Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bedieningshandleiding Standaardinstellingen"

Transcriptie

1 Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Kopieereigenschappen Faxeigenschappen Printereigenschappen Scannereigenschappen Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Andere gebruikersinstellingen Bijlage Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt en houd hem bij de hand voor eventueel gebruik. Lees voor een veilig en correct gebruik van het apparaat eerst de veiligheidsinformatie.

2 Inleiding Deze handleiding bevat uitgebreide aanwijzingen voor en aantekeningen over de bediening en het gebruik van dit apparaat. Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u met het apparaat gaat werken voor een veilig en effectief gebruik. Bewaar de handleiding in de buurt zodat u deze snel kunt raadplegen. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan zonder kennisgeving worden veranderd. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor directe, indirecte, bijzondere, toevallige of gevolgschade tengevolge van de behandeling of het gebruik van het apparaat. Opmerkingen: Sommige illustraties wijken mogelijk iets af van hetgeen u op uw apparaat ziet. Sommige opties zijn niet in alle landen leverbaar. Neem voor details hierover contact op met uw plaatselijke leverancier. Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt, kunnen sommige units optioneel zijn. Neem voor details hierover contact op met uw plaatselijke leverancier. Let op: Als u bij het uitvoeren van instellingen of aanpassingen of het uitvoeren van procedures anders handelt dan aangegeven in deze handleiding, kan dit leiden tot schadelijke straling. Opmerking: Deze gebruiksaanwijzing voorziet in twee maatsystemen. Gebruik de metrische maten voor dit apparaat.

3 Handleidingen voor dit apparaat Verwijzen naar de handleidingen die betrekking hebben op hetgene dat u met het apparaat wilt doen. Belangrijk Media verschillen volgens de handleiding. De gedrukte en elektronische versies van een handleiding hebben dezelfde inhoud. U moet Adobe Acrobat Reader/Adobe Reader geïnstalleerd hebben om de handleidingen als PDF-bestanden te kunnen bekijken. Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt, kunnen er ook html-handleidingen beschikbaar zijn. Om deze handleidingen te bekijken, moet er een webbrowser zijn geïnstalleerd. Over dit apparaat Lees de Veiligheidsinformatie in deze handleiding voordat u het apparaat gaat gebruiken. Deze handleiding geeft een inleiding op de functies van het apparaat. Het geeft tevens uitleg over het bedieningspaneel, voorbereidende procedures voor het gebruik van het apparaat, hoe u tekst kunt invoeren en hoe u de meegeleverde cd-roms moet installeren. Bedieningshandleiding Systeeminstellingen Geeft uitleg over gebruikersinstellingen en adresboekprocedures zoals het opslaan van faxnummers, adressen en gebruikerscodes. Wij verwijzen u tevens naar deze handleiding voor uitleg over het aansluiten van het apparaat. Problemen oplossen Geeft aanwijzingen over hoe u algemene problemen kunt oplossen en legt uit hoe u papier, toner en andere verbruiksartikelen kunt vervangen. Veiligheidsinformatie Deze handleiding is bedoeld voor beheerders van het apparaat. In de handleiding worden de beveiligingsfuncties uitgelegd die de beheerders kunnen gebruiken om te voorkomen dat er wordt geknoeid met de gegevens, of om het apparaat te beschermen tegen onrechtmatig gebruik. In deze handleiding vindt u tevens de procedures voor het registreren van beheerders, evenals het instellen van verificaties voor gebruikers en beheerders. Kopieerhandleiding Geeft uitleg over Kopieerfuncties en -bewerkingen. Wij verwijzen u tevens naar deze handleiding voor uitleg over het plaatsen van originelen. Faxhandleiding Geeft uitleg over Faxfuncties en -bewerkingen. Printerhandleiding Geeft uitleg over Printerfuncties en -bewerkingen. i

4 Scannerhandleiding Geeft uitleg over Scannerfuncties en -bewerkingen. Netwerkhandleiding Geeft uitleg over hoe u het apparaat in een netwerkomgeving configureert en bedient en hoe u de meegeleverde software moet gebruiken. Deze handleiding beslaat alle modellen en bevat beschrijvingen van functies en instellingen die mogelijk niet op dit apparaat beschikbaar zijn. Afbeeldingen, illustraties en informatie over bedieningssystemen die worden ondersteund kunnen enigszins afwijken van diegene van dit apparaat. Overige handleidingen Handleidingen voor dit apparaat Veiligheidsinformatie Verkorte Kopieerhandleiding Verkorte Faxhandleiding Verkorte Printerhandleiding Verkorte Scanhandleiding PostScript3 Supplement UNIX Supplement Handleidingen voor DeskTopBinder Lite: DeskTopBinder Lite Installatiehandleiding DeskTopBinder Introductiehandleiding Handleiding Auto Document Link Opmerking De meegeleverde handleidingen zijn specifiek voor alle apparaattypes. Voor het "UNIX Supplement" raadpleegt u onze website of neemt u contact op met een erkende dealer. Het "PostScript3 Supplement" en "UNIX Supplement" bevatten beschrijvingen van functies en instellingen die mogelijk niet beschikbaar zijn op dit apparaat. Productnaam DeskTopBinder Lite en DeskTopBinder Professional *1 ScanRouter EX Professional *1 en ScanRouter EX Enterprise *1 Algemene benaming DeskTopBinder De ScanRouter-bezorgingssoftware *1 Optioneel ii

5 INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat...i Gebruik van deze handleiding...1 Symbolen...1 Bedieningspaneel...2 Het display aflezen en de toetsen gebruiken...3 Toegang tot Gebruikersinstellingen...4 Instellingen wijzigen...4 Gebruikersinstellingen verlaten...5 Menu beveiligen...5 Standaardinstellingen wijzigen met Web Image Monitor Het apparaat aansluiten Aansluiten op de interfaces...7 Aansluiten op de Ethernet-interface...8 Aansluiten op de USB-interface...10 Aansluiten op de IEEE 1284-interface...11 Aansluiten op de IEEE b (draadloos LAN)-interface...12 Netwerkinstellingen...16 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de Printer/LAN-fax...16 Vereiste instellingen voor het gebruik van internetfax...18 Vereiste instellingen voor het gebruik van de functie...21 Vereiste instellingen om de functie Scan to Folder te gebruiken...24 Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerkbezorgingsscanner...26 Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerk-twain-scanner...28 Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken...30 Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon...39 De telefoonlijn aansluiten...39 Het lijntype selecteren Systeeminstellingen Algemene functies...41 Papierlade-instellingen...44 Timerinstellingen...46 Interface-instellingen...48 Netwerk...48 Parallelle interface...51 IEEE b...52 Afdrukken I/F-instellingenlijst...54 Bestandsoverdracht...55 Beheerdertoepassingen...60 Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server...65 De LDAP-server programmeren Kopieereigenschappen Kopieereigenschappen...73 iii

6 4. Faxeigenschappen Algemene instell./aanpas Ontvangstmodus instellingen...80 IP-faxinstellingen...82 Beheerdertoepassingen...86 Faxinformatie registreren...90 Faxinformatie registreren...91 Faxinformatie verwijderen...93 Doorzenden...95 Een eindontvanger programmeren...96 Ontvangerinstellingen annuleren...97 Een doorzendteken afdrukken...98 Parameterinstelling...99 De gebruikersparameters wijzigen De parameterinstellingenlijst afdrukken Uitgangspositie De uitgangspositie wijzigen Bijzondere afzender programmeren Geautoriseerd ontvangst Doorzenden Geheugenbeveiliging Bijzondere afzender programmeren/wijzigen Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst) Doorzenden Geheugenbeveiliging Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren Een bijzondere afzender verwijderen Bijzondere afzenderlijst afdrukken Printereigenschappen Lijst- / proefafdruk De lijst-/proefpagina afdrukken Onderhoud Systeem Host Interface PCL-menu PS Menu PDF Menu Scannereigenschappen Scaninstellingen Instellingen bestemmingslijst Verzendinstellingen iv

7 7. Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Adresboek Namen in het adresboek beheren Fax verzenden met snelkeuze met snelkeuze verzenden Gescande bestanden direct naar een gedeelde map verzenden Ongeoorloofde toegang tot gedeelde mappen vanaf het apparaat voorkomen Gebruikers en apparaatgebruik beheren Namen registreren Namen registreren Een geregistreerde naam wijzigen Een geregistreerde naam verwijderen Verificatie-informatie Een gebruikerscode registreren Een gebruikerscode veranderen Een gebruikerscode verwijderen De teller weergeven voor elke gebruiker De teller afdrukken voor elke gebruiker De teller voor alle gebruikers afdrukken Het aantal afdrukken wissen Faxbestemming Faxbestemming IP-Faxbestemming bestemming bestemming registreren Een geregistreerde bestemming veranderen Een geregistreerde bestemming verwijderen Mappen registreren SMB gebruiken voor het verbinden FTP gebruiken voor het verbinden NCP gebruiken voor het verbinden Namen in een groep registreren Een nieuwe groep registreren Namen in een groep registreren Een groep aan een andere groep toevoegen Namen weergeven die in groepen zijn geregistreerd Een naam uit een groep verwijderen Een groep in een andere groep verwijderen Een groepsnaam veranderen Een groep verwijderen Een beveiligingscode registreren Een beveiligingscode voor een enkele gebruiker registreren Een beveiligingscode voor een groep gebruikers registreren SMTP- en LDAP-verificatie registreren SMTP-verificatie LDAP-verificatie v

8 Zoeken Zoeken op naam Vanuit de lijst zoeken Zoeken op registratienummer Zoeken op gebruikerscode Zoeken op faxnummer Zoeken op adres Zoeken op naam van de bestemmingsmap Web Image Monitor gebruiken Andere gebruikersinstellingen De taal van het display wijzigen Teller De teller voor Totaal weergegeven Bijlage Auteursrechtinformatie over geïnstalleerde software expat NetBSD Sablotron JPEG LIBRARY SASL MD MD Samba(Ver 3.0.4) RSA BSAFE Open SSL Open SSH Open LDAP INDEX vi

9 Gebruik van deze handleiding Symbolen Deze handleiding gebruikt de volgende symbolen: Duidt belangrijke veiligheidsvoorschriften aan. Het niet in acht nemen van deze voorschriften kan leiden tot ernstige verwondingen of overlijden. Lees altijd deze voorschriften. Ze staan in het hoofdstuk Veiligheidsinformatie van Over dit apparaat. Duidt belangrijke veiligheidsvoorschriften aan. Het negeren van deze opmerkingen kan resulteren in licht tot middelzwaar letsel, of schade aan het apparaat of eigendommen. Lees altijd deze voorschriften. Ze staan in het hoofdstuk Veiligheidsinformatie van Over dit apparaat. Duidt aan dat u moet opletten als u het apparaat gebruikt, en signaleert waarschijnlijke oorzaken voor papierstoringen, schade aan originelen, of verlies van gegevens. Lees altijd deze uitleg. Dit symbool geeft de informatie of voorbereidingen aan die nodig zijn voorafgaand aan de bediening. Geeft extra uitleg over de apparaatfuncties en instructies voor het oplossen van gebruikersfouten. Dit symbool staat aan het einde van secties. Het geeft aan waar u meer relevante informatie kunt vinden. [] Geeft de namen van toetsen aan die verschijnen op het weergavepaneel van het apparaat. {} Geeft de namen van toetsen aan op het bedieningspaneel van het apparaat. 1

10 Bedieningspaneel Op het display worden de status van het apparaat, foutberichten en functiemenu s weergegeven. Belangrijk Een schok of stoot van meer dan 30 N (ca. 3 kgf) zal het bedieningspaneel beschadigen. Met het menuscherm Systeeminstellingen als voorbeeld geeft dit gedeelte uitleg over hoe u het bedieningspaneel van het apparaat moet gebruiken. 2 1 NL ARG001S 1. Het menu Instellingen verschijnt. Druk op de {U}- of {T}toets om naar de instelling te bladeren die u wilt opgeven of wijzigen en druk vervolgens op de {OK}-toets om het scherm weer te geven voor het opgeven van deze instelling. 2. Het aantal pagina s in het weergegeven instellingenmenu verschijnt. Als u het hele menu niet kunt zien, druk dan op de toets {U} of {T} om in het scherm te bladeren. 2

11 Het display aflezen en de toetsen gebruiken Deze sectie beschrijft hoe u het display moet aflezen en de selectietoetsen moet gebruiken. Met het menuscherm voor het IPv4-adres van het apparaat als voorbeeld geeft dit gedeelte uitleg over hoe u het bedieningspaneel van het apparaat moet gebruiken. NL ARH001S 1. Selectietoetsen Deze komen overeen met items op de onderste regel van het display. Wanneer in deze handleiding de instructie "druk op [IP-adres]" wordt vermeld, drukt u op de linker selectietoets. Wanneer in deze handleiding de instructie "druk op [Subnet M]" wordt vermeld, drukt u op de middelste selectietoets. Wanneer in deze handleiding de instructie "druk op [Mac Ad.]" wordt vermeld, drukt u op de rechter selectietoets. 2. {Escape}-toets Druk op deze toets om een bewerking te annuleren of terug te keren naar het vorige display. 3. {OK}-toets Druk op deze toets om een geselecteerd item of een ingegeven numerieke waarde in te stellen. 4. Schuiftoetsen Druk op deze toetsen om de cursor stap voor stap in een bepaalde richting te bewegen. Wanneer de toets {U}, {T}, {V} of {W} in deze handleiding vermeld staat, moet u op de schuiftoets met dezelfde richting drukken. 3

12 Toegang tot Gebruikersinstellingen Via de Gebruikersinstellingen kunt u standaardinstellingen wijzigen of instellen. Opmerking Bewerkingen voor de systeeminstellingen wijken af van de gewone bewerkingen. Verlaat Gebruikersinstellingen altijd wanneer u gedaan heeft. Elke wijziging die u aanbrengt met Gebruikersinstellingen blijft van kracht, zelfs als de hoofdschakelaar of de bedrijfsschakelaar wordt uitgeschakeld of als u op de toets {Instellingen verwijderen} drukt. Verwijzing Pag.4 Instellingen wijzigen Instellingen wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u de instellingen van Gebruikersinstellingen kunt wijzigen. Belangrijk Als Beheerderverificatiebeheer is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder. A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. ARH002S B Selecteer het menu met behulp van {U} of {T}, en druk vervolgens op de {OK}-toets. 4 Om de Systeeminstellingen te wijzigen, selecteert u [Systeeminst.]. Om de Kopieereigenschappen te wijzigen, selecteert u [Kopieereigenschappen]. Om de Faxeigenschappen te wijzigen, selecteert u [Faxeigenschappen]. Om de Printereigenschappen te wijzigen, selecteert u [Printereigenschappen]. Om de Scannereigenschappen te wijzigen, selecteert u [Scannereigenschappen]. Om de taal te wijzigen die op het display wordt gebruikt, selecteert u [Taal]. Om de teller te controleren, selecteert u [Teller].

13 C Selecteer het item met behulp van{u} of {T}, en druk vervolgens op de {OK}-toets. D ijzig de instellingen door de instructies op het display te volgen en druk vervolgens op de {OK}-toets. Opmerking Druk op de {Escape}-toets om terug te keren naar het vorige scherm. Om het de bediening te annuleren en terug te gaan naar het beginscherm, drukt u op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Gebruikersinstellingen verlaten Dit gedeelte beschrijft hoe u Gebruikersinstellingen kunt afsluiten. A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. ARH002S Menu beveiligen Met Menu beveiligen kunt u voorkomen dat niet-geverifieerde gebruikers de Gebruikersinstellingen kunnen wijzigen. Menu beveiligen kan worden ingesteld voor ieder onderstaand gebruikersinstellingenmenu. Kopieereigenschappen Faxeigenschappen Printereigenschappen Scannereigenschappen Neem voor meer informatie contact op met uw beheerder. 5

14 Standaardinstellingen wijzigen met Web Image Monitor Dit gedeelte beschrijft hoe u toegang krijgt tot Web Image Monitor. U kunt de instellingen van dit apparaat ook wijzigen met Web Image Monitor. A Start de webbrowser. B Voer http: //(apparaatadres)/ in op de adresbalk van de browser. De beginpagina van Web Image Monitor verschijnt. U kunt de hostnaam van het apparaat opgeven indien deze bekend is op de DNS-server of WINS-server. Voor het instellen van SSL, een protocol voor gecodeerde communicatie, in een omgeving waar serververificatie is uitgebracht, voer " in. C Klik op [Inloggen]. D Voer een gebruikersnaam en wachtwoord voor aanmelding in en klik op [Inloggen]. Voor informatie over de gebruikersnaam en het wachtwoord om aan te melden, raadpleeg uw netwerkbeheerder. E Klik op [Configuratie]. F Klik op het menu. G Instellingen wijzigen. Voor details over hoe u Web Image Monitor gebruikt, raadpleeg de Help van Web Image Monitor en de Netwerkhandleiding. 6

15 1. Het apparaat aansluiten Dit hoofdstuk beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op het netwerk en hoe u de netwerkinstellingen moet instellen. Aansluiten op de interfaces Dit gedeelte legt uit hoe u de interface van het apparaat kunt identificeren en hoe u het apparaat aansluit volgens de netwerkomgeving. NL ARH008S 1. USB-poort Poort voor het aansluiten van de USB 2.0- kabel 2. 10BASE-T/100BASE-TX-poort Poort voor het aansluiten van de 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel 3. IEEE 1284-poort (optioneel) Poort voor het aansluiten van de IEEE 1284-interfacekabel 4. IEEE b (draadloos LAN)- poort (optioneel) Poort voor het gebruik van het draadloos LAN Opmerking Het is onmogelijk twee of meer van de volgende opties te installeren: IEEE b draadloze LAN-kaart, IEEE 1284-interfacekaart. 7

16 Het apparaat aansluiten Aansluiten op de Ethernet-interface 1 Dit gedeelte beschrijft hoe u een 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel aansluit op de Ethernetinterface. Belangrijk Als de hoofdstroom is ingeschakeld, schakel deze dan uit. A Een ferrieten kern voor de Ethernet-kabel wordt bij dit apparaat geleverd. Maak een lus in de kabel van circa 3 cm (1,2 inch) (A) van het apparaateinde van de kabel. Sluit de ferrieten kern aan. ARH009S B Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar van het apparaat is uitgeschakeld. C Sluit de Ethernet-interfacekabel aan op de 10BASE-T/100BASE-TX-poort. ARH005S D Sluit het andere uiteinde van de Ethernetkabel aan op een aansluitapparaat van het netwerk, bijvoorbeeld een hub. 8

17 Aansluiten op de interfaces E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in. 1 AME005S A Lampje (groen) Groen licht brandt als het apparaat correct op het netwerk is aangesloten. B Lampje (geel) Geel licht brandt wanneer 100 BASE-TX in bedrijf is. Gaat uit wanneer 10 BASE-T in bedrijf is. Opmerking Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding. Verwijzing Over dit apparaat Printerhandleiding 9

18 Het apparaat aansluiten Aansluiten op de USB-interface 1 Dit gedeelte beschrijft hoe u de USB 2.0-interfacekabel aansluit op de USB 2.0- poort. A Sluit de USB 2.0-interfacekabel aan op de USB 2.0-poort. ARH004S B Sluit het andere uiteinde aan op de USB-poort van de hostcomputer. Opmerking Dit apparaat wordt niet geleverd met een USB-interfacekabel. Zorg ervoor dat u de juiste kabel koopt voor het apparaat en uw computer. De USB 2.0-interfacekaart wordt ondersteund door Windows Me/2000/XP, Windows Server 2003 en Mac OS X of hoger. Voor Windows Me: Installeer USB-afdruksupport. In combinatie met Windows Me is alleen een snelheid mogelijk die gelijk is aan USB 1.1. Voor Mac OS: Om Macintosh te kunnen gebruiken, moet het apparaat zijn uitgerust met de optionele PostScript 3-eenheid. In combinatie met Mac OS X of hoger wordt een overdrachtssnelheid van USB 2.0 ondersteund. Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding. Verwijzing Printerhandleiding 10

19 Aansluiten op de interfaces Aansluiten op de IEEE 1284-interface Dit gedeelte beschrijft hoe u een IEEE 1284-interfacekabel aansluit op de IEEE 1284-interfacekaart. A Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar op het apparaat is uitgeschakeld. Als de hoofdstroom is ingeschakeld, schakel deze dan uit. B Schakel de hoofdstroomschakelaar van de hostcomputer uit. C De IEEE 1284-interfacekabel op de IEEE 1284-poort aansluiten. 1 ARH003S D Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de interfaceconnector op de hostcomputer. Controleer de vorm van de connector met de computer. Sluit de kabel goed aan. E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in. F Schakel de hostcomputer in. In combinatie met Windows 95/98/Me/2000/XP en Windows Server 2003 kan er een installatiescherm voor het printerstuurprogramma verschijnen bij het inschakelen van de computer. Als dit gebeurt, klik dan op [Annuleren] in, het scherm. Opmerking Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding. Verwijzing Over dit apparaat Printerhandleiding 11

20 Het apparaat aansluiten Aansluiten op de IEEE b (draadloos LAN)-interface 1 Dit gedeelte beschrijft hoe u verbinding maakt met de IEEE b (draadloos LAN)-interface. Opmerking Controleer de instellingen van het IPv4-adres en het subnetmasker van dit apparaat. Voor informatie over het instellen van het IPv4-adres en subnetmasker van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u Interface-instellingen. Voordat u dit apparaat gebruikt met een IEEE b-verbinding (draadloos LAN), dient u eerst [IEEE b] te selecteren in [Type LAN]. Verwijzing Pag.48 Netwerk Installatieprocedure Dit gedeelte beschrijft hoe u de IEEE b-interface (draadloos LAN) instelt. Installeer IEEE b (draadloos LAN) volgens de onderstaande procedure: NL ARH007S 12

21 Aansluiten op de interfaces Opmerking Selecteer [ Ad hoc]-modus wanneer u Windows XP als een draadloze LAN-client aansluit met het standaardstuurprogramma of de voorzieningen van Windows XP, of als u de infrastructuurmodus niet gebruikt. Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u IEEE b. Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen anders dan die van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u Netwerkinstellingen maken met voorzieningen. Voor informatie over de instellingsitems, raadpleegt u IEEE b. 1 Verwijzing Pag.52 IEEE b Pag.30 Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken Controleer de verbinding Controleer de draadloze LAN-verbinding. Zorg ervoor dat de LED van de IEEE b-interface-eenheid brandt. Bij gebruik van infrastructuurmodus 1 2 ZGDH600J 1. Als [Type LAN] op het [Instellingen Interface] / [Netwerk]-scherm niet is ingesteld op [IEEE b], dan brandt het niet, zelfs niet als de hoofdspanning is ingeschakeld. 2. Als het correct is aangesloten op het netwerk, dan brandt de LED groen in infrastructuurmodus. Als de LED knippert, dan zoekt het apparaat naar apparaten. 13

22 Het apparaat aansluiten Bij gebruik van ad-hocmodus/ ad-hocmodus Als de IEEE b-interface-eenheid werkt, dan brandt de LED oranje. 2. Als het correct is aangesloten op het netwerk, dan brandt de LED groen in ad hoc- of ad hoc-modus. Als de LED knippert, dan zoekt het apparaat naar apparaten. De LED gaat na een paar seconden branden. Druk de configuratiepagina af om instellingen te controleren. Opmerking Voor informatie over het afdrukken van een configuratiepagina, raadpleegt u I/F-instellingen afdrukken. Verwijzing Pag.54 Afdrukken I/F-instellingenlijst ZGDH600J Het signaal controleren Dit gedeelte beschrijft hoe u de radiogolfstatus van het apparaat controleert. In de infrastructuurmodus kunt u de radiogolfstatus van het apparaat controleren met het bedieningspaneel. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Instellingen Interface] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [IEEE b] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Wireless LAN signaal] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens De radiogolfstatus van het apparaat wordt weergegeven. E Na het controleren van de radiogolvenstatus drukt u op de {OK}-toets. F Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets om terug te keren naar het menu Gebruikersinstellingen/Teller. Opmerking Voor het invoeren van de Systeeminstellingen raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". 14

23 Aansluiten op de interfaces Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.30 Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken Pag.52 IEEE b 1 15

24 Het apparaat aansluiten Netwerkinstellingen 1 Dit gedeelte beschrijft de netwerkinstellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen). Maak instellingen al naargelang functies die u wilt gebruiken en de interface die moet worden aangesloten. Belangrijk Deze instellingen zouden moeten worden gemaakt door de systeembeheerder of met advies van de systeembeheerder. Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de Printer/LAN-fax Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie. Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een Ethernet-verbinding. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instellingen". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Apparaat IPv6 adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk IPv6 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk IPv6 Statusloze instelling Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk NCP-bezorgingsprotocol Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk NW-frametype Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SMB-computernaam Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SMB-werkgroep Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Ethernet-snelheid Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist 16

25 Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Apparaatnaam Zoals vereist Opmerking IPv6 kan alleen worden gebruikt voor de printerfunctie. Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als Ethernet en IEEE b (draadloos LAN) beide zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. 1 Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen IEEE b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een IEEE b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instellingen". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Apparaat IPv6 adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk IPv6 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk IPv6 Statusloze instelling Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk NCP-bezorgingsprotocol Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk NW-frametype Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SMB-computernaam Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SMB-werkgroep Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist 17

26 Het apparaat aansluiten Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist 1 Interface-instellingen/Netwerk Apparaatnaam Zoals vereist Interface-instellingen/ IEEE b Communicatiemodus Noodzakelijk Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b SSID-instelling Kanaal Beveiligingstype Communicatiesnelheid Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [IEEE b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Vereiste instellingen voor het gebruik van internetfax Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax. Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist 18

27 Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Ethernet-snelheid Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk 1 Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Bestandsoverdracht SMTP-server Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-verificatie Zoals vereist Bestandsoverdracht POP voor SMTP Zoals vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Zoals vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Zoals vereist Bestandsoverdracht Beheerder adres Zoals vereist Bestandsoverdracht communicatiepoort Noodzakelijk Bestandsoverdracht Ontvangstbev. Periode Zoals vereist Bestandsoverdracht Max. ontv. formaat Zoals vereist Bestandsoverdracht opslag in server Zoals vereist Bestandsoverdracht account faxen Noodzakelijk Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. U dient een SMTP-server en Fax account in te voeren om de verzendfunctie te kunnen gebruiken. Als POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], voer dan ook de instelling in voor de ontvangstprotocol en de POP3/IMAP4-instellingen. Wanneer SMTP-verificatie is ingesteld op [Aan], maak dan ook een instelling voor Admin. adres. U dient een communicatiepoort voor en een Fax account in te voeren om de ontvangstfunctie te kunnen gebruiken. Wanneer u POP voor SMTP instelt op [Aan], controleer het POP3-poortnummer in communicatiepoort. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht 19

28 Het apparaat aansluiten IEEE b (draadloos LAN) 1 Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax met IEEE b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Communicatiemodus SSID-instelling Kanaal Beveiligingstype Communicatiesnelheid Noodzakelijk Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Bestandsoverdracht SMTP-server Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-verificatie Zoals vereist Bestandsoverdracht POP voor SMTP Zoals vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Zoals vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Zoals vereist Bestandsoverdracht Beheerder adres Zoals vereist Bestandsoverdracht communicatiepoort Noodzakelijk Bestandsoverdracht Ontvangstbev. Periode Zoals vereist Bestandsoverdracht Max. ontv. formaat Zoals vereist Bestandsoverdracht opslag in server Zoals vereist Bestandsoverdracht account faxen Noodzakelijk 20

29 Netwerkinstellingen Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. IEEE b en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de optionele interfacekaart voor draadloos LAN is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. U dient een SMTP-server en Fax account in te voeren om de verzendfunctie te kunnen gebruiken. Als POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], voer dan ook de instelling in voor de ontvangstprotocol en de POP3/IMAP4-instellingen. Wanneer SMTP-verificatie is ingesteld op [Aan], maak dan ook een instelling voor Admin. adres. U dient een communicatiepoort voor en een Fax account in te voeren om de ontvangstfunctie te kunnen gebruiken. Wanneer u POP voor SMTP instelt op [Aan], controleer het POP3-poortnummer in communicatiepoort. 1 Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht Vereiste instellingen voor het gebruik van de functie Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van . Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Ethernet-snelheid Zoals vereist 21

30 Het apparaat aansluiten Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk 1 Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Bestandsoverdracht SMTP-server Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-verificatie Zoals vereist Bestandsoverdracht POP voor SMTP Zoals vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Zoals vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Zoals vereist Bestandsoverdracht Beheerder adres Zoals vereist Bestandsoverdracht communicatiepoort Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Als POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], voer dan ook de instelling in voor de ontvangstprotocol en de POP3/IMAP4-instellingen. Wanneer u POP voor SMTP instelt op [Aan], controleer het POP3-poortnummer in communicatiepoort. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht IEEE b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van met IEEE b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist 22

31 Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist 1 Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Communicatiemodus SSID-instelling Kanaal Beveiligingstype Communicatiesnelheid Noodzakelijk Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Bestandsoverdracht SMTP-server Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-verificatie Zoals vereist Bestandsoverdracht POP voor SMTP Zoals vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Zoals vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Zoals vereist Bestandsoverdracht Beheerder adres Zoals vereist Bestandsoverdracht communicatiepoort Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Als POP voor SMTP is ingesteld op [Aan], voer dan ook de instelling in voor de ontvangstprotocol en de POP3/IMAP4-instellingen. Wanneer u POP voor SMTP instelt op [Aan], controleer het POP3-poortnummer in communicatiepoort. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht 23

32 Het apparaat aansluiten Vereiste instellingen om de functie Scan to Folder te gebruiken 1 Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden. Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden met een ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Bestandsoverdracht Stand.gebruikersnaam/WW (Verzenden) Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht 24

33 Netwerkinstellingen IEEE b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van bestanden met IEEE b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". 1 Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Bestandsoverdracht Communicatiemodus SSID-instelling Kanaal Beveiligingstype Communicatiesnelheid Stand.gebruikersnaam/WW (Verzenden) Noodzakelijk Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [IEEE b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht 25

34 Het apparaat aansluiten 1 Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerkbezorgingsscanner Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk. Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met een ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Ethernet-snelheid Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Bestandsoverdracht Bezorgingsoptie Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Wanneer Afleveringsoptie staat ingesteld op [Aan], controleer dan of het IPv4-adres is ingesteld. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht 26

35 Netwerkinstellingen IEEE b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met IEEE b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instelling" en "Bestandsoverdracht". 1 Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Interface-instellingen/IEEE b Communicatiemodus Noodzakelijk Interface-instellingen/IEEE b SSID-instelling Zoals vereist Interface-instellingen/IEEE b Kanaal Zoals vereist Interface-instellingen/IEEE b Beveiligingstype Zoals vereist Interface-instellingen/IEEE b Communicatiesnelheid Zoals vereist Bestandsoverdracht Bezorgingsoptie Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [IEEE b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Wanneer Afleveringsoptie staat ingesteld op [Aan], controleer dan of het IPv4-adres is ingesteld. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen Pag.55 Bestandsoverdracht 27

36 Het apparaat aansluiten 1 Vereiste instellingen voor het gebruik van de netwerk-twainscanner Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de TWAIN-scanner in de netwerkomgeving. Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de netwerk-twain-scanner met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instellingen". Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Ethernet-snelheid Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen 28

37 Netwerkinstellingen IEEE b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van netwerk-twain-scanner met IEEE b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie "Interface-instellingen". 1 Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/Netwerk IPv4-adres apparaat Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk IPv4 Gateway-adres Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk DDNS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Domain Name Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk WINS-configuratie Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/Netwerk SNMPv3-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk SSL / TLS-comm. toestaan Zoals vereist Interface-instellingen/Netwerk Hostnaam Zoals vereist Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Interface-instellingen/ IEEE b Communicatiemodus SSID-instelling Kanaal Beveiligingstype Communicatiesnelheid Noodzakelijk Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Zoals vereist Opmerking Voor de instelling van het actieve protocol moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. [IEEE b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. Verwijzing Pag.48 Interface-instellingen 29

38 Het apparaat aansluiten Voorzieningen gebruiken om netwerkinstellingen te maken 1 U kunt tevens netwerkinstellingen opgevens met voorzieningen zoals Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet. Opmerking Meer informatie over het gebruik van Web Image Monitor vindt u in de Netwerkhandleiding. Meer informatie over het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin vindt u in de Netwerkhandleiding. Meer informatie over het gebruik van telnet vindt u in de Netwerkhandleiding. Verwijzing Netwerkhandleiding Interface-instellingen Instellingen wijzigen met Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet. [Netwerk] [Apparaat IPv4 adres] [Autom. verkrijgen (DHCP)] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Apparaat IPv4 adres] [Specificeer] [IP-adres] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Apparaat IPv4 adres] [Specificeer] [Subnet M] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 30 [Netwerk] [IPv4 Gateway-adres] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.

39 Netwerkinstellingen [Netwerk] [Apparaat IPv6 adres] [Handm. Config.-adres] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 [Netwerk] [IPv6 Statusloze instelling] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [DNS Configuratie] [Autom. verkrijgen (DHCP)] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [DNS Configuratie] [Specificeer] [Server 1-3] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [DDNS Configuratie] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Domeinnaam] [Autom. verkrijgen (DHCP)] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Domeinnaam] [Specificeer] [Domeinnaam] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 31

40 Het apparaat aansluiten 1 [Netwerk] [WINS Configuratie] [Aan] [Server 1-2] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [WINS Configuratie] [Aan] [Scope ID] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Actief protocol] [IPv4] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Wanneer er communicatie is met dit apparaat middels IPX/SPX, dan is de TCP/IP-instelling ingeschakeld. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Actief protocol] [IPv6] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Actief protocol] [NetWare] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Wanneer er communicatie is met dit apparaat middels TCP/IP, dan is de NetWare (IPX/SPX)-instelling ingeschakeld. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Actief protocol] [SMB] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Actief protocol] [AppleTalk] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 32

41 Netwerkinstellingen [Netwerk] [NCP Bezorgingsprotocol] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 [Netwerk] [NW-frametype] [Automatisch selecteren] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [NW-frametype] [Ethernet II] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [NW-frametype] [Ethernet 802.2] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [NW-frametype] [Ethernet 802.3] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [NW-frametype] [Ethernet SNAP] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [SMB Computernaam] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 33

42 Het apparaat aansluiten 1 [Netwerk] [SMB Werkgroep] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Ethernetsnelheid] Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Type LAN] [Ethernet] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Type LAN] [IEEE b] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Ping opdracht] Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [SNMPv3 Comm. toestaan] [Alleen codering] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 34 [Netwerk] [SNMPv3 Comm. toestaan] [Codering/Tekst wissen] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.

43 Netwerkinstellingen [Netwerk] [SSL/TLS Comm. toestaan] [Alleen cijfertekst] Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 [Netwerk] [SSL/TLS Comm. toestaan] [Prioriteit cijfertekst] Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Hostnaam] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Netwerk] [Apparaatnaam] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [IEEE b] [Communicatiemodus] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [IEEE b] [SSID-instelling] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [IEEE b] [Kanaal] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 35

44 Het apparaat aansluiten 1 [IEEE b] [Beveiligingstype] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [IEEE b] [Communicatiesnelheid] Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 36

45 Netwerkinstellingen Bestandsoverdracht Instellingen wijzigen met Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet. [Bestandsoverdracht] [SMTP Server] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 [Bestandsoverdracht] [SMTP bevestiging] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [Pop voor SMTP] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [Ontvangstprotocol] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [POP3/IMAP4 instellingen] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [ adres Beheerder] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 37

46 Het apparaat aansluiten 1 [Bestandsoverdracht] [ communicatiepoort] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [ ontvangst interval] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [Max. form. ontv. ] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [ opslag op server] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [Stand. Gebr.naam/WW(Verz.)] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. [Bestandsoverdracht] [Fax account] Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 38

47 Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon Het apparaat uitsluiten op een telefoonlijn en telefoon Dit gedeelte beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op de telefoonlijnen en hoe u het lijntype selecteert. 1 De telefoonlijn aansluiten Om het apparaat op een telefoonlijn aan te sluiten gebruikt u een modulaire snap-in-connector. Belangrijk Zorg ervoor dat u het juiste connectortype heeft, voordat u start. 1 2 ARH006S 1. G3-lijn (analoog) interfaceconnector 2. Externe telefoonconnector 39

48 Het apparaat aansluiten Het lijntype selecteren 1 Selecteer het lijntype waarop het apparaat is aangesloten. Er zijn twee types: toon- en pulskieslijn. Selecteer het lijntype met Beheerderstoepassingen. Opmerking Deze functie is in sommige gebieden niet beschikbaar. Verwijzing Pag.77 Faxeigenschappen 40

49 2. Systeeminstellingen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Systeeminstellingen. Voor informatie over het openen van Systeeminstellingen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Gbr.tkst Pr./Wz./Vrw. U kunt tekstconstructies registreren die u vaak gebruikt bij het opgeven van instellingen, zoals.com en Vriendelijke groet. U kunt maximaal 40 items invoeren. Programmeren/Wijzigen: A Selecteer [Systeeminstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Algemene eigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Gbr.tkst Pr./Wz./Vrw.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] om tekstcontructies te programmeren/wijzigen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. E Selecteer [*Niet geprogrammeerd] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Om geprogrammeerde tekstgedeeltes te wijzigen, selecteert u de tekstgedeeltes die u wilt wijzigen/verwijderen. F Selecteer de tekstconstructies die u wilt programmeren en druk vervolgens G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 41

50 Systeeminstellingen 2 Verwijderen: A Selecteer [Systeeminstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Algemene eigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Gbr.tkst Pr./Wz./Vrw.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer met {U} of {T} het tekstgedeelte dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op {OK}. F Druk op [Ja]. Druk op [Nee] om het verwijderen van een tekstgedeelte ongedaan te maken. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Paneeltoets toon Er klinkt een geluidssignaal wanneer u een toets indrukt. De standaardinstelling is Aan. Opwarmsignaal (kopieerapparaat) U kunt opgeven dat er een geluidssignaal moet worden gegeven als het apparaat gereed is voor kopiëren nadat de Energiespaarstand wordt uitgeschakeld of het apparaat wordt ingeschakeld. De standaardinstelling is Aan. Weergave kopie-aantal U kunt de teller instellen om het aantal gemaakte kopieën weer te geven (optellen) of het aantal kopieën dat nog moet worden gemaakt (aftellen). De standaardinstelling is Boven. Functieprioriteit Stel de modus in die moet worden weergegeven nadat de bedrijfsschakelaar of de modus Systeemreset is ingeschakeld. De standaardinstelling is Kopieerapparaat. Afdrukprioriteit Geeft afdrukken voorrang op de weergegeven modus. De standaardinstelling is Display modus. Wanneer [Onderbreken] is geselecteerd, wordt de huidige afdruktaak onderbroken na maximaal vijf pagina s. 42

51 Algemene functies Timer Functie resetten U kunt instellen hoe lang het duurt voordat het apparaat van modus wisselt als de functie Multi-Access is ingeschakeld. Dit is handig als u veel kopieën maakt en iedere kopie een andere instelling heeft. Als u een langere resetperiode instelt, dan kan u onderbreking door andere functies voorkomen. De instelling Functieresettijd wordt genegeerd als [Onderbreken] is ingesteld voor Afdrukprioriteit. De standaardinstelling is Tijd instellen. Wanneer u [Tijd instellen] selecteert, voer dan de tijd in (3 30 seconden, in stappen van 1 seconde) met behulp van de cijfertoetsen. De standaardinstelling voor Tijd instellen is 3 seconden. 2 Schermcontrast Hiermee past u de helderheid van het display aan. De standaardinstelling is "4" (de instelling halfweg/medium). Toetsherhaling Stel in of u de functies wilt herhalen van de {U}, {T}, {Lichter} en {Donkerder}-toetsen, als u deze toetsen ingedrukt houdt. De standaardinstelling is Normaal. Meeteenheid U kunt de maten ofwel in mm of in inch weergeven. De standaardinstelling is mm. Opmerking Als de instelling Paneeltoets toon Uit staat, dan klinkt het geluidssignaal niet, ongeacht de instelling voor het Opwarmsignaal. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 43

52 Systeeminstellingen Papierlade-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het instellingenmenu Papierlade onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. 2 Belangrijk Als u een ander papierformaat in de lade plaatst dan u hebt opgegeven, kan er een papierstoring optreden omdat het correcte papierformaat niet werd gedetecteerd. Pap.form: Lade 1-2 Selecteer het papierformaat dat in de papierlade is geplaatst. De papierformaten die u kunt instellen voor Lade 1 zijn als volgt: A4L, A5K, B5 JISL, 8 1 / 2 " 11"L, 5 1 / 2 " 8 1 / 2 "K, 16KL De standaardinstelling is A4L / 8 1 / 2 " 11"L. De papierformaten die u kunt instellen voor Lade 2 zijn als volgt: A4L, 8 1 / 2 " 14"L, 8 1 / 2 " 13"L, 8 1 / 2 " 11"L, 8 1 / 4 " 14"L, 8 1 / 4 " 13"L De standaardinstelling is A4L / 8 1 / 2 " 11"L. Pap.form. Printer Handinv. Geef het papierformaat op in de handinvoerlade, wanneer u de printerfunctie gebruikt. U kunt papierformaten selecteren van Aangepast formaat of Standaardformaat. De papierformaten die u in de handinvoer kunt plaatsen, zijn: A4L, A5K, A5L, B5 JISL, C6 EnvL, C5 EnvL, DL EnvL, 8 1 / 2 " 14"L, 8 1 / 2 " 13"L, 8 1 / 2 " 11"L, 8 1 / 4 " 13"L, 8" 13"L, 7 1 / 4 " 10 1 / 2 "L, 5 1 / 2 " 8 1 / 2 "K, 5 1 / 2 " 8 1 / 2 "L, 4 1 / 8 " 9 1 / 2 L, 3 7 / 8 " 7 1 / 2 "L, 16KL, aangepast formaat U kunt een aangepast formaat als volgt invoeren: 90,0 tot 216,0 mm (3,55 tot 21,59 cm) verticaal, en 139,0 tot 600,0 mm (5,48 tot 59,99 cm) horizontaal. De standaardinstelling is A4L / 8 1 / 2 " 11"L. Papiersoort: Handinvoer Hiermee stelt u het display in zodat u kunt zien welk papiertype in de handinvoer is geplaatst. De papiersoorten die u voor de handinvoer kunt gebruiken, zijn: Geen weergave (regulier papier), Gerecycled papier, Speciaal papier, Gekleurd papier, Briefhoofd, Etiketten, Dik papier, Transparanten, Voorbedrukt papier, Voorgeperforeerd papier, Bankpost, Dun papier, Ansichtkaarten. De standaardinstelling is Geen weergave (Norm. pap.). De papiersoorten die u kunt instellen in de handinvoer voor apparaten met alleen de kopieerfunctie zijn gewoon papier, dik papier en transparanten. 44

53 Papierlade-instellingen Papiersoort: Papierlade 1-2 Hiermee stelt u het display in zodat u kunt zien welk papiersoort in elke papierlade is geplaatst. De printer gebruikt deze informatie om automatisch de papierlade te selecteren. De papiersoorten die u kunt instellen, zijn als volgt: Geen weergave (regulier papier), gerecycled papier, speciaal papier, gekleurd papier, briefhoofd, voorgedrukt papier, voorgeperforeerd papier, bankpost, ansichtkaarten De standaardinstelling voor "Papiersoort" is Geen weergave (Norm. pap.). De standaardinstelling voor "APS" is Aan. De standaardinstelling voor "Duplex" is Aan. Om de functie Automatische ladewisseling in te schakelen, controleer of [Aan] is geselecteerd in APS. 2 Paplade Prior.:Kopieerapp. (kopieerapparaat) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. Papierlade Prioriteit:Fax (fax) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. Pap.lade priorit.:printer (printer) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd. De standaardinstelling is Lade 1. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.73 Automatische ladewisseling 45

54 Systeeminstellingen Timerinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het timerinstellingenmenu onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. 2 Automatische timer Na de laatste voltooide opdracht, wordt het apparaat nadat er een bepaalde tijd is verstreken automatisch uitgeschakeld om energie te besparen. Deze functie wordt "Automatisch uit" genoemd. Naar de status van het apparaat na de bewerking Automatisch uit wordt verwezen met "Uit-stand" of "Slaap-stand". Gebruik deze instelling om op te geven hoe lang het apparaat ongebruikt blijft voordat het overschakelt naar de "Uit-stand" of "Slaap-stand". U kunt deze functie alleen gebruiken als AOF staat ingesteld op [Aan]. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 1 minuut en 240 minuten opgeven. De standaardinstelling is 1 min.. Vanuit de "Uit-stand" of de "Slaapstand" is het apparaat binnen 10 seconden gebruiksklaar. "Auto uit" kan wellicht niet werken als er een foutbericht wordt weergegeven op het moment van de geplande overschakeling. Timer Energiespaarstand Het apparaat schakelt automatisch in de Energiespaarstand nadat een opdracht voltooid is en de ingestelde tijd verstreken is. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 1 seconden en 240 minuten opgeven. De standaardinstelling is 15 min.. De Energiespaarstand werkt wellicht niet wanneer foutberichten worden weergegeven. Het apparaat drukt automatisch fax- of printergegevens af die het ontvangt terwijl het in Energiespaarstand staat. Automatische reset systeem De instelling voor Systeemreset schakelt automatisch naar het scherm dat is ingesteld in Functieprioriteit, als er geen bewerkingen zijn of als er een onderbroken opdracht wordt gewist. Met deze instelling bepaalt u de interval voor de systeemreset. De standaardinstelling is Aan. U kunt met behulp van de cijfertoetsen een tijd opgeven tussen 10 en 999 seconden in stappen van 1 seconde. De standaardinstelling is 60seconden. 46

55 Timerinstellingen Autom. resettijd kopiëren (kopieerapparaat) Geeft op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de kopieermodus wordt gereset. De standaardinstelling is Aan. Als [Uit] geselecteerd is, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm van de gebruikerscode. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconden. Autom. resettijd fax (fax) Geeft op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de faxmodus wordt gereset. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 30 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 30seconden. 2 Auto reset timer Printer (printer) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de printerfunctie wordt gereset. De standaardinstelling is Aan. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconden. Autom. resettijd scanner (scanner) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat de scannerfunctie wordt gereset. De standaardinstelling is Aan. Als [Uit] geselecteerd is, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm van de gebruikerscode. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconden. Datum instellen Hiermee stelt u de datum in voor de interne klok van het apparaat. Druk op de toetsen {W} en {V} om het jaar, de maand of de dag te wijzigen. Voer jaar, maand en dag in met de cijfertoetsen. Tijd instellen Hiermee stelt u met de cijfertoetsen de tijd in van de interne klok van het apparaat. Voer de tijd in volgens het 24uur-systeem (in stappen van 1 seconde). Druk op de toetsen {W} en {V} om tussen uren, minuten en seconden te schakelen. Wanneer de zomertijdfunctie is ingesteld, kunt u de tijdinstelling niet uitvoeren indien de huidige tijd binnen de overgangstijdzone valt. Voer de tijdinstelling later opnieuw in, of neem contact op met uw leverancier. Automatische Log-out timer Geef op of een gebruiker automatisch moet worden uitgelogd, als de gebruiker het apparaat niet gebruikt voor een bepaalde periode na het inloggen. De standaardinstelling is Uit. Wanneer [Aan] is geselecteerd, dan kunt u met behulp van de cijfertoetsen een tijd opgeven tussen 60 en 999 seconden in stappen van één seconde. De standaardinstelling is 180seconden. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 47

56 Systeeminstellingen Interface-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Interface-instellingenmenu onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. 2 Netwerk Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Netwerkmenu onder Systeeminstellingen. Apparaat IPv4 adres Voordat u dit apparaat in de netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IPv4-adres en het subnetmasker opgeven. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan [IP-adres] en [Subnet M] in als xxx.xxx.xxx.xxx ( x geeft een getal aan). Autom. verkrijgen (DHCP) Specificeer IPv4-adres: Subnetmasker: De standaardinstelling is Specificeer. De standaardinstelling voor het IPv4-adres is Wanneer u [Specificeer] selecteert, zorg er dan voor dat [IP-adres] anders is dan die van een ander apparaat op het netwerk. Het fysieke adres (MAC-adres) verschijnt ook. IPv4 Gateway-adres Een gateway is een verbinding of een uitwisselingspunt tussen twee netwerken. Geef het gateway-adres op voor de router of hostcomputer die als gateway wordt gebruikt. De standaardinstelling is Apparaat IPv6 adres Geef het IPv6-netwerkadres van het apparaat op. Link lokaal adres Het opgegeven link-lokaal adres van het apparaat verschijnt. Handmatige config. Adres Het handmatige configuratieadres van het apparaat verschijnt. Statusloos adres: 1-5 Het opgegeven statusloze adres verschijnt. IPv6 Gateway-adres Geeft het IPv6-netwerkadres van het apparaat weer. 48

57 Interface-instellingen IPv6 Statusloze instelling IPv6 Statusloze instelling opgeven. De standaardinstelling is Actief. DNS Configuratie Maak instellingen voor de DNS-server. De standaardinstelling is Specificeer. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan het IPv4-address van de DNS-server in als xxx.xxx.xxx.xxx ( x geeft een getal aan). De standaardinstellingen van de DNS-servers 1-3 zijn DDNS Configuratie Geef de DDNS-instellingen op. De standaardinstelling is Actief. Domeinnaam Geef de domeinnaam op. De standaardinstelling is Specificeer. WINS Configuratie Geef de instellingen voor de WINS-server op. De standaardinstelling is Aan. Wanneer [Aan] is geselecteerd, voer dan het IPv4-adres van de DNS-server in als xxx.xxx.xxx.xxx ( x geeft een getal aan). De standaardinstellingen van de WINS-servers 1-2 zijn Als DHCP in gebruik is, geef dan de [Scope ID] op. Voer een [Scope ID] in van maximaal 31 tekens. Actief protocol Selecteert het protocol dat in het netwerk moet worden gebruikt. De standaardinstelling voor IPv4 is Actief. De standaardinstelling voor IPv6 is Inactief. De standaardinstelling voor NetWare is Actief. De standaardinstelling voor SMB is Actief. De standaardinstelling voor AppleTalk is Actief. NCP Bezorgingsprotocol Selecteer het protocol voor NCP-bezorging. De standaardinstelling is TCP/IP Prioriteit. Als u Alleen IPX of Alleen TCP/IP selecteert, dan kunt u niet naar het protocol overschakelen, zelfs als u er geen verbinding mee kunt maken. Als "NetWare" in [Actief protocol] is ingesteld op "Inactief", dan kunt u alleen TCP/IP gebruiken. NW-frametype Selecteer het frametype wanneer u NetWare gebruikt. De standaardinstelling is Automatisch selecteren. 49

58 Systeeminstellingen SMB Computernaam Geef de SMB-computernaam op. Voer de computernaam in met maximaal 15 tekens. "*+,/:;<>=?[\]. en spaties mogen niet worden ingevoerd. Stel geen computernaam in die begint met RNP en rnp. Gebruik hoofdletters voor alfabetten. 2 SMB Werkgroep Geef de SMB-werkgroep op. Voer de groepsnaam in met maximaal 15 tekens. "*+,/:;<>=?[\]. en spaties mogen niet worden ingevoerd. Gebruik hoofdletters voor alfabetten. Ethernetsnelheid Stel de toegangssnelheid voor netwerken in. Selecteer een snelheid die overeenstemt met uw netwerkomgeving. [Automatisch selecteren] moet normaal worden geselecteerd. De standaardinstelling is Automatisch selecteren. Ethernetsnelheid instellen Bevestig uw netwerkomgeving en selecteer vervolgens de snelheid die hiermee overeenkomt met behulp van de volgende tabel. Apparaat Router/ HUB 10Mbps Half Duplex 10Mbps Full Duplex 100Mbps Half Duplex 100Mbps Full Duplex Automatisch selecteren 10Mbps Half Duplex 10Mbps Full Duplex 100Mbps Half Duplex 100Mbps Full Duplex Automatisch selecteren b b - b b - b b - b - b - b Type LAN Wanneer u de optionele IEEE b-interface-eenheid heeft geïnstalleerd, selecteer dan de verbindingsmethode. De standaardinstelling is Ethernet. [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als Ethernet en IEEE b (draadloos LAN) beide zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. 50

59 Interface-instellingen Ping opdracht Controleer de netwerkverbinding met ping-opdracht die het opgegeven IPv4-adres gebruikt. Als u geen verbinding met het netwerk kunt maken, controleer dan het volgende en probeer de ping-opdracht opnieuw. Zorg ervoor dat "IPv4" in [Actief protocol] is ingesteld op "Actief". Controleer of het apparaat met het toegewezen IPv4-adres is verbonden met het netwerk. Controleer of hetzelfde IPv4-adres wordt gebruikt voor de opgegeven apparatuur. 2 SNMPv3 Comm. toestaan Stel de gecodeerde communicatie van SNMPv3 in. De standaardinstelling is Codering/Tekst wissen. Als u selecteert om [Alleen codering], dan moet u een coderingswachtwoord voor het apparaat instellen. SSL/TLS Comm. toestaan Stel de gecodeerde communicatie van SSL/TLS in. De standaardinstelling is Cijfertekst/Tekst wissen. Als u [Alleen cijfertekst] instelt, dan moet u het SSL-certificaat voor het apparaat installeren. Hostnaam Geef de hostnaam op. Voer de hostnaam in met maximaal 63 tekens. Apparaatnaam Geef de apparaatnaam op. Voer de apparaatnaam in met maximaal 31 tekens. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Parallelle interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Parellelle interface onder Interface-instellingen. [Parallelle interface] wordt weergegeven wanneer dit apparaat is geïnstalleerd met de IEEE 1284-interfacekaart. Parallelle tijdsinstelling Stelt de timing in voor het controlesignaal van de parallelle interface. De standaardinstelling is ACK buiten. Parallelle comm.snelheid Stelt de communicatiesnelheid voor de parallelle interface in. De standaardinstelling is Hoge snelheid. 51

60 Systeeminstellingen Geselecteerd statussignaal Stelt het niveau in voor het selectiesignaal van de parallelle interface. De standaardinstelling is Hoog. 2 Invoeraccent Stelt in of het invoersignaal bij ontvangst moet worden in- of uitgeschakeld. De standaardinstelling is Inactief. Bidirectionele comm. Stelt de antwoordmodus van de printer in op een statusverwervingsverzoek bij gebruik van een parallelle interface. De standaardinstelling is Aan. Wanneer ingesteld op [Uit] dan zal de bidirectionele communicatiefunctie worden uitgeschakeld en zal het printerstuurprogramma niet worden geïnstalleerd onder Automatische detectiefunctie van Windows. Signaalcontrole Geef op hoe fouten tijdens het afdrukken of verzenden van faxen van de computer moeten worden behandeld. De standaardinstelling is Prioriteit taakacceptatie. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen IEEE b Dit gedeelte beschrijft verschillende items van [IEEE b] onder [Instellingen Interface]. Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het IEEE bmenu onder Interface-instellingen. [IEEE b] wordt weergegeven als dit apparaat is geïnstalleerd met de draadloze LAN-interfacekaart. Maak alle instellingen tegelijkertijd. Communicatiemodus Geeft de communicatiemodus van het draadloze LAN op. De standaardinstelling is Ad hoc. SSID-instelling Geeft SSID op om het toegangspunt vast te leggen in infrastructuurmodus of ad-hoc-modus. De tekens die kunnen worden gebruikt zijn ASCII 0x20-0x7e (32 bytes). Als blanco is opgegeven in b ad hoc-modus of ad hoc-modus, dan verschijnt ASSID. Kanaal De standaardinstelling is 11. Er is keuze uit de volgende kanalen: 1-14 (Metrische versie) / 1-11 (Inchversie) 52

61 Interface-instellingen Beveiligingstype Geeft de codering van de IEEE b op (draadloos LAN). Als u [WEP] selecteert, voer dan altijd een WEP-sleutel in. Als u [WPA] selecteert, voer dan de coderings- en verificatiemethodes in. Geef WPA op, wanneer [Communicatiemodus] is ingesteld op [Infrastructuur]. De standaardinstelling is Uit. Uit WEP WPA Coderingsmethode Selecteer TKIP of COMP(AES). verificatiemethode Selecteer WPA-PSK of WPA(802.1X). Als u WPA-PSK selecteert, voer dan de vooraf gedeelde toets (PSK) in met 8-63 ASCII-tekens. 2 Wireless LAN signaal In de infrastructuurmodus kunt u de radiogolfstatus van het apparaat controleren met het bedieningspaneel. Radiogolvenstatus wordt weergegeven als u drukt op [Wireless LAN signaal]. Communicatiesnelheid Geeft de communicatiesnelheid van de IEEE b op (draadloos LAN). De standaardinstelling is Automatisch. Standaarden herstellen U kunt de IEEE b (draadloos LAN)-instellingen terugzetten op hun standaardwaarden. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 53

62 Systeeminstellingen Afdrukken I/F-instellingenlijst 2 U kunt items controleren die met de netwerkomgeving te maken hebben. De configuratiepagina toont de huidige netwerkinstellingen en netwerkinformatie. A Selecteer [Systeeminstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Instellingen Interface] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [I/F-inst.lijst afdrukken] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Druk op de toets {Start}. De configuratiepagina wordt afgedrukt. E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 54

63 Bestandsoverdracht Bestandsoverdracht Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestandsoverdracht onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Afleveringsoptie Schakelt het verzenden van opgeslagen of gescande documenten via de Scan- Router-bezorgingsserver in of uit. De standaardinstelling is Uit. Geef deze optie op wanneer u wilt selecteren of u de ScanRouter-bezorgingssoftware al dan niet wilt gebruiken. Doet u dit, dan zult u I/O-apparaten eerst moeten registreren in de ScanRouter-bezorgingssoftware. 2 SMTP Server Geef de SMTP-servernaam op. Voer de servernaam in met maximaal 127 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Wanneer u DNS gebruikt, voer dan de hostnaam in. Wanneer u DNS niet gebruikt, voer dan het IPv4-adres in van de SMTP-server. Voer een poortnummer in tussen 1 en met de cijfertoetsen en druk vervolgens op {OK}. De standaardinstelling voor "Poortnr." is 25. SMTP bevestiging Geef SMTP-verificatie op (PLAIN, LOGIN, CRAMMD5, DIGEST-MD5). Wanneer u verzendt via een SMTP-server, dan kunt u het beveiligingsniveau van de SMTP-server verhogen met verificatie waarvoor u een gebruikersnaam en een wachtwoord moet invoeren. Als de SMTP-server verificatie vereist, stel dan [SMTP bevestiging] in op [Aan] en geef vervolgens [Gebruikersnaam], [Wachtwoord] en [Coderen] op. Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor [ adres Beheerder] bij gebruik van Internetfax. Aan Gebruikersnaam Voer [Gebruikersnaam] in met maximaal 191 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Afhankelijk van het SMTP-servertype, moet domein worden opgegeven. toe na de gebruikersnaam, zoals in gebruikersnaam@domein. adres Wachtwoord Voer [Wachtwoord] in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Coderen: Automatisch/Aan/Uit [Coderen]-[Automatisch]: Gebruiken als de verificatiemethode PLAIN, LOGIN, CRAM-MD5 of DIGEST-MD5 is. [Coderen]-[Aan]: Gebruiken als de verificatiemethode CRAM-MD5 of DIGEST-MD5 is. [Coderen]-[Uit]: Gebruiken als de verificatiemethode PLAIN of LOGIN is. 55

64 Systeeminstellingen Uit De standaardinstelling is Uit. 2 Pop voor SMTP Geef POP-verificatie op (POP voor SMTP). Wanneer u verzendt via een SMTP-server, dan kunt u het beveiligingsniveau van de SMTP-server verhogen door voor verificatie verbinding te maken met de POP-server. Om POP-serververificatie in te schakelen voor het verzenden van via de SMTP-server, moet u [Pop voor SMTP] instellen op [Aan]. wordt verzonden naar de SMTP-server nadat de tijd die is ingesteld voor [Wachttijd na Verificatie] is verstreken. Als u [Aan] selecteert, geef dan de servernaam op in [Ontvangstprotocol]. Controleer ook het poortnummer voor [POP3] in [ communicatiepoort]. Aan Wachttijd na verific.: 300 msec. Geef [Wachttijd na Verificatie] op van nul tot milliseconden, in stappen van een milliseconde. Gebruikersnaam Voer de gebruikersnaam in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. adres Wachtwoord Voer het wachtwoord in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Uit De standaardinstelling is Uit. Ontvangstprotocol Geef ontvangstprotocol op voor het ontvangen van Internetfax. De standaardinstelling is POP3. 56 POP3/IMAP4 instellingen Geef de POP3/IMAP4-servernaam op voor het ontvangen van Internetfaxen. De opgegeven POP3/IMAP4-servernaam wordt gebruikt voor [Pop voor SMTP]. Servernaam Als DNS wordt gebruikt, voer dan de hostnaam in. Als DNS niet wordt gebruikt, voer dan het IPv4-adres van de POP3/IMAP4 of server in. Voer POP3/IMAP4-servernaam in met maximaal 127 alfanumerieke tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Coderen Automatisch Wachtwoordcodering wordt automatisch ingesteld op basis van de POP-serverinstellingen. Aan Wachtwoord coderen.

65 Bestandsoverdracht Uit Wachtwoord niet coderen. De standaardinstelling voor "Coderen" is Automatisch. adres Beheerder Voer het adres van de beheerder in. Mocht er een fout optreden in het apparaat of verbruiksmaterialen moeten worden vervangen, dan worden er berichten verstuurd naar het adres van de beheerder met de functie melding. Dit verschijnt als het afzenderaders op g de, gescande documenten, als de afzender niet is opgegeven. Wanneer u verzendt met de Internetfax-functie, dan zal het adres van de beheerder verschijnen als het afzenderadres onder de volgende omstandigheden: De afzender is niet ingesteld en het adres van het apparaat is niet geregistreerd. De opgegeven afzender is niet geregistreerd in het adresboek van het apparaat en het adres van het apparaat is niet geregistreerd. Wanneer u SMTP-verificatie uitvoert voor bestanden die zijn verzonden met de Internetfax-functie, dan zal het adres van de beheerder verschijnen in het vakje "Van:". Als u de gebruikersnaam en het adres heeft opgegeven in [SMTP bevestiging], zorg er dan voor dat de beheerder is opgegeven. adres. Voer maximaal 128 tekens in. Geef de afzender op op g de, gescande documenten, als [Afz.naam autom. opg.] is [Uit]. 2 communicatiepoort Geef de poortnummers op voor het ontvangen van Internetfaxen. Het opgegeven POP3-poortnummer wordt gebruikt voor [Pop voor SMTP]. Voer een poortnummer in tussen 1 en met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {OK}-toets. De standaardinstelling voor "POP3" is 110. De standaardinstelling voor "IMAP4" is 143. De standaardinstelling voor "SMTP" is 25. ontvangst interval Geef in minuten het tijdsinterval op voor het ontvangen van Internetfaxen via POP3- of IMAP4-server. De standaardinstelling is Aan. Als [Aan] is geselecteerd, dan kan het tijdsinterval worden ingesteld van 2 tot 1440 in stappen van één minuut. De standaardinstelling is 15min.. Max. form. ontv. Geeft het maximaal ontvangen formaat op voor het ontvangen van Internetfaxen. Voer een formaat in van 1 tot 4 MB in stappen van één megabyte. De standaardinstelling is 2MB. 57

66 Systeeminstellingen opslag op server Geef op of u de per Internetfax ontvangen wilt opslaan op de POP3- of IMAP4-server. De standaardinstelling is Uit. 2 Stand. Gebr.naam/WW(Verz.) Om een scanafbeelding direct naar een in Windows gedeelde map een FTPserver of NetWare-server te verzenden, dient u de gebruikersnaam en het wachtwoord opgeven. De gebruikersnaam en het wachtwoord die in deze instellingen worden opgegeven, zullen worden gedeeld door alle gebruikers. SMB-gebruikersnaam SMB-wachtwoord FTP-gebruikersnaam FTP-wachtwoord NCP-gebruikersnaam NCP-wachtwoord Voer maximaal 64 tekens in. Afz.naam autom. opg. Stel in of u de naam van de afzender wilt specificeren. Aan Als u [Aan] selecteert, dan verschijnt het adres in het vakje Van:. Als u geen adres opgeeft, dan verschijnt in plaats daarvan het adres van de beheerder in het vakje "Van:". Indien u niet de afzender specificeert wanneer een bestand wordt verzonden onder de faxfunctie of als het opgegeven adres niet is geregistreerd in het adresboek van het apparaat, dan zal het adres van het apparaat in het vakje "Van:" verschijnen. Als het apparaat geen adres heeft, dan zal het adres van de beheerder verschijnen in het vakje Van:. Uit Als u [Uit] selecteert, dan verschijnt het opgegeven adres in het vakje Van: en zult u geen kunnen verzenden zonder het adres op te geven. Wanneer u de faxfunctie gebruikt, kunt u geen verzenden als het opgegeven adres niet is geregistreerd in het adresboek van het apparaat. De standaardinstelling is Uit. 58

67 Bestandsoverdracht Fax account Geef adres, gebruikersnaam en wachtwoord op voor het ontvangen van Internetfaxen. Ontvangen adres Voer een adres in met maximaal 128 tekens. Gebruikersnaam Voer een gebruikersnaam in met maximaal 191 tekens. Wachtwoord Voer een wachtwoord in met maximaal 128 tekens. Niet ontvangen De standaardinstelling is Niet ontvangen. 2 Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 59

68 Systeeminstellingen Beheerdertoepassingen 2 Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Beheerdertoepassingen onder Systeeminstellingen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Beheerdertoepassingen worden gebruikt door de beheerder. Om deze instellingen te wijzigen, moet u contact opnemen met de beheerder. Wij raden u aan om Beheerdersverificatie in te stellen voordat u de instellingen voor Beheerdertoepassingen maakt. Adresboek beheer U kunt informatie in het Adresboek toevoegen, wijzigen of wissen. Voor meer informatie, zie Adresboek. Programmeren/Wijzigen U kunt namen en gebruikerscodes registreren en wijzigen. Naam Reg. Nr. Auth. info U kunt een gebruikerscode registreren en opgeven welke functies beschikbaar zijn voor welke gebruikerscode. U kunt ook gebruikersnamen en wachtwoorden registreren die moeten worden gebruikt bij het verzenden van , het verzenden van bestanden naar mappen, of het openen van een LDAP-server. Verif. bescherming U kunt een beschermingscode registreren. Faxinstellingen U kunt een faxnummer, internationale TX-modus, label invoegen, IPfaxbestemming en protocol registreren. instellingen U kunt een adres registreren. Mapinformatie U kunt het protocol, pad, poortnummer en de servernaam registreren. Groep registreren naar U kunt namen die zijn geregistreerd in het Adresboek in een groep plaatsen. Verwijderen U kunt een naam uit het Adresboek verwijderen. U kunt maximaal 150 namen registreren. U kunt maximaal 50 gebruikerscodes invoeren. U kunt ook gegevens in het adresboek registreren en beheren met behulp van Web Image Monitor of SmartDeviceMonitor for Admin. 60

69 Beheerdertoepassingen Prog./Wijz./Verw. groep Namen die zijn geregistreerd in het Adresboek kunnen worden toegevoegd aan een groep. U kunt dan de namen die in elke groep zijn geregistreerd op eenvoudige wijze beheren. Programmeren/Wijzigen U kunt groepen registreren en wijzigen. De volgende items kunnen worden geregistreerd of gewijzigd: Groepsnaam Registr. Geprogr. gebruiker/groep Verif. bescherming U kunt een beschermingscode registreren. Groep registreren naar U kunt groepen die zijn geregistreerd in het Adresboek in een groep plaatsen. Verwijderen U kunt een groep uit het Adresboek verwijderen. U kunt maximaal 10 groepen registreren. U kunt ook groepen in het adresboek registreren en beheren met behulp van Web Image Monitor of SmartDeviceMonitor for Admin. 2 Adresboek:Lijst afdrukken U kunt de bestemmingslijst die in het adresboek is geregistreerd, afdrukken. Bestemmingslijst Hiermee drukt u de namenlijst af die in het adresboek is geregistreerd. Groep bestemmingslijst Hiermee drukt u de groepenlijst af die in het adresboek is geregistreerd. Snelkiesetiket Drukt het snelkiesetiket af. A Selecteer [Systeeminstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Adresboek:Lijst afdrukken] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer een gewenste lijst voor het afdrukken met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. D Druk op de toets {Start}. De lijst wordt afgedrukt. Teller weergeven/afdrukken Hiermee kunt u het aantal afdrukken bekijken en afdrukken. Teller Geeft het aantal afdrukken voor elke functie weer (Totaal, Kopieerapparaat, Printer, Faxafdruk, Tot. Verz.: Klr, Tot. verz.: B&W, Fax TX, Vrz.Sc: Klr, Vrz. Sc.: B&W, Dubbelzijdig). Afdrukken Hiermee kunt u een lijst afdrukken met het aantal afdrukken voor elk functie. 61

70 Systeeminstellingen 2 Gebr.teller weerg./afdr. Hiermee kunt u de aantallen afdrukken die met een gebruikerscode zijn geopend bekijken, afdrukken en terugzetten op 0. Het aantal afdrukken kan afwijken van de tellerwaarde in [Teller weergeven/afdrukken]. Display Druk op {U} of {T} om alle aantallen afdrukken te tonen. Kopieteller Printerteller Fax afdrukken Fax TX paginateller Teller Verz. Scan.:Klr Teller scanner verzenden: B&W Afdrukken Alle gebruikers Drukt de tellerwaarden voor alle gebruikers af. Per gebruiker Drukt de tellerwaarden voor elke gebruiker af. Wissen Alle gebruikers Stelt de tellerwaarden voor alle gebruikers in. Per gebruiker Stelt de tellerwaarden voor elke gebruiker in. Gebr.verif.manag. Uit Gebruikerscodeverificatie Met Gebruikerscodeverificatie, kunt u beschikbare functies (kopieerapparaat/printer/overig: Fax/Scanner) beperken en op hun gebruik toezien. Wanneer u Gebruikerscodeverificatie gebruikt, registreer dan de gebruikerscode. Met de Printer PC-controlefunctie kunt u een logboek met afdrukken krijgen die overeenstemmen met de codes die zijn ingevoerd tijdens het gebruik van het printerstuurprogramma. Voor informatie over Basisverificatie, Windows-authentificatie, LDAP-verificatie en Integratieserver-verificatie moet u contact opnemen met uw beheerder. Basisverificatie Windows-verificatie LDAP-verificatie Integratieserver 62 Beheerd.verif.-managem. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder.

71 Beheerdertoepassingen Beh. Programm./Wijz. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. Sleutelteller beheer Geef die functies op die u wilt beheren met de sleutelteller. Kopieerapparaat Fax Printer Scanner 2 Uitgebreide beveiliging Geef op of u de uitgebreide beveiligingsfuncties wilt gebruiken of niet. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv. Door de LDAP-server te registreren kunt u in het adresboek van de LDAPserver zoeken naar een adres van een ontvanger wanneer u bestanden verzendt per met de scanner- of faxfuncties. Naam Servernaam Zoekbasis Poortnr. SSL Verificatie Gebruikersnaam Wachtwoord Zoekvoorwaarden Zoekopties Om te zoeken via LDAP, moet u zorgen dat de hieronder vermelde items worden opgegeven. Voor andere items controleer uw omgeving en maak de benodigde wijzigingen. Servernaam Zoekbasis Poortnr. Zoekvoorwaarden Verificatie Om de LDAP-server in Beheerdereigenschappen te gebruiken selecteert u [Aan] onder [LDAP zoeken]. Deze functie ondersteunt LDAP versie 2.0 en 3.0. Versie 2.0 ondersteunt geen hoge beveiliging-verificatie. Voor informatie over het programmeren, wijzigen of verwijderen van de LDAP-server, zie LDAP-server Programmeren/Wijzigen/Verwijderen. 63

72 Systeeminstellingen LDAP zoeken Geef op of u de LDAP-server voor zoeken wilt gebruiken of niet. De standaardinstelling is Aan. Als u [Uit] selecteert, dan verschijnt [Zoek LDAP] niet op het zoekdisplay. 2 Automatisch Uit Hiermee wordt opgegeven of u Automatisch uit wilt gebruiken of niet. De standaardinstelling is Aan. Firmware versie U kunt de versie controleren van de software die is geïnstalleerd op dit apparaat. Netwerk Beveligingsniveau Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. Alle logboeken verwijderen Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. Inst. Overdr.logb. Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.65 Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server Pag.284 Teller Pag.162 De teller afdrukken voor elke gebruiker Pag.141 Adresboek 64

73 Beheerdertoepassingen Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-serverinstellingen programmeert. LDAP-server programmeren/wijzigen A Selecteer [Systeeminstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 2 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Selecteer de LDAP-server die u wilt programeren of wijzigen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. Wanneer u de server programmeert, selecteer dan [*Niet geprogrammeerd]. F Stel elk item in zoals vereist is. 65

74 Systeeminstellingen 2 G Druk op {OK} na het instellen van elk item. Voor informatie over het opgeven van de instellingen, zie De LDAP-server programmeren. H Druk op [Afsl.]. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.67 De LDAP-server programmeren De geprogrammeerde LDAP-server verwijderen A Selecteer [Systeeminstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prgr./Wz./Vrw. LDAP Srv.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 66 E Selecteer met {U} of {T} de LDAP-server die u wilt verwijderen en druk vervolgens F Druk op [Ja].

75 Beheerdertoepassingen De LDAP-server programmeren In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-serverinstellingen opgeeft. Een identificatienaam invoeren A Selecteer [Naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Registreer een naam voor de LDAP-server die moet verschijnen op het serverkeuzescherm van de LDAP-zoekbewerking. 2 B Voer de naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Een servernaam invoeren A Selecteer [Server naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Registreer een LDAP-serverhostnaam of IPv4-adres. B Voer de servernaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 67

76 Systeeminstellingen De zoekbasis invoeren 2 A Selecteer [Zoek basis] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Selecteer een routemap waarin u de zoekopdracht wilt starten. adressen die zijn geregistreerd in de geselecteerde map vormen het doel van de zoekopdracht. B Voer de Zoekbasis in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Bijvoorbeeld, als het zoekdoel de verkoopafdeling van bedrijf ABC is, dan voert u dc=verkoopafdeling, o=abc in. (In dit voorbeeld is de beschrijving voor een actieve directory. dc is voor de organisatie-eenheid en o is voor het bedrijf.) Zoekbasisregistratie kan vereist zijn, afhankelijk van uw serveromgeving. Wanneer registratie vereist is, dan zullen niet-gespecificeerde zoekopdrachten resulteren in foutberichten. Controleer uw serveromgeving en voer de nodige specificaties in. Een poortnummer invoeren A Selecteer [Poort nr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Geef het poortnummer op voor communicatie met de LDAP-server. Geef een poort op die overeenkomt met uw omgeving. B Voer een Poortnr. in met de cijfertoetsen en druk vervolgens Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], dan verandert het poortnummer automatisch in

77 Beheerdertoepassingen SSL-communicatie starten A Selecteer [SSL] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 2 B Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Gebruik SSL om te communiceren met de LDAP-server. Om SSL te kunnen gebruiken, moet de LDAP-server SSL ondersteunen. Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], dan verandert het poortnummer automatisch in 636. SSL-instelling moet op dit apparaat zijn ingeschakeld. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder. Verificatie instellen A Selecteer [Verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Om een zoekaanvraag bij de LDAP-server in te dienen, gebruik voor verificatie de beheerdersaccount. 69

78 Systeeminstellingen B Selecteer [Aan] of [Hoge beveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Verificatieinstellingen moet voldoen aan de instellingen van uw serververificatie. Controleer uw serverinstellingen voordat u dit apparaat instelt. 2 [Hoge beveiliging] kan uitsluitend worden opgegeven op LDAP-servers van Versie 3.0. Wanneer [Hoge beveiliging] is geselecteerd, dan wordt het beheerderswachtwoord gecodeerd voordat het wordt verzonden naar het netwerk. Wanneer [Aan] is gelesecteerd, dan wordt het wachtwoord verzonden zonder codering. Gebruikersnaam en wachtwoord invoeren A Voer de gebruikersnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Wanneer [Aan] of [Hoge beveiliging] is geselecteerd voor de verificatie-instelling, gebruik dan de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder. Voer de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder niet in als u vericatie gebruikt voor individuele gebruiker of voor elke zoekopdracht. Procedures voor het instellen van de gebruikersnaam verschillen per serveromgeving. Controleer uw serveromgeving voordat u de instelling maakt. Voorbeeld: Domeinnaam\Gebruikersnaam, Gebruikersnaam@Domeinnaam CN=Naam, OU=Afdelingsnaam, DC=Servernaam B Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. De gebruikersnaam en het wachtwoord zijn vereist voor de beheerdersverificatie voor toegang tot de LDAP-server. U kunt ook instellen dat de gebruikersnaam en het wachtwoord in het adresboek van dit apparaat individuele verificatietoegang tot de LDAP-server toestaan. Gebruik Beheerderstoepassingen voor de selectie van de gebruikersnaam en het wachtwoord die/dat u wilt gebruiken. 70

79 Beheerdertoepassingen De verbinding testen A Druk op [Verb.tst]. Log in op de LDAP-server om te controleren of de juiste verbinding tot stand wordt gebracht. Controleer of de verificatie werkt volgens de verificatieinstellingen. 2 B Druk op [Afsluit.]. Zoekvoorwaarden instellen A Selecteer [Zoekvoorwaarden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Als de verbindingstest is mislukt, controleer dan de instellingen en probeer het opnieuw. Deze functie controleert niet de Zoekvoorwaarden of Zoekbasis. B Selecteer nodige zoekitems zoals [Naam], [ adres], [Faxnummer], [Bedrijfsnaam] en [Afdelingsnaam] met {U} of {T}en druk vervolgens op de {OK}-toets. U kunt een eigenschap als een specifiek zoekwoord invoeren. Met de ingevoerde eigenschap doorzoekt de functie het Adresboek van de LDAP-server. 71

80 Systeeminstellingen C Voer een eigenschap in en druk vervolgens op de {OK}-toets. De eigenschapswaarde mag variëren, afhankelijk van de serveromgeving. Controleer of de eigenschapswaarde voldoet aan de serveromgeving voordat u deze instelt. U kunt items blanco laten, maar u kunt geen eigenschappen blanco laten als u zoekt naar adressen in het Adresboek van de LDAP-server. 2 Zoekopties instellen A Selecteer [Zoekopties] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Voer een eigenschap in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Om de LDAP-servergegevens te doorzoeken met een sleutelwoord dat anders is dan de voorbereide zoekwoorden zoals Naam, adres, FAX-nummer, Bedrijfsnaam en Afdelingsnaam, geef dan de eigenschap op voor het sleutelwoord dat is geregistreerd in uw LDAP-server en de naam die moet worden weergegeven op het bedieningspaneel tijdens de zoekopdracht. Bijvoorbeeld: om adressen te doorzoeken op werknemernummer, voert u werknemer nr. in in het veld Eigenschappen en Werknemer nr. in het toetsweergaveveld. De eigenschapswaarde mag variëren, afhankelijk van de serveromgeving. Controleer of de eigenschap voldoet aan de serveromgeving voordat u deze instelt. C Voer toetsweergave en druk vervolgens op de {OK}-toets. De geregistreerde toetsweergave verschijnt als een sleutelwoord voor het doorzoeken van de LDAP. 72

81 3. Kopieereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Kopieereigenschappen. Voor informatie over het openen van de kopieereigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". Kopieereigenschappen Dit gedeelte beschrijft de gebruikerseigenschappen in Kopieereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Automatische ladewisseling Als u papier van hetzelfde formaat en met dezelfde richting in twee laden plaatst, zal het apparaat automatisch van lade wisselen als het papier in de eerste lade op is (indien [Aan] is geselecteerd). Deze functie heet Automatische ladewisseling. Deze instelling geeft aan of u de functie Automatische ladewisseling moet gebruiken of niet. De standaardinstelling is Aan. [Uit]: Als het papier in een lade op is, wordt het kopiëren onderbroken en wordt de melding "Plaats papier." weergegeven. 73

82 Kopieereigenschappen 3 Instelling Origineel type U kunt het kwaliteitsniveau van de afwerking van de kopie instellen overeenkomstig het origineeltype. U kunt deze functies kiezen nadat u [Origineel type 1 (Tekst)] of [Origineel type 2 (Foto)] heeft geselecteerd. Tekstmodus 1 Originelen met normale tekst Tekstmodus 2 kranten, semi-transparante originelen (achterzijde van afdruk licht zichtbaar) Fotomodus 1 tekst/fotoafbeeldingen met voornamelijk fotogebieden Fotomodus 2 tekst/fotoafbeeldingen met voornamelijk tekstgebieden Fotomodus 3 echt fotopapier Speciale modus 1 hoog transparante originelen (achterzijde duidelijk zichtbaar) of lichte tekst op een gekleurde achtergrond. Ook voor originelen met een korrelige achtergrond (sommige kranten) en lichte tekst. Speciale modus 2 originelen met gekleurde tekst en lijnen Speciale modus 3 fotoafbeeldingen gemaakt met dithering (zichtbare puntjes), zoals foto s uit kranten - normale resolutie Speciale modus 4 fotoafbeeldingen gemaakt met dithering (zichtbare puntjes), zoals foto s uit kranten - grove resolutie Speciale modus 5 normale tekstoriginelen (achtergrond reproduceren) De standaardinstelling voor Origineel type 1 (tekst) is Tekstmodus 1. De standaardinstelling voor Origineel type 2 (foto) is Fotomodus 1. Prioriteit duplex-modus U kunt het type van duplexfunctie kiezen dat actief is wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, teruggezet of modi worden gewist. De standaardinstelling is 1-zijdig 1-zijdig. Richting U kunt de richting van de originelen selecteren bij gebruik van de functies Combineren/Reeks of Duplexfunctie. De standaardinstelling is Niet opgeven. Max. aantal sets Het maximale aantal kopieën kan worden ingesteld tussen 1 en 99 met de cijfertoetsen. De standaardinstelling is 99 vellen. 74

83 Kopieereigenschappen Originelenteller display U kunt de telling van het aantal originelen en kopieën weergeven op het display wanneer [Aan] is geselecteerd. De standaardinstelling is Uit. Reproductiefactor U kunt kiezen welke verkleinings-, vergrotings- of invoerfactor met prioriteit wordt weergegeven op het display wanneer [Verklein] of [Vergroot] is geselecteerd. Factoren voor instellingen verkleinen of vergroten, gaat als volgt: De standaardinstelling voor "Ratio 1" is 50% (Metrische versie) / 65% (Inchversie) De standaardinstelling voor "Ratio 2" is 71% (Metrische versie) / 78% (Inchversie) De standaardinstelling voor "Ratio 3" is 93% (Metrische versie) / 93% (Inchversie) De standaardinstelling voor "Ratio 4" is 141% (Metrische versie) / 129% (Inchversie) De standaardinstelling voor "Ratio 5" is 200% (Metrische versie) / 155% (Inchversie) U kunt een andere factor instellen dan de bovenstaande. A Selecteer [Reproductiefactor] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer met {U} of {T} de factor die u wilt veranderen en druk vervolgens op {OK}. C Selecteer [Gebr.verk./verg. ratio] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Voer een factor in met de cijfertoetsen tussen "50-200" en druk vervolgens op {OK}. Het bericht geprogrammeerd verschijnt. 3 R/E prioriteit instellen U kunt de factor met prioriteit instellen wanneer [R/E] is geselecteerd. Met de cijfertoetsen voert u de factor in van in eenheden van 1%. De standaardinstelling is 71% (Metrische versie) / 65% (Inchversie) Duplex marge Stel linkermarge in op de achterkant van de kopieën en de bovenmarge op de voorkant. Selecteer [Boven marge] of [Linker marge] en stel vervolgens de gewenste waarde in. Bovenmarge: 0-50mm, 0"-2" Linkermarge: 0-50mm, 0"-2" De standaardinstelling is 5 mm (Metrische versie) / 5,08 mm (Inchversie) Instelling Briefhoofd Als u voor deze functie [Aan] selecteert, draait het apparaat de afbeelding correct. De standaardinstelling is Uit. Papier met een vaste richting (van boven naar onder) of 2-zijdig papier wordt mogelijk onjuist afgedrukt, afhankelijk van hoe de originelen en het papier worden geplaatst. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Kopieerhandleiding 75

84 Kopieereigenschappen 3 76

85 4. Faxeigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Faxeigenschappen. Voor informatie over het openen van de faxeigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". Algemene instell./aanpas. Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene instellingen/menu aanpassen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Volume aanpassen Pas het geluidsniveau aan tijdens Kiezen met hoorn op haak en Onmiddellijke verzending. Het niveau is in de fabriek ingesteld op het op één na laagste niveau. Raadpleeg de handleiding Problemen oplossen voor meer informatie over Volume aanpassen. Faxinformatie programmeren Registreer de afzendergegevens die verschijnen op het faxapparaat van de ontvanger en op het gefaxte document. Voor details over Faxinformatie programmeren raadpleegt u "Faxinformatie registreren". Direct kiezen ontgr.tijd Gebruik deze functie om een tijd op te geven voor het annuleren van de modus Kiezen met hoorn op de haak nadat u heeft verzonden met Kiezen met hoorn op de haak. Dit is nuttig als Kiezen met hoorn op de haak wordt geannuleerd in faxinformatieservice. De standaardinstelling is 3 minuten. 77

86 Faxeigenschappen 4 Stel gebr.functietoets in1-3 Veel gebruikte functies die zijn geprogrammeerd als Gebruikersfunctietoetsen worden direct op het menu weergegeven nadat de spanning wordt ingeschakeld. De gebruikersfunctietoetsen kunnen worden geprogrammeerd met de volgende items: Journaal afdrukken TX-bestandstatus (Overdrachtsbestandstatus) RX-bestandstatus (Ontvangstbestandstatus) 2-zijdige TX (dubbelzijdige overdracht) Faxkoptekst afdrukken Doorzenden Omschakelen naar ontvangstmodus Start handmatige ontvangst Instellingen afzender berichtopties TX-statusrapport afdrukken (Overdrachtsstatusrapport afdrukken) Handm. ontvangst SMTP-server gebruiken SUB/SEP-code Niet geprogrammeerd Maximaal drie functies kunnen worden geprogrammeerd met Gebruikersfunctietoetsen. De standaardinstelling voor "Gebruikersfunctie 1" is Start handmatige ontv.. De standaardinstelling voor "Gebruikersfunctie 2" is Ontvangstmodus omschakelen. De standaardinstelling voor "Gebruikersfunctie 3" is Journaal afdrukken. Functies die in het grijs verschijnen, zijn al ingesteld. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Algemene inst./aanpassen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Stel gebr.functietoets in] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer de gebruikersfunctie die u wilt programmeren. E Selecteer met behulp van {U} of {T} de functie die u wilt programmeren en druk vervolgens op {OK}. 78 Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.90 Faxinformatie registreren Problemen oplossen Faxhandleiding

87 Ontvangstmodus Ontvangstmodus Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Ontvangstinstellingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Ontvangstmodus omschakelen Geef de methode op voor het ontvangen van faxberichten. De standaardinstelling is Automatische ontvangst. RX modus auto.schakeltijd Voer het aantal keren overgaan in met Timer Automatisch overschakelen. In de modus Automatisch selecteren laat het apparaat een aantal keren een geluid horen om u de kans te geven om met uw handset op te nemen voordat deze automatisch wordt aangenomen. De standaardinstelling is 8 keer. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Ontvangstinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [RX modus auto.schakeltijd] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Voer het aantal keer overgaan in met de cijfertoetsen tussen 1 en 29 en druk vervolgens op {OK}. E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 4 Geautoriseerde ontvangst Geef op of u ongewenste faxberichten wilt wegfilteren. De standaardinstelling is Uit. Geruit merkteken Geef op of een geruit merkteken moet worden afgedrukt op de eerste pagina van ontvangen faxdocumenten. De standaardinstelling is Aan. Centreerteken Geef op of er een centreerteken moet worden afgedrukt op de linksonder en bovenaan in het midden van elke ontvangen pagina. De standaardinstelling is Aan. Ontvangsttijd afdrukken Geef op of datum en tijd moeten worden afgedrukt onderaan ontvangen faxberichten. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 79

88 Faxeigenschappen instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu instellingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Internetfax-instellingen U kunt selecteren om weer te geven of niet. Wanneer u een Internetfax wilt verzenden, stel Aan in om het pictogram weer te geven. De standaardinstelling is Uit. 4 Max. form. Gebruik deze instellingen om het formaat van verzonden te beperken, zodat bestemmingen die boven een bepaalde grootte weigeren uw e- mail toch kunnen ontvangen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, dan kunt u geen verzenden die groter is dan de opgegeven limiet. De standaardinstelling is Uit. Wanneer groter is dan het maximale bestandsformaat, dan wordt er een Foutbericht uitgegeven en het bericht verwijderd. Zelfs als een de formaatlimiet niet overschrijdt, dan kan hij nog worden verworpen als hij niet voldoet aan de eisen van de serverinstellingen. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [ inst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Max. form.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Voer een bovengrens in voor het formaat van uitgaande met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {OK}-toets. Stel een formaatlimiet in van KB. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het getal opnieuw in. 80

89 instellingen SMTP RX bestandsbezorging Deze functie is beschikbaar op systemen voor routing van die is ontvangen via SMTP. De standaardinstelling is Uit. Wanneer een geautoriseerde is ingesteld, dan wordt die is ontvangen van adres die niet overeenstemmen met het geautoriseerde adres, verworpen en wordt er een foutbericht geretourneerd aan de SMTP-server. Het geautoriseerde adres wordt vergeleken met het adres van afzenders, zoals geïllustreerd door de volgende voorbeelden. Wanneer het geautoriseerde adres is ingesteld : abc@aaa.abcd.com - geaccepteerd def@aaa.xyz.com - niet aanvaard abc@abcd.com - niet aanvaard Er wordt geen Foutbericht uitgegeven wanneer wordt verworpen. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [ inst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [SMTP RX bestandsbezorging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Voer het geautoriseerde adres in en druk vervolgens op de {OK}- toets. U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor het adres. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in. 4 Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Faxhandleiding 81

90 Faxeigenschappen IP-faxinstellingen 4 Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu IP-faxinstellingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Maak instellingen om IP-Fax te gebruiken. Stel H.323 in voor de gatekeeper, SIP voor SIP-server, en de gateway naar G3-fax indien nodig. Controleer de instellingen van het netwerk waarmee dit apparaat is verbonden voordat u instellingen maakt. Zorg ervoor dat u deze tekens correct invoert: Getallen Symbolen (# en *) De volgende karakters kunnen worden gebruikt voor de registratie van de SIP Gebruikersnaam in SIP-instellingen. Zorg ervoor dat u deze tekens correct invoert: Alfanumerieke symbolen (kleine letters en hoofdletters) Symbolen Gebruik nummers en punten (. ) voor de invoer van het correcte IPv-adres voor de gatekeeper, SIP-server en gateway. Voor het correcte IP-adres neemt u contact op met de beheerder. H.323 inschakelen Geef op of H.323 wordt gebruikt voor IP-faxverzending. De standaardinstelling is Uit. SIP inschakelen Geef op of SIP wordt gebruikt voor IP-faxverzending. De standaardinstelling is Uit. 82

91 IP-faxinstellingen H.323 instellingen Stel het IP-adres of de hostnaam en het alias telefoonnummer in van de gatekeeper. Om de gatekeeper te gebruiken stelt u de lijst met parameterinstellingen (schakelaar 34, bit 0) in op Aan. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [H.323 instellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Gatekeeper-adres (Hoofd)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Voer het IPv4-adres of de hostnaam van de gatekeeper in en druk vervolgens op {OK}. F Selecteer [Eigen faxnummer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens G Voer Eigen faxnr. in en druk vervolgens op de {OK}-toets. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 4 83

92 Faxeigenschappen 4 SIP inst. Stel het IPv4-adres van de SIP-server in en de SIP-gebruikersnaam. Om de SIP-server te gebruiken stelt u de lijst met parameterinstellingen (schakelaar 34, bit 1) in op Aan. De standaardinstelling is Uit. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [SIP inst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Proxy Serveradres (Hoofd)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Een proxyserver brengt belverzoeken en antwoorden over. E Voer het IPv4-adres van de proxyserver in en druk vervolgens op de {OK}- toets. F Selecteer [Serveradr.(Hoofd) opn.strn] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Een redirect-server (opnieuw toewijzen) verwerkt verzoeken voor bestemmingsinlichtingen. G Voer het IPv4-adres van de redirect server in en druk vervolgens op de {OK}-toets. H Selecteer [Registrator Adres (Hoofd)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Een registerserver registreert locatie-informatie van gebruikers (die overeenstemmen met telefoons of faxen op openbare telefoonlijnen) op een IPnetwerk. I Voer het IPv4-adres van de registerserver in en druk vervolgens op de {OK}-toets. J Selecteer [SIP Gebruikersnaam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens K Voer de SIP-gebruikersnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 84

93 IP-faxinstellingen Gateway instelingen Registreer, wijzig of verwijder de gateway die wordt gebruikt voor overdracht aan IPfax. Registreer hoe de gateway moet worden gebruikt zonder de gatekeeper/sip-server. Programmeren/Wijzigen: A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Gateway instelingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Selecteer [*Niet geprogrammeerd] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens F Typ het kengetal met de cijfertoetsen en druk vervolgens Kengetallen kunnen worden gebruikt voor documenten die per gateway naar G3-fax zijn verzonden. Als de eerste paar cijfers van IP-faxnummer en het kengetal dat specifiek is voor de gateway identiek zijn, dan kunnen documenten worden verzonden met de geregistreerde cijfers van de gateway. Bijvoorbeeld, als zowel 03 als 04 zijn geregistreerd als gatewaynummer terwijl ook is ingesteld, dan kunnen documenten worden verzonden via een gateway waarvoor 03 is gebruikt als kengetal. Wanneer u de gateways toch wilt gebruiken ongeacht de bestemmingsnummers van de IP-fax, registreer dan alleen het gatewayadres zonder het kengetal op te geven. G Voer het Gatewayadres in en druk vervolgens op de {OK}-toets. H Selecteer [H.323] of [SIP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 4 Verwijderen: A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [IP-Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Gateway instelingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer met {U} of {T} de gateway die u wilt verwijderen en druk vervolgens F Druk op [Ja]. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.99 Lijst parameterinstellingen 85

94 Faxeigenschappen Beheerdertoepassingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Instellingen beheerdertoepassingen onder Faxeigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Journaal afdrukken Drukt een journaal af. Maximaal 50 van de laatste resultaten van verzending/bezorgingsresultaten kunnen op dit apparaat worden gecontroleerd. U kunt ook het journaal afdrukken met de {Taak-informatie}-toets. 4 TX std-by best.lijst afdr. Gebruik deze functie om de stand-by verzendingslijst af te drukken. U kunt ook het stand-by bestandslijst voor verzending afdrukken met de {Taak-informatie}-toets. Communicatie paginateller Controleert de verzending en ontvangt en totalen op het display. Geheugenbeveiliging Wanneer u overschakelt naar Geheugenbeveiliging aan, dan worden ontvangen documenten opgeslagen in het geheugen en niet automatisch afgedrukt. Wanneer u een document heeft ontvangen in de modus Geheugenbeveiliging, brandt de indicator Vertrouwelijk bestand. Voer de Geheugenbeveiliging-ID in om dit document af te drukken. Een gebruiker zonder ID kan dit document niet afdrukken. Dit voorkomt dat niet geautoriseerde gebruikers het document kunnen openen. De standaardinstelling is Uit. Om Geheugenbeveiliging te gebruiken, moet u de ID voor geheugenbeveiliging programmeren en vervolgens Geheugenbeveiliging inschakelen. Om inkomende documenten van Bijzondere afzenders alleen in Geheugenbeveiliging op te slaan, moet u elke afzender programmeren met Speciale afzenders programmeren. Deze functie is niet beschikbaar met Internetfax. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Geheugenbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Doorzenden Geef op uw ontvangen faxberichten wilt doorzenden naar een geprogrammeerde ontvanger. De standaardinstelling is Uit. 86

95 Beheerdertoepassingen Map TX Resultatenrapport Wanneer een map wordt toegevoegd in de doorzendbestemming of de doorzendbestemming van een bijzondere afzender, dan zal de opgegeven bestemming op de hoogte worden gebracht van de resultaten van het doorzenden. Om twee of meer bestemmingen door te zenden, moet u een groepsbestemming opgeven. Voor informatie over hoe u groepsbestemmingen opgeeft, raadpleegt u Een naam in een groep registreren. De standaardinstelling is Niet en. Zelfs als een voor het bekendmaken van de resultaten van het doorzenden van een map, niet kan worden verzonden, dan geeft dit apparaat geen bericht uit. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Map TX Resultatenrapport] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [ ] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Zoek en selecteer een ontvangen met de snelkiestoetsen of de {Zoek bestemming}-toets en druk vervolgens op de {OK}-toets. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 4 Parameterinstelling Met Parameterinstelling kunt u verschillende instellingen aan uw behoeften aanpassen. Om functie-instellingen te wijzigen, moet u de Parameterschakelaars instellen. Zie voor details Parameterinstelling. Speciale afz. programmeren Bijzondere afzender programmeren/wijzigen/verwijderen, oorspronkelijke set-up uitvoeren en de lijst met Bijzondere afzenders afdrukken. U kunt functies voor elke afzender instellen als Bijzondere afzenders vooraf zijn geprogrammeerd. Voor meer informatie raadpleegt u "Bijzondere afzenders programmeren". 87

96 Faxeigenschappen 4 Progr. geh.bev.-id Programmeer een Geheugenslot-ID dat moet worden ingevoerd voor het afdrukken van documenten, wanneer de functie Geheugenslot is ingeschakeld. Programmeer de ID vooraf wanneer u "Geheugenbeveiliging" en "Geheugenbeveiliging" in Bijzondere afzenders inschakelt. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Progr. geh.bev.-id] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Voer de ID in met de cijfertoetsen en druk vervolgens Een Geheugenslot-ID kan elk viercijferig getal zijn, behalve Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} voordat u de {OK}-toets indrukt, en dan voert u het opnieuw in. Selecteer Kies/Puls toon Gebruik deze functie om een lijntype te selecteren. Lijnen met kiesschijf en druktoetsen zijn beschikbaar voor selectie. De standaardinstelling is Pulstoon. Deze functie is in sommige gebieden niet beschikbaar. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Selecteer Kies/Puls toon] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Pulstoon] of [Tel. kiessch. (10PPS)] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 88

97 Beheerdertoepassingen G3Lijn Analoog U moet de volgende instellingen maken voor de G3 analoge lijn voordat u het apparaat verbindt met een standaard G3 analoge lijn. Wanneer uw apparaat verbinding maakt middels een PABX, stel deze in op Extensie. Wanneer deze direct is verbonden met het telefoonnetwerk, stel deze in op Buiten. Extern toegangsnummer Gebruik deze instelling als uw apparaat is verbonden met een PABX waarvoor u een bepaald nummer moet kiezen zoals 0, gevolgd door een pauze om een verbinding met de buitenlijn tot stand te brengen. Door 0 te programmeren als het PSTN-toegangsnummer zal er automatisch wanneer u belt een pauze worden ingelast na het kiezen van de 0. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [G3Lijn Analoog] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Lijn/Buitenlijn] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer [GEEN], [PREFIX] of [FLASH] met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. F Selecteer [Extern toegangsnummer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens G Voer het Externe toegangsnr. in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. U kunt het nummer met maximaal twee cijfers programmeren. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 4 Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.243 Namen in een groep registreren Pag.99 Parameterinstelling Pag.110 Bijzondere afzender programmeren 89

98 Faxeigenschappen Faxinformatie registreren U kunt informatie naar de andere partij verzenden wanneer u een faxdocument verzendt of ontvangt. Deze informatie wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt als een rapport. De volgende informatie kan worden verzonden. 4 Belangrijk U kunt geprogrammeerde instellingen bevestigen vanuit de lijst met Parameterinstellingen. Wij raden u aan om de lijst met Parameterinstellingen af te drukken en te bewaren voor wanneer u instellingen programmeert of wijzigt. Voor informatie over het afdrukken van de lijst met Parameterinstellingen, raadpleegt u De lijst met parameterinstellingen afdrukken. Faxkoptekst De Faxkoptekst wordt afgedrukt als koptekst van elke fax die u verzendt. U moet uw naam aan de Faxkoptekst toevoegen. U kunt een Faxkoptekst registreren met maximaal 32 alfanumerieke tekens, getallen en spaties. U kunt instellen of u de Faxkoptekst (voor afdrukken) wilt afdrukken in [Faxkoptekst afdr.] onder [TX modus]. Voor details over de instelling, zie Faxhandleiding. Eigen naam De Eigennaam wordt verzonden naar de andere partij als u een fax verzendt of ontvangt. Deze naam moet uw naam bevatten. De Eigen naam wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt in een rapport. Eigen naam werkt alleen als het andere apparaat van dezelfde fabrikant is en de Eigen naam-functie heeft. U kunt een Eigen naam registreren met maximaal 20 alfanumerieke tekens en symbolen. Eigen faxnummer (faxnummer of afzender) Het Eigen nummer van de afzender wordt verzonden naar de ander partij bij het verzenden van een fax. Het ontvangen faxnummer wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt in een rapport. Deze functie is beschikbaar, ongeacht de fabrikant van het apparaat van de andere partij. U kunt "Eigen faxnummer" registreren met maximaal 20 getallen, spaties en het "+"-teken. Verwijzing Pag.105 De parameterinstellingenlijst afdrukken Faxhandleiding 90

99 Faxinformatie registreren Faxinformatie registreren A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Algemene inst./aanpassen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 C Selecteer [Faxinformatie programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer de faxinformatie die u wilt programmeren/wijzigen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. E Programmeer/wijzig de geselecteerde faxinformatie en druk vervolgens op de {OK}-toets. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Faxkoptekst programmeren/wijzigen A Selecteer [Faxkoptekst] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 91

100 Faxeigenschappen B Voer de faxkoptekst in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Om de geprogrammeerde Faxkoptekst te wijzigen, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u de tekst opnieuw in. 4 Opmerking U kunt maximaal 32 tekens in de Faxkoptekst registreren. U kunt tekens, symbolen, getallen en spaties gebruiken. Verwijzing Over dit apparaat Eigen naam programmeren/wijzigen A Selecteer [Eigen Naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Voer de eigen naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Om de geprogrammeerde Eigen naam te wijzigen, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u de tekst opnieuw in. Opmerking U kunt een Eigen naam registreren met maximaal 20 alfanumerieke tekens en symbolen. Verwijzing Over dit apparaat 92

101 Faxinformatie registreren Eigen faxnummer programmeren/wijzigen A Selecteer [Eigen Faxnr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Typ het faxnummer van de bron met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. 4 Om de geprogrammeerde Faxkoptekst van de bron te wijzigen, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u de tekst opnieuw in. Wanneer u + en spaties invoert, druk dan op [n], [Spatie] voor elke toets. Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in. Opmerking U kunt "Eigen faxnummer" registreren met maximaal 20 getallen, spatie en het "+"-teken. Faxinformatie verwijderen A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Algemene inst./aanpassen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 93

102 Faxeigenschappen C Selecteer [Faxinformatie programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer met {U} of {T} de faxinformatie die u wilt verwijderen en druk vervolgens 4 E Druk op de toets {Wis/Stop}. De geprogrammeerde informatie wordt verwijderd. F Druk G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 94

103 Doorzenden Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en doorzenden naar een opgegeven Eindontvanger. Dit is nuttig als u bijvoorbeeld een bezoek brengt aan een ander kantoor en een kopie van uw documenten wilt laten verzenden naar dat kantoor. U kunt ook een map opgeven als een bestemming voor het doorzenden. Belangrijk Om deze functie te gebruiken, moet u [Doorzenden] onder [Beheerderstools] instellen op [Aan]. De Doorzendfunctie zendt geen documenten door die zijn ontvangen met Geheugenslot. U kunt eindontvangers alleen selecteren uit bestemmingen die zijn geprogrammeerd in het Adresboek. U kunt geen geprogrammeerde overdrachtsstations selecteren als eindontvangers. Een faxnummer, adres, IP-faxbestemming en map kunnen worden ingesteld als de bestemming voor de verzending. Wanneer u de eindontvangers wilt wijzigen afhankelijk van de afzenders, stel dan de eindontvangers in bij de afzender, onder Bijzondere afzender programmeren. Documenten die niet zijn ontvangen van bijzondere afzenders worden verzonden naar de bestemming die is opgegeven in deze functie. U kunt instellen of de doorgezonden document op dit apparaat wilt afdrukken in Parameterinstelling (schakelaar 11, bit 6). De standaardinstelling is Aan. Het verwijderen uit de bestemmingslijst van een bestemming die is opgegeven als doorzendbestemming zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie Parameterinstelling (schakelaar 32, bit 0). U kunt een van de Gebruikersfunctietoetsen programmeren met bewerkingen voor deze functie. Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat voor het doorzenden moet worden gebruikt. Zie Parameterinstelling (schakelaar 21, bit 3). 4 Verwijzing Pag.77 Algemene instell./aanpas. Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 11, bit 6) Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 32, bit 0) Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 21, bit 3) Pag.79 Ontvangstmodus Pag.110 Bijzondere afzender programmeren 95

104 Faxeigenschappen Een eindontvanger programmeren Belangrijk Er kan een eindontvanger worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer eindontvangers te registreren moet u een groepsbestemming gebruiken. Er kunnen echter maximaal 100 bestemmingen per groep worden opgegeven. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Doorzenden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Om het doorzenden te annuleren, drukt u op [Uit] en gaat u door met stap F. E Zoek en selecteer een ontvanger met de snelkiestoetsen of de [ ]en druk vervolgens op de {OK}-toets. 96 Als u zich vergist, drukt u op de toets {Wis/Stop} en voert u het opnieuw in.

105 Doorzenden F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 21, bit 3) Pag.201 Mappen registreren Ontvangerinstellingen annuleren A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Doorzenden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. D Selecteer [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. De ingestelde ontvangernaam wordt verwijderd. E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 97

106 Faxeigenschappen Een doorzendteken afdrukken U kunt een doorzendteken afdrukken op doorgezonden documenten van de ontvanger. De ontvanger kan onderscheid maken tussen doorgezonden en normaal ontvangen documenten. Geef op of u een Doorzendteken wilt afdrukken in de Parameterinstelling (schakelaar 02, bit 0). De standaardinstelling is AAN. 4 Deze functie is niet beschikbaar wanneer het doorzenden van geheugen wordt uitgevoerd naar een mapbestemming. Verwijzing Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 02, bit 0) 98

107 Parameterinstelling Parameterinstelling Met Parameterinstelling kunt u verschillende instellingen aan uw behoeften aanpassen. Om functie-instellingen te wijzigen, moet u de Parameterschakelaars instellen. Schakelaars en bits Elke parameterinstelling heeft een aantal schakelaar en elke schakelaar bestaat uit acht bits, met de waarden 0 of 1. De uiterst rechtse bit is bit 0 en de uiterst linkse is bit 7. U kunt de instellingen aan uw behoeften aanpassen door de bitwaarden te schakelen tussen 0 en 1. Schakelaar 02: Lijst parameterinstellingen Parameterinstellingen worden hieronder beschreven. Schakelaar Bit Item Doorzendteken Uit Aan 02 3 TSI-afdruk Uit Aan 03 0 Automatisch afdrukken van het resultatenrapport van geheugentransmissie 03 2 Automatisch afdrukken van het rapport van geheugenopslag 03 3 Instellen of het RX-reserverapport SEP-code automatisch moet worden afgedrukt Instellen of het RX-resultatenrapport SEP-code automatisch moet worden afgedrukt Automatisch afdrukken van het resultatenrapport onmiddellijke verzending 03 7 Automatisch afdrukken van het journaal 04 1 Instellen of het rapport communicatiefouten en het rapport verzendresultaten automatisch moeten worden afgedrukt. Uit Uit Uit Uit Uit Uit Uit Aan Aan Aan Aan Aan Aan Aan 04 4 Geeft de partijen aan Uit Aan 99

108 Faxeigenschappen 15 0, 1, 2 Selecteer een beschikbare papierinvoerlade Schakelaar Bit Item Afzendernaam in rapporten opnemen Uit Aan 04 7 Een deel van de afbeelding in rapporten opnemen Uit Aan Service Call (SC)-voorwaarde ontvangen (Vervangende ontvangst tijdens service call) 05 2,1 Vervangt de ontvangst wanneer het apparaat niet kan afdrukken (omdat alle papierladen geen papier meer hebben, de toner op is, of alle papierladen buiten werking zijn) 05 5 Afdrukvel is beperkt tot hetgene met de hoogste prioriteit Waarschuwing lade leegmaken (Waarschuwing papier op) zelf als een papierlade leeg is Mogelijk (Vervangende RX) 00: Onvoorwaardelijk ingeschakeld (Vrij) 01: Ingeschakeld als Eigen naam / Eigen faxnummer wordt ontvangen 11: Uitgeschakeld (Ontvangst uit) Uit Uit Niet mogelijk (Ontvangst uit) Aan Aan 07 2 Parallelle geheugentransmissie Uit Aan 08 2 Geautoriseerde ontvangstsoort Geautoriseerde RX is AAN 10 6 Gebruik zowel berichtgeving als afgedrukte rapporten om de verzendresultaten te bevestigen 11 2 Detectie van het verzenden van blanco vellen Alleen van opgegeven afzenders ontvangen Uit Uit Alle berichten ontvangen behalve berichten van opgegeven afzenders Aan Aan 11 6 Lokale afdruk bij doorzenden Uit Aan 14 0 Documenten afdrukken die zijn ontvangen met Automatische spanning Aan-ontvangst (Nachtafdrukmodus) 14 1 Lange documentverzending (bronlogboek) Onmiddellijk afdrukken (Aan) Uit Bij het uitschakelen van de bedieningsschakel aar (Uit) Aan 14 3 Resetten als functie wordt gewijzigd Uit Aan 001: Lade 1 010: Lade 2 100

109 Parameterinstelling 21 3 Bestandsformaat voor bestanden die zijn doorgezonden naar mapbestemmingen Schakelaar Bit Item Selecteer de opgegeven papierinvoerlade 17 2 Stel in of u op [Best.tv.] moet drukken nadat u een Snelkeuze/Groepskeuze heeft ingevoerd tijdens het uitzenden Uit Niet noodzakelijk Aan Noodzakelijk 18 0 Datum met faxkoptekst afdrukken Uit Aan 18 1 Oorsprong verzender afdrukken met faxkoptekst 18 2 Bestandsnummer met faxkoptekst afdrukken Uit Uit Aan Aan 18 3 Paginanummer afdrukken met faxkoptekst Uit Aan 19 1 Journaal op lijntype sorteren Uit Aan 20 0 Documenten opnieuw afdrukken die niet konden worden afgedrukt met LAN-faxstuurprogramma 20 5,4,3,2 Tijd voor opnieuw afdrukken van opgeslagen documenten in het geheugen die niet konden worden afgedrukt met het LANfaxstuurprogramma, als het opnieuw afdrukken van documenten (schakelaar 20, bit 1) op Aan staat ingesteld Afdrukresultaten van het verzenden van het verzoekbericht Ontvangstbevestiging 21 1 Antwoorden op toekennen verzoek ontvangst Uit 0000: 0 minuten 0001: 1 minuut 0010: 2 minuten 0011: 3 minuten 0100: 4 minuten 0101:5 minuten 0110: 6 minuten 0111: 7 minuten 1000: 8 minuten 1001: 9 minuten 1010: 10 minuten 1011: 11 minuten 1100: 12 minuten 1101: 13 minuten 1110: 14 minuten 1111: 15 minuten Uit Uit TIFF Aan Aan Aan PDF 21 4 Logboek per verzenden Uit Aan 4 101

110 Faxeigenschappen Electronische uitvoerprioriteit <Prioriteitsvolgorde> 1. adres 2. Map 3. IP-fax 4. Faxnummer Schakelaar Bit Item Netwerkfouten niet weergeven Uit Aan 21 7 Foutmail-berichtgeving verzenden Aan Uit 22 0 Een kiestoen detecteren voordat faxen met de telefoonlijn worden verzonden Niet detecteren (Uit) Detecteren (Aan) Selecteer volgorde van prioriteit voor alternatieve bestemmingen als er geen bestemming van het opgegeven type is. Prioriteit papieruitvoer <Prioriteitsvolgorde> 1. IP-faxbestemming 2. Faxnummer 3. adres 4. Map 34 0 Gebruik gatekeeperserver met IP-fax Uit Aan 34 1 Gebruik gatekeeper met IP-fax Uit Aan 102

111 Parameterinstelling De gebruikersparameters wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u parameters instelt. Belangrijk Voor het openen van sommige instellingen van Gebruikersparameters heeft u opties nodig; andere instellingen moet u wellicht vooraf maken. Wij raden u aan om de Lijst met parameterinstellingen af te drukken en te bewaren voor wanneer u parameterinstellingen programmeert of wijzigt. Wijzig geen bitschakelaars behalve degene die op de voorgaande pagina s zijn afgebeeld. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 103

112 Faxeigenschappen E Selecteer met de scrolltoetsen het schakelaarnummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens F Selecteer het bitnummer dat u wilt wijzigen. 4 Wanneer het bitnummer wordt ingedrukt, schakelt de huidige waarde tussen 1 en 0. Herhaal stap F om nog een bitnummer voor dezelfde schakelaar te wijzigen. G Druk H Herhaal stappen E en F om de schakelaarinstellingen te wijzigen. I Nadat alle instellingen zijn voltooid drukt u op de {Gebruiksinstellingen/Teller}-toets. Verwijzing Pag.105 De parameterinstellingenlijst afdrukken 104

113 Parameterinstelling De parameterinstellingenlijst afdrukken Druk deze lijst af om de huidige parameterinstellingen te bekijken. Alleen belangrijke items of veelgebruikte items worden echter in de lijst opgenomen. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 C Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Lijst Parameterinst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Druk op de toets {Start}. Om het afdrukken van een lijst te annuleren drukt u op de {Escape}-toets. Het display keert terug naar dat van stap C. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 105

114 Faxeigenschappen Uitgangspositie Geef het origineeltype direct op na het inschakelen van de spanning en wanneer de toets {Instellingen verwijderen} wordt ingedrukt. 4 Uitgangspositie Belichting Hiermee kunt u een van de vijf belichtingssterktes instellen als uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. Resolutie Hiermee kunt Standaard, Details of Fijn instellen als uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. Origineeltype Hiermee kunt Tekst of Foto instellen als uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. Uitgangspositie Hiermee schakelt u de instellingen voor de uitgangsposities in of uit. Wanneer Uitgangspositie is ingesteld op Aan, dan worden de instellingen voor uitgangsposities ingeschakeld en keren de items terug naar hun uitgangsposities nadat het scannen en het verzenden zijn voltooid. Verzendmodus Hiermee kunt u Onmiddellijke verzending of Geheugenverzending instellen als de uitgangspositie. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. Label invoegen Hiermee kunt u label invoegen als uitgangspositie in- of uitschakelen. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. Automatisch verkleinen Hiermee kunt u automatisch verkleinen als uitgangspositie in- of uitschakelen. Wanneer dit is ingeschakeld en het papier van de ontvanger is kleiner dan het papier waarop u verzendt, dan zal het bericht automatisch worden verkleind zodat het past op het papier dat aan de andere kant beschikbaar is. Als u deze functie uitschakelt, dan wordt de schaal van het origineel behouden en kunnen sommige delen van de afbeelding verloren gaan aan de andere kant. Faxkoptekst Hiermee kunt u de faxkoptekst als uitgangspositie in- of uitschakelen. Raadpleeg de Faxhandleiding voor meer informatie. 106

115 Uitgangspositie Parameterlijst uitgangspositie Voor details over de instelling van parameters, raadpleegt u Parameterinstelling. Wijzig alleen de schakelaars die zijn opgenoemd. Schakelaar Bit Item ,2,1 Belichting 000: Normale belichting 001: De lichtste belichting 010: De donkerste belichting 101: Lichtere belichting 110: Donkere belichting ,4 Resolutie 00: Standaard 01: Detail 10: Fijn 01 1,0 Origineeltype 00: Tekst 01: Foto 01 7 Uitgangspositie Uit Aan 02 1 Verzendmodus Geheugenverzending Directe verzending 02 2 Label invoegen Uit Aan 02 4 Automatisch verkleinen Uit Aan 02 6,5 Faxkoptekst 00: Uit 01: Aan Verwijzing Pag.99 Parameterinstelling Faxhandleiding 107

116 Faxeigenschappen De uitgangspositie wijzigen A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Parameterinstelling] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Uitgangspositie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer met de scrolltoetsen het schakelaarnummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens 108

117 Uitgangspositie F Selecteer het bitnummer dat u wilt wijzigen. G Druk 4 109

118 Faxeigenschappen Bijzondere afzender programmeren 4 Door bijzondere afzenders vooraf te programmeren kunt u de volgende functie voor elke afzender instellen: Geautoriseerde RX Doorzenden Geheugenbeveiliging Gebruik Eigen naam of Eigen faxnummer voor het programmeren van uw afzenders. Als de afzender een apparaat heeft van dezelfde fabrikant programmeer dan een Eigen naam die al als een afzender is geprogrammeerd. Als het apparaat niet van dezelfde fabrikant is, dan wordt Eigen faxnummer gebruikt. U kunt dezelfde instellingen toepassen op alle geprogrammeerde nummers. Vervolgens kunt u de instellingen voor individuele nummers indien nodig aanpassen met de functie Bijzondere afzenderregistratie. De volgende items kunnen worden geprogrammeerd. Bijzondere afzenders U kunt maximaal 30 Bijzondere afzenders vastleggen. Er kunnen maximaal 20 tekens voor elke naam worden ingevoerd bij gebruik van G3. Volledige / Gedeeltelijke overeenkomst Wanneer u eigen namen en faxnamen voor meervoudige bestemmingen programmeert, dan kunt u een gemeenschappelijke reeks tekens programmeren om bestemmingen mee te identificeren. Een volledige overeenkomst gebruiken: Bestemming die moet worden geprogrammeerd (Eigen naam) NEW YORK-BRANCHE HONG KONG-BRANCHE SYDNEY-BRANCHE Aantal geprogrammeerde identificaties 3 Een gedeeltelijke overeenkomst gebruiken: Bestemming die moet worden geprogrammeerd (Eigen naam) Aantal geprogrammeerde identificaties BRANCHE 1 U kunt maximaal 30 wildcards programmeren. Spaties worden genegeerd als identificaties worden vergeleken. U kunt wildcards gebruiken voor de volgende functies: Doorzenden Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst) 110

119 Bijzondere afzender programmeren Opmerking U kunt afzenders niet als Bijzondere afzenders programmeren als ze er voor hen geen Eigen naam of Eigen faxnummer is geprogrammeerd. Het apparaat kan geen onderscheid maken tussen Pollingontvangst-documenten en Vrije pollingdocumenten van Bijzondere afzenders. U kunt de volgende functies niet gebruiken met Internetfax-ontvangsten. Geautoriseerde RX Geheugenbeveiliging U kunt maximaal 24 tekens voor de afzender programmeren. Om Doorsturen te gebruiken met Internetfax ontvangst, programmeer dan het adres van de afzender. U kunt Eigennaam en Eigen faxnummer controleren met het Journaal. U kunt geprogrammeerde Bijzondere afzenders controleren met de opgegeven afzenderlijst. 4 Verwijzing Pag.120 Bijzondere afzenderlijst afdrukken Geautoriseerd ontvangst Gebruik deze functie om inkomende afzenders te beperken. Het apparaat ontvangt alleen faxen van de geprogrammeerde Bijzondere afzenders en helpt u daardoor met het wegfilteren van ongewenste documenten zoals junkmail en voorkomt de verspilling van faxpapier. Opmerking Om deze functie te gebruiken moet u de functie Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met Ontvangstinstellingen in Geautoriseerd ontvangst de instelling Aan maken. Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan zal de Geautoriseerde RX-functie niet werken, zelfs niet als u Aan selecteert. Als u Uit instelt voor Geautoriseerde RX in Aanvankelijke set-up, dan zijn de instellingen gelijk aan die voor de Ontvangstinstellingen. U kunt Bijzondere afzenders wijzigen op dezelfde manier als bij het programmeren. Verwijzing Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 08, bit 2) 111

120 Faxeigenschappen Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en ze dan verzenden naar de afzenders die vooraf zijn geprogrammeerd. Mapbestemming kan worden geregistreerd. Het is eveneens mogelijk om alleen die faxen door te zenden die afkomstig zijn van afzenders die als Bijzondere afzenders zijn geprogrammeerd. 4 Opmerking Om deze functie te gebruiken moet u uw Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met Ontvangstinstellingen in Doorzenden de instelling Aan selecteren. Als u Aan opgeeft in Doorzenden en [Gelijk aan basisinstell.] selecteert, dan wordt het faxdocument doorgezonden naar de ontvangers die zijn geprogrammeerd in Eindontvanger opgeven. Als u geen Bijzondere afzenders programmeert, dan verzendt het apparaat alle inkomende documenten naar de andere eindontvangers die zijn opgegeven in Eindontvanger opgeven. U kunt de faxbestemming, de Internetfaxbestemming, IP-faxbestemming en mapbestemming instellen als een doorzendbestemming. Stel mapbestemmingen in met de Beheerfunctie van het adresboek onder Systeeminstellingen. Zie Mappen registreren. Als u een map voor het doorzenden heeft opgegeven, dan kunt u het bestandsformaat opgeven dat u voor het doorzenden wilt gebruiken. Verwijzing Pag.95 Doorzenden Pag.99 Parameterinstelling (schakelaar 21, bit 3) Geheugenbeveiliging Sla inkomende documenten van geprogrammeerde afzenders (Bijzondere afzenders) op in het geheugen zonder ze af te drukken. Mensen zonder Geheugenslot-ID kunnen de documenten niet afdrukken en daarom is deze functie handig voor het ontvangen van vertrouwelijke documenten. Als u geen afzenders programmeert, dan ontvangt het apparaat faxdocumenten van alle afzenders die Geheugenslot-ontvangst gebruiken. Belangrijk U moet Geheugenslot-ID vooraf registreren. Als u dezelfde afzender in Geheugenslot en Doorzenden programmeert, dan wordt Doorzenden uitgeschakeld. 112

121 Bijzondere afzender programmeren Bijzondere afzender programmeren/wijzigen Programmeer en wijzig Bijzondere afzenders. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Selecteer afzenders met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. 113

122 Faxeigenschappen F Voer de afzendernaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Voer een bestemmingsnaam op met Eigen naam of Eigen faxnummer. G Selecteer [Voll. overeenk.] of [Ged. overeenk.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 H Selecteer items met {U} of {T} en druk U moet alleen het item selecteren dat u wilt programmeren. Om deze instellingen te annuleren drukt u op de {Escape}-toets. Het display keert terug naar dat van stap E. I Druk op [Afsl.]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.115 Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst) Pag.115 Doorzenden Pag.117 Geheugenbeveiliging 114

123 Bijzondere afzender programmeren Geautoriseerde RX (Geautoriseerd ontvangst) Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. A Selecteer [Geautoriseerde RX] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 4 Doorzenden Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. Belangrijk Er kan een doorzendbestemming worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer doorzendbestemmingen te registreren moet u groepsbestemmingen gebruiken. Er kunnen echter maximaal 100 bestemmingen per groep worden opgegeven. A Selecteer [Doorzenden] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Wanneer u [Uit] selecteert, ga dan door met stap D. 115

124 Faxeigenschappen C Geef een Eindontvanger op met de snelkiestoetsen of [ vervolgens op de {OK}-toets. ]en druk D Druk 4 Opmerking Het selecteren van [Gelijk aan basisinstell.] leidt ertoe dat dezelfde instelling worden gemaakt voor [Doorzenden] onder [Beheerderstools]. Druk op de knop aan de rechterkant van het display om te schakelen tussen de bestemmingen faxnummer, adres, IP-faxbestemming en map. Stel mapbestemmingen in met [Adresboek beheer] onder [Systeeminst.]. Voor meer informatie over het registreren van mapbestemmingen, raadpleegt u Mappen registreren. Wanneer een map is opgegeven als de doorzendbestemming, dan kunt u een bestandsformaat voor het doorzenden instellen. Zie Parameterinstelling (schakelaar 21, bit 3). Het verwijderen uit de bestemmingslijst van een bestemming die is opgegeven als doorzendbestemming zorgt ervoor dat de instellingen van de doorzendbestemming worden verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming. Zie Parameterinstelling (schakelaar 32, bit 0). Verwijzing Pag.99 Parameterinstelling Pag.201 Mappen registreren 116

125 Bijzondere afzender programmeren Geheugenbeveiliging Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. A Selecteer [Geheugenbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 4 Opmerking Het selecteren van [Gelijk aan basisinstell.] leidt ertoe dat dezelfde instelling worden gemaakt voor [Progr. geh.bev.-id] onder [Beheerderstools]. Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren De Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 117

126 Faxeigenschappen C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Aanvankelijke setup] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 E Selecteer [Geautoriseerde ontvangst] of [Speciale RX funct.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens F Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 118

127 Bijzondere afzender programmeren Een bijzondere afzender verwijderen Gebruik deze functie voor het verwijderen van de Aanvankelijke set-up van een Bijzondere afzender. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 4 C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Verwijder speciale afz.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Selecteer met {U} of {T} de afzender die u wilt verwijderen en druk vervolgens 119

128 Faxeigenschappen F Druk op [Ja]. Om het verwijderen van een bijzondere afzender te annuleren, drukt u op [Nee]. Het display keert terug naar dat van stap D. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 4 Bijzondere afzenderlijst afdrukken U kunt geprogrammeerde Bijzondere afzenders weergeven. A Selecteer [Faxeigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Speciale afz. programmeren] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Speciale afz.lijst afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 120

129 Bijzondere afzender programmeren E Druk op de toets {Start}. Het scherm keert terug naar stap C nadat het afdrukken voltooid is. Om het afdrukken te annuleren drukt u op de {Escape}-toets. Het scherm keert terug naar stap C. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}

130 Faxeigenschappen 4 122

131 5. Printereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Printereigenschappen. Voor informatie over het openen van de Printereigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". Lijst- / proefafdruk Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Testafdruk onder Printereigenschappen. Deze items houden verband met de testafdruk, waaronder het afdrukken van de configuratie. Pagina. Als er wijzigingen worden aangebracht in de apparaatomgeving of de instellingen die met het afdrukken samenhangen, of als er een nieuw programma wordt geregistreerd, dan bevelen wij u om de lijst met instellingen af te drukken zodat deze kunnen worden gecontroleerd. Voor controledoeleinden is het ook mogelijk om een uitdraai te maken van elke afdrukbaar teken en hele tekensets (lettertypes). Meerdere lijsten U kunt de configuratiepagina en het foutenlogboek afdrukken. Configuratiepagina Hiermee kunt u de huidige configuratiewaarden van het apparaat afdrukken. Foutenlogbestand U kunt foutenlogboeken afdrukken met alle fouten die zijn opgetreden tijdens het afdrukken. De gegevens van Automatische taakannulering en handmatig geannuleerde taken vanuit het bedieningspaneel kunnen worden afgedrukt. De 30 meest recente fouten worden opgeslagen in het foutenlogboek. Als er een nieuwe fout wordt toegevoegd en er zijn al 30 fouten opgeslagen, dan wordt de oudste fout verwijderd. Menulijst U kunt een Menulijst met de Printereigenschappen afdrukken. PCL config./font pagina U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PCL-lettertypes afdrukken. PS Config./Font pag. U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PostScript-lettertypes afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de optionele PostScript 3- eenheid is geïnstalleerd. 123

132 Printereigenschappen PDF Conf.-/Lettert. pag. U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PDF-lettertypes afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de optionele PostScript 3- eenheid is geïnstalleerd. Hex Dump U kunt afdrukken in de Hex Dump-modus. 5 Opmerking De lay-out van de lijst die wordt gegenereerd door de testafdruk staat vast ingesteld op A4 (briefformaat). Wij raden u aan om papier van A4- of briefformaat (gewoon of gerecycled) in een van de papierladen te plaatsen. De lade met papier van A4-formaat (briefformaat) wordt automatisch geselecteerd. Als er geen A4-papier (briefformaat) is geplaatst in een van de papierladen, dan wordt Papierladeprioriteit geselecteerd. Als het papierformaat dat is geladen in de Papierladeprioriteit kleiner is dan A4-formaat (briefformaat), dan kunnen de randen verloren gaan. Als het papierformaat dat is geplaatst in de Papierladeprioriteit groter is dan A4-formaat (briefformaat), dan kunnen de marges te groot worden. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen De lijst-/proefpagina afdrukken A Selecteer [Printereigenschappen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Selecteer [Lijst/Testafdruk] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer een gewenste lijst voor het afdrukken met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. 124 D Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.

133 Onderhoud Onderhoud Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Onderhoud onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Lijst/Testafdruk bev. U kunt het menu [Lijst/Testafdruk] vergrendelen. De standaardinstelling is Uit. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Pag.41 Systeeminstellingen 5 125

134 Printereigenschappen Systeem Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Systeemmenu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Foutenrapport afdrukken Selecteer dit om een foutenrapport te laten afdrukken wanneer er problemen met de printer of het geheugen optreden. De standaardinstelling is Uit. Automatisch doorgaan U kunt dit selecteren om Automatisch doorgaan in te schakelen. Wanneer dit op Aan staat, dan gaat het afdrukken door nadat er een systeemfout is opgetreden. De standaardinstelling is Uit. 5 Geheugenoverloop Selecteer dit om een foutenbericht te laten afdrukken in geval een geheugenoverloop. De standaardinstelling is Niet afdrukken. Selecteer "Niet afdrukken" om niet op pagina s af te drukken wanneer er fouten optreden. De geannuleerde pagina en volgende pagina s worden niet afgedrukt. Wanneer u "Foutenrapport" selecteert, zullen de pagina s waarop fouten voorkomen worden afgedrukt tot waar de fout zich voordoet. De volgende pagina s worden normaal afgedrukt en aan het einde wordt er een Foutenrapport afgedrukt. De sorteerinstructie wordt echter geannuleerd. Gebruik van geheugen U kunt de hoeveelheid gebruikt geheugen in Prioriteit lettertype of Prioriteit kaders selecteren afhankelijk van het papierformaat of de resolutie. De instelling Lettertypevoorkeur gebruikt geheugen voor het registreren van lettertypes. De instelling Kadervoorkeur gebruikt kadergeheugen voor afdrukken op hoge snelheid. De standaardinstelling is Prioriteit kaders. Duplex U kunt selecteren of er aan beide zijden van elke pagina afdrukken moeten worden gemaakt. De standaardinstelling is Uit. Kopieën: U kunt het aantal kopieën instellen. De standaardinstelling is 1. 1 tot 999 in hele cijfers 126

135 Systeem Afdrukken Blanco pagina Geef op of het papier moet worden uitgevoerd als er geen gegevens meer zijn om af te drukken en er nog blanco vellen over zijn als de uitvoeropdracht wordt ontvangen. De standaardinstelling is Aan. Randen bijwerken U kunt instellen om de randen vloeiend te laten verlopen van de afgedrukte tekens. De standaardinstelling is Aan. Als Toner besparen is ingesteld op Aan, wordt Randen bijwerken genegeerd zelfs als het is ingesteld op Aan. Toner besparen U kunt toner besparen. De standaardinstelling is Uit. Printertaal Geef de printertaal op. De standaardinstelling is Automatisch. Sub papierformaat U kunt de eigenschap voor het Automatisch vervangende papierformaat (A4 en brief) inschakelen. De standaardinstelling is Uit. 5 Paginaformaat U kunt het standaard papierformaat selecteren. Het te selecteren papierformaat: A4, A5, B5JIS, C5 Env, C6 Env, DL Env, 8 1 / 2 14, 8 1 / 2 13, 8 1 / 2 11, 8 1 / 4 13, 8 13, 7 1 / / 2, 5 1 / / 2, 4 1 / / 2, 3 7 / / 2, 16K, Aangepast formaat De standaardinstelling is A4 (Metrische versie) / 8 1 / 2 11 (Inchversie). Instelling Briefhoofd U kunt originele afbeeldingen roteren tijdens het afdrukken. Af te drukken origineelafbeeldingen worden altijd 180 graden geroteerd. Daarom is de uitvoer mogelijk niet zoals u verwacht wanneer u afdrukt op papier met een voorbestemde afdrukrichting zoals briefhoofden of voorbedrukt papier. Met deze functie kunt u het roteren van afbeeldingen opgeven. De standaardinstelling is Uit. Wanneer deze functie staat ingesteld op Uit, worden originele afbeeldingen 180 graden gedraaid. Wanneer het staat ingesteld op Automatische detectie, dan detecteert het apparaat papier een briefhoofd of voorbedrukt papier automatisch en wordt de afbeelding niet gedraaid. Wanneer ingesteld op Aan (altijd), dan draait het apparaat de afbeeldingen niet. Deze functie verlaagt de afdruksnelheid. 127

136 Printereigenschappen Prioriteit Handinvoer Geef op of (Printer-) Stuurprogramma / Opdracht of Apparaatinstellingen voorrang heeft voor het bepalen van het papierformaat voor de handinvoerlade. De standaardinstelling is Driver/Opdracht. Rand tot Rand afdrukken Geef op of het papier zo vol mogelijk bedrukt moet worden. De standaardinstelling is Uit. Standaard Printertaal U kunt de standaardprintertaal instellen als het apparaat de printertaal niet automatisch kan vinden. De standaardinstelling is PCL. 5 Ladewisseling U kunt het wisselen van de papierlade instellen. De standaardinstelling is Uit. RAM Disk U kunt opgeven hoeveel gegevens de RAM-schijf kan bevatten. Als u de RAM-schijf niet wilt gebruiken, selecteert u [0 MB]. Deze instellingen verschijnt niet als de optie Functie bijwerken is geïnstalleerd. De standaardinstelling is 4 MB. Opmerking Het instellen van [Prioriteit Handinvoer] is alleen voor de handinvoerlade. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Problemen oplossen 128

137 Host Interface Host Interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Hostinterface onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. I/O-buffer U kunt het formaat van de Inv./Uitv.-buffer instellen. Normaal is het niet noodzakelijk deze instelling te wijzigen. De standaardinstelling is 128 KB. I/O time-out U kunt instellen hoeveel seconden het apparaat zou moeten wachten voor het beëindigen van een afdruktaak. Als gegevens van een andere poort normaal middenin een afdruktaak binnenkomen, dan moet u de time-outperiode vergroten. De standaardinstelling is 15 seconden. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 5 129

138 Printereigenschappen PCL-menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PCL-menu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Richting U kunt de paginarichting instellen. De standaardinstelling is Staand. Formulierregels U kunt het aantal regels per pagina instellen. De standaardinstelling is 64 (Metrische versie) / 60 (Inchversie). 5 tot 128 in hele cijfers 5 Lettertypebron U kunt de opslaglocatie van het standaardlettertype instellen. De standaardinstelling is Resident. Het downloaden van RAM, SD en SD-lettertypes kan alleen worden geselecteerd wanneer er lettertypes naar het apparaat zijn gedownload. Lettertypenummer U kunt de ID instellen van het standaardlettertype dat u wilt gebruiken. De standaardinstelling is 0. 0 tot 63 in hele cijfers Puntgrootte U kunt de tekengrootte instellen die u wilt gebruiken voor het geselecteerde lettertype. Deze stelling is alleen van toepassing met lettertypes met variabele afstanden. De standaardinstelling is 12,00. 4,00 tot 999,75 in stappen van 0,25 Lettertypebreedte U kunt het aantal tekens per inch instellen voor het geselecteerde lettertype. Deze stelling is alleen van toepassing met lettertypes met vaste afstanden. De standaardinstelling is 10,00 breedte. 0,44 tot 99,99 in stappen van 0,01 Symbolenset Geef de set afdruktekens op voor het geselecteerde lettertype. De beschikbare opties zijn als volgt: Roman-8, ISO L1, ISO L2, ISO L5, PC-8, PC-8 D/N, PC-850, PC-852, PC8-TK, Win L1, Win L2, Win L5, Desktop, PS Tekst, VN Intl, VN US, MS Publ, Math- 8, PS Math, VN Math, Pifont, Legal, ISO 4, ISO 6, ISO 11, ISO 15, ISO 17, ISO 21, ISO 60, ISO 69, Win 3.0 De standaardinstelling is PC

139 PCL-menu Courier lettertype U kunt een courier-lettertype selecteren. De standaardinstelling is Standaard. A4 breedte uitbreiden U kunt de breedte van het afdrukgebied uitbreiden (wanneer u afdrukt op A4-papier met PCL). De standaardinstelling is Uit. Wanneer de instelling op Aan staat, dan zal de breedte 8 1 / 2 inch zijn. Van CR naar LF Wanneer dit op Aan staat, dan zal er een harde return plaatsvinden na elke regelinvoer: CR=CR, LF=CR LF, FF=CR FF. De standaardinstelling is Uit. Resolutie U kunt de afdrukresolutie instellen in punten per inch. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 5 131

140 Printereigenschappen PS Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PS-menu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Dit menu verschijnt wanneer de optionele PostScript 3-eenheid is geïnstalleerd. 5 Gegevensformaat U kunt een gegevensindeling selecteren. De standaardinstelling is TBCP. Deze instelling is niet van kracht wanneer u het apparaat gebruikt met een parallelle verbinding of EtherTalk-verbinding. Wanneer u het apparaat gebruikt met een parallelle verbinding, en ook als de binaire gegevens worden verzonden vanaf het printerstuurprogramma, dan wordt de afdruktaak geannuleerd. Wanneer u het apparaat gebruikt met een Ethernet-verbinding, dan wordt de afdruktaak geannuleerd onder de volgende omstandigheden; Het bestandsformaat van het printerstuurprogramma is TBCP en het bestandsformaat dat is geselecteerd op het bedieningspaneel is Binaire gegevens. Het bestandsformaat van het printerstuurprogramma is binair en het bestandsformaat dat is geselecteerd op het bedieningspaneel is TBCP. Resolutie U kunt de afdrukresolutie instellen in punten per inch. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 132

141 PDF Menu PDF Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PDF-menu onder Printereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. PDF wachtwoord wijzigen Stel het wachtwoord voor het PDF-bestand in voor het uitvoeren van PDF rechtstreeks afdrukken. Huidig wachtwoord Nieuw wachtwoord Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden. Als veiligheid een prioriteit is, stel dan het wachtwoord in met dit menu vanaf het bedieningspaneel. PDF Groepswachtwoord Stel het groepswachtwoord in dat al met DeskTopBinder is opgegeven. Huidig wachtwoord Nieuw wachtwoord Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden. Als veiligheid een prioriteit is, stel dan het wachtwoord in met dit menu vanaf het Bedieningspaneel. 5 Resolutie U kunt de afdrukresolutie instellen in punten per inch. De standaardinstelling is 600 dpi. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 133

142 Printereigenschappen 5 134

143 6. Scannereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Scannereigenschappen. Voor informatie over het openen van de Scannereigenschappen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". Scaninstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Scaninstellingen onder Scannereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Standaard scaninstellingen Verscheidene basisinstellingen (resolutie en scanformaat) kunnen worden ingesteld. U kunt de scaninstellingen registreren op dezelfde manier als bij het opgeven. Raadpleeg de Scannerhandleiding voor meer informatie. De standaardinstelling voor "Resolutie" is 200 dpi. Papierformaat voor instelling A4S, A5R, A5S, B5 JISS, 8 1 / 2 14S, 8 1 / 2 13S, 8 1 / 2 11S, 5 1 / / 2 R, 5 1 / / 2 S, Aangepast formaat De standaardinstelling voor "Scanformaat" is A4S. U kunt een aangepast formaat als volgt invoeren: 90.0 tot mm (4.2 tot 8.5 inch) verticaal, en tot 356,0 mm (5.5 tot 14.0 inch) horizontaal. Origineelinstelling Stel de standaard in en bepaal of originelen enkelzijdig of dubbelzijdig zijn; indien ze dubbelzijdig zijn, bepaal dan de verhouding tussen deze zijden. Wanneer de originelen altijd hetzelfde zijn, stel dit dan als standaard in om de bewerking gemakkelijker te maken. De standaardinstelling is 1-zijdig origineel. Prior. origineelrichting Selecteer de standaard voor Origineelrichting. Wanneer originelen altijd op dezelfde manier worden geplaatst, selecteer die richting dan als de standaardrichting om de bewerking gemakkelijker te maken. Instelling Origineel type Maak deze instellingen afhankelijk van het papierformaat van het origineel. De instellingen die hier zijn gemaakt worden toegewezen aan de toetsen {Kleurenscan} en {Origineel} van de scannerfunctie. De standaardinstelling voor Type 1 (Kleur: tekst) is Kleur: Tekst/Foto. De standaardinstelling voor Type 2 (Kleur: foto) is Kleur:Glanzende foto. De standaardinstelling voor Type 3 (B&W Tekst) is Tekst /Zeer fijn. De standaardinstelling voor Type 4 (B&W Foto) is Foto. 135

144 Scannereigenschappen Prioriteit Kleurmodus Geef op of originelen moeten worden gescand in Kleur- of Zwart-witmodus. De standaardinstelling is Zwart & Wit. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen Scannerhandleiding 6 136

145 Instellingen bestemmingslijst Instellingen bestemmingslijst Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestemmingsinstellingen onder Scannereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Selecteer de standaardwaarden voor de displayprioriteit en de titels voor de bestemmingslijst van en de bezorgingsserver. Prior. Bestem.lijst 1 Selecteer een bestemmingslijst die moet worden weergegeven als het apparaat in de beginstatus is. De standaardinstelling is Delivery Server. Server bestem.lijst bijw. Gewoonlijk wordt de bestemmingslijst van de bezorgingsserver automatisch bijgewerkt. Met deze functie kan te allen tijde met de hand bijgewerkt worden. Om de bestemmingslijst van de bezorgingsserver bij te werken, drukt u op [Server bestem.lijst bijw.]. Bestem.lijst prioriteit 2 In het adresboek van het apparaat selecteert u welk adresboek standaard verschijnt. Deze functie wordt ingeschakeld wanneer [ ] wordt geselecteerd in [Prior. Bestem.lijst 1]. De standaardinstelling is adres. 6 Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 137

146 Scannereigenschappen Verzendinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Verzendinstellingen onder Scannereigenschappen. De standaardinstellingen worden vetgedrukt getoond. Dit gedeelte beschrijft hoe u de standaardwaarden instelt voor instellingen zoals het compressieniveau voor het scanbestand en hoe u naar en uit de functie netwerk-twain-scanner schakelt. Details van items van Instellingen verzenden zijn als volgt: 6 TWAIN Stand-by tijd Wanneer het apparaat wordt gebruikt om of een bestand te verzenden, of als het functioneert als een Documentserver of een netwerkbezorgingsscanner, dan zal een scanverzoek aan het apparaat in de hoedanigheid van een TWAIN-scanner het apparaat doen overschakelen naar de functie netwerk- TWAIN-scanner. Deze instelling bepaalt de vertraging totdat het apparaat overschakelt naar de functie netwerk-twain-scanner. De standaardinstelling is Aan, 10 seconden. Wanneer [Aan] is geselecteerd, dan kunt het aantal seconden invoeren voor het schakelen met behulp van de cijfertoetsen (3-30 seconden). Het apparaat zal alleen schakelen naar de TWAIN-scannermodus wanneer de tijd die hier is ingesteld na de laatste toetsbediening is verlopen. Wanneer [Uit] is geselecteerd, dan zal het apparaat onmiddellijk naar de netwerk-twain-scannermodus schakelen. Prioriteit bestandstype Selecteer of de gescande originelen als bestand met één of meerdere pagina s moeten worden verzonden. Voor bestanden met één pagina selecteert u TIFF/JPEG of PDF. Voor bestanden met meerdere pagina s selecteert u TIFF of PDF. De standaardinstelling is Meerdere pagina's: TIFF. Compressie (Z&W) Selecteer of gescande zwart-wit bestanden moeten worden gecomprimeerd. De standaardinstelling is Aan. De werkelijk benodigde tijd voor de bestandsoverdracht kan variëren afhankelijk van de omvang van het bestand en de belasting van het netwerk. Compressie reduceert de tijd die nodig is voor het verzenden van het scanbestand. 138

147 Verzendinstellingen Compressie (Grijs/Kleur) Bepaal of u gescande bestanden met meerdere niveaus (grijswaarden) wel of niet wilt comprimeren. De standaardinstelling is Aan. Kiest u [Aan], dan kunt u een compressieniveau tussen een en vijf opgeven. De afbeeldingskwaliteit is beter voor een lagere compressie, maar de tijd die nodig voor bestandsoverdracht neemt naar verhouding toe. De werkelijk benodigde tijd voor de bestandsoverdracht kan variëren afhankelijk van de omvang van het bestand en de belasting van het netwerk. Afdr.&Verw.scannerjournaal Maximaal 100 overdrachts-/bezorgingsresultaten kunnen worden gecontroleerd op dit apparaat. Als de opgeslagen overdrachts-/bezorgingsresultaten de 100 bereiken, geef dan aan of u het bezorgingsjournaal wilt afdrukken. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen zal het journaal eventueel niet worden afgedrukt. De standaardinstelling is Alles afdruk. en verw.. Alles afdrukken en verwijderen Het overdrachts-/bezorgingsjournaal wordt automatisch afgedrukt. Het afgedrukte journaal wordt verwijderd. Niet afdrukken: oudste verwijderen Overdrachts-/bezorgingsresultaten worden een voor een gewist wanneer er nieuwe resultaten worden opgeslagen. Niet afdrukken: verzenden uitschakelen Overdracht/bezorging kan niet worden uitgevoerd als het journaal vol is. Eenmaal afgedrukt worden alle gegevens verwijderd. Wanneer ze niet worden afgedrukt, dan zullen alle gegevens boven de limiet automatisch en van oud naar nieuw worden verwijderd. Terwijl het journaal wordt afgedrukt, kunnen bestanden met de status wachten niet worden verzonden. 6 Scannerjournaal afdrukken Het scanlogboek wordt afgedrukt en verwijderd. Scannerjournaal verw. Het scanlogboek wordt verwijderd zonder te worden afgedrukt. Max. form. Selecteer of u het formaat van een met een afbeelding in de bijlage wilt beperken. De standaardinstelling is Aan, 2048 KB. Als [Aan] is geselecteerd, voer dan met de cijfertoetsen de maximale bestandsgrootte in ( KB). Wanneer de SMTP het formaat beperkt, stem deze instelling daar dan op af. 139

148 Scannereigenschappen Verdeel & verzend Selecteer of een afbeelding met een groter formaat dan opgegeven in [Max. E- mailform.] moet worden verdeeld en verzonden met meer dan één . Deze functie wordt alleen ingeschakeld wanneer [Aan] wordt geselecteerd in [Max. form.]. De standaardinstelling is Aan (per max. formaat), 5 (maximaal aantal verdelingen). Wanneer [Aan (per max. formaat)] is geselecteerd, voer dan het Max.aantal verdelingen in (2-355) met behulp van de cijfertoetsen. Wanneer [Meerdere pagina's: TIFF] of [Meerdere pagina's: PDF] is geselecteerd, dan zal de afbeelding niet worden verdeeld. Wanneer [Aan (per max. formaat)] is geselecteerd, dan zullen sommige ontvangen bestanden niet kunnen worden hersteld, afhankelijk van de soort e- mailsoftware. Wanneer [Uit] is geselecteerd, dan wordt de niet verzonden als zijn formaat de limiet overschrijdt; er verschijnt dan een foutbericht. Het scanbestand wordt verworpen. Stel het maximale formaat binnen de capaciteit van de SMTP-server in. 6 Taal informatie Selecteer de taal waarin de informatie zoals titel, datum, postadres van de beheerder wordt verzonden. Selecteer een van de volgende 20 talen: Brits Engels, Amerikaans Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Nederlands, Portugees, Pools, Tsjechisch, Zweeds, Fins, Hongaars, Noors, Deens, Japans, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees, Russisch en Hangul. De standaardinstelling is Engels (UK). De tekst die onderdeel uitmaakt van een sjabloon kan niet worden gewijzigd. Verwijzing Pag.4 Toegang tot Gebruikersinstellingen 140

149 7. Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Dit hoofdstuk beschrijft hoe u bestemmingen en gebruikers registreert in het Adresboek. Voor informatie over het openen van Systeeminstellingen, raadpleegt u "Gebruikersinstellingen openen". Adresboek Door informatie zoals de namen van gebruikers en hun adressen in het adresboek te registreren kunt u ze gemakkelijk beheren. U kunt Web Image Monitor ook gebruiken om namen in het adresboek te registreren. Zie de Help-functie van Web Image Monitor voor meer informatie over Web Image Monitor. Voor meer informatie over hoe u Web Image Monitor opent, raadpleegt u "Web Image Monitor gebruiken". Belangrijk Adresboekgegevens worden in het geheugen opgeslagen. De gegevens kunnen verloren gaan indien er een geheugenprobleem optreedt. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade die optreedt als gevolg van het verlies van gegevens. U kunt de volgende items in het adresboek registreren en beheren: Naam U kunt de naam van de gebruiker registreren. Dit zijn de basisgegevens die vereist zijn voor het beheren van de gebruiker van het apparaat. Om een faxnummer of een adres in het adresboek te registreren moet u eerst uw gebruikersnaam en bestemming registreren. Verificatie-informatie U kunt de gebruikerscodes registreren om bepaalde functies tot bepaalde gebruikers te beperken en om hun gebruik van elke functie te controleren. U kunt ook log-in gebruikersnamen en log-in wachtwoorden registreren die moeten worden gebruikt bij het verzenden van , het verzenden naar mappen, of het openen van een LDAP-server. 141

150 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Bescherming U kunt beschermingscodes instellen zodat een afzendernaam niet langer kan worden gebruikt of om te voorkomen dat mappen worden geopend zonder validatie. Faxinstellingen U kunt faxnummers, lijn en faxkoptekst registreren en label invoegen selecteren. Wanneer u IP-fax gebruikt, kunt u de IP-faxbestemming registreren en het protocol selecteren. instellingen U kunt bestemmingen in het Adresboek registreren. 7 Mapinformatie U kunt het protocol, padnummer en de servernaam registreren. SMB FTP NCP 142

151 Adresboek Groep registreren naar U kunt geregistreerde en mapbestemmingen in een groep plaatsen voor een gemakkelijker beheer. Opmerking Met [Adresbeheersinstellingen] in SmartDeviceMonitor for Admin kunt u een back-up maken van gegevens in het adresboek. We raden u aan een back-up te maken van de gegevens in het adresboek. Voor gebruiksaanwijzing, zie de Help-functie van de SmartDeviceMonitor for Admin. Verwijzing Pag.267 SMTP-verificatie Pag.201 Mappen registreren Pag.271 LDAP-verificatie Namen in het adresboek beheren Door een naam vooraf te registreren, kunt u bestemmingen voor en mappen eenvoudig opgeven door de Snelkiestoetsen te selecteren. 7 Verwijzing Pag.146 Namen registreren Fax verzenden met snelkeuze Registreer een faxnummer in het Adresboek zodat u een bestemming kunt opgeven door deze eenvoudigweg te selecteren uit Zoek bestemming of door de Snelkiestoetsen te selecteren bij het verzenden van een fax. Wanneer label invoegen is ingesteld op "AAN", dan worden de naam van de ontvanger en standaardberichten op het faxbericht afgedrukt bij ontvangst aan het andere einde. Geregistreerde IP-faxnummers kunnen worden gebruikt en afgedrukt als IPfaxnummers van de afzender. Verwijzing Pag.168 Faxbestemming 143

152 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties met snelkeuze verzenden Door adressen in het Adresboek te registreren kunt u bestemmingen eenvoudig opgeven door ze te selecteren vanuit Bestemming zoeken of door de Snelkiestoetsen te selecteren wanneer u een document per internetfax verzendt. Een geregistreerd adres kan worden gebruikt als het adres van de afzender en het adres van de afzender wordt automatisch ingevoerd in het veld "Van" van een koptekst. Verwijzing Pag.192 bestemming Gescande bestanden direct naar een gedeelde map verzenden 7 Na het registreren van padnaam, gebruikersnaam en wachtwoord kunt u een verbinding maken met een gedeelde map door deze eenvoudigweg te selecteren vanuit Bestemming zoeken of het selecteren van de Snelkiestoetsen, wanneer u bestanden naar een gedeelde map verzendt met de scannerfunctie. Om de map met Windows te delen, moet u het SMB-protocol selecteren. Om de map op de FTP-server te registreren, moet u het FTP-protocol selecteren. Om de map op de NetWare-server te registreren, moet u het NCP-protocol selecteren. Verwijzing Pag.201 Mappen registreren Ongeoorloofde toegang tot gedeelde mappen vanaf het apparaat voorkomen Na het registreren van een beschermingscode kunt u het voorwerp van beveiliging opgeven om zo te voorkomen dat een bestemming zonder toestemming kan worden gebruikt. U kunt ongeoorloofde toegang tot geregistreerde mappen voorkomen. Verwijzing Pag.260 Een beveiligingscode registreren 144

153 Adresboek Gebruikers en apparaatgebruik beheren Registreer gebruikerscodes om de volgende functies voor gebruikers te beperken en te controleren hoe gebruikers iedere functie gebruiken: Kopieerapparaat Fax Scanner Printer Verwijzing Pag.151 Verificatie-informatie Pag.282 Web Image Monitor gebruiken 7 145

154 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Namen registreren Registreer gebruikersinformatie inclusief de namen van de gebruikers. De gebruikersnaam is nuttig voor het selecteren van een bestemming wanneer u faxen of verzendt. U kunt hem ook gebruiken als een mapbestemming. U kunt maximaal 150 namen registreren. Namen registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen registreert. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 146

155 Namen registreren E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens Wanneer u een nieuw Reg.nr. registreert, dan worden de nummers weergegeven die op dat moment beschikbaar zijn. U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. F Voer de naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Voor de gebruikersnaam kunt u maximaal 20 tekens gebruiken. G Druk 7 H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Over dit apparaat 147

156 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een geregistreerde naam wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam wijzigt. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt wijzigen en druk vervolgens Als u het registratienummer niet wilt wijzigen, ga dan door met de volgende stap. 148 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming.

157 Namen registreren F Voer de nieuwe naam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. G Om een registratienummer te wijzigen drukt u op [Reg.nr.]. Met de cijfertoetsen of een Snelkiestoets voert u een nieuw nummer in en vervolgens drukt u op de {OK}-toets. H Druk I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Over dit apparaat 7 Een geregistreerde naam verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam verwijdert. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 149

158 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens 7 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk op [Ja]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 150

159 Verificatie-informatie Verificatie-informatie Hieronder wordt de procedure beschreven van de verificatie van een gebruikerscode. Belangrijk De beschikbare functies zijn voor iedere gebruikerscode hetzelfde. Als u gebruikerscodes verandert of verwijdert, worden beheergegevens en beperkingen van deze codes ongeldig. Registreer gebruikerscodes om de volgende functies voor gebruikers te beperken en te controleren hoe gebruikers iedere functie gebruiken: Kopieerapparaat Fax Scanner Printer Opmerking Het aantal exemplaren dat voor elke gebruikerscode met de scannerfunctie gescand is, wordt geteld. Hierdoor kunt u het gebruik van elke gebruiker controleren. Om de gebruikerscode van het printerstuurprogramma automatisch te registreren, dient u [Automatische registratie] te selecteren voor de printer in Gebruikerscodeverificatie. Om de gebruikerscode te gebruiken die is ingesteld in Gebruikersinstellingen, moet u de gebruikerscodes instellen die in Gebruikersinstellingen zijn geregistreerd voor het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over het instellen van gebruikerscodes voor het printerstuurprogramma, raadpleegt u de Help-functie van het Printerstuurprogramma. 7 Verwijzing Pag.62 Gebr.verif.manag. 151

160 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een gebruikerscode registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode registreert. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens 152 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming.

161 Verificatie-informatie F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [Gebruikerscode] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 J Typ de gebruikerscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. Als u een verkeerde code heeft ingevoerd, drukt u op {Wis/Stop} en voert u de juiste code opnieuw in. U kunt maximaal acht cijfers gebruiken voor het opgeven van de gebruikerscode. 153

162 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties K Selecteer [Functietoestemmingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens L Selecteer met {V} de functie waarvoor u de gebruikerscode wilt instellen en druk vervolgens M Druk op de toets {Escape}. 7 N Druk op [Einde]. O Druk P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking U kunt een gebruikerscode van maximaal acht cijfers invoeren. Voor het registreren van een naam, raadpleegt u Namen registreren. Verwijzing Pag.146 Namen registreren 154

163 Verificatie-informatie Een gebruikerscode veranderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode wijzigt. Belangrijk Zelfs als u een gebruikerscode wijzigt, zal de waarde van de teller niet worden gewist. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 155

164 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [Gebruikerscode] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 156

165 Verificatie-informatie J Typ de nieuwe gebruikerscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. K Selecteer [Functietoestemmingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens L Selecteer met {V} de functie waarvoor u de gebruikerscode wilt veranderen en druk vervolgens M Druk op de toets {Escape}. 7 N Druk op [Einde]. O Druk P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u "Een naam wijzigen". Verwijzing Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen 157

166 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een gebruikerscode verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode verwijdert. Belangrijk Na het wissen van de gebruikerscode wordt de teller automatisch gewist. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 158

167 Verificatie-informatie E Voer met de cijfertoetsen het registratienummer in dat u wilt verwijderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [Gebruikerscode] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 159

168 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties J Druk op de toets {Wis/Stop} om de gebruikerscode te verwijderen en druk vervolgens K Druk op de toets {Escape}. L Druk op [Einde]. 7 M Druk N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om een naam geheel te verwijderen, zie Een geregistreerde naam verwijderen. Verwijzing Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen De teller weergeven voor elke gebruiker Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt weergeven. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 160

169 Verificatie-informatie B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Weergeven] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer met behulp van {U} of {T} de functie waarvoor u de teller wilt weergeven en druk vervolgens op {OK}. 7 Tellers verschijnen voor individueel functiegebruik onder elke gebruikerscode. F Druk G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 161

170 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De teller afdrukken voor elke gebruiker Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt afdrukken. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer [Per Gebruiker] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 162

171 Verificatie-informatie F Selecteer de procedure voor de padbestemming met {U} of {T} en druk vervolgens G Selecteer de gebruiker die u wilt afdrukken. Als u [Handm.] selecteert in stap F, voer dan de gebruikerscode in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Als u [Geef lijst weer] selecteert in stap F, bevestig dan de gebruikerscode in met {V} en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 H Selecteer de functie waarvan u de teller wilt afdrukken met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. I Druk op de toets {Start}. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 163

172 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De teller voor alle gebruikers afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor alle gebruikers kunt afdrukken. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer [Alle gebruikers] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 164

173 Verificatie-informatie F Selecteer de functie waarvan u de teller wilt afdrukken met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. G Druk op de toets {Start}. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Het aantal afdrukken wissen Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller wist. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Gebr.teller weerg./afdr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 165

174 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties D Selecteer [Wissen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Selecteer [Per Gebruiker] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. F Selecteer de procedure voor de padbestemming met {U} of {T} en druk vervolgens 7 G Selecteer de gebruiker die u wilt wissen Als u [Handm.] selecteert in stap F, voer dan de gebruikerscode in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Als u [Geef lijst weer] selecteert in stap F, bevestig dan de gebruikerscode in met {V} en druk vervolgens op de {OK}-toets. 166

175 Verificatie-informatie H Selecteer de functie waarvan u de teller wilt wissen met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. I Druk op [Ja]. J Als u de teller voor alle gebruikers wilt wissen, selecteer dan [Alle gebruikers] met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. K Selecteer de functie waarvan u de teller wilt wissen met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. 7 L Druk op [Ja]. M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 167

176 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Faxbestemming Registreer een faxbestemming, zodat u faxnummers niet telkens opnieuw hoeft in te voeren en documenten die zijn gescand met de faxfunctie kunt verzenden. U kunt gemakkelijk een faxbestemming selecteren als u Naam registreert voor de faxbestemming. U kunt faxbestemmingen registreren door ze vanuit de herkiesfunctie te selecteren. Geregistreerde faxnummers kunnen worden gebruikt als faxnummers van de afzender. Er zijn twee typen faxbestemmingen, zoals u hieronder kunt zien: Faxnummer Selecteer dit om de fax via het telefoonnetwerk te verzenden. IP-Faxbestemming Selecteren om de fax naar een apparaat op een TCP/IP-netwerk te verzenden. U kunt de fax niet naar een apparaat op een ander netwerk verzenden als dat netwerk zich achter een firewall bevindt. U kunt de volgende items in een faxbestemming programmeren: 7 Faxnummer Registreert het faxnummer van de bestemming. Een faxnummer kan uit maximaal 128 cijfers bestaan. U moet elk cijfer van het nummer ingeven. SUB Code Door een SUB-code te registreren kunt u Vertrouwelijke verzending gebruiken om berichten naar de andere apparaten te verzenden die een vergelijkbare functie ondersteunen, genaamd SUB-code. Zie Faxhandleiding. SEP Code Door een SEP-code te registreren kunt u Pollingontvangst gebruiken voor het ontvangen van faxen van de andere faxapparaten die Pollingontvangst ondersteunen. Zie Faxhandleiding. Internationale TX-modus Wanneer de internationale TX modus wordt ingesteld op [Aan] verzendt het apparaat nauwkeuriger op een lagere transmissiesnelheid. Hierdoor neemt communicatietijd echter toe. 168

177 Faxbestemming Label invoegen Gebruik Label toevoegen om informatie af te drukken zoals de bestemmingsnaam op het vel dat op de bestemming wordt afgedrukt. Gegevens worden als volgt afgedrukt: Bestemmingsnaam De bestemmingsnaam die is ingesteld in [Faxbestemming] wordt afgedrukt met Aan voordat hij verschijnt bovenaan het vel. Standaardbericht Een geregistreerde zin bestaande uit twee regels wordt afgedrukt onder Bestemmingsnaam. Om deze functie te gebruiken moet u Label toevoegen instellen op [Aan] wanneer u faxbestemmingen programmeert, en tevens [Geregistreerde naam] selecteren wanneer u faxdocumenten verzendt. Faxkoptekst en labelinvoegingen worden ook afgedrukt als u verzendt met de faxfunctie. U kunt een standaardbericht programmeren dat afwijkt van de berichten die in het apparaat zijn geregistreerd. Zie Faxhandleiding. U kunt de volgende items in een IP-faxbestemming programmeren: IP-fax De IP-faxbestemming registreren. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het registreren van de naam. U moet deze instellingen maken wanneer u IP-fax gebruikt. Deze instelling werkt alleen als de IP-faxfunctie is geselecteerd. SUB Code Door een SUB-code te registreren kunt u Vertrouwelijke verzending gebruiken om berichten naar de andere apparaten te verzenden die een vergelijkbare functie ondersteunen, genaamd SUB-code. Zie Faxhandleiding. 7 SEP Code Door een SEP-code te registreren kunt u Pollingontvangst gebruiken voor het ontvangen van faxen van de andere faxapparaten die Pollingontvangst ondersteunen. Zie Faxhandleiding. Select. Protoc. Selecteer het protocol voor de IP-faxverzending. Deze instelling werkt alleen als de IP-faxfunctie is geselecteerd. Verwijzing Pag.243 Namen in een groep registreren Pag.260 Een beveiligingscode registreren 169

178 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Faxbestemming In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een faxnummer registreert. Een faxbestemming registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 170

179 Faxbestemming E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Typ het faxnummer met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. J Geef optionele instellingen op zoals "SUB-code", "SEP-code", "Internationale TX-modus" en "Etiket invoegen". 171

180 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties K Druk op [Einde]. L Druk M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Na het invoeren van een faxnummer moet u op de {OK}-toets drukken. Als u de {Escape}-toets indrukt zonder de {OK}-toets in te drukken, dan wordt het ingevoerde nummer niet geregistreerd. Wanneer een groep geregistreerd is, kunt u deze faxbestemming ook aan de groep toevoegen. Voor meer informatie over het registreren van een groep, zie Namen in een groep registreren. Voor het registreren van een naam, raadpleegt u Namen registreren. 7 Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.175 Een faxbestemming als een afzender gebruiken Pag.177 SUB-code programmeren Pag.178 SEP-code programmeren Pag.179 De internationale TX-modus instellen Pag.180 Label invoegen instellen Pag.245 Namen in een groep registreren 172

181 Faxbestemming Een faxbestemming wijzigen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. 173

182 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 I Voer het item dat moet gewijzigd opnieuw in. J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u "Een naam wijzigen". Verwijzing Pag.176 Een faxnummer wijzigen Pag.177 SUB-code programmeren Pag.178 SEP-code programmeren Pag.179 De internationale TX-modus instellen Pag.180 Label invoegen instellen Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen 174

183 Faxbestemming Een faxbestemming als een afzender gebruiken De onderstaande tekst beschrijft de procedure voor het gebruiken van een faxnummer als de afzender (nummer verzenden). A Druk op [Details]. B Selecteer [Verif.bescherming] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Registreren als] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 D Selecteer [Alleen afzender] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Druk op de toets {Escape}. 175

184 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties F Druk op [Einde]. G Druk Verwijzing Pag.152 Een gebruikerscode registreren Een faxnummer wijzigen A Typ het nieuwe faxnummer met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}

185 Faxbestemming SUB-code programmeren A Druk op [Optie]. B Selecteer [SUB Code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Typ de SUB-code met de cijfertoetsen en druk vervolgens D Typ het wachtwoord met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 E Druk op [Afsl.]. 177

186 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties SEP-code programmeren A Druk op [Optie]. B Selecteer [SEP Code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Typ de SEP-code met de cijfertoetsen en druk vervolgens 7 D Typ het wachtwoord met de cijfertoetsen en druk vervolgens E Druk op [Afsl.]. 178

187 Faxbestemming De internationale TX-modus instellen A Druk op [Optie]. B Selecteer [Internationale TX modus] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 D Druk op [Afsl.]. 179

188 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Label invoegen instellen Wanneer Label invoegen is ingesteld op AAN, dan worden de naam van de ontvanger en standaardberichten op het faxbericht afgedrukt bij ontvangst aan het andere einde. A Druk op [Optie]. B Selecteer [Etiket invoegen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Selecteer [Aan] of [Uit] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 D Druk op [Afsl.]. De toon gebruiken Met deze functie kan het apparaat toonsignalen sturen wanneer het verbonden is met een pulskieslijn (bijvoorbeeld: om een speciale dienst op een toonkieslijn te gebruiken). A Druk op [Toon]. Een toon wordt als een T weergegeven op het display. 180

189 Faxbestemming Een geregistreerde faxbestemming verwijderen Belangrijk Als u een bestemming verwijdert wat als bezorgingsbestemming is ingesteld, kunnen berichten naar het geprogrammeerde persoonlijke Vakje niet worden bezorgd. Controleer de instellingen in de faxfunctie voordat u eventuele bestemmingen verwijdert. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 181

190 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Druk op de toets {Wis/Stop} om het faxnummer te verwijderen en druk vervolgens 182

191 Faxbestemming J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Wanneer u een gebruikerscode samen met de gebruiker zelf wilt verwijderen, raadpleeg dan Een gebruiker verwijderen. Verwijzing Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen IP-Faxbestemming 7 In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een IP-faxbestemming registreert. Verwijzing Voor meer informatie over het verzenden van een IP-fax, zie de Faxhandleiding. Een IP-faxbestemming registreren Belangrijk Om een IP-faxbestemming als de afzender te gebruiken (verzendnummer) moet u eerst de gebruikerscode registreren. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 183

192 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt registreren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 184

193 Faxbestemming G Druk op [Details]. H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Druk op [IP]. J Selecteer het protocol met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 K Voer de IP-faxbestemming in en druk vervolgens op {OK}. L Druk op [Optie] om de items te selecteren die moeten worden ingesteld. 185

194 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties M Druk N Druk op [Einde]. O Druk P Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Voor het registreren van een naam, raadpleegt u Namen registreren. 7 Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.152 Een gebruikerscode registreren Pag.243 Namen in een groep registreren Over dit apparaat Een geregistreerde IP-faxbestemming veranderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 186

195 Faxbestemming C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer waarvan u de bestemming wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. 187

196 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Voer het item dat moet gewijzigd opnieuw in. J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 7 Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u "Een naam wijzigen". Verwijzing Pag.175 Een faxbestemming als een afzender gebruiken Pag.189 Een geregistreerde IP-faxbestemming wijzigen Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen Over dit apparaat 188

197 Faxbestemming Een geregistreerde IP-faxbestemming wijzigen A Druk op [IP]. B Selecteer het nieuwe protocol met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Voer de nieuwe IP-faxbestemming in en druk vervolgens op {OK}. Een geregistreerde IP-faxbestemming verwijderen 7 Als u een bestemming verwijdert wat als bezorgingsbestemming is ingesteld, kunnen berichten naar het geprogrammeerde persoonlijke Vakje niet worden bezorgd. Controleer de instellingen in de faxfunctie voordat u eventuele bestemmingen verwijdert. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 189

198 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens 7 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 190

199 Faxbestemming H Selecteer [Faxinstellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Druk op [IP] en druk J Druk op de toets {Wis/Stop} om de IP-faxbestemming te verwijderen en druk vervolgens K Druk op [Einde]. 7 L Druk M Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u "Een naam wijzigen". Wanneer u een gebruikerscode samen met de gebruiker zelf wilt verwijderen, raadpleeg dan Een gebruiker verwijderen. Verwijzing Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen 191

200 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties bestemming Registreer bestemmingen, zodat u niet telkens opnieuw een adres hoeft in te voeren en per scanbestanden kunt verzenden met de scannerof faxfunctie. U kunt gemakkelijk een bestemming selecteren als u Gebruikers(bestemmings)naam registreert voor de bestemming. U kunt bestemmingen als een groep registreren. U kunt het adres gebruiken als het afzenderadres wanneer u scanbestanden in de scannerstand vertuurt. Als u dit wilt doen, stel dan een beveiligingscode in op het afzenderadres om ongeoorloofde toegang te voorkomen. Opmerking U kunt een adres van een LDAP-server selecteren en vervolgens in het Adresboek registreren. Zie Scannerhandleiding. U kunt het apparaat zo instellen dat het een Verzendresultatenrapport per e- mail verzendt, telkens wanneer er een verzending heeft plaatsgevonden. Zie Faxhandleiding. Verwijzing Pag.260 Een beveiligingscode registreren 7 bestemming registreren Belangrijk Wanneer u een bestemming van de afzender gebruikt, dan moet u de gebruikerscode eerst registreren. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 192

201 bestemming C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. 193

202 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Selecteer [ instellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens I Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het adres en druk vervolgens J Selecteer [Best. /Internetfax] of [Alleen Best.Internetfax] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 K Selecteer [Verzenden] of [Niet verzenden] om op te geven of de SMTP-server moet worden gebruikt met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. L Druk op [Einde]. M Druk 194

203 bestemming N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Als u een groep hebt geregistreerd, kunt u andere bestemmingen aan de groep toevoegen. Voor de registratieprocedure raadpleegt u Een naam in een groep registreren. Opmerking U kunt maximaal 128 alfanumeriek tekens voor het postadres gebruiken. Voor het registreren van een naam, raadpleegt u Namen registreren. Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.152 Een gebruikerscode registreren Pag.245 Namen in een groep registreren Over dit apparaat Een geregistreerde bestemming veranderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 195

204 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. H Selecteer [ instellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 196

205 bestemming I Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het nieuwe adres en druk vervolgens J Selecteer [Best. /Internetfax] of [Alleen Best.Internetfax] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens K Selecteer [Verzenden] of [Niet verzenden] om op te geven of de SMTP-server moet worden gebruikt met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. L Druk op [Einde]. 7 M Druk N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u "Een naam wijzigen". Verwijzing Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen Over dit apparaat 197

206 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een geregistreerde bestemming verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens 198 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming.

207 bestemming F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [ instellingen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens I Druk op de toets {Wis/Stop} om het postadres te verwijderen en druk vervolgens 7 J Druk op [Einde]. K Druk 199

208 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om een naam geheel te verwijderen, zie Een geregistreerde naam verwijderen. Verwijzing Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen 7 200

209 Mappen registreren Mappen registreren Door een gedeelde map te registreren kunt u scanbestanden direct naar die map verzenden. Er bestaan drie soorten protocol die u kunt gebruiken: SMB Voor het verzenden van bestanden naar gedeelde Windows-mappen. FTP Gebruikt u bij het verzenden van bestanden naar FTP-server. NCP Gebruikt u bij het verzenden van bestanden naar NetWare-server. Opmerking Voor meer informatie over protocols, servernamen en mapniveaus neemt u contact op met uw netwerkbeheerder. U kunt voorkomen dat ongeautoriseerde gebruikers mappen van het apparaat openen. Zie Een beveiligingscode registreren. U kunt alleen SMB, FTP of NCP selecteren. Als u het protocol wijzigt nadat u uw instellingen hebt voltooid, dan wordt alle eerdere invoer gewist. Verwijzing Pag.260 Een beveiligingscode registreren 7 201

210 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties SMB gebruiken voor het verbinden Opmerking Om een map in een FTP-server te registreren, zie FTP gebruiken voor het verbinden. Om een map in een NetWare-server te registreren, zie NCP gebruiken voor het verbinden. Verwijzing Pag.216 FTP gebruiken voor het verbinden Pag.228 NCP gebruiken voor het verbinden Een SMB-mapbestemming registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 202

211 Mappen registreren E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [Map verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 203

212 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.]. K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. L Druk op [Wachtw.]. 7 M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets. O Druk 204

213 Mappen registreren P Druk op de toets {Escape}. Q Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. R Selecteer [SMB] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens S Selecteer [Handmatige invoer] of [Blader Netwerk] to om de methode voor padinvoer in te stellen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. Zie "De map handmatig opsporen" en "De map opsporen met In het netwerk bladeren". T Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld. U Druk op [Afsl.]. 205

214 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties V Druk op de toets {Escape}. W Druk op [Einde]. X Druk Y Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 7 Opmerking Voor het registreren van een naam, raadpleegt u Namen registreren. U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. Als de verbindingstest mislukt, controleert u de instellingen en probeert het vervolgens opnieuw. Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd in stap J, dan zijn de SMB-gebruikersnaam en het SMB-wachtwoord van toepassing die u heeft opgegeven in Standaardgebruikersnaam/-wachtwoord (verzenden) van de instellingen Bestandsoverdracht. Als Gebruikersverificatie is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder. Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.207 De SMB-map handmatig opsporen Pag.208 De SMB-map opsporen met In het netwerk bladeren Pag.55 Bestandsoverdracht Over dit apparaat 206

215 Mappen registreren De SMB-map handmatig opsporen A Selecteer [Handmatige invoer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Voer het pad in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Als de indeling van het ingevoerde pad niet correct is, dan verschijnt er een bericht. Druk op [Afsl.] en voer het pad dan opnieuw in. Opmerking Voer het pad in met deze indeling: \\Servernaam\GedeeldeNaam\Pad- Naam. U kunt ook IPv4-adres invoeren. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het invoeren van een pad. 7 Verwijzing Over dit apparaat 207

216 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De SMB-map opsporen met In het netwerk bladeren A Selecteer [Blader Netwerk] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer een werkgroep met de schuiftoetsen en druk op {OK}. 7 De clientcomputers verschijnen die hetzelfde netwerk als het apparaat delen. Netwerk toont alleen clientcomputers waartoe u toegang heeft. C Selecteer een clientcomputer met de scroll-toetsen en druk op de toets {OK}. Gedeelde mappen van een niveau lager verschijnen. U kunt op [Boven] drukken om tussen de niveaus te schakelen. D Selecteer de map die u wilt registreren met de scrolltoetsen en druk vervolgens op [Toep.]. E Druk 208

217 Mappen registreren Als een log-in scherm verschijnt Dit gedeelte beschrijft hoe u inlogt op het apparaat als er een log-in scherm verschijnt terwijl u probeert een map te openen door in het netwerk te bladeren. Het log-in scherm verschijnt als u geen mapverificatie hebt opgegeven of als er een onjuiste gebruikersnaam of onjuist wachtwoord voor de mapverificatie is ingevoerd. A Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. Voer de log-in gebruikersnaam in die voor mapverificatie is opgegeven. B Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Het pad naar de geselecteerde map verschijnt. Als er een bericht verschijnt, druk dan op [Afsl.] en voer de log-in gebruikersnaam en het wachtwoord opnieuw in. 7 Verwijzing Over dit apparaat Een geregistreerde SMB-map wijzigen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 209

218 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 210

219 Mappen registreren G Druk op [Details]. H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [SMB] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. J Selecteer [Handmatige invoer] of [Blader Netwerk] om de methode voor padinvoer in te stellen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. Zie "De map handmatig opsporen" en "De map opsporen met In het netwerk bladeren". K Geef de map op. 211

220 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties L Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld. M Druk op [Afsl.]. N Druk op de toets {Escape}. 7 O Druk op [Einde]. P Druk Q Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u Een geregistreerde naam wijzigen. Verwijzing Pag.207 De SMB-map handmatig opsporen Pag.208 De SMB-map opsporen met In het netwerk bladeren Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen Over dit apparaat 212

221 Mappen registreren Het protocol wijzigen A Selecteer [FTP] of [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Er verschijnt een bevestigingsbericht. B Druk op [Ja]. Het wijzigen van het protocol zal alle instellingen wissen die onder het voorgaande protocol zijn gemaakt. C Voer elk item opnieuw in. Verwijzing Pag.216 Een FTP-map registreren Pag.228 Een NCP-map registreren 7 Een geregistreerde SMB-map verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 213

222 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens 7 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 214

223 Mappen registreren H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer met behulp van {U} of {T} het protocol dat op dit moment niet is geselecteerd en druk vervolgens op {OK}. Er verschijnt een bevestigingsbericht. J Druk op [Ja]. K Druk twee maal op de toets {Escape}. 7 L Druk op [Einde]. M Druk 215

224 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om een naam geheel te verwijderen, zie Een geregistreerde naam verwijderen. Verwijzing Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen FTP gebruiken voor het verbinden Opmerking Om een map te registreren in een gedeelde folder die in Windows is geconfigureerd, zie SMB gebruiken voor het verbinden. Om een map in een NetWare-server te registreren, zie NCP gebruiken voor het verbinden. Verwijzing Pag.202 SMB gebruiken voor het verbinden Pag.228 NCP gebruiken voor het verbinden 7 Een FTP-map registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 216

225 Mappen registreren D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 217

226 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties I Selecteer [Map verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.]. K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 L Druk op [Wachtw.]. M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets. 218

227 Mappen registreren O Druk P Druk op de toets {Escape}. Q Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. R Selecteer [FTP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 S Voer de servernaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. T Als u het poortnummer wilt wijzigen, voer dan het nieuwe poortnummer in en druk vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen U kunt 1 tot invoeren. 219

228 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties U Voer het pad in en druk vervolgens op {OK}. U kunt ook IPv4-adres invoeren. V Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld. W Druk op [Afsl.]. 7 X Druk op de toets {Escape}. Y Druk op [Einde] en druk 220

229 Mappen registreren Z Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Voor het registreren van een naam, raadpleegt u Namen registreren. U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. U kunt maximaal 64 tekens gebruiken voor het invoeren van een servernaam. U kunt een absoluut pad invoeren met deze indeling: /gebruiker/home/gebruikersnaam ; of een relatief pad met deze indeling: directory/subdirectory. Als u het pad niet invult, dan wordt verondersteld dat de log-in directory de directory is waarin u op dat moment werkt. U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het invoeren van een pad. Als de verbindingstest mislukt, controleert u de instellingen en probeert het vervolgens opnieuw. Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd in stap J, dan zijn de FTP-gebruikersnaam en het FTP-wachtwoord van toepassing die u heeft opgegeven in Standaard gebruikersnaam/-wachtwoord (verzenden) van de instellingen Bestandsoverdracht. Raadpleeg "Bestandsoverdracht" voor meer informatie. Als Gebruikersverificatie is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder. 7 Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.207 De SMB-map handmatig opsporen Pag.208 De SMB-map opsporen met In het netwerk bladeren Over dit apparaat Een geregistreerde FTP-map wijzigen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 221

230 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 222

231 Mappen registreren G Druk op [Details]. H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [FTP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens J Om de servernaam te wijzigen voert u de nieuwe servernaam in en drukt u vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen 7 K Om het poortnummer te wijzigen voert u het nieuwe poortnummer in en drukt u vervolgens op de {OK}-toets. Druk anders alleen L Om het pad te wijzigen, voer dan het nieuwe pad in en druk vervolgens op {OK}. Druk anders alleen 223

232 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties M Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld. N Druk op [Afsl.]. O Druk op de toets {Escape}. 7 P Wanneer u klaar bent met doorvoeren van wijzigingen drukt u op [Einde]. Q Druk R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u Een geregistreerde naam wijzigen. Verwijzing Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen Over dit apparaat 224

233 Mappen registreren Het protocol wijzigen A Selecteer [SMB] of [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Er verschijnt een bevestigingsbericht. B Druk op [Ja]. Het wijzigen van het protocol zal alle instellingen wissen die onder het voorgaande protocol zijn gemaakt. C Voer elk item opnieuw in. Verwijzing Pag.202 Een SMB-mapbestemming registreren 7 Een geregistreerde FTP-map verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 225

234 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens 7 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 226

235 Mappen registreren H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer met behulp van {U} of {T} het protocol dat op dit moment niet is geselecteerd en druk vervolgens op {OK}. Er verschijnt een bevestigingsbericht. J Druk op [Ja]. K Druk twee maal op de toets {Escape}. 7 L Druk op [Einde]. M Druk 227

236 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om een naam geheel te verwijderen, zie Een geregistreerde naam verwijderen. Verwijzing Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen NCP gebruiken voor het verbinden Opmerking Om een map te registreren in een gedeelde folder die in Windows is geconfigureerd, zie SMB gebruiken voor het verbinden. Om een map in een FTP-server te registreren, zie FTP gebruiken voor het verbinden. Verwijzing Pag.202 SMB gebruiken voor het verbinden Pag.216 FTP gebruiken voor het verbinden 7 Een NCP-map registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 228

237 Mappen registreren C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. 229

238 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [Map verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.]. 7 K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. L Druk op [Wachtw.]. M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 230

239 Mappen registreren N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets. O Druk P Druk op de toets {Escape}. Q Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 R Selecteer [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. S Selecteer het verbindingstype met {U} of {T} en druk Als u een map in een NDS-boomstructuur wilt opgeven, druk dan op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, druk dan op [Bindery]. 231

240 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties T Selecteer [Handmatige invoer] of [Blader Netwerk] to om de methode voor padinvoer in te stellen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. Zie "De map handmatig opsporen" en "De map opsporen met In het netwerk bladeren". U Druk op [Com.Tst] om te bevestigen of de paden correct zijn ingesteld. V Druk op [Afsl.]. 7 W Druk op de toets {Escape}. X Druk op [Einde]. Y Druk 232

241 Mappen registreren Z Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te registreren, zie Namen registreren. U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. Als u [NDS] hebt ingesteld als verbindingstype, voer dan na de gebruikersnaam, de naam van de context in waar het gebruikersobject zich bevindt. Als de gebruikersnaam "user" is en de contextnaam is "context", voer dan "user.context" in. U kunt maximaal 64 tekens voor het wachtwoord invoeren. Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd, dan zijn de NCP-gebruikersnaam en het NCP-wachtwoord van toepassing die u hebt opgegeven in Standaardgebruikersnaam/-wachtwoord (verzenden) van de instellingen Bestandsoverdracht. Als Gebruikersverificatie is opgegeven, neem dan contact op met uw beheerder. Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.234 De NCP-map handmatig opsporen Pag.235 De NCP-map opsporen met In het netwerk bladeren Over dit apparaat 7 233

242 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De NCP-map handmatig opsporen A Selecteer [Handmatige invoer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens B Voer de padnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 Opmerking Als u Verbindingstype instelt op [NDS], de naam van de NDS-boomstructuur is boomstructuur, de naam van de context met het volume is context, de volumenaam is volume en de mapnaam is map, dan zal het pad zijn: \\boomstructuur\volume. context\map. Als u "Verbindingstype" instelt op [Bindery], en "server" de naam van de NetWare-server is, "volume" de volumenaam en "map" de mapnaam, is het pad derhalve "\\server\volume\map". U kunt maximaal 128 tekens gebruiken voor het invoeren van een pad. Als de verbindingstest mislukt, controleert u de instellingen en probeert het vervolgens opnieuw. 234

243 Mappen registreren De NCP-map opsporen met In het netwerk bladeren A Selecteer [Blader Netwerk] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Als u Verbindingstype heeft ingesteld op [NDS], dan verschijnt een lijst met items in de NDS-boomstructuur. Als u Verbindingstype heeft ingesteld op [Bindery], dan verschijnt een lijst met items op de NetWare-server. C Zoek naar de bestemmingsmap in de NDS-boomstructuur of NetWare-server en druk vervolgens op [Toep.]. 7 U kunt op [Boven] drukken om tussen de niveaus te schakelen. D Druk Opmerking Alleen de mappen die u kunt openen, verschijnen in [Blader Netwerk]. Als de talen die wordt gebruikt op het apparaat en de bestemming die u wilt bekijken van elkaar verschillen, dan verschijnen de items in de lijst wellicht niet correct. Er kunnen maximaal 100 items in de lijst worden weergegeven. 235

244 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een geregistreerde NCP-map wijzigen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. 236

245 Mappen registreren F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [NCP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 J Selecteer het verbindingstype met {U} of {T} en druk Als u een map in een NDS-boomstructuur wilt opgeven, druk dan op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, druk dan op [Bindery]. 237

246 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties K Selecteer [Handmatige invoer] of [Blader Netwerk] to om de methode voor padinvoer in te stellen met {U} of {T} en druk vervolgens op de {OK}-toets. Om een map op te geven kunt u het pad handmatig invoeren of de map opsporen door in het netwerk te bladeren. Zie "De map handmatig opsporen" en "De map opsporen met In het netwerk bladeren". L Geef de map op. M Druk op [Com.Tst] om te controleren of het pad correct is ingesteld. 7 N Druk op [Afsl.]. O Druk op de toets {Escape}. P Druk op [Einde]. 238

247 Mappen registreren Q Druk R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om de naam te wijzigen, raadpleegt u Een geregistreerde naam wijzigen. Verwijzing Pag.148 Een geregistreerde naam wijzigen Het protocol wijzigen A Selecteer [SMB] of [FTP] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. Er verschijnt een bevestigingsbericht. 7 B Druk op [Ja]. Het wijzigen van het protocol zal alle instellingen wissen die onder het voorgaande protocol zijn gemaakt. Verwijzing Pag.202 Een SMB-mapbestemming registreren Pag.216 Een FTP-map registreren 239

248 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een geregistreerde NCP-map verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. 240

249 Mappen registreren F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [Mapinformatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer met behulp van {U} of {T} het protocol dat op dit moment niet is geselecteerd en druk vervolgens op {OK}. 7 Er verschijnt een bevestigingsbericht. J Druk op [Ja]. K Druk twee maal op de toets {Escape}. 241

250 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties L Druk op [Einde]. M Druk N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Om een naam geheel te verwijderen, zie Een geregistreerde naam verwijderen. Verwijzing Pag.149 Een geregistreerde naam verwijderen 7 242

251 Namen in een groep registreren Namen in een groep registreren U kunt namen in een groep registreren om een gemakkelijk beheer in te schakelen voor adressen en mappen voor elke groep. Als u namen aan een groep wilt toevoegen, moet u de groepen eerst hebben geregistreerd. Belangrijk Wanneer u de functie Scan to Folder gebruikt, dan kunt u geen scanbestanden verzenden naar een groep met meer dan 50 geregistreerde mappen. Het maximum aantal groepen is 10. Het maximum aantal bestemmingen dat in een groep kan worden geregistreerd is 100. Opmerking U kunt een beveiligingscode instellen om te voorkomen dat de mappen die in een groep geregistreerd zijn zonder toestemming kunnen worden geopend. Zie voor meer informatie Een beveiligingscode registreren. Verwijzing Pag.260 Een beveiligingscode registreren Een nieuwe groep registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 243

252 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt programmeren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. F Voer de groepsnaam in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 G Druk H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Over dit apparaat 244

253 Namen in een groep registreren Namen in een groep registreren U kunt namen die eerder zijn geregistreerd in het Adresboek in een groep plaatsen. Wanneer u nieuwe namen registreert, kunt u tegelijkertijd ook groepen registreren. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 245

254 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens I Selecteer met behulp van {V} de groepsnaam die u wilt registreren en druk vervolgens 246

255 Namen in een groep registreren J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Een groep aan een andere groep toevoegen U kunt een groep aan een andere groep toevoegen. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 247

256 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer van de groep die u in een andere groep wilt stoppen en druk vervolgens op de toets {OK}. U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst of registratienummer. F Druk 7 G Druk op [Details]. H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 248

257 Namen in een groep registreren I Selecteer met behulp van {V} de groepsnaam die u wilt registreren en druk vervolgens J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Namen weergeven die in groepen zijn geregistreerd 7 U kunt de namen controleren van de groepen die in elke groep zijn geregistreerd. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 249

258 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt weergeven en druk vervolgens 7 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst of registratienummer. F Druk G Druk op [Details]. 250

259 Namen in een groep registreren H Selecteer [Geprogr. Gebr./Groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Al de gebruikers(bestemmings)namen in de gespecificeerde groep verschijnen nu op het display. I Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Een naam uit een groep verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 251

260 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens Druk op de toets van de gebruiker die u wilt verwijderen of voer het registratienummer in met behulp van de cijfertoetsen. U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens I Selecteer met behulp van {W} de naam van de groep waaruit u wilt verwijderen en druk vervolgens 252

261 Namen in een groep registreren J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}

262 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een groep in een andere groep verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Voer met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer in van de groep die u uit een andere groep wilt verwijderen en druk vervolgens 254 U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst of registratienummer.

263 Namen in een groep registreren F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [Groep registreren naar] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens I Selecteer de groep die u wilt verwijderen met {U} of {T} en bevestig deze dan door {W} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. 7 J Druk op [Einde]. K Druk L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 255

264 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een groepsnaam veranderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt veranderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst of registratienummer. 256

265 Namen in een groep registreren F Voer de nieuwe groepsnaam in met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen en druk vervolgens op {OK} key. G Om het registratienummer te wijzigen drukt u op [Registr.]. H Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het nieuwe registratienummer en druk vervolgens I Druk 7 J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 257

266 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een groep verwijderen A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Verwijderen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt verwijderen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst of registratienummer. 258

267 Namen in een groep registreren F Druk op [Ja]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}

268 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een beveiligingscode registreren U kunt het verzenden van afzendernamen of het openen van mappen stopzetten door een beveiligingscode in te stellen. U kunt deze functie gebruiken om het volgende te beschermen: Mappen U kunt ongeoorloofde toegang tot mappen voorkomen. Afzendernamen U kunt misbruik van afzendernamen voorkomen. Verwijzing Pag.152 Een gebruikerscode registreren Een beveiligingscode voor een enkele gebruiker registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 260

269 Een beveiligingscode registreren D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt beschermen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk 7 G Druk op [Details]. H Selecteer [Verif.bescherming] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 261

270 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties I Selecteer [Registreren als] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. J Selecteer [Geen], [Alleen bestemming], [Alleen afzender] of [Bestemming & Afzender] met {U} of {T} en druk vervolgens op {OK}. K Selecteer [Bestemm. Beveil.object] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 L Selecteer [Map] of [Afzender] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens Als u [Alleen bestemming] selecteert in [Registreren als], kan alleen [Map] worden geselecteerd. Als u [Alleen afzender] selecteert in [Registreren als], kan alleen [Afzender] worden geselecteerd. M Selecteer [Beschermen] of [Niet beschermen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens U kunt [Beschermen] of [Niet beschermen] selecteren voor zowel [Map] en [Afzender] tegelijkertijd. 262

271 Een beveiligingscode registreren N Selecteer [Bestemm. Beveil.code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens O Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. P Druk op de toets {Escape}. Q Druk op [Einde]. 7 R Druk S Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt Beveiliging ook instellen zonder een beveiligingscode. 263

272 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een beveiligingscode voor een groep gebruikers registreren A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Selecteer [Prog./Wijz./Verw. groep] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer van een groep die u wilt beschermen en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst of registratienummer. 264

273 Een beveiligingscode registreren F Druk G Druk op [Details]. H Selecteer [Verif.bescherming] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens I Selecteer [Mapbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 7 J Selecteer [Aan] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. K Selecteer [Bestemmingsbeveiliging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 265

274 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties L Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {OK}. M Druk twee maal op [Afsl.]. N Druk 7 O Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt Beveiliging ook instellen zonder een beveiligingscode. 266

275 SMTP- en LDAP-verificatie registreren SMTP- en LDAP-verificatie registreren SMTP-verificatie Voor elke gebruiker die in het Adresboek is geregistreerd kunt u een log-in gebruikersnaam en een log-in wachtwoord registreren voor gebruik bij het openen van een SMTP-server. Om een SMTP-server te kunnen gebruiken moet u dit vooraf programmeren. Belangrijk Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd voor SMTP-verificatie, zijn uw gebruikersnaam en wachtwoord van toepassing die u heeft opgegeven in SMTP-verificatie voor bestandsoverdracht. Raadpleeg "Bestandsoverdracht" voor meer informatie. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 267

276 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt registreren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [SMTP bevestiging] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 268

277 SMTP- en LDAP-verificatie registreren J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.]. K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. L Druk op de [Wachtw.]. M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets. O Druk twee maal op de toets {Escape}. 269

278 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties P Druk op [Einde]. Q Druk R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. 7 Opmerking Om de naam te registreren, zie Namen registreren. U kunt maximaal 191 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. Wanneer u POP- voor SMTP-verificatie gebruikt, dan kunt u maximaal 63 alfanumerieke tekens registreren. U kunt maximaal 128 tekens voor het wachtwoord invoeren. Om de instellingen voor de SMTP-verificatie te wijzigen, herhaalt u stap B tot P. Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.16 Netwerkinstellingen Over dit apparaat 270

279 SMTP- en LDAP-verificatie registreren LDAP-verificatie Voor elke gebruiker die in het Adresboek is geregistreerd kunt u een log-in gebruikersnaam en een log-in wachtwoord registreren voor gebruik bij het openen van een LDAP-server. Om een LDAP-server te kunnen gebruiken moet u dit vooraf programmeren. Belangrijk Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd voor LDAP-verificatie, dan zijn de gebruikersnaam en het wachtwoord van toepassing die u in LDAP-server programmeren/wijzigen van de instellingen voor Beheerderstoepassingen heeft opgegegeven. Zie uw beheerder voor meer informatie over LDAP-verificatie. A Selecteer [Systeeminst.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. B Selecteer [Beheerderstools] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Selecteer [Adresboek beheer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens D Selecteer [Programmeren/Wijzigen] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 271

280 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Typ met de cijfertoetsen of de snelkiestoetsen het registratienummer dat u wilt registreren en druk vervolgens U kunt automatisch registratienummers opgeven door op de Snelkiestoetsen te drukken. Druk op [Zoeken] om te zoeken op naam, bestemmingslijst, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of mapbestemming. F Druk G Druk op [Details]. 7 H Selecteer [Verif.info] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. I Selecteer [LDAP verificatie] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. 272

281 SMTP- en LDAP-verificatie registreren J Selecteer [Andere verif.inf. opg.] met {U} of {T} en druk vervolgens op [Gebr.]. K Geef de log-in gebruikersnaam op en druk vervolgens op de {OK}-toets. L Druk op [Wachtw.]. M Voer het wachtwoord in en druk vervolgens op de {OK}-toets. 7 N Voer het wachtwoord opnieuw in voor bevestiging en druk vervolgens op de {OK}-toets. O Druk twee maal op de toets {Escape}. 273

282 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties P Druk op [Einde]. Q Druk R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}}. 7 Opmerking Om de naam te registreren, zie Namen registreren. Wanneer [Niet opgeven] is geselecteerd voor LDAP-verificatie, dan zijn de gebruikersnaam en het wachtwoord van toepassing die u in LDAP-server programmeren/wijzigen van de instellingen voor Beheerderstoepassingen heeft opgegegeven. U kunt maximaal 128 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. Om de instellingen voor de LDAP-verificatie te wijzigen, herhaalt u stap B tot P. Verwijzing Pag.146 Namen registreren Pag.65 Programmeer/wijzig/verwijder LDAP-server Over dit apparaat 274

283 Zoeken Zoeken U kunt zoeken naar de gebruikersinformatie die is opgeslagen in [Adresboek beheer] onder [Beheerderstools] in [Systeeminst.] door een lijst weer te geven. Anders kunt u zoeken op naam, registratienummer, gebruikerscode, faxnummer, adres of de naam van de bestemmingsmap. Dit gedeelte beschrijft hoe u zoekt naar een gebruikersnaam of bestemming die in het adresboek is geregistreerd. Voor meer informatie over het openen van [Adresboek beheer] raadpleegt u Namen registreren. Verwijzing Pag.146 Namen registreren Zoeken op naam Doorzoek het adresboek op bestemming of gebruikersnaam. A Druk op [Zoeken]. 7 B Selecteer [Zoek op naam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. C Voer de naam in die u wilt zoeken en druk vervolgens U kunt ook zoeken door een gedeelte van de naam in te voeren. 275

284 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties D Druk De zoekresultaten verschijnen. E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. Verwijzing Over dit apparaat Vanuit de lijst zoeken 7 Doorzoek het adresboek door een lijst weer te geven met geregistreerde gebruikersnamen en bestemmingen. A Druk op [Zoeken]. B Selecteer [Geef lijst weer] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens op de toets {OK}. De lijst met geregistreerde gebruikersnamen of bestemmingsnamen verschijnt. 276

285 Zoeken C Selecteer de bestemming met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. Verwijzing Over dit apparaat Zoeken op registratienummer Doorzoek het adresboek met het registratienummer van een gebruiker of bestemming. A Druk op [Zoeken]. B Selecteer [Zoek op registratienr.] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Voer met de cijfertoetsen het registratienummer in waarnaar u wilt zoeken en druk vervolgens D Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. 277

286 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Zoeken op gebruikerscode Doorzoek het adresboek met geregistreerde gebruikerscodes. A Druk op [Zoeken]. B Selecteer [Zoek op gebr.code] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Typ de gebruikerscode waarnaar u wilt zoeken met de cijfertoetsen en druk vervolgens 7 D Druk De zoekresultaten verschijnen. E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. 278

287 Zoeken Zoeken op faxnummer Doorzoek het adresboek met geregistreerde faxnummers. A Druk op [Zoeken]. B Selecteer [Faxbestemming zoeken] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Voer met de cijfertoetsen het faxnummer in waarnaar u wilt zoeken en druk vervolgens Om te zoeken op IP-faxnummer drukt u op [IP], voert u het IP-faxnummer in en drukt u vervolgens op {OK}. 7 D Druk De zoekresultaten verschijnen. E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. Verwijzing Over dit apparaat 279

288 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Zoeken op adres Doorzoek het adresboek met geregistreerde adressen. A Druk op [Zoeken]. B Selecteer [Zoeken op adres] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens 7 C Voer het adres in waarnaar u wilt zoeken en druk vervolgens op de {OK}-toets. U kunt ook zoeken door een gedeelte van het adres in te voeren. D Druk De zoekresultaten verschijnen. E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. 280 Verwijzing Over dit apparaat

289 Zoeken Zoeken op naam van de bestemmingsmap U kunt naar de naam van een bestemmingsmap zoeken die is geregistreerd in het adresboek. A Druk op [Zoeken]. B Selecteer [Zoeken op Mapnaam] met behulp van {U} of {T} en druk vervolgens C Geef de naam van de bestemmingsmap op en druk vervolgens op de {OK}-toets. U kunt ook zoeken door een gedeelte van de naam van de bestemmingsmap in te voeren. 7 D Druk De zoekresultaten verschijnen. E Selecteer de naam met {U} of {T} en bevestig deze dan door {V} in te drukken en vervolgens op de {OK}-toets te drukken. Verwijzing Over dit apparaat 281

290 Adressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Web Image Monitor gebruiken Dit gedeelte beschrijft hoe u toegang krijgt tot Web Image Monitor. Door Web Image Monitor te gebruiken kunt u namen in het adresboek registreren. A Start de webbrowser. B Voer http: //(apparaatadres)/ in op de adresbalk van de browser. 7 De startpagina van Web Image Monitor verschijnt. U kunt de hostnaam van het apparaat opgeven indien deze bekend is op de DNS-server of WINS-server. Voor het instellen van SSL, een protocol voor gecodeerde communicatie, in een omgeving waar serververificatie is uitgebracht, voer " in. C Klik op [Inloggen]. D Voer een log-in gebruikersnaam en wachtwoord in en klik op [Inloggen]. Voor informatie over de gebruikersnaam en het wachtwoord om aan te melden, raadpleeg uw netwerkbeheerder. E Klik op [Adresboek]. Opmerking Voor meer informatie over het vastleggen van namen in het adresboek met Web Image Monitor, raadpleeg de helpfunctie van Web Image Monitor. 282

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Kopieereigenschappen Faxeigenschappen Printereigenschappen Scannereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding

Bedieningshandleiding Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Systeeminstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Kopieereigenschappen Faxeigenschappen Printereigenschappen Scannereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Eigenschappen kopieerapparaat/document Server Faxeigenschappen Printereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Faxeigenschappen Printereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Eigenschappen Kopieerapparaat/Document Server Faxeigenschappen Printereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Eigenschappen Kopieerapparaat/Document Server Printereigenschappen Scannereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Eigenschappen kopieerapparaat/document Server Faxeigenschappen Printereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Eigenschappen kopieerapparaat/document Server Printereigenschappen Scannereigenschappen

Nadere informatie

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen

Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het apparaat aansluiten Systeeminstellingen Papierlade-instellingen Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Printereigenschappen

Nadere informatie

Handleiding Wi-Fi Direct

Handleiding Wi-Fi Direct Handleiding Wi-Fi Direct Eenvoudige installatie via Wi-Fi Direct Problemen oplossen Appendix Inhoud Hoe werken deze handleidingen?... 2 Symbolen in de handleidingen... 2 Disclaimer... 2 1. Eenvoudige

Nadere informatie

Handleiding Wi-Fi Direct

Handleiding Wi-Fi Direct Handleiding Wi-Fi Direct Eenvoudige installatie via Wi-Fi Direct Problemen oplossen Inhoudsopgave Hoe werken deze handleidingen?... 2 Symbolen in de handleidingen... 2 Disclaimer... 2 1. Eenvoudige installatie

Nadere informatie

PostScript 3 Supplement

PostScript 3 Supplement PostScript 3 Supplement 2 3 4 Windows-configuratie MacOS-configuratie PostScript 3 gebruiken Printer Utility for Mac Lees deze handleiding aandachtig door voordat u dit apparaat in gebruik neemt en bewaar

Nadere informatie

PostScript 3 Supplement

PostScript 3 Supplement PostScript 3 Supplement 1 2 3 4 Windows-configuratie Configuratie Mac OS PostScript 3 gebruiken Printer Utility for Mac Lees deze handleiding aandachtig door voordat u dit apparaat in gebruik neemt en

Nadere informatie

Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN

Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN Français Deutsch English Português Español Italiano Lees deze handleiding zorgvuldig voordat u dit apparaat gebruikt en bewaar deze voor toekomstige raadpleging.

Nadere informatie

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 Het versturen van een scanbestand per e-mail Scanbestanden versturen met scan-to-folder Scanbestanden bezorgen Het apparaat gebruiken als een TWAIN-compatibele

Nadere informatie

Fax Connection Unit Type C Gebruiksaanwijzing

Fax Connection Unit Type C Gebruiksaanwijzing Fax Connection Unit Type C Gebruiksaanwijzing Voor een veilig en correct gebruikt, dient u de Veiligheidsinformatie in "Lees dit eerst" te lezen voordat u het apparaat gebruikt. INHOUDSOPGAVE Hoe werkt

Nadere informatie

Inleiding Belangrijk Aanduidingen voor softwareversies in deze handleiding Handelsmerken

Inleiding Belangrijk Aanduidingen voor softwareversies in deze handleiding Handelsmerken Netwerkhandleiding 1 2 3 4 5 6 Starten Aansluiting en installatie Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Lees deze handleiding zorgvuldig

Nadere informatie

Er worden in deze handleidingen twee manieren gebruikt om afmetingen aan te geven. Kijk voor dit apparaat naar de metrische versie.

Er worden in deze handleidingen twee manieren gebruikt om afmetingen aan te geven. Kijk voor dit apparaat naar de metrische versie. Netwerkhandleiding Voor een veilig en correct gebruik van het apparaat, dient u de Veiligheidsinformatie aandachtig door te lezen in de 'Kopieerhandleiding" voordat u het apparaat in gebruik neemt. Inleiding

Nadere informatie

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Scanbestanden per e-mail verzenden Scanbestanden verzenden via scan-to-folder Bestanden opslaan met de scanfunctie Scanbestanden bezorgen Originelen

Nadere informatie

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Netwerkhandleiding 1 3 4 Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt

Nadere informatie

Installatiehandleiding software

Installatiehandleiding software Installatiehandleiding software In deze handleiding wordt uitgelegd hoe u de software via een USB- of netwerkverbinding installeert. Netwerkverbinding is niet beschikbaar voor de modellen SP 200/200S/203S/203SF/204SF.

Nadere informatie

Software-installatiehandleiding

Software-installatiehandleiding Software-installatiehandleiding In deze handleiding wordt uitgelegd hoe u de software via een USB- of netwerkverbinding installeert. Netwerkverbinding is niet beschikbaar voor de modellen SP 200/200S/203S/203SF/204SF.

Nadere informatie

Handleiding AirPrint. Informatie over AirPrint. Instelprocedure. Afdrukken. Appendix

Handleiding AirPrint. Informatie over AirPrint. Instelprocedure. Afdrukken. Appendix Handleiding AirPrint Informatie over AirPrint Instelprocedure Afdrukken Appendix Inhoud Hoe werken deze handleidingen?... 2 Symbolen in de handleidingen... 2 Disclaimer... 2 1. Informatie over AirPrint

Nadere informatie

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Netwerkhandleiding 1 3 4 Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt

Nadere informatie

Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN

Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN Lees deze handleiding zorgvuldig voordat u dit apparaat gebruikt en bewaar deze voor toekomstige raadpleging. Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN In

Nadere informatie

PostScript 3 Supplement

PostScript 3 Supplement PostScript 3 Supplement 1 2 3 4 Windows-configuratie Configuratie Mac OS PostScript 3 gebruiken Printer Utility for Mac Lees deze handleiding aandachtig door voordat u dit apparaat in gebruik neemt en

Nadere informatie

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 Het versturen van een scanbestand per e-mail Scanbestanden versturen met scan-to-folder Scanbestanden bezorgen Het apparaat gebruiken als een TWAIN-compatibele

Nadere informatie

Netwerkhandleiding. Een printserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel

Netwerkhandleiding. Een printserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Netwerkhandleiding 1 3 4 Een printserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt

Nadere informatie

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Netwerkhandleiding 1 3 4 Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. Gebruikershandleiding

Gebruiksaanwijzing. Gebruikershandleiding Gebruiksaanwijzing Gebruikershandleiding INHOUDSOPGAVE 1. Introductie Overzicht van RemoteConnect Support... 3 Hoe werkt deze handleiding?... 5 Symbolen... 5 Disclaimer...5 Opmerkingen...5 Terminologie...

Nadere informatie

Handleiding Google Cloud Print

Handleiding Google Cloud Print Handleiding Google Cloud Print Informatie over Google Cloud Print Afdrukken met Google Cloud Print Appendix Inhoud Hoe werken deze handleidingen?... 2 Symbolen in de handleidingen... 2 Disclaimer... 2

Nadere informatie

Instellingen voor Scannen naar e-mail

Instellingen voor Scannen naar e-mail Handleiding Snelle configuratie scanfuncties XE3024NL0-2 In deze handleiding vindt u instructies voor het volgende: Instellingen voor Scannen naar e-mail op pagina 1 Instellingen voor Scannen naar mailbox

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Website met toepassingen

Gebruiksaanwijzing Website met toepassingen Lees deze handleiding zorgvuldig voordat u dit apparaat gebruikt en bewaar deze voor toekomstige raadpleging. Gebruiksaanwijzing Website met toepassingen INHOUDSOPGAVE Hoe werkt deze handleiding?... 2

Nadere informatie

Handleiding instellingen vrijgave van afdrukken

Handleiding instellingen vrijgave van afdrukken Handleiding instellingen vrijgave van afdrukken INHOUDSOPGAVE OVER DEZE HANDLEIDING............................................................................. 2 FUNCTIE AFDRUKVRIJGAVE...........................................................................

Nadere informatie

Netwerkhandleiding. Windows-configuratie Gebruik van een afdrukserver Printer bewaken en configureren Aanhangsel

Netwerkhandleiding. Windows-configuratie Gebruik van een afdrukserver Printer bewaken en configureren Aanhangsel Netwerkhandleiding 1 2 3 4 Windows-configuratie Gebruik van een afdrukserver Printer bewaken en configureren Aanhangsel Lees, voordat u dit apparaat gebruikt, deze handleiding zorgvuldig en bewaar de handleiding

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Firmware-updatehandleiding

Gebruiksaanwijzing Firmware-updatehandleiding Gebruiksaanwijzing Firmware-updatehandleiding Voor een veilig en correct gebruik, dient u de Veiligheidsinformatie in "Lees dit eerst" te lezen voordat u het apparaat gebruikt. INHOUDSOPGAVE 1. Firmware-updatehandleiding

Nadere informatie

Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN

Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN Lees deze handleiding zorgvuldig voordat u dit apparaat gebruikt en bewaar deze voor toekomstige raadpleging. Opmerkingen voor gebruikers van wireless LAN In

Nadere informatie

Handleiding instellingen vrijgave van afdrukken

Handleiding instellingen vrijgave van afdrukken Handleiding instellingen vrijgave van afdrukken INHOUDSOPGAVE OVER DEZE HANDLEIDING............................................................................. 2 FUNCTIE AFDRUKVRIJGAVE...........................................................................

Nadere informatie

In deze handleiding worden twee soorten maateenheden gehanteerd. Voor dit apparaat geldt de metrieke

In deze handleiding worden twee soorten maateenheden gehanteerd. Voor dit apparaat geldt de metrieke Netwerkhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Beschikbare functies via een netwerk De netwerkkabel aansluiten op het netwerk Installatie van het apparaat in een netwerk Windows-configuratie Gebruik van de printer Configureren

Nadere informatie

In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt.

In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt. Netwerkhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Beschikbare printerfuncties via een netwerk De netwerkkabel aansluiten op het netwerk Installatie van het apparaat in een netwerk Windows-configuratie De printerfunctie

Nadere informatie

Gids Instelling Verzenden

Gids Instelling Verzenden Gids Instelling Verzenden In deze handleiding wordt uitgelegd hoe u de Instel-tool Zendfunctie kunt gebruiken om de machine in te stellen voor het scannen van documenten als e-mails (Verzenden naar e-mail)

Nadere informatie

Printerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Printerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Printerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Aan de slag Het afdrukken voorbereiden Het printerstuurprogramma configureren en een afdruktaak annuleren Verschillende afdrukmethoden Probleemoplossing

Nadere informatie

Xerox WorkCentre 6655 multifunctionele kleurenprinter Bedieningspaneel

Xerox WorkCentre 6655 multifunctionele kleurenprinter Bedieningspaneel Bedieningspaneel Beschikbare services kunnen variëren afhankelijk van uw printerinstellingen. Zie de Handleiding voor de gebruiker voor meer informatie over functies en instellingen. 3 4 5 Aanraakscherm

Nadere informatie

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel

Netwerkhandleiding. Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Netwerkhandleiding 1 3 4 Een Printerserver gebruiken De printer volgen en configureren Speciale bewerkingen onder Windows Aanhangsel Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit apparaat gebruikt

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. SHARP AL-1633/1644 http://nl.yourpdfguides.com/dref/1289396

Uw gebruiksaanwijzing. SHARP AL-1633/1644 http://nl.yourpdfguides.com/dref/1289396 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Printerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Printerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Printerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Aan de slag Het afdrukken voorbereiden Het printerstuurprogramma configureren en een afdruktaak annuleren Verschillende afdrukmethoden Probleemoplossing

Nadere informatie

FAX Option Type 3045. Faxhandleiding <Basisfuncties> Gebruiksaanwijzing

FAX Option Type 3045. Faxhandleiding <Basisfuncties> Gebruiksaanwijzing FAX Option Type 3045 Gebruiksaanwijzing Faxhandleiding 1 2 3 4 5 Aan de slag Faxen Internetfax-functies gebruiken Programmeren Probleemoplossing Lees deze handleiding aandachtig door voordat

Nadere informatie

Voor gebruikers van de Ricoh Smart Device Connector: Het apparaat configureren

Voor gebruikers van de Ricoh Smart Device Connector: Het apparaat configureren Voor gebruikers van de Ricoh Smart Device Connector: Het apparaat configureren INHOUDSOPGAVE 1. Voor alle gebruikers Inleiding...3 Hoe werkt deze handleiding?...3 Handelsmerken...4 Wat is Ricoh Smart

Nadere informatie

FAX Option Type 3030. Faxhandleiding <Basis functies> Gebruiksaanwijzing

FAX Option Type 3030. Faxhandleiding <Basis functies> Gebruiksaanwijzing FAX Option Type 3030 Gebruiksaanwijzing Faxhandleiding 1 2 3 4 5 Aan de slag Faxen Internetfaxfuncties gebruiken Programmeren Probleemoplossing Lees deze handleiding aandachtig door voordat

Nadere informatie

NETWERKHANDLEIDING. Afdruklogboek op netwerk opslaan. Versie 0 DUT

NETWERKHANDLEIDING. Afdruklogboek op netwerk opslaan. Versie 0 DUT NETWERKHANDLEIDING Afdruklogboek op netwerk opslaan Versie 0 DUT Definities van opmerkingen Overal in deze handleiding gebruiken we de volgende aanduiding: Opmerkingen vertellen u hoe u op een bepaalde

Nadere informatie

Het lokale netwerk configureren

Het lokale netwerk configureren Het lokale netwerk configureren Als u een lokaal netwerk wilt configureren, dient u eventueel de netwerkinstellingen van de PC s te configureren die via de router of het access point met elkaar moeten

Nadere informatie

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Het versturen van een scanbestand per e-mail Scanbestanden naar mappen verzenden Bestanden opslaan met de scanfunctie Scanbestanden bezorgen Originelen

Nadere informatie

Xerox ColorQube 8700 / 8900 Bedieningspaneel

Xerox ColorQube 8700 / 8900 Bedieningspaneel Bedieningspaneel Beschikbare services kunnen variëren afhankelijk van uw printerinstellingen. Zie de Handleiding voor de gebruiker voor meer informatie over functies en instellingen. 3 5 Ontgrendeling

Nadere informatie

Aansluitingengids. Ondersteunde besturingssystemen. Aansluitingengids. Pagina 1 van 5

Aansluitingengids. Ondersteunde besturingssystemen. Aansluitingengids. Pagina 1 van 5 Pagina 1 van 5 Aansluitingengids Ondersteunde besturingssystemen U kunt de cd Software en documentatie gebruiken om de printersoftware te installeren voor de volgende besturingssystemen: Windows 8 Windows

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. Website met toepassingen

Gebruiksaanwijzing. Website met toepassingen Gebruiksaanwijzing Website met toepassingen INHOUDSOPGAVE Hoe werkt deze handleiding?... 2 Symbolen in de handleidingen... 2 Disclaimer...3 Opmerkingen...3 Taken die u kunt uitvoeren op de Website met

Nadere informatie

Hulp krijgen. Systeemberichten. Aanmelden/Afmelden. Pictogrammen op het bedieningspaneel

Hulp krijgen. Systeemberichten. Aanmelden/Afmelden. Pictogrammen op het bedieningspaneel Hulp krijgen Voor informatie/assistentie, raadpleegt u het volgende: Handleiding voor de gebruiker voor informatie over het gebruik van de Xerox 4595. Ga voor online hulp naar: www.xerox.com Klik op de

Nadere informatie

Gids Instelling Verzenden

Gids Instelling Verzenden Gids Instelling Verzenden In deze gids wordt uitgelegd hoe u de functies Verzenden naar e-mail en Opslaan in gedeelde map kunt instellen met behulp van de Instel-tool Zendfunctie en hoe u kunt controleren

Nadere informatie

Xerox ColorQube 9301 / 9302 / 9303 Bedieningspaneel

Xerox ColorQube 9301 / 9302 / 9303 Bedieningspaneel Xerox ColorQube 90 / 90 / 90 Bedieningspaneel Beschikbare services kunnen variëren afhankelijk van uw printerinstellingen. Zie de Handleiding voor de gebruiker voor meer informatie over functies en instellingen.?

Nadere informatie

Stap Sluit de kabel vanaf uw modem aan op de Modem-aansluiting van uw router. (u herkent het juiste poortje aan de blauwe kleur)

Stap Sluit de kabel vanaf uw modem aan op de Modem-aansluiting van uw router. (u herkent het juiste poortje aan de blauwe kleur) Stap 1. 1. Sluit de kabel vanaf uw modem aan op de Modem-aansluiting van uw router. (u herkent het juiste poortje aan de blauwe kleur) 2. Sluit de adapter aan op de router en steek de stekker in het stopcontact.

Nadere informatie

Installatiehandleiding MF-stuurprogramma

Installatiehandleiding MF-stuurprogramma Nederlands Installatiehandleiding MF-stuurprogramma Cd met gebruikerssoftware.............................................................. 1 Informatie over de stuurprogramma s en de software.............................................

Nadere informatie

Printer/Scanner Unit Type 3045. Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Printer/Scanner Unit Type 3045. Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Printer/Scanner Unit Type 3045 Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Beginnen Het versturen van een scanbestand per e-mail Scanbestanden versturen met scan-to-folder Opslaan van bestanden

Nadere informatie

1. Laad de software voor de camera van op het menu

1. Laad de software voor de camera van  op het menu 1. Laad de software voor de camera van www.overmax.eu. op het menu producten, selecteer RTV, dan IP camera s en uw camera model. Dan subpagina Product selecteer de [HELP] - klik op de grijze pijl symbool

Nadere informatie

Kopiëren via de glasplaat. 1 Plaats het originele document met de bedrukte zijde naar beneden in de linkerbovenhoek van de glasplaat.

Kopiëren via de glasplaat. 1 Plaats het originele document met de bedrukte zijde naar beneden in de linkerbovenhoek van de glasplaat. Naslagkaart Wordt gekopieerd Kopieën maken Snel kopiëren 3 Druk op het bedieningspaneel van de printer op. 4 Als u het document op de glasplaat hebt gelegd, raakt u Finish the Job (Taak voltooien) aan

Nadere informatie

Verbinding maken met whiteboard op afstand

Verbinding maken met whiteboard op afstand RICOH Interactive Whiteboard Client for Windows Snel aan de slag Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit product in gebruik neemt. Bewaar de handleiding op een handige plek voor eventueel toekomstig

Nadere informatie

In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt.

In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt. Netwerkhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Beschikbare printerfuncties via een netwerk De netwerkkabel aansluiten op het netwerk Installatie van het apparaat in een netwerk Windows-configuratie De printerfunctie

Nadere informatie

Windows 98 en Windows ME

Windows 98 en Windows ME Windows 98 en Windows ME In dit onderwerp wordt het volgende besproken: Voorbereidende stappen op pagina 3-29 Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom op pagina 3-30 Andere installatiemethoden op pagina

Nadere informatie

AirPrint handleiding DCP-J562DW MFC-J480DW MFC-J680DW MFC-J880DW

AirPrint handleiding DCP-J562DW MFC-J480DW MFC-J680DW MFC-J880DW AirPrint handleiding DCP-J562DW MFC-J480DW MFC-J680DW MFC-J880DW Voordat u uw Brother-machine gebruikt Definities van opmerkingen Handelsmerken Belangrijke opmerking Definities van opmerkingen In deze

Nadere informatie

Printerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Printerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Printerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 Aan de slag De machine voorbereiden Het printerstuurprogramma instellen Andere afdrukbewerkingen Printeigenschappen De Document Server gebruiken De

Nadere informatie

HIER BEGINNEN. Draadloos USB Bedraad. Wilt u de printer aansluiten op een draadloos netwerk? Ga naar Draadloze installatie en verbinding.

HIER BEGINNEN. Draadloos USB Bedraad. Wilt u de printer aansluiten op een draadloos netwerk? Ga naar Draadloze installatie en verbinding. HIER BEGINNEN Als u een van de volgende vragen bevestigend beantwoordt, gaat u naar het aangegeven gedeelte voor aanwijzingen over installatie en verbindingen. Wilt u de printer aansluiten op een draadloos

Nadere informatie

Xerox WorkCentre 7800-serie Bedieningspaneel

Xerox WorkCentre 7800-serie Bedieningspaneel Bedieningspaneel Beschikbare services kunnen variëren afhankelijk van uw printerinstellingen. Zie de Handleiding voor de gebruiker voor meer informatie over functies en instellingen. ABC DEF Menu's GHI

Nadere informatie

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Beginnen Het versturen van een scanbestand per e-mail Scanbestanden versturen met scan-to-folder Opslaan van bestanden Scanbestanden bezorgen

Nadere informatie

Fiery Remote Scan. Fiery Remote Scan openen. Postvakken

Fiery Remote Scan. Fiery Remote Scan openen. Postvakken Fiery Remote Scan Met Fiery Remote Scan kunt u scantaken op de Fiery-server en de printer beheren vanaf een externe computer. Met Fiery Remote Scan kunt u het volgende doen: Scans starten vanaf de glasplaat

Nadere informatie

Versienotities voor de klant Fiery EX4112/4127, versie 2.5

Versienotities voor de klant Fiery EX4112/4127, versie 2.5 Versienotities voor de klant Fiery EX4112/4127, versie 2.5 Dit document bevat informatie over de Fiery EX4112/4127 versie 2.5. Voordat u de Fiery EX4112/4127 gebruikt, moet u een kopie maken van deze Versienotities

Nadere informatie

AirPrint handleiding

AirPrint handleiding AirPrint handleiding Deze gebruikershandleiding is van toepassing op de volgende modellen: MFC-J650DW/J670DW/J690DW/J695DW Versie A DUT Definities van opmerkingen In deze gebruikershandleiding wordt voor

Nadere informatie

Wireless Utility. Complete handleiding

Wireless Utility. Complete handleiding Wireless Utility Complete handleiding 1. Installatie van software/hardware Installeer de software voordat u de wireless adapter op het systeem aansluit! Plaats de CD-ROM in uw computer. Het Sitecom-installatieprogramma

Nadere informatie

De Fiery-software installeren voor Windows en Macintosh

De Fiery-software installeren voor Windows en Macintosh 13 De Fiery-software installeren voor Windows en Macintosh Op de cd-rom met gebruikerssoftware bevinden zich softwareinstallatieprogramma s voor Fiery Link. Fiery-hulpprogrammasoftware wordt ondersteund

Nadere informatie

Installatiegids Command WorkStation 5.5 met Fiery Extended Applications 4.1

Installatiegids Command WorkStation 5.5 met Fiery Extended Applications 4.1 Installatiegids Command WorkStation 5.5 met Fiery Extended Applications 4.1 Fiery Extended Applications Fiery Extended Applications (FEA) 4.1 is een pakket met de volgende toepassingen voor gebruik met

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Softwarehandleiding

Gebruiksaanwijzing Softwarehandleiding Gebruiksaanwijzing Softwarehandleiding Lees dit eerst Handleidingen voor deze printer...8 Voorbereiden voor afdrukken Snelinstallatie...9 De verbindingsmethode bevestigen...11 Netwerkverbinding...11 Lokale

Nadere informatie

Verbinding maken met whiteboard op afstand

Verbinding maken met whiteboard op afstand RICOH Interactive Whiteboard Client for ipad Snel aan de slag Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit product in gebruik neemt. Bewaar de handleiding op een handige plek voor eventueel toekomstig

Nadere informatie

Problemen oplossen. Gebruiksaanwijzing

Problemen oplossen. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Problemen oplossen 1 2 3 4 5 6 7 8 Het apparaat functioneert niet naar wens Probleemoplossing bij gebruik van de kopieerfunctie Probleemoplossing bij gebruik van de faxfunctie Probleemoplossing

Nadere informatie

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Scannerhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Scannerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Het versturen van een scanbestand per e-mail Scanbestanden naar mappen verzenden Bestanden opslaan met de scanfunctie Scanbestanden bezorgen Originelen

Nadere informatie

Voor alle printers moeten de volgende voorbereidende stappen worden genomen: Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom

Voor alle printers moeten de volgende voorbereidende stappen worden genomen: Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom Windows NT 4.x In dit onderwerp wordt het volgende besproken: "Voorbereidende stappen" op pagina 3-24 "Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom" op pagina 3-24 "Andere installatiemethoden" op pagina

Nadere informatie

EnGenius Snelle Installatie Gids

EnGenius Snelle Installatie Gids EnGenius Snelle Installatie Gids Voor uw EnGenius Wireless Access Point Inhoud van de verpakking Pak de doos uit en controleer de inhoud: EnGenius Wired Wireless Access Point Categorie 5 Ethernet-kabel

Nadere informatie

Xerox WorkCentre 5845 / 5855 / 5865 / 5875 / 5890 Bedieningspaneel

Xerox WorkCentre 5845 / 5855 / 5865 / 5875 / 5890 Bedieningspaneel 8 / 8 / 86 / 87 / 890 Bedieningspaneel Beschikbare services kunnen variëren afhankelijk van uw printerinstellingen. Zie de Handleiding voor de gebruiker voor meer informatie over functies en instellingen.

Nadere informatie

Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003

Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003 Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003 In dit onderwerp wordt het volgende besproken: Voorbereidende stappen op pagina 3-16 Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom op pagina 3-17 Andere installatiemethoden

Nadere informatie

Verbinding maken met whiteboard op afstand

Verbinding maken met whiteboard op afstand RICOH Interactive Whiteboard Client for ipad Snel aan de slag Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u dit product in gebruik neemt. Bewaar de handleiding op een handige plek voor eventueel toekomstig

Nadere informatie

COLOR LASERJET ENTERPRISE CM4540 MFP-SERIE. Software-installatiehandleiding

COLOR LASERJET ENTERPRISE CM4540 MFP-SERIE. Software-installatiehandleiding COLOR LASERJET ENTERPRISE CM4540 MFP-SERIE Software-installatiehandleiding HP Color LaserJet Enterprise CM4540 MFP-serie Software-installatiehandleiding Copyright en licentie 2010 Copyright Hewlett-Packard

Nadere informatie

Installatie. NETGEAR 802.11ac Wireless Access Point WAC120. Inhoud van de verpakking

Installatie. NETGEAR 802.11ac Wireless Access Point WAC120. Inhoud van de verpakking Handelsmerken NETGEAR, het NETGEAR-logo en Connect with Innovation zijn handelsmerken en/of gedeponeerde handelsmerken van NETGEAR, Inc. en/of diens dochterondernemingen in de Verenigde Staten en/of andere

Nadere informatie

Installatie- en gebruikershandleiding Arseus barcode scanner

Installatie- en gebruikershandleiding Arseus barcode scanner Installatie- en gebruikershandleiding Arseus barcode scanner Documentversie: 1 Installatiehandleiding Vóór ingebruikname 1. Controleer of u installatierechten heeft op uw Windows-computer. Macintosh wordt

Nadere informatie

Edimax Gemini Upgradepakket Wi-Fi-roaming voor thuis RE11 Snelstartgids

Edimax Gemini Upgradepakket Wi-Fi-roaming voor thuis RE11 Snelstartgids Edimax Gemini Upgradepakket Wi-Fi-roaming voor thuis RE11 Snelstartgids 02-2017 / v2.0 I. Productinformatie I-1. Inhoud van de verpakking - RE11S x 2 - CD met meertalige QIG en gebruikershandleiding -

Nadere informatie

Netwerk Media. Handleiding voor het delen van bestanden en mappen

Netwerk Media. Handleiding voor het delen van bestanden en mappen Netwerk Media Handleiding voor het delen van bestanden en mappen Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 Introductie... 2 Instellen van UpnP in Windows Vista... 3 Ínstellen van UPnP in Windows 7... 4 Bestanden

Nadere informatie

2 mei 2014. Remote Scan

2 mei 2014. Remote Scan 2 mei 2014 Remote Scan 2014 Electronics For Imaging. De informatie in deze publicatie wordt beschermd volgens de Kennisgevingen voor dit product. Inhoudsopgave 3 Inhoudsopgave...5 openen...5 Postvakken...5

Nadere informatie

Faxhandleiding. Gebruiksaanwijzing

Faxhandleiding. Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing Faxhandleiding 1 2 3 4 5 6 Verzending Verzendinstellingen Ontvangst Informatie over de communicatie wijzigen/controleren Faxen via de computer Bijlage Lees deze handleiding aandachtig

Nadere informatie

Ga naar Draadloze installatie en verbinding. Wilt u de printer rechtstreeks aansluiten op de computer?

Ga naar Draadloze installatie en verbinding. Wilt u de printer rechtstreeks aansluiten op de computer? HIER BEGINNEN Als u een van de volgende vragen bevestigend beantwoordt, gaat u naar het aangegeven gedeelte voor aanwijzingen over installatie en verbindingen. Wilt u de printer aansluiten op een draadloos

Nadere informatie

In deze handleiding worden twee soorten maateenheden gehanteerd. Voor dit apparaat geldt de metrieke

In deze handleiding worden twee soorten maateenheden gehanteerd. Voor dit apparaat geldt de metrieke Netwerkhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 Beschikbare functies via een netwerk De netwerkkabel aansluiten op het netwerk Installatie van het apparaat in een netwerk Windows-configuratie Gebruik van de printer Het

Nadere informatie

Wifi-instellingengids

Wifi-instellingengids Wifi-instellingengids Wifi-verbindingen met de printer Verbinding met een computer maken via een wifi-router Direct verbinding maken met een computer Verbinding met een smartapparaat maken via een wifi-router

Nadere informatie

(2) Handleiding Computer Configuratie voor USB ADSL modem

(2) Handleiding Computer Configuratie voor USB ADSL modem (2) Handleiding Computer Configuratie voor USB ADSL modem Raadpleeg eerst de Quick-Start Guide voor het installeren van uw DSL-aansluiting voordat u deze handleiding leest. Versie 30-08-02 Handleiding

Nadere informatie

Printer/Scanner Unit Type 3260

Printer/Scanner Unit Type 3260 Printer/Scanner Unit Type 3260 Gebruiksaanwijzing Printerhandleiding 1 2 3 4 5 6 7 8 Aan de slag De machine voorbereiden Het printerstuurprogramma instellen Andere afdrukbewerkingen Printeigenschappen

Nadere informatie

CAP1300 Beknopte installatiehandleiding

CAP1300 Beknopte installatiehandleiding CAP1300 Beknopte installatiehandleiding 09-2017 / v1.0 Inhoud van de verpakking I Productinformatie... 3 I-1 Inhoud van de verpakking... 3 I-2 Systeemvereisten... 4 I-3 Hardware-overzicht... 4 I-4 LED-status...

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 De Router op het internet aansluiten

Hoofdstuk 1 De Router op het internet aansluiten Hoofdstuk 1 De Router op het internet aansluiten In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de router op uw Local Area Network (LAN) installeert en verbinding maakt met het internet. Er wordt uitgelegd hoe

Nadere informatie