AMV/ /1002/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

Transcriptie

1 Vlaamse Regering AMV/ /1002/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel , 2,1, van titel II van het VLAREM ingediend door Jeroen en Marc Van Nevel, 8730 Beernem, Beelkens 4, voor een gemengd rundveeen varkensbedrijf gelegen op hetzelfde adres. DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2016; Pagina 1 van 10

2 Gelet op de aanvraag ingediend door Jeroen en Marc Van Nevel, Beelkens 4, 8730 Beernem, exploitant van een gemengd rundvee- en varkensbedrijf gelegen op hetzelfde adres, op de kadastrale percelen: afdeling 1, sectie D, perceelnummers 423 b, 424 c, 428 b en 379 b, tot afwijking van artikel , 2,1, van titel II van het VLAREM, luidende: "Het is verboden inrichtingen omvattende één of meer stallen, andere dan varkens- en pluimveestallen, ongeacht het aantal dieren dat in de inrichting wordt gehouden, te exploiteren die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in een waterwingebied en/of een beschermingszone type l, II of III."; Gelet op het feit dat de afwijkingsaanvraag werd ontvangen op 13 april 2016 en ontvankelijk werd verklaard op 19 april 2016; Gelet op de volgende motivering van de afwijkingsaanvraag aangehaald door de aanvrager: wij wensen ons gemengd rundvee- en varkensbedrijf, momenteel vergund voor het houden van 250 runderen en 271 varkens, om te bouwen tot een mndveebedrijf van 394 runderen; mochten wij de 100% regel toepassen op het gemengd bedrijf en dit vergelijken met de gewenste uitbreiding tot 394 runderen, dan is de conclusie dat het houden van alleen runderen leidt tot een lagere mestproductie; Gelet op de volgende alternatieve maatregelen aangehaald door de aanvrager: de nieuw bij te bouwen mestkelder wordt uitgevoerd volgens een code van goede praktijk, zoals weergegeven in bijlage 5.9 hoofdstuk 1 van titel II van het VLAREM; er worden in geen geval overstorten of afleidingskanalen naar oppervlaktewater of riolering voorzien; de grondplaat zal bestaan uit gewapend beton met een minimum dikte van 15 cm; de dikte en constructie van de opstaande muur zullen zodanig uitgevoerd worden dat deze kan weerstaan aan de druk van de grond en de mest, zonder vorming van scheuren die infiltratie zouden kunnen toelaten; de aansluiting tussen bodemplaat en de opstaande muur wordt verwezenlijkt door een aangepaste bewapening; de bestaande mestkelder onder de laatst gebouwde nieuwe melkveestal is in gewapend beton gegoten met een waterkeringslaag die in de vloerplaat gegoten is, waarop later de muren gegoten werden; de nieuw te bouwen mestkelder zal op dezelfde manier worden gegoten; de oude mestkelder onder de vroegere varkensstal zal omwille van de zekerheid buiten gebruik gesteld worden; voor het detecteren van eventuele mestlekken plaatsen wij vier nieuwe peilputten, namelijk twee peilputten rond de sleufsilo's en mestopslag en twee peilputten op een afstand van 10 m van de stallen; door de uitbreiding van het aantal runderen zal er geen extra dmk komen op de omliggende weilanden en akkers in het waterwingebied omdat steeds de wettelijke bemestingsnormen worden gerespecteerd; bovendien werd er voor een aantal Pagina 2 van 10

3 percelen een beheersovereenkomst gesloten waardoor minder dan de wettelijke norm wordt bemest; de extra mest die geproduceerd wordt door het houden van runderen, zal afgezet worden naar een mestverwerking of vervoerd worden naar andere akkers buiten de gemeente; het beheer van de inrichting gebeurt op een vakkundige en bedreven manier; zo wordt er te allen tijde voor gezorgd dat de inrichting, de te houden dieren en de directe (eigen) omgeving in goede hygiënische toestand worden gehouden; Gelet op het besluit nr /41/2/A/1 van de deputatie van de provincie West- Vlaanderen van 2 oktober 2008 waarbij vergunning wordt verleend voor een termijn verstrijkend op 2 oktober 2028 voor het verder exploiteren en veranderen van een varkens- en mndveefokkerij; Gelet op het voorwaardelijk gunstige subadvies van 3 juni 2016 van De Watergroep; Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 10 juni 2016 van de afdeling Milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie; Gelet op het voorwaardelijk gunstige subadvies van 13 juni 2016 van de dienst Grondwater en Lokaal Waterbeheer van de afdeling Operationeel Waterbeheer; Gelet op het voorwaardelijk gunstige subadvies van 20 juni 2016 van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Beemem; Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 28 juni 2016 van de gewestelijke milieuvergunningscommissie; Gelet op de ligging van de inrichting in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied volgens het gewestplan 'Brugge-Oostkust', vastgesteld bij het koninklijk besluit van 7 april 1977; Pagina 3 van 10

4 Gelet op de stukken waarbij wordt geattesteerd dat de afwijkingsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 1.2.2ter.2, 1, van titel II van het VLAREM; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek waaruit blijkt dat geen bezwaarschrift werd ingediend; Overwegende dat het hier een bestaande inrichting betreft, die vergund is voor het houden van 250 runderen (70 runderen < 1 jaar, 60 runderen 1-2 jaar, 100 melkkoeien en 20 runderen > 2 jaar) en 271 varkens (85 zeugen, 1 beer en 185 vleesvarkens), de opslag van m3 mest en aanhorigheden; Overwegende dat afwijking wordt gevraagd van artikel , 2, 1, van titel II van het VLAREM dat stelt dat het houden van runderen in waterwingebied of een beschermingszone type l, II of III verboden is; dat de stallen en de mestvaalt gelegen zijn in een beschermingszone type III; dat de inrichting grenst aan een beschenningszone type II en de afstand tot beschermingszone type l circa 250 m bedraagt; dat de omliggende weilanden en akkers van de exploitant zich bevinden in de drie genoemde beschermingszones; Overwegende dat conform artikel van titel II van VLAREM de inplantingsregels niet van toepassing zijn voor een bestaande inrichting die beperkt is tot maximaal 100% van de exploitatie die op 1 januari 1993 was toegelaten; dat de inrichting op 1 januari 1993 vergund was voor het houden van 129 runderen en 262 varkens; dat bijgevolg de uitbreiding van het aantal runderen beperkt is tot 258; dat de exploitant niet langer varkens wenst te houden maar het bedrijf verder wenst uit te breiden tot maximaal 394 runderen; dat bijgevolg voorafgaand aan de vergunningsaanvraag tot uitbreiding eerst een afwijking moet worden bekomen van deze inplantingsregel; Overwegende dat de inrichting is gelegen in een landelijke omgeving; dat zich in de omgeving (straal van 300 m) geen woningen bevinden maar wel twee andere landbouwbedrijven; Overwegende dat er m3/jaar en 14,79 m3/dag grondwater gewonnen wordt uit de watervoerende laag 'leperiaan Zand (HCOV-code 0800)' op een diepte van 49 m; dat de ligging in beschermingszone type III betekent dat het bedrijf zich in de voedingszone van de waterwinning bevindt en dat het infiltrerend water naar de waterwinning stroomt; Pagina 4 van 10

5 dat de percelen zijn gelegen boven de rechtstreekse waterstroom naar de grondwaterwinning van Beemem; dat contaminatie van het grondwater in dit gebied bijgevolg een potentieel gevaar betekent voor de grondwaterwinning van Beernem; Overwegende dat de drinkwaterwinning te Beernem water onttrekt uit de freatische waterlaag in het zand van Vlierzele op een diepte tot maximaal 20 m onder het maaiveld; dat het een zeer kwetsbare grondwaterwinning betreft; dat jaarlijks een debiet van circa m3 grondwater wordt onttrokken hetgeen overeenkomt met het maximaal vergund debiet; dat de waterwinning continu in bedrijf is en van belang is voor de drinkwatervoorziening in de regio; Overwegende dat kwaliteitsmetingen aantonen dat de waterwinning een belangrijke druk ondervindt van de landbouwactiviteiten in de omgeving; dat door overmatige bemesting pynetoxidatie optreedt waarbij sulfaten worden gemobiliseerd met als gevolg een verhoogd gehalte aan sulfaten in het opgepompte grondwater; dat daarnaast ook landbouwkundige pesticiden worden aangetroffen waardoor een bijkomende behandeling van het grondwater noodzakelijk is om drinkwater te kunnen produceren; Overwegende dat overeenkomstig artikel 7 van de Kaderrichtlijn Water de Europese lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om elke achteruitgang van de kwaliteit van het (grond)water binnen de beschermde gebieden (beschermingszones drinkwater) te voorkomen, teneinde het niveau van zuivering dat voor de productie van drinkwater is vereist, te verlagen; dat de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water wordt geconcretiseerd via de stroomgebiedbeheerplannen ; dat elke verdere toename van de mest- en pesticidendmk niet is toegestaan, aangezien dit zou leiden tot een verdere achteruitgang van de grondwaterkwaliteit en het niet behalen van de kwalitatieve doelstelling die werd vastgelegd in de stroomgebiedbeheerplannen; Overwegende dat het bedrijf bestaat uit één varkensstal, drie mndveestallen, een groenvoederopslag en een loods met volgende kenmerken: zeugenstal (85 zeugen, 1 beer, 12 opfokzeugen, 173 andere varkens) met 350 m3 mestopslag; rundveestal 1 (70 runderen < 1 jaar, 14 runderen l - 2 jaar) met 100 m3 mestopslag; rundveestal 2 (40 melkkoeien, 13 runderen > 2 jaar, 30 runderen 1-2 jaar) met 1,100 m3 mestopslag; rundveestal 3 (60 melkkoeien, 7 runderen > 2 jaar, 16 runderen 1-2 jaar) met m3 mestopslag; groenvoederopslag: sleufsilo's met een opslagcapaciteit van m3 loods: stallen van acht landbouwvoertuigen met de opslag van 775 m3 mengmest; Pagina 5 van 10

6 Overwegende dat de mestkelders van de bestaande melkveestallen werden gegoten in gewapend beton waarbij een waterkeringsplaat mee in de voerplaat werd gegoten; dat de bestaande oudere mestkelder onder de varkensstal en de varkensstal buiten gebruik worden gesteld; dat het buiten gebruik stellen van de varkensstal en de bijhorende mestkelder als een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd; Overwegende dat er tevens sleufsilo's voor groenvoederopslag met een capaciteit van m3 aanwezig zijn; dat de sleufsilo's zijn voorzien van een vloer uitgevoerd in verhard materiaal en langs drie zijden zijn omgeven door vloeistofdichte wanden; dat de vloer zodanig is uitgevoerd dat afvloeiwater wordt opgevangen en verzameld in een citerne van 7 m3; Overwegende dat voor de uitbreiding tot 394 (+144) runderen een nieuwe rundvee ligboxenstal met een capaciteit van 161 runderen zal worden gebouwd; dat dit zou leiden tot volgende stal- en gebouwenconfiguratie; een berging; rundveestal 1 (34 runderen < 1 jaar, 33 runderen 1-2 jaar) met 100 m3 mestopslag; mndveestal 2 (83 melkkoeien) met m3 mestopslag; mndveestal 3 (83 melkkoeien) met m3 mestopslag; rundveestal 4 (24 melkkoeien, 56 runderen l - 2 jaar, 71 runderen < 1 jaar, 10 runderen 1-2 jaar) en m3 mestopslag; groenvoederopslag: sleufsilo's met een opslagcapaciteit van m3 loods: stallen van 14 landbouwvoertuigen met de opslag van 775 m3 mengmest; mestvaalt: sleufsilo systeem met 500 m3 mestopslag; Overwegende dat de mestketder van de nieuwe stal zal worden uitgevoerd volgens de code van goede praktijk zoals beschreven in bijlage 5.9 van titel II van het VLAREM; dat er in geen geval overstorten of afleidingskanalen naar oppervlaktewateren of riolering worden voorzien; dat de grondplaat zal bestaan uit gewapend beton met een minimale dikte van 15 cm; dat de dikte en de constructie van de opstaande muur zodanig wordt uitgevoerd dat deze kan weerstaan aan de druk van de grond en de mest, zonder vorming van scheuren die infiltratie zouden toelaten; dat de aansluiting tussen bodemplaat en opstaande muur wordt verwezenlijkt door een aangepaste bewapening; dat in de bodemplaat een waterkeringsplaat wordt aangebracht die mee in de bodemplaat wordt gegoten; dat de voorgestelde bouw van de geplande mestkelder als een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd; Overwegende dat gekoppeld aan de uitbreiding een uitbreiding van de mestopslag van m3 ( m3 onder nieuwe stal, +500 m3 in nieuwe mestvaalt, m3 door verdwijnen van de varkens) zal worden aangevraagd; dat de exploitant aangeeft dat de Pagina 6 van 10

7 uitbreiding van het aantal runderen niet zal leiden tot extra druk (bemesting) op de omliggende weilanden en akkers in het drinkwaterwingebied; dat steeds de wettelijke bemestingsnormen zullen gerespecteerd worden; dat de exploitant voor een aantal percelen een beheerovereenkomst heeft afgesloten waardoor minder dan de wettelijke norm wordt bemest; dat de extra mest die geproduceerd wordt door het houden van runderen, zal afgezet worden naar een mestverwerking of vervoerd worden naar verder weg gelegen akkers buiten het waterwingebied; Overwegende dat de geplande mestvaalt van 500 m3 wordt voorzien van een vloer uitgevoerd in verhard materiaal; dat de geplande mestvaalt langs drie zijden is omgeven door mestdichte wanden; dat de vierde zijde zodanig werd aangelegd dat afspoeling van het drain- en regenwater uit de mestvaalt niet mogelijk is; dat de vloer zodanig is uitgevoerd dat dunne mest en afvloeiwater worden opgevangen en verzameld in een citerne van 10 m3; Overwegende dat na de geplande uitbreiding tot 394 runderen alle stallen voorzien zijn van moderne en vloeistofdichte mestkelders; dat het desalniettemin aangewezen is dat een monitoringssysteem wordt opgesteld om eventuele mestlekken tijdig te detecteren; dat artikel van titel l] van het VLAREM veehouderijen verplicht om waamemingsbuizen te plaatsen op de inrichting; dat deze verplichting voor wat betreft runderen, pas geldt voor inrichtingen met mengmest waar meer dan runderen worden gehouden; dat voor de inrichtingen die, al dan niet gedeeltelijk, gelegen zijn in waterwingebied de verplichtingen uit artikel van titel II van het VLAREM steeds gelden; Overwegende dat momenteel in de omgeving reeds zeven peilputten zijn aangebracht door externen; dat deze peilputten echter niet in de onmiddellijke omgeving van de stallen en mestvaalt van de exploitant liggen; dat de exploitant voorstelt om vier peilputten te plaatsen, namelijk twee peilputten rond de sleufsilo's (groenvoeder) en mestopslag en twee peilputten op een afstand van 10 m van de stallen; dat uit de gegevens van de meetnetten van de Vlaamse Milieumaatschappij, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en natuurorganisaties blijkt dat de grondwaterstroming in noordelijke tot westelijke richting gaat; dat de peilbuizen dan ook ten noorden(westen) van de inrichting worden aangebracht; dat de diepste waterstand in de afgelopen 15 jaar circa 4,5 m onder het maaiveld was; dat bijgevolg de peilbuizen worden geplaatst op een diepte van 5 m, met de filter van 3 tot 5 m; dat bij de plaatsing van de peilbuizen wordt rekening gehouden met de voorschriften van bijlage 5.9 van titel II van het VLAREM; dat het verkeerdelijk plaatsen van peilbuizen (zowel de ligging als de diepte) kan leiden tot foutieve waarnemingen en grondwaterstalen; dat het daarom van belang is dat de plaatsing van de voorgestelde peilbuizen gebeurt onder begeleiding van een erkend milieudeskundige in de discipline grondwater; dat het aangewezen is dat de erkend deskundige nagaat hoeveel en waar peilbuizen moeten aangebracht worden om een eventuele verontreiniging van het grondwater op te sporen en te monitoren; dat de Pagina 7 van 10

8 plaatsing van peilputten door een erkend deskundige als een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd; Overwegende dat conform artikel 5.9,9.2 van titel II van het VLAREM de exploitant ten minste om de drie maanden het grondwater moet controleren op de aanwezigheid van mengmest afkomstig van lekken; dat bovendien ten minste om de drie jaar een grondwateronderzoek moet worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater; dat gelet op het grote belang van de drinkwaterwinning te Beernem, het aangewezen is dat alle peilputten jaarlijks worden bemonsterd en geanalyseerd op de parameters vermeld onder Hoofdstuk VI, 3, van bijlage 5.9 van titel II van het VLAREM; dat de resultaten van de analyses en peilmetingen jaarlijks worden bezorgd aan de afdeling Milieuvergunningen, de afdeling Milieu-inspectie, de afdeling Operationeel Waterbeheer van de Vlaamse Milieumaatschappij en De Watergroep; dat een jaarlijks grondwateronderzoek als een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd; Overwegende dat De Watergroep op 3 juni 2016 een voorwaardelijk gunstig subadvies heeft gegeven; dat tijdens voorafgaand overleg tussen de exploitant en De Watergroep werd gesteld dat de mestdmk binnen de beschermingszones niet zal toenemen; dat het voorkomen van mestlekken vanuit de mestkelders en de silo's, het afvoeren van bijkomende mest voor verwerking en het afsluiten van beheerovereenkomsten met de Vlaamse Landmaatschappij voor een verminderde bemesting gunstige maatregelen zijn inzake de mestproblematiek; dat dit echter geen maatregelen zijn inzake de pesticidenproblematiek; dat De Watergroep de afwijkingsaanvraag gunstig adviseert met volgende voorwaarden: de aanvrager moet de lopende beheerovereenkomsten met de Vlaamse Landmaatschappij voor een verminderde bemesting gedurende de volledige looptijd van de vergunning onverminderd verderzetten. Hij zal hiervoor een engagementverklaring ondertekenen; in overleg met De Watergroep zal de aanvrager binnen een termijn van 2 jaar na het bekomen van de milieuvergunning de mogelijkheden onderzoeken om de bemesting en het pesticidengebruik op zijn akkers en weilanden binnen de beschermingszones verder te optimaliseren in functie van de lokale bodemopbouw, met als doel de uitloging van nitraten en pesticiden naar het grondwater te verminderen; de aanvrager zal bij de vergunningsaanvraag een attest voegen waarmee hij verklaart dat er geen bijkomende mest zal worden afgezet binnen de beschermingszones ten opzichte van de hoeveelheid mest die werd afgezet op het ogenblik van deze afwijkingsaanvraag; Overwegende dat de bijzondere voorwaarden die worden voorgesteld door De Watergroep, betrekking hebben op de mestafzet en de inzet van pesticiden bij de bedrijfsvoering; dat beide aspecten niet ingedeeld zijn in titel l van het VLAREM waardoor ze buiten de bevoegdheid van de milieuvergunning vallen; dat voor wat Pagina 8 van 10

9 betreft de mestafzet in artikel 5.9.8,3, 3, van titel II van het VLAREM is bepaald dat de geproduceerde dierlijke mest overeenkomstig het Mestdecreet van 22 december 2006 op een ecologisch verantwoorde wijze moet worden afgezet; dat de bijzondere voorwaarden die worden voorgesteld door De Watergroep, niet kunnen weerhouden worden; Overwegende dat de maatregelen die door de exploitant worden voorgesteld, gelijkwaardige waarborgen bieden voor de bescherming van de waterwinning als de bepaling waarvan gevraagd wordt te mogen afwijken; dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de afwijkingsaanvraag in te willigen, BESLUIT: Artikel 1. De vraag van Jeroen en Marc Van Nevel, Beelkens 4, 8730 Beernem, exploitant van een gemengd rundvee- en varkensbedrijf gelegen op hetzelfde adres, tot afwijking van artikel , 2,1, van titel II van het VLAREM, luidende: "Het is verboden inrichtingen omvattende één of meer stallen, andere dan varkens- en pluimveestallen, ongeacht het aantal dieren dat in de inrichting wordt gehouden, te exploiteren die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in een waterwingebied en/of een beschenningszone type l, II of III.", wordt ingewilligd. Art. 2. De afwijking wordt verleend voor een termijn van de nog te verkrijgen milieuvergunning. Art. 3. De afwijking is afhankelijk van de naleving van de volgende voorwaarden: 1 de bestaande varkensstal en de bijhorende mestkelder worden niet meer gebruikt voor het houden van dieren en mestopslag; 2 de mestkelder van de nieuwe rundveestal heeft geen overstorten of afleidingskanalen naar oppervlaktewateren of riolering toe; de gmndplaat bestaat uit gewapend beton met een minimale dikte van 15 cm; de dikte en constructie van de opstaande muur is zodanig dat deze kan weerstaan aan de druk van de grond en de mest, zonder vorming van scheuren die infiltratie zouden toelaten; de aansluiting tussen bodemplaat en opstaande muur wordt verwezenlijkt door een aangepaste bewapening; in de Pagina 9 van 10

10 bodemplaat wordt een waterkeringslaag aangebracht die mee in de bodemplaat wordt gegoten; gelijktijdig met de bouw van de nieuwe mndveestal en mestvaalt worden voldoende peilputten in de omgeving van de sleufsilo's, mestopslag en stallen aangebracht om een eventuele verontreinigingspluim te kunnen opsporen en monitoren; bij de plaatsing van de peilbuizen laat de exploitant zich bijstaan door een erkend milieudeskundige in de discipline grondwater; de peilputten worden jaarlijks bemonsterd en geanalyseerd op de parameters vermeld onder Hoofdstuk VI, 3, van bijlage 5.9 van titel II van VLAREM, zijnde voor een rundveehouderij ammonium, nitraten, chloriden, totaal organisch koolstof (TOC), ph, geleidbaarheid en Kjeldahl-stikstof; het grondwateronderzoek en de analyses worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater; de resultaten van de analyses en peilmetingen worden bezorgd aan de afdeling Milieuvergunningen, de afdeling Milieu-inspectie, de afdeling Operationeel Waterbeheer van de Vlaamse Milieumaatschappij en aan De Watergroep. Art. 4. De afwijking doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Brussel, 15 oktober 2016 De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Joke?tWh/LIEGE Pagina 10 van 10