TECHNISCH OPGELEID: WEL OF NIET WERKEN IN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "TECHNISCH OPGELEID: WEL OF NIET WERKEN IN"

Transcriptie

1 TECHNISCH OPGELEID: WEL OF NIET WERKEN IN DE TECHNIEK? Eindrapport in opdracht van TechniekTalent.nu Arie Gelderblom Paul de Hek m.m.v. Kees Zandvliet en Fleur Malschaert Rotterdam, Mei 2014

2

3 TECHNISCH OPGELEID: WEL OF NIET WERKEN IN DE TECHNIEK? EINDRAPPORT IN OPDRACHT VAN TECHNIEKTALENT.NU Contactpersoon Arie Gelderblom Adres SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus DR ROTTERDAM Telefoon Fax

4

5 VERANTWOORDING Eind 2013 heeft TechniekTalent.nu aan SEOR opdracht verleend om een onderzoek te doen naar de uitstroom van technisch geschoolden naar en niet- functies. Het onderzoek is binnen SEOR uitgevoerd door Arie Gelderblom en Paul de Hek. Verder hebben Fleur Malschaert en Kees Zandvliet een bijdrage geleverd. Vanuit de opdrachtgever is het onderzoek begeleid door Akke Visser en Eva van der Meer. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van schoolverlatersdata van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Tevens is een aanvullende enquête uitgevoerd onder respondenten uit dit onderzoek. Deze enquête is uitgevoerd door DESAN. Wij willen de opdrachtgever en DESAN bedanken voor de plezierige samenwerking en ROA voor hun bereidheid om de data ter beschikking te stellen.

6

7 INHOUD Verantwoording Samenvatting en conclusies Probleemstelling en aanpak Stromen Motieven en achtergronden keuze Slot ii i i ii iii iv 1 Inleiding Achtergrond en doel van het onderzoek Probleemstelling en onderzoeksvragen Opzet van het onderzoek Opbouw van het rapport 4 2 Conceptueel kader Inleiding Afbakening en onderverdeling techniek Genuanceerde werkelijkheid Gebruikte indelingen Motieven 8 3 Uitstroom en verwachte doorstroom Inleiding Uitstroom en niet- schoolverlaters Persoonskenmerken en bestemming Discrepanties tussen opleiding en beroep Verwachtingen over toekomstig type functie Conclusies 31 4 Motieven Inleiding Het algemene beeld Het beeld naar geslacht Enkele achtergrondfactoren en uitstroombestemmingen als indicatie voor motieven Beelden over techniek als motief Conclusies 47

8 5 Zoekproces naar een baan Inleiding Oriëntatie bij het zoeken naar werk Zoekkanalen en intensiteit zoekgedrag Hulp van school Conclusies 59 Literatuur 61 Bijlage 1 opleidingen 63 Bijlage 2 en niet- 67 Bijlage 3 Korte beschrijving aanvullende enquête 68

9 SAMENVATTING EN CONCLUSIES PROBLEEMSTELLING EN AANPAK Al jaren treden in de sector personeelsknelpunten op. Deze worden ook in de toekomst verwacht. Deze knelpunten hebben te maken met een hoge vervangingsvraag en een verminderde belangstelling van jongeren voor techniek. Nog altijd kiezen met name vrouwen, en in mindere mate, jongeren van buitenlandse afkomst minder vaak voor een opleiding. Maar zelfs als men in het beroepsonderwijs voor een specialisatie kiest is daarmee nog niet gezegd dat men vervolgens ook kiest voor een functie. Volgens de Monitor Arbeidsmarkt 2013 stroomt maar liefst 42% van de schoolverlaters met een opleiding door naar een niet-technisch beroep. Niet duidelijk is welke motieven daarbij een rol spelen. Zochten afgestudeerden wel een functie? Of had men moeite om een functie te vinden? Voorts is denkbaar dat men uiteindelijk functies minder aantrekkelijk vindt vanwege het minder gunstige salaris en de beperkingen in verdere loopbaanmogelijkheden. Ook wordt wel gewezen op het relatief slechte imago van functies, bijvoorbeeld dat men te maken heeft met slechte en zware werkomstandigheden. Doel van dit onderzoek is tweeërlei: 1. De stromen naar niet- functies meer precies in beeld te brengen. Gaat het hier bijvoorbeeld om specifieke opleidingen en specifieke niet beroepen waarnaar men uitstroomt? 2. Dieper ingaan op de motieven en achtergronden die bij de keuze voor niet functies een rol spelen. Met behulp van de meer fijnmazige informatie over de stromen en de achterliggende motieven kan een gerichter beleid ontwikkeld worden om de uitstroom naar niet functies te beperken. Het onderzoek concentreert zich op mbo en hbo. Gebruik wordt gemaakt van de bestaande schoolverlatersonderzoeken onder afgestudeerden die het ROA uitvoert. De deelnemers aan dit onderzoek zijn ook benaderd voor een aanvullende enquête waarin dieper ingegaan is op het zoekproces naar hun huidige ( of niet-) baan en hun motieven om voor deze baan te kiezen. In het onderzoek besteden we ook nadrukkelijk aandacht aan degenen die wel voor een functie gekozen hebben. Hiermee kunnen de uitkomsten voor degenen die voor een niet- functie hebben gekozen beter in perspectief geplaatst worden. Wanneer bijvoorbeeld degenen in functies duidelijk minder verdienen, of minder carrièreperspectieven zien, dan wijst dit erop dat deze factoren een rol kunnen spelen bij de keuze voor niet- functies. Uiteindelijk is in het rapport een onderscheid gemaakt tussen 4 uitstroomcategorieën voor degenen met een opleiding: De vierdeling wordt bepaald door het karakter van de functie (technisch en niettechnisch) en de sector (technisch en niet-technisch): niet-. i

10 niet-. Ruwweg zou verwacht mogen worden dat het technisch gehalte van een functie afneemt van de eerste categorie naar de vierde categorie. Bij de laatste groep (niet- niet- ) speelt kennis naar verwachting de minste rol in de huidige functie. Bovenstaande indeling betekent dat ergens een scheidslijn getrokken moet worden tussen en niet functies en. Dezelfde scheidslijnen moeten getrokken worden bij opleidingen. Voor deze indelingen van techniek en niet-techniek zijn zoveel mogelijk die van de Monitor Arbeidsmarktmarkt Techniek gevolgd. Maar welke indeling ook wordt gevolgd, er blijven altijd opleidingen die zich op een raakvlak bevinden. Een voorbeeld zijn ICT-functies die bij de niet- functies zijn ingedeeld, maar waarvan veel hbo ers aangeven dat deze goed aansluiten bij hun opleiding. STROMEN Afgestudeerden met een niet- opleiding stromen zeer zelden uit naar een functie (rond 3%). Andersom komt veel vaker voor. Ruim 30% van zowel mbo ers als hbo ers is 1,5 jaar later werkzaam in een niet-technisch beroep. Ongeveer 23% van de mbo ers is daarbij ook werkzaam in een niet- functie buiten een sector. Voor het hbo is dit iets lager, namelijk 18,5%. Deze uitstroom naar niet- beroepen is niet hetzelfde voor verschillende typen opleidingen. Wanneer we meer gedifferentieerd kijken naar typen opleidingen, dan treedt bij mbo een sterk verschil op tussen de bbl en bol. Bij de bbl-variant is maar liefst 87% in een functie werkzaam, terwijl dit bij de bol ruim 50% is. Een dergelijk verschil mag verwacht worden. Bij de bbl heeft men door de combinatie van werken en leren immers een sterke band met de praktijk van technisch werk en vaak ook de werkgever opgebouwd. Soms heeft men ook al een langer arbeidsverleden, wat voor de bol veel minder geldt. Binnen het hbo is opvallend dat bij de (relatief beperktere) hbo-duale en hbo-deeltijdopleidingen nog altijd bijna een kwart niet in een functie werkzaam is. Dit is weliswaar lager dan bij hbo-voltijd (34%), maar de verschillen zijn duidelijk kleiner dan tussen de varianten in het mbo. Er zijn een aantal opleidingen waar de uitstroom naar niet- beroepen in niet relatief vaker voorkomt. Dit zijn bijvoorbeeld op mbo-niveau interieurverzorging, schilderen en decoreren, grafische techniek (overig) en drukvormvervaardigingstechnieken. Bij het hbo zijn dit media communicatie, grafische technieken (overig en algemeen), biologie en wiskunde. Wat zijn de meest voorkomende niet- beroepen waarnaar men uitstroomt? In geval van het mbo is opvallend dat hier diverse lagere en elementaire beroepen zijn terug te vinden, zoals winkelbediende, serveersters, en magazijnknecht. Dit spoort ook met feit dat mbo ers in niet- beroepen regelmatig aangeven dat het gevraagde niveau door de werkgever bij hun huidige functie lager is dan hun opleidingsniveau. Bij degenen die niet in een functie en niet in een sector werken, is dit zelfs 60%. Dit beeld komt minder terug bij het hbo. Hier komen vaker functies naar voren die weliswaar niet ingedeeld zijn bij technisch, maar hier wel een raakvlak mee vertonen, zoals diverse ICT-functies, grafisch-/reclame-/decorontwerper, en medisch analist. Hier wordt dan ook in vergelijking met het mbo minder vaak aangegeven dat het gevraagde ii

