Inhoudsindicatie Gegevens. Uitspraak. ECLI:NL:PHR:2005:AR8021, Parket bij de Hoge Raad, , 01003/04 E. Parket bij de Hoge Raad

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Inhoudsindicatie Gegevens. Uitspraak. ECLI:NL:PHR:2005:AR8021, Parket bij de Hoge Raad, , 01003/04 E. Parket bij de Hoge Raad"

Transcriptie

1 ECLI:NL:PHR:2005:AR8021, Parket bij de Hoge Raad, , 01003/04 E Inhoudsindicatie Gegevens Instantie Datum uitspraak Datum Publicatie Parket bij de Hoge Raad Formele relaties Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2003:AN7010 Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AR8021 Zaaknummer 01003/04 E Rechtsgebied Straf(proces)recht Handelen met voorwetenschap. 1. In het recht is geen steun te vinden voor de opvatting dat een bijzonderheid ex art. 46 (oud) Wte 1995 niet kan bestaan uit meer in samenhang te Inhoudsindicatie beschouwen omstandigheden. 2. Door te oordelen dat de koers in niet onbetekenende mate verder zou zijn opgestuwd heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de koers in de door art. 46 (oud) Wte 1995 vereiste aanzienlijke (significante) mate zou zijn beïnvloed. Vindplaats rechtspraak-nl Uitspraak Griffienr /04 E Mr. Wortel Zitting:14 december 2004 Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] 1. Dit namens verzoeker ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. 2. Namens verzoeker heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, acht middelen van cassatie voorgesteld. Bij arrest van gelijke datum heeft het Hof verzoeker een maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd. Ook tegen dat arrest is cassatie ingesteld. Inzake dat cassatieberoep, bij de Hoge Raad bekend onder griffienummer 00896/04 P, concludeer ik heden eveneens. 3. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat "hij in de periode van 19 maart 1998 tot en met 21 april 1998 telkens te Amsterdam, beschikkende over voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, derde lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, transacties heeft bewerkstelligd in effecten die toen waren genoteerd aan een op grond van artikel 22 van de Wet erkende en in Nederland gevestigde effectenbeurs, te weten de Amsterdamse Effectenbeurs (AEX), terwijl uit die transacties telkens enig voordeel kon ontstaan, immers heeft verdachte op 19 maart certificaten van aandelen in het fonds [A] n.v., genoteerd aan de Amsterdamse Effectenbeurs (AEX) doen kopen en op 16 april certificaten van aandelen in het fonds [A] n.v., genoteerd aan de Amsterdamse Effectenbeurs (AEX) doen kopen, terwijl hij, verdachte, telkens voorafgaand aan of ten tijde van het bewerkstelligen van de hiervoor genoemde aankooptransacties bekend was met bijzonderheden omtrent de rechtspersoon/vennootschap waarop die bovengenoemde effecten betrekking hadden, te weten * dat in de Raad van Commissarissen en de directie van [A] n.v. een brief is besproken van een aantal grootaandeelhouders waarin zij hun ongenoegen uiten over de tegenvallende resultaten van [A] n.v. en daarover overleg willen voeren met de directie en de Raad van Commissarissen van [A] n.v. en * dat er besprekingen aangaande een nauwe samenwerking tussen [B] B.V. (D.T.G.) en [A] n.v., danwel een overname door D.T.G. van [A] n.v. gaande waren en * dat D.T.G. per brief van 12 februari 1998 aan de Raad van Commissarissen van [A] n.v. kenbaar heeft gemaakt op korte termijn te willen spreken over een mogelijke samenwerking tussen beide ondernemingen, waarbij een openbaar bod op alle uitstaande aandelen van [A] n.v. denkbaar wordt geacht, terwijl de in deze brief genoemde informatie als koersgevoelig wordt aangemerkt en * dat de statutair directeur van [A] n.v., [betrokkene 1], op 21 januari 1998 en 6 maart 1998 besprekingen voerde met [betrokkene 2] van [C] S.A. aangaande een mogelijke fusie tussen [C] S.A. en [A] n.v., danwel aangaande een overname van [A] n.v. door [C] S.A., terwijl verdachte, toen en daar, telkens wist dat die bijzonderheden niet openbaar waren en niet zonder schending van een geheim buiten de kring van geheimhoudingsplichtigen konden komen of waren gekomen aangezien telkens op het moment van het bewerkstelligen van die transacties de genoemde bijzonderheden nog niet openbaar waren gemaakt en hij, verdachte, telkens slechts als gevolg van zijn werkzaamheden en zijn positie binnen [A] n.v. vóór de officiële bekendmaking over deze kennis beschikte en terwijl openbaarmaking van die bovenomschreven bijzonderheden naar redelijkerwijs was te verwachten, in onderlinge samenhang beschouwd, invloed zou hebben op de koers van die bovengenoemde effecten, hebbende hij, verdachte, telkens uit die transacties voordeel behaald daar hij op of omstreeks 4 september 1998 door de verkoop van 5147 certificaten van aandelen in het fonds [A] n.v. (zijnde de aangekochte 2500 en 2500 certificaten vermeerderd met 147 certificaten, uitgekeerd als stockdividend op deze 5000 certificaten) enig voordeel heeft behaald." 4. Deze bewezenverklaring is gegrond op art. 46 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995), welke bepaling ten tijde van het bewezenverklaarde feit luidde, voor zover hier van belang: "(lid 1) Het is een ieder verboden om, beschikkende over voorwetenschap, in Nederland een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in effecten die zijn genoteerd aan een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs, indien uit de transactie enig voordeel kan ontstaan. (...) (lid 3) Voorwetenschap is bekendheid met een bijzonderheid omtrent de rechtspersoon, vennootschap of instelling, waarop de effecten betrekking hebben of omtrent de handel in de effecten:

2 a. waarvan degene die de bijzonderheid kent, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij niet openbaar is en dat zij niet zonder schending van een geheim buiten de kring van de geheimhoudingsplichtigen kan komen of is gekomen; en b. waarvan openbaarmaking, naar redelijkerwijs is te verwachten, invloed zal hebben op de koers van effecten. (...)" 5. In de bestreden uitspraak is onder "Nadere bewijsoverweging" overwogen: "De raadsman betoogt in zijn pleitnota dat de tenlastegelegde en door de rechtbank bewezenverklaarde bijzonderheden niet koersgevoelig zijn (hoofdstuk II) en vervolgens dat zij niet meer koersgevoelig waren ten tijde van de transacties van verdachte, nu de desbetreffende informatie in de kern al enkele weken voordien door de markt verwerkt was (hoofdstuk IX). Tot slot heeft de raadsman betoogd dat, ook al waren de bijzonderheden ten tijde van het handelen van verdachte openbaar gemaakt, die openbaarmaking geen relevante invloed zou hebben gehad op het koersverloop. De raadsman heeft het hof verzocht om, voor het geval dat het hof op dit laatste punt tot een ander oordeel zou komen, een deskundige aan te wijzen om het hof voor te lichten over de mate waarin de koers van het (certificaat van) aandeel [A] n.v. gereageerd zou hebben op publicatie van de tenlastegelegde bijzonderheden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de bewezengeachte bijzonderheden in onderling verband beschouwd, die betrekking hebben op een (intensivering van) samenwerking dan wel op een mogelijke overname, althans daarop preluderen, uitermate koersgevoelig zijn. In dit geval blijkt, gelijk de raadsman met juistheid heeft betoogd, dat na een publicatie op basis van geruchten in BeleggersBelangen van 27 februari 1998, de koers van het (certificaat van) aandeel [A] n.v. met 18% is gestegen. Een op geruchten gegrond artikel heeft een zwakkere lading - en vanzelfsprekend een zwakker effect - dan kennis van documenten waaruit blijkt van bijzonderheden als tenlastegelegd en bewezengeacht, ook indien de inhoud van bedoelde publicatie niet ver naast de waarheid zou blijken te zitten. Aangenomen kan derhalve worden dat, indien ten tijde van het handelen van verdachte door een bekendmaking vanuit de betrokken vennootschappen de inhoud van de brieven, besprekingen en verslagen waarvan in de bewezenverklaring sprake is, in de openbaarheid was gebracht, de koers in een niet onbetekenende mate verder zou zijn opgestuwd. Het hof acht zich voldoende voorgelicht omtrent de koersgevoeligheid van de bewezengeachte bijzonderheden, nu het hof in het licht van hetgeen bewezen is geacht niet over een nadere specificatie van de te verwachten koersontwikkeling behoeft te beschikken. Het in hoger beroep gedane - subsidiaire - verzoek tot het benoemen van een deskundige omtrent de koersgevoeligheid van evenbedoelde bijzonderheden wordt dan ook afgewezen." 6. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte het delictsbestanddeel van "koersgevoeligheid" heeft betrokken op een viertal bijzonderheden betreffende het fonds, die het Hof in onderlinge samenhang heeft beschouwd. Dusdoende zou het wettelijk vereiste dat elke afzonderlijke bijzonderheid koersgevoelig is zijn miskend, zodat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, dan wel het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als handelen met voorwetenschap in de zin van art. 46 (oud) Wte Anders dan de steller van het middel meen ik niet dat de (hierboven weergegeven) tekst van het derde lid van art. 46 (oud) Wte 1995 zich ertegen verzet dat verschillende bijzonderheden (gegevens) betreffende de emittent of de handel in de effecten tezamen worden genomen en, in onderling verband beschouwd, worden aangemerkt als de bijzonderheid waarvan openbaarmaking naar redelijke verwachting invloed op de koers zou hebben. 8. Ook de wetgever is dit standpunt toegedaan. In de Memorie van Toelichting op het hierna (naar aanleiding van de laatste twee middelen) te noemen wetsvoorstel strekkende tot implementatie van Richtlijn 2003/6/EG is opgemerkt: "Overigens kan een bijzonderheid bestaan uit diverse omstandigheden die tezamen een bijzonderheid in de zin van artikel 46, vierde lid, opleveren. Aan de diverse omstandigheden gezamenlijk wordt de eis van significante invloed op de koers gesteld."(1) Uiteraard heeft deze opmerking betrekking op een nog in te voeren wetsbepaling, maar ook volgens het wetsvoorstel zal in het vierde lid van art. 46 Wte 1995 worden gesproken over "een bijzonderheid". Daarom kan naar mijn inzicht worden aangenomen dat de Minister van Financiën mede het oog heeft op de "bijzonderheid", genoemd in het derde lid van het in deze zaak toepasselijke art. 46 (oud) Wte In de toelichting op het middel wordt een inhoudelijk bezwaar opgeworpen: functionarissen van beursvennootschappen beschikken voortdurend over allerlei interne informatie, en van hen kan niet worden gevergd dat zij zich onthouden van transacties in 'hun' fonds, telkens indien de samenvoeging van zulke gegevens - die op zichzelf beschouwd de koers niet zullen beïnvloeden - wel eens als een koersgevoelige situatie aangemerkt zou kunnen worden. 10. Naar mijn inzicht moet dat nu juist wel van hen worden verlangd, en maakt de onderhavige zaak dit pregnant duidelijk. Een directielid weet dat enkele grootaandeelhouders ontevreden zijn met de resultaten, en aandringen op een wezenlijke koerswijziging. Dat behoeft, op zichzelf beschouwd, geen koersgevoelige informatie te zijn. Ditzelfde directielid weet evenwel ook dat twee concurrerende bedrijven kenbaar hebben gemaakt dat zij voordelen zien in een verregaande vorm van samenwerking, die zelfs op een (gehele of gedeeltelijke) overname zou kunnen neerkomen. De ene concurrent is een (veel) kleinere speler op de markt, en de eigen directie ziet niets in samenwerking. Daarentegen stelt de eigen bestuursvoorzitter zich veel voor bij samenwerking met de andere concurrent, die wereldwijd marktleider is. Ook deze toenadering van twee kanten, in een pril stadium, hoeft nog niet koersgevoelig te zijn. Dit directielid weet echter ook dat één van de concurrenten steun kan krijgen van de ontevreden aandeelhouders, hetgeen ertoe noopt de beide initiatieven ernstig te nemen. 11. Het lijkt mij volstrekt redelijk om dit inzicht in deze, met elkaar samenhangende, gegevens aan te merken als wetenschap van een (vertrouwelijke) bijzonderheid die bij openbaarmaking de koers kan beïnvloeden, en dus als voorwetenschap. Een gevaar van rechtsonzekerheid kan ik hier niet in zien. De insider moet in staat worden geacht de hem bekende gegevens met elkaar in verband te brengen, en het koersgevoelige karakter van de gecombineerde gegevens te onderkennen. Daarom meen ik dat het in dit middel verdedigde standpunt handhaving van de verbodsnorm zonder redelijke grond zou bemoeilijken. 12. Evenmin kan ik de stelling volgen dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de steller van de tenlastelegging, zo hij van oordeel was dat slechts de combinatie van de genoemde omstandigheden als voorwetenschap is te beschouwen, die omstandigheden ook als één bijzonderheid had moeten omschrijven. 13. Hier wordt naar mijn inzicht betekenisloze semantiek bedreven. De tenlastelegging, zoals opgenomen in de inleidende dagvaarding, maakt melding van "een of meer bijzonderheden", die aan elkaar verbonden zijn met "en/of". Ook in de daaropvolgende tekst wordt gesproken van "bijzonderheid/heden". Ten gevolge van een in hoger beroep toegelaten wijziging is na "en terwijl openbaarmaking van die bovenomschreven bijzonderheid/heden naar redelijkerwijs was te verwachten" ingevoegd: "afzonderlijk en/of in onderlinge samenhang beschouwd". 14. Deze tenlastelegging liet het Hof de vrijheid om bewezen te verklaren dat openbaarmaking van de in de bewezenverklaring opgenomen bijzonderheden "naar redelijkerwijs was te verwachten, in onderlinge samenhang beschouwd, invloed zou hebben op de koers". 15. In de toelichting op het middel wordt verder uit HR NJ 2003, 710 afgeleid dat, indien een (op art. 46 Wte 1995 gegronde) tenlastelegging verschillende bijzonderheden betreffende een fonds noemt, die bijzonderheden elk afzonderlijk moeten worden beoordeeld en getoetst aan de wettelijke definitie van voorwetenschap. Dat is in dit arrest niet te vinden. Daarin heeft de Hoge Raad slechts vastgesteld dat de bewezenverklaring drie op zichzelf staande bijzonderheden noemde, tussen welke bijzonderheden het Hof "en/of" had laten staan, terwijl de bewijsmiddelen niets inhielden met betrekking tot wetenschap van de verdachte omtrent twee van de drie bijzonderheden. 16. Het middel faalt. 17. Het tweede middel houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet is af te leiden dat verzoeker op de hoogte is geweest van de bijzonderheid "dat in de Raad van Commissarissen en de directie van [A] n.v. een brief is besproken van een aantal grootaandeelhouders waarin zij hun ongenoegen uiten over de tegenvallende resultaten van [A] N.V. en daarover overleg willen voeren met de directie en de Raad van Commissarissen van [A] n.v." 18. Bedoelde brief is als bewijsmiddel 10 tot bewijs gebezigd. De brief, gedateerd 6 januari 1998, is gericht aan [betrokkene 3], voorzitter van de Raad van Commissarissen van [A] NV en ondertekend namens [D] BV, [E] NV, [F] NV, [G] NV, [B] BV en [H] NV. De inhoud van de brief is als volgt weergegeven: "Ondergetekenden vertegenwoordigen een belang van ca. 50% van het totale uitstaande aandelenkapitaal [het Hof begrijpt dit als: van [A] NV]. Al enige jaren laten de resultaten van [A] bij een stijgende omzet een teleurstellende ontwikkeling zien. De oorzaken hiervan lijken het gevolg van het investeringsbeleid en de focus van de onderneming. Het management is de afgelopen jaren niet in staat gebleken de potentiële mogelijkheden van de onderneming te realiseren. De bijeenkomst van grootaandeelhouders op 16 december 1997 heeft ons niet gerust gesteld."

3 19. Voor het bewijs is voorts gebruik gemaakt van een verslag van een bijeenkomst van de Raad van Commissarissen en de directie van [A] NV, gehouden op 16 maart 1998 (bewijsmiddel 7). Bij dit overleg waren onder anderen [betrokkene 3], [betrokkene 1] en verzoeker aanwezig. Uit dit verslag blijkt dat een brief van DTG is besproken, waarin is aangekondigd dat DTG samenwerking met [A] NV zocht en een bod op alle uitstaande aandelen niet uitsloot. Het verslag maakt geen melding van de brief van aandeelhouders gedateerd 6 januari Wèl is vermeld dat [betrokkene 3] de directie had verzocht een draaiboek op te stellen voor geval een onvriendelijk bod zou komen. Overigens heeft het Hof in een nadere bewijsoverweging vastgesteld dat DTG staat voor [B] BV. 20. Een verklaring van verzoeker is als bewijsmiddel 1 aldus weergegeven, voor zover hier van belang: "In april 1997 ben ik bij [A] gaan werken als financieel directeur. In februari 1998 hoorde ik van [betrokkene 1] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 1]) dat DTG interesse had in de diamant-afdeling van [A]. Ik heb vlak vóór 16 maart 1998 een globale berekening met betrekking tot DTG gemaakt om te kijken wat ze voorstelden. Ik vond zelf niet dat ik de aankondiging van DTG in de brief van 12 februari 1998 openlijk mocht vertellen. Ik heb niet met anderen over de brief van DTG gesproken. Als functionaris houd je bepaalde zaken binnen de directiekamers. We moesten de brief van DTG van 12 februari 1998 wel serieus nemen, onder andere met het oog op de gesprekken met de Raad van Commissarissen en het gemor onder de aandeelhouders (het hof begrijpt: de aandeelhouders, genoemd in bewijsmiddel 9). DTG was na [betrokkene 1] de grootste aandeelhouder. (...)" De verwijzing naar bewijsmiddel 9 is duidelijk een misslag. Er kan geen misverstand over bestaan dat het Hof heeft gedoeld op bewijsmiddel Een verklaring van [betrokkene 1] is als bewijsmiddel 4 aldus weergegeven: "Op 12 februari 1998 ontving [A] een brief van DTG waarin zij een samenwerking voorstelde. De eerste daaropvolgende vergadering van de Raad van Commissarissen was op 16 maart Het kan niet anders of ik heb het samenwerkingsvoorstel van DTG tussen 12 februari 1998 en 16 maart 1998 besproken met [verdachte] [verzoeker, JW]. (...) Bij deze vergadering was [verdachte] aanwezig. (...)." 22. De brief van [B] BV gedateerd 12 februari 1998 is als bewijsmiddel 5 tot bewijs gebruikt. Zij houdt in, voor zover hier van belang: "Wij zijn van mening dat het zinnig is om op korte termijn te overleggen over een mogelijke samenwerking tussen onze ondernemingen. Wij hebben goede redenen om aan te nemen dat zo'n samenwerking de instemming zal hebben van een belangrijke groep van de certificaathouders. Het is denkbaar dat zo'n verdere samenwerking zou leiden tot een openbaar bod op alle uitstaande aandelen van de N.V. Een dergelijk bod zou passen in onze beleidsplannen, terwijl de financiering daarvoor beschikbaar is.(...)" 23. Kennelijk heeft het Hof de als bewijsmiddel 10 weergegeven brief van aandeelhouders aldus verstaan dat die aandeelhouders niet alleen hun ongerustheid aan de Raad van Commissarissen wilden kenbaar maken, maar daaromtrent ook overleg wensten te voeren. Dat lijkt mij niet onbegrijpelijk, aangezien kan worden aangenomen dat grootaandeelhouders een reactie op een dergelijke brief verwachten, en dat zij ervan uitgaan dat de desbetreffende vennootschap - gelet op haar belang bij een goede verstandhouding met grootaandeelhouders - de brief zal opvatten als een uitnodiging om in gesprek te treden. 24. Voorts heeft het Hof kennelijk aangenomen dat de aandeelhouders met deze, aan aan de voorzitter van de Raad van Commissarissen geadresseerde, brief wensten te bereiken dat zowel commissarissen als bestuurders van [A] NV met hen in overleg zou treden. Ook dat lijkt mij niet onbegrijpelijk, gelet op de wettelijke regeling van bevoegdheden van de organen van een kapitaalsvennootschap. 25. De vergadering van 16 maart 1998 was een vergadering van commissarissen en directieleden van [A] NV. De vraag is of de bewijsmiddelen voldoende steun geven aan 's Hofs oordeel dat de als bewijsmiddel 10 weergegeven brief van de verontruste grootaandeelhouders aldaar is besproken. Die vraag beantwoord ik bevestigend. [B] BV is één van de ondertekenaars van die brief. In haar schrijven van 12 februari 1998 heeft deze vennootschap opgemerkt dat zij voor haar samenwerkingsplannen rekende op steun van een belangrijke groep van certificaathouders, waarmee gedoeld moet zijn op houders van certificaten van aandelen [A] NV. Naar mijn inzicht kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de brief van [B] BV van 12 februari 1998 en de brief van grootaandeelhouders van 6 januari 1998 voor bestuurders en commissarissen van [A] NV zozeer met elkaar samenhingen, ook in verband met het belang dat blijkens het verslag van de op 16 maart 1998 gehouden vergadering aan eerstgenoemde brief is toegekend, dat zij in die bespreking ook de brief van de grootaandeelhouders moeten hebben betrokken. 26. In dit licht bezien is niet onbegrijpelijk dat het Hof aan verzoekers verklaring de betekenis heeft toegekend dat hij met "het gemor onder de aandeelhouders" doelde op de als bewijsmiddel 10 weergegeven brief. 27. Het middel houd ik daarom voor vruchteloos voorgesteld. 28. Het derde middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker ermee bekend was "dat er besprekingen aangaande een nauwe samenwerking tussen [B] B.V. (D.T.G.) en [A] n.v., danwel een overname door D.T.G. van [A] n.v., gaande waren" 29. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de bewijsmiddelen slechts blijkt van een (eenzijdige) aankondiging van [B] BV dat zij naar samenwerking met, en eventueel overname van, [A] NV streefde, maar niet dat die aankondiging had geleid tot besprekingen tussen de beide vennootschappen. 30. Ik wijs wederom op de bewijsmiddelen 5, de brief van 12 februari 1998 die [B] BV aan de Raad van Commissarissen van [A] NV heeft gezonden, en 10, de brief gedateerd 6 januari 1998 van grootaandeelhouders, waaronder [B] BV, aan de voorzitter van de Raad van Commissarissen van [A] NV. 31. Uit de opmerking, in de brief van 12 februari 1998, dat [B] BV goede redenen had om aan te nemen dat de door haar beoogde samenwerking, eventueel uitmondend in een openbaar bod op alle uitstaande aandelen [A] NV, kon rekenen op de instemming van een belangrijke groep certificaathouders, waarmee gedoeld moet zijn op houders van certificaten van aandelen [A] NV, kan worden afgeleid dat [B] BV bij andere grootaandeelhouders was nagegaan of die het initiatief zouden steunen. 32. Mij dunkt dat ook zulk overleg tussen grootaandeelhouders van een onderneming, alvorens één van hen die onderneming samenwerking en eventueel overname in het vooruitzicht stelt, valt aan te merken als het voeren van besprekingen aangaande die samenwerking of overname. De bewezenverklaring zal in deze zin verstaan moeten worden, en vindt in de gebezigde bewijsmiddelen voldoende steun. 33. Het middel faalt. 34. Het vierde middel bevat de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker ermee bekend was "dat de statutair directeur van [A] n.v., [betrokkene 1], op 21 januari 1998 en 6 maart 1998 besprekingen voerde met [betrokkene 2] van [C] S.A. aangaande een mogelijke fusie tussen [C] S.A. en [A] n.v., danwel aangaande een overname van [A] n.v. door [C] S.A.". 35. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de bewijsmiddelen slechts inhouden dat het overleg tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gericht is geweest op mogelijke samenwerking, waarbij [A] eventueel deel zou kunnen gaan uitmaken van een nieuwe organisatie. Een dergelijke mogelijkheid van samenwerking, al dan niet in een nieuw te vormen markt- of productcombinatie, zo wordt betoogd, is niet gelijk te stellen met een fusie of overname, aangezien het (internationale) bedrijfsleven tal van mogelijkheid voor zulke samenwerking kent die geen gevolgen behoeven te hebben voor het zelfstandig voortbestaan van een onderneming of voor het handhaven van haar beursnotering. Bovendien heeft de verdediging er in hoger beroep op gewezen dat tijdens een op 19 maart 1998 gehouden persconferentie is medegedeeld dat [A] NV naar samenwerking zocht, ook in internationaal verband, zodat er in dit opzicht geen sprake kan zijn geweest van een niet openbaar gemaakt gegeven en dus ook niet van voorwetenschap. 36. Verzoekers als bewijsmiddel 1 tot bewijs gebezigde verklaring (hierboven, naar aanleiding van het tweede middel, reeds genoemd) houdt in, voor zover hier van belang: "[C] is de wereldwijde marktleider in de branche waarin [A] actief is. In het tweede halfjaar van 1997 is al met [C] gesproken over een eventele samenwerking. [Betrokkene 1] heeft destijds contact gehad met [betrokkene 2] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 2]), de vice-president van [C]. Op 9 maart 1998 wordt in een door [betrokkene 1] voor de Raad van Commissarissen vervaardigde notitie van een gesprek (op 6 maart 1998) met [betrokkene 2], [A] als onderdeel van [C] als mogelijkheid geopperd. Dit is ter sprake geweest op de vergadering van 16 maart 1998, waarbij ik aanwezig was." 37. Het door verzoeker genoemde memorandum van [betrokkene 1] gedateerd 9 maart 1998, is als bewijsmiddel 6 aldus weergegeven:

4 "Op verzoek van [betrokkene 2] heb ik een tweetal vertrouwelijke gesprekken met hem gevoerd. De onderwerpen die ter tafel kwamen waren: 1. Samenwerking in Zuid-Afrika 2. Mogelijke samenwerking in andere delen van de wereld. [Betrokkene 2] bracht tijdens het tweede gesprek 'samenwerking in een breder verband' naar voren, bijvoorbeeld in Europa en mogelijk wereldwijd. Daarbij zou het huidige [I] opgesplitst kunnen worden in meerdere divisies; bijvoorbeeld technisch diamand, technisch keramisch, grondstoffenproductie, etc. en een '[A]-divisie'. Met andere woorden, de [A]-organisatie zou de 'backbone' moeten worden van een nieuwe organisatie, die zich specifiek richt op de marktsegmenten waarin [A] opereert en naar de mening van [betrokkene 2] zeer succesvol is. Van [betrokkene 2]'s zijde is nadrukkelijk gesteld dat niets onbespreekbaar is. Afgesproken is in een volgend gesprek informatie uit te wisselen over de verschillende product-/marktcombinaties om zo een start te maken met het uitwerken van de verschillende opties." 38. Dit memorandum laat zich aldus verstaan dat één van de te onderzoeken mogelijkheden voor samenwerking erin gelegen zou zijn dat de onderneming van [A] NV geheel of ten dele zou opgaan in een samenwerkingsverband, en mogelijk een nieuwe rechtsvorm, hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat [A], geheel of ten dele, zou ophouden als zelfstandige rechtspersoon te bestaan. Blijkens zijn tot bewijs gebezigde verklaring heeft ook verzoeker dit memorandum aldus begrepen dat de eventuele samenwerking ertoe kon leiden dat [A] onderdeel van [C] zou worden. 39. Dit onderdeel van de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de besprekingen die [betrokkene 1] namens [A] NV en [betrokkene 2] namens [C] SA voerden betrekking hadden op een mogelijke fusie van de bedrijven, danwel een mogelijke overname van [A] door [C], vindt toereikende steun in de gebezigde bewijsmiddelen. 40. Verder heeft de verdediging in hoger beroep niet gesteld dat [A] NV in haar persbericht van 19 maart 1998 ruchtbaarheid heeft gegeven aan de besprekingen die toen met [C] SA werden gevoerd. 41. Het middel faalt. 42. In het vijfde middel wordt erover geklaagd dat de bewezenverklaring is gebaseerd op een feit van algemene bekendheid, terwijl dat feit niet als algemeen bekend mag worden beschouwd. 43. Het middel doelt op de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen, voor zover daarin is vastgesteld: "Het is een feit van algemene bekendheid dat de bewezengeachte bijzonderheden in onderling verband beschouwd, die betrekking hebben op een (intensivering van) samenwerking dan wel op een mogelijke overname, althans daarop preluderen, uitermate koersgevoelig zijn." 44. De toelichting op het middel laat zich aldus samenvatten. De Nederlandse jurisprudentie geeft geen richtsnoer betreffende de vraag of "van algemene bekendheid" kan worden verondersteld dat gegevens betreffende (intensivering van) samenwerking of overname de koers zullen beïnvloeden. Daaromtrent heeft zich in de Verenigde Staten wèl rechtspraak gevormd, waarnaar de verdediging in hoger beroep heeft verwezen. Die Amerikaanse rechtspraak is van belang, omdat "insider trading" daarin al veel langer een rol speelt, en omdat de Amerikaanse benadering van "market abuse" in toenemende mate invloed op de Europese opvattingen heeft. De Amerikaanse rechtspraak wijst uit dat "merger discussions" niet per definitie voorwetenschap opleveren. Bovendien blijkt uit de Nederlandse wetsgeschiedenis dat ook onze wetgever de aankondiging van een overname niet zonder meer als een koersgevoelig gegeven beschouwt. Daarom geeft 's Hofs oordeel dat "van algemene bekendheid is" dat de door hem bedoelde gegevens uitermate koersgevoelig zijn blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In ieder geval is dat oordeel onbegrijpelijk. 45. Voor het standpunt van de Nederlandse wetgever verwijst de toelichting op het middel naar de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag betreffende het wetsvoorstel dat heeft gevoerd tot aanscherping van art. 46 Wte 1995.(2) In die Nota is, naar aanleiding van het door VNO-NCW ingenomen standpunt dat het verbod van handelen met voorwetenschap geen betrekking moet hebben op enkele situaties, waaronder het geval waarin een vennootschap haar eigen aandelen inkoopt als bescherming tegen een nog niet openbaar gemaakt bod, opgemerkt "Staat echter nog niet vast dat een overnamebod zal worden uitgebracht, dan hangt het van de mate van zekerheid daaromtrent af of gesproken kan worden van een koersgevoelige bijzonderheid in de zin van artikel 46."(3) 46. De in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen behelzen een bespreking van Amerikaanse jurisprudentie. Daarbij is als "mijlpaal" genoemd een uitspraak van het Supreme Court of the United States van 7 maart 1988, inzake Basic Inc. vs Levinson. Daaromtrent is in de pleitaantekeningen het volgende opgemerkt. Het Supreme Court heeft vooropgesteld: "Where (...) the event is contingent or speculative in nature, it is difficult to ascertain whether the "reasonable investor" would have considered the omitted information significant at the time. (...) Merger negotiations, because of the ever-present possibility that the contemplated transaction will not be effectuated, fall into [this] category." Vervolgens heeft het Supreme Court de centrale vraag nader afgebakend als: "We face here the narrow question whether information concerning the existence and status of preliminary merger discussions is significant to the reasonable investor's trading decision." Voor de beantwoording van die vraag heeft het Supreme Court als kader gesteld: "Whether merger discussions in any particular case are material therefore depends on the facts. Generally, in order to assess the probability that the event will occur, a factfinder will need to look to indicia of interest in the transaction at the highest corporate levels. Without attempting to catalog all such possible factors, we note by way of example that board resolutions, instructions to investment bankers, and actual negotiations between principals of their intermediaries may serve as indicia of interest. To assess the magnitude of the transaction to the issuer of the securities allegedly manipulated, a factfinder will need to consider such facts as the size of the two corporate entities and of the potential premiums over market value. No particular event or factor short of closing the transaction need be either necessary or sufficient by itself to render merger discussions material." 47. Bij de behandeling in hoger beroep heeft ook de Advocaat-Generaal bij het Hof aandacht besteed aan deze uitspraak inzake Basic Incorporated et al v Max L. Levinson et al (te citeren als 485 U.S. 224, 108 S.Ct. 978; de raadsman heeft een tekstuitgave met literatuurverwijzingen bij de stukken doen voegen). De Advocaat-Generaal wees op de passage: "In a subsequent decision, the late Judge Friendly, writing for a Second Circuit panel, applied the Texas Gulf Sulphur probability/magnitude approach in the specific context of preliminary merger negotiations. After acknowledging that materiality is something to be determnied on the basis of the particular facts of each case, he stated: "Since a merger in which it is bought out is the most important event that can occur in a small corporation's live, to wit, its death, we think that inside information, as regards a merger of this sort, can become material at an earlier stage than would be the case as regards lesser transactions - and this even though the mortality rate of mergers in such formative stages is doubtless high" (...) We agree with that analysis" 48. Ik vraag nog aandacht voor een vaststelling in (wat wij zouden noemen) het dictum van deze uitspraak, luidende: "Materiality in the merger context depends on the probability that the transaction will be consummated, and its significance to the issuer of the securities. Materiality depends on the facts and thus is to be determined on a case-by-case basis." 49. Buitenlandse rechtspraak kan vanzelfsprekend niet zonder meer richtinggevend zijn voor de juistheid en begrijpelijkheid van uitspraken van Nederlandse rechters. Niettemin meen ik, met de steller van het middel, dat het verstandig is om bij de toepassing van art. 46 Wte 1995 acht te slaan op de Amerikaanse rechtspraak. Afgezien van HR NJ 1995, 662 (HCS), waarin aan koersgevoeligheid de eis is gesteld dat ook de richting van de koersbeweging voorspelbaar moet zijn (tot verdriet van de wetgever, die deze eis zo snel mogelijk weer heeft geëcarteerd), geeft de Nederlandse jurisprudentie nog geen handvat om te bepalen welke gegevens als koersgevoelig beschouwd mogen worden, en welke ervaringsregels daarbij gevolgd kunnen worden. Voor zover een dergelijk feitelijk vraagstuk zich laat normeren, voel ik er veel voor om aan te sluiten bij de in Basic v. Levinson gevolgde benadering. Dat klemt temeer omdat het leerstuk van "materiality" ten gevolge van de (hierna nog uitgebreid te bespreken) Richtlijnen 2003/6/EG en 2003/124/EG aan belang zal winnen. Die Richtlijnen koppelen de vereiste koersgevoeligheid namelijk aan de verwachte handelwijze van de "redelijk handelende belegger". Dit komt overeen met "the reasonable investor's trading decision" als uitgangspunt bij het beoordelen van "materiality". 50. De bewezenverklaarde bijzonderheden moeten worden bezien in verband met hetgeen dienaangaande uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Gelet op die bewijsmiddelen komen de bijzonderheden op het volgende neer.

5 51. Bestuurders en commissarissen van [A] NV werden geconfronteerd met twee partijen die toenadering zochten. Beide partijen hielden de mogelijkheid van overname van [A] nadrukkelijk open. De daartoe strekkende aankondiging van [B] BV moesten bestuurders en commissarissen wel serieus nemen omdat zij bekend waren met de onvrede van enkele grootaandeelhouders omtrent de resultaten van [A], terwijl [B] BV - dat tot die grootaandeelhouders behoorde - zinspeelde op steun van een belangrijke groep van certificaathouders. Samenwerking met [C] SA, met de mogelijkheid dat [A] in die veel grotere concurrent zou opgaan, namen bestuurders en commissarissen kennelijk serieus omdat die samenwerking ook in hun ogen tot verbetering van de resultaten (waarover de grootaandeelhouders hadden geklaagd) kon voeren. 52. Kort gezegd: bestuurders en commissarissen zagen, wetende dat grootaandeelhouders op veranderingen aandrongen, de ene toenadering als een ernstig te nemen bedreiging, en de andere toenadering als een begaanbare uitweg uit de problemen. In het ene geval zouden deze leidinggevenden niet kunnen verhinderen dat [A] NV haar zelfstandigheid verloor, in het andere geval zouden zij daar zonodig aan mee willen werken. Het komt mij voor dat onder deze omstandigheden ook de door het Supreme Court aangewezen feitelijke waarderingen kunnen uitwijzen dat er sprake is van "materiality". Het is waarschijnlijk te noemen dat een "reasonable investor's trading decision" in hoge mate door zulke bijzonderheden wordt bepaald. 's Hofs oordeel dat van algemene bekendheid is dat de in de bewezenverklaring genoemde bijzonderheden, onder de omstandigheden waaronder zij zich voordeden, uitermate koersgevoelig zijn, acht ik niet onbegrijpelijk. 53. Het middel is naar mijn inzicht tevergeefs voorgesteld. 54. In het zesde middel wordt betoogd dat voor het bewijs gebruik is gemaakt van een bewijsmiddel dat niet redengevend kan zijn, en dat de bewezenverklaring steunt op onjuiste en/of onbegrijpelijke veronderstellingen. 55. Als niet redengevend wordt bewijsmiddel 9 genoemd. Dat is een overzicht van openings- en slotkoersen van [A] NV in de periode van 25 februari 1998 tot 4 maart Dit bewijsmiddel dient beschouwd te worden in samenhang met bewijsmiddel 8, een zakelijke weergave van een artikel dat op 27 februari 1998 is gepubliceerd in het tijdschrift BeleggersBelangen. Aan deze twee bewijsmiddelen heeft het Hof ontleend dat de koers van (het certificaat van) aandeel [A] NV reeds door de publicatie in genoemd tijdschrift, op basis van geruchten, met 18% was gestegen. Bewijsmiddel 9 is derhalve redengevend. 56. Voorts zou het Hof ten onrechte hebben vastgesteld dat het tijdschriftartikel op geruchten was gebaseerd, omdat dit niet uit de bewijsmiddelen blijkt, en de verdediging in hoger beroep heeft betoogd dat [A] NV zelf heeft aangenomen dat [B] de bron van de in het artikel verwerkte informatie is geweest. 57. Met een "publicatie op basis van geruchten" heeft het Hof (in zijn hierboven, onder 5, weergegeven bewijsoverwegingen) klaarblijkelijk gedoeld op datgene wat naar gewoon spraakgebruik onder "een gerucht" kan worden verstaan. Dat is: een mededeling die, zoals zij de ontvanger bereikt, twijfel openlaat ten aanzien van haar juistheid en volledigheid. De als bewijsmiddel 8 weergegeven publicatie in BeleggersBelangen luidt: "Institutionele beleggers in [A] zijn ontevreden over de gang van zaken en laten dat ook weten. Aangezien branchegenoten het wel redelijk tot goed doen, wordt het tijd voor maatregelen. Maar gevraagd naar wat de oplossing zou kunnen zijn, zwijgen de grote beleggers. De mogelijkheden liggen voor de hand: het wegsnijden van enkele zwakke bedrijfsonderdelen, verbetering/vervanging van het management en een overname door een partij die in de sector wel van wanten weet. In dat verband moet de toetreding van de [B] eind vorig jaar een geschenk uit de hemel zijn. Onder druk van de grootaandeelhouders is er een gerede kans dat ten laste van 1997 een stevige voorziening wordt getroffen om de boel te saneren. Dan zal 1998 waarschijnlijk een overgangsjaar worden en mogen beleggers op 1999 hopen. En hopen op de hulp van DTG. Bij een succesvolle 'turn around' is het aandeel op ƒ 17,- erg goedkoop en een uitdaging voor beleggers met speculatief bloed." 58. Aldus heeft de journalist of redacteur tot uitdrukking gebracht dat zijn/haar bron/bronnen zich niet heeft/hebben willen uitlaten over datgene wat naar zijn/hun inzicht bij [A] zou moeten gebeuren. Het artikel is in zodanige bewoordingen gesteld dat lezers het konden aanmerken als een eigen oordeel van de journalist of redacteur betreffende voor de hand liggende maatregelen, en diens eigen inschatting van de kans op (een voorziening voor) sanering, een en ander gevoed door een niet nader gespecificeerde uitlating uit de kring van institutionele beleggers. Niet onbegrijpelijk heeft het Hof deze berichtgeving aangemerkt als "een publicatie op basis van geruchten". 59. Onjuist wordt voorts de veronderstelling genoemd dat een op geruchten gegrond artikel een zwakkere lading heeft, en ook een zwakker effect (op de koers), dan kennis van documenten waaruit blijkt van bijzonderheden als bewezenverklaard. Betoogd wordt dat juist het omgekeerde zichtbaar wordt: geruchten sorteren veelal een sterker effect dan de (juiste en volledige) feiten rechtvaardigen, zodat een door geruchten veroorzaakte koersbeweging na openbaarmaking van de juiste en volledige feiten weer wordt afgedempt. 60. Bij de behandeling in hoger beroep heeft de verdediging er op gewezen dat (volledige) openbaarmaking van de bewezenverklaarde bijzonderheden in dit geval zeer wel zo een matigend effect op de door geruchten veroorzaakte koersstijging had kunnen hebben, omdat het artikel in BeleggersBelangen onvermeld liet dat [A] niets zag in een samenwerking met, of overname door, [B]. Daarom, zo wordt betoogd, berust de bewezenverklaring op de onjuiste of onbegrijpelijke aanname dat "indien ten tijde van het handelen van verdachte door een bekendmaking vanuit de betrokken vennootschappen de inhoud van de brieven, besprekingen en verslagen waarvan in de bewezenverklaring sprake is, in de openbaarheid was gebracht, de koers in een niet onbetekende mate verder zou zijn opgestuwd" 61. De steller van het middel geef ik onmiddellijk toe dat niet in algemene zin (als feit van algemene bekendheid) kan worden volgehouden dat het verspreiden van geruchten een zwakkere invloed op de koersvorming zal hebben dan openbaarmaking van de volledige en juiste gegevens waarop die geruchten zien. Inderdaad moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat beleggers aan geruchten een grotere betekenis hechten dan zij aan de juiste en volledige feiten zouden toekennen. 62. Hier moet evenwel niet uit het oog worden verloren dat de in de bewezenverklaring genoemde bijzonderheden betreffende [A] NV niet alleen betrekking hebben op de démarche van [B] BV, maar ook op de besprekingen die namens [A] werden gevoerd met [C] SA. De uit de bewijsmiddelen blijkende koersbeweging na de publicatie in BeleggersBelangen maakt duidelijk dat beleggers grote waarde toekenden aan de interventie van een branchegenoot. Naar mijn inzicht kon het Hof aannemen dat die positieve waardering van beleggers nog groter zou zijn geweest indien zij kennis hadden kunnen nemen van de besprekingen met [C] SA. Ten eerste omdat [C] blijkens de bewijsmiddelen wereldwijd marktleider was in de branche waarin [A] zich bewoog en het management van [A] de samenwerking met, en het eventueel - gedeeltelijk - opgaan in, [C] gunstig gezind was. Ten tweede omdat de concurrentie tussen twee overnamekandidaten een gunstig effect kan hebben op de prijs die voor het overnamedoelwit wordt betaald. 63. Gelet op de aard van de in de bewezenverklaring genoemde bijzonderheden betreffende [A] NV kan 's Hofs oordeel dat openbaarmaking van die bijzonderheden de koers in niet onbetekende mate verder omhoog gebracht zou hebben, mijns inziens niet onbegrijpelijk worden genoemd. 64. De toelichting op het middel bevat verder nog de klacht dat het verzoek een deskundige aan te wijzen voor onderzoek naar de koersgevoeligheid van de bijzonderheden betreffende het fonds ten onrechte is afgewezen, aangezien 's Hofs oordeel aangaande die koersgevoeligheid onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen, en "zodanig subjectief en aanvechtbaar [is] dat daar in rechte geen genoegen mee kan worden genomen in plaats van deskundigenrapportage." 65. Dit middelonderdeel kan zeker geen doel treffen. Zelfs indien de Hoge Raad zou bevinden dat 's Hofs oordeel betreffende de koersgevoeligheid van de bijzonderheden, gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en op hetgeen naar ervaringsregels kan worden aangenomen, niet begrijpelijk is, zou dat onverlet laten dat het aan de feitenrechter is om te beoordelen of hij zich in voldoende mate voorgelicht acht om een aan hem voorbehouden beslissing te kunnen nemen. 66. Het middel is naar mijn inzicht vruchteloos voorgesteld. 67. Het zevende middel behelst de klacht dat art. 46 (oud) Wte 1995, bezien in verband met hetzij art. 1 Richtlijn 89/592/EEG, hetzij art. 1 Richtlijn 2003/6/EG, is geschonden doordien is miskend dat de in art. 46 (oud) Wte 1995 opgenomen term "voorwetenschap" richtlijnconform moet worden uitgelegd, terwijl die richtlijnconforme uitleg meebrengt dat onder de redelijkerwijs te verwachten invloed op de koers van de effecten alleen kan worden verstaan een "aanzienlijke", althans "aanmerkelijke" invloed op die koers. 68. In de visie van de steller van de middelen zal de Hoge Raad, nu in deze zaak nog niet onherroepelijk was beslist op 12 oktober 2004 (de dag waarop Richtlijn 2003/6/EG geïmplementeerd had behoren te zijn) en art. 46 Wte 1995 sinds die datum in overeenstemming met deze Richtlijn dient te worden toegepast, moeten oordelen dat "voorwetenschap" beperkt is tot de gegevens die de koers in aanzienlijke mate kunnen beïnvloeden, zoals in de Richtlijn bepaald.

6 69. Nu het Hof in zijn hierboven weergegeven nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld dat de koers van het certificaat van aandeel [A] NV door openbaarmaking van de wetenschap waarover verzoeker beschikte "in een niet onbetekende mate verder zou zijn opgestuwd", en "in niet onbetekenende mate" op een veel zwakkere koersbeweging duidt dan "aanzienlijk" of "aanmerkelijk", berust de bewezenverklaring, zo wordt betoogd, op een onjuiste, want met de bovengenoemde Richtlijnen strijdige, uitleg van de strafbaarstelling. 70. Hieronder zal ik uiteenzetten dat ik in 's Hofs overwegingen het feitelijk oordeel zie dat bij openbaarmaking van de in de bewezenverklaring genoemde gegevens een aanzienlijke of aanmerkelijke koersbeweging te verwachten was. Niettemin ga ik zo volledig mogelijk op de diverse stellingen in dit middel in. De beoordeling van dit en het volgende middel zal namelijk ook voor andere voorkenniszaken, waarin de betekenis van Richtlijn 2003/6/EG aan de orde komt, van groot belang zijn EG-richtlijnen en de strafbaarheid naar nationaal recht 71. Met betrekking tot de betekenis van EG-richtlijnen voor de toepassing van strafbaarstellingen in nationale wetgeving dient voorop gesteld te worden dat zulke richtlijnen voor de lidstaten alleen ten aanzien van het resultaat bindend zijn. In beginsel blijft het aan de lidstaten om de vorm en middelen te kiezen waarmee dat resultaat kan worden bereikt. Uit een richtlijn - hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van het te bereiken doel en de gedetailleerdheid van de daarin opgenomen voorschriften - kan evenwel volgen dat de keuzevrijheid van de lidstaten wordt beperkt of zelfs opgeheven. 72. Indien de bepalingen van een richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, zijn justitiabelen gerechtigd op die bepalingen een beroep te doen tegenover de lidstaat die hetzij verzuimt de richtlijn binnen de gestelde termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze doet. Dit vloeit voort uit de overweging dat het met de dwingende betekenis die (thans) art. 249 EG aan richtlijnen toekent onverenigbaar zou zijn dat een belanghebbende geen beroep kan doen op een bij richtlijn opgelegde verplichting. Dientengevolge kan een lidstaat die heeft nagelaten tijdig de door een richtlijn voorgeschreven uitvoeringsmaatregelen te treffen dit verzuim niet aan een justitiabele tegenwerpen. Het dwingende karakter dat in art. 249 EG aan richtlijnen is toegekend bestaat evenwel slechts ten aanzien van de lidstaat die tot uitvoering gehouden is. Daarom kan een richtlijn niet uit zichzelf verplichtingen aan particulieren opleggen, en kan een bepaling uit een richtlijn als zodanig niet voor een nationale rechterlijke instantie tegen een particulier worden ingeroepen. 73. Dat neemt niet weg dat de op de lidstaten rustende verplichting tot verwezenlijking van de met EG-richtlijnen beoogde doeleinden, alsmede de in (thans) art. 10 EG tot uitdrukking gebrachte gehoudenheid van de lidstaten om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen te verzekeren, gelden voor alle met overheidsgezag beklede nationale instanties, en dus, binnen de kring van hun bevoegdheden, ook voor rechterlijke instanties. Daaruit volgt dat de nationale rechter de bepalingen van diens nationale recht, en met name de wettelijke voorschriften die strekken tot uitvoering van een richtlijn, moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van een toepasselijke richtlijn. 74. De op de nationale rechter rustende gehoudenheid zich bij de uitlegging van nationale wettelijke voorschriften te richten op de inhoud van een ter zake doende richtlijn vindt evenwel haar begrenzing in de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het gemeenschapsrecht. Tot die algemene rechtsbeginselen behoort het beginsel van rechtszekerheid en het verbod aan wettelijke voorschriften, voor zover die verplichtingen voor particulieren meebrengen, terugwerkende kracht toe te kennen. Daaruit leidt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen af dat een richtlijn uit zichzelf, en onafhankelijk van de nationale voorschriften ter uitvoering daarvan, niet bepalend kan zijn voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degene die in strijd met de in de richtlijn opgenomen bepalingen handelt, en evenmin deze aansprakelijkheid kan verzwaren.(4) 75. Zonder de vereiste uitvoeringsmaatregelen in het nationale recht kunnen bepalingen van een richtlijn derhalve geen strafbaarheid vestigen of verruimen, ook niet indien de lidstaat verzuimt de richtlijn tijdig en correct uit te voeren. Daarentegen kunnen bepalingen in een richtlijn wel tot gevolg hebben dat de strafbaarheid aan bepaalde gedragingen komt te ontvallen. Rechtstreekse werking van bepalingen uit een richtlijn die "onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig" zijn - uit de doelstellingen en bewoordingen van de richtlijn moet blijken dat de lidstaten geen ruimte is gelaten voor het handhaven of opleggen van andere, of verdergaande, verbodsnormen of verplichtingen - kan tot gevolg hebben dat die verdergaande verbodsnormen of verplichtingen buiten toepassing blijven. Dit geldt ook voor verbodsnormen (met een verdergaande strekking dan de richtlijn toestaat) die deel uitmaken van, of versterkt worden door, strafbaarstellingen. Deze rechtstreekse werking kunnen richtlijnen ook hebben indien de nationale wetgeving niet tijdig is aangepast.(5) 76. Deze rechtstreekse toepassing van richtlijnbepalingen is te onderscheiden van richtlijnconforme interpretatie. Daarbij wordt aangenomen dat het nationale voorschrift (in deze context de materiële norm en de bijbehorende strafbedreiging) tot uitvoering van de richtlijn strekt, en daartoe ook geschikt is, zij het dat de na te leven rechtsnorm in dat nationale voorschrift zodanig is geformuleerd dat het met de richtlijn beoogde resultaat niet volledig bereikt kan worden. Dan zal het nationale voorschrift zodanig moeten worden uitgelegd dat het (alleen) toepasselijk is op de gedragingen die volgens de richtlijn verboden of juist voorgeschreven zijn. Deze richtlijnconforme interpretatie is niet mogelijk indien de structuur of wezenlijke kenmerken van het nationale voorschrift worden aangetast, of uit de wordingsgeschiedenis van het voorschrift blijkt dat de nationale wetgever nadrukkelijk een andere regeling heeft beoogd.(6) Overigens is het verschil tussen richtlijnconforme interpretatie en de rechtstreekse werking die aan een nationaal voorschrift zijn rechtskracht ontneemt soms vrij klein, aangezien de buiten toepassing verklaring beperkt kan zijn tot een onderdeel van de nationale regel.(7) 77. Ten slotte zal onder ogen gezien moeten worden welke betekenis toekomt aan art. 1, tweede lid, Sr. Aangenomen dat het in Richtlijn 2003/6 bepaalde - nu de Nederlandse wetgever niet tijdig in de vereiste uitvoeringsmaatregelen heeft voorzien - toepasselijk is en daaruit voortvloeit dat één of meer bestanddelen van de in art. 46 Wte 1995 opgenomen delictsomschrijving een beperkter bereik krijgen, moet immers worden nagegaan of zich in dit opzicht een verandering van wetgeving voordoet waaruit blijkt van een gewijzigd inzicht omtrent de strafbaarheid van het tenlastegelegde. 78. In HR NJ 1998, 10 was aan de orde of op smokkel vanuit Luxemburg naar Nederland terecht de strafbepalingen waren toegepast zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde in de douanewetgeving waren opgenomen, in aanmerking genomen dat die strafbepalingen reeds vóór de uitspraak in hoogste feitelijke aanleg waren gewijzigd. Die wetswijziging strekte ertoe de strafbepalingen in overeenstemming te brengen met de beginselen van de interne Europese markt, en hield in dat aangifte van invoer nog slechts gedaan behoefde te worden ten aanzien van goederen die van buiten de Gemeenschap binnen het communautair douanegebied werden gebracht. De Hoge Raad oordeelde dat deze wetswijziging, waarmee Nederland gehoor gaf aan de verplichting zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met het Europese recht, geen blijk gaf van een verandering van inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane overtredingen.(8) 79. Hieruit wil ik niet afleiden dat wetswijzigingen waartoe Nederland jegens de Europese Gemeenschappen is verplicht nimmer onder het bereik van art. 1, tweede lid, Sr kunnen vallen. Nu de bevoegdheid tot het formuleren van rechtsnormen, op die terreinen die de Gemeenschappen tot hun competentie (mogen) rekenen, is verschoven van de nationale wetgever naar de Europese instellingen, meen ik dat ook de door de laatsten vastgestelde voorschriften bepalend kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of een wetswijziging uiting geeft aan een voor de verdachte gunstige wijziging van inzicht omtrent de strafbaarheid van een tenlastegelegde gedraging. Dat moet naar mijn inzicht ook gelden voor normen die in een Europese richtlijn zijn vastgelegd, mits kan worden aangenomen dat met de richtlijn harmonisatie is beoogd van de op de tenlastegelegde gedraging toepasselijke normen, en die normen met voldoende nauwkeurigheid in de richtlijn zijn omschreven. Een ander oordeel zou mijns inziens onverenigbaar zijn met het primaat van het gemeenschapsrecht. 80. Daarmee is niet gezegd dat iedere wetswijziging strekkende tot uitvoering van een richtlijn, en elke onjuist of te laat geïmplementeerde richtlijnbepaling, waardoor de strafbaarheid van een gedraging wordt beperkt ook een verandering van wetgeving in de zin van art. 1, tweede lid, Sr oplevert. Wij blijven, ook in het licht van Europese regelgeving, staan voor de vraag of de wetgever een wezenlijk ander, en voor de verdachte gunstig, oordeel omtrent de strafwaardigheid van de gedraging heeft bereikt. Slechts bij positieve beantwoording van die vraag is er aanleiding het nieuwe recht ook op eerder begane feiten toe te passen.(9) Richtlijn 2003/6/EG en haar implementatie in het Nederlandse recht. 81. Opmerking verdient dat Richtlijn 2003/6/EG (de "Richtlijn Marktmisbruik")(10) is vastgesteld volgens de zogenaamde "Comitologieprocedure". Deze vorm van regelgeving beoogt te verzekeren dat Raad, Commissie en Europees Parlement hun bevoegdheden naar behoren kunnen uitoefenen zonder dat te veel tijd verloren gaat met het bereiken van overeenstemming over technische kwesties. De procedure komt neer op regelgeving in een aantal stappen. Raad en Europees Parlement stellen gezamenlijk (volgens de co-decisieprocedure van art. 251 EG) de hoofdlijnen vast, waarna de Commissie, na consultatie van nationale toezichthouders, uitvoeringsvoorschriften opstelt In deze "Comitologieprocedure" vormt Richtlijn 2003/6/EG de eerste stap waarin de hoofdlijnen zijn bepaald. Ook de tweede stap is reeds gezet, door het vaststellen van vier uitvoeringsinstrumenten. Eén van die uitvoeringsinstrumenten is Richtlijn 2003/124/EG aangaande de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie.(11) 82. In Richtlijn 2003/6/EG is bepaald: Artikel 1: "Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder: 1. "voorwetenschap": niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een of meer emittenten van financiële instrumenten of op een of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van deze financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten. Met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten betekent voorwetenschap (...) Voor personen die zijn belast met de uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten behelst voorwetenschap tevens informatie die door de klant wordt verstrekt en verband houdt met de

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 Instantie Datum uitspraak 16-11-2010 Datum publicatie 16-11-2010 Zaaknummer 09/03684 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

REGLEMENT BELEGGINGEN VAN BESTUURDERS EN COMMISSARISSEN VAN Ctac N.V.

REGLEMENT BELEGGINGEN VAN BESTUURDERS EN COMMISSARISSEN VAN Ctac N.V. REGLEMENT BELEGGINGEN VAN BESTUURDERS EN COMMISSARISSEN VAN Ctac N.V. De Raad van Commissarissen heeft in overleg met de Raad van Bestuur het volgende Reglement vastgesteld I INLEIDING 1.1 Dit reglement

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 Instantie Datum uitspraak 17-10-2011 Datum publicatie 25-10-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-003332-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000669-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11 ECLI:NL:GHSHE:2015:3566 Instantie: Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak: 16-09-2015 Datum publicatie: 17-09-2015 Zaaknummer: 20-002514-14 Rechtsgebieden: Materieel strafrecht Strafprocesrecht Bijzondere

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204 ECLI:NL:HR:2015:3021 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-10-2015 Datum publicatie 14-10-2015 Zaaknummer 14/05204 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2082,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 Instantie Datum uitspraak 16-05-2012 Datum publicatie 16-05-2012 Zaaknummer 20-002733-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue Zaak C-524/04 Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 05-03-2009 Datum publicatie 05-03-2009 Zaaknummer 24-002073-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-07-2014 Datum publicatie 05-12-2014 Zaaknummer 23-004323-13 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Ondernemingsrecht. Nieuwsbrief

Ondernemingsrecht. Nieuwsbrief Nieuwsbrief Ondernemingsrecht Prospectusaansprakelijkheid Een prospectus dient een getrouw beeld te geven omtrent de toestand van de uitgevende instelling op de balansdatum van het laatste boekjaar waarover

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200607461/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: vennootschap onder firma appellante,, gevestigd te tegen de uitspraak in zaak nos.

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r nr. 24.702 12 oktober 1988 AHN Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 * ARREST VAN 10. 5. 2001 ZAAK C-144/99 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 * In zaak C-144/99, Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel als gemachtigde, bijgestaan

Nadere informatie

Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 448, geldigheid:

Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 448, geldigheid: ECLI:NL:PHR:2002:AD9213 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 16-04-2002 Datum publicatie 16-04-2002 Zaaknummer 00916/01 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD9213 Rechtsgebieden

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987* ARREST VAN 8. 10. 1987 ZAAK 80/86 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987* In zaak 80/86, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arrondissementsrechtbank te

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 Instantie Datum uitspraak 07-09-2010 Datum publicatie 18-10-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-005986-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHARN:2007:208 ECLI:NL:GHARN:2007:208 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 25-05-2007 Datum publicatie 11-04-2016 Zaaknummer 21-004591-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt: Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6494_1/309; 6836_1/220 Betreft zaak: Limburgse bouwzaken 1 en 2 / de heer [A] Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis ECLI:NL:GHARL:2016:10657 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 02-02-2016 Datum publicatie 15-05-2017 Zaaknummer 21-002071-15 Formele relaties Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:789, Niet ontvankelijk

Nadere informatie

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, 21 October 1959. F. No. 14043. D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-hertogenbosch van 6 Maart 1959

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.121.491-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 22-04-2014 Datum publicatie 31-10-2014 Zaaknummer 23-003653-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5286 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 13-12-2016 Zaaknummer 23-000227-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2016:935 ECLI:NL:GHDHA:2016:935 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 31-03-2016 Datum publicatie 06-04-2016 Zaaknummer 22-004068-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT Datum: Kenmerk: De Minister van Justitie, mr A.H. Korthals Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Excellentie, inzake: Adviesaanvraag commissie vennootschapsrecht over het wetsvoorstel

Nadere informatie

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald. looofoo ccts Den Haag, 2 8 MRT 2011 Kenmerk: DGB 2011-1237 Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van >( Z 15 februari 2011, nr. 10/00160, inzake Bf^^^NP te ÜÜH betreffende

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2960/ 24 Betreft zaak: Abegg - CZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het tegen zijn

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig. ECLI:NL:RBOVE:2016:1480 Instantie: Rechtbank Overijssel Datum uitspraak: 26-04-2016 Datum publicatie: 26-04-2016 Zaaknummer: 08.910038-15 (P) Rechtsgebieden: Strafrecht Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 augustus 1985,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-239 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris) Klacht ontvangen op : 22 februari 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/ Arrêt du 19 décembre 1997 dans l affaire A 96/

Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/ Arrêt du 19 décembre 1997 dans l affaire A 96/ BENELUX-GERECHTSHOF COUR DE JUSTICE BENELUX A 96/4/8 Inzake : Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/4 ------------------------- KANEN tegen GEMEENTE VELDHOVEN Procestaal : Nederlands En cause : Arrêt

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 29-01-2014 Datum publicatie 29-01-2014 Zaaknummer 09/818467-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193 ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193 Instantie Datum uitspraak 12-02-2013 Datum publicatie 28-05-2013 Zaaknummer 21-004366-12 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 25-06-2007 Zaaknummer 0600267 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister).

een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister). KlRz 041/2013 RAPPORT inzake de klacht van [Verzoeker ] tegen een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister). - 2-1. Inleiding

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 BEGELEIDENDE NOTA van: de heer V. SKOURIS, Voorzitter van het Hof van Justitie d.d.: 4 februari 2008 aan: de heer

Nadere informatie

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329 Rapport Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de gegevens van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: 200907796/1/V2. Datum uitspraak: 7 juli 2010 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve07001323 200607474/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A., wonend te Breda, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. 05/5140

Nadere informatie

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht. Raad van Toezicht Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 Uitspraak van de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 12-05-2016 Datum publicatie 19-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7447 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2014:3368 ECLI:NL:RVS:2014:3368 Instantie Raad van State Datum uitspraak 10-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201311559/1/A4 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 Instantie Datum uitspraak 11-11-2009 Datum publicatie 11-11-2009 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-002029-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2012:BT8778 ECLI:NL:HR:2012:BT8778 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-01-2012 Datum publicatie 10-01-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 10/02260 P Conclusie:

Nadere informatie

De redelijk handelende belegger in Nederland en de Verenigde Staten

De redelijk handelende belegger in Nederland en de Verenigde Staten De redelijk handelende belegger in Nederland en de Verenigde Staten Inleiding In zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2005 inzake Flexovit 1 pleitte advocaat-generaal (A-G) Wortel

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop JURISPRUDENTIE STRAFRECHT Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop HR uitspraken 10 februari 2015 Beslissingen voorlopige hechtenis (Cassatie in het belang der wet) HR:2015:247 HR:2015:255 HR:2015:256

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765 ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 01-04-1999 Datum publicatie 10-11-2004 Zaaknummer VMEDED 99/366-Sl Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Voorlopige voorziening

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2017:1856 ECLI:NL:RVS:2017:1856 Instantie Raad van State Datum uitspraak 12-07-2017 Datum publicatie 12-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201608063/1/A2 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 Instantie Datum uitspraak 05-04-2001 Datum publicatie 02-08-2001 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 99/3213 AW Bestuursrecht

Nadere informatie

Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet op het financieel toezicht.

Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet op het financieel toezicht. Besluit van [datum] houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 5:81, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Vrijstellingsbesluit overnamebiedingen Wft) Op voordracht van Onze Minister van

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 98/2/17) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157 ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-02-2001 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 00157 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5390 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-11-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 23-003117-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241 ECLI:NL:RBOVE:2014:3241 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 05062014 Datum publicatie 16062014 Zaaknummer C/08/156166 / KG ZA 14182 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Kort geding

Nadere informatie

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163 Rapport Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni 2011 Rapportnummer: 2011/163 2 Klacht Verzoekster klaagt over de wijze waarop de directeur

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 Instantie Datum uitspraak 10-02-2011 Datum publicatie 14-02-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-001943-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHARL:2017:2188 ECLI:NL:GHARL:2017:2188 Instantie Datum uitspraak 15-03-2017 Datum publicatie 15-03-2017 Zaaknummer 21-006632-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073 Rapport Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073 2 Klacht DE ONDERZOCHTE GEDRAGING Het in strijd met het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht niet informeren van betrokkene over de mogelijkheid

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733 ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-04-2013 Datum publicatie 17-04-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201200753/1/A3 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie