voorziening. Het hiervoor genoemde percentage is gebaseerd op de veronderstelling dat de aanvrager de bouw voorbereidt tot aan het moment van aanbesteding (dus inclusief de opstelling van het bestek, bouwvoorbereidingstekeningen en de begroting). 1. Basisonderwijs In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair, en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen. Nieuwbouw/uitbreiding Voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw is zoveel mogelijk genormeerd op een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per groep. Uitbreiding als gevolg van de groepsgrootteverkleining is vanaf 2001 geïntegreerd in de systematiek voor de toekenning van onderwijsruimten en als zodanig niet afzonderlijk herkenbaar. Naast de vergoedingen voor de bouwkosten kunnen, afhankelijk van de beoordeling, toeslagen worden gegeven voor fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren. In de systematiek van de verordening kan er onduidelijkheid ontstaan over de toepassing van de financiële normering ingeval van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw. Op basis van bijlage I is hierbij in principe namelijk sprake van vervangende bouw. Feitelijk is echter sprake van uitbreiding van een bestaand gebouw en derhalve wordt aangesloten bij de normbedragen voor uitbreiding. Met de aanvulling van de tekst van de paragrafen 1.1. (basisonderwijs) en 2.1 ((voortgezet) speciaal onderwijs) "Nieuwbouw (permanente bouwaard)" wordt de onduidelijkheid over de toepassing van de financiële normering weggenomen. Tijdelijke voorziening Tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen 157

313 aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen. Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke lokalen als eerste voorziening (nieuwbouw), het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw door middel van tijdelijke lokalen en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Bij tijdelijke lokalen als eerste voorziening is er geen permanent hoofdgebouw aanwezig, zodat er een extra toeslag moet worden gegeven om voorzieningen als directieruimten, lerarenkamer, conciërgeruimte en dergelijke (toeslag hoofdlocatie) te kunnen realiseren. Indien er wel een permanent hoofdgebouw aanwezig is, maar nog geen tijdelijke voorziening, komt de aanvrager bij plaatsing van het eerste noodlokaal in aanmerking voor een toeslag t.b.v. een entree en een garderobe (toeslag eerste lokaal). Indien er reeds een noodaccommodatie aanwezig is, die moet worden uitgebreid, kan worden volstaan met de toekenning van de bedragen (gebaseerd op 80 m²) exclusief de toeslagen. Hetgeen hiervoor bij voorzieningen in permanente bouwaard gesteld is met betrekking tot het toekennen van eenmaal een vaste voet indien een uitbreiding als gevolg van de groepsgrootteverkleining gelijktijdig met een "reguliere" uitbreiding wordt toegekend, geldt vanzelfsprekend ook bij tijdelijke voorzieningen. Indien tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. De huurvergoeding vindt plaats op basis van feitelijke kosten (offertebasis). Naast de huurvergoeding kan, indien dat noodzakelijk is, ook bij plaatsing van de noodaccommodatie een vergoeding worden gegeven voor de paalfundering, de kosten voor inrichting en herstel van het terrein en de aansluitkosten. De op deze wijze vastgestelde huurvergoeding geldt in principe voor de gehele huurperiode. Het ligt echter voor de hand om periodiek de noodzaak van de huurvergoeding te toetsen aan de daadwerkelijke leerlingenontwikkeling. Indien uit de periodieke toetsing blijkt dat de noodzaak tot het verstrekken van een huurvergoeding vanwege de leerlingenontwikkeling niet meer aanwezig is, wordt de huurvergoeding stopgezet. Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair Door de wijziging van het Formatiebesluit WPO (Stbl. 2000, nr. 179 d.d. 12 april 2000) is de formatie ten behoeve van het verkleinen van de groepen niet meer afzonderlijk zichtbaar. Dit heeft geleid tot een aanpassing in 2002 van de formules in de verordening voor de berekening van het onderwijsleerpakket en het meubilair in het basisonderwijs. Door deze aanpassing kan weer van het principe worden uitgegaan dat wanneer een school met een groep groeit, deze school een lokaal krijgt en uitbreiding volledige eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair, voor zover de school nog niet over deze eerste inrichting beschikt. De reden van de groei niet meer ter zake, omdat bij de vaststelling van de toekenning van de bedragen voor eerste inrichting geen onderscheid meer gemaakt wordt tussen reguliere groei en groei als gevolg van de groepsverkleining. De toeslag meubilair in verband met groepsgrootteverkleining is afgeschaft, omdat deze vanaf 1 januari 2002 is geïntegreerd in het "reguliere" meubilair. Verder is de normering vereenvoudigd, zodat het met name voor grotere scholen eenvoudiger wordt om de omvang van de inventaris te berekenen en zijn de investeringskosten voor de eerste inrichting meubilair voor een speellokaal zichtbaar gemaakt in een toeslag voor het tweede speellokaal. De systematiek valt uit een in twee delen. Tot en met vijf groepen is het niet mogelijk op een goede manier te lineariseren. Hierom is vastgehouden aan de oude verordeningsystematiek. Deze bedragen 158

314 zijn inclusief de inrichting van het (eerste) speellokaal. Vanaf de zesde groep ontvangt een school per groep een bedrag. In dit bedrag zit niet meer een component voor het tweede speellokaal. Indien er recht ontstaat op een tweede speellokaal ontvangt de school het inrichtingsbedrag als een aparte toeslag tweede speellokaal. Voorbeeld 1: Een nieuwe basisschool heeft recht op 9 groepen eerste inrichting. De school beschikt over negen groepsruimten en een speellokaal. De school ontvangt voor de eerste 5 groepen ,33 en voor de groepen zes tot en met negen ,17 per groep. Voorbeeld 2: Een basisschool groeit van 13 naar 16 groepen. Hiermee kan de school de vijfde groep 4-5 jarigen vormen, de school krijgt derhalve een speellokaal toegekend. De school krijgt driemaal het bedrag elke volgende groep toegekend plus de toeslag tweede speellokaal. Onderhoud De vergoeding voor het groot onderhoud wordt gebaseerd op feitelijk gemaakte kosten. Dit sluit beter aan op de dagelijkse praktijk, waardoor meer maatwerk mogelijk is. Aanpassing Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). Gymnastiek De vergoeding voor gymnastiek valt uiteen in bedragen voor nieuwbouw en uitbreiding van een gymnastiekaccommodatie, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair en onderhoud. In bijlage VI Bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs zijn bedragen opgenomen voor de klokuurvergoeding (materiële exploitatie), welke van toepassing zijn bij gebruik van een "eigen" gymnastiekzaal en bij medegebruik en huur van een gymnastiekaccommodatie. 2. (Voortgezet) speciaal onderwijs In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair, en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen. Nieuwbouw/uitbreiding Voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw is zoveel mogelijk genormeerd op een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per groep. Hiernaast kunnen, afhankelijk van de beoordeling, toeslagen worden gegeven voor fundering, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren. De bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering variëren al naar gelang de schoolsoort. Deze variatie is van belang gezien de schoolsoortspecifieke technische eisen. In bepaalde omstandigheden, afhankelijk van de omvang van de school, wordt een toeslag gegeven voor een extra ruimte. In het VSO kan hiermee een vaklokaal worden gerealiseerd. De vergoeding voor SOVSO-scholen voorziet hiernaast nog in een bedrag als gevolg van de correctiefactor in de oppervlakteberekening. Voor elke groep VSO wordt bij nieuwbouw en uitbreiding het investeringsbedrag met het "bedrag correctie SOVSO" gecorrigeerd. Toeslag voor liftinstallatie De toeslag voor een liftinstallatie wordt alleen verstrekt indien er sprake is van de aanwezigheid van lichamelijk gehandicapte leerlingen op de desbetreffende school. Deze lift betreft een grote, zgn. brancard-lift en moet niet verward worden met de personenlift, die voorgeschreven is in de laatste 159

315 versie van het Rijksbouwbesluit VROM. Deze laatste lift dient te worden bekostigd uit de normbedragen voor nieuwbouw en uitbreiding. Tijdelijke voorziening Tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen. Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke lokalen als eerste voorziening (nieuwbouw), het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw door middel van tijdelijke lokalen en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Bij tijdelijke lokalen als eerste voorziening is er geen permanent hoofdgebouw aanwezig, zodat er een extra toeslag moet worden gegeven om voorzieningen als directieruimten, lerarenkamer, conciërgeruimte en dergelijke (toeslag hoofdlocatie) te kunnen realiseren. Indien er wel een permanent hoofdgebouw aanwezig is, maar nog geen tijdelijke voorziening, komt de aanvrager bij plaatsing van het eerste noodlokaal in aanmerking voor een toeslag t.b.v. een entree en een garderobe (toeslag eerste lokaal). Indien er reeds een noodaccommodatie aanwezig is, die moet worden uitgebreid, kan worden volstaan met de toekenning van de bedragen (gebaseerd op 80 m²) exclusief de toeslagen. Indien tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. Huurvergoeding vindt plaats op basis van feitelijke kosten. Onderhoud en aanpassing De vergoeding voor het groot onderhoud en de voorziening aanpassing wordt gebaseerd op feitelijk gemaakte kosten. Dit sluit beter aan op de dagelijkse praktijk, waardoor meer maatwerk mogelijk is. Gymnastiek De normvergoeding voor gymnastiek valt uiteen in bedragen voor nieuwbouw en uitbreiding van een gymnastiekaccommodatie en bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair. Voor LG- en MG-scholen is er een extra toeslag voor het vergroten van de entree en de was- en kleedruimte. Bij de voorziening "bad voor watergewenning en bewegingstherapie" is slechts medegebruik van toepassing. Indien nieuwbouw van een dergelijke voorziening noodzakelijk is, vindt vergoeding op basis van feitelijke kosten plaats (zie deel B). 3. Voortgezet onderwijs In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair, en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen. Nieuwbouw/uitbreiding De kosten voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw zijn genormeerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ruimte-afhankelijke kosten (lokaalspecifiek) en sectie-afhankelijke kosten (sectie-specifiek). Hiernaast kan, afhankelijk van de beoordeling, een vergoeding voor aanvullende normkosten (fundering en bemaling) worden gegeven. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren. 160

316 Om de normvergoeding van de investeringskosten te kunnen berekenen is het noodzakelijk te weten met hoeveel vierkante meters BVO de verschillende ruimtesoorten moeten worden uitgebreid of teruggebracht. Het huidige gebouw zal daarom eerst moeten worden opgemeten. Dit kan in drie stappen gebeuren: 1. Opmeten van de netto vierkante meters van de specifieke ruimten. Door vermenigvuldiging van de netto vierkante meters van deze ruimten met de bruto/netto factor van 1,67 wordt de BVO van deze ruimten verkregen. 2. Opmeten van de netto vierkante meters van de werkplaatsen. Ter verkrijging van de BVO van deze werkplaatsen kunnen deze netto vierkante meters worden vermenigvuldigd met de bruto/netto factor van 1, De vierkante meters BVO van de algemene ruimte zijn nu: BVO van het gebouw minus BVO specifieke ruimten en BVO werkplaatsen. Oftewel: Bestaande BVO totaal... m 2 - BVO specifieke ruimte (netto m x 1,67)... m 2 - BVO werkplaatsen consumptief (netto m x 1,38)... m 2 = Algemene ruimte... m 2 Het tekort of overschot per ruimtesoort wordt daarop vermenigvuldigd met het bedrag per vierkante meter BVO. Door sommering van deze positieve en negatieve bedragen wordt het totaal bedrag aan normvergoeding voor investeringskosten/inventaris verkregen. Dit bedrag per vierkante meter BVO verschilt overigens per omvang van de goed te keuren uitbreiding of nieuwbouw (zie deel A, 3.1 van bijlage IV). Bij het in de vorige alinea berekende bedrag moeten vervolgens ook nog de vergoedingen voor de sectie-afhankelijke en de aanvullende kosten worden opgeteld. Tijdelijke voorziening Tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen. Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt geen onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van tijdelijke lokalen als eerste voorziening en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Met de op basis van bijlage III goedgekeurde oppervlakte kan door middel van de formule het investeringsbedrag worden berekend. Dit investeringsbedrag omvat tevens alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke. Indien een tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. Met de huurvergoeding kan een schoolbestuur een noodlokaal huren dan wel ruimte in een bestaand gebouw huren. Beide soorten huur worden op basis van de feitelijke huurprijs vergoed (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair De normvergoeding voor inventaris wordt berekend door het tekort of overschot per ruimtesoort te vermenigvuldigen met het normatieve bedrag per m2 wat voor deze ruimten is opgenomen. Hierbij gaat de vergelijking echter iets verder: 161

317 Bestaande BVO totaal...m 2 - BVO specifieke ruimte Handel/verkoop administratie (netto m2 x 1,67)...m 2 - BVO specifieke ruimte (uiterlijke) verzorging/mode en commercie (netto m 2 x 1,67)...m 2 - BVO werkplaatsen Techniek Algemeen (netto m2 x 1,38)...m² - BVO werkplaatsen Grafische Techniek (netto m2 x 1,38)...m 2 - BVO werkplaatsen Landbouw (netto m2 x 1,38)...m 2 - BVO werkplaatsen AMVB (netto m 2 x 1,67)...m 2 - BVO werkplaatsen consumptief (netto m2 x 1,38)...m 2 = Algemene ruimte...m 2 Het bovenstaande betekent voor inventaris dat als een school goedkope ruimte moet ombouwen voor dure ruimte, het verschil in inventariskosten wordt gecompenseerd. Dit kan gebeuren als algemene ruimte verbouwd wordt tot werkplaats of specifieke ruimte. Andersom kan ook voorkomen, dat de school gekort wordt op het bedrag voor inventaris als werkplaatsen of specifieke ruimte wordt verbouwd tot algemene ruimte. Bij dit laatste kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat het totaalbedrag negatief wordt. In dit uitzonderlijke geval wordt het bedrag voor inventaris op nul gezet. Gymnastiek De vergoeding voor gymnastiek valt uiteen in bedragen voor nieuwbouw en uitbreiding van een gymnastiekaccommodatie alsmede voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Hiernaast wordt aangegeven wanneer en op welke wijze vergoeding worden gegeven of ontvangen als een school voor VO geen eigen gymnastiekzaal gebruikt. De klokuurbedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Scholen voor voortgezet onderwijs kunnen voor maximaal acht weken per schooljaar in aanmerking komen voor huur van een sportveld van derden (bijvoorbeeld een gemeentelijk sportveld of een sportveld van een sportvereniging). Indien de school een eigen sportveld heeft, dan wel gebruik kan maken van het sportveld van een andere school, bestaat geen recht op vergoeding. Voor gymnastiek wordt een aparte vergelijking gemaakt tussen het aantal gymzalen waaraan normatief recht op bestaat en het aantal aanwezige zalen. Bij uitbreiding van een oefenvloer tot 252 m2 kan het normbedrag aan inventaris / investeringskosten worden berekend door: Vermenigvuldiging van de netto m2 met 1,3 BVO Door vermenigvuldiging van deze BVO met het normbedrag per m2 voor inventaris/investeringskosten 4. Indexering Op grond van artikel 102, derde lid WPO; artikel 100, derde lid WEG en artikel 76m, derde lid, en 217, derde lid WVO, is de gemeente verplicht normen vast te stellen aan de hand waarvan bedragen kunnen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting. Een aantal voorzieningen, zoals aanpassing en onderhoud, zal worden bekostigd nadat een offerte is uitgebracht en beoordeeld. Deze voorzieningen zijn gezien de enorme verscheidenheid niet of nauwelijks zinvol te normeren. Voorzieningen als nieuwbouw en uitbreiding kunnen op basis van normbedragen worden bekostigd. De vastgestelde normbedragen zullen jaarlijks moeten worden aangepast aan het geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. Ten behoeve van bijvoorbeeld de begrotingsvoorbereiding kan dan worden uitgegaan van vaststaande cijfers in het volgende jaar door met behulp van zogenaamde MEV-cijfers het prijspeil 162

318 voor een volgend jaar te prognosticeren. Door deze methodiek van toepassing te verklaren, liggen de vergoedingen voor de voorzieningen vast. Het vorenstaande betreft de methodiek die momenteel wordt gehanteerd in het primair onderwijs. Jaarlijks wordt het prijsniveau gepubliceerd van het daaropvolgende jaar. Voor iedere volgende prijsbijstelling zal het gepubliceerde prijsniveau eerst moeten worden herleid naar het werkelijk prijspeil, dus een 'terugcorrectie' met het MEV-cijfer. De keuze van indexcijfer is vrij. Het is echter wel van belang deze keuze in de verordening vast te leggen. De vaststelling van de index is jaarlijks. De vaststelling kan tegelijkertijd plaatsvinden met de vaststelling van het programma en het overzicht. Gezien het tijdstip van vaststellen van het programma en het overzicht kan zonder problemen ook het MEV-cijfer worden gehanteerd omdat dit cijfer definitief bekend wordt gemaakt op de derde dinsdag in september. Toelichting 5. Aanbesteding en Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten Aanbestedingsregels Uitgangspunt van de onderwijswetgeving (artikel 103 lid 1 van de Wet op het Primair Onderwijs, artikel 101 lid 1 van de Wet op de Expertisecentra en artikel 76n lid 1. van de Wet op het Voortgezet Onderwijs) is dat het schoolbestuur voor het realiseren van de voorzieningen onderwijshuisvesting opdrachtgever (= bouwheer) is. Het schoolbestuur en het college kunnen op grond van de genoemde artikelen overeenkomen dat niet het bevoegd gezag maar de gemeente bouwheer wordt. Is het bevoegd gezag bouwheer (dus aanbestedende dienst), dan is het bevoegd gezag gehouden aan aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten resp. op het moment dat het bedrag van de investeringen boven de Europese drempels uitkomen aan de Europese aanbestedingsregels. Deze verplichting is het gevolg van het feit dat het schoolbestuur in de investeringen voor meer dan 50% subsidie ontvangt van zowel het rijk als de gemeente. Om deze reden voor een opdracht die het schoolbestuur verstrekt aangemerkt als een overheidsopdracht. Onderscheid in bekostiging De modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs maakt een onderscheid tussen voorzieningen die worden bekostigd op basis van normbedragen en voorzieningen die worden bekostigd op basis van feitelijke kosten (artikel 4 van de modelverordening). Dit onderscheid is uitsluitend van belang voor het vaststellen van de hoogte van de bekostiging (normbedrag = normbedrag en feitelijke kosten = feitelijke kosten) en betekent niet dat de aanbestedingsregels alleen van toepassing zijn voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten. Ook als voor de hoogte van de vergoeding het normbedrag van toepassing is zijn de aanbestedingsregels van toepassing. Bekostiging op basis van feitelijke kosten Om de hoogte van de feitelijke kosten van deze voorzieningen te kunnen bepalen moet het college beschikken over offertes. De bekostiging wordt gebaseerd op de laagst geoffreerde prijs. Bij het bekostigen op basis van de feitelijke kosten worden de volgende twee fases onderscheiden: - overleggen offertes c.a. op het moment dat de voorziening wordt aangevraagd - overleggen offertes c.a. nadat de voorziening op het programma is opgenomen. Deze twee fases betekent dat het college op het programma opneemt een raming van de kosten en aan het schoolbestuur beschikbaar stelt het bedrag van de feitelijke kosten. In deze situatie ligt het financiële risico bij de gemeente. Bekostiging op basis van normbedragen Het normbedrag is de maximale vergoeding die de gemeente voor het bekostigen van de investering beschikbaar stelt. Het normbedrag is zodoende een voor het schoolbestuur taakstellend budget, waarbinnen het schoolbestuur de voorziening moet realiseren. Door te werken met het normbedrag is er in principe geen financieel risico voor de gemeente. 163

319 Toelichting BIJLAGE V Voor de vaststelling van het programma moet in de situatie dat beschikbaar te stellen budget onvoldoende is voor alle potentiële toekenningen - alle aanvragen voor voorzieningen die voldoen aan de beoordelingscriteria en die niet spoedeisend zijn - een nadere en eenduidige volgorde worden vastgesteld. De urgentiecriteria zijn nodig om te bepalen welke voorzieningen achtereenvolgens als eerste in aanmerking komen voor bekostiging. Indien het vast te stellen budget onvoldoende ruimte biedt, ontkomt de gemeente niet aan toepassing van de urgentiecriteria. Exacte en daarmee correcte toepassing is zeer belangrijk. Voor het staande houden van een budgettaire afwijzing in beroep is het nodig de criteria die de volgorde bepalen, eenduidig vast te leggen en in de uitvoering daaraan strikt de hand te houden. Met de hieronder gehanteerde indeling in hoofd en subprioriteiten is dit mogelijk. De zorg voor adequate huisvesting volgens de wet betekent concreet dat het vastgestelde bedrag voor het programma minimaal zo groot dient te zijn dat: a. elke groep een dak boven het hoofd kan worden geboden (medegebruik/nieuwbouw/uitbreiding; blijvend of tijdelijk); b. vervanging en onderhoud/aanpassing (bouwkundige calamiteiten, constructiefouten, herstel en vervanging van schade in verband met bijzondere omstandigheden) absoluut noodzakelijk om de voortgang van het onderwijs niet in gevaar te brengen, worden vergoed; c. voor alle aanwezige leerlingen eerste aanschaf van onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair wordt vergoed. Deze voorzieningen zullen altijd moeten worden toegekend los van het feit of het budget het op dat moment toelaat of niet. Dat kan invloed hebben op de mogelijkheden andere, minder urgente voorzieningen toe te kennen. Bij twee of meer aanvragen die in één categorie voor bekostiging in aanmerking komen, dient in de hoofdprioriteit nadere invulling plaats te vinden om te bepalen welke aanvraag steeds als eerste op het programma wordt geplaatst. De volgorde van subprioriteit is bepalend voor de volgorde van de lijst van goed te keuren voorzieningen. In de subprioriteiten is met enkelvoudige criteria gewerkt om de bewerkingen niet nodeloos gecompliceerd te maken. De gemeente kan één integraal budget vaststellen voor alle drie de onderwijssectoren tezamen. Dit zorgt voor een integrale afweging. Van die systematiek is in de verordening uitgegaan. (Eerste) nieuwbouw, ingebruikneming, uitbreidingen en aanpassingen die capaciteitstoevoegingen inhouden voor hetzelfde relatieve aandeel, worden gelijkgeschakeld qua prioriteit ongeacht de onderwijssector, de benodigde oppervlakte en de kosten. De prioriteit is hier dus hoger naarmate de voorziening bestemd is voor een groter deel van de school (de prioriteit wordt dus in een percentage uitgedrukt). Herschikking levert altijd een extra waarde op ten opzichte van de som van individuele nieuwbouw en uitbreidingen. In de fase van de beoordeling moet scherp gelet worden op de noodzakelijkheid van elk van de in de herschikking gevraagde voorzieningen om te voorkomen dat er een sluiproute ontstaat voor individuele aanvragen. 164

320 De afweging van de volgorde bij de voorzieningen voor een adequaat onderhoudsniveau wordt op basis van de conditie van het onderdeel of de onderdelen gemaakt. Er wordt gewerkt met scores van het bouwkundig onderzoek en de hoogte van de scores bepaalt de volgorde. De slechtste conditie wordt als eerste gehonoreerd. In de subprioriteit bij de hoofdprioriteiten 2 en 3 is een volgorde qua gewicht bepaald: eerst voorzieningen als het hele gebouw een zekere mate van onderhoud/aanpassingen nodig heeft; vervolgens voorzieningen voor (bepaalde) lesruimten en eindigend met overige ruimten/niet lesgebouwen. De aanpassingen om te voldoen aan wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld Bouwbesluit, ARBO, brandweereisen) vallen onder hoofdprioriteit 3. Voor zover sancties dreigen, die leiden tot sluiting van het schoolgebouw op korte termijn indien niet aan het vereiste wordt voldaan, is er sprake van een voorziening die spoedeisend is. Samenvatting urgentiecriteria: Hoofdprioriteiten Subprioriteiten Rangorde bepaling door: 1. capaciteitstekorten a. met herschikking percentage capaciteitstekort b. zonder herschikking percentage capaciteitstekort c. bij gymnastiekruimten percentage capaciteitstekort 2. adequaat a. gebouw score bouwkundige kwaliteit onderhoudsniveau b. theorie-/leslokaal score bouwkundige kwaliteit c. vak-/speellokaal/gymnastiekruimte score bouwkundige kwaliteit d. niet lesruimte score bouwkundige kwaliteit e. overige ruimte score bouwkundige kwaliteit 3. voldoen aan wettelijke a. gebouw score bouwkundige kwaliteit verplichtingen b. theorie-/leslokaal score bouwkundige kwaliteit c. vak-/speellokaal/gymnastiekruimte score bouwkundige kwaliteit d. niet lesruimte score bouwkundige kwaliteit e. overige ruimte score bouwkundige kwaliteit 4. nieuwe onderwijskundige a. voor theorie-/leslokalen percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt b. voor vak-/speellokalen/ percentage leerlingen waarvoor gymnastiekruimte nieuw onderwijskundig beleid geldt c. overige (toekomstige) percentage leerlingen waarvoor onderwijsruimten nieuw onderwijskundig beleid geldt d. herstel/vervanging schade in mate van ernst van de schade bijzondere omstandigheden, voor zover niet spoedeisend e. overige activiteiten ouderdom van het gebouw 5. (overig) lokaal beleid/ a. voor theorie-/leslokalen percentage leerlingen waarvoor lokale omstandigheden (overig) lokaal beleid en/of lokale omstandigheden" geldt b. voor vak-/speellokalen/ percentage leerlingen waarvoor gymnastiekruimte "(overig) lokaal beleid en/of lokale omstandigheden" geldt 165

321 Voorbeeld: Na toepassing van de beoordelingscriteria blijken er in de gemeente X zeven aanvragen te zijn, die potentieel voor goedkeuring in aanmerking komen. Het totale bedrag, dat hiermee gemoeid is, bedraagt ,00. Het gaat om de volgende aanvragen: Onderwerp: Bedrag: a. Aanpassingen t.b.v. studiehuis V.O ,00 b. ARBO-aanpassing lokaal B.O ,00 c. ARBO-aanpassing lokaal B.O ,00 d. Uitbreiding 1 groep ,00 e. Uitbreiding oefenvloer ,00 f. Onderhoud dak B.O ,00 g. Onderhoud erfscheiding V.S.O ,00 TOTAAL: ,00 Deze zeven aanvragen worden allereerst ingedeeld in hoofd- en subprioriteiten, vervolgens voorzien van de score en ten slotte in volgorde van de urgentiecriteria gezet. Daar waar meerdere aanvragen in dezelfde hoofd- en subprioriteit voorkomen komt als eerste de aanvraag met de hoogste score. De score wordt als volgt bepaald: - Voor de aanvragen in hoofdprioriteit 1 door het relatieve tekort aan capaciteit. Bij aanvraag d is het tekort bijvoorbeeld 1 groepsruimte op een aanwezige capaciteit voor acht groepen. De 55%-score bij aanvraag e komt tot stand omdat de bestaande oefenvloer van 140 m 2 wordt uitgebreid tot 252 m 2 ; - Voor de aanvragen in de hoofdprioriteiten 2 en 3 door de uitkomst van de bouwtechnische opname. Hoe hoger de score hoe meer noodzaak het probleem aan te pakken; - Voor de aanvragen in hoofdprioriteit 4 door het relatieve gebruik van de onderwijskundige vernieuwing. Bij aanvraag a is de score bijvoorbeeld 33%, omdat de vernieuwing voor de bovenste twee leerjaren van een zes leerjaren tellende opleiding is bedoeld. Het resultaat van deze exercitie is de volgende lijst: Rangorde Aanvraag Onderwerp Hoofd Sub Score Bedrag Cumulatief 1 D Uitbreiding 1 groep 1 b 12% E Uitbreiding oefenvloer 1 c 55% G Onderhoud erfscheiding VSO 2 a F Onderhoud dak BO 2 a C ARBO-aanpassing lokaal BO 3 b B ARBO-aanpassing lokaal BO 3 b A Aanpassing studiehuis VO 4 b 33% Afhankelijk van de hoogte van het onderwijshuisvestingsbudget komt de grens tussen goedkeuring en weigering op financiële gronden hoger of lager te liggen. Op grond van bovenstaande lijst kan het programma met het daarbij behorende huisvestingsbudget worden vastgesteld. Als de raad er bijvoorbeeld voor kiest het huisvestingsbudget vast te stellen op ,00, dan kan en zal aanvraag a op financiële gronden worden afgewezen. 166

322 Toelichting Bijlage VI Bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs In deze bijlage is de vergoeding voor gymnastiekruimten voor het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs nader geregeld. Artikel VI.1 Omvang en vergoeding gebruik Lid 1 Hiertoe is in het eerste lid bepaald dat de gemeente voor het basisonderwijs ten hoogste 1,5 klokuur gymnastiek per groep leerlingen ouder dan 6 jaar bekostigt; voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is dit ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen ouder dan 6 jaar. In een specifiek geval is het in het (voortgezet) speciaal onderwijs mogelijk om voor een groep leerlingen jonger dan zes jaar een vergoeding te verkrijgen voor het gebruik van een gymnastiekruimte voor ten hoogste 3,75 klokuren per week. Deze mogelijkheid was al verankerd in de bekostigingsregels zoals deze golden voor 1 januari De formulering "ten hoogste" betekent dat de gemeente ook minder klokuren kan bekostigen wanneer op basis van het activiteitenplan van de school het gebruik van de gymnastiekruimte onder dit niveau ligt. De formulering sluit tevens uit dat het gebruik boven deze norm voor bekostiging van gemeentewege in aanmerking komt. De wijze waarop het aantal groepen, waarvan de omvang van het gebruik wordt afgeleid, vastgesteld wordt, is neergelegd in bijlage III, deel B. Voor het basisonderwijs wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 1.2 van die bijlage; voor het (voortgezet) speciaal onderwijs naar paragraaf 2.2. Leden 2 en 3 Hier wordt de hoogte en wijze van vergoeding geregeld voor het gebruik door het primair onderwijs van gymnastiekruimten die in eigendom zijn van een schoolbestuur van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Anders dan voor de gymnastiekruimten die door of vanwege de gemeente beschikbaar zijn voor het onderwijsgebruik, dient in dit geval een vergoeding aan het schoolbestuur te worden verstrekt. Een s 167

323 hool voor primair onderwijs welke een gemeentelijke accommodatie gebruikt als gymnastiekruimte krijgt hiervoor geen vergoeding. De gemeente bekostigt immers tot aan het genoemde maximum in lid 1 zelf de exploitatie van dit gebruik. Wanneer een schoolbestuur, niet zijnde de gemeente, eigenaar is van de accommodatie dan dient dit wel een vergoeding te ontvangen teneinde de kosten van het onderwijsgebruik te kunnen dekken.

324

325 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: H. van Dam Afdeling: EVO Ontwikkeling Telefoon: wethouder economie, wonen, cultuur en dienstverlening 2.4 Sterke stad Kwaliteit aanbod versterken Punt 8g. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Grondexploitatie Kust-totaal splitsen in drie zelfstandige grondexploitaties (Batavia-stad, Batavia-haven en Houtribhoogte) en de overige deelcomplexen uit exploitatie nemen. Voorgesteld besluit 1. De herziene grondexploitatie Kust-totaal 2012 vast te stellen met inachtneming van de punten 2 tot en met De deelexploitatie Hoofdstructuur Kust op te heffen en de boekwaarde van de hoofdstructuur ten laste brengen van de Reserve Kust. 3. De deelexploitatie Noorderzijl over te hevelen naar de A-staten als strategische voorraad en de boekwaarde te verlagen tot 10,00 per m2 plangebied. De afwaardering ten laste van de reserve Kust te brengen. 4. De deelexploitatie Graansteiger over te hevelen naar de A-staten als strategische voorraad en de boekwaarde te verlagen tot 10,00 per m2 plangebied. De afwaardering ten laste van de reserve Kust te brengen. 5. De deelexploitatie Kust-centraal over te hevelen naar de A-staten als strategische voorraad en de boekwaarde te verlagen tot verwervingswaarde door de geraamde bijdrage van Batavia-Haven planverkleining voor 50% in te brengen in Kust-centraal. 6. De deelexploitaties Bataviastad, Batavia-Haven en Houtribhoogte vast te stellen als zelfstandige grondexploitaties. 7. Het college te machtigen tot het doen van de benodigde uitgaven en investeringen tot het bedrag van de in de onderscheidene hoofdstukken van de grondexploitaties Bataviastad, Batavia-haven en Houtribhoogte begrote bedragen met inachtneming van de daarin opgenomen globale uitvoeringsfasering. 8. De door het college ingevolge artikel 25, lid 2 van de Gemeentewet opgelegde geheimhouding op de herziene grondexploitatie Kust-totaal 2012 als bedoeld in artikel 25 lid 3 de Gemeentewet te bekrachtigen. 9. Ten laste van reserve Kust worden daarnaast nog de volgende onttrekkingen gedaan: a. Voorziening instellen t.b.v. Houtribhoogte en Batavia-Haven b. Middengebied werkeiland afwaarderen tot nul c. Tijdelijke inrichting hotelkavel t.b.v. evenementen 10. De reserve Kust op te heffen na onttrekkingen ten behoeve van de diverse deelexploitaties van de Kust.

326 Nummer: Aanleiding Op 2 februari 2010 is de herziene grondexploitatie Kust-Totaal 2009 vastgesteld door de Raad. Het beleid is eens in de drie jaar de grondexploitaties te herzien. Daarnaast vormt de huidige economische malaise een belangrijke aanleiding, ontwikkelingen stagneren en fasering loopt uit de tijd. Deze huidige economische malaise heeft ervoor gezorgd dat de oorspronkelijke opzet van de grondexploitatie is gewijzigd. De oorspronkelijke opzet van de grondexploitatie Kust-totaal is in deze herziening gewijzigd in: drie zelfstandige grondexploitaties, drie deelgebieden en de Hoofdstructuur worden uit exploitatie genomen. De reserve Kust is ingezet om deze wijzigingen mogelijk te maken. Beoogd effect Het versterken van en financieel gezond maken van de resterende grondexploitaties Bataviastad, Batavia-Haven en Houtribhoogte. Inzicht bieden in de geldstromen en de mogelijke risico s van de grondexploitaties. Gericht op een doorkijk op korte en lange termijn. De overige deelexploitaties Kust-centraal, Noorderzijl, Graansteiger en Hoofdstructuur op een verantwoorde manier als strategische voorraad in zetten en /of af te boeken. Met inzet van de reserve Kust bovenstaande uitvoeren. Argumenten 1. Vaststellen herziening. Met de herziene grondexploitatie Kust-totaal 2012 worden financiële randvoorwaarden geschapen om het beoogde effect te bereiken. 2. Hoofdstructuur Kust opheffen. De nog uit te voeren werken binnen de Hoofdstructuur Kust kunnen door het uit exploitatie nemen van een aantal deelexploitaties en door de gewijzigde markteconomische situatie niet uitgevoerd worden. Deze werken worden naar de toekomst geschoven en betrokken bij toekomstige ontwikkelingen van de desbetreffende grondexploitaties. 3. Noorderzijl strategische voorraad. In de huidige marktsituatie is realisatie woningbouw voorlopig niet aan de orde. In de toekomst blijft ontwikkeling mogelijk. Om toekomstige ontwikkelingen niet te belasten wordt de boekwaarde afgewaardeerd. 4. Graansteiger strategische voorraad. In de huidige marktsituatie is realisatie woningbouw voorlopig niet aan de orde. In de toekomst blijft ontwikkeling mogelijk. Om toekomstige ontwikkelingen niet te belasten wordt de boekwaarde afgewaardeerd. 5. Kust-centraal strategische voorraad. Fase 3 komt voorlopig niet tot ontwikkeling. De grond is al bouwrijp en kan in de toekomst aan een geïnteresseerde partij verkocht worden zonder al teveel kosten te maken. Het is daarom verantwoord de waarde op verwervingsniveau te brengen. In de herijking structuurvisie Lelystad is aangegeven dat Lelystad zich richt op verworven gronden. Bovenstaande gronden 3, 4 en 5 voldoen aan dat criteria en er is geen discussie dat deze gronden in de toekomst niet ontwikkeld worden. Deze gronden worden in het MBP(MeerjarenBouwProgramma) als nog te ontwikkelen weergegeven. In het MPG 2013 waar het MBP een onderdeel van is wordt nader ingegaan op de strategische voorraad gronden in de A-staten. 6. Vaststellen deelexploitaties Bataviastad, Batavia-Haven en Houtribhoogte. Deze grondexploitaties zijn al een fase verder in de uitvoering en prioriteit ligt op verdere ontwikkeling van deze grondexploitaties. 7. Het college te machtigen. Raad stelt de kaders door vaststelling van de grondexploitaties. College voert uit en legt verantwoording af aan de Raad. 8. Bekrachtigen opgelegde geheimhouding. Openbaar maken financiële gegevens kan schade opleveren van financiële belangen van de gemeente. 9. Ten laste van de reserve Kust worden daarnaast nog de volgende onttrekkingen gedaan: a. Voorziening instellen t.b.v. Houtribhoogte en Batavia-Haven; b. Middengebied werkeiland afwaarderen tot nul; c. Tijdelijke inrichting hotelkavel t.b.v. evenementen.

327 Nummer: De reserve Kust op te heffen na onttrekkingen ten behoeve van de diverse deelexploitaties van de Kust. De reserve Kust wordt ingezet: - Om de herziening van de Kust naar een drietal zelfstandige grondexploitaties mogelijk te maken met daarna een versterkte positie van die grondexploitaties. - Op een verantwoorde wijze om te gaan met de overige drie deelexploitaties die voorlopig als strategische voorraad in de boeken gaan. De waarde van de grond met behulp van de reserve op een aanvaardbaar niveau te brengen. - De hoofdstructuur af te boeken tot nul. Daarnaast wordt de reserve ook ingezet ten behoeve van het Middengebied werkeiland en inrichting hotelkavel ten behoeve evenementen. Financiële aspecten Van de drie grondexploitaties die actief blijven (Bataviastad, Batavia-Haven en Houtribhoogte): a. Op basis van de gestelde uitgangspunten is een positieve ontwikkeling voor Bataviastad mogelijk. De grondexploitatie heeft een positief saldo. b. Op basis van de gestelde uitgangspunten blijkt een nadelige ontwikkeling voor Batavia-haven. Ter hoogte van het tekort is een voorziening ingesteld ten laste van de reserve Kust. c. Op basis van de gestelde uitgangspunten blijkt een nadelige ontwikkeling van Houtribhoogte. Ter hoogte van het tekort is een voorziening ingesteld ten laste van de reserve Kust. Naast fasering en verschuivingen van werken, hebben de volgende factoren invloed op het resultaat: Herijking van nog uit te voeren werken. Door kritisch te kijken naar wat nog uitgevoerd moet worden en door het opnieuw vanaf de basis opbouwen van de nog uit te voeren werken. Wijziging functie van de gronden (verhuur en onderwijs). Temporiseren van de uitgifte. Aanpassen van de parameters van de kosten van 3% naar 0,5% en vanaf ,5% en van de opbrengsten van 2,5% naar 0,5% en vanaf ,5%. Uitgezonderd bestaande afspraken in kooprealisatieovereenkomsten. Om inzicht te geven in het per de berekende resultaat is, in de exploitatiebegrotingen onderdeel verschillenanalyse, beschreven welke andere dan bovengenoemde factoren van invloed zijn op het resultaat. Van de drie deelexploitaties (Graansteiger, Noorderzijl, Kust-centraal) die wijzigen in strategische voorraad binnen de A-staten en de Hoofdstructuur Kust die wordt afgeboekt: d. De afwaardering van de waarde van de gronden van Graansteiger en Noorderzijl tot het niveau van 10 per m2 plangebied wordt ten laste gebracht van de reserve Kust. e. De afwaardering van de waarde van de grond van Kust-centraal wordt afgehandeld middels een reeds bestaande afspraak tussen de grondexploitatie Batavia-Haven en Kust-centraal. f. De boekwaarde van de Hoofdstructuur wordt ten laste gebracht van de reserve Kust. Van de Reserve Kust: De reserve opheffen na de onttrekkingen. Ten laste van de reserve worden daarnaast nog de volgende onttrekkingen gedaan: a. Middengebied werkeiland afwaarderen tot nul b. Inrichten hotelkavel t.b.v. evenementen Na deze onttrekkingen is het saldo van de reserve Kust per nul. Een restant saldo ten gevolge van rente-effecten verrekenen met het bedrijfsresultaat van het grondbedrijf. Kanttekeningen De looptijd van deze grondexploitaties eindigt naar verwachting in Het exploitatieresultaat is in hoge mate afhankelijk van de economische ontwikkelingen in de provincie Flevoland als geheel en de plaats die de Kust in het kader van die ontwikkelingen kan innemen/vervullen. De inflatieverwachting voor deze herziene grondexploitatie is aangepast naar (2012, 2013 en ,50%, 2015 en verder 1,50% over alle kosten en 2012, 2013 en ,50%, 2015 en verder 1,50% alleen over de uitgifte). Als langjarig gemiddelde (tot ultimo 2023) worden gehanteerde parameters als verantwoord geacht.

328 Nummer: Bij een langere looptijd neemt de inflatiegevoeligheid toe, daarom zal de ontwikkeling van de kosten en opbrengstenstijgingen tijdens de looptijd extra worden gemonitord. Het BTW-compensatiefonds is recentelijk in de publiciteit gekomen. De berichtgeving is dat deze regeling voorlopig nog door gaat. Niet duidelijk is onder welke voorwaarden dat zal zijn. Het risico is aanwezig dat de herziene voorwaarden voor de gemeenten extra (BTW) kosten met zich meebrengt. Als daartoe aanleiding zal deze grondexploitatie worden herzien. Communicatie en voortgang N.v.t. Lelystad, 19 februari Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg

329 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 19 februari 2013; B E S L U I T: Grondexploitatie Kust-totaal splitsen in drie zelfstandige grondexploitaties (Batavia-stad, Batavia-haven en Houtribhoogte) en de overige deelcomplexen uit exploitatie nemen 1. de herziene grondexploitatie Kust-totaal 2012 vast te stellen met inachtneming van de punten 2 tot en met 6; 2. de deelexploitatie Hoofdstructuur Kust op te heffen en de boekwaarde van de hoofdstructuur ten laste brengen van de Reserve Kust; 3. de deelexploitatie Noorderzijl over te hevelen naar de A-staten als strategische voorraad en de boekwaarde te verlagen tot 10,00 per m2 plangebied. De afwaardering ten laste van de reserve Kust te brengen; 4. de deelexploitatie Graansteiger over te hevelen naar de A-staten als strategische voorraad en de boekwaarde te verlagen tot 10,00 per m2 plangebied. De afwaardering ten laste van de reserve Kust te brengen; 5. de deelexploitatie Kust-centraal over te hevelen naar de A-staten als strategische voorraad en de boekwaarde te verlagen tot verwervingswaarde door de geraamde bijdrage van Batavia-Haven planverkleining voor 50% in te brengen in Kust-centraal; 6. de deelexploitaties Bataviastad, Batavia-Haven en Houtribhoogte vast te stellen als zelfstandige grondexploitaties; 7. het college te machtigen tot het doen van de benodigde uitgaven en investeringen tot het bedrag van de in de onderscheidene hoofdstukken van de grondexploitaties Bataviastad, Batavia-haven en Houtribhoogte begrote bedragen met inachtneming van de daarin opgenomen globale uitvoeringsfasering; 8. de door het college ingevolge artikel 25, lid 2 van de Gemeentewet opgelegde geheimhouding op de herziene grondexploitatie Kust-totaal 2012 als bedoeld in artikel 25 lid 3 de Gemeentewet te bekrachtigen; 9. ten laste van reserve Kust worden daarnaast nog de volgende onttrekkingen gedaan: a. Voorziening instellen t.b.v. Houtribhoogte en Batavia-Haven b. Middengebied werkeiland afwaarderen tot nul c. Tijdelijke inrichting hotelkavel t.b.v. evenementen;

330 Nummer: de reserve Kust op te heffen na onttrekkingen ten behoeve van de diverse deelexploitaties van de Kust. Lelystad, 14 mei De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter,

331 Betreft grondexploitatie Kust-totaal In de BOB-sessie over de grondexploitatie Kust-totaal op 19 maart 2013 is een aantal vragen gesteld. Door het college is toegezegd dat deze vragen schriftelijk worden beantwoord. De uitvoering van de toezegging heeft geleid tot de bijgevoegde tekst. Omdat de onderwerpen geïntegreerd worden behandeld is er niet een uitsplitsing naar punt 1 en punt 2 gemaakt. Punt 3, de presentatie, is opnieuw bijgevoegd.

332 Beantwoording vragen Raad Grondexploitatie Kust Algemeen (Verwijzing naar de nota meerjarenperspectief grondbedrijf 2012) Door de gemeente wordt ter uitvoering van het beleid op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en werkgelegenheid geïnvesteerd in de aankoop, het bouwrijp maken en het beheer van gronden. Met deze investeringen gaat de gemeente risico s aan. De investeringen die het Grondbedrijf namens de gemeente pleegt, dienen te worden terugverdiend door verkoop van gronden. Een van de belangrijkste taken van het Grondbedrijf hierbij is het inschatten van de marktmogelijkheden. Dit komt onder andere tot uitdrukking in: het aantal woningen dat de markt kan afnemen, de door de markt op te nemen hoeveelheid leisure, en het economisch klimaat waarin de markt moet opereren. Op basis van dit soort ontwikkelingen dient het Grondbedrijf aan het gemeentebestuur te adviseren omtrent: de voorraad aan te houden bouwgrond; de te hanteren grondprijs van te verkopen grond; en het moment van bouwrijp maken. Binnen het Grondbedrijf is in overleg met de accountant gekozen voor een systematiek waarbij als volgt onderscheid wordt gemaakt. Per grondexploitatie zijn risico profielen opgesteld. Het totaal van al deze risicoprofielen komen tot uiting in het MPG (meerjarenperspectief grondbedrijf) voor de grondexploitatie Kust zijn voor de grondexploitaties Houtribhoogte, Bataviastad en Bataviahaven profielen opgesteld. De risico s van de vastgestelde grondexploitaties worden afgedekt in de reserve Risico Grondexploitatie. De omvang van deze risicobuffer wordt afgestemd op de te verwachten risico s van alle vastgestelde grondexploitaties en wordt bepaald op basis van de berekende risicoprofielen van de B-staten. Risicoprofiel: De methodiek gaat uit van de kans dat een risico zich voordoet en de omvang van het risico als het zich voordoet. Teneinde de risicoanalyse overzichtelijk te houden is een beperkt aantal risico s gedefinieerd. Per project is gekeken wat de kans is dat het zich voordoet en wat de omvang kan zijn als het zich inderdaad voordoet. De scores die gegeven kunnen worden zijn: geen als naar verwachting voor het beschouwde project de kans of bedreiging zich niet voordoet, laag (30%), gemiddeld (60%) en hoog (90%) als het zich naar verwachting wel voordoet. Uit de profielen blijkt dat de afzetbaarheid in de markt in alle drie de grondexploitaties de grootste bedreiging vormt. Echter er zijn ook kansen die liggen op het vlak van behalen hogere grondprijs (Bataviastad) en de afgesloten overeenkomsten (Houtribhoogte en Batavia-Haven) hoewel die in deze tijd minder waard zijn maar daar staan dan ook de bedreigingen tegenover. Ze zijn niet in balans want de bedreigingen schatten we hoger in dan de kans dat we die kunnen verzilveren. Daarom is op het totaal niveau van de herziening van de grondexploitaties Kust zijnde Houtribhoogte, Bataviastad en Batavia-Haven 1,36 miljoen berekend als benodigde risico buffer. Vertaald naar verlenging looptijd voor twee en vijf jaar levert dit een omvang op van in totaal negatief bij 2 jaar verlenging en negatief bij 5 jaar verlenging. De kans dat dit optreedt zal niet 100% zijn. Zie profiel kans maal omvang. Hieruit blijkt dat vertraging en daarmee samenhangend de verlenging van de looptijd past binnen het gemaakte risicoprofiel anno MPG 2013 als basis genomen voor de berekening van de verlenging van de grondexploitaties met 2 respectievelijk 5 jaar

333 Contante waarde Contante waarde effect 2 jaar MPG jaar verlenging tov MPG 2013 Houtribhoogte Bataviastad Bataviahaven Effect CW grondexploitaties 2 jaar verlenging Contante waarde Contante waarde effect 5 jaar MPG jaar verlenging tov MPG 2013 Houtribhoogte Bataviastad Bataviahaven Effect CW grondexploitaties 5 jaar verlenging Buffer herziening grex Buffer MPG 2013 Houtribhoogte Bataviastad Bataviahaven Totaal Buffer ten behoeve van de grondexploitatie Kust-Overall MPG 2012 was in totaal Door het uit exploitatie nemen van delen van de grondexploitatie Kust-overall ( Kust-centraal, Noorderzijl, Graansteiger en Kust-Hoofdstructuur) is de grondslag (nog te maken kosten en nog te realiseren opbrengsten) van de buffer afgenomen. Conclusie is dat per saldo de benodigde buffer ten behoeve van de Kust zal dalen van 2.5 miljoen naar 1.3 miljoen. een afname van 1.2 miljoen. Hieronder de detaillering per grondexploitatie en de beschrijving van de risico s en kansen. Risico s Met betrekking tot het risico verwerving wordt als financiële basis gebruikt het bedrag dat volgens de grondexploitatie nog besteed moet worden aan verwerving. Naar aanleiding van de inschatting van de kans dat het risico (hogere aankoopprijs) zich voordoet en de omvang van de financiële consequentie wordt de gewenste risicoreservering berekend. Bij het risico bodemverontreiniging wordt als financiële basis gekeken naar het aandeel van de verwervingskosten waar zich nog verontreiniging kan voordoen. Hiervoor wordt de verhouding genomen tussen nog te realiseren verkopen en het totaal van de geraamde verkopen. Hierbij wordt er van uit gegaan dat over het verkochte geen risico over bodemverontreiniging wordt gelopen. De budgetoverschrijding van civiele werken wordt gerelateerd aan de omvang van de nog te besteden kosten in dit kader. De inschatting van de risico s als gevolg van het maatschappelijk draagvlak wordt gebaseerd op de nog te realiseren opbrengsten. Hierbij wordt gedacht aan vertraging van het project en mogelijke afboeking van de projectkosten tot het niveau dat herontwikkeling mogelijk wordt. Ook het risico-item van de afzetbaarheid in de markt wordt gerelateerd aan de nog te realiseren opbrengsten. Hier wordt eveneens gedacht aan vertraging van het project en extra renteverliezen. De mate van contractering geeft aan dat er nog geen zekerheden door een ontwikkelaar zijn gegeven en dat dus geen risico s door de ontwikkelaar zijn overgenomen. Kansen Bij de kansen worden behalen hogere grondprijs en rentewinst door snellere uitgifte gerelateerd aan de nog te realiseren opbrengsten. De aanbestedingsvoordelen worden gerelateerd aan de nog te realiseren

334 uitvoeringskosten. Er zijn grondexploitaties waar gesteld is dat bepaalde projectonderdelen borg staan voor mogelijke tegenvallers. Het betreft hier dan reeds afgedekte risico s in de grondexploitatie. Ook kan de mate van contractering een kans betekenen aangezien in een eindstadium van de ontwikkeling de ontwikkelaar veel risico s heeft overgenomen.

335 In een plan doen zich zowel risico s als kansen voor. Er treedt daardoor een nivellerend effect op. Het saldo van de bedreigingen en de kansen is voor Houtribhoogte Dit bedrag wordt opgenomen in de Reserve Risico grondexploitatie van het Grondbedrijf volgens de gebruikelijke systematiek. RISICOPROFIEL Houtribhoogte soort risico kans dat de bedreiging zich voordoet omvang van het verlies als eind risico de bedreiging zich voordoet conclusie factor (bedreiniet laag gemiddeld hoog hoog gemiddeld laag ging) Verwerving 1 niet 0,0% Bodemverontreiniging 1 niet 0,0% Overschrijding civiele werkzaamheden 1 niet 0,0% Maatschappelijk draagvlak 1 1 gemiddeld 6,0% Afzetbaarheid in de markt 1 1 hoog 9,0% Mate van contractering 1 1 gemiddeld 6,0% Hoofdstructuur 1 niet 0,0% Beoogde afdracht ROS 1 niet 0,0% Stoppen na 1ste deelgebied 1 niet 0,0% 5,0% soort kans verwachting dat de kans zich voordoet omvang van de winst als eind risico de kans zich voordoet conclusie factor (kans) niet laag gemiddeld hoog hoog gemiddeld laag Behalen hogere grondprijs 1 niet 0,0% Rentewinst snellere uitgifte 1 1 laag 3,0% Aanbestedingsvoordelen 1 niet 0,0% Reeds afgedekte risico's 1 1 gemiddeld 6,0% Mate van contractering 1 1 gemiddeld 6,0% Verdichten / bezuinigen 1 niet 0,0% 2,8% Totaal risicofactor (gewogen) 25,5% risicofactor fin. effect Totaal financieel belang (in mln.) 1,72 bedreigingen 5,0% negatief 0,86 Maximaal risicogebied (in mln.) 0,44 kansen 2,8% positief 0,42

336 Het saldo van de bedreigingen en de kansen is voor Bataviastad Dit bedrag wordt opgenomen in de Reserve Risico grondexploitatie van het Grondbedrijf volgens de gebruikelijke systematiek. RISICOPROFIEL Bataviastad soort risico kans dat de bedreiging zich voordoet omvang van het verlies als eind risico de bedreiging zich voordoet conclusie factor (bedreiniet laag gemiddeld hoog hoog gemiddeld laag ging) Verwerving 1 niet 0,0% Bodemverontreiniging 1 1 laag 4,2% Overschrijding civiele werkzaamheden 1 1 gemiddeld 6,0% Maatschappelijk draagvlak 1 1 gemiddeld 6,0% Afzetbaarheid in de markt 1 1 hoog 7,3% Mate van contractering 1 1 gemiddeld 6,0% Hoofdstructuur 1 niet 0,0% Beoogde afdracht ROS 1 niet 0,0% Stoppen na 1ste deelgebied 1 niet 0,0% 6,3% soort kans verwachting dat de kans zich voordoet omvang van de winst als eind risico de kans zich voordoet conclusie factor (kans) niet laag gemiddeld hoog hoog gemiddeld laag Behalen hogere grondprijs 1 1 gemiddeld 6,0% Rentewinst snellere uitgifte 1 1 laag 3,0% Aanbestedingsvoordelen 1 1 gemiddeld 6,0% Reeds afgedekte risico's 1 1 gemiddeld 6,0% Mate van contractering 1 1 gemiddeld 6,0% Verdichten / bezuinigen 1 niet 0,0% 4,8% Totaal risicofactor (gewogen) 39,8% risicofactor fin. effect Totaal financieel belang (in mln.) 0,56 bedreigingen 6,3% negatief 0,86 Maximaal risicogebied (in mln.) 0,22 kansen 4,8% positief 0,63

337 Het saldo van de bedreigingen en de kansen is voor Batavia-Haven Dit bedrag wordt opgenomen in de Reserve Risico grondexploitatie van het Grondbedrijf volgens de gebruikelijke systematiek. RISICOPROFIEL Kust - Bataviahaven soort risico kans dat de bedreiging zich voordoet omvang van het verlies als eind risico de bedreiging zich voordoet conclusie factor (bedreiniet laag gemiddeld hoog hoog gemiddeld laag ging) Verwerving 1 niet 0,0% Bodemverontreiniging 1 1 laag 3,0% Overschrijding civiele werkzaamheden 1 1 gemiddeld 6,0% Maatschappelijk draagvlak 1 1 laag 4,2% Afzetbaarheid in de markt 1 1 hoog 9,0% Mate van contractering 1 1 laag 4,2% Hoofdstructuur 1 niet 0,0% Beoogde afdracht ROS 1 niet 0,0% Stoppen na 1ste deelgebied 1 niet 0,0% 5,8% soort kans verwachting dat de kans zich voordoet omvang van de winst als eind risico de kans zich voordoet conclusie factor (kans) niet laag gemiddeld hoog hoog gemiddeld laag Behalen hogere grondprijs 1 1 laag 3,0% Rentewinst snellere uitgifte 1 1 laag 3,0% Aanbestedingsvoordelen 1 1 gemiddeld 6,0% Reeds afgedekte risico's 1 1 laag 4,2% Mate van contractering 1 1 gemiddeld 6,0% Verdichten / bezuinigen 1 niet 0,0% 3,9% Totaal risicofactor (gewogen) 239,9% risicofactor fin. effect Totaal financieel belang (in mln.) 0,29 bedreigingen 5,8% negatief 2,16 Maximaal risicogebied (in mln.) 0,70 kansen 3,9% positief 1,45

338 Grondexploitatie Kust Raadsbijeenkomst 19 maart 2013 Jop Fackeldey

339 Grondexploitatie kust tot 2013 noorderzijl hoofdstructuur graansteiger bataviastad kust centraal bataviahaven houtribhoogte

340 Grondexploitatie kust vanaf 2013 bataviastad bataviahaven houtribhoogte

341 Grondexploitatie kust Gezonde exploitatie Onderscheid A-staat & B-staat Opheffen hoofdstructuur Temporiseren uitgifte Inzet Reserve Kust

342 Grondexploitatie kust Deelgebieden Was -> Wordt: resultaten ncw Resultaat 2009 Resultaat 2012 voor maatregelen Maatregel 1: Onttrekking Reserve Kust Maatregel 2: Inkomsten-derving verkleining plangebied door Bataviahaven Resultaat 2012 na genomen maatregelen Houtribhoogte B-staat Bataviastad B-staat Bataviahaven B-staat Kust centraal A-staat Graanststeiger A-staat Noorderzijl A-staat Totaal Reserve Kust Opgeheven Hoofdstructuur Opgeheven Kust Totaal (Overall Kust) Status Voorziening onderhanden werk Middengebied Werkeiland Hotelkavel tbv evenenemten Totaal onttrekking reserve Kust

343 Grondexploitatie kust Verschillen t.o.v. vorige herziening Deelgebieden saldo nominaal 2009 saldo nominaal 2012 verschil saldo nominaal 2012 Rente & inflatie kosten Houtribhoogte Bataviastad Bataviahaven Kust centraal Graansteiger Noorderzijl Hoofdstructuur Totaal Saldo van alleen de voorgestelde B-staten

344 Grondexploitatie kust Samengevat Deelgebieden Wijziging tov vorige herziening Status Houtribhoogte indexering voorziening tlv reserve Kust B-staat Bataviastad verhuur grond positief resultaat B-staat Bataviahaven programma-wijziging voorziening tlv reserve Kust B-staat Kust centraal ontwikkeling geschrapt boekwaarde verlaagd door verrekening gronduitgifte A-staat Graansteiger ontwikkeling geschrapt boekwaarde verlaagd door inzet reserve Kust A-staat Noorderzijl ontwikkeling geschrapt boekwaarde verlaagd door inzet reserve Kust A-staat Hoofdstructuur ontwikkeling geschrapt boekwaarde 0 door inzet reserve Kust opgeheven Reserve Kust saldo ingezet tbv deelgebieden opgeheven

345 Grondexploitatie kust Risicoprofiel 3 gebieden B-staat Houtribhoogte Bataviastad Bataviahaven

346 Grondexploitatie kust

347 Voorstel aan de raad Nummer: Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: E.H.Kingma Afdeling: EVO Ontwikkeling Telefoon: wethouder economie, wonen, cultuur en dienstverlening 2.4 Sterke stad Werken aan de basis Punt 8h. van de agenda voor de vergadering van 14 mei Onderwerp: Herziening grondexploitatie Warande ste deelgebied. Voorgesteld besluit 1. De herziene grondexploitatie Warande ste deelgebied vast te stellen. 2. Om ,00 ten behoeve van het saneren van het gronddepot aan de Buizerdweg ten laste te brengen van voorziening bovengronds. 3. De grondexploitatie hoofdplanstructuur op te heffen en de kosten binnen het plangebied ten laste brengen van de grondexploitatie Warande en de bovenwijkse kosten ten laste te brengen van bovenwijkse voorzieningen. 4. Het college te machtigen tot het doen van de benodigde uitgaven en investeringen tot het bedrag van de in de onderscheidene hoofdstukken van de grondexploitatie begrote bedragen met inachtneming van de daarin opgenomen globale uitvoeringsfasering. 5. De door het college ingevolge artikel 25, lid 2, van de Gemeentewet opgelegde geheimhouding op de herziene grondexploitatie Warande ste deelgebied op grond van artikel 25, lid 3, van de Gemeentewet te bekrachtigen. Aanleiding In mei 2003 heeft de raad het ontwikkelingsplan Lelystad-Zuid Warande als basis voor verdere uitwerking van de deelplannen en voor het bestemmingsplan vastgesteld. Gezien de omvang van het totale exploitatiegebied Warande, zal het plan in fasen worden gerealiseerd. Daartoe is het plan in deelgebieden opgedeeld. Grootschalige werken zoals watergangen, kunstwerken, wegen, gemalen en leidingen t.b.v. meerdere deelgebieden en op bovenwijks niveau zijn i.p.v. een afdracht aan de reserve bovenwijkse voorzieningen in een separate grondexploitatie Hoofdplanstructuur Warande ondergebracht. In december 2010 heeft de raad de herziene grondexploitaties Warande ste deelgebied (nr. B ) en Warande Hoofdplanstructuur 2010 (nr. B ) vastgesteld. In 2010 is aangegeven wanneer een wijziging in het ontwikkeltempo zal plaatsvinden, dit aanleiding zou zijn om sneller dan gebruikelijk de grondexploitatie Warande 1 ste deelgebied te herzien. HB1301 paginanummer 1

348 Nummer: Door de crisis worden de aantallen van 200 woningen per jaar op te leveren niet gehaald. Gemiddeld zijn er ongeveer 100 woningen per jaar gerealiseerd en deze aantallen worden de komende 3 jaar ook verwacht. In 2013 wordt er wel een dip verwacht van minder dan 100 woningen. De verwachting is dat deze aantallen weer zullen stijgen als de crisis voorbij is. Het einde van de (woningbouw)crisis is echter niet te voorspellen. Als gevolg van het lagere ontwikkeltempo is de looptijd van de grondexploitatie Warande 1 e deelgebied verlengd tot 2023 en zal de ontwikkeling van de volgende deelgebieden nog lang op zich laten wachten alsmede de bijdragen aan de hoofdplanstructuur. Om met name de rentecomponent beheersbaar te houden wordt voorgesteld om de grondexploitatie hoofdplanstructuur op te heffen en de kosten binnen het plangebied ten laste te brengen van de grondexploitatie Warande en de bovenwijkse kosten ten laste te brengen van de reserve bovenwijkse voorzieningen, waarbij de grondexploitatie Warande net als de andere grondexploitaties een vaste bijdrage van 7,53 per m² (prijspeil 2012) uitgeefbaar terrein afdraagt aan de reserve bovenwijkse voorzieningen. Het bovenstaande is een reden geweest om de grondexploitatie Warande te herzien. Ten behoeve van het inzichtelijk maken van de huidige financiële positie van de reeds ontwikkelde en ten behoeve van de nog in ontwikkeling te nemen gebiedsdelen, is deze grondexploitatie herziening opgesteld. Beoogd effect Een nieuw stadsdeel verder in aanbouw nemen waarmee de (kwalitatieve en kwantitatieve) woningbehoefte voor de komende jaren kan worden vervuld. Dit stadsdeel heeft als vertrekpunten de kernkwaliteit van Lelystad. Argumenten 1.1 De herziene grondexploitatie Warande ste deelgebied vast te stellen. Met de herziene grondexploitatie Warande ste deelgebied worden financiële randvoorwaarden geschapen om het beoogde effect te bereiken. 2.1 Om ,00 ten behoeve van het saneren van het gronddepot aan de Buizerdweg ten laste te brengen van Voorziening Bovengronds. In de grondexploitatie staat een bedrag van circa ,00 opgenomen voor het saneren van een gronddepot in de hoek Buizerdweg/Larserdreef. Het betreft een gronddepot voor zowel Stadsontwikkelingsprojecten als groot onderhoudprojecten waar in het verleden grondstromen hebben plaatsgevonden. Het gronddepot wordt gesaneerd en opgeruimd, waarbij de kosten door ontwikkeling (grondexploitatie Warande) en beheer (voorziening bovengronds) gezamenlijk worden gedragen. Afgesproken is om op basis van nacalculatie ieder 50% van de uiteindelijke afgerekende kosten voor zijn rekening te laten nemen. 3.1 De grondexploitatie hoofdplanstructuur op te heffen en de kosten binnen het plangebied ten laste te brengen van de grondexploitatie Warande en de bovenwijkse kosten ten laste te brengen van bovenwijkse voorzieningen. Voor de herziene exploitatie Warande is gekozen om de twee exploitaties in het gebied (hoofdplanstructuur en 1 ste deelgebied) anders vorm te gaan geven. Reden hiervoor is de onzekerheid over de verdere ontwikkeling van Warande en de minimaal lange termijn voordat nieuwe gebieden in ontwikkeling worden genomen. Door deze onzekerheid/lange termijn is het dekken van investeringen uit de hoofdplanstructuur ook onzeker. Bij de kosten hoofdplanstructuur is een scheiding gemaakt tussen bovenwijkse kosten en kosten binnen het plangebied van Warande. Door Warande als een normale grondexploitatie te beschouwen worden de kosten voor de bovenwijkse voorzieningen niet langer ten laste van de grondexploitaties van Warande gebracht. Bovenwijkse kosten zoals de rotonde Salland, rotonde Rijnland en de rotonde Larserdreef/ Westerdreef en de tunnel Salland en tunnel Larserdreef/Westerdreef, het hoofdrioolgemaal en de hoofdpersleiding hoofdrioolgemaal RWZI zijn slechts ten dele aangelegd ten behoeve van de wijk Warande en worden ten laste gebracht van bovenwijkse voorzieningen. HB1301 paginanummer 2

349 Nummer: Voor de bovenwijkse voorzieningen betekent dit extra kosten, maar ook extra inkomsten vanwege de afdracht vanuit Warande voor het 1 ste deelgebied. 4.1 Deze werkwijze is overeenkomstig de kadernota grondbeleid. Zoals in de kadernota is vastgelegd strekt een vastgestelde grondexploitatie het college tot budget voor het doen van uitgaven en investeringen binnen de vastgestelde kaders van de grondexploitatie. 5.1 Opleggen geheimhouding. In de grondexploitaties staan bedragen die, indien deze in de openbaarheid komen, de financiële belangen van de gemeente kunnen schaden. Er staan bijvoorbeeld bedragen in voor civieltechnische investeringen en grondopbrengsten die niet in de openbaarheid hoeven te komen i.v.m. nog aan te gane onderhandelingen met marktpartijen. Daarom wordt voorgesteld om de grondexploitatie geheim te verklaren en de gemeenteraad voor te stellen dit te bekrachtigen. Financiële aspecten Analyse: Voor de herziene exploitatie Warande is gekozen om de twee exploitaties in het gebied (hoofdplanstructuur en 1 e deelgebied) anders vorm te geven. Bij de kosten voor de hoofdplanstructuur is een scheiding gemaakt tussen bovenwijkse kosten en kosten binnen het plangebied van Warande. Bij de herijking van de grondexploitatie van Warande is de mogelijkheid opengelaten (o.a. de ruimtereservering voor de infrastructuur) om ook na deelgebied 1 Warande verder te ontwikkelen in de andere deelgebieden. Daarnaast zijn er ook enkele budgetten noodzakelijk, die nu niet opgenomen zijn in de grondexploitatie voor het 1 e deelgebied. Uren voor nieuwe initiatieven en projectoverstijgende activiteiten. Om het woningaantal van 100 woningen per jaar te kunnen opleveren, moet een veelvoud van dit aantal in voorbereiding genomen worden. De stroom van nieuwe initiatieven moet in goede banen geleid worden. Warande heeft een kiekendiefopgave die inmiddels definitief uitgewerkt is. Deze opgave kent financiële consequenties omdat er investeringen nodig zijn, onderzoeken uitgevoerd moeten worden en begeleidingsuren nodig zijn. Concreet is er voor deelgebied 1 een bruto oppervlakte van circa 11 hectare kiekendiefcompensatiegronden noodzakelijk. Voor het komende jaar zijn er afspraken gemaakt met het RVOB en BV ERF over de realisatie en beheer van deze gronden in de Bufferzone A6. De noodzakelijke kosten hiervoor, erfpacht, onderzoek, inzaaien en beheer, zijn afgedekt met een budgetmelding. Voor de definitieve oplossing van inrichting van de kiekendiefcompensatiegronden is het noodzakelijk om de betreffende gronden aan te kopen. Hiervoor is dekking noodzakelijk die nu niet is opgenomen in de exploitatie voor het 1 e deelgebied. Communicatie is noodzakelijk bij een gebiedsontwikkeling. Het communicatie- en marketingbudget is echter de afgelopen jaren zo goed als opgemaakt. Het niet communiceren is echter geen optie en verslechtert de concurrentiepositie ten opzichte van andere gemeenten. Dit jaar zijn er veel bezuinigingen doorgevoerd voor de communicatie van Warande. De huidige inzet moet momenteel al aangevuld worden met uren uit de lijnuren van communicatie, daarnaast is er echter jaarlijks een beperkt budget noodzakelijk. Totaal gaat het bij deze posten om een bedrag van nominaal. Dit bedrag heeft een kostenverhogend effect op de grondexploitatie. Financiële gevolgen reserve bovenwijkse voorzieningen opheffing grondexploitatie Hoofdplanstructuur Warande. Voor de bovenwijkse voorzieningen betekent dit ,00 extra kosten, maar ook ,00 extra (toekomstige) inkomsten vanwege de afdracht vanuit Warande voor het 1 e deelgebied. Per saldo voor de reserve bovenwijkse voorzieningen een extra last waarvoor binnen de reserve bovenwijkse voorzieningen op voorhand geen dekking aanwezig is. De stand van de reserve bovenwijkse voorzieningen bedraagt per 1 januari ,00. HB1301 paginanummer 3

350 Nummer: In 2012 is ,00 gereserveerd t.b.v. bereikbaarheid zuidelijk Lelystad, zijnde de gemeentelijke cofinanciering Gebiedsprogramma Beter Benutten aansluiting Lelystad op de A6. Rentebijschrijving en bijdragen vanuit de overige grondexploitaties ,00. Ten behoeve van de herfinanciering hoofdplanstructuur Warande is per heden ,00 benodigd. Dit bedrag is een saldo van ,00 aan kosten en ,00 aan gerealiseerde afdrachten vanuit Warande 1 e deelgebied. Als gevolg van het opheffen van de grondexploitatie hoofdplanstructuur Warande ontstaat er in de reserve bovenwijkse voorzieningen een dekkingstekort van ,00. Bij de jaarrekening 2011 is ten laste van de reserve risico grondexploitatie een voorziening onderhanden werk groot ,00 getroffen. Omschrijving bedrag Toelichting Voorziening Onderhanden werk, ingesteld Jaarrekening 2011 Vrijval voorzieningen (bij) : Flevopoort Herziening grondexploitatie 2012 Warande 1e deelgebied Herziening grondexploitatie Benodigde onttrekkingen (af): Stadshart Herziening grondexploitatie 2012 Buitenhof Raming MPG 2012 Lelystad-nw Raming MPG 2012 HanzePark Raming MPG 2012 Hoofdplanstructuur Warande Herziening grondexploitatie Warande 1e deelgebied Saldo Voorgesteld wordt om het dekkingstekort van ,00 ten laste van de voorziening Onderhanden werk te brengen en dit bij de jaarrekening 2012 te effectueren waarbij het dekkingstekort (thans begroot op ,00) ten laste van het bedrijfsresultaat van het Grondbedrijf wordt gebracht. Na verwerking van bovenstaande mutaties is het beschikbaar saldo van de reserve bovenwijkse voorzieningen per januari ,00. Dit impliceert dat er pas bovenwijkse projecten kunnen worden uitgevoerd nadat er vanuit de grondexploitaties de benodige afdrachten richting de reserve bovenwijkse voorzieningen hebben plaatsgevonden. Voor de periode 2013 en de 4 daaropvolgende jaren 2014/2017 zijn vanuit de grondexploitaties voor circa ,00 (waarvan ± ,00 vanuit Warande 1 e deelgebied) aan afdrachten aan de reserve bovenwijkse voorzieningen geprognosticeerd. In de afgelopen weken zijn de programmaonderdelen geanalyseerd en in samenhang beschouwd. Er is gekeken naar mogelijkheden om het tekort terug te dringen met behoud van de kwaliteit binnen Warande. Er zijn diverse opties onderzocht. De opties variëren van verdichting, grondprijs verhoging tot herverdeling van kosten. De opties zijn doorgerekend en besproken binnen de regiegroep van Warande. Niet alle opties leverden voldoende op om het inboeten aan kwaliteit te rechtvaardigen. Sommige opties brachten extra opbrengsten, maar ook extra kosten met zich mee. De oplossingsrichting is het overzicht vanuit de regiegroep Warande waarbij de meeste opbrengsten en het minste kwaliteitverlies wordt ingeschat. HB1301 paginanummer 4

351 Nummer: Resultaat Het begrote tekort is ongewenst en zal grotendeels opgevangen moeten worden door bezuinigingen en een verhoging van de opbrengsten in het 1 e deelgebied. Voor het nadelige resultaat met daarbij opgeteld de budgetten die noodzakelijk geacht worden en niet opgenomen zijn in de grondexploitatie van ,00 nominaal en in mindering de kosten die naar bovenwijkse voorzieningen vloeien minus de afdracht van Warande aan bovenwijkse voorzieningen van totaal ,00 komt de grondexploitatie uit op ,00 contante waarde. Er is onderzocht hoe we de kosten kunnen verlagen, waarbij de ambities van het gebied Warande overeind blijven staan. Oplossingsrichting: 1. Verhoging van de grondprijs Een verhoging van de grondprijs is in deze tijd van crisis een lastig punt. Om de kosten van de compensatiegronden van de Kiekendieven te bekostigen is voorgesteld om de grondprijs toch met 2,50 te verhogen. Deze minimale verhoging zal niet leiden tot een lagere vraag is de inschatting. Het levert een bedrag op van ,00 nominaal. 2. Kavels Holtkamp Door het beëindigen van het project is de locatie weer vrij om ingezet te worden in de markt. Door de kavels niet meer projectmatig, maar als bouwkavels in de markt te zetten levert dit een bedrag op van ,00 nominaal. 3. Locatie Indisch wonen Door het beëindigen van het project is de locatie weer vrij om ingezet te worden in de markt. Door 25% van de kavels niet meer projectmatig, maar als bouwkavels in de markt te zetten en het sociale deel (geen onderdeel van het sociaal akkoord) te laten vervallen, levert dit een bedrag op van ,00 nominaal. 4. Kosten gronddepot In de exploitatie staat een bedrag van ,00 opgenomen voor het saneren van een gronddepot in de hoek Buizerdweg/Larserdreef. Het betreft een gronddepot voor de gehele stad waar in het verleden gebruik van is gemaakt. Het is niet redelijk dat de opruimkosten alleen ten laste komen van de exploitatie Warande. Er is een dekking gevonden binnen Voorziening Bovengronds voor een deel van de saneringskosten van dit depot. Het gaat om een bedrag van ,00 nominaal. 5. Boscompensatie Onderzocht wordt nog of de verplichting van elders uit de stad voor boscompensatie in Warande ook financieel ondersteund kan worden. Hierbij is het bedrag nog niet vastgesteld. Het totale effect van alle bovenstaande maatregelen opgeteld is ,00 nominaal. Als alle bovenstaande maatregelen doorgevoerd worden zal de exploitatie Warande 1 e deelgebied eindigen met een positief resultaat van ,00 contante waarde. Conclusie a. De crisis heeft gevolgen voor de grondexploitatie. Er is sprake van uitstel en afstel van projecten. Dit leidt tot nieuwe creatieve gedachten en veranderende werkwijzen. b. Door de oplossingsrichtingen uit te voeren is er een positief resultaat op de grondexploitatie Warande ontstaan. Resultaat: Bij deze herziening is een positief resultaat op eindwaarde per 31 december 2023 berekend van ,00. Om deze eindwaarde uit te drukken in een waarde op 1 januari 2012, wordt de eindwaarde teruggerekend met een rente van 4,25% in 2012 en vanaf 2013 en verder 4,00%. Dit levert een contante waarde op van ,00 positief, op een investeringsvolume van ,00. Saldo op eindwaarde 31 december ,00 Totaal resultaat op contante waarde 1 januari ,00 HB1301 paginanummer 5

352 Nummer: De getroffen voorziening in 2011 van ( ,00) zal bij de jaarrekening 2012 vrij vallen en ten gunste van het rekeningresultaat worden gebracht. Kanttekening Algemeen: De looptijd van deze exploitatie eindigt naar huidige verwachting in Het exploitatieresultaat, zeker op de lange termijn bezien, is in hoge mate afhankelijk van de economische ontwikkelingen in de provincie Flevoland als geheel en de plaats die Warande in het kader van die ontwikkelingen van woningbouw kan innemen/vervullen. De inflatieverwachting voor deze herziene grondexploitatie is aangepast naar (2012, 2013 en ,50%, 2015 en verder 1,50% over alle kosten en 2012, 2013 en ,50%, 2015 en verder 1,50% alleen over de uitgifte). Als langjarig gemiddelde (tot ultimo 2023) worden gehanteerde parameters als verantwoord geacht. Bij een langere looptijd neemt de inflatiegevoeligheid toe, daarom zal de ontwikkeling van de kosten en opbrengstenstijgingen tijdens de looptijd extra worden gemonitord. Het kabinet is voornemens om het BTW-compensatiefonds met ingang van 2014 af te schaffen. Niet duidelijk is of het BCF geheel zal worden afgeschaft of in afgeslankte vorm wordt voortgezet. Het risico is aanwezig dat de afschaffing dan wel herziening van het BCF vanaf 2014 voor de gemeenten extra (BTW-)kosten met zich meebrengt. Zodra duidelijk is hoe de regelgeving rond het BCF er vanaf 2014 uit zal zien, zal - indien daartoe aanleiding is - deze grondexploitatie worden herzien. Positieve effecten: In de grondexploitatie is per 1 januari 2012 nog een budget beschikbaar van ,00 voor het bouw- en woonrijp maken, sloopkosten, bodemsanering, groenaanleg en micromilieu, kunstwerken, hoofdplanstructuur en overige kosten. Ondanks de aanpassing van de eenheidsprijzen op marktniveau is de verwachting dat in de komende jaren vanaf de startdatum exploitatie de invloeden van de markt en door schaalvoordeel een positief effect hebben op het resultaat. Lelystad ligt aan de rand van de MRA en heeft geen stedelijk woonmilieu en voorzieningenniveau. Toch liggen er kansen in Warande. Lelystad heeft een overloopfunctie voor de MRA, in Warande kunnen we snel schakelen en de aanbod aan woningen vergroten en hebben een kwalitatief hoog aanbod tegen een gunstige prijs in de nabijheid van de MRA. Met 3% van de berekende groei uit de MRA zou Warande al volgebouwd zijn. Vanuit permanent onderzoek kunnen middendure en dure niches opduiken die kunnen worden beproefd op direct beschikbare kavels. De direct beschikbare kavels moeten kunnen worden voorzien van extra s als: mogelijkheid van wonen in, aan of op het water, mogelijkheden om in of aan het bos te wonen. Die segmentering wordt ondersteund door het aanbieden van flexibele kavels waarbinnen woningen van verschillende segmenten gerealiseerd kunnen worden. Voorshands gaan we ervan uit dat de direct beschikbare extra voorraad niet te groot wordt. Hiervoor wordt onderstaand een kerngebied vastgelegd waarbinnen de komende jaren ontwikkelingen plaats moeten vinden. Dit zorgt voor een beperking van gronden die in ontwikkeling zijn en een beperking van investeringen in bouwrijp maken. Initiatieven buiten het gebied zijn mogelijk, maar wel op basis van een integraal advies over kosten, opbrengsten en benodigde (extra) uren. Negatieve effecten: De ontwikkelingen in de markt hebben grote invloed op het resultaat. Dat kan tot gevolg hebben dat de gronduitgiften per deelproject langer duren dan voorzien, dit heeft invloed op de rente en het resultaat. Met betrekking tot de verkopen kan worden vastgesteld dat deze achterblijven bij de prognose, zoals deze was aangenomen in de vastgestelde grondexploitatie De nu voorliggende grondexploitatie is aan deze marktinvloeden aangepast. De looptijd is hierdoor verlengd met 6 jaar. HB1301 paginanummer 6

353 Nummer: Warande moet een wijk zijn met een mix aan woonsegmenten. De doelgroep voor Warande is divers en we moeten ruimte hebben om huishoudens die zich willen vestigen te kunnen accommoderen. Voor de kwaliteit en uitstraling van de wijk is het ook goed om een mix te hebben aan woonsegmenten. In de huidige crisis is er nu een druk op het realiseren van woningen in het lagere segment. Dit geeft momenteel al een eenzijdig beeld in Warande, dat niet helpt bij het neerzetten van het kwalitatieve beeld voor Warande. De organisatie en de uren voor Warande is aangepast aan de nieuwe hoeveelheid op te leveren woningen, namelijk 100 per jaar. Dat is een moeilijke opgave in verband met de extra werkzaamheden die nodig zijn in de huidige markt en het grotere aantal woningen dat in voorbereiding moet worden genomen. Hoewel lastig in deze economische tijden is het doen van investeringen in de kwaliteit noodzakelijk om de kwaliteit te laten zien die we nastreven in Warande. Het gebied zelf en haar huidige bewoners zijn de beste ambassadeurs van Warande. De voorinvestering is relatief, omdat een deel van de inrichting ook noodzakelijk/gewenst is voor de huidige bewoners. Hier staan ook inkomsten tegenover. Doordat de ontwikkeling van Warande langzamer gaat dan gepland is het financieel wel noodzakelijk om zorgvuldig om te gaan met voorinvesteringen. Concreet betekent dit dat terreininrichting de realisatie van woningen volgt en dat extra voorinvesteringen integraal afgewogen worden, dat er in grotere brokken terreinafwerkingen gereed gemaakt zal worden. Een van de geconstateerde problemen is dat er teveel woningen in voorbereiding/verkoop zijn binnen Lelystad. Hierdoor is er teveel interne concurrentie binnen Lelystad. Dit heeft tot gevolg dat er versnipperd wordt gerealiseerd en dat projecten minder snel de noodzakelijke drempel halen om tot bouwen over te gaan. Op kleinere schaal speelt dit ook binnen Warande. Teveel projecten, zeker in vergelijkbare segmenten, leidt tot minder realisatie. Bij nieuwe initiatieven wordt er gestuurd op het voorkomen van onderlinge concurrentie. Kleinere hoeveelheden projecten kunnen daarmee een grotere woningbouwoplevering als gevolg hebben, omdat deze wel de drempel van 70% verkochte woningen halen. De met Warande gepaarde gaande risico s kunnen worden beheerst, beperkt of opgevangen binnen het gebruikelijke kader van de risicobeheersing van het grondbedrijf. Voor een second-opinion op de risico s is door adviesbureau Kuiper en Van Tilborg een risico-analyse verricht door een Monte Carlo-simulatie uit te voeren. Uit deze analyse blijkt dat door de gemeente gehanteerde risicoprofiel voldoende ruimte heeft om de tegenvallers (kosten en/of opbrengsten), die niet binnen de vastgestelde grondexploitatie kunnen worden opgevangen. Communicatie en voortgang Zoals ook in de Kadernota Grondbeleid is aangegeven strekt een vastgestelde grondexploitatie het college tot krediet voor het doen van uitgaven en investeringen binnen de vastgestelde kaders van de grondexploitatie. Voor nadere gegevens inzake het plan en de toegekende kosten en opbrengsten verwijzen wij u naar bijgevoegde herziening grondexploitatie Warande ste deelgebied. Lelystad, 5 februari Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris, de burgemeester, N. Versteeg M. Horselenberg HB1301 paginanummer 7

354 Raadsbesluit Nummer: De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 5 februari 2013; B E S L U I T: 1. de herziene grondexploitatie Warande ste deelgebied vast te stellen; 2. om ,00 ten behoeve van het saneren van het gronddepot aan de Buizerdweg ten laste te brengen van voorziening bovengronds; 3. de grondexploitatie hoofdplanstructuur op te heffen en de kosten binnen het plangebied ten laste brengen van de grondexploitatie Warande en de bovenwijkse kosten ten laste te brengen van bovenwijkse voorzieningen; 4. het college te machtigen tot het doen van de benodigde uitgaven en investeringen tot het bedrag van de in de onderscheidene hoofdstukken van de grondexploitatie begrote bedragen met inachtneming van de daarin opgenomen globale uitvoeringsfasering; 5. de door het college ingevolge artikel 25, lid 2, van de Gemeentewet opgelegde geheimhouding op de herziene grondexploitatie Warande ste deelgebied op grond van artikel 25, lid 3, van de Gemeentewet te bekrachtigen. Lelystad, De raad van de gemeente Lelystad, 14 mei de griffier, de voorzitter, HB1301 paginanummer 8

355

356

357

358

Onderwerp: Gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en decentralisaties

Onderwerp: Gemeentelijke opschaling, regionale samenwerking en decentralisaties Voorstel aan de raad Nummer: 131027418 Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: E-mail: G.M. Asselman BLD Beleid Burgemeester 2.6 Voor de Lelystedeling 2.6.1 Gemeentelijke

Nadere informatie

M G E V I N G S D I E N S T. F L E V O L A N D & G o o i E N V E C H T S T R E E K. Begroting 2013

M G E V I N G S D I E N S T. F L E V O L A N D & G o o i E N V E C H T S T R E E K. Begroting 2013 M G E V I N G S D I E N S T F L E V O L A N D & G o o i E N V E C H T S T R E E K / Begroting 2013 Voorwoord Voor u ligt de eerste begroting van de Omgevingsdienst Flevoland Et Gooi en Vechtstreek. De

Nadere informatie

FLEVOLAND &GDDIENVECHTSTREEK

FLEVOLAND &GDDIENVECHTSTREEK MGEVINGSDIENST FLEVOLAND &GDDIENVECHTSTREEK College van gedeputeerde staten van de Provincie Flevoland Postbus 55 8200 AB Lelystad um Bijlagen Kenmerk J 1 2013 OFGV msl7 Onderwerp: Afschrift brief begroting

Nadere informatie

O M G EVI N G S D I E N ST. Verzenddatum Bijlagen Kenmerk OFGV ivw05

O M G EVI N G S D I E N ST. Verzenddatum Bijlagen Kenmerk OFGV ivw05 IBAN: O M G EVI N G S D I E N ST FLEVOLAND & GODI EN VECHT5TREEK Gemeenteraad van de gemeente Gooise Meren Postbus 6000 1400 HA BUSSUM Verzenddatum Bijlagen Kenmerk 26-09-2017 4 2017 OFGV ivw05 Onderwerp:

Nadere informatie

Verzenddatum Bijlagen Kenmerk. Onderwerp: O M G EVI N G S D I E N ST. Afschriftbrief verzoek om zienswijzen jaarrekeningresultaat 2017 OFGV

Verzenddatum Bijlagen Kenmerk. Onderwerp: O M G EVI N G S D I E N ST. Afschriftbrief verzoek om zienswijzen jaarrekeningresultaat 2017 OFGV Postbus IBAN: 8203 (088) O M G EVI N G S D I E N ST FLEVOLAND & GODI EN VECHTSTREEK Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten Postbus 100 8250 AC DRONTEN Verzenddatum Bijlagen

Nadere informatie

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek (OFGV)

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek (OFGV) Datum Agendapunt Nummer R04S001 Onderwerp Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek (OFGV) Voorstel Zeewolde Beoogd effect Het oprichten en inrichten van een omgevingsdienst.

Nadere informatie

MGEVINGSDIENST. Verzenddatum Bijlagen Kenmerk O 3 JlJil 2013 1 2 ^^ ^"^^^ "^^^^ Onderwerp: Begroting OFGV 2014

MGEVINGSDIENST. Verzenddatum Bijlagen Kenmerk O 3 JlJil 2013 1 2 ^^ ^^^^ ^^^^ Onderwerp: Begroting OFGV 2014 MGEVINGSDIENST FLEVOLAND & Gooi EN VECHTSTREEK De leden van Provinciale Staten van de Provincie Fievoiand Postbus 55 8200 AB LELYSTAD Verzenddatum Bijlagen Kenmerk O 3 JlJil 2013 1 2 ^^ ^"^^^ "^^^^ Onderwerp:

Nadere informatie

O M G E V I N G S D I E N S T CLUSTER KOPIE AAN OM ADVIES

O M G E V I N G S D I E N S T CLUSTER KOPIE AAN OM ADVIES Postbus 55 8200 AB Lelystad Telefoon O M G E V I N G S D I E N S T FLEVOLAND & GDOI EN VECHTSTREEK (0320)-265265 Fax (0320)-265260 E-mail provinde Flevoland.nl Het college van Burgemeester en WtjthQia&r^OORDOOSTPOLBew

Nadere informatie

Jaarstukken 2018 en begroting 2020 BSR

Jaarstukken 2018 en begroting 2020 BSR Raadsvoorstel Agendapunt Raadsvergadering 19 juni 2019 Portefeuillehouder M. Melissen Begrotingsprogramma Onderwerp Jaarstukken 2018 en begroting 2020 BSR Besluit om: 1. De bijgevoegde zienswijze vast

Nadere informatie

Burgemeester en Wethouders 9 oktober Steller Documentnummer Afdeling. L. van der Hoeven Samenleving

Burgemeester en Wethouders 9 oktober Steller Documentnummer Afdeling. L. van der Hoeven Samenleving Steller Documentnummer Afdeling L. van der Hoeven 00000000298 Samenleving Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder Nee E.J. de Jonge Kabinet Brief bijgevoegd Te volgen procedure Nee Rubriek Advies

Nadere informatie

raadsvoorstel voorstel B&W stelt de raad voor het volgende te besluiten:

raadsvoorstel voorstel B&W stelt de raad voor het volgende te besluiten: raadsvoorstel zaak/onderwerp Z-15-07182 / Vaststellen van de zienswijze op de conceptbegroting voor 2016 van de Gemeenschappelijke Regeling Kust-, Duin- en Bollenstreek (GR-KDB) portefeuillehouder J. Roeffen

Nadere informatie

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT 4i RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT Registratienummer raad 1130792 Datum: 27 mei 2014 Behandeld door: R. van Wijk Afdeling / Team: MO/BMO Onderwerp: Zienswijze bij het jaarverslag en jaarrekening 2013 van

Nadere informatie

Onderwerp: Gewijzigde begroting 2014, ontwerpbegroting 2015 en scenariokeuze transitie werkvoorzieningsschap Zaanstreek-Waterland (Baanstede).

Onderwerp: Gewijzigde begroting 2014, ontwerpbegroting 2015 en scenariokeuze transitie werkvoorzieningsschap Zaanstreek-Waterland (Baanstede). Raadsvoorstel Raadsvergadering: 25 september 2014 Agendapunt: september 2014-9 Voorstelnummer: 9 Landsmeer, B&W vergadering 16 september 2014 Onderwerp: Gewijzigde begroting 2014, ontwerpbegroting 2015

Nadere informatie

Burgemeester en Wethouders 16 mei Steller Documentnummer Afdeling. L. van der Hoeven z Samenleving

Burgemeester en Wethouders 16 mei Steller Documentnummer Afdeling. L. van der Hoeven z Samenleving Burgemeester en Wethouders Steller Documentnummer Afdeling Samenleving Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder Nee G.M. Dijksterhuis Kabinet Brief bijgevoegd Te volgen procedure Nee Rubriek Advies

Nadere informatie

Onderwerp Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht

Onderwerp Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Raadsvoorstel Datum raadsvergadering : 7 juli 2016 Agendanummer : Datum : 17 mei 2016 Onderwerp Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Aan de leden van de raad,

Nadere informatie

gemeente Leek Omgevingsdienst Groningen Postbus AB VEENDAM Geachte heer, mevrouw,

gemeente Leek Omgevingsdienst Groningen Postbus AB VEENDAM Geachte heer, mevrouw, 0117 gemeente Leek Omgevingsdienst Groningen Postbus 97 9640 AB VEENDAM Registratienummer: 2018003670 Onderwerp: Ontwerpbegroting 2019 Contactpersoon: mevrouw N. Abramjan Leek, 28 mei 2018 Geachte heer,

Nadere informatie

Onderwerp: Omzetten openbaar onderwijs naar algemeen bijzonder onderwijs De Steiger, school voor praktijkonderwijs.

Onderwerp: Omzetten openbaar onderwijs naar algemeen bijzonder onderwijs De Steiger, school voor praktijkonderwijs. Voorstel aan de raad Nummer: 131041831 Portefeuille: Programma: Programma onderdeel: Steller: T.J. Caldenhoven Afdeling: bestuursmanager De Steiger Telefoon: 0320-278470 E-mail: tj.caldenhoven@lelystad.nl

Nadere informatie

Voorstel raad en raadsbesluit

Voorstel raad en raadsbesluit Voorstel raad en raadsbesluit Gemeente Landgraaf Programma Documentnummer: B.18.0754 B.18.0754 Landgraaf, 24 april 2018 ONDERWERP: ontwerpbegroting 2019 en meerjarenraming 2019-2023 BsGW Raadsvoorstelnummer:

Nadere informatie

VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD

VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD Onderwerp: Registratienummer: 349007 zienswijze concept begroting 203 Atlant Groep Op voorstel van B&W d.d.: dinsdag 4 september 202 Datum vergadering: dinsdag 6 november 202

Nadere informatie

VOORSTEL AAN DE RAAD: Raadsvergadering d.d. 28 mei 2019 NR.: RI

VOORSTEL AAN DE RAAD: Raadsvergadering d.d. 28 mei 2019 NR.: RI VOORSTEL AAN DE RAAD: Raadsvergadering d.d. 28 mei 2019 NR.: RI-19-00499 Onderwerp: Ontwerpbegroting 2020 en meerjarenbegroting 2020-2024 BsGW Agendapunt 19. Raadsvoorstelnummer 2019-29 Voorstel: 1. In

Nadere informatie

JAARREKENING Ja, IPA Acon heeft een goedkeurende verklaring afgegeven.

JAARREKENING Ja, IPA Acon heeft een goedkeurende verklaring afgegeven. JAARREKENING 2015 Tijdigheid Is de jaarrekening op tijd (voor 15 april) ontvangen? Accountantsverklaringen Is de verklaring aanwezig (ja /nee) en welke soort verklaring? Weerstandsvermogen Hoogte algemene

Nadere informatie

Verzenddatum Bijlagen Kenmerk. Onderwerp: Voorlopige jaarrekening 2015 O M G EVI N G S D I E N ST

Verzenddatum Bijlagen Kenmerk. Onderwerp: Voorlopige jaarrekening 2015 O M G EVI N G S D I E N ST 8203 (088) BTW O M G EVI N G S D I E N ST FLEVOLAND & GODI EN VECHTSTREEK Gemeenteraad van de gemeente Zeewolde Postbus 1 3890 AA ZEEWOLDE Verzenddatum Bijlagen Kenmerk 1 2016 OFGV ivw01 Onderwerp: Voorlopige

Nadere informatie

documentnr.: INT/C/16/24902 zaaknr.: Z/C/16/27528 Raadsvoorstel

documentnr.: INT/C/16/24902 zaaknr.: Z/C/16/27528 Raadsvoorstel *Z01633AB306* documentnr.: INT/C/16/24902 zaaknr.: Z/C/16/27528 Raadsvoorstel Onderwerp : Jaarrekening 2015 en begroting 2017 ODBN Datum college : 21 juni 2016 Portefeuillehouder : G.M.P. Stoffels Afdeling

Nadere informatie

Financiën, ruimtelijke Ordening & Gemeentelijke Organisatie 2.6 Voor de Lelystedeling

Financiën, ruimtelijke Ordening & Gemeentelijke Organisatie 2.6 Voor de Lelystedeling Voorstel aan de raad Nummer: B11-20215 Portefeuille: Programma: Programmaonderdeel: Financiën, ruimtelijke Ordening & Gemeentelijke Organisatie 2.6 Voor de Lelystedeling 2.6.3 Financiën Steller: R. van

Nadere informatie

Indicatieve begroting Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

Indicatieve begroting Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant Indicatieve begroting Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant Status Deze indicatieve begroting is bestemd voor de colleges van de deelnemers aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Het doel is

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Aan de raad,

Raadsvoorstel. Aan de raad, Raadsvoorstel Zaaknummer Portefeuillehouder Voorstel 765996 De heer H. ter Heegde, burgemeester Zienswijze indienen over de jaarstukken 2017 en de ontwerpbegroting 2019 Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek

Nadere informatie

Raadsvoorstel. 1. Samenvatting. 2. Voorstel. Agenda nr. 11

Raadsvoorstel. 1. Samenvatting. 2. Voorstel. Agenda nr. 11 Raadsvoorstel Agenda nr. 11 Onderwerp: Indienen zienswijze op de ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming 2017-2019 van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) Soort: Besluitvormend Opsteller: P.M.H.

Nadere informatie

F. Buijserd voorzitter

F. Buijserd voorzitter Directie nieuwkoop Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland Postbus 558 2300 AN LEIDEN uw brief/kenmerk datum 19 februari 2016 registratienummer G 16.0177 behandeld door Koos Alebregtse betreft Herziene

Nadere informatie

Raadsvoorstel. !IL Gemeente Mook en Middelaar. Samenvatting. Voorstel om te besluiten

Raadsvoorstel. !IL Gemeente Mook en Middelaar. Samenvatting. Voorstel om te besluiten !IL Agendapuntnummer : Documentnummer : Raadsvergadering d.d. : Raadscommissie Commissie d.d. Programma Ondetwerp Portefeuillehouder : Bijlagen 12 juli 2017 Commissie Samenleving 28 juni 2017 Sociale en

Nadere informatie

Onderwerp : Zienswijzemogelijkheid programmabegroting 2018 en jaarverantwoording met resultaatbestemming 2016 Veiligheidsregio Brabant-Noord.

Onderwerp : Zienswijzemogelijkheid programmabegroting 2018 en jaarverantwoording met resultaatbestemming 2016 Veiligheidsregio Brabant-Noord. GEMEENTE BOEKEL VOORSTEL AAN DE RAAD Datum : 6 juni 2017 Voorstel van : college van burgemeester en wethouders Onderwerp : Zienswijzemogelijkheid programmabegroting 2018 en jaarverantwoording met resultaatbestemming

Nadere informatie

Zienswijzen raden en staten op ontwerpbegroting OFGV 2017

Zienswijzen raden en staten op ontwerpbegroting OFGV 2017 Zienswijzen raden en staten op ontwerpbegroting OFGV 2017 Instantie Ontv. Dat. status zienswijze reactie Almere 20/05/2016 Definitief De gemeenteraad heeft kennis genomen van de Ontwerpbegroting 2017 en

Nadere informatie

De raden van alle gemeenten in de provincie Limburg

De raden van alle gemeenten in de provincie Limburg De raden van alle gemeenten in de provincie Limburg Cluster FIN Behandeld J.G.G.M. Janssen Ons kenmerk Telefoon +31 43 389 72 38 Uw kenmerk Maastricht 20 maart 2018 Bijlage(n) Verzonden Onderwerp Aandachtspunten

Nadere informatie

Oplegnotitie Begroting 2013, 2014 en meerjarenbegroting RUD Zuid Limburg Registratiekenmerk Gemeenteblad nr. 61

Oplegnotitie Begroting 2013, 2014 en meerjarenbegroting RUD Zuid Limburg Registratiekenmerk Gemeenteblad nr. 61 Oplegnotitie Begroting 2013, 2014 en meerjarenbegroting 2015-2017 RUD Zuid Limburg Registratiekenmerk 437126 Gemeenteblad nr. 61 Rol van de raad De raad krijgt dit raadsvoorstel voorgelegd omdat de raad

Nadere informatie

Beoogd effect: Het voldoende bouwrijpe grond beschikbaar hebben voor het vestigen van bedrijven en daarmee genereren van arbeidsplaatsen.

Beoogd effect: Het voldoende bouwrijpe grond beschikbaar hebben voor het vestigen van bedrijven en daarmee genereren van arbeidsplaatsen. Voorstel aan de raad Nummer: B11-15396 Portefeuille: Economie, Wonen, Cultuur & Dienstverlening Programma: 2.4 Sterke stad Programmaonderdeel: 2.4.1 Werken aan de basis Steller: M.R. Roeffel Afdeling:

Nadere informatie

Voorstel raad en raadsbesluit

Voorstel raad en raadsbesluit Voorstel raad en raadsbesluit Gemeente Landgraaf Programma Documentnummer: B.16.0762 B.16.0762 Landgraaf, 14 april 2016 ONDERWERP: Zienswijze begroting 2017 Kredietbank Limburg Raadsvoorstelnummer: 28

Nadere informatie

Advies aan de gemeenteraad

Advies aan de gemeenteraad Advies aan de gemeenteraad Postregistratienummer *18.0005455* 18.0005455 Raadsvergadering: 14-6-2018 Voorstel: 5.43 Agendapunt: 10 Onderwerp Ontwerp jaarstukken 2017 en ontwerpbegroting 2019 RUD NHN Datum

Nadere informatie

onderwerp Zienswijze SWA ontwerp programmabegroting 2016 en SWA meerjarenbegroting

onderwerp Zienswijze SWA ontwerp programmabegroting 2016 en SWA meerjarenbegroting Gemeente Nieuwkoop College van Burgemeester en Wethouders nieuwkoop raadsvoorstel portefeuillehouder opgesteld door Registratienummer collegebesluit vergaderdatum raad jaar/nummer T. Veninga Vergunningen,

Nadere informatie

RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 4

RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 4 RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 4 Datum: 13 maart 2012. Deelsessie: 19.55 20.45 uur in de Calamiteitenzaal Doel: Beeldvorming. Onderwerp: Standpunt ontwikkeling windpark Markermeer. Toelichting: Door

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Aan de raad, Zaaknummer Portefeuillehouder Voorstel

Raadsvoorstel. Aan de raad, Zaaknummer Portefeuillehouder Voorstel Raadsvoorstel Zaaknummer Portefeuillehouder Voorstel 67285 De heer drs. C.H. Boland, wethouder Vaststellen Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Gooise Meren

Nadere informatie

ZIENSWIJZEN N.A.V. RUD-BEGROTING 2014

ZIENSWIJZEN N.A.V. RUD-BEGROTING 2014 ZIENSWIJZEN N.A.V. RUD-BEGROTING 2014 Terneuzen Afgelopen woensdag is de begroting besproken in de vergadering van de commissie Omgeving. Aldaar is men unaniem akkoord gegaan met de door het college van

Nadere informatie

Onderwerp: Besluit tot aangaan samenwerking Haarlem en Zandvoort op sociaal domein Reg. Nummer: 2014/241618

Onderwerp: Besluit tot aangaan samenwerking Haarlem en Zandvoort op sociaal domein Reg. Nummer: 2014/241618 Collegebesluit Onderwerp: Besluit tot aangaan samenwerking Haarlem en Zandvoort op sociaal domein Reg. Nummer: 2014/241618 1. Inleiding De gemeenten Haarlem en Zandvoort willen een ambtelijke samenwerking

Nadere informatie

2. GEVRAAGDE BESLISSING:

2. GEVRAAGDE BESLISSING: Voorstel voor de gemeenteraad Voorstelnummer RAAD/12-00441 Directeur : drs. M.H.J. van Kruijsbergen Postreg.nr. Behandelend ambtenaar A.C.M. Schuurmans Datum: 1 mei 2012 Afdeling Vergunningen en Belastingen

Nadere informatie

Zienswijze ontwerp begroting 2018 Veiligheidsregio Brabant Zuidoost.

Zienswijze ontwerp begroting 2018 Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. gemeente Eindhoven 17R7206 Raadsnummer Inboeknummer 17bst00423 B&W beslisdatum 04 april 2017 Dossiernummer 17.14.151 Raadsvoorstel Zienswijze ontwerp begroting 2018 Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. Inleiding

Nadere informatie

Raadsvoorstel Onderwerp: Jaarstukken 2014 en zienswijze ontwerpbegroting 2016 GR Cocensus

Raadsvoorstel Onderwerp: Jaarstukken 2014 en zienswijze ontwerpbegroting 2016 GR Cocensus Agendapunt : 06. Voorstelnummer : 06-036 Raadsvergadering : 25 juni 2015 Naam opsteller : Dimitri Druiven Informatie op te vragen bij : Dimitri Druiven tst. 269 Portefeuillehouder(s) : R. Zeeman Zaaknummer

Nadere informatie

Oplegvel. 1. Onderwerp Werkplan 3D Rol van het samenwerkingsorgaan

Oplegvel. 1. Onderwerp Werkplan 3D Rol van het samenwerkingsorgaan Oplegvel In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Onderwerp. Status. Voorstel. Inleiding. Ag. nr.: Reg. nr.: Datum:

Raadsvoorstel. Onderwerp. Status. Voorstel. Inleiding. Ag. nr.: Reg. nr.: Datum: Datum: 26-2-13 Onderwerp Oprichting Omgevingsdienst Brabant Noord per 1 april 2013 Status Besluitvormend Voorstel 1. Toestemming te verlenen voor het aangaan van een Gemeenschappelijke regeling ter oprichting

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp:

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp: Raadsvoorstel Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp: Gevraagde Beslissing: 1. wijziging gemeenschappelijke regeling Promen 2. vaststelling verordening persoongebonden budget begeleid werken Wsw

Nadere informatie

Behandeld door. telefoon.

Behandeld door. telefoon. veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek Postbus 57, 1200 AB Hilversum Kameriingh Onnesweg 148 Aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden,

Nadere informatie

Datum: 17 september 2013. Deelsessie: 19.00 19.50 uur in de Calamiteitenzaal Doel: Beeldvorming/Oordeelvorming.

Datum: 17 september 2013. Deelsessie: 19.00 19.50 uur in de Calamiteitenzaal Doel: Beeldvorming/Oordeelvorming. RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 1 Datum: 17 september 2013. Deelsessie: 19.00 19.50 uur in de Calamiteitenzaal Doel: Beeldvorming/Oordeelvorming. Onderwerp: NUON-reserve tranche 2015. Toelichting: Op

Nadere informatie

Gemeente Langedijk. Voorstel aan de Raad

Gemeente Langedijk. Voorstel aan de Raad Gemeente Langedijk Raadsvergadering van : 31 mei 2016 Agendanummer : 14 Portefeuillehouder Afdeling Opsteller : J. (Jasper) Nieuwenhuizen : Bestuurs- en managementondersteuning : M. (Mark) Prijs Voorstel

Nadere informatie

Gemeente Langedijk. Voorstel aan de raad

Gemeente Langedijk. Voorstel aan de raad Gemeente Langedijk Raadsvergadering : 31 mei 2016 Agendanummer : 9 Portefeuillehouder Afdeling Opsteller : B.J.N. Fintelman : Beleid en Projecten : E.J. (Eric) van Tatenhove Voorstel aan de raad Onderwerp

Nadere informatie

Bijlagen 1 Voorjaarsnota

Bijlagen 1 Voorjaarsnota Raadsvoorstel Agendapunt: Onderwerp Voorjaarsnota 2012 Datum voorstel 10 april 2012 Datum raadsvergadering 15 mei 2012 Bijlagen 1 Voorjaarsnota Ter inzage Aan de gemeenteraad, 0. Samenvatting De voorjaarsnota

Nadere informatie

Onderwerp Programmabegroting 2012 Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

Onderwerp Programmabegroting 2012 Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Raadsvoorstel Bevoegdheid Raad Vergadering Gemeenteraad Oirschot Vergaderdatum: 31 mei 2011 Registratienummer: 2011/45 Agendapunt nummer: 16 Onderwerp Programmabegroting 2012 Samenwerkingsverband Regio

Nadere informatie

B2014/u186 Portefeuillehouder/Aandachtsveldhouder W. Stegeman M.J.L.A. Langeslag- Linssen Opsteller/indiener

B2014/u186 Portefeuillehouder/Aandachtsveldhouder W. Stegeman M.J.L.A. Langeslag- Linssen Opsteller/indiener Voorstel Algemeen bestuur Vergaderdatum 2 juli 2014 Onderwerp Begroting 2015 en meerjarenraming 2016-2018 GBLT Agendapunt 11 Kenmerk B2014/u186 Portefeuillehouder/Aandachtsveldhouder W. Stegeman M.J.L.A.

Nadere informatie

Datum 31 maart 2016 contactpersoon. 13 apr 2016/0005

Datum 31 maart 2016 contactpersoon. 13 apr 2016/0005 Datum 31 maart 2016 contactpersoon M. Heijlnk Aan de raden van de 26 VRU-gemeenten door tussenkomst van de colleges van burgemeesters en wethouders Concerncontroller a.i. Archimedeslaan 6 3584 BA Utrecht

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 'Uil Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Provinciale Staten van Flevoland Postbus 55 8200 AB LELYSTAD Datum 20 december 2013 Betreft financieel

Nadere informatie

Raadsvoorstel agendapunt

Raadsvoorstel agendapunt Raadsvoorstel agendapunt Aan de raad van de gemeente IJsselstein Zaaknummer : 286734 Datum : 25 april 2016 Programma : Wmo, Jeugd, W&I Blad : 1 van 6 Cluster : Samenleving Portefeuillehouder: mw. M.J.T.G.

Nadere informatie

Uw kenmerk Ons kenmerk Telefoonnummer Uw brief d.d. Behandeld door Bijlagen 15 april 2019 M. Stempher -

Uw kenmerk Ons kenmerk Telefoonnummer Uw brief d.d. Behandeld door Bijlagen 15 april 2019 M. Stempher - Aan het Dagelijks bestuur GR WNK Per e-mail verzoenden aan secretaris van AB/DB WNK Uw kenmerk Ons kenmerk Telefoonnummer - - 06-43039955 Uw brief d.d. Behandeld door Bijlagen 15 april 2019 M. Stempher

Nadere informatie

Registratienummer. Datum: 16 september Afdeling / Team: MO / Beleid

Registratienummer. Datum: 16 september Afdeling / Team: MO / Beleid Registratienummer Datum: 16 september 2014 Afdeling / Team: MO / Beleid Onderwerp: De gewijzigde begroting 2014, ontwerpbegroting 2015, de meerjarenraming 2016-2018 en de scenariokeuze transitie werkvoorzieningsschap

Nadere informatie

1.1. vaststellen van de programmabegroting 2016 VR BN 2.1. zienswijze kenbaar maken over de jaarrekening 2014 en de verdeling van het resultaat.

1.1. vaststellen van de programmabegroting 2016 VR BN 2.1. zienswijze kenbaar maken over de jaarrekening 2014 en de verdeling van het resultaat. Datum: Onderwerp Zienswijze van de raad op de programmabegroting 2016 en het jaarverslag 2014 van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Brabant-Noord (lees: VR BN) Status Oordeelvormend Voorstel

Nadere informatie

Raadsstuk. Onderwerp: Omgevingsdienst IJmond. Jaarstukken 2014, Jaarverslag 2014 en ontwerpbegroting 2016 BBV nr: 2015/160435

Raadsstuk. Onderwerp: Omgevingsdienst IJmond. Jaarstukken 2014, Jaarverslag 2014 en ontwerpbegroting 2016 BBV nr: 2015/160435 Raadsstuk Onderwerp: Omgevingsdienst IJmond. Jaarstukken 2014, Jaarverslag 2014 en ontwerpbegroting 2016 BBV nr: 2015/160435 1. Inleiding Per 1 januari 2014 zijn de Haarlemse taken voor milieutoezicht,

Nadere informatie

GEMEENTE BOEKEL VOORSTEL AAN DE RAAD. Datum : 31 mei Voorstel van : college van burgemeester en wethouders

GEMEENTE BOEKEL VOORSTEL AAN DE RAAD. Datum : 31 mei Voorstel van : college van burgemeester en wethouders GEMEENTE BOEKEL VOORSTEL AAN DE RAAD Datum : 31 mei 2016 Voorstel van : college van burgemeester en wethouders Onderwerp : Concept begroting ODBN 2017 Samenvatting De gemeente Boekel werkt op diverse beleidsgebieden

Nadere informatie

Register. van gemeenschappelijke regelingen. als bedoeld in artikel 27. van de. Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr)

Register. van gemeenschappelijke regelingen. als bedoeld in artikel 27. van de. Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) Register van regelingen als bedoeld in artikel 27 van de Wet regelingen (Wgr) 1 Toelichting Provincies onderling, dan wel provincies en gemeenten en/of waterschappen gezamenlijk kunnen ter behartiging

Nadere informatie

Advies aan de gemeenteraad

Advies aan de gemeenteraad Advies aan de gemeenteraad Postregistratienummer *18.0005455* 18.0005455 Raadsvergadering: 14-6-2018 Voorstel:.. Agendapunt:.. Onderwerp Ontwerp jaarstukken 2017 en ontwerpbegroting 2019 RUD NHN Sector

Nadere informatie

Bijlage D Raads- en statenvoorstel 1 en besluit GR RUD LN

Bijlage D Raads- en statenvoorstel 1 en besluit GR RUD LN Bijlage D Raads- en statenvoorstel 1 en besluit GR RUD LN 1 T.b.v. het statenvoorstel moet daar waar Raad is opgenomen dit vervangen worden door Provinciale Staten, daar waar het college van burgemeesters

Nadere informatie

Voorstel raad en raadsbesluit

Voorstel raad en raadsbesluit Voorstel raad en raadsbesluit Gemeente Landgraaf Programma Documentnummer: B.15.0511 B.15.0511 Landgraaf, 17 maart 2015 ONDERWERP: Begroting 2016 ISD BOL Raadsvoorstelnummer: 13 PROGRAMMA 2. Maatschappelijke

Nadere informatie

A.S. Wedzinga raad00386

A.S. Wedzinga raad00386 Agendapunt commissie: steller telefoonnummer email A.S. Wedzinga 040-2083573 swe@valkenswaard.nl agendapunt kenmerk datum raadsvergadering onderwerp 12raad00386 Gemeenschappelijke Regeling Regionale Uitvoeringsdienst

Nadere informatie

3. Beoogd resultaat Vaststellen van de concept begrotingen 2018 van Wedeka bedrijven en de EMCO-groep.

3. Beoogd resultaat Vaststellen van de concept begrotingen 2018 van Wedeka bedrijven en de EMCO-groep. *17.01409* VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD Behandelend ambtenaar: J. Wolters Afdeling/cluster: / Telefoonnr.: 0591-535472 Portefeuillehouder: J.F.A. Alberts Registratienummer: 17.01409 Onderwerp: Jaarstukken

Nadere informatie

Onderwerp Begroting FUMO 2017

Onderwerp Begroting FUMO 2017 Onderwerp Begroting FUMO 2017 Portefeuillehouder Siebenga Datum collegebesluit 12 april 2016 Opsteller mevrouw M.N. de Vries Registratie GF16.20039 Agendapunt 7 Voorstel 1. De zienswijze zoals verwoord

Nadere informatie

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Wijziging Gemeenschappelijke Regeling Promen

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Wijziging Gemeenschappelijke Regeling Promen COLLEGEVOORSTEL Onderwerp Wijziging Gemeenschappelijke Regeling Promen Te besluiten om 1. In principe de 'Wijzigingsregeling gemeenschappelijke regeling Promen 2015" vast te stellen; 2. Een definitief

Nadere informatie

Ontwerpbegroting Vixia 2014

Ontwerpbegroting Vixia 2014 Ontwerpbegroting Vixia 2014 Gemeentebladnummer: 2013/30 2013/6568 Vergaderdatum: 27 juni 2013 Agendapunt: Portefeuillehouder Dhr. P. Hovens Steller M. Meurkens Aan de Raad Voorstel: 1. Kennisnemen van

Nadere informatie

Raadsvoorstel agendapunt

Raadsvoorstel agendapunt Raadsvoorstel agendapunt Aan de raad van de gemeente IJsselstein Zaaknummer : 489473 Datum : 10 oktober 2017 Programma : Alle Blad : 1 van 6 Commissie : Bestuur Portefeuillehouder: mr. P.J.M. van Domburg

Nadere informatie

Raadsvoorstel agendapunt

Raadsvoorstel agendapunt Raadsvoorstel agendapunt Aan de raad van de gemeente IJsselstein Raadsstuknummer : 2013/11979 Datum : 3 juni 2013 Programma : Economie, Werk en Inkomen Blad : 1 van 6 Cluster : Samenleving Portefeuillehouder

Nadere informatie

2. Financieel kader gemeenschappelijke regelingen in de regio van Hollands-Midden

2. Financieel kader gemeenschappelijke regelingen in de regio van Hollands-Midden 1. Inleiding Ten tijde van het schrijven van de kadernota 2016 wordt nog volop gewerkt aan de uitwerking van het proces Kracht#15. Voor het besluitvormingsproces dient de Kadernota 2016 in januari 2015

Nadere informatie

Raadsvergadering van 1 november 2012 Agendanummer: 5

Raadsvergadering van 1 november 2012 Agendanummer: 5 RAADSVOORSTEL Verseon kenmerk: 368891 Raadsvergadering van 1 november 2012 Agendanummer: 5 Onderwerp: Beleidsbegroting 2013-2016 Verantwoordelijk portefeuillehouder: Drs. F.P. Fakkers SAMENVATTING Vanuit

Nadere informatie

Raadsvergadering. Onderwerp Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen (GR RDWI)

Raadsvergadering. Onderwerp Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen (GR RDWI) RAADSVOORSTEL Raadsvergadering Nummer 17-12-2015 15-097 Onderwerp Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen (GR RDWI) Aan de raad, Onderwerp Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst

Nadere informatie

Raadsvoorstel. 31 oktober Geachte raad, Agendapunt: 19. Nummer: Behandeld door: J. van Dijk Datum:

Raadsvoorstel. 31 oktober Geachte raad, Agendapunt: 19. Nummer: Behandeld door: J. van Dijk Datum: Raadsvoorstel Nummer: 169781 Behandeld door: J. van Dijk Datum: 31 oktober 2017 Agendapunt: 19 Onderwerp: Uittreden gemeente Utrechtse Heuvelrug uit gemeenschappelijke regeling IW4 Geachte raad, Samenvatting:

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Geachte raad,

Raadsvoorstel. Geachte raad, Raadsvoorstel Nummer: 165140 Behandeld door: J. van Dijk Agendapunt: 27 juni 2017 Onderwerp: Voorlopige voorkeur uitvoeringsvariant Participatiewet Geachte raad, Samenvatting: In opdracht van het algemeen

Nadere informatie

Onderwerp: Zienswijzen op de begrotingen voor 2014 van de Gemeenschappelijke Regelingen

Onderwerp: Zienswijzen op de begrotingen voor 2014 van de Gemeenschappelijke Regelingen Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht Sliedrecht, 21 mei 2013 Zaaknummer: 1011614 Onderwerp: Zienswijzen op de begrotingen voor 2014 van de Gemeenschappelijke Regelingen Beslispunten Wij

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Provinciale Staten van Flevoland Postbus AB LELYSTAD

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Provinciale Staten van Flevoland Postbus AB LELYSTAD Ministerie van Binnenlandse Zaken en > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Provinciale Staten van Flevoland Postbus 55 8200 AB LELYSTAD Turfmark 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.

Nadere informatie

Voorstel raad en raadsbesluit

Voorstel raad en raadsbesluit Voorstel raad en raadsbesluit Gemeente Landgraaf Programma Documentnummer: B.19.0759 Landgraaf, 15 april 2019 ONDERWERP: Uitgangspuntennotitie begroting 2019-1 en 2020, concept 1e wijziging begroting 2019-1,

Nadere informatie

Onderwerp: Raadsmededeling over: Voorlopig saldo Jaarrekening 2015 - Besluitvormend

Onderwerp: Raadsmededeling over: Voorlopig saldo Jaarrekening 2015 - Besluitvormend VOORSTEL OPSCHRIFT Vergadering van 29 maart 2016 Besluit nummer: 2016_BW_00263 Onderwerp: Raadsmededeling over: Voorlopig saldo Jaarrekening 2015 - Besluitvormend Beknopte samenvatting: Vooruitlopend op

Nadere informatie

Gemeente Langedijk. Voorstel aan de raad

Gemeente Langedijk. Voorstel aan de raad Gemeente Langedijk Raadsvergadering van : Agendanummer : Portefeuillehouder Afdeling Opsteller : drs. J.F.N. Cornelisse : Financiën : F. Ooyevaar Voorstel aan de raad Onderwerp : Jaarrekening 2012 (concept),

Nadere informatie

Burgemeester en Wethouders 1 november Steller Documentnummer Afdeling. J. Cornielje z Samenleving

Burgemeester en Wethouders 1 november Steller Documentnummer Afdeling. J. Cornielje z Samenleving Burgemeester en Wethouders Steller Documentnummer Afdeling Samenleving Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder Nee G.M. Dijksterhuis Kabinet Brief bijgevoegd Te volgen procedure Nee Rubriek Advies

Nadere informatie

S. Nieuwenburg 3580

S. Nieuwenburg 3580 steller telefoonnummer email Agendapunt commissie: 5.1 S. Nieuwenburg 3580 Stefan.Nieuwenburg@a2samenwerking.nl agendapunt kenmerk datum raadsvergadering 250782/250832 portefeuillehouder H. Tindemans Van

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Provinciale Staten van Flevoland Postbus AB LELYSTAD

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Provinciale Staten van Flevoland Postbus AB LELYSTAD Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Provinciale Staten van Flevoland Postbus 55 8200 AB LELYSTAD Directoraat-Generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties

Nadere informatie

Geacht college, geachte raad,

Geacht college, geachte raad, In Holland Rijnland werken samen: Alkemade, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Leiden: 26 november 2013 Contact:

Nadere informatie

Nieuw begrotingsresultaat

Nieuw begrotingsresultaat Portefeuille: A. van Amerongen Dronten, 22 september 2015 Financiële ontwikkeling begroting 2016-2019 Aan de gemeenteraad VOORSTEL Wij stellen u voor: Deze toelichting op de financiële resultaten vast

Nadere informatie

AAN DE AGENDACOMMISSIE

AAN DE AGENDACOMMISSIE AAN DE AGENDACOMMISSIE Agenda: 01-02-2018 Franeker, 10-1-2018 Onderwerp Herziene begroting 2018 Dienst SoZaWe Portefeuillehouder Wethouder B. Tol Steller T. Osinga-van der Zee, t.osinga@waadhoeke.nl Beoogd

Nadere informatie

Gemeente Lelystad Ingekomen 18 DEC 20U

Gemeente Lelystad Ingekomen 18 DEC 20U F L E V O L A N Gemeenteraad van de gemeente Postbus 91 8200 AB LELYSTAD Gemeente Ingekomen / r> 18 DEC 20U Kopie aan: Postbus 55 8200 AB (0320)-265265 (0320)-265260 Website Verzenddatum Bijladen Uw kenmerk

Nadere informatie

Onderwerp Programmabegroting 2013 en meerjarenraming Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Onderwerp Programmabegroting 2013 en meerjarenraming Veiligheidsregio Gelderland-Zuid Raadsvoorstel Vergadering : 18 december 2012 Voorstelnummer : 12.09 Registratienummer : 12.022881 Portefeuillehouder : Mw. dr. M.W.M. de Vries Afdeling : BBO / Juridische Zaken Bijlage(n) : 2 B&W-datum/nummer

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Provincie Flevoland (FL) t.a.v. de Provinciale Staten Postbus 55 8200 AB LELYSTAD DGBK/Bestuur, Democratie

Nadere informatie

Zoetermeer. gemeente. Aan het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden (SGH) Postbu s C B Den Haa g

Zoetermeer. gemeente. Aan het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden (SGH) Postbu s C B Den Haa g gemeente Zoetermeer > Retouradres Postbus 15, 2700 A A Zoetermeer Aan het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden (SGH) Postbu s 66 2501 C B Den Haa g Onderwerp: Kaderbrief begroting 2015 gemeenschappelijke

Nadere informatie

CONCEPT. Centrumregeling ambtelijke samenwerking. Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft de Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer

CONCEPT. Centrumregeling ambtelijke samenwerking. Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft de Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer Datum: 6 maart 2014 Versie concept 1.1 CONCEPT Centrumregeling ambtelijke samenwerking Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft de Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer ten behoeve van inkoop gedecentraliseerde

Nadere informatie

GEMEbNIt RENSWOUDE INGEKOMEN 10 APR.» NR. Geachte mevrouw, mijnheer,

GEMEbNIt RENSWOUDE INGEKOMEN 10 APR.» NR. Geachte mevrouw, mijnheer, Aan de gemeenteraden t.a.v. de voorzitter van de raad GEMEbNIt RENSWOUDE INGEKOMEN 10 APR.» NR. i.a.a. de colleges van burgemeester en wethouders Onderwerp Consultatie jaarstukken 2013 en programmabegroting

Nadere informatie

VERGADERING GEMEENTERAAD 2014

VERGADERING GEMEENTERAAD 2014 VERGADERING GEMEENTERAAD 2014 VOORSTEL Registratienummer 1148435 Bijlage(n) 4 Onderwerp gewijzigde begroting 2014, ontwerp begroting 2015, meerjarenraming 2016-2018 en de scenariokeuze transitie werkvoorzieningschap

Nadere informatie

Onderwerp Ontwerpbegroting 2018 FUMO

Onderwerp Ontwerpbegroting 2018 FUMO Onderwerp Portefeuillehouder Siebenga Datum collegebesluit 14 maart 2017 Opsteller Akke Cloo Registratie GF17.20019 Agendapunt 10 Voorstel 1. De zienswijze over de begroting 2018 van de FUMO zoals verwoord

Nadere informatie

Voorstel raad en raadsbesluit

Voorstel raad en raadsbesluit Voorstel raad en raadsbesluit Gemeente Landgraaf Programma Documentnummer: B.19.0686 *B.19.0686* Landgraaf, 4 april 2019 ONDERWERP: Jaarrekening 2018, 1e begrotingswijziging 2019 en Ontwerpbegroting 2020

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Onderwerp: Beslispunten: Aanleiding. Doel van dit voorstel. Voorstelnummer: Houten, 25 oktober 2016 '"-1

Raadsvoorstel. Onderwerp: Beslispunten: Aanleiding. Doel van dit voorstel. Voorstelnummer: Houten, 25 oktober 2016 '-1 Raadsvoorstel Voorstelnummer: 2016-065 Houten, 25 oktober 2016 Onderwerp: '"-1 Wijziging Gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht Beslispunten: 1. Het college toestemming te verlenen om de gewijzigde Gemeenschappelijke

Nadere informatie

Voorstel Beschikbaar stellen van een krediet van ,-- ten behoeve van een eenmalige bijdrage in de aanloopkosten van de ICT samenwerking.

Voorstel Beschikbaar stellen van een krediet van ,-- ten behoeve van een eenmalige bijdrage in de aanloopkosten van de ICT samenwerking. Voorbereidende raadsvergadering: 11 oktober 2011 Besluitvormende raadsvergadering: 1 november 2011 Portefeuillehouder: E. Damen AAN DE GEMEENTERAAD Nummer : 2011/46 Datum : 23 september 2011 Onderwerp

Nadere informatie