ECLI:NL:PHR:2013:CA1565 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04717
|
|
- Augusta Hendrickx
- 6 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 ECLI:NL:PHR:2013:CA1565 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04717 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1774, Contrair Belastingrecht Conclusie PG: Feiten: De belanghebbende is inwoonster van België en heeft Nederlands dividend genoten waarop Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. Die bronheffing is 527 hoger dan het bedrag dat van een vergelijkbare inwoner in de inkomstenbelasting (box 3) over het desbetreffende aandelenbezit geheven zou zijn. In geschil is of en zo ja, in hoeverre de Nederlandse heffing niet-inwoners discrimineert en dus EU-rechtelijk ontoelaatbaar is. Beide partijen betogen primair dat de dividendbelasting los gezien moet worden van de inkomstenbelasting, maar met diametraal verschillende uitkomst: de Staatssecretaris betoogt dat de belanghebbende in de dividendbelasting net zo belast wordt als een ingezetene en dat de inkomstenbelasting buiten beschouwing blijft omdat het EU-recht Nederland toestaat als woonstaat inwoners mede in een eindheffing te betrekken en als bronstaat niet-inwoners alleen in de bronheffing te betrekken. De belanghebbende betoogt dat, nu zij als niet-ingezetene voor haar Nederlandse dividenden niet in de inkomstenbelasting wordt betrokken, zij vergeleken moet worden met een ingezetene die evenmin in de inkomstenbelasting betrokken wordt; een dergelijke ingezetene krijgt de volledige ingehouden dividendbelasting terug. Rechtbank en Hof hebben beide primaire standpunten verworpen en bepaald dat 527 aan de belanghebbende gerestitueerd moet worden. Volgens A.-G. Wattel staat het EU-recht weliswaar toe dat de bronstaat nietingezetenen naar een beperkter belastinggrondslag belast dan hij als woonstaat ingezetenen belast, maar niet dat hij niet-inwoners voor hetzelfde onderdeel van het totale inkomen (in casu dividenden) nadeliger belast dan ingezetenen. Daarbij doet niet ter zake met welke (combinatie van) heffing(en) de ene en de andere groep word(t)(en) belast, omdat verschil in heffingstechniek toelaatbaar is als de per saldo resulterende (overall) belastingdruk op hetzelfde inkomen voor de niet-ingezetene maar niet hoger is dan voor de ingezetene. Belanghebbendes bronheffingsdruk moet dus vergeleken worden met de gecombineerde voor- en eindheffingsdruk bij een overigens aan de belanghebbende gelijke inwoner. Nederland als bronland hoeft weliswaar inderdaad niet de internationale juridische dubbele belasting te ontdubbelen die België veroorzaakt en slechts gedeeltelijk opheft door kostenaftrek, maar als Nederland interne juridische dubbele belasting voorkomt
2 door bij inwoners de dividendbelasting te verrekenen met hun inkomstenbelasting, dan zal hij ook niet-inwoners de uit die interne verrekening resulterende lagere belastingdruk in de eindheffing moeten gunnen. Nu de belanghebbende geen Schumacker-geval is, heeft zij volgens de A.-G. geen aanspraak op heffingsvrij vermogen. Dan resteert de vraag of de 527 die Nederland van de belanghebbende méér heft dan van een vergelijkbare inwoner, in België geneutraliseerd wordt doordat de Nederlandse dividendbelasting volgens het toepasselijke belastingverdrag in België verrekend wordt, maar in feite niet verrekend wordt, doch als kosten afgetrokken wordt als gevolg van een eenzijdige Belgische wetswijziging. De Belgische aftrek is circa 4000 waard, nu het dividend circa bedroeg en het Belgische tarief 25% beloopt is hoger dan 527. De Staatssecretaris betoogt daarom dat Nederland aan de EU-eisen heeft voldaan: bij bilateraal belastingverdrag is verrekening overeengekomen en in feite heeft ook volledige neutralisatie plaatsgevonden. De A.-G. meent echter dat, nu het Belgische tarief 25% is, slechts (25% * 527 =) 132 van de waarde van de Belgische aftrek toerekenbaar is aan het discriminerende deel van de Nederlandse heffing, zodat Nederland toch de volle excesheffing ad 527 moet teruggeven. Doordat België niet volgens het verdrag verrekent, maar eenzijdig slechts aftrek verleent (tegen welke treaty override het EU-recht zich niet verzet), is immers elk lager bedrag aan restitutie te weinig om tezamen met aftrek van het restant in België (welke aftrek immers slechts 25% van die aftrek oplevert) volledige neutralisering op te leveren. 25% (aftrek) is immers altijd lager dan 100% (verrekening) van een bedrag. Conclusie: beide cassatieberoepen ongegrond. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD met annotatie van Fiscaal up to Date V-N Vandaag 2013/1223 V-N 2013/30.13 Conclusie Nr. 12/04717 Nr. Rechtbank: AWB 10/1918;11/2579;11/2580; 11/2582;11/2583;11/2588 Nr. Gerechtshof: 11/00653 t/m 11/00658 Derde Kamer A Dividendbelasting 1 januari december 2007 PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN MR. P.J. -WATTEL ADVOCAAT-GENERAAL
3 Conclusie van 25 april 2013 inzake: X tegen Staatssecretaris van Financiën vice versa 1. Overzicht 1.1 De belanghebbende is inwoonster van België en heeft Nederlands dividend genoten waarop Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. Die bronheffing is 527 hoger dan het bedrag dat van een vergelijkbare inwoner in de inkomstenbelasting (box 3) over het desbetreffende aandelenbezit geheven zou zijn, althans indien men heffingsvrij vermogen veronachtzaamt. In geschil is of en zo ja, in hoeverre de Nederlandse heffing niet-inwoners discrimineert en dus EU-rechtelijk ontoelaatbaar is. 1.2 Beide partijen betogen primair hetzelfde, nl. dat de dividendbelasting los gezien moet worden van de inkomstenbelasting, maar met diametraal verschillende uitkomst. De Staatssecretaris betoogt dat de belanghebbende in de dividendbelasting net zo belast wordt als een ingezetene en dat de inkomstenbelasting buiten beschouwing blijft omdat het EU-recht Nederland toestaat als woonstaat inwoners mede in een eindheffing te betrekken en als bronstaat niet-inwoners alleen in de bronheffing te betrekken. De belanghebbende betoogt dat, nu zij als niet-ingezetene voor haar Nederlandse dividenden niet in de inkomstenbelasting wordt betrokken, zij vergeleken moet worden met een ingezetene die evenmin in de inkomstenbelasting betrokken wordt; een dergelijke ingezetene krijgt de volledige ingehouden dividendbelasting terug. 1.3 Beide opvattingen zijn mijns inziens onjuist. Het EU-recht staat weliswaar inderdaad toe dat Nederland als bronstaat niet-ingezetenen naar een beperkter belastinggrondslag belast dan hij als woonstaat ingezetenen belast, maar niet dat hij niet-inwoners voor hetzelfde onderdeel van het totale inkomen (in casu dividenden) nadeliger belast dan ingezetenen. Daarbij doet niet ter zake met welke (combinatie van) heffing(en) de ene en de andere groep word(t)(en) belast, omdat heffingstechniek in beginsel - inderdaad - nationale soevereiniteit is en het HvJ EU daarom in beginsel slechts de per saldo resulterende (overall) belastingdruk bij hetzelfde inkomen voor de ene en de andere groep met elkaar vergelijkt. Belanghebbendes bronheffingsdruk op het dividend moet dus vergeleken worden met de gecombineerde voor- en eindheffingsdruk bij een overigens aan de belanghebbende gelijke inwoner die hetzelfde dividend ontvangt als de belanghebbende. Nederland als bronland hoeft weliswaar inderdaad niet de internationale juridische dubbele belasting te ontdubbelen die België veroorzaakt en slechts gedeeltelijk opheft door kostenaftrek, maar als Nederland interne juridische dubbele belasting voorkomt door bij inwoners de dividendbelasting te verrekenen met hun inkomstenbelasting, dan zal hij ook niet-inwoners de uit die interne verrekening resulterende lagere belastingdruk in de eindheffing moeten gunnen. Met internationale juridische dubbele belasting heeft dat niets van doen, zodat de door de Staatssecretaris te dier zake aangeroepen arresten van het HvJ EU in casu niet ter zake doen. 1.4 Nu de belanghebbende niet in een Schumacker-situatie verkeert, heeft zij mijns inziens geen aanspraak op heffingsvrij vermogen. 1.5 Dan resteert de vraag of het genoemde bedrag ad 527 dat Nederland van de belanghebbende méér heft dan hij van een vergelijkbare inwoner heft, in België geneutraliseerd wordt doordat de Nederlandse dividendbelasting volgens het toepasselijke belastingverdrag in België verrekend wordt, maar in feite niet verrekend wordt, doch als kosten afgetrokken. Die aftrek is circa waard. Dat is hoger dan 527. De Staatssecretaris betoogt dat daarmee Nederland aan de EU-eisen heeft voldaan (verrekening is overeengekomen bij bilateraal belastingverdrag) en ook in feite volledige neutralisatie heeft plaatsgevonden. Ik meen echter dat, nu het Belgische tarief 25% is, slechts (25% * 527 =) 132 van de waarde van de Belgische aftrek toerekenbaar is aan het discriminerende deel van
4 de Nederlandse heffing, zodat Nederland toch de volle excesheffing ad 527 moet teruggeven. Doordat België niet verrekent, maar slechts aftrek verleent, is immers elk lager bedrag aan restitutie te weinig om tezamen met aftrek van het restant in België (die immers slechts 25% van die aftrek oplevert) volledige neutralisering op te leveren. 25% (aftrek) is immers altijd lager dan 100% (verrekening) van een bedrag. 1.6 Aangezien het Hof tot die uitkomst is gekomen, concludeer ik dat beide cassatieberoepen ongegrond zijn. 2. De feiten 2.1 X (de belanghebbende) is Nederlandse en woont in België. Zij wordt als buitenlands belastingplichtige aangeslagen voor haar - aan Nederland ter heffing toegewezen - AOW- en pensioenuitkeringen. Voor het litigieuze jaar 2007 heeft zij niet ex art. 2.5 Wet IB 2001 gekozen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige. 2.2 De belanghebbende houdt een 2,1%-belang in de naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde A Holding BV (Holding), bestaande uit twee van de 95 certificaten van aandeel in de Holding. De certificaten zijn uitgegeven door de Stichting C (Stichting), die alle aandelen in Holding houdt. De belanghebbende houdt geen aanmerkelijk belang in Holding in de zin van afdeling 4.3 Wet IB De gemiddelde waarde van haar certificaten Holding bedroeg in Zij heeft de certificaten niet met geleend geld gefinancierd en zij heeft geen kosten gemaakt tot verwerving van de dividenden die op haar certificaten zijn uitgekeerd. Ook belanghebbendes eveneens in België wonende stiefzoon bezit twee certificaten. De overige 91 certificaten zijn in handen van binnenlands belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. 2.3 Aan de belanghebbende is op haar certificaten in 2003 tot en met keer dividend ter beschikking gesteld waarop steeds Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. In 2007 ontving zij zes keer dividend ad in totaal Daarop is ,80 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen, verdeeld als volgt: 2.4 Over de in 2007 ontvangen dividenden was de belanghebbende in België personenbelasting verschuldigd ad 25% van het netto dividend (dus na aftrek van de Nederlandse dividendbelasting als verwervingskosten) of ,50.(1) Het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) voorziet niet in verrekening van de Nederlandse dividendbelasting met de Belgische personenbelasting. De omvang van het door de belanghebbende in 2007 ontvangen dividend is volgens het Hof normaal. 2.5 Tegen elk van de 29 inhoudingen van dividendbelasting is bezwaar gemaakt, door de
5 belanghebbende of de Holding, op grond van de stelling dat inhouding in strijd is met het recht van de Europese Unie (EU) omdat binnenlands belastingplichtigen onder alle omstandigheden de te hunnen laste ingehouden Nederlands dividendbelasting kunnen verrekenen of terug krijgen, en de dividendbelasting niet verrekend kan worden in België. De Inspecteur(2) heeft gedagtekend 29 maart 2010 alle 29 bezwaren ongegrond verklaard bij een in één geschrift vervatte uitspraak. Tegen die uitspraak hebben de belanghebbende en de Holding beroep ingesteld bij de Rechtbank Breda. 3. Het geding in feitelijke instanties 3.1 Tijdens de schriftuurwisseling in eerste aanleg zijn de belanghebbende en de Inspecteur overeengekomen dat (i) de beroepsprocedure wordt beperkt tot de zes inhoudingen in 2007, (ii) de uitspraak op bezwaar tegen de overige inhoudingen wordt aangehouden totdat deze procedure tot een einde is gebracht(3) en (iii) het bezwaar tegen de zes inhoudingen in 2007 word geacht mede te zijn gemaakt door de belanghebbende.(4) 3.2 Op belanghebbendes beroep op EU-recht heeft de Rechtbank(5) eerst de maatstaf van vergelijking tussen binnenlandse en buitenlandse dividendgenieters onderzocht en is zij tot de conclusie gekomen dat de totale Nederlandse heffing (voor inwoners: dividendbelasting plus inkomstenbelasting) in ogenschouw moet worden genomen: " De eerste vraag die voorligt is of de vergelijking tussen binnenlandse en buitenlandse situaties moet worden beperkt tot enkel de inhouding van de dividendbelasting of dat ook de overige relevante belastingwetgeving, en derhalve het systeem van de Wet IB 2001, daarin betrokken moet worden In het arrest van het Hof van Justitie van de EG (HvJ) van 19 januari 2006, nr. C-265/04 (Bouanich) (VN 2006/7.5) overwoog het HvJ: "51. Aangezien de belastingregeling die voortvloeit uit de Frans-Zweedse overeenkomst, uitgelegd in het licht van het commentaar bij het OESO-modelverdrag, deel uitmaakt van het in het hoofdgeding toepasselijk rechtskader en als zodanig door de verwijzende rechterlijke instantie is gepresenteerd, dient het Hof hiermee rekening te houden om een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te geven. Het staat niet aan het Hof om het nationale recht uit te leggen of om de toepassing ervan op het concrete geval te onderzoeken (zie met name arresten van 24 oktober 1996, Dietz, C-435/93, Jurispr. blz. I-5223, punt 39, en 30 april 1998, Thibault, C-136/95, Jurispr. blz. I-2011, punt 21)." Naar het oordeel van de rechtbank is de Wet IB 2001 evenzeer onderdeel van het in casu toepasselijke rechtskader als de Wet op de dividendbelasting en het verdrag.(6) Daarom kan niet worden volstaan met de vaststelling dat, voor wat betreft de heffing van dividendbelasting, van onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners geen sprake is. Tevens moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van discriminatie ten opzichte van binnenlandse belastingplichtigen derhalve de totale heffing in de beschouwing worden betrokken." 3.3 De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat op basis van die vergelijkingsmaatstaf een buitenlandse dividendgenieter ongunstiger wordt behandeld dan een binnenlandse dividendgenieter, en dat aldus het vrije kapitaalverkeer belemmerd wordt: "4.7. Uitgaande van het volledige Nederlandse rechtskader is sprake van het volgende verschil in behandeling tussen een binnenlands belastingplichtigen en belanghebbende als buitenlands belastingplichtige: -de binnenlands belastingplichtige krijgt de geheven dividendbelasting volledig terug maar is inkomstenbelasting verschuldigd over het inkomen uit sparen en beleggen uit de aandelen. Per saldo zou de binnenlands belastingplichtige dus verschuldigd zijn 1,2% x = De rechtbank is van oordeel dat het past in het systeem van de Wet IB 2001 om voor het inkomen uit sparen en beleggen uitsluitend de waarde van de aandelen in aanmerking te nemen en volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat ook het uitgekeerde dividend gerekend moet worden tot de
6 heffingsgrondslag. De rechtbank acht dat standpunt onjuist omdat het dividend, voor zover het betrekking heeft op de winst uit 2006 of de begin 2007 bestaande winstcapaciteit, al in de waarde van de aandelen per 1 januari 2007 zal zijn verdisconteerd. Ten tweede acht de rechtbank dat standpunt onjuist omdat volstrekt onduidelijk is of het in 2007 uitgekeerde dividend bij belanghebbende, zo zij binnenlands belastingplichtig was, op 31 december 2007 nog als vermogen aanwezig was en tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen zou hebben behoord. -de door belanghebbende feitelijk verschuldigde belasting bedraagt Nu niet in geschil is dat belanghebbende de dividendbelasting in België niet kan verrekenen, wordt zij inderdaad ongunstiger behandeld dan binnenlands belastingplichtigen. Dat maakt het voor Belgische belastingplichtigen minder aantrekkelijk om in Nederlandse aandelen te beleggen. Derhalve is sprake van beperking van de vrijheid van kapitaalverkeer (artikel 56 van het EG-Verdrag, thans artikel 63 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie) Artikel 56 van het EG-verdrag verbiedt alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten. Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, bepaalt - voor zover hier van belang - dat dit verbod niet afdoet aan het recht van de lidstaten de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot de plaats waar hun kapitaal is belegd. Daarbij dient het derde lid van dit artikel in acht te worden genomen. Dit lid bepaalt dat bedoelde belastingbepalingen geen middel mogen vormen tot een willekeurige discriminatie of verkapte beperking van het kapitaalverkeer Het is vaste jurisprudentie van het HvJ dat een ongunstigere behandeling van buitenlands belastingplichtigen slechts dan verenigbaar is met de vrijheid van kapitaalverkeer indien het (a) objectief gezien ongelijke gevallen betreft of (b) indien voor de ongelijke behandeling een rechtvaardiging bestaat Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van een binnenlandse aandeelhouder van een Nederlandse vennootschap objectief gezien vergelijkbaar met die van een buitenlandse aandeelhouder in die Nederlandse vennootschap. Steun voor dat oordeel vindt de rechtbank in de overwegingen van het HvJ in het eerder genoemde arrest Bouanich en in het arrest in de zaak Commissie/Italië (HvJ EG 19 november 2009, zaak C540/07)." 3.4 Op grond van die twee, door haar geciteerde arresten van het HvJ EU komt de Rechtbank tot het oordeel dat art. 58(1)(a) EG-Verdrag geen grondslag biedt voor de geconstateerde ongelijke behandeling en zij ziet ook geen (andere) rechtvaardigingsgrond. Zij acht nochtans Nederland niet gehouden onder alle omstandigheden volledige teruggaaf (full credit) van de dividendbelasting aan buitenlandse dividendgenieters te verlenen: "4.12. Vervolgens dient nog te worden vastgesteld of voor de verschillende behandeling sprake is van een andere rechtvaardigingsgrond. Naar het oordeel van de rechtbank kan de in artikel 23, paragraaf 1, onderdeel b van het verdrag Nederland-België opgenomen verrekeningsbepaling de ongelijke behandeling niet rechtvaardigen, nu immers vaststaat dat de Belgische wetgeving geen verrekening van de Nederlandse dividendbelasting met de Belgische belasting mogelijk maakt. Nederland heeft ondanks het opnemen van deze bepaling niet gegarandeerd dat de per saldo hogere Nederlandse heffing in België ongedaan wordt gemaakt. Andere rechtvaardigingsgronden zijn gesteld noch gebleken De rechtbank ziet echter geen reden voor teruggaaf van de volledige dividendbelasting, zoals belanghebbende bepleit. Dat zou er op neerkomen dat Nederland de dubbele belasting ongedaan zou moeten maken die ontstaat doordat ook België belasting heft over het dividend. Zoals het HvJ heeft geoordeeld in het arrest van 10 februari 2011, nr. C-436/08 en C-437/08 (Haribo en Salinen) kunnen dividenden die door een in de ene lidstaat gevestigde vennootschap aan een in een andere lidstaat wonende aandeelhouder worden uitgekeerd, aan een juridische dubbele belasting worden onderworpen. Het HvJ oordeelde dat de lidstaat waarin de aandeelhouder woont, die dubbele belasting niet ongedaan hoeft te maken. De rechtbank is van oordeel dat er geen enkele grond is om te oordelen dat het dan op de weg ligt van de bronstaat om de dubbele belasting ongedaan te
7 maken. Krachtens internationaal algemeen aanvaarde uitgangspunten is het immers aan de woonstaat om een eventueel optredende dubbele belasting ten aanzien van zijn inwoners weg te nemen Al het vorenoverwogene leidt er toe dat belanghebbende recht heeft tot teruggaaf van belasting voor zover zij ter zake van de aandelen en het inkomen daaruit per saldo ongunstiger wordt behandeld dan een binnenlands belastingplichtige. Zoals berekend onder 4.6.(7) is belanghebbende per saldo min of 527 meer belasting verschuldigd dan een binnenlands belastingplichtige. Zij heeft dan recht op teruggaaf van dat bedrag. Nu de geheven dividendbelasting pas bij de laatste dividenduitkering in november 2007 de belasting overtrof die een binnenlands belastingplichtige verschuldigd zou zijn geweest, dient de teruggaaf te geschieden over dit tijdvak. Dat betekent dat het beroep in die zaak met procedurenummer 11/2588 gegrond is en in de andere zaken ongegrond." 3.5 De Inspecteur heeft in alle zes zaken hoger beroep ingesteld bij het Hof 's-hertogenbosch. Omdat de Rechtbank alleen het beroep in zaak nr. 11/2588 gegrond heeft verklaard en in de overige zaken ongegrond, heeft de Inspecteur geen belang bij het in die overige zaken ingestelde hoger beroep. Het Hof heeft daarom de Inspecteur in de zaken met (Hof)nummers 11/00653 tot en met 11/00657 nietontvankelijk verklaard (r.o. 4.1). 3.6 De belanghebbende heeft verweer gevoerd tegen het hogere beroep van de Inspecteur en te dier gelegenheid ook incidenteel hoger beroep ingesteld in alle zes zaken. Het Hof heeft het geschil in hoger beroep als volgt omschreven: "3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: I. Heeft de omstandigheid dat de van binnenlandse belastingplichtigen geheven dividendbelasting onbeperkt verrekenbaar is met de door hen verschuldigde inkomstenbelasting, waarbij een eventueel overschot wordt teruggegeven, en dat door inwoners van EU-landen, zoals belanghebbende, alleen de van hen geheven dividendbelasting kan worden verrekend welke betrekking heeft op bestanddelen van hun in Nederland belastbaar inkomen, tot gevolg dat ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen in wezen de dividendbelasting is afgeschaft en ten aanzien van inwoners van EUlanden niet en, zo ja, is zulks in strijd met het gemeenschapsrecht, zodat het totale bedrag van de in het onderhavige jaar van belanghebbende geheven dividendbelasting ad ,80 aan haar dient te worden teruggegeven? II. Zo neen, heeft belanghebbende op grond van het gemeenschapsrecht eveneens recht op onbeperkte verrekening, met teruggaaf van een eventueel overschot, van de van haar geheven dividendbelasting met de door haar ter zake van de door haar genoten en aan Nederland ter heffing toegewezen AOW- en pensioenuitkeringen verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting? III. Zo neen, is de relevante belastingdruk op de door belanghebbende genoten (...) dividenden hoger dan de relevante belastingdruk geweest zou zijn als zij binnenlands belastingplichtig was en, zo ja, dient dit excedent op grond van het gemeenschapsrecht aan haar te worden gerestitueerd? Belanghebbende is van mening dat al deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan." 3.7 Het Hof is met de Rechtbank van mening dat art. 56 EG (vrij kapitaalverkeer) van toepassing is, dat die vrijheid door Nederland wordt belemmerd en dat die belemmering niet wordt toegestaan door art. 58(1)(a) EG: "4.4. Niet uitgesloten kan worden dat de in het woonland - in dit geval België - geheven inkomstenbelasting over dividenden ontvangen van Nederlandse vennootschappen minder bedraagt
8 dan de op die dividenden (met toepassing van een vigerend belastingverdrag) ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Dit betekent dat niet-ingezetenen van Nederland die niet buitenlands belastingplichtig zijn voor de inkomsten uit (certificaten van) aandelen in Nederlandse vennootschappen en die de op de dividenden ingehouden Nederlandse dividendbelasting in hun woonland niet als voorheffing kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting nadeliger af kunnen zijn dan ingezetenen van Nederland die, behoudens een enkele hier niet terzake doende uitzondering, de op de dividenden ingehouden dividendbelasting wèl als voorheffing kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting. Die potentieel minder gunstige behandeling zou niet-ingezetenen ervan kunnen weerhouden om te beleggen in (certificaten van) aandelen in Nederlandse vennootschappen, zodat sprake is van een beperking in de zin van artikel 56 van het EG-Verdrag De vraag is evenwel of die beperking gerechtvaardigd is vanuit het oogpunt van de bepalingen van het EG-verdrag. In dat kader is van belang dat artikel 58, lid 1, van het EG-verdrag, voor zover hier van belang, bepaalt dat het bepaalde in artikel 56 niets afdoet aan het recht van de lidstaten de terzake dienende bepalingen in hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats. Dat onderscheid mag ingevolge artikel 58, lid 3, van het EG-Verdrag echter geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer vormen. Daartoe dient onderzocht te worden of het onderhavige verschil in behandeling tussen ingezetenen en nietingezetenen betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn of wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang (zie onder andere het arrest HvJ EG 7 september 2004, nr. C-319/02 (Manninen), BNB 2004/401) De Inspecteur stelt dat de situaties van ingezetenen en niet-ingezetenen zoals belanghebbende niet objectief vergelijkbaar zijn, omdat uit de op het OESO-modelverdrag gebaseerde - en door het gemeenschapsrecht onderschreven - bilaterale beginselen voortvloeit dat Nederland niet-ingezetenen als belanghebbende voor de inkomsten uit (certificaten van) aandelen in Nederlandse vennootschappen niet als buitenlands belastingplichtige in de heffing van inkomstenbelasting mag betrekken. Vanuit de Wet op de dividendbelasting 1965 zijn de situaties van ingezetenen en nietingezetenen volgens de Inspecteur wèl objectief vergelijkbaar; die situaties worden gelijk behandeld omdat in beide situaties sprake is van een heffing van 15% over dividenden Het Hof volgt de Inspecteur niet in deze stelling. Uit de op het OESO-modelverdrag gebaseerde bilaterale beginselen, waarbij de Inspecteur kennelijk doelt op de met betrekking tot dividenden volgens artikel 10 van het OESO-modelverdrag gangbare verdeling van heffingsbevoegdheden tussen woonstaat en bronstaat, vloeit geenszins voort dat Nederland als bronstaat niet-ingezetenen als belanghebbende voor de inkomsten uit (certificaten van) aandelen in Nederlandse vennootschappen niet in de heffing van inkomstenbelasting zou mogen betrekken. Het enige dat uit dit artikel voor een bronstaat voortvloeit is dat die staat het recht heeft dividenden van aldaar gevestigde vennootschappen overeenkomstig zijn nationale wetgeving te belasten alsmede onder welke omstandigheden hij is gehouden de belasting terzake te mitigeren. Over de wijze van belastingheffing, te weten betrekken in de inkomstenbelasting of heffing van dividendbelasting, legt dit artikel geen enkele maatstaf of beperking aan. Overigens maakt het voor de objectieve vergelijkbaarheid van de onderhavige situaties ook niet uit of niet-ingezetenen als belanghebbende in de heffing van inkomstenbelasting kunnen worden betrokken. Slechts van belang is of dividenden van dergelijke niet-ingezetenen door de bronstaat, evenals dividenden van ingezetenen, in de belastingheffing als zodanig worden betrokken (vergelijk onder andere het arrest HvJ EG 12 december 2006, nr. C-374/04 (Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation), BNB 2007/131). In de onderhavige kwestie is dit het geval. Niet van belang is dat bij niet-ingezetenen als belanghebbende over dividenden uitsluitend dividendbelasting wordt geheven en bij ingezetenen dividendbelasting (als voorheffing) en inkomstenbelasting (met verrekening van de voorheffing). Gelet hierop is derhalve sprake van objectief vergelijkbare situaties. Hetgeen de Inspecteur in dit kader voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen behandeling meer. Nu de zogeheten vermogensrendementsheffing het karakter heeft van heffing van inkomstenbelasting over de inkomsten uit de van de
9 rendementsgrondslag deel uitmakende vermogensbestanddelen, dient de in de omschrijving van het geschil onder I vermelde vraag derhalve ontkennend te worden beantwoord De in de omschrijving van het geschil onder II vermelde vraag behoeft in de onderhavige zaak niet te worden beantwoord. Bevestigende beantwoording van die vraag maakt immers het heffen van dividendbelasting van buitenlandse belastingplichtigen, zoals belanghebbende, niet onrechtmatig, maar heeft alleen tot gevolg dat zodanige belastingplichtigen bij de heffing van inkomstenbelasting die dividendbelasting alsnog onbeperkt kunnen verrekenen, dan wel gerestitueerd kunnen krijgen." 3.8 Het Hof oordeelt vervolgens dat de belastingdruk op de dividenden hoger is dan het geval zou zijn geweest als de belanghebbende een binnenlander was, maar dat dit, anders dan door de belanghebbende in haar incidenteel hoger beroep gesteld, niet betekent dat de Inspecteur de ingehouden dividendbelasting volledig dient terug te geven (geen full credit): "4.9. Vervolgens betreft het geschil de vraag of de dividenden in de situatie van belanghebbende fiscaal nadeliger worden behandeld dan gelijke dividenden van een ingezetene. Uit het arrest HvJ EG 19 januari 2006, nr. C-265/04 (Bouanich), V-N 2006/7.5, leidt het Hof af dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden indien de belastingdruk op de dividenden van een ingezetene lager is dan de belastingdruk op de dividenden van belanghebbende, bepaald met inachtneming van artikel 10, paragraaf 2, van het Verdrag. Een en ander komt erop neer dat beoordeeld dient te worden of de inkomstenbelasting die belanghebbende verschuldigd zou zijn over 4% van de voor het jaar 2007 geldende gemiddelde waarde van haar certificaten van aandelen in de Holding (hierna: de binnenlandse belastingdruk) minder bedraagt dan de op die dividenden ingehouden dividendbelasting van ,80. Hierbij houdt het Hof rekening met de omstandigheid dat belanghebbende ter zake van deze certificaten geen schulden is aangegaan alsmede dat zij in 2007 geen op de dividenden drukkende kosten heeft gemaakt. Het Hof houdt geen rekening met heffingvrij vermogen en heffingskortingen, omdat gesteld nog gebleken is dat wordt voldaan aan de 90%-norm volgens het arrest HvJ EG 14 februari 1995, nr. 279/93 (Schumacker), V-N 1995, blz. 1129, punt 28 (zie ook het arrest HR 9 december 2011, nr. 10/01409, BNB 2012/44). De binnenlandse belastingdruk bedraagt 30% van 4% (forfaitair rendement) van (gemiddelde waarde van de certificaten van aandelen in 2007) = ,94. In de situatie van belanghebbende bedraagt de belastingdruk op de onderhavige dividenden 15% van = ,80. Er is derhalve tot een bedrag van ,80 minus ,94 is 526,86 sprake van een benadeling Het Hof verwerpt de door de Inspecteur gestelde alternatieve berekeningen van de binnenlandse belastingdruk. Het gaat daarbij om de volgende alternatieven: (i) berekening van de binnenlandse belastingdruk waarbij rekening wordt gehouden met het wereldvermogen c.q. het overige Nederlandse vermogen van belanghebbende, (ii) berekening van de binnenlandse belastingdruk waarbij, zo begrijpt het Hof althans, de gemiddelde waarde van de certificaten van aandelen in de Holding over een reeks van jaren wordt gemiddeld, en (iii) berekening van de binnenlandse belastingdruk waarbij de gemiddelde waarde van de certificaten van aandelen in de Holding wordt verhoogd met het gemiddelde van de door de belanghebbende in de jaren 2006 en 2007 op deze certificaten ontvangen dividend. Het Hof verwerpt deze alternatieven, omdat: (i) aldus bezittingen en schulden die in geen enkel verband staan met de certificaten van aandelen in de Holding bepalend zouden zijn voor de vraag of de onderhavige inhouding van dividendbelasting een benadeling impliceert, (ii) de Wet IB 2001 niet voorziet in middeling van de gemiddelde waarde van bezittingen en schulden over een reeks van jaren, en (iii) volgens de Wet IB 2001 voor de gemiddelde waarde van bezittingen en schulden over een jaar uitsluitend de waarde van bezittingen en schulden op 1 januari en 31 december van dat jaar van belang is Het Hof verwerpt tevens de stelling van belanghebbende dat het gemeenschapsrecht noopt tot
10 teruggaaf van het gehele bedrag van ,80 aan ingehouden dividendbelasting. Uit het arrest HvJ EG 19 januari 2006, nr. C-265/04 (Bouanich), V-N 2006/7.5, volgt dat voor de beoordeling van de aanwezigheid van een benadeling de wijze waarop en de naam waaronder in buitenlandse en binnenlandse situaties belasting wordt geheven niet bepalend zijn (zie ook hetgeen onder 4.7 is overwogen). Bepalend in dat verband is slechts het netto dividend dat in die situaties na belastingheffing resteert. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond." 3.9 Het Hof heeft vervolgens onder verwijzing naar de zaak Amurta(8) geoordeeld dat Nederland het exces aan dividendbelasting boven hetgeen in box 3 verschuldigd zou zijn geweest, moet neutraliseren door het terug te geven en dat daaraan niet afdoet dat België de Nederlandse dividendbelasting als verwervingskosten in aftrek heeft toegelaten: "4.12. Vervolgens is de vraag aan de orde of de onder 4.9 berekende benadeling in de situatie van belanghebbende in de woonstaat wordt geneutraliseerd. De Inspecteur stelt dat dit het geval is, omdat (i) aan Nederland als bronstaat niet kan worden tegengeworpen dat de woonstaat België, gelet op artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf b, van het Verdrag heeft verzuimd verrekening te verlenen van de ingehouden Nederlandse dividendbelasting met de door belanghebbende verschuldigde Belgische personenbelasting, en (ii) zo dit niet het geval is, de woonstaat België vanwege de (...) aftrek op de heffingsgrondslag(9) van de ingehouden Nederlandse dividendbelasting feitelijk de benadeling van 526,86 heeft geneutraliseerd Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van een verzuim als door de Inspecteur onder (i) hiervóór is gesteld. In artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf b, van het Verdrag is bepaald dat België voor dividenden als van belanghebbende, voorkoming van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode verleent onder het voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting. Uit de gezamenlijke artikelsgewijze toelichting die als bijlage is gevoegd bij de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot goedkeuring van dit Verdrag blijkt dat het voorbehoud ziet op artike285 en verder van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3, blz. 54). In de situatie van belanghebbende zou volgens dit artikel 285 voor de desbetreffende dividenden tot een forfaitair bedrag verrekening van Nederlandse belasting zijn verleend voor zover die dividenden in Nederland onderworpen waren aan een gelijkaardige belasting als de personenbelasting.(10) Aangezien dit laatste niet het geval is, is van een verzuim aan Belgische zijde geen sprake. In dit verband wijst het Hof nog op de arresten HvJ EG 14 november 2006, nr. C- 513/04 (Kerckhaert-Morres), BNB 2007/73, en HvJ EG 16 juli 2009, nr. C-128/08 (Damseaux), V-N 2009/39.7, waaruit volgt dat artikel 285 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet strijdig is met het gemeenschapsrecht Voorts is het Hof van oordeel dat de (...) aftrek van Nederlandse dividendbelasting niet leidt tot een rechtsgeldige neutralisering van de onderhavige benadeling. Uit het arrest HvJ EG 8 november 2007, nr. C-379/05 (Amurta), V-N 2007/57.16, volgt immers dat daarvoor is vereist dat de aftrekmethode is opgenomen in het Verdrag, hetgeen niet het geval is. De door België aan belanghebbende voor de dividenden verleende voorkoming van dubbele belasting volgens de aftrekmethode kwalificeert dan ook als een unilaterale voorkomingsmethode. De omstandigheid dat de aftrekmethode er feitelijk toe heeft geleid dat België het gehele bedrag van de benadeling ad 526,86 heeft gecompenseerd (25% van ,80 is 4.026,45) is daarbij niet van belang Ten slotte stelt de Inspecteur dat, indien in de situatie van belanghebbende een beperking van artikel 56 EG-verdrag aanwezig wordt geacht, deze beperking wordt gerechtvaardigd door de noodzaak tot het behoud van de aan het Nederlandse stelsel inzake de belasting van dividenden bij ingezetenen en niet-ingezetenen ten grondslag liggende coherentie. In casu zou deze coherentie
11 volgens de Inspecteur worden verstoord doordat Nederland als bronstaat aldus gehouden zou zijn aan een niet-ingezetene voorkoming van juridische dubbele belasting te verlenen. Het Hof verwerpt deze stelling. In de onderhavige zaak gaat het om het realiseren - op basis van artikel 56 van het EGverdrag - van een gelijke belastingdruk op Nederlandse dividenden genoten door ingezetenen en niet-ingezetenen, waarbij voorkoming van juridisch dubbele belasting door Nederland niet aan de orde is. Ook anderszins is het Hof niet gebleken dat de onderhavige beperking van artikel 56 van het EG-verdrag gerechtvaardigd kan worden Het Hof heeft in 4.9 geoordeeld dat bij belanghebbende tot een bedrag van 526,86 sprake is van een benadeling. Omdat de Rechtbank het bedrag van de benadeling heeft vastgesteld op 527 is het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond." 3.10 Het Hof heeft (i) het principale hoger beroep van de Inspecteur in de zaak met Hofnr. 11/00658 (Rechtbanknr. 11/2588) ongegrond verklaard(11), (ii) belanghebbendendes incidentele beroep in alle zes zaken ongegrond verklaard(12), (iii) de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar in de zaak met Hofnummer 11/00658 op het principale hoger beroep vernietigd(13), en (iv) de uitspraken op bezwaar in de overige vijf zaken bevestigd.(14) 4. Het geding in cassatie 4.1 De Staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) heeft tijdig en regelmatig cassatieberoep ingesteld in de zaken met Hofnrs 11/00653 en 11/ De belanghebbende heeft zelfstandig cassatieberoep ingesteld in de zaken (Hofnrs 11/00653 t/m 11/00657 en incidenteel cassatieberoep in de zaak met Hofnr. 11/00658, dus in alle zes zaken. De partijen hebben zich schriftelijk tegen elkaars cassatieberoepen verweerd. De Staatssecretaris heeft afgezien van repliek. De belanghebbende heeft op het verweerschrift van de Staatssecretaris niet gereageerd. 4.2 De belanghebbende stelt twee middelen voor die ik als volgt samenvat: (i) Het Hof heeft ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat niet de volle dividendbelasting hoeft te worden teruggegeven (r.o. 4.11), nu in een interne situatie de dividendbelasting volledig wordt verrekend en zonodig gerestitueerd, zodat in feite van inwoners geen dividendbelasting wordt geheven. Voor buitenlands belastingplichtigen is geen sprake van een voorheffing op de inkomstenbelasting omdat Nederland buitenlands belastingplichtigen voor beleggingsdividend niet in de inkomstenbelasting betrekt. Bij binnenlands belastingplichtigen is het mogelijk dat beleggingsdividend geheel onbelast blijft, bijvoorbeeld door schulden of heffingsvrij vermogen in box 3. Dat de belanghebbende geen financieringsschulden heeft, is irrelevant. De ongerechtvaardigde ongelijkheid tussen een inwoner en de belanghebbende kan enkel worden opgeheven door een full credit ter zake van de Nederlandse dividendbelasting: volledige restitutie; (ii) (kennelijk subsidiair) Het Hof heeft ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat belanghebbendes benadeling ten opzichte van een vergelijkbare inwoner 526,86 bedraagt zodat slechts dat bedrag hoeft te worden teruggegeven (r.o. 4.9 en 4.16). Het Hof leidt uit de zaak Schumacker(15) ten onrechte af dat bij de berekening van de box 3-belasting ten laste van de vergelijkbare ingezetene geen heffingsvrij vermogen in aanmerking hoeft te worden genomen (r.o. 4.9). Schumacker is volgens de belanghebbende in haar geval niet relevant omdat zij, anders dan Schumacker, voor het litigieuze inkomen niet in de inkomstenbelasting wordt betrokken. Het fiscale nadeel dat moet worden teruggegeven bedraagt daarom - na aftrek van heffingsvrij vermogen - niet 526,86 maar 763,24.(16) Het Hof heeft terecht geoordeeld dat eventuele andere inkomstenbestanddelen bij de vergelijking buiten beschouwing blijven (r.o. 4.10). Het wel in aanmerking nemen van heffingsvrij vermogen maar niet van overige vermogensbestanddelen kan gegrond worden op het arrest Gerritse.(17) 4.3 De Staatssecretaris voert als volgt verweer:
12 Ad middel (i)de belastingdruk bij een inwoner ter zake van eenzelfde dividend zou geenszins nihil zijn. Het Hof is bij de bepaling van die druk terecht uitgegaan van het ontbreken van schulden in verband met de certificaten en van op de dividenden drukkende kosten, nu die er feitelijk niet zijn. Bij de berekening van de vergelijkbare binnenlandse belastingdruk hoeft geen rekening te worden gehouden met heffingvrij vermogen of heffingskortingen, nu niet gesteld of gebleken is dat de belanghebbende voldoet aan de Schumackernorm (zij heeft haar box 3 inkomen niet geheel of nagenoeg uitsluitend in Nederland verworven). Ad middel (ii)nu gesteld noch gebleken is dat de belanghebbende voldoet aan de Schumacker-criteria, valt niet in te zien waarom zij net als een ingezeten aandeelhouder wél recht zou hebben op heffingsvrij vermogen, maar, anders dan een ingezeten aandeelhouder, overige bezittingen niet in aanmerking zou hoeven nemen. De zaak Gerritse is irrelevant omdat die aan een bepaalde inkomstenbron toerekenbare verwervingskosten betrof, terwijl heffingvrij vermogen niet aan enige bepaalde inkomensbron is verbonden. 4.4 De Staatssecretaris stelt zelf één middel voor: schending van art. 1(1) en 5 Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB), art. 56 EG en art. 8:77 Awb. Hij acht onjuist 's Hofs oordeel dat het EU-recht ertoe noopt ingehouden dividendbelasting ad 526,86 terug te geven op de grond dat de bronheffingsdruk op belanghebbendes dividenden 526,86 hoger is dan de gecombineerde druk van dividend- en inkomstenbelasting op dezelfde dividenden bij een vergelijkbare inwoner. Het Hof heeft verzuimd te onderzoeken - zoals het wél had moeten doen, blijkens HvJ EU Philips Electronics UK Ltd(18) - of niet-ingezetenen en ingezetenen bezien vanuit het doel van de litigieuze nationale regeling (in casu de dividendbelasting) objectief gelijk zijn en of zij vanuit dat oogpunt ongelijk worden behandeld. Reeds dit verzuim vitieert 's Hofs oordeel dat zich een beperking van het kapitaalverkeer zou voordoen. Voorts veronachtzaamt het Hof ten onrechte dat België ,50 personenbelasting over de dividenden heeft geheven; dat is meer dan de Nederlandse dividendbelasting ad ,80. Als de belanghebbende de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen met de Belgische personenbelasting is dat dus niet een gevolg van een lagere belastingdruk in België (er is voldoende verrekeningsbasis), maar van de Belgische wetgeving die niet voorziet in verrekening van buitenlandse bronbelasting. Het Hof heeft de objectieve vergelijkbaarheid van de binnenlandse en de grensoverschrijdende situatie pas beoordeeld bij de vraag of de door hem ten onrechte geconstateerde beperking is gerechtvaardigd, en komt dan onder verwijzing naar art. 10 OESO- Modelverdrag tot het onjuiste oordeel dat de situaties objectief vergelijkbaar zijn (r.o. 4.7). Het Hof miskent dat het EU-recht volgens vaste rechtspraak de lidstaten vrijlaat hun heffingsbevoegdheden bilateraal te verdelen en hun methode (if any) van voorkoming van juridische dubbele belasting te kiezen. Bij de uitoefening van heffingsbevoegdheid mogen de lidstaten weliswaar de Verdragsvrijheden niet schenden, maar het is de lidstaten geenszins verboden hun belastingregelingen te baseren op de algemene beginselen van internationaal belastingrecht. Volgens die beginselen - die ook aan het belastingverdrag tussen Nederland en België 2001 (het Verdrag) ten grondslag liggen - is het aan de woonstaat (België) om juridische dubbele belasting te voorkomen door de Nederlandse bronheffing te verrekenen met de Belgische personenbelasting. Het EU-recht eist niet van de bronstaat dat hij juridische dubbele belasting voorkomt door verrekening of teruggaaf van zijn bronheffing, als hij maar - zoals in casu - binnenlands en uitgaand dividend naar hetzelfde tarief in zijn (bron)belasting betrekt. Dit volgt uit de arresten Damseaux(19) en Haribo en Salinen(20) die, hoewel gewezen voor de woonstaat, ook voor de bronstaat gelden. Het Hof Den Bosch heeft bij de vergelijking tussen de grensoverschrijdende en de binnenlandse situatie ten onrechte de box 3 heffing voor ingezetenen meegerekend. De vergelijking is beperkt tot het Nederlandse optreden als bronstaat conform de bij Verdrag overeengekomen verdeling van heffingsbevoegdheid. Aldus ook Hof Amsterdam 24 mei 2012, nrs. 10/00608 en 10/00617 t/m 10/00620, LJN BW6483.(21) 4.5 (kennelijk subsidiair:) Als belanghebbendes situatie wél objectief vergelijkbaar is met een interne situatie, dan is het Hof ten onrechte bij de bepaling van de in een interne situatie verschuldigde box 3 heffing uitgegaan van een rendement ad 4% over de gemiddelde waarde van de certificaten in De nadeelberekening en daarmee de vraag of zich een belemmering van EU-vrijheden voordoet, wordt daardoor bepaald door de dividendpolitiek van de uitdelende vennootschap; dat maakt onwenselijke
13 manipulatie mogelijk. Een reëler beeld ontstaat als bij de vergelijking tussen de dividendbelasting ten laste van niet-ingezetenen en de belastingdruk voor ingezetenen een langere periode dan één jaar bezien wordt. Het Hof heeft ten onrechte het verzoek van de Inspecteur gepasseerd om de partijen op te dragen over andere jaren dan 2007 informatie te verstrekken, op grond van zijn kennelijke, maar onjuiste opvatting dat de Wet IB 2001 niet voorziet in middeling van de waarde van bezittingen en schulden over een reeks van jaren. Het Hof kon ook niet feitelijk vaststellen (r.o. 2.6) dat de omvang van het dividenden normaal was. Dat is een motiveringsgebrek. Het Hof heeft voorts ten onrechte de in 2006 en 2007 ontvangen dividenden niet in 2007 tot belanghebbendes box 3 grondslag gerekend; de Inspecteur had voor de nadeelberekening terecht de waarden van de dividenden meegerekend in box 3 en terecht geconcludeerd dat de belanghebbende alsdan geen nadeel heeft geleden, maar juist een voordeel van 610 heeft behaald in vergelijking met een inwoner die immers eveneens de door hem ontvangen dividenden tot zijn box 3 grondslag moet rekenen. 4.6 (kennelijk meer subsidiair:) als 's Hofs nadeelberekening ad 526,86 wél juist is, dan is onjuist 's Hofs oordeel dat dit nadeel niet zou zijn geneutraliseerd in België. Het Verdrag laat immers - conform het OESO-Commentaar op art. 23B OESO-Modelverdrag - de methode en de berekening van de voorkoming van juridisch dubbele belasting over aan de verdragsluitende staten. Het Verdrag met België bevat een verrekeningsbepaling waarmee de gevolgen van de beweerdelijke beperking van het vrije kapitaalverkeer worden geneutraliseerd (art. 23(1)(b) Verdrag). Gezien de arresten Amurta en Denkavit II(22) heeft Nederland daarmee voldoende gedaan om een mogelijke belemmering ongedaan te maken. Het beweerdelijke nadeel is voorts feitelijk geheel geneutraliseerd door aftrek, in België, van de Nederlandse dividendbelasting als kosten van verwerving van de dividenden. Dat België in haar nationale wetgeving niet voorziet in de verrekening waartoe art. 23(1)(b) Verdrag haar verplicht, kan Nederland niet worden aangerekend. 4.7 De belanghebbende verweert zich hiertegen als volgt. De Staatssecretaris gaat ten onrechte voorbij aan de zaak Bouanich,(23) die principieel identiek is aan belanghebbendes geval omdat ook in dat geval zowel de grondslagbepaling als het tarief voor inwoners afweken van die voor nietinwoners. Gezien dat arrest doet niet ter zake welke belasting de druk bepaalt, als de niet-inwoner maar niet ongunstiger wordt belast dan de inwoner. De arresten Damseaux en Haribo en Salinen zijn in casu irrelevant omdat de belanghebbende Nederland helemaal niet vraagt om internationale juridische dubbele belasting te voorkomen. Belanghebbendes Belgische belastingpositie is in dit geschil irrelevant. Damseaux en Haribo en Salinen zien alleen op het woonland; niet op het bronland. Ook de zaak Philips Electronics UK Ltd. doet niet ter zake omdat die een vestigingsplaatskwestie betrof. De uitspraak van het Hof Amsterdam van 24 mei 2012 waarnaar de Staatssecretaris verwijst is rechtens onjuist, gezien de posterieure HvJ EU-arresten Commissie v. België(24) en Commissie v. Finland.(25) De Staatssecretaris miskent dat bij een ingezetene de heffing van inkomstenbelasting onder verrekening van de dividendbelasting tot een lagere belastingdruk leidt dan de dividendbelasting ten laste van een niet-ingezeten. 4.8 Ook onjuist acht de belanghebbende de stelling dat meer dan één jaar in aanmerking zou moeten worden genomen bij de vergelijking tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. De wetgever heeft er met de Wet IB 2001 voor gekozen het reële stelsel te verlaten en een forfaitair inkomen te belasten, en wel op jaarbasis. Voor vergelijking van gemiddelde belastingdrukken over vele jaren is werkelijke geen juridisch argument te bedenken. Het is ook volstrekt onduidelijk hoeveel en welke jaren dan in aanmerking zouden moeten worden genomen. De Inspecteur heeft overigens in bezwaar noch beroep om informatie over 'oude' dividenden gevraagd. 4.9 Van neutralisatie in België is volgens de belanghebbende geen sprake: de feitelijke belastingdruk op het brutodividend bedraagt 36,24%.(26) Dat is beduidend hoger dan de gecombineerde belastingdruk van de Nederlandse dividend- en inkomstenbelasting in een interne situatie. Onjuist is daarom de stelling dat het nadeel in België door kostenaftrek geneutraliseerd zou zijn. De fiscus zou zich pas op de zaak Amurta kunnen beroepen als de Belgische fiscus het nadeel ad 526,86 feitelijk aan de belanghebbende zou hebben gerestitueerd, hetgeen niet het geval is. De Staatssecretaris
ECLI:NL:HR:2013:1774. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/04717
ECLI:NL:HR:2013:1774 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-12-2013 Datum publicatie 20-12-2013 Zaaknummer 12/04717 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA1565,
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 08/04/2014
Datum van inontvangstneming : 08/04/2014 7' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 12/04717 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder nr.9..~4.a.b.4. 20 december 2013 Luxemburg, 1
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 08/04/2014
Datum van inontvangstneming : 08/04/2014 , C-'1O/-14- Luxembourg Entrée 1 3 JAN. 2014 Hoge Raad der Nederlanden. \)C(=, C-l/o/1 C( Derde Kamer Nr. 12/02502 20 december 2013 Ingeschreven Luxemburg, in het
Nadere informatieOfficiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht
STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22561 29 april 2016 Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht 25 april 2016 nr. DGB 2016/1731M
Nadere informatieECLI:NL:HR:2010:BM1206
ECLI:NL:HR:2010:BM1206 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 08/03539 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1206
Nadere informatie138 De Pensioenwereld in 2014
17 138 De Pensioenwereld in 2014 Beleggingen 139 EU-claims: geen grijs gedraaide plaat Auteurs: Susan Groot Koerkamp en Erwin Nijkeuter In de meeste Europese landen worden of werden buitenlandse pensioenfondsen
Nadere informatieIn cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:HR:2015:472 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-02-2015 Datum publicatie 27-02-2015 Zaaknummer 14/03069 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op :
Nadere informatieECLI:NL:RBARN:2008:BF9690
ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 28/05/2015
Datum van inontvangstneming : 28/05/2015 Vertaling C-176/15-1 Zaak C-176/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 20 april 2015 Verwijzende rechter: Tribunal de première instance
Nadere informatieECLI:NL:HR:2017:849. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04545
ECLI:NL:HR:2017:849 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-05-2017 Datum publicatie 12-05-2017 Zaaknummer 15/04545 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:118,
Nadere informatieECLI:NL:GHARL:2017:4777
ECLI:NL:GHARL:2017:4777 Instantie Datum uitspraak 07-06-2017 Datum publicatie 16-06-2017 Zaaknummer 16/00619 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Nadere informatieIs de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland
Is de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland SynVest is als fiscale beleggingsinstelling verplicht om 15% dividendbelasting in te houden op uitgekeerd dividend en dit af te dragen
Nadere informatieECLI:NL:RBHAA:2007:BC2681
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC2681 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 28-11-2007 Datum publicatie 01-02-2008 Zaaknummer 07/1531 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger
Nadere informatieECLI:NL:HR:2013:BX9444
ECLI:NL:HR:2013:BX9444 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-04-2013 Datum publicatie 12-04-2013 Zaaknummer 12/01372 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Cassatie Omzetbelasting.
Nadere informatieVindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak
ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging
Nadere informatieECLI:NL:GHARL:2017:5327
ECLI:NL:GHARL:2017:5327 Instantie Datum uitspraak 27-06-2017 Datum publicatie 28-07-2017 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 16/00521 en 16/00522 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken
Nadere informatieECLI:NL:GHDHA:2017:1341
ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00396
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 13/09/2012
Datum van inontvangstneming : 13/09/2012 Vertaling C-375/12-1 Zaak C-375/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 6 augustus 2012 Verwijzende rechter: Tribunal administratif de Grenoble
Nadere informatieZaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen
Zaak C-446/04 Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]
Nadere informatieCirculaire 2018/C/94 betreffende het vrijstellingsmechanisme in de internationale belastingverdragen
Eigenschappen Titel : Circulaire 2018/C/94 betreffende het vrijstellingsmechanisme in de internationale belastingverdragen Samenvatting : Deze circulaire beschrijft het mechanisme dat de woonstaat hanteert
Nadere informatieECLI:NL:RBDHA:2016:13238
ECLI:NL:RBDHA:2016:13238 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 06-10-2016 Datum publicatie 15-11-2016 Zaaknummer AWB - 16 _ 2197 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht
Nadere informatieECLI:NL:GHSHE:2017:1064
ECLI:NL:GHSHE:2017:1064 Instantie Datum uitspraak 17-03-2017 Datum publicatie 10-05-2017 Zaaknummer 16/00056 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch
Nadere informatieHoge Raad der Nederlanden. Arrest. Derde Kamer. Nrs. 09/00296 en 09/ september 2010
Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nrs. 09/00296 en 09/00400 24 september 2010 Arrest gewezen op de beroepen in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof
Nadere informatieBesluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen
Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Artikel XII Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
Nadere informatieDe Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,
Nadere informatieECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 20-09-2005 Datum publicatie 05-10-2005 Zaaknummer 04/04123 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht
Nadere informatieECLI:NL:HR:2008:BB6415
ECLI:NL:HR:2008:BB6415 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-09-2008 Datum publicatie 12-09-2008 Zaaknummer 43761 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BB6415
Nadere informatieECLI:NL:RBNHO:2015:1985
ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 Instantie Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak 23-03-2015 Datum publicatie 07-04-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 1993 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 15/09/2014
Datum van inontvangstneming : 15/09/2014 Vertaling C-386/14-1 Zaak C-386/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 augustus 2014 Verwijzende rechter: Cour administrative d appel
Nadere informatieECLI:NL:RBDHA:2015:9396
ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 31-07-2015 Datum publicatie 20-08-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_2521 ERF Belastingrecht Eerste
Nadere informatieECLI:NL:HR:2013:BZ5048
ECLI:NL:HR:2013:BZ5048 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 22-03-2013 Datum publicatie 22-03-2013 Zaaknummer 11/05644 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op
Nadere informatieBESCHIKKING VAN HET HOF (Vijfde kamer) 12 juli 2012 (*)
12/11/12 BESCHIKKING VAN HET HOF (Vijfde kamer) 12 juli 2012 (*) Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor procesvoering Artikel 63 VWEU Belastingwetgeving Dividenduitkering Bronheffing
Nadere informatieECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:
ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 15/09/2017
Datum van inontvangstneming : 15/09/2017 Samenvatting C-480/17-1 Zaak C-480/17 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering
Nadere informatieECLI:NL:CRVB:2009:BI9049
ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht
Nadere informatieUitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie
Nadere informatie1. Belanghebbende is een in Finland gevestigd ' open-end '-beleggingsfonds.
IZ /o(8 Den Haag, 8 APR 2012 Kenmerk: DGB 2012-1691 P dividendbelasting voor het jaar 2008. Van deze uitspraak is op 9 maart 2012 een afschrift aan de Belastingdienst/1 toegezonden. AAN DE HOGE RAAD DËR
Nadere informatieECLI:NL:GHSHE:2015:1379
ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 Instantie Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 17-04-2015 Zaaknummer 14/01065 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch
Nadere informatieAAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Den Haag, J A N 2014 Kenmerk: DGB 2014-20 X Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 4 december 2013, nr. 12/04836, op een beroepschrift van H i H n N M te «(Duitsland)
Nadere informatieECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388 Instantie Datum uitspraak 06-10-2011 Datum publicatie 01-02-2012 Zaaknummer 11/00219 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Belastingrecht
Nadere informatieDate de réception : 01/12/2011
Date de réception : 01/12/2011 Resumé C-544/11-1 Zaak C-544/11 Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof
Nadere informatieECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220
ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220 Instantie Datum uitspraak 17-10-2008 Datum publicatie 19-01-2009 Zaaknummer 07/00089 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Belastingrecht
Nadere informatieDe Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
LJN: BO3637, Hoge Raad, 09/00760 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-04-2011 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Omzetbelasting; art. 5, lid 3, en art. 13, B, aanhef en
Nadere informatieECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 25-07-2008 Datum publicatie 05-08-2008 Zaaknummer 07/6768 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste
Nadere informatieECLI:NL:RBZWB:2017:1974
ECLI:NL:RBZWB:2017:1974 Instantie Datum uitspraak 30-03-2017 Datum publicatie 02-05-2017 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 7470 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 06/03/2017
Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 07/06/2013
Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 c. -A601A3-0) Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer c "~" - I: Luxemboure Nr. 11/05307 Entrée 2 8 MARS 2013 1 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof
Nadere informatieECLI:NL:RBDHA:2016:6102
ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 26-05-2016 Datum publicatie 23-06-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 5196 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht
Nadere informatieECLI:NL:GHARL:2017:1064
ECLI:NL:GHARL:2017:1064 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 14-02-2017 Datum publicatie 24-02-2017 Zaaknummer 1600162 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:175, Bekrachtiging/bevestiging
Nadere informatie1 Het geding in feitelijke instanties
Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende
Nadere informatieECLI:NL:RBZWB:2016:4850
ECLI:NL:RBZWB:2016:4850 Instantie Datum uitspraak 19-07-2016 Datum publicatie 01-12-2016 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 15 _ 5497 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie
Nadere informatieBESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *
WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige
Nadere informatieECLI:NL:RBZWB:2015:8725
ECLI:NL:RBZWB:2015:8725 Instantie Datum uitspraak 20-10-2015 Datum publicatie 12-04-2016 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 3746 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht
Nadere informatieARREST VAN HET HOF (Zevende kamer) 11 september 2014 (*)
ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer) 11 september 2014 (*) Prejudiciële verwijzing Inkomstenbelasting Wetgeving ter voorkoming van dubbele belasting Belasting van in een andere lidstaat dan de woonstaat
Nadere informatieInhoudsindicatie Gegevens. Uitspraak. ECLI:NL:RBHAA:2010:BN3060, Rechtbank Haarlem, , AWB 08/5180, AWB 09/2310, AWB 09/3860 en AWB 09/3861
ECLI:NL:RBHAA:2010:BN3060, Rechtbank Haarlem, 03-08-2010, AWB 08/5180, AWB 09/2310, AWB 09/3860 en AWB 09/3861 Inhoudsindicatie Gegevens Instantie Datum uitspraak Datum Publicatie Rechtbank Haarlem 03-08-2010
Nadere informatieECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231 Instantie Datum uitspraak 28-06-2007 Datum publicatie 24-08-2007 Zaaknummer 06/00183 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch
Nadere informatieECLI:NL:RBBRE:2011:5319
ECLI:NL:RBBRE:2011:5319 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 06-12-2011 Datum publicatie 22-05-2017 Zaaknummer AWB- 11_1954 Formele relaties Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2178, Bekrachtiging/bevestiging
Nadere informatieLJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579. Datum uitspraak: Datum publicatie:
1 van 6 8-10-2009 20:55 LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579 Datum uitspraak: 02-09-2009 Datum publicatie: 30-09-2009 Rechtsgebied: Soort procedure: Belasting Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie:
Nadere informatieDirectoraat-generaal Belastingdienst, Cluster Fiscaliteit. Besluit van 26 april 2013, nr. DGB 2013/201M
Inkomstenbelasting. Keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen; inhaal - en terugnameregeling bij negatieve inkomsten uit eigen woning en belastingvermindering bij keuzerecht Directoraat-generaal
Nadere informatie1 Het geding in feitelijke instanties
Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 07/06/2013
Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 I!Entree 2 7 MARS 2013 C-.A6'1IA3-0 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/02595 8 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder
Nadere informatieECLI:NL:RBZWB:2015:5573
ECLI:NL:RBZWB:2015:5573 Instantie Datum uitspraak 01-07-2015 Datum publicatie 17-09-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6149 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie
Nadere informatieAdvocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar
Advocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar ECLI:NL:GHARL:2016:7882 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 04-10-2016 Datum publicatie 07-10-2016
Nadere informatieHoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl
ECLI:NL:HR:2015:1084 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775 In cassatie op
Nadere informatieECLI:NL:GHARL:2014:6759
ECLI:NL:GHARL:2014:6759 Instantie Datum uitspraak 02-09-2014 Datum publicatie 12-09-2014 Zaaknummer 13/01247 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Nadere informatieRAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447
RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447 Van : college van burgemeester en wethouders Datum : 27 juni 2017 Portefeuillehouder(s) : wethouder Haring Portefeuille(s) : Financiën Contactpersoon : W. Lam Tel.nr. : 8318
Nadere informatieKERCKHAERT EN MORRES. ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 14 november 2006 *
KERCKHAERT EN MORRES ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 14 november 2006 * In zaak C-513/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Rechtbank van
Nadere informatie3 SFR. 20« Den Haag, Kenmerk:
Den Haag, 3 SFR. 20«Kenmerk: 2018-0000147519 Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 18/03132) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-hertogenbosch van 8 juni 2018, nr. X Z 17/00004,
Nadere informatieBrondatum:
Keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen; inhaal- en terugnameregeling bij negatieve inkomsten uit eigen woning en belastingvermindering bij keuzerecht Brondatum: 26-04-2013 De keuzeregeling
Nadere informatieECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie
ECLI:NL:HR:2013:983 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie 18-10-2013 Zaaknummer 12/03380 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:52, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8529,
Nadere informatieECLI:NL:RBZWB:2015:2857
ECLI:NL:RBZWB:2015:2857 Instantie Datum uitspraak 08-04-2015 Datum publicatie 13-05-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6290 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie
Nadere informatieIn cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Stamrechtovereenkomst tussen oprichter en BV i.o. is mogelijk, mits binnen redelijke termijn BV tot stand komt en overeenkomst bekrachtigd. Gehele aanspraak belast omdat stamrechtovereenkomst gedeeltelijk
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 29 034 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni
Nadere informatiePrejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2017:1464
ECLI:NL:HR:2017:1324 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 14-07-2017 Datum publicatie 14-07-2017 Zaaknummer 17/01256 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:417
Nadere informatieECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712
ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-02-2015 Datum publicatie 26-03-2015 Zaaknummer 13/00712 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Eerste
Nadere informatieECLI:NL:ORBBACM:2015:31
ECLI:NL:ORBBACM:2015:31 Instantie Datum uitspraak 29092015 Datum publicatie 05102015 Zaaknummer 2013/64800 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba,
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 22/07/2016
Datum van inontvangstneming : 22/07/2016 Vertaling C-327/16-1 Zaak C-327/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 juni 2016 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum
Nadere informatieA. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000.
C/& Z^o^jr Edelhoogachtbaar College, y> "2_ Op 17 februari j.l. is door mij namens C igllllllpljp te IHllIll^, hierna belanghebbende, beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof
Nadere informatieDatum van inontvangstneming : 17/02/2014
Datum van inontvangstneming : 17/02/2014 C-9/-14-1 Luxembcurg l i!frp Hoge Raad der Nederlanden Entree 1 3 JAN. 201~ --------- Derde Kamer Nr. 12/02305 13 december 2013 Arrest Ingeschreven in het register
Nadere informatieBOUANICH. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 19 januari 2006*
BOUANICH ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 19 januari 2006* In zaak C-265/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door Kammarrätten i Sundsvall (Zweden)
Nadere informatieECLI:NL:RBDHA:2017:2607
ECLI:NL:RBDHA:2017:2607 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 16-03-2017 Datum publicatie 01-06-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 16_8226 IBPVV Belastingrecht
Nadere informatieZaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue
Zaak C-524/04 Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]
Nadere informatieECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024
ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 21-03-2017 Datum publicatie 29-03-2017 Zaaknummer 16/00024 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Hoger
Nadere informatiehttp://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove...
Rechtspraak.nl Print uitspraak 1 of 5 071215 09:02 Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:RBOVE:2013:1448 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecl Instantie Rechtbank Overijssel
Nadere informatieCONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL P. MENGOZZI van 7 juni
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL P. MENGOZZI van 7 juni 2007 1 1. Met het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing vraagt het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) het Hof in wezen te preciseren
Nadere informatieInstituut Financieel Management
FFEBLR0111 IB (niet-winst) Instituut Financieel Management Opdracht 1b (inleveren in week 3) De tekst van artikel 1.2 Wet IB is per 1 januari 2011 ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2001 t/m 2010 luidde de tekst
Nadere informatieECLI:NL:GHDHA:2015:387
ECLI:NL:GHDHA:2015:387 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 18-02-2015 Datum publicatie 27-02-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-14_00412
Nadere informatieAFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op
Nadere informatie2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:
'"Sr "- AANTEKENEN Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH 'S-GRAVENHAGE Datum Referentie Betreft beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (08/00041) op het hoger beroep
Nadere informatieReactie op prejudiciële vraag 16/03955
Reactie op prejudiciële vraag 16/03955 Verzoek om teruggaaf dividendbelasting door "Brits open end" niet-belastingplichtig beleggingsfonds; vergelijking met binnenlandse fiscale beleggingsinstelling; noopt
Nadere informatieAan de Hoge Raad der Nederlanden Postbus EH Den Haag. Datum Betreft: Conclusie van de Advocaat-Generaal. Edelhoogachtbaar College,
Aan de Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH Den Haag Datum Betreft: Conclusie van de Advocaat-Generaal Ons kenmerk DGB 2016-568 Edelhoogachtbaar College, Uw brief (kenmerk) 14/05020 Naar aanleiding
Nadere informatieVan: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761
VOORSTEL AAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS & RAADSINFORMATIEBRIEF Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761 Datum: 26 juni 2017 Team: Vastgoed Tekenstukken: Ja Bijlagen: 1 Afschrift aan: wethouder Haring,
Nadere informatieARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2004 *
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2004 * In zaak C-169/03, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Regeringsrätt (Zweden), in het aldaar aanhangige geding tussen Florian
Nadere informatieECLI:NL:GHDHA:2017:1563
ECLI:NL:GHDHA:2017:1563 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 29-03-2017 Datum publicatie 02-06-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00505
Nadere informatieECLI:NL:RBBRE:2011:BU8775
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8775 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 25-11-2011 Datum publicatie 20-12-2011 Zaaknummer 09/5014 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Sprongcassatie:
Nadere informatieKort Nieuws. Met name uit Nederland. Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013
Kort Nieuws Met name uit Nederland Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013 De Nederlandse belastingwetgeving geeft de mogelijkheid om een
Nadere informatieECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 01-08-2007 Datum publicatie 07-08-2007 Zaaknummer 0600575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en familierecht
Nadere informatieEerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:1284, Bekrachtiging/bevestiging
Revisierente-regeling bij afkoop lijfrente terecht toegepast ECLI:NL:GHAMS:2015:1415 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-03-2015 Datum publicatie 22-04-2015 Zaaknummer 14/00233 Formele relaties
Nadere informatieDate de réception : 01/12/2011
Date de réception : 01/12/2011 Vertaling C-540/11-1 Zaak C-540/11 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 24 oktober 2011 Verwijzende rechter: Rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Nadere informatie