11 functieniveau door de werkgever lager is dan de opleiding. Hbo ers die in niet- functies werken signaleren ook minder vaak aansluitingsproblemen met de opleiding dan mbo ers in niet- functies. Wel geldt voor zowel mbo als hbo dat de aansluiting afneemt naarmate het technisch gehalte van de functie minder wordt. Vrouwen Afgestudeerde vrouwelijke technici stromen vaker uit naar niet- functies. Vooral binnen het mbo is het verschil tussen mannen en vrouwen groot. De bovenstaande elementen spelen daarbij een rol, namelijk hun lage participatie in de bbl, en het type opleidingen dat ze binnen techniek kiezen. Vrouwen zijn namelijk sterker vertegenwoordigd in opleidingen waarvan de uitstroom naar niet- niet- hoger is. Maar ook binnen deze opleidingen is hun uitstroom naar functies buiten de techniek hoger dan bij mannen. Toekomstverwachtingen Bij de afgestudeerden die nu wel werkzaam zijn in een beroep, hoeft niet automatisch te gelden dat men dat in de toekomst ook is. Na een aanvankelijke start in een beroep dat nauw aansluit op de opleiding, kan men zich immers breder gaan oriënteren. Er zijn echter weinig aanwijzingen dat een dergelijke overstap veelvuldig zal plaatsvinden. Juist degenen in niet- beroepen zoeken vaker naar een andere functie. Bovendien is aan de respondenten in de aanvullende enquête gevraagd naar hun toekomstverwachtingen. Degenen in functies verwachten voor het overgrote deel ook over 5 jaar in een functie werkzaam te zijn. Degenen in niet functies denken daarentegen veel vaker een switch te maken. Maar liefst bijna 40% van de technisch opgeleiden in niet- functies ziet zichzelf over 5 jaar in een functie. Onder dit potentiële aanbod liggen dus kansen om alsnog een instroom in techniek te verwezenlijken. MOTIEVEN EN ACHTERGRONDEN KEUZE In de aanvullende enquête is direct gevraagd naar de motieven waarom men de huidige functie heeft gekozen. Hierbij kon men meer motieven tegelijkertijd aankruisen. Bij de keuze voor een functie is vaak sprake van een combinatie van diverse positieve motieven. Hierbij worden inhoud van het werk en de werksfeer het meest genoemd. Bij de keuze voor niet- functies worden minder combinaties van positieve motieven gegeven, wat erop wijst dat gemiddeld gesproken deze keuze met minder overtuiging is gemaakt. Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat ruim 20% van deze groep spontaan aangeeft dat men een baan nodig had en daardoor minder kieskeurig was. Dit laatste geldt nog sterker voor vrouwen. Vrouwen kiezen ook vaker een niet- functie in een niet- sector vanwege de mogelijkheden voor deeltijdwerk. Beloning, carrière en opleidingsmogelijkheden spelen bij vrouwen een minder grote rol als motief. De werksfeer is wel een belangrijk motief. De data van de schoolverlatersonderzoeken bieden een mogelijkheid om de rol van een aantal motieven meer indirect te toetsen. In deze data zijn namelijk allerlei gegevens opgenomen over de beloning, carrièremogelijkheden, aard van het contract (vast), en baantevredenheid. Het overkoepelende beeld is dat degenen in functies hier gunstiger op scoren en dat men name de groep in niet- niet hier relatief ongunstig scoort. functies onderscheiden zich dus in positieve zin op allerlei functiekenmerken als beloning en carrièremogelijkheden. Dit spoort met de waarneming uit de aanvullende enquête dat deze en soortgelijke positieve factoren vaker als motief genoemd worden bij de keuze voor functies. iii

12 Rol imago technisch werk Denkbaar is dat degenen die instromen in een niet- functie, dit doen omdat zij een minder gunstig beeld hebben van technisch werk. De antwoorden op een aantal stellingen die te maken hebben met beelden van technisch werk ( hard werken, vies, goed verdienen, lastig werk-privé combineren ) geven hier echter geen enkele aanleiding voor. Opvallend is juist dat degenen die buiten de techniek werken, een duidelijk gunstiger beeld hebben van technisch werk. Zij scoren daarentegen wel minder gunstig op een aantal stellingen die de positieve arbeidsmarktkansen in technisch werk benadrukken. Dit laatste is een aanwijzing dat deze groep minder gemakkelijk een functie kon vinden. Al met al wordt de uitstroom naar niet- beroepen niet veroorzaakt door een imagoprobleem. Let wel: het gaat hierbij om personen die al een opleiding gevolgd hebben. Imagoproblemen kunnen uiteraard wel een rol spelen dat sommigen niet voor zo n opleiding kiezen. Zoekproces De afgestudeerden van opleidingen zijn sterk gericht op technisch functies en een ruime meerderheid heeft bij het zoeken naar werk ook een voorkeur voor technisch werk. Het ontbreken van een voorkeur voor technisch werk in het zoeken naar werk hangt samen met een combinatie van het ontbreken van voldoende geschikte () vacatures en/of het in onvoldoende mate kunnen vinden daarvan en een veranderde of lagere affiniteit met techniek. Mannen blijken sterker georiënteerd op functies dan vrouwen, die in iets mindere mate voorkeur voor techniek uitspreken en zich breder oriënteren. Dit hangt echter ook samen met het gegeven dat vrouwen meer problemen ervaren bij het vinden van geschikte vacatures. Degenen die in niet functies werkzaam zijn, hebben aanzienlijk meer inspanningen verricht voor het vinden van een baan. Dit komt tot uiting in het aantal (verschillende) zoekkanalen die zij hebben benut en het aantal vacatures waarop zij hebben gesolliciteerd. Dit hangt voor een deel samen met het feit dat deze groep meer moeite had met het vinden van geschikte () vacatures. Van belang is dat degenen die in een niet- functie werkzaam zijn, aangeven dat zij iets minder hulp hebben gehad van school bij het zoeken naar (technisch) werk. Degenen die in functies werkzaam zijn blijken meer concrete hulp te hebben gehad van school dan degenen die in een niet- functie terecht zijn gekomen. Hbo ers hebben gemiddeld vaker hulp gehad. SLOT Eindconclusies Een eerste belangrijke vaststelling is dat van de werkzame afgestudeerden van mbo- en hbo-opleidingen ruim 30% in een niet- functie werkt. Bij de bolvariant in het mbo is dit zelfs bijna 50%. Een tweede belangrijke vaststelling is dat de keuze voor niet- functies vaak niet voortkomt uit de gunstige perspectieven die deze functies bieden. Dit geldt zeker voor het mbo waar de niet- functies vaak lagere en soms zelfs elementaire beroepen betreffen. De keuze voor een niet- functie in een niet- sector komt nogal eens voort uit problemen in het zoekproces naar een baan. Zeker een kwart van deze groep weet eenvoudigweg niet zo snel een beter passende () baan te vinden. Een ander deel kiest hiervoor omdat iv

13 de functie in deeltijd kan worden uitgeoefend, wat in functies - en dan zeker in - minder vaak voorkomt. Aangrijpingspunten voor beleid Voor afgestudeerde technici zijn functies gemiddeld gesproken aantrekkelijker wat betreft bijvoorbeeld beloning en carrièreperspectieven in vergelijking met niet functies waarin men terecht komt. Tevens blijkt dat de keuze voor niet functies niet vanuit een negatief imago van technisch werk wordt gemaakt. Waar liggen dan wel mogelijke aangrijpingspunten om de instroom van technisch afgestudeerden in functies te vergroten? Omdat het zoekproces nogal eens problemen oplevert liggen hier kansen. Bedrijven, maar ook scholen, kunnen op dit terrein een actieve rol vervullen om minder aanbod te verliezen. Uit de analyses blijkt dat degenen die hulp van school hebben gehad in het zoekproces vaker een functie vervullen. Tegelijkertijd komt naar voren dat slechts een kwart van de respondenten aangeeft dergelijke hulp van school te hebben gehad. Scholen kunnen hier dus meer actief in zijn. Dergelijke hulp bestaat bijvoorbeeld uit namen van bedrijven waar contact mee kan worden opgenomen, en bedrijven die scholen bezoeken en aangeven dat ze werk hebben. Deze twee voorbeelden laten zien dat bedrijven belangrijk zijn om de rol van de school in het zoekproces te ondersteunen. Dat een deel van de afgestudeerden moeite heeft om geschikt aanbod van vacatures te vinden is een aanwijzing dat bedrijven hun eigen zichtbaarheid nog kunnen vergroten. Dat een deel van de afgestudeerden aangeeft dat men het moeilijk vindt om op gesprek te komen voor een functie, geeft aan dat bedrijven soms dusdanige eisen stellen dat men op deze manier ook aanbod verliest. In sommige gevallen zou indiensttreding met aanvullende scholing een oplossing kunnen zijn om deze groep alsnog voor de techniek te kunnen behouden. Voor het mbo biedt de bbl-variant kansen. Hier is sprake van een combinatie van technisch werk en leren die een grote kans oplevert dat men daarna in de techniek blijft. Van belang is dus dat bedrijven voldoende bbl-plekken aanbieden, ook voor groepen die hier traditioneel minder in terug te vinden zijn, zoals vrouwen en allochtonen. Anderzijds is van belang dat ook de bol voldoende aandacht en waardering krijgt van werkgevers, zodat de (hoge) uitstroom naar niet- functies vanuit deze variant verminderd wordt. Tevens is van belang om te wijzen op een potentieel aanbod dat weliswaar een keuze voor een niet- functie gemaakt heeft, maar zeker alsnog bereid is om een functie te gaan vervullen. Deze personen hebben dus enige tijd ander type werk verricht. Een werkgever moet in deze gevallen bereid zijn om te accepteren dat enige tijd minder ervaring is opgebouwd in technisch werk en dat een zekere aanvullende scholing nodig kan zijn om slijtage in kennis op te vangen. Vrouwen Ten slotte is het nog eens belangrijk om stil te staan bij het feit dat juist vrouwen vaak in niet- functies terecht komen. Zij kiezen al minder vaak voor opleidingen, en als zij dit al doen, komen ze minder vaak terecht in functies. Dit heeft verschillende oorzaken. Zij kiezen veel minder voor de bbl, vaker voor opleidingen die makkelijker aansluiten op niet- functies en, zoeken minder gericht een functie, en hebben meer problemen in het zoekproces. Voor sommigen spelen de beperkte mogelijkheden voor deeltijdwerk een rol. Hier lijken nog mogelijkheden voor bedrijven om deze groep meer kansen te bieden door hen meer tegemoet te komen in het zoekproces, bbl-functies aan te bieden, v

14 deeltijdwerk te vergemakkelijken en een werksfeer te creëren waarin (ook) vrouwen zich thuis voelen. Slot De uitstroom van technisch opgeleiden richting niet functies is dus substantieel. Maar gezien het feit dat deze groep in veel gevallen wel degelijk belangstelling en regelmatig zelfs een voorkeur heeft voor functies, liggen er nog voldoende kansen om hier verandering in te brengen. vi

15 1 INLEIDING 1.1 ACHTERGROND EN DOEL VAN HET ONDERZOEK Al jaren wordt de sector geconfronteerd met personeelsknelpunten. Volgens de laatste prognoses van het ROA zullen ook in de komende jaren knelpunten optreden (ROA, 2013). Deze knelpunten zijn het gevolg van een aanzienlijke vervangingsvraag, die ook op langere termijn tot een grote wervingsbehoefte leidt, zelfs bij een krimpende werkgelegenheid (De Koning e.a., 2006). Daarnaast is het aanbod van technici gedaald door de verminderde belangstelling van jongeren voor techniek. Daarbij komt dat het toegenomen aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt vrijwel geen effect heeft gehad op het aanbod van technici: meisjes kiezen nauwelijks voor techniek. Ook mensen van een buitenlandse afkomst, kiezen minder vaak voor techniek. Maar zelfs als men in het beroepsonderwijs voor een specialisatie heeft gekozen, is daarmee nog niet gezegd dat men vervolgens ook kiest voor een functie. Volgens de Monitor Arbeidsmarkt 2013 (Volkerink e.a., 2013) stroomt maar liefst 42% van de schoolverlaters met een opleiding door naar een niet-technisch beroep. Dit lek is des te ernstiger, omdat andersom geldt dat van degenen met een niet- opleiding slechts een klein deel (7%) instroomt in een technisch beroep. Bij deze uitstroom van afgestudeerden naar niet- functies is het niet duidelijk waardoor dit komt. Zochten degenen die in een niet- functie zijn ingestroomd aanvankelijk wel een functie? Wij weten weinig van het oriëntatieproces van afgestudeerden op een baan. Denkbaar is dat men moeite had om vacatures te vinden, of dat geschikte vacatures op grotere reisafstand te vinden waren. Speelde het salaris een rol om uiteindelijk niet voor een functie te kiezen? De vraag is of in deze zin niet- functies voor technici aantrekkelijker zijn. Maar de rol van arbeidsvoorwaarden kan breder zijn. Denkbaar is dat de loopbaanmogelijkheden in functies minder zijn. Ook wordt wel gewezen op het relatief slechte imago van functies, bijvoorbeeld dat men te maken heeft met slechte en zware werkomstandigheden. Wat ook een rol zou kunnen spelen is dat de sector steeds hogere opleidingseisen stelt. In veel bedrijven moet men minimaal mbo-niveau drie of vier hebben om in vaste dienst te kunnen komen. Wie dit niveau niet heeft is aangewezen op tijdelijk werk, wat aanleiding kan zijn om te kiezen voor een andere sector en eventueel een niet- functie. Verder biedt de sector minder dan andere mogelijkheden voor deeltijdarbeid en flexibiliteit binnen arbeidsrelaties (flexibele werktijden, urenbanken, e.d.), waardoor werk en privésituatie moeilijker te combineren zijn. Het doel van dit onderzoek is enerzijds om een scherper beeld te krijgen van de precieze stromen van afgestudeerden. Daarbij is zowel een preciezer beeld van belang naar type opleiding binnen de techniek als naar type functie. Maar ook de sector is van belang: als men in een niet- functie werkt, kan men zich voorstellen dat in een sector kennis toch meer van belang is dan in een niet- sector. Anderzijds heeft het onderzoek als doel om meer inzicht te krijgen in de motieven om voor een niet- functie te kiezen. Om deze motieven in perspectief te plaatsen is van belang om ook meer zicht te hebben op de motieven van degenen die wel voor een functie kiezen. Zowel een meer precies inzicht in de stromen als de motieven zijn belangrijke informatiebronnen voor het ontwikkelen van specifiek beleid en de ontwikkeling van 1

16 instrumenten die erop gericht zijn dat technisch afgestudeerden ook in de sector techniek werkzaam zijn. 1.2 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN Het onderzoek richt zich specifiek op de kwantitatieve beschrijving en achterliggende motieven van de instroom van technisch afgestudeerden in niet- functies. Deze centrale probleemstelling is door de opdrachtgever uitgewerkt in de volgende onderzoeksvragen: Wie zijn precies de schoolverlaters die na hun opleiding in een niet functie terecht komen? Welke opleiding en opleidingsniveau hebben ze? Verschilt het beeld van de uitstroom per regio en naar andere kenmerken? In hoeverre verschilt dit profiel van degenen die voor een functie kiezen? Waar komen deze schoolverlaters die kiezen voor een niet- functie in de niet-techniek terecht? Is er bijvoorbeeld sprake van een duidelijke afstroom naar bepaalde beroepen? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het kiezen voor een niet- functie in de niet-techniek? In hoeverre verschilt het oriëntatieproces op of niet- functies? Heeft het een positieve oorzaak dat mensen in een andere functie in de niet-techniek terecht komen, bijvoorbeeld dat het vooral te maken heeft met (regionale) loopbaanmogelijkheden? Is er sprake van negatieve ervaringen met het werken in de techniek? Bood de werkgelegenheid in de regio geen uitzicht op werk in de sector? Speelt een negatief beeld van het werken in de techniek een rol? In hoeverre verschillen de motieven van degenen die voor een niet- functie kiezen van degenen die voor een functie kiezen? 1.3 OPZET VAN HET ONDERZOEK Voor dit onderzoek maken we gebruik van twee bronnen: bestaande databestanden van schoolverlatersonderzoek onder mbo ers en hbo ers en een aanvullende enquête hierop. Bestaande schoolverlatersonderzoek Een van de onderzoeksactiviteiten is het benutten van bestaande schoolverlatersonderzoeken. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) verricht jaarlijks onderzoek onder schoolverlaters naar de overgang van school naar vervolgopleiding of arbeidsmarkt. De beschikbare relevante databestanden hebben betrekking op mbo-bol, mbo-bbl en hbo-voltijd, -duaal en -deeltijd, en zijn afkomstig van de BVE-monitor en de HBO-monitor. Er is geen informatie over het WO 1. In de uitkomsten die hieronder worden gepresenteerd, zijn de resultaten van de BVE-monitor en de HBO-monitor over twee jaren, te weten 2011 en 2012, samengevoegd. De monitor 2012 bevat de meting die eind 2012 is gehouden onder de gediplomeerde schoolverlaters 1 De Monitor Wetenschappelijk Onderwijs werd vanaf 2008 uitgevoerd door het IVA in Tilburg, in opdracht van de VSNU. 2

17 van het schooljaar 2010/2011, dat wil zeggen ongeveer anderhalf jaar na het voltooien van de opleiding. Het voordeel van deze databestanden is dat deze databestanden specifiek gericht zijn op de groep schoolverlaters. Een ander belangrijk voordeel is dat deze bestanden allerlei interessante kwalitatieve informatie bevatten, zoals bijvoorbeeld de loonhoogte en de mate van benutting van de kennis van de gevolgde opleiding in de huidige functie. Uit dit laatste leiden wij af in welke mate technici in niet- functies hun kennis benutten. Het lek is uiteraard het grootste in functies waarin men aangeeft dat men amper de kennis uit de opleiding benut. Het voordeel van dergelijke informatie is dat de ongenuanceerde tweedeling niet- versus functies omgezet wordt in een veel genuanceerder beeld. Aanvullende enquête Voor de aanvullende enquête is eveneens gebruik gemaakt van het schoolverlatersonderzoek dat door ROA wordt uitgevoerd. In het schoolverlatersonderzoek van ROA is gevraagd of men zou willen meewerken aan aanvullend onderzoek. Degenen die hier positief op hebben geantwoord, zijn benaderd voor ons onderzoek. In verband met de retrospectieve vraagstelling naar de motieven van de afgestudeerden was het wenselijk om het meest recente cohort uit het onderzoek te gebruiken. Dit zijn de afgestudeerden van het schooljaar Deze aanpak heeft een aantal voordelen: Directe toegang tot de doelgroep. Uit de bestanden kunnen eenvoudig schoolverlaters van het mbo en hbo worden geselecteerd die benaderd kunnen worden. Reeds beschikbare informatie van respondenten. Doordat de aanvullende dataverzameling heeft plaatsgevonden op een groep respondenten die in eerder stadium al andere vragen heeft beantwoord, is reeds veel informatie beschikbaar die niet nog eens hoefde te worden uitgevraagd. De aanvullende vragenlijst bevat de volgende onderwerpen: Naar wat voor type functies heeft men gezocht bij de overgang van school naar werk? Had men een voorkeur voor of niet- functies? Van welke wervingskanalen heeft men gebruik gemaakt (uitzendbureaus, Internet, UWV, open sollicitaties, vacaturesites (welke), informele contacten (welke))? Welke rol heeft de school gespeeld in het oriëntatieproces op een baan? Hoe makkelijk/moeilijk was het om geschikte functies te vinden? Hoe makkelijk/moeilijk was het om in aanmerking te komen voor een vacature? Hoe was het aanbod van functies die goed aansloten op de opleiding? Waren deze ook beschikbaar in de eigen regio? Hoe gemakkelijk was het om in aanmerking te komen voor deze functies? Waarom heeft men gekozen voor de huidige functie en werkgever (inhoud van het werk, salaris, arbeidsomstandigheden, carrièreperspectief, opleidingsmogelijkheden, reisafstand, etc.)? Wat zijn de toekomstplannen voor wat betreft het type functie (technisch versus niet-technisch) dat men wil vervullen? Beelden die men heeft van functies (relatieve salarishoogte, vies, mogelijkheden op de arbeidsmarkt, combineren werk en privé). Het veldwerk is uitgevoerd door DESAN middels een internet-enquête. DESAN is het veldwerkbureau dat ook de schoolverlatersonderzoeken voor het ROA uitvoert. Tabel 1.1 3

18 geeft de omvang van de bruto benaderde groep en de netto respons. In bijlage 3 geven we nog enkele nadere details van de samenstelling van de respons. Tabel 1.1 Omvang steekproef Hoofdgroep Bruto benaderde groep netto respons (aantallen) Netto respons (%) MBO techniek ,8% HBO-techniek ,8% Totaal ,4% 1.4 OPBOUW VAN HET RAPPORT Dit rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk werken we de probleemstelling en de geformuleerde onderzoeksvragen nader uit. Dit hoofdstuk beschrijft daarmee het kader waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. In hoofdstuk 3 wordt een nadere analyse uitgevoerd van de stromen vanuit de opleidingen in het mbo en hbo. We gaan daar niet alleen in op de huidige positie van afgestudeerden, maar behandelen tevens de verwachtingen die men op wat langere termijn heeft om in een of niet- functie te werken. Vervolgens (hoofdstuk 4) gaan we in op de motieven die bij de keuze voor een of niet functie een rol spelen. Daarna volgt een nadere beschrijving van het zoekproces naar een baan (hoofdstuk 5). 4

19 2 CONCEPTUEEL KADER 2.1 INLEIDING Het onderzoek richt zich specifiek op de kwantitatieve beschrijving en achterliggende motieven van de instroom van technisch afgestudeerden in niet- functies of functies. In dit hoofdstuk werken we twee elementen uit deze probleemstelling nader uit. Als eerste betreft dit de afbakening tussen techniek en niet-techniek. Ten tweede worden mogelijke motieven die een rol spelen bij de keuze voor of niet- functies nader uitgewerkt (2.3). 2.2 AFBAKENING EN ONDERVERDELING TECHNIEK GENUANCEERDE WERKELIJKHEID Er bestaat geen eenduidige definitie van het begrip techniek (zie Groeneveld e.a. Hiteq/Ecorys, 2007: p. 12, 21). Een traditionele omschrijving van techniek is het vervaardigen, ontwerpen en onderhouden van producten. Deze activiteiten worden van oudsher primair geassocieerd met de industrie. Maar techniek schuift meer en meer in andere door. Dit heeft verschillende achtergronden. In de eerste plaats is de industrie steeds meer activiteiten gaan uitbesteden. De bedrijven waaraan wordt uitbesteed worden lang niet altijd tot de industrie gerekend, ook al hebben deze activiteiten een geheel of gedeeltelijk technisch karakter. Een dergelijke verplaatsing van werkgelegenheid van de industrie naar andere is vaak ingegeven door efficiencyoverwegingen en hoeft niet nadelig te zijn voor de industrie. Verder wordt onder invloed van de ontwikkeling de afbakening tussen en niet activiteiten steeds moeilijker. Techniek neemt bijvoorbeeld een steeds belangrijkere plaats in de medische sector. Ook in de handel zijn veel mensen met een achtergrond werkzaam en gaat verkoop vaak samen met training en onderhoud. De landbouw krijgt ook steeds meer een industrieel karakter. Door deze ontwikkelingen ontstaan nieuwe beroepen (bijvoorbeeld op het gebied van domotica en human technology) met een gedeeltelijk of geheel technisch karakter die voor een belangrijk deel in niet-industriële worden uitgeoefend. Door deze ontwikkelingen komen er dus steeds meer (geheel of gedeeltelijk) banen in niet-industriële. Bovendien is van veel van dergelijke niet- moeilijk te definiëren of dit nu wel of niet een functie is. Een klassiek voorbeeld zijn commercieel- functies waarvoor productkennis zeer belangrijk is. Een ander voorbeeld zijn werkvoorbereiders waarin zowel een als administratieve component in het werk zit. Een deel van dergelijke niet- functies waarvoor kennis van techniek van belang blijft zijn ook binnen de zelf terug te vinden. Verondersteld mag worden dat als een technicus een niet- functie vervult in een sector dat zijn of haar kennis daar van belang zal zijn vanwege de aard van de activiteiten in het betreffende bedrijf. Daarom maken we evenals in de Monitor Arbeidsmarkt 2013 een onderscheid tussen niet- en niet-. vallen dan grotendeels samen met wat wel de nijverheid wordt genoemd, dat wil zeggen de industrie, de bouw en nutsbedrijven. Daarnaast delen we enkele specifieke als sector in: architecten- /ingenieursbureaus, speur- en ontwikkelingswerk en (industriële) vormgeving. Bij een dergelijke indeling blijven er echter de nodige die als grensgevallen kunnen worden gezien. Bijvoorbeeld de productie van media valt in 5

20 een dergelijke indeling niet onder de, terwijl hier wel ook de nodige technici werken. Een dergelijke genuanceerde werkelijkheid doet zich ook voor aan de opleidingenkant. Binnen de huidige SOI-indeling van het CBS ligt het voor de hand om hoofdcategorie techniek onder opleidingen mee te nemen. Voor de hoofdcategorie wiskunde/natuurwetenschappen/informatica is dit al minder duidelijk. Maar ook binnen hoofdcategorieën is de werkelijkheid genuanceerd. Zo zijn er opleidingen die een brede insteek hebben. In sommige snijvlak-opleidingen worden bijvoorbeeld opleidingen gecombineerd met elementen uit andere opleidingsdomeinen (zoals zorg of economie). Andersom geldt dat er uitgaande van de hierboven genoemde hoofdindeling diverse niet- opleidingen bestaan met een duidelijk component. Voorbeelden hiervan zijn leraren techniek, scheepsofficiersopleidingen waarin een sterk werktuigbouwkundig element zit, en opleidingen in de milieukunde die onder agrarisch onderwijs vallen. Behalve de specifieke richting kunnen ook andere kenmerken van opleidingen een rol spelen. Reeds eerder is gememoreerd dat denkbaar is dat op mbo-niveau de lagere niveaus meer problemen kunnen hebben om een functie te vinden in de techniek. Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat een meer precieze beschrijving van de stromen van groot belang is. Wanneer de uitstroom naar niet- functies geconcentreerd is in functies waarvoor denkbaar is dat techniek kennis daar toch een belangrijke rol speelt, is minder sprake van een lek, dan wanneer dit niet het geval is. Sowieso is van belang om meer precies te weten naar wat voor soort functies men uitstroomt als men kiest voor een niet- functie. Pas als men de concurrenten beter kent, is het makkelijker om beleid hierop te formuleren. Voorts geldt dat als de uitstroom naar niet- functies sterk geconcentreerd is bij bepaalde opleidingen, deze ook de eerst aangewezen opleidingen zijn om beleid op te concentreren GEBRUIKTE INDELINGEN De onderverdelingen in geval van opleiding, beroep en sector in technisch en niettechnisch volgen grotendeels de Monitor Arbeidsmarkt Het enige verschil betreft een andere versie van de code die de opleiding classificeert 2. Classificatie opleiding Opleiding, zowel niveau als richting, wordt in de ROA schoolverlatersonderzoeken aangegeven met een SOI-code (Standaard Onderwijsindeling). Het betreft hier de SOI 2003 indeling versie 2005/2006. De niveau-indeling van de SOI 2003 bestaat uit primair, secundair en hoger onderwijs. Voor mbo en hbo is het secundair en hoger onderwijs relevant. Het secundair onderwijs is verdeeld in een eerste en een tweede fase. Beide fases zijn verder verdeeld in drie niveaus: laag, midden en hoog. De opleidingsniveaus die in de ROA datasets onder mbo schoolverlaters voorkomen zijn: secundair onderwijs, eerste fase midden en tweede fase laag, midden en hoog. Deze niveaus komen grotendeels overeen met mbo-1, mbo-2, mbo- 3 en mbo-4. Voor het gebruikersgemak hanteren we daarom in de tabellen deze laatste benamingen. 2 De Monitor Arbeidsmarkt maakt gebruik van de SOI 2006 indeling, wij hanteren de SOI 2003 indeling. 6

21 Het hoger beroepsonderwijs is in drie fases verdeeld, waarbij alleen de eerste fase nog onderverdeeld is in laag, midden en hoog. De opleidingsniveaus die in de ROA datasets onder hbo schoolverlaters voorkomen zijn: hoger onderwijs, eerste fase laag en midden, en tweede fase. Het overgrote deel (97 procent) valt in de eerste fase midden, de hbo bachelor. De eerste fase laag is de Associate degree (Ad) of korte hbo opleiding. Binnen de SOI 2003 indeling wordt technisch onderwijs onderscheiden (in sector 35). Daarnaast beschouwen we, in navolging van de Monitor Arbeidsmarkt, de richting onderwijs in de wiskunde en natuurwetenschappen (sector 30) wel en informatica niet als opleiding. In tegenstelling tot de SOI 2006 indeling, bevat de SOI 2003 indeling geen hoofdrichting informatica. Computer en informatica is daarentegen een rubriek binnen rubrieksgroep elektrotechniek, onderdeel van de subsector technisch onderwijs zonder nadere differentiatie. Deze opleiding wordt niet meegenomen als opleiding. Een overzicht van de opleidingen staat in de bijlage 1. Enkele opleidingen hebben naast een puur variant ook een variant met een economische/administratieve en commerciële kant. Deze opleidingsvarianten worden aangeduid met de toevoeging econ/admin. Classificatie beroep Het beroep, inclusief niveau en richting, wordt weergegeven door de SBC-code (Standaard Beroepenclassificatie). De beroepen binnen de (hoofd-)richtingen exact (wiskunde, natuurwetenschappen) en technisch worden als technisch bestempeld in lijn met de Monitor Arbeidsmarkt. In onderstaande resultaten zijn in overeenstemming met de rapportages van ROA over deze gegevens 3 in het geval van overgang van mbo schoolverlaters naar werk personen met een huidige leerarbeidsovereenkomst (bbl) meegenomen. Dit betekent dat er onder de mbo-schoolverlaters personen zijn die als vervolgstap (weer) mbo-bbl volgen. Als we deze personen niet zouden meenemen heeft dit gevolgen voor de gevonden percentages; de grote lijnen worden hierdoor echter niet beïnvloed. In geval van de aanvullende vragenlijst konden mensen zelf aangeven of zij een technisch dan wel niet-technisch beroep hadden. Deze keuze hebben wij zoveel mogelijk gerespecteerd, ook om de interpretatie van de antwoorden zo helder mogelijk te houden. Echter in een aantal gevallen is hiervan afgeweken, bijvoorbeeld in ICT-gerelateerde functies die door de personen zelf als technisch werden aangeduid, maar door ons niet als technisch worden gezien. De resulterende beroepsclassificatie in technisch en niettechnisch is dus iets anders dan gehanteerd voor het ROA-schoolverlatersbestand. Werkvoorbereiders worden bijvoorbeeld aan de hand van de SBC-code (overwegend) niet als technisch beschouwd, terwijl degenen die deze functie hebben in de vragenlijst aangaven een technisch beroep te hebben. Classificatie sector De indeling in wordt weergegeven aan de hand van de SBI-code (Standaard Bedrijfsindeling). Het betreft hier de SBI2008 indeling op 2-digit niveau. Voor wordt dezelfde indeling gehanteerd als in de Monitor Arbeidsmarkt. 3 Zie bijvoorbeeld: ROA (2013), Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012, 7

22 Deze indeling is gebaseerd op het aandeel werkenden met een technisch beroep 4 op grond van CBS gegevens, dus op basis van de totale werkende beroepsbevolking 5. De volledige lijst met en niet- staat in bijlage MOTIEVEN Vanuit een economisch startpunt zou je verwachten dat afgestudeerden kiezen voor een functie waar de opbrengsten het hoogste zijn in verhouding tot de daartoe geleverde input (gewerkte uren). Salaris speelt dan een rol, maar uiteindelijk is bepalend wat de lifetime opbrengsten zijn. Uiteraard zijn deze grotendeels onbekend als men voor een bepaalde startfunctie kiest. De afgestudeerde kan echter wel een zeker beeld hebben van de carrière- en opleidingsmogelijkheden die gekoppeld zijn aan de startfunctie. Als deze gunstig zijn, kan dit een relatief laag startsalaris compenseren. De beelden die men hierover heeft, hoeven overigens niet overeen te komen met de werkelijkheid. Wanneer men bijvoorbeeld de verwachting heeft dat een functie in de industrie weinig perspectieven biedt omdat de industrie een krimpende sector is, gaat men voorbij aan de grote vervangingsvraag, maar ook de vraag hoe reëel deze angst voor verplaatsing is. Naast deze meer direct economische motieven, kan de schoolverlater ook een belangrijke waarde toekennen aan de aard van het werk. Wanneer functies geassocieerd worden met vuil, vies en zwaar werk, vermindert dit de aantrekkelijkheid 6. Een hogere beloning kan onvoldoende compensatie hiervoor zijn. Ook andere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden kunnen een rol spelen. Zo is het werken in deeltijd in grote delen van de industrie nog altijd vrij ongebruikelijk. Uit Volkerink e.a. (2010) bleek dat technisch opgeleide vrouwen relatief minder vaak terug te vinden zijn in een functie. Mogelijk speelt het gebrek aan flexibiliteit op dit soort aspecten een rol. In het bovenstaande is er nog vanuit gegaan dat vraag en aanbod elkaar weten te vinden. Het is echter maar de vraag hoe transparant vraag en aanbod voor elkaar zijn. Wanneer bijvoorbeeld schoolverlaters zich richten op andere zoekkanalen dan waar bedrijven gebruik van maken, blijft het aanbod van functies grotendeels verborgen. Schoolverlaters kunnen dan aanvankelijk wel in een functie willen werken, maar wanneer zij weinig vacatures kunnen vinden, kunnen ze alsnog voor een niet- functie kiezen. Hierbij speelt de school ook een rol die leerlingen informatie kan bieden over bedrijven waar men kan gaan werken en hoe men met deze bedrijven in contact kan komen. Een andere vorm waarin vraag en aanbod elkaar minder goed kunnen vinden, zijn regionale discrepanties. Sommige zijn sterk geconcentreerd in bepaalde regio s. Dit kan een reden zijn dat men alsnog voor een andere (niet-) functie kiest omdat men hiervoor niet hoeft te verhuizen of omdat deze minder reistijd met zich meebrengt Het aandeel werkenden met een technisch beroep in sector A is het aantal werkenden met een technisch beroep in sector A gedeeld door het totale aantal werkenden in sector A. Tot de werkende beroepsbevolking worden alle werkenden tussen 15 en 65 jaar gerekend met een baan van ten minste 12 uur per week. Een specifiek onderzoek over imago van techniek (De Koning e.a., 2010) laat zien dat deze beelden vrij breed voorkomen. 8

23 Hierboven komt een groot aantal mogelijke factoren naar voren die een rol kunnen spelen bij de keuze voor een (niet-) startfunctie. De bestaande gegevens uit de schoolverlatersonderzoeken van ROA bieden hierover informatie die we in secundaire analyses benutten, zoals de carrièreperspectieven en salarishoogte van startfuncties. Daarnaast is via de enquête extra informatie verzameld om het gehele spectrum van motieven en achtergronden in beeld te krijgen. Ten slotte is het belangrijk om te vermelden dat in dit onderzoek bewust de keuze is gemaakt om de vragen naar motieven niet alleen te stellen aan degenen die niet voor een functie hebben gekozen, maar ook te stellen aan degenen die wel voor een functie hebben gekozen. Door vergelijking van beide groepen kunnen de motieven van degenen die niet voor een functie hebben gekozen beter in perspectief geplaatst worden. Stel bijvoorbeeld dat bij ongeveer een kwart van degenen die een niet- functie kiezen de goede carrièreperspectieven een belangrijke rol voor deze keuze spelen. Een meer evenwichtige beoordeling van deze score kan pas gemaakt worden wanneer een soortgelijk motief ook is voorgelegd aan degenen die wel voor een functie hebben gekozen. Stel bijvoorbeeld dat ongeveer de helft van degenen die voor een functie hebben gekozen dit hebben gedaan vanwege de carrièreperspectieven, dan levert dit beleidsmatig een heel ander perspectief op dan wanneer slechts 10 procent een functie kiest omdat de carrièreperspectieven gunstig zijn. Pas wanneer het belang van de motieven van beide groepen met elkaar vergeleken worden, zijn evenwichtige beleidsconclusies mogelijk. 9

24 10

25 3 UITSTROOM EN VERWACHTE DOORSTROOM 3.1 INLEIDING In dit hoofdstuk gaan we in op de vraag waar gediplomeerde technisch opgeleide schoolverlaters na ongeveer 1,5 jaar werkzaam zijn. Hierbij hanteren we een vierdeling waarbij zowel rekening wordt gehouden met de functie (technisch of niet-technisch) en sector (technisch of niet-technisch). In paragraaf 3.2 beschrijven we deze stromen voor de verschillende typen onderwijs (mbo, hbo) die in het onderzoek zijn meegenomen. Vervolgens gaan we in paragraaf 3.3 in op een verdere detaillering van deze cijfers naar een aantal kenmerken, zoals regio, geslacht en etnische afkomst. Tevens wordt meer gedetailleerd beschreven vanuit welke opleidingen nu vooral een uitstroom naar niet functies plaatsvindt. Dat men in niet- functie werkt hoeft niet te betekenen dat men de kennis en vaardigheden uit deze functie niet benut. In paragraaf 3.4 wordt beschreven in hoeverre de discrepanties tussen opleiding en beroep in niet- functies groter zijn. Daarna volgt een aparte paragraaf 3.5 waarin gebruik wordt gemaakt van de aanvullende gegevens uit de enquête om na te gaan in wat voor type functie men zichzelf over 5 jaar ziet. Willen degenen in functies ook in functies blijven werken? Ten slotte volgen enkele conclusies (3.6). 3.2 UITSTROOM TECHNISCHE EN NIET-TECHNISCHE SCHOOLVERLATERS Tabel 3.1 geeft een overzicht van de arbeidsmarktsituatie van schoolverlaters met een en een niet- opleiding voor de twee onderwijsniveaus mbo en hbo. In geval van werk worden en niet- beroepen onderscheiden. In geval van geen werk is men werkloos of biedt men zich niet aan op de arbeidsmarkt. Van degenen die zich niet aanbieden op de arbeidsmarkt doen de meesten een vervolgopleiding. Dit laatste komt relatief vaker voor op mbo-niveau. Op hbo-niveau is er op dit gebied een opvallend verschil tussen en niet- opleidingen, waarbij schoolverlaters met een opleiding vaker een vervolgopleiding doen. Tabel 3.1 Uitstroombestemming schoolverlaters (arbeidsmarktstatus) functies Niet functies Niet aanbieden arbeidsmarkt Werkloos Totaal MBO opleiding 56,7% 25,5% 12,4% 5,5% opleiding 2,7% 75,4% 14,8% 7,1% Totaal 12,0% 66,8% 14,4% 6,8% HBO opleiding 56,0% 26,3% 12,5% 5,2% opleiding 3,5% 84,7% 5,8% 6,0% Totaal 8,2% 79,4% 6,4% 6,0%

26 Als we deze cijfers naar regio opsplitsen (tabellen niet bijgevoegd) dan valt op dat ten opzichte van het totale plaatje in geval van hbo-schoolverlaters de regio noord een hoger percentage schoolverlaters in de niet-techniek laat zien (30 procent), in combinatie met een hoger percentage niet aanbieden arbeidsmarkt en werkloos. Het vervolg van deze studie concentreert zich op de schoolverlaters die een baan hebben. Voor deze groep is het interessant om naast type functie ook de sector waarin men werkzaam is in de analyse te betrekken. Dit leidt tot een vierdeling in de uitstroomcategorieën van schoolverlaters die een baan hebben gevonden. De vierdeling wordt bepaald door het karakter van de functie (technisch en niet-technisch) en de sector (technisch en niet-technisch): niet niet-. Ruwweg zou verwacht mogen worden dat het technisch gehalte van een functie gemiddeld gesproken afneemt van de eerste categorie naar de vierde categorie. Bij de laatste groep (niet- niet- ) speelt kennis naar verwachting de minste rol in de huidige functie. Tevens geven de resulterende tabellen door de toevoeging van het sectorelement een indicatie van het succes van branches om specifieke groepen onder de technisch opgeleiden aan zich te binden. Tabel 3.2 Uitstroombestemming schoolverlaters met werk (beroep/sector) niet niet Totaal MBO opleiding 59,2% 10,3% 7,4% 23,1% opleiding 1,2% 2,2% 3,3% 93,3% Totaal 11,6% 3,6% 4,0% 80,8% HBO opleiding 54,9% 13,2% 13,4% 18,5% opleiding 1,6% 2,3% 6,8% 89,2% Totaal 6,2% 3,3% 7,4% 83,2% InTabel 3.2 tabel 3.2 is de vierdeling naar beroep en sector gehanteerd voor schoolverlaters met een opleiding en met een niet- opleiding, voor mbo en voor hbo. Voor beide opleidingsniveaus komen iets minder dan zeven van de tien schoolverlaters in een functie terecht. Van de schoolverlaters komen dus ruim drie van de tien personen in een niet- functie terecht. Vanuit het mbo kiest uiteindelijk 23 procent van de technisch geschoolden voor een niet-technisch beroep in een niet- sector. Vanuit het hbo is dat een kleine 19 procent, ook omdat hbo ers vaker voor een niet- functie in een sector kiezen (13 procent) dan mbo ers (7 procent). 12

27 Bij zowel mbo als hbo kunnen deze cijfers nog verder verbijzonderd worden naar typen (tabel 3.3). Bij de mbo-bbl is de doorstroom naar functies en veel sterker dan bij de bol. Ongeveer 87% van de schoolverlaters in de bbl werkt in een functie, terwijl dit bij de bol net iets meer dan 50% is. Bij het hbo zijn de verschillen beperkter. In de voltijd-variant stroomt ongeveer 65% in een functie. Bij hbo-duaal en hbo-deeltijd is dit ruim 75%. Ook bij deze laatste twee vormen treedt dus nog een afstroom naar niet- functies op van tussen de 20% en 25%. Tabel 3.3 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar geslacht niet niet Totaal MBO MBO-BOL 40,8% 10,8% 10,1% 38,1% 704 MBO-BBL 77,4% 9,7% 4,8% 8,0% 709 HBO HBO-voltijd 53,8% 12,3% 13,4% 20,5% HBO-deeltijd 58,1% 17,3% 13,5% 11,1% 289 HBO-duaal 60,9% 16,2% 13,0% 9,9% 284 HBO-totaal 54,9% 13,2% 13,4% 18,5% Hoe verhouden deze cijfers zich nu tot de Monitor Arbeidsmarkt 2013? In de Monitor Arbeidsmarkt van 2013 komt 42% van de werkende schoolverlaters met een opleiding terecht in een niet-technisch beroep. Om na te gaan hoe dit zich verhoudt tot bovenstaande cijfers is eerst van belang om in te gaan op de wijze waarop in de monitor de cijfers zijn vastgesteld. - In de Monitor Arbeidsmarkt worden vmbo ers (voor zover men een jaar later een baan heeft) meegenomen, terwijl het onderhavige rapport zich concentreert op mbo en hbo 7. In een aparte tabel in de Monitor blijkt dat het voor het vmbo om een relatief grote groep gaat Dit zijn de twee opleidingsniveaus die als beroepsopleiding gezien kunnen worden waarbij de binding met het beroep het sterkste is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het vaste belang van de stage of beroepspraktijkvorming in de opleiding van hbo en mbo. Naar verwachting zullen deelnemers aan mbo en hbo vooraf ook een duidelijker beroepsbeeld hebben dan degenen met een vmbo-opleiding. In dit rapport gaan we dus na in hoeverre ondanks de binding met het beroep en de praktijk in mbo en hbo, toch een uitstroom naar niet- functies en plaatsvindt. Bijna de helft van de werkzame schoolverlaters (7 duizend van de 15 duizend) heeft een opleidingsniveau Vmbo/mavo/mbo-1. Omdat het bij mbo-1 om een relatief kleinere groep binnen het mbo gaat, wordt deze groep van 7 duizend naar verwachting voor een belangrijk gevormd door vmbo ers. 13

28 - De bbl-leerweg binnen het mbo wordt niet als een opleiding gezien waarna nog gemeten wordt in hoeverre men in de techniek werkt 9. - Wat betreft het hbo richt de monitor zich op voltijdonderwijs, waarmee dus hboduaal en hbo-deeltijd buiten beschouwing worden gelaten. - In de Monitor arbeidsmarkt wordt ook het WO meegenomen. Het gewicht hiervan in de uitkomsten is kleiner 10. Het uitstroomcijfers uit de monitor is daarmee het meest direct te vergelijken met die voor mbo-bol en hbo-voltijd. Hierboven zagen we dat in bovenstaande cijfers de uitstroom naar niet- functies voor deze onderwijssoorten respectievelijk 48% en 34% is. Zeker de combinatie hiervan ligt in dezelfde orde van grootte als de 42% uit de monitor. Bovenstaande cijfers bieden daarnaast nog aanvullende informatie voor vormen in mbo en hbo die niet zijn meegenomen, waarvan met name de mbo-bbl in kwantitatieve zin voor techniek belangrijk is. Belangrijkste bevindingen Zeventig procent van de werkende schoolverlaters in mbo en hbo met een opleiding kiest voor een functie, de overige dertig procent komt in een niet functie terecht. Deze functies kunnen zowel in als in niet voorkomen. Van de werkende schoolverlaters met een mbo-opleiding komt uiteindelijk 23 procent in een niet- functie in een niet sector terecht. In geval van een hbo-opleiding is dit 19 procent. Binnen het mbo is er een belangrijk verschil tussen mbo-bol en mbo-bbl. In de mbo-bbl variant stroomt maar liefst 87% door naar een functie, terwijl dit bij de mbobol maar net meer dan 50% is Wij leiden dit af uit het volgende. De relevante tabel uit de Monitor heeft betrekking op werkzame schoolverlaters en een werkzame schoolverlater is gedefinieerd als iemand die een voltijd opleiding heeft afgerond en een jaar later werkzaam is. Tevens wordt aangegeven dat huidige bbl ers zijn opgenomen in de groep werkzame schoolverlaters. Iemand die vanuit het vmbo in de bbl is ingestroomd wordt meegeteld als werkzaam (mits men langer dan 1 jaar geleden is uitgestroomd uit het vmbo). Dit alles lijkt te betekenen dat uitstroom uit de bbl niet als schoolverlaten wordt gezien (men werkt immers al; het meetmoment van schoolverlaten is dus eerder als men de bbl instroomt). Dat de analyse van mbo ers in de Monitor zich op de bol concentreert spoort met twee andere cijfers in de monitor. Ten eerste het relatieve gewicht van de aantallen opgeleiden in het mbo per niveau. Bij niveau 4 zijn de aantallen groter dan bij niveau 2 en 3. Dit is kenmerkend voor de bol. Als de bbl zou zijn meegenomen zouden de verhoudingen anders liggen omdat hier juist niveau 2 en 3 een belangrijke rol spelen. Ten tweede spoort het feit dat de bbl niet is meegenomen als opleiding met feit dat het vmbo een groot gewicht heeft. Bij personen die in de bbl zitten, wordt dan wat betreft de link met een opleiding immers naar de voorafgaande stap gekeken, wat voor een belangrijk deel vmbo zal zijn. In de toelichtende tabel bevinden 2 duizend van de 15 duizend werkzame schoolverlaters zich op masterniveau. 14

29 3.3 PERSOONSKENMERKEN EN BESTEMMING In deze paragraaf brengen we de stromen van schoolverlaters in kaart, waarbij zo gedifferentieerd mogelijk gekeken wordt naar de invloed van persoonskenmerken op de uitstroombestemming. De volgende persoonskenmerken komen aan de orde: opleidingsachtergrond (richting en niveau), regio, geslacht, gemiddeld examencijfer en etniciteit. Opleiding Welke opleidingen kennen de meeste doorstroom naar niet- beroepen in niet-? Vooral bij de volgende opleidingen 11 is er een hoog percentage dat in een niet-technisch beroep in een niet- sector terecht komt. In geval van hbo: media communicatie, grafische techniek (overig en algemeen), biologie en wiskunde. In het geval van mbo zijn dit: interieurverzorging, schilderen en decoreren, textiel leerverwerking, grafische techniek overig en algemeen, metselen en stukadoren 12 en drukvormvervaardigingstechniek. Tabel 3.4 Opleidingen met meeste uitstroom naar niet- niet in absolute aantallen (mbo) niet- opleiding totaal man vrouw % vrouw % vrouw in opleiding totaal % 18% mbo-4: drukvormvervaardigingstechniek % 59% mbo-4: techniek overig % 4% mbo-4: interieurverzorging % 89% mbo-4: interieurverzorging (met econ/admin) % 37% mbo-4: metselen en stukadoren % 80% mbo-2: meubels maken en timmeren % 6% mbo-4: textiel, leerverwerking % 100% mbo-4: bouwkunde overig en algemeen % 9% mbo-4: grafische techniek overig en algemeen (met econ/admin) % 54% mbo-3: drukvormvervaardigingstechniek % 32% mbo-4: scheikunde % 39% mbo-4: schilderen en decoreren % 100% mbo-2: voedings- en genotmiddelen meelproducten % 28% mbo-2: voedings- en genotmiddelen overig en onbenoemd % 59% mbo-3: weg en waterbouwkunde % 0% mbo-4: fijnmechanische techniek % 38% Zie bijlage 1 voor de context van deze opleidingen en een toelichting op enkele benamingen. Dit betreft de opleiding metselen en stukadoren op mbo-4 niveau. De opleiding op mbo-2 niveau heeft juist een heel laag percentage dat in een niet-technisch beroep in een niet sector terecht komt. 15

30 Tabel 3.5 Opleidingen met meeste uitstroom naar niet- niet in absolute aantallen (hbo) niet opleiding totaal man vrouw % vrouw % vrouw in opleiding totaal % 13% elektrische energietechniek % 2% bouwkunde overig en algemeen % 16% werktuigbouwkunde overig en algemeen (tekenaars, constructeurs) % 3% techniek overig % 31% weg- en waterbouwkunde % 4% wiskunde en natuurwetenschappen overig % 32% scheikunde % 32% media communicatie (Ad/kort hbo) % 73% biologie % 47% grafische techniek overig en algemeen % 15% bouwkunde overig en algemeen % 16% voertuigbouwkunde % 0% grafische techniek overig en algemeen (met econ/admin) % 67% vliegtuigbouwkunde % 6% fysische techniek % 14% Tabel 3.4 laat zien bij welke mbo-opleidingen de absolute aantallen uitstroom naar niet beroepen in niet- het grootst zijn (de cijfers met betrekking tot geslacht worden verderop besproken). Tabel 3.5 bevat de hbo-opleidingen met de grootste absolute aantallen aan uitstroom naar niet- beroepen in niet-. Voor een deel van deze opleidingen is het ook min of meer logisch dat een aanzienlijk deel van de schoolverlaters in een niet- functie terecht komt of in een niet sector gaat werken. Denk bijvoorbeeld aan de link van drukvormvervaardigingstechniek, mediacommunicatie en grafische techniek met uitgeverijen, reclamebureaus, maar ook met ICT-functies. Interieurverzorging en textielen leerverwerking hebben bijvoorbeeld een link met de detailhandel en verkoopfuncties Opleidingsniveau Voor schoolverlaters met een opleiding binnen het mbo lijkt te gelden dat hoe hoger het onderwijsniveau, hoe vaker men in beroepen terecht komt, met uitzondering van mbo-4, waar juist relatief veel personen in een niet-technisch beroep komen. In tabel 3.6 is voor technisch opgeleiden van het mbo per opleidingsniveau de uitstroombestemming weergegeven. Het mbo-4 niveau, waar men niet alleen vaker in niet- functies terecht komt, maar daarbinnen ook veel vaker in niet-, geeft een duidelijk ander beeld dan de andere drie niveaus. 13 Dit kan grotendeels 13 Dit blijft ook zo als bbl ers niet in de analyse worden meegenomen. 16

31 verklaard worden door het duidelijk hogere percentage vrouwen in mbo-4 (28% tegen 7 tot 10% in de andere mbo niveaus). Tabel 3.6 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar opleidingsniveau (mbo) niet niet Totaal MBO mbo-1 56,1% 12,1% 18,2% 13,6% 66 mbo-2 68,6% 12,1% 5,3% 14,0% 379 mbo-3 77,8% 9,9% 2,6% 9,6% 343 mbo-4 43,5% 9,1% 10,2% 37,1% 625 Regio De uitstroombestemming naar beroep en sector van technisch opgeleiden uit het mbo kent weinig verschillen tussen de regio s, zie tabel 3.7. Technisch opgeleiden uit het hbo laten wel regionale verschillen in bestemming zien. In het westen en vooral in het noorden komen relatief veel schoolverlaters in niet- niet- terecht. In het oosten kiezen juist relatief veel schoolverlaters voor een functie in een sector. Tabel 3.7 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar regio niet niet Totaal MBO Noord 58,0% 12,7% 9,3% 20,0% 150 Oost 60,8% 8,2% 8,5% 22,6% 319 West 57,6% 9,9% 7,2% 25,3% 597 Zuid 60,8% 11,8% 6,1% 21,3% 347 HBO Noord 50,0% 11,2% 11,2% 27,7% 242 Oost 59,0% 12,9% 16,5% 11,6% 683 West 52,8% 13,8% 12,2% 21,2% Zuid 56,2% 13,1% 13,2% 17,5%

32 Geslacht Er is een groot verschil in de uitstroombestemming tussen mannen en vrouwen. Tabel 3.8 laat zien dat technisch opgeleide vrouwen minder vaak in een functie stromen, maar dat dit vooral komt doordat ze minder vaak in stromen. De instroom in functies buiten de is bij vrouwen vergelijkbaar, in het hbo relatief zelfs nog iets hoger dan bij mannen. Ook bij de niet- functies geldt dat vrouwen veel sterker in niet- instromen dan mannen. Uiteindelijk stroomt in het hbo ruim 70% van de mannen door naar een sector, terwijl dit bij de vrouwen iets meer dan 50% is. In het mbo is de situatie nog een stuk ongelijker: hier stroomt bijna 75% van de mannen door naar een sector, tegenover slechts zo n 23% van de vrouwen. Tabel 3.8 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar geslacht niet niet Totaal MBO Mannen 67,9% 10,3% 6,6% 15,2% Vrouwen 11,4% 10,0% 11,9% 66,7% 219 Totaal 59,2% 10,3% 7,4% 23,1% HBO Mannen 57,1% 13,0% 13,5% 16,4% Vrouwen 39,4% 14,0% 12,6% 34,0% 350 Totaal 55,0% 13,1% 13,3% 18,6% Bij het mbo speelt bij de verschillen tussen mannen en vrouwen het verschil tussen bbl en bol een belangrijke rol. Bij de bbl is de doorstroom naar functies en namelijk veel sterker dan bij de bol. Tegelijkertijd geldt dat vrouwen juist relatief minder sterk in de bbl zijn te vinden. Binnen de bbl stroomt maar liefst 87% naar een technisch beroep, terwijl dit bij de bol iets meer dan 50% is. Het aandeel vrouwen binnen de bbl is echter slechts 4,5%, terwijl dit bij de bol meer dan een kwart is. Dit is een deel van de verklaring, maar de verschillen zijn hier zeker niet geheel op terug te voeren. Ook binnen bol en bbl treden nog duidelijke verschillen op naar uitstroombestemming. Binnen de bol stroomt 65% van de mannen naar een functie uit (zie tabel 3.9), terwijl dit bij de vrouwen ongeveer 15% is. Ook binnen de bbl zijn er verschillen naar geslacht. Het gaat bij vrouwen in de bbl overigens om een klein aantal waarnemingen, doordat vrouwen relatief weinig aan deze vorm van opleiding deelnemen. 18

33 Tabel 3.9 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar mbo bol en mbo bbl niet niet Totaal MBO BOL Mannen 52,6% 12,4% 9,9% 25,1% 517 Vrouwen 8,0% 6,4% 10,7% 74,9% 187 Totaal 40,8% 10,8% 10,1% 38,1% 704 MBO BBL Mannen 79,6% 8,7% 4,1% 7,5% 677 Vrouwen 31,3% 31,3% 18,8% 18,8% 32 Totaal 77,4% 9,7% 4,8% 8,0% 709 MBO totaal Mannen 67,9% 10,3% 6,6% 15,2% Vrouwen 11,4% 10,0% 11,9% 66,7% 219 Totaal 59,2% 10,3% 7,4% 23,1% Een deel van het verschil in uitstroombestemming tussen mannen en vrouwen zou ook verklaard kunnen worden op grond van de veronderstellingen dat parttime banen in de techniek minder gangbaar zijn en dat vrouwen vaker voor parttime werk kiezen. Tabel 3.10 laat zien dat de verschillen tussen mannen en vrouwen in geval van fulltime banen inderdaad kleiner is en dat men bij fulltime banen vaker in functies belandt. Er blijft echter ook binnen fulltime banen (en binnen parttime banen) een tamelijk groot verschil tussen de uitstroombestemmingen van mannen en vrouwen bestaan. De relatieve voorkeur van vrouwen voor parttime banen kan dus een deel van het verschil verklaren, maar zeker niet alles. 19

34 Tabel 3.10 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar geslacht en omvang dienstverband niet niet Totaal MBO Fulltime baan Mannen 76,1% 10,8% 5,9% 7,1% 897 Vrouwen 25,8% 21,0% 12,9% 40,3% 62 Parttime baan Mannen 45,5% 8,0% 9,4% 37,1% 213 Vrouwen 5,7% 4,9% 10,7% 78,7% 122 HBO Fulltime baan Mannen 61,0% 13,2% 13,8% 12,0% Vrouwen 45,4% 15,0% 13,8% 25,8% 240 Parttime baan Mannen 35,2% 10,2% 9,2% 45,4% 293 Vrouwen 29,2% 13,5% 10,1% 47,2% 89 De uitsplitsing naar type baan is in tabel 3.11 op een andere manier geordend om te laten zien dat parttime banen van technisch opgeleiden duidelijk minder vaak voorkomen in. Nu kan het ook zo zijn dat er relatief veel vrouwen voor niet- niet kiezen omdat vrouwen vaker opleidingen volgen waarin deze keuze relatief vaak gemaakt wordt, ook door mannen, omdat deze opleidingen daartoe meer mogelijkheden bieden of omdat er juist minder vraag naar is vanuit. De gegevens in de tabellen 3.4 en 3.5 suggereren dat dit ook deels het geval is. Het aandeel vrouwen in de mbo-opleidingen die de hoogste uitstroom kennen naar niet niet- is veelal hoog. Neem bijvoorbeeld de mbo-4 opleiding drukvormvervaardigingstechniek. In deze opleiding is ongeveer 60% vrouw en ook het aandeel vrouwen in de uitstroom uit de techniek is in dezelfde orde van grootte, wat betekent dat mannen en vrouwen met deze opleiding in dezelfde mate uit de techniek stromen. 14 In het geval van de mbo-4 opleiding interieurverzorging (met economisch/administratief onderwijs) stromen daarentegen meer vrouwen uit de techniek dan op grond van het aandeel vrouwen in de opleiding verwacht mag worden. Ook in de hbo-opleidingen die de hoogste uitstroom kennen uit de techniek is het aandeel vrouwen vaker hoger dan gemiddeld (het gemiddelde is 13 procent). In deze opleidingen is het aandeel vrouwen in de uitstroom uit de techniek in veel gevallen net wat hoger dan het aandeel vrouwen in de opleiding 14 Zodat dus niet geldt dat de opleiding drukvormvervaardigingstechniek een hoge uitstroom kent omdat veel vrouwen de opleiding volgen. 20

35 Tabel 3.11 Fulltime en parttime banen van technisch opgeleiden naar functie en sector Fulltime baan Parttime baan Totaal MBO Mannen 87,6% 12,4% 780 Vrouwen 69,6% 30,4% 23 Totaal 87,0% 13,0% 803 niet- Mannen 85,1% 14,9% 114 Vrouwen 68,4% 31,6% 19 Totaal 82,7% 17,3% 133 Mannen 72,6% 27,4% 73 Vrouwen 38,1% 61,9% 21 Totaal 64,9% 35,1% 94 niet Mannen 44,8% 55,2% 143 HBO Vrouwen 20,7% 79,3% 121 Totaal 33,7% 66,3% 264 Mannen 92,8% 7,2% Vrouwen 80,7% 19,3% 135 Totaal 91,7% 8,8% niet- Mannen 90,5% 9,5% 315 Vrouwen 75,0% 25,0% 48 Totaal 88,4% 11,6% 363 Mannen 91,7% 8,3% 325 Vrouwen 78,6% 21,4% 42 Totaal 90,2% 9,8% 367 niet Mannen 66,2% 33,8% 393 Vrouwen 59,6% 40,4% 104 Totaal 64,8% 35,2% 497 Gemiddeld examencijfer Technisch geschoolden met een mbo-opleiding die een gemiddeld examencijfer hebben van een 7 of lager kiezen relatief vaker voor een functie in een sector dan degenen met een gemiddeld examencijfer van 7,5 of hoger, zie tabel Deze laatste groep heeft dan weer vaker een niet- functie in een niet- sector. Het gemiddeld examencijfer van technisch geschoolden in het hbo lijkt minder verband te hebben met het type functie en sector waarin men komt te werken. Het deel dat in een functie in een sector terecht komt schommelt tussen de 50 en 60%, terwijl voor de meeste examencijfers tussen de 17 en 21% gaat werken in een 21

36 niet- functie in een niet- sector. Uitzondering is de groep met een 6 als gemiddeld examencijfer. Hiervan is een groter deel (27%) terecht gekomen in een niet- functie in een niet- sector. Door het relatief kleine aantal in deze groep is het echter niet uit te sluiten dat dit toeval is. Tabel 3.12 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar gemiddeld examencijfer niet niet Totaal MBO 6 71,4% 0,0% 3,6% 25,0% 28 6,5 65,7% 7,9% 7,9% 18,6% ,1% 10,2% 7,3% 18,4% 510 7,5 55,0% 11,0% 6,7% 27,4% ,0% 10,6% 8,8% 26,5% 226 8,5 en hoger 50,0% 11,4% 10,0% 28,6% 70 HBO 6 50,0% 11,4% 11,4% 27,1% 70 6,5 60,0% 10,0% 9,5% 20,5% ,9% 14,2% 12,9% 17,0% ,5 55,2% 13,2% 13,9% 17,7% ,7% 11,1% 15,6% 19,7% 559 8,5 en hoger 52,2% 15,2% 14,3% 18,3% 224 Etniciteit Op grond van de gegevens in tabel 3.13 kunnen we concluderen dat etniciteit (vrijwel) geen invloed heeft op de uitstroombestemming. Alleen bij hbo-geschoolden zijn allochtonen in functies relatief iets vaker werkzaam in niet-. 22

37 Tabel 3.13 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar etniciteit niet niet Totaal MBO Autochtone herkomst 59,0% 10,7% 7,2% 23,1% Allochtone herkomst 60,9% 6,6% 9,3% 23,2% 151 HBO Autochtone herkomst 56,2% 12,5% 13,5% 17,8% Allochtone herkomst 52,1% 18,6% 11,0% 18,3% 263 Belangrijkste bevindingen Vrouwelijke technici kiezen (veel) vaker voor een functie buiten de techniek, dat wil zeggen voor een niet- functie in een niet- sector. Vooral binnen het mbo is het verschil tussen vrouwen en mannen groot. Een deel van het verschil kan verklaard worden door de voorkeur van vrouwen voor parttime banen, die in de techniek minder aanwezig zijn. Ook kan een deel van het verschil verklaard worden door de keuze van opleiding; vrouwen kiezen vaker voor opleidingen met een hoger percentage uitstroom uit de techniek, zoals drukvormvervaardigingstechniek (mbo) of wiskunde en natuurwetenschappen (hbo). Tevens speelt een belangrijke rol dat vrouwen nauwelijks voor de bbl-variant in het mbo kiezen, terwijl juist bij deze variant de uitstroom naar techniek hoog is. hbo-schoolverlaters in het noorden van het land werken vaker buiten de techniek, in het oosten van het land juist vaker binnen de techniek. 3.4 DISCREPANTIES TUSSEN OPLEIDING EN BEROEP In deze paragraaf onderzoeken we in welke mate schoolverlaters, in en niet- functies en in en niet-, gebruik maken van hun vooropleiding. Specifiek wordt ingegaan op de aansluiting van de functie aan de opleiding, de benutting van kennis en vaardigheden door de werkgever en de door de werkgever vereiste opleidingsrichting. Aansluiting functie op/met opleiding De schoolverlaters worden gevraagd naar hoe zij de aansluiting van hun huidige functie aan de door hen gevolgde opleiding ervaren. De resultaten met betrekking tot schoolverlaters met een opleiding staan vermeld in tabel Voor mbo-geschoolden is de aansluiting met de opleiding in geval van en in niet- vrijwel gelijk; ruim 80 procent geeft aan een voldoende tot goede aansluiting te hebben. De aansluiting in geval van niet- is al wat minder, in ruim 30 procent 23

38 van de gevallen is de aansluiting matig tot slecht, en ook het aantal goede aansluitingen is duidelijk minder dan in functies. De aansluiting is het minst in geval van niet niet-. Meer dan de helft geeft aan dat de aansluiting matig tot slecht is. Tabel 3.14 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar aansluiting functie aan opleiding niet niet Totaal MBO Slecht 4,7% 7,9% 12,4% 31,1% 11,3% Matig 15,2% 10,7% 18,6% 20,6% 16,2% Voldoende 45,8% 42,1% 49,5% 31,1% 42,5% Goed 34,3% 39,3% 19,6% 17,1% 30,1% Totaal HBO Slecht 2,7% 2,2% 4,1% 22,0% 6,2% Matig 15,6% 19,5% 17,2% 20,1% 17,1% Voldoende 48,4% 45,1% 48,2% 35,7% 45,7% Goed 33,3% 33,1% 30,5% 22,2% 31,0% Totaal De situatie voor hbo-schoolverlaters is enigszins vergelijkbaar, zij het dat de verslechtering van de aansluiting bij minder beroepen minder groot is. De aansluiting in geval van niet- is hier duidelijk beter dan voor de mbo-schoolverlaters en vergelijkbaar met de aansluiting van functies. Pas bij niet- niet- is de aansluiting aan de opleiding duidelijk minder, met ruim 40% matig tot slechte aansluitingen. De tabellen 3.15 en 3.16 laten zien welke beroepen het meest voorkomen onder respectievelijk mbo en hbo technisch geschoolden in een niet-technisch beroep in een niet- sector. Daarbij is aangegeven hoe diegenen de aansluiting van hun functie aan hun opleiding ervaren. Zoals aan het begin van dit hoofdstuk opgemerkt, zijn dit functies die men ongeveer anderhalf jaar na het voltooien van de opleiding bekleedt. 24

39 Tabel 3.15 Meest voorkomende beroepen van werknemers in niet- beroepen in niet- (mbo) Aansluiting functie aan opleiding Beroep* slecht matig voldoende goed totaal %voldoende/goed Alle niet- beroepen % Winkelbediende, markt-/straatverkoper (l) % Grafisch-/reclame-/decorontwerper (m) % Kelner/serveerster (l) % Glazenwasser/interieurverzorger (e) % Buffet-, barbediende (e) % Postbesteller (l) % Laders, lossers, magazijnknechten (e) % Vakkenvuller winkel/garderobejuffrouw (e) % * Beroepsniveau tussen haakjes: e = elementair; l = lager; m = middelbaar; h = hoger. Tabel 3.16 Meest voorkomende beroepen van werknemers in niet- beroepen in niet- (hbo) Aansluiting functie aan opleiding Beroep* slecht matig voldoende goed totaal % voldoende/goed Alle niet- beroepen % Informatieanalist/systeemprogrammeur (h) % Winkelbediende, markt-/straatverkoper (l) % Commercieel medewerkers (h) % Grafisch-/reclame-/decorontwerper (m) % Systeemanalist/-ontwerper (h) % Systeem-/netwerkbeheerder (m) % Medisch analist (h) % Productieplanner, logistiek medewerker (h) % * Beroepsniveau tussen haakjes: e = elementair; l = lager; m = middelbaar; h = hoger. Bij de mbo-schoolverlaters valt op dat in de gebruikte classificatie deze beroepen veelal elementaire en lagere beroepen zijn. Slechts één beroep is van middelbaar niveau, namelijk grafisch-/reclame-/decorontwerper. Als we kijken naar het deel van de werknemers dat deze beroepen ondanks het lage of niet-aanwezige gehalte toch voldoende vinden aansluiten bij hun opleiding, dan zien we dat naar verwachting het middelbare beroep grafisch-/reclame-/decorontwerper het hoogst scoort, maar dat ook beroepen als barbediende, winkelbediende en vakkenvuller door meer dan de helft van de uitoefenaars als minimaal voldoende worden gekarakteriseerd. Ook onder hbo-geschoolden in niet- beroepen in niet- zitten nog relatief veel winkelbedienden (waarvan toch nog 44 procent aangeeft de aansluiting met de opleiding voldoende tot goed te vinden). Verder bevinden zich onder de meest voorkomende beroepen in dit geval meer logische beroepen voor technisch geschoolden 25

40 zoals een aantal ICT-gerelateerde functies met wisselende score voor aansluiting aan de opleiding, grafisch ontwerper en medisch analist. Opleidingsniveau vereist door werkgever De schoolverlaters is gevraagd naar het door de werkgever vereiste (opleidings-)niveau in relatie tot hun eigen niveau in geval van hun huidige functie. Dit geeft een indicatie van de mate van benutting van kennis en vaardigheden van de werknemers door de werkgevers. De resultaten met betrekking tot schoolverlaters met een opleiding staan vermeld in tabel Tabel 3.17 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar niveau vereist door werkgever niet niet Totaal MBO Vereist niveau is lager 28,6% 25,2% 34,0% 59,2% 35,6% hetzelfde 60,6% 65,0% 54,4% 32,3% 54,2% hoger 10,8% 9,8% 11,7% 8,5% 10,3% Totaal HBO Vereist niveau is lager 14,3% 18,1% 11,6% 35,9% 18,4% hetzelfde 84,2% 79,3% 86,9% 60,7% 79,6% hoger 1,5% 2,7% 1,5% 3,4% 2,0% Totaal De werknemers met een mbo opleiding in niet- beroepen geven vaker aan dat het vereiste niveau in hun functie verschilt van hun eigen niveau dan degenen in beroepen. In de meeste gevallen betekent dit een lager vereist niveau. De grootste discrepanties komen voor bij werknemers met niet- niet. Bij hbo-opgeleiden is de discrepantie tussen vraag en aanbod kleiner: er wordt minder vaak een lager of hoger niveau vereist. Daarnaast komen de verschillen in benutting door de werkgever over de verschillende uitstroombestemmingen pas tot uitdrukking bij niet niet-. De benutting van technisch geschoolden in niet- functies binnen is, gemeten naar vereist niveau, minstens zo goed als in functies. Opleidingsrichting vereist door werkgever Naast het vereiste niveau is er ook gevraagd naar de vereiste opleidingsrichting. Welke richting stelde de werkgever verplicht met betrekking tot de huidige functie? Tabel 3.18 geeft de resultaten met betrekking tot schoolverlaters met een opleiding. 26

41 Tabel 3.18 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar vereiste opleidingsrichting niet niet Totaal MBO Uitsluitend eigen richting 42,8% 41,5% 28,7% 13,9% 35,0% Eigen of verwante richting 40,9% 40,8% 36,6% 16,8% 35,0% Geheel andere richting 3,0% 3,5% 7,9% 8,2% 4,6% Geen specifieke richting 13,3% 14,1% 26,7% 61,1% 25,3% Totaal HBO Uitsluitend eigen richting 30,8% 24,9% 18,3% 9,6% 24,5% Eigen of verwante richting 63,9% 64,5% 65,6% 45,6% 60,9% Geheel andere richting 1,4% 0,5% 2,3% 7,5% 2,5% Geen specifieke richting 3,9% 10,1% 13,7% 37,3% 12,1% Totaal Zoals eerder aangegeven speelt kennis naar verwachting bij de laatste groep (niet- niet- ) de minste rol in de huidige functie. Toch geeft nog 30 procent van de mbo-geschoolden en meer dan de helft van de hbogeschoolden in die groep aan dat de vereiste opleidingsrichting de eigen of verwante richting betreft. 15 Dit is wel duidelijk minder dan het geval is bij functies, waarbinnen in ruim 80 procent (mbo) of ruim 90 procent (hbo) van de gevallen de vereiste opleidingsrichting de eigen of verwante richting is. Bij beide opleidingsniveaus, mbo en hbo, is relatief weinig sprake van een vereiste opleidingsrichting in een geheel andere richting. Is er geen sprake van de eigen of verwante richting, dan is er meestal geen specifieke richting vereist. Deze functies waarin geen specifieke richting wordt vereist komen vooral veel voor buiten de techniek. Ook hier komt het beeld naar voren dat de betrokken functies buiten de techniek gemiddeld genomen minder goed aansluiten bij de gevolgde opleiding. Reden voor functie die niet bij opleiding past Interessant is om te zien welke reden wordt aangegeven in geval de functie niet bij de opleiding aansluit. Hierover is een vraag in het schoolverlatersonderzoek opgenomen. Tabel 3.19 laat deze redenen zien voor zowel als niet- mboschoolverlaters. De keuze was tussen te weinig werk, niet voldoende te verdienen of een andere (niet gespecificeerde) reden. 15 Andersom, dus bij niet-technisch opgeleiden in een functie in een sector, is dit nog meer, ruim 55 procent in geval van mbo-geschoolden en ruim 70 procent in geval van hbo-geschoolden. 27

42 Tabel 3.19 Reden voor functie die niet bij opleiding past, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) niet niet Totaal MBO techniek Te weinig werk in eigen vakgebied In eigen vakgebied is niet voldoende te verdienen 24,2% 17,4% 28,6% 29,8% 27,3% 8,3% 0% 0% 3,7% 4,5% Andere reden 67,5% 82,6% 71,4% 66,5% 68,2% Totaal MBO niet-techniek Te weinig werk in eigen vakgebied In eigen vakgebied is niet voldoende te verdienen 34,4% 20,8% 35,3% 27,0% 27,4% 12,5% 9,4% 5,9% 4,0% 4,3% Andere reden 53,1% 69,8% 58,8% 69,0% 68,2% Totaal Voor schoolverlaters is de verdienmogelijkheid geen belangrijke reden om een niet- functie aan te nemen die niet bij de opleiding past. schoolverlaters geven wat vaker aan dat salaris de reden is om te kiezen voor een functie die niet aansluit bij de genoten opleiding. Te weinig werk is voor ongeveer 30 procent van de schoolverlaters de reden voor een niet- functie die niet bij de opleiding past. Twee derde heeft een andere reden. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op de motieven om voor een of niet- functie te kiezen. Belangrijkste bevindingen De aansluiting van de functie op de opleiding in geval van opleidingen is gemiddeld genomen duidelijk slechter indien men in een niet- functie in een niet- sector werkzaam is. Dit volgt ook uit het door de werkgever vereiste opleidingsniveau, dat buiten de techniek veel vaker lager is dan het niveau van de gevolgde opleiding. Ook de vereiste opleidingsrichting wijkt vaker af van de eigen of verwante richting als technici een niet- functie buiten de techniek hebben. Zowel voor personen in niet- als niet- sluiten functie en opleiding over het algemeen nog goed aan. 28

43 3.5 VERWACHTINGEN OVER TOEKOMSTIG TYPE FUNCTIE Naast de huidige situatie is het belangrijk om te weten wat de verwachtingen van de opgeleiden zijn. Wanneer men immers nu wel in een functie werkt, maar op termijn toch liever wil doorstromen naar een niet- functie, is alsnog sprake van uitstroom uit de techniek. Andersom is denkbaar dat degenen die nu in niet functies werken, juist op termijn in functies willen intreden. Een aanvankelijke uitstroom hoeft dan geen definitieve uitstroom te betekenen. In de enquête zijn daarom diverse vragen gesteld over de verwachtingen die men heeft over in wat voor type functie men over 5 jaar werkt. Tabel 3.20 geeft de mate weer waarin de respondenten uit de aanvullende enquête verwachten van werkgever te veranderen in de komende 5 jaar. Het percentage van respondenten dat (waarschijnlijk) bij dezelfde werkgever verwacht te werken (55,4%) is aanzienlijk hoger dan het percentage van de respondenten dat dit (waarschijnlijk) niet verwacht (27,5%). Tabel 3.20 Denkt u dat u over 5 jaar nog bij dezelfde werkgever werkt? niet niet Totaal Ja, zeker wel 19,8% 14,1% 15,9% 8,8% 17,4% Ja, waarschijnlijk wel 41,2% 41,4% 20,5% 25,0% 38,0% Nee, waarschijnlijk niet 13,9% 17,2% 29,5% 25,0% 16,7% Nee, zeker niet 8,1% 7,1% 13,6% 28,8% 10,8% Ik weet het nog niet 17,0% 20,2% 20,5% 12,5% 17,1% Totaal Bron: Aanvullende enquête Opvallend is dat de percentages tussen respondenten met een functie en respondenten met een niet- functie duidelijk verschillen. Het percentage van respondenten met een functie die (waarschijnlijk) verwachten bij dezelfde werkgever te werken, is aanzienlijk hoger dan voor de respondenten met een niet functie. Dