Advies. Voorontwerp van besluit tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologieinvesteringen. Brussel, 22 september 2010

Transcriptie

1 Advies Voorontwerp van besluit tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologieinvesteringen in het Vlaamse Gewest Brussel, 22 september 2010 SERV_ADV_ _Wijziging_ecologiesteunregeling.doc Sociaal-Economische raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36, 1040 Brussel T F info@serv.be

2 Advies wijziging ecologiepremie Adviesvraag: Voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest Adviesvrager: Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid Ontvangst adviesvraag: 30 juli 2010 Adviestermijn: 22 september 2010 Goedkeuring dagelijks bestuur SERV: 22/09/10 Bekrachtiging raad: 13 oktober

3 Advies wijziging ecologiepremie De heer Kris Peeters Minister-president Martelaarsplein 19 B-1000 BRUSSEL contactpersoon ons kenmerk Brussel Wim Knaepen SERV_BR_ _Wijziging_ecologiepremie_WK 22 september 2010 Wijziging ecologiepremieregeling Mijnheer de minister-president, U heeft de SERV op 30 juli 2010 om advies gevraagd over het voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest. Hierbij vindt u het advies onder voorbehoud van bekrachtiging door de raad op 13 oktober Daarin verwelkomt de SERV dat met het besluit uitvoering wordt gegeven aan de bijsturing van de ecologiepremie conform het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP) van 18 december Wel heeft de SERV nog enkele bemerkingen bij de concrete wijzigingen. Bovendien pleit de SERV in het advies voor de uitwerking van een visie voor met het oog op meer gerichte ondersteuning van investeringen in milieu- en energietechnologieën in de toekomst. Hoogachtend Pieter Kerremans administrateur-generaal Peter Leyman voorzitter

4 Advies wijziging ecologiepremie Inhoud Krachtlijnen... 5 Advies Inleiding Algemene bemerkingen Uitvoering van het WIP is positief Nood aan uitwerking van een visie met het oog op meer gerichte ondersteuning 7 3. Onderbouwing door RIA Specifieke bemerkingen bij het ontwerpbesluit Afstemming met certificatensystemen Meer sluitende garanties voor de rechtszekerheid Meer realistische investeringstermijnen Periodiciteit van een aanvraag Verduidelijking vereiste van een auditconvenant Sociale overlegverplichtingen... 15

5 Advies wijziging Ecologiepremie Krachtlijnen De SERV vindt het positief dat met voorliggend ontwerpbesluit uitvoering wordt gegeven aan de bijsturing van de ecologiepremie conform het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP) van 18 december Een gerichte heroriëntering van het overheidsinstrumentarium kan de transitie naar een groene economie de nodige ondersteuning bieden. Dat dit in het geval van de aangepaste ecologiepremieregeling gepaard gaat met de nodige rechtszekerheid (afschaffing van de call) en een vereenvoudiging van het systeem (indeling in ecoklassen met aangepast steunpercentage in functie van performantie en grootte van de onderneming) is daarbij een pluspunt. In het WIP werd ook meer algemeen het engagement opgenomen van een evaluatie van de bestaande Vlaams instrumenten voor investeringssteun naar efficiëntie en effectiviteit in het creëren van ondernemerschap, groei en werkgelegenheid. In dat verband pleit de SERV voor de uitwerking van een visie met het oog op meer gerichte ondersteuning. De raad mist in voorliggend dossier immers een onderbouwde en geïntegreerde visie over de toekomstige ondersteuning inzake milieu- en energietechnologieën en inzake hernieuwbare energie- en WKKtechnologieën in het bijzonder. In het advies wordt daartoe alvast een afwegingskader voorgesteld dat aan de vereiste visie ten grondslag moet liggen, en dat gericht is op sturing naar meest milieuperformante technologieën, meer oog voor sociaal-economische baten bij bedrijven die de technologieën toepassen én bij lokale bedrijven die de technologieën aanleveren, meer aandacht voor het innovatief karakter van technologieën en een betere inpassing in de gewenste transities. De raad vraagt dan ook om hierover op regelmatige overleg te plegen binnen VESOC. Verder formuleert de SERV een aantal meer specifieke bemerkingen bij het ontwerpbesluit. Ze hebben betrekking op de afstemming met de certificatensystemen, de vraag naar meer sluitende garanties voor de rechtszekerheid en meer realistische investeringstermijnen, de verduidelijking van de vereiste van toetreding tot een auditconvenant en de periodiciteit van mogelijke aanvragen. 5

6 Advies 1. Inleiding De SERV werd op 30 juli 2010 om advies gevraagd over het voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest. De nota aan de Vlaamse regering stelt dat in het nieuwe economische beleid van de Vlaamse regering de ontwikkeling van een groene economie centraal staat. De concrete invulling hiervan zal gestalte krijgen in een masterplan groene economie. Dit zal o.a. impliceren dat ook de instrumenten van het economische beleid geheroriënteerd dienen te worden om de vergroening van de economie mee te helpen bewerkstelligen. Door een meer gerichte ecologiepremie zal een snellere toepassing van duurzame bedrijfsprocessen in onze economie worden aangemoedigd. De hervorming van de ecologiesteunregeling werd ingeschreven in het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP) dat op 18 december 2009 door de Vlaamse sociale partners en de Vlaamse regering werd goedgekeurd. De bijsturing van de ecologiesteunregeling vertoont de volgende kenmerken : het verlaten van de wedstrijdformule in 2010 voor een stelsel dat meer rechtszekerheid biedt; het in evenwicht brengen van vraag en subsidieaanbod (beperking van het aantal steunaanvragen in de tijd, koppeling van de ecologiepremie aan de toetreding tot een auditconvenant, verplichting om investeringen aan te vatten binnen de 6 maanden na de beslissing tot steuntoekenning); het hanteren van duidelijke toekenningscriteria; het sturen naar de meest performante technologieën; het hanteren van een gesloten enveloppe in het perspectief van een meerjarenbegroting; een minimum aan administratieve lasten. De nieuwe ecologiepremie geldt voor zowel gevestigde als startende kleine, middelgrote en grote ondernemingen die ecologie-investeringen realiseren in het Vlaamse Gewest. Ecologie-investeringen komen enkel in aanmerking voor steun als zij voorkomen op de limitatieve technologieënlijst. De investeringen moeten aangevat worden binnen de 6 maanden na de beslissing tot steuntoekenning. De investeringen moeten beëindigd worden binnen 3 jaar na de beslissing tot steuntoekenning. Aangezien de toekenningscriteria sturen naar de meest performante technologieën, gebeurt de beoordeling van de steunaanvraag uitsluitend op basis van de performantiefactor van de technologie waarin de onderneming investeert. De performantiefactor, die wordt uitgedrukt in een ecologiegetal, is een kwalitatieve beoordeling die aangeeft in welke mate de technologie bijdraagt tot de realisatie van de Kyoto-doelstellingen en de milieudoelstellingen van de Vlaamse overheid. De technologieën op de technologielijst worden op basis van het ecologiegetal ingeschaald in een ecoklasse (A,B,C en D). Een technologie behorende tot ecoklasse A is performanter dan een technologie van klasse B, C en D. 6

7 De maximale hoogte van de steun wordt bepaald door de ecoklasse waartoe de technologie behoort en varieert in functie van de grootte van de onderneming. Alleen de extrainvesteringen kunnen voor steun in aanmerking komen. Het steunpercentage kan verhoogd worden met een subsidiebonus. KMO s die een milieu- /energie-/eco-efficiëntiescan ondergingen voor het indienen van hun steunaanvraag en KMO s die op datum van indiening van hun steunaanvraag beschikken over een milieucertificaat, komen in aanmerking voor deze subsidiebonus. KMO s én grote ondernemingen kunnen tevens een subsidiebonus krijgen, indien ze beschikken over een milieumanagementsysteem. 2. Algemene bemerkingen 2.1. Uitvoering van het WIP is positief De raad vindt het positief dat met voorliggend voorstel uitvoering wordt gegeven aan de bijsturing van de ecologiepremie conform het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP) van 18 december 2009 : De huidige wedstrijdformule wordt in 2010 verlaten voor een stelsel dat meer rechtszekerheid biedt en vraag en subsidieaanbod met elkaar in evenwicht brengt. Ook het nieuwe systeem moet werken met duidelijke toekenningscriteria, sturend naar de meest performante technologieën en een gesloten enveloppe (in het perspectief van een meerjarenbegroting) en een minimum aan administratieve lasten.. De Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners hebben zowel met het Pact 2020 als met het WIP willen aangeven dat een transformatie naar een duurzame en vernieuwende economie een must is met het oog op de toekomstige welvaart en welzijn van de Vlaamse samenleving. Vergroening en verwitting van het economisch weefsel maken hier onlosmakelijk deel van uit. Een gerichte heroriëntering van het overheidsinstrumentarium kan de transitie naar een groene economie de nodige ondersteuning bieden. Dat dit in het geval van de aangepaste ecologiepremieregeling gepaard gaat met de nodige rechtszekerheid (afschaffing van de call) en een vereenvoudiging van het systeem (indeling in ecoklassen met aangepast steunpercentage in functie van performantie en grootte van de onderneming) is daarbij een pluspunt. In het WIP werd ook meer algemeen het engagement opgenomen van een evaluatie van de bestaande Vlaams instrumenten voor investeringssteun naar efficiëntie en effectiviteit in het creëren van ondernemerschap, groei en werkgelegenheid Nood aan uitwerking van een visie met het oog op meer gerichte ondersteuning Het voorliggend ontwerpbesluit schaft de ecologiesteun af voor heel wat installaties die groenestroom- en WKK-certificaten ontvangen. Zo verdwijnt met art.15 7 de lid van het ontwerpbesluit de ecologiesteun voor fotovoltaïsche installaties (PV) volledig, na de geleidelijke reductie van steunpercentages tijdens de afgelopen calls. Ook de installaties die WKK-certificaten ontvangen, worden voortaan expliciet van ecologiesteun uitgesloten (art ste lid). Overige installaties die groenestroomcertificaten ontvangen, zullen volgens art de lid alleen nog in aanmerking komen voor ecologiesteun als de onrendabele top van de technologie zonder ecologiesteun boven de marktprijs voor groene stroomcertificaten ligt. 7

8 De beoogde afschaffing heeft betrekking op investeringen die tijdens de laatste calls het merendeel van de toegekende ecologiesteun ontvingen (zie tabel). Ecologiesteun voor HE en WKK (in ) Totaal PV Windenergie Warmte/elektriciteit uit biomassa, afvalwater, biobrandstoffen Productie biogas Overig HE Totaal HE WKK, KWO, boorgatenergieopslag Andere Totaal ecologiesteun De raad betreurt dat de voorgestelde afschaffing niet gebaseerd is op een onderbouwde en geïntegreerde visie over de toekomstige ondersteuning inzake milieu- en energietechnologieën en inzake hernieuwbare energie- en WKK-technologieën in het bijzonder. Hierna schetst de raad een afwegingskader dat aan de vereiste visie ten grondslag moet liggen. De raad meent dat de huidige ecologiesteunregeling met de limitatieve technologieënlijst een uitstekend kader biedt om in de toekomst gaandeweg meer gericht die milieu- en energietechnologieën te ondersteunen die goed scoren op milieuperformantie én op andere aspecten, zoals de lokale sociaal-economische baten, het innovatief karakter en de wijze waarop de technologie past in de keuzes inzake de gewenste transitie van de economie. Op die manier kan ecologiesteun een nog krachtiger instrument worden voor duurzame ontwikkeling in Vlaanderen en kan tegelijkertijd de effectiviteit en de efficiëntie ervan toenemen. Dat vereist evenwel de uitwerking van visie over de ondersteuning van milieu- en energietechnologieën die o.a. een antwoord biedt op de vraag welke technologieën willen we in Vlaanderen in het bijzonder ondersteunen, op welke manier en in welke mate?. De vastlegging van de focus op bepaalde milieu- en energietechnologieën of -toepassingen in de limitatieve technologieënlijst moet dus op termijn rekening houden met volgende aspecten. Sturing naar meest milieuperformante technologieën: In nauwe afstemming met het beleidsdomein LNE moet vastgelegd worden welke technisch performante milieu- en energietechnologieën en/of toepassingen prioritair ondersteuning verdienen omdat ze essentieel zijn in de toekomstige aanpak van de milieu- en energieproblemen. Daarbij kan rekening gehouden worden met evaluaties van eerder ondersteunde technologiecategorieën en met de kostenefficiëntie van maatregelen t.o.v. alternatieven. Deze aanpak is verfijnder en meer onderbouwd dan een inschaling in ecoklassen op basis van smiley s die het MIRA-T-rapport toekent per milieuthema. Oog voor sociaal-economische baten bij bedrijven die de technologieën toepassen én bij lokale bedrijven die de technologieën aanleveren. Er is een inschatting nodig van de po- 1 Data Agentschap Ondernemen, bezorgd aan SERV. 2 zonneboiler, waterkracht, warmtepomp(boiler), warmte uit biomassa en afvalwater 8

9 tentiële impact van de ondersteuning van diverse technologieën op de toegevoegde waarde, de werkgelegenheid en de concurrentiepositie bij de investerende bedrijven én bij lokale bedrijven die de betreffende technologieën aanbieden. Immers ecologiesteun kan niet alleen een hefboom zijn om de kernactiviteiten van het investerende bedrijf te versterken via verbeteringen in het productieproces, maar ook om een lokale vraag te creëren die kan fungeren als opstap naar exportmogelijkheden voor lokale milieu- en energietechnologiebedrijven. Dat vereist dat het economisch beleid aangeeft voor welke segmenten dergelijke vraagcreatie zinvol is en in welke mate de inzet van deze milieuen energietechnologieën in het investerende bedrijf een meerwaarde kan betekenen. Verder is een kwantitatieve én kwalitatieve inschatting nodig van de impact op de werkgelegenheid die de toepassing van de technologie kan meebrengen in het investerende bedrijf (bijv. arbeidsintensiteit verbonden met het gebruik en het onderhoud van de technologie, vereiste kwalificaties van de betreffende jobs) en bij de technologieproducent, - leverancier en installateur. Daarbij zou het beleidsdomein werkgelegenheid moeten aangeven in welke mate deze verwachte effecten overeenkomen met de bestaande of potentiële capaciteiten en tekorten op de arbeidsmarkt. Aandacht voor het innovatief karakter van technologieën: In overleg met het innovatiebeleid moet uitgemaakt worden welke milieu- en energietechnologieën en toepassingen het meest innovatief zijn en voor welke technologieën en toepassingen vraagondersteuning via ecologiesteun zinvol is om de diffusie ervan te stimuleren. Inpassing in de gewenste transities: Een ander overwegingscriterium bij de selectie van technologieën betreft de mate waarin de inzet van de betreffende technologie of toepassing past in een visie op de gewenste transitie van de economie vanuit een lange termijn perspectief. Ook de toekenning van subsidiebonussen dient in het licht van deze elementen beschouwd te worden, zodat ze gericht en met een duidelijke meerwaarde worden ingezet. Verder moet bij beloftevolle milieu- en energietechnologieën of toepassingen getoetst worden in welke mate zij reeds ondersteund worden door andere instrumenten op de diverse beleidsniveaus. Zo lijkt ecologiesteun bijvoorbeeld zinvol voor groene warmtetoepassingen waarvoor nog geen ander specifiek ondersteuningsmechanisme bestaat. Ook moet nagegaan worden in welke mate ecologiesteun de beste manier is om de eventuele vereiste bijkomende ondersteuning te bieden. Zo kan ecologiesteun belangrijke voordelen hebben ten opzichte van andere ondersteuningsinstrumenten voor technologieën met hoge investeringskosten en lage operationele kosten bij bedrijven die minder toegang hebben tot kapitaal (zoals nieuwe en kleine bedrijven), omdat deze tegemoetkoming op het moment van de investering prefinancieringsproblemen helpt vermijden. Voor technologieën met hoge operationele kosten lijkt bijvoorbeeld daarentegen exploitatiesteun meer aangewezen omdat dat helpt voorkomen dat investeringen niet of slecht geëxploiteerd worden. Verder heeft ecologiesteun ook een fiscaal voordeel ten opzichte van exploitatiesteun: inkomsten uit investeringssteun zijn voor bedrijven niet belastbaar. Ook budgettaire overwegingen kunnen bij de keuze tussen ondersteuningsinstrumenten belangrijk zijn. De vastlegging van de vereiste ondersteuningspercentages moet rekening houden met de geldende Europese bepalingen en gaandeweg ook meer onderbouwd met de vereiste ondersteuning om de investering uit te lokken, die o.a. afhangt de onrendabele top, de eventuele ondersteuning elders en de draagkracht van de ondernemingen. Bovenstaande aanpak impliceert ook een geleidelijke overgang naar een andere manier van werken bij de vastlegging van de limitatieve technologieënlijst en de bijhorende ondersteuningspercentages. Essentieel blijft dat de lijst een eenvoudig, stabiel en rechtszeker kader 9

10 vormt waarbinnen steun kan worden aangevraagd. Maar deze lijst zal op een onderbouwde en transparante wijze periodiek worden aangepast aan de vastgestelde maatschappelijke noden. De opmaak van deze lijst zal dus niet zozeer een technische kwestie zijn, maar wel maatschappelijk afwegingsproces, gevoed vanuit diverse oogpunten. Dat vereist dat ook andere beleidsdomeinen actiever uitgedaagd worden om prioriteiten te leggen, om knowhow uit te bouwen en daarover onderling in overleg te treden. In dit kader pleit de raad er ook voor om over de ecologiesteun en de daarin gemaakte keuzes op regelmatige basis terug te koppelen binnen VESOC. Aldus kunnen de sociale partners met de Vlaamse regering van gedachten wisselen over de efficiëntie en de effectiviteit van de geleverde steun, ondermeer in het kader van de transitie. In dat kader is ook de evaluatie van reeds toegekende ecologiesteun belangrijk en leerrijk. 3. Onderbouwing door RIA De SERV heeft in eerdere adviezen al regelmatig gepleit voor een degelijke onderbouwing van voorgenomen regelgeving of wijzigingen aan bestaande regelgeving aan de hand van een reguleringsimpactanalyse of RIA. Ten aanzien van het voorliggende dossier stelt de SERV vast dat de RIA niet werd gebruikt om de relevante beleidsopties te onderzoeken en de nodige informatie aan te leveren voor een goed geïnformeerde besluitvorming en debat. Zo komt de voorgestelde afschaffing van de ecologiesteun voor heel wat installaties die groenestroom- en WKK-certificaten ontvangen (cf. supra) helemaal niet aan bod. Ook de effecten of voor- en nadelen van sommige andere wijzigingen (bv. de bepaling dat wanneer een subsidie toegekend wordt, pas na 36 maanden een nieuwe aanvraag kan ingediend worden) werden niet degelijk in kaart gebracht. De raad stelt bovendien een aantal materiële fouten en slordigheden vast in de RIA: In het ontwerp van Besluit staat in art 20 dat wanneer een subsidie toegekend wordt, pas na 36 maanden een nieuwe aanvraag kan ingediend worden. In de RIA (paragraaf 5.2.4) is sprake van 12 maanden. In het ontwerp van Besluit wordt een maximum van 1 miljoen euro per steunaanvraag vooropgesteld, terwijl in de RIA een maximum van 1,75 miljoen euro staat. Volgens het ontwerp van Besluit kan de minister bepalen welke milieu-, energie-, ecoefficiëntiescans, milieucertificaten of milieumanagementsystemen in aanmerking komen voor een subsidiebonus. In de RIA is dit reeds meer gedetailleerd beschreven, alleen moet ISO gecorrigeerd worden naar ISO14001 (1 nul teveel). 10

11 4. Specifieke bemerkingen bij het ontwerpbesluit 4.1. Afstemming met certificatensystemen De raad vraagt om met betrekking tot de groenestroom- en WKK-installaties de wisselwerking tussen de ecologiesteunregeling en de bestaande certificatensystemen beter te bekijken. Dat geldt in het bijzonder voor art ste lid (WKK-installaties) en art de lid (groenestroominstallaties met onrendabele top 3 > marktprijs). Herbekijken van de afschaffing van ecologiesteun voor WKK-installaties waarvan de onrendabele top hoger is dan de marktprijs voor WKK-certificaten. Verkeerdelijk wordt in het voorliggend dossier gesteld dat de afschaffing van ecologiesteun voor alle installaties die voor warmtekrachtcertificaten in aanmerking komen, gerechtvaardigd is omdat al deze technologieën genieten van een marktprijs die hoger ligt dan de onrendabele top (zelfs zonder ecologiesteun). Uit een recente studie van VITO 4 - waarover weliswaar nog enige discussie bestaat 5 - blijkt evenwel dat voor de bepaalde technologieën (in de tabel gemarkeerd in het rood), de marktprijs (ongeveer 40 euro) een stuk lager ligt dan de onrendabele top (zelfs met ecologiesteun). Deze technologieën zijn dus met het huidige WKK-certificatensysteem alleen niet rendabel, ook omdat bij recente aanpassingen aan het WKK-certificatensysteem de minimumsteun voor WKK-certificaten niet werd aangepast en gedifferentieerd op basis van herberekende onrendabele toppen. 3 het productieafhankelijke gedeelte van de inkomsten dat nodig is om de netto contante waarde van een investering op nul te doen uitkomen 4 Moorkens (2010) Update onrendabele toppen van WKK installaties in Vlaanderen, maart VITO. 5 Cogen bekritiseert deze studie in Bijlage aan het advies van Cogen Vlaanderenover het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2006 ter bevordering van elektriciteitsproductie in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties. Onderbouwing onjuiste aannames in onrendabele toppenberekening 12 juli 2010 Het SERV-advies van 5 juli 2010 over Ontwerpbesluit aanpassingen WKK-certificatensysteem stelt De SERV pleit in elk geval voor voldoende voorafgaand overleg en consultatie in het bijzonder omtrent de aannames in de studie. De aannames zijn immers bepalend voor de evolutie van de meerkost in dit geval voor de ondersteuning van WKK. Zij moeten dan ook voldoende robuust zijn. 11

12 Berekende onrendabele top WKK (2010) 6 Onrendabele top ( /MWh) Vermogen 0% eigen verbruik, 100% net 100% eigen verbruik, 0% net 50% eigen verbruik, 50% net Gasmotor 100 kwe kwe >= 1000 kwe Dieselmotor 100 kwe kwe >= 1000 kwe Gasturbines en STEG 5 MWe MWe MWe MWe Stoomturbines 5 MWe (gas) -1 gg gg 5 MWe (stookolie) 25 gg gg 5 MWe (recuperatie stoom) 32 gg gg 5 MWe (steenkool) -8 gg gg ORC 1500 gg gg 56 Micro WKK (geen info over verdeling eigen verbruik, net) (geen info over verdeling eigen verbruik, net) Rendabel zonder ondersteuning Onrendabele top < 0 Onrendabele top < minimumprijs Onrendabele top < marktprijs Onrendabele top =~marktprijs Onrendabele top > marktprijs Project is in principe sowieso realiseerbaar realiseerbaar op basis van minimumsteun realiseerbaar bij een marktprijs van 40 euro realiseerbaar bij een marktprijs van 40 euro niet realiseerbaar bij marktprijs van 40 euro Noodzaak tot afstemming tussen de limitatieve technologieënlijst en de vastlegging van de minimumprijzen in het groenestroomcertificatensysteem. Art de lid van het ontwerpbesluit 7 zorgt voor een nauwere verbinding tussen ecologiesteun en groenestroomcertificatensysteem. Op dit moment houdt het certificatensysteem bij de driejaarlijkse vaststelling van de minimumprijzen rekening met de inhoud van de limitatieve technologieënlijst en met de hoogte van de toegekende ecologiesteun. Door de nieuwe bepaling zal de ecologiesteunregeling bij de 6 maandelijkse vaststelling van de limitatieve technologieënlijst rekening moeten houden met de factoren in het groenestroomcertificatensysteem die een invloed kunnen hebben op de (gemiddelde?) marktprijs van de certificaten en met de hoogte van de onrendabele top zoals berekend in het certificatensysteem, maar dan zonder ecologiesteun. Deze verbondenheid vereist nauwe afstemming tussen beide systemen. Wordt de vereiste afstemming tussen beide systemen niet gerealiseerd, dan ontstaat het risico dat er meer of minder ondersteuning wordt verleend dan vereist zou zijn om de onrendabele top te vergoeden. Bovendien versterkt deze verbondenheid de nood aan een correcte bepaling van de onrendabele top. / 6 Tabel uit SERV-advies over het Ontwerpbesluit aanpassingen WKK-certificatensysteem. 05/07/ Technologieën die in aanmerking komen voor steunverlening via groenestroomcertificaten, komen slechts in aanmerking voor steunverlening als de onrendabele top van de technologie zonder ecologiesteun boven de marktprijs voor groene stroomcertificaten ligt. De minister stelt de limitatieve technologieënlijst vast en kan die lijst aanpassen. 12

13 Overigens merkt de raad op dat bij een goede afstemming tussen beide systemen de toegekende ondersteuning via certificaten en via de eventuele ecologiesteun tesamen in principe hetzelfde blijft ongeacht of ecologiesteun wordt toegekend. De keuze om een deel van de ondersteuning via ecologiesteun dan wel via het certificatensysteem toe te kennen, zou echter niet zozeer gebaseerd moeten zijn op de vraag of de onrendabele top zonder ecologiesteun al dan niet hoger is dan de marktprijs van de certificaten, maar eerder op de vraag of investeringssteun dan wel exploitatiesteun voor de betrokken technologie het meeste voordelen biedt (cf. infra). Relevant daarbij is ook dat ecologiesteun gefinancierd wordt uit algemene middelen terwijl de ondersteuning via de certificatensystemen gebeurt via elektriciteitsprijzen. Bij een afschaffing of vermindering van ecologiesteun stijgen in principe de onrendabele toppen en dus de minimumprijzen in het certificatensysteem, die voor zover ze hoger zijn dan de marktprijs gegarandeerd worden door de netbeheerders en doorgerekend worden in de distributienettarieven. De impact op de tarieven hangt ondermeer af van de wijzigingen in de ecologiesteun en van de mate waarin de minimumprijzen in de certificatensystemen een actuele weerslag vormen van de onrendabele toppen. Onduidelijkheid over bio-wkk: Bepaalde bio-wkk s komen in aanmerking voor groenestroom- en voor WKK-certificaten. Door art ste lid lijken deze technologieën uitgesloten te worden van steun, terwijl ze volgens art. 15 9de lid wel in aanmerking lijken te komen voor steun. De raad vraagt de kwestie te verduidelijken Meer sluitende garanties voor de rechtszekerheid In de nieuwe regeling wordt de steunhoogte bepaald door de performantiefactor en de grootte van de onderneming. Het maximale steunbedrag bedraagt 1 miljoen. Artikel 19 4 bepaalt echter dat de Vlaamse minister bevoegd voor Economie de maximale subsidiepercentages, subsidiebonussen en het maximale steunbedrag kan verlagen afhankelijk van de budgettaire noodzakelijkheden. Terzake herhaalt de raad zijn vraag naar een visie met het oog op een meer gerichte ondersteuning en sturing naar meest milieuperformante technologieën (cf. supra, deel 2.2 van dit advies). Los daarvan vindt de raad dat door het ontwerpbesluit de rechtszekerheid van het systeem niet ten volle gegarandeerd is en de voorspelbaarheid van het instrument wordt aangetast. Immers, artikel 19 4 maakt het mogelijk dat een onderneming die in het begin van het jaar een steunaanvraag indient een ander subsidiebedrag zal krijgen dan een onderneming die eenzelfde investering doet op het einde van het jaar, indien er in dat jaar voor een overschrijding van het budget wordt gevreesd. De raad dringt er ten zeerste op aan dat mogelijke ad hoc wijzigingen zoveel als mogelijk worden vermeden en in ieder geval tijdig en duidelijk worden gecommuniceerd. De toekenning van een ecologiepremie is immers een belangrijk gegeven bij het opstellen van een investeringsplan. 13

14 4.3. Meer realistische investeringstermijnen Artikel 7 legt de verplichting op om de investeringen binnen een bepaalde termijn aan te vatten. De termijn om de investeringen aan te vatten, wordt beperkt tot zes maanden na de beslissing tot toekenning van de steun. De termijn kan worden verlengd indien de aangevraagde vergunning voor de uitvoering niet tijdig is toegekend. De termijn om de investeringen af te werken wordt verkort van vijf tot drie jaar na de beslissing tot toekenning van de steun. De raad pleit voor meer realistische termijnen om de uitvoering van de investeringen aan te vatten. Voor heel wat investeringen zal de procedure voor het bekomen van alle vereiste vergunningen immers langer duren dan zes maanden. Het kan niet de bedoeling zijn dat het de regel wordt dat standaard een verlenging moet worden aangevraagd omdat de aangevraagde vergunning voor de uitvoering nog niet werd bekomen. Daarom stelt de SERV voor om art. 7 aan te passen en te voorzien dat de investeringen binnen een jaar na de beslissing tot toekenning van de steun moeten aangevat zijn. Die termijn kan worden verlengd als de aangevraagde vergunning voor de uitvoering niet tijdig is toegekend Periodiciteit van een aanvraag In het ontwerp van besluit staat in art 20 dat wanneer een subsidie toegekend wordt, pas na 36 maanden een nieuwe aanvraag kan ingediend worden. De SERV wijst erop dat deze bepaling niet in overeenstemming is met het principe van sturing en ondersteuning van de meest milieuperformante technologieën. Een bedrijf kan immers meerdere vestigingen, meerdere productielijnen of meerdere goede investeringsprojecten hebben die voor ecologiesteun in aanmerking komen. Het is niet logisch dat dergelijke goede projecten geen ondersteuning kunnen krijgen, enkel omdat hetzelfde bedrijf binnen een periode van drie jaar voordien al een ecologiepremie heeft ontvangen. Alleszins moet de periodiciteit van de aanvraag kaderen binnen de budgettaire orthodoxie van de ecologiesteunregeling Verduidelijking vereiste van een auditconvenant Artikel 10 bepaalt dat alleen steun wordt verleend aan ondernemingen met een of meer middelgrote vestigingen in het Vlaamse Gewest als ze voor de indieningsdatum van de steunaanvraag zijn toegetreden tot het auditconvenant en als ze voldoen aan de verplichtingen ten gevolge van de toetreding. Het is de raad niet duidelijk of een auditconvenant voor alle vestigingen die in aanmerking komen voor het convenant, moet worden afgesloten dan wel of een convenant volstaat voor één van de vestigingen. De raad vraagt om duidelijkheid aangaande deze verplichting. 14

15 4.6. Sociale overlegverplichtingen De raad wijst erop dat conform het KB van 27 november 1973 ook een aanvraag voor ecologiesteun moet worden voorgelegd aan de ondernemingsraad en bij gebrek aan een ondernemingsraad aan het CPBW of de vakbondsafvaardiging van de onderneming. De SERV vindt dit belangrijk, ook in het licht van de strategische keuze in het Pact 2020 voor een vergroening en transformatie van de economie. 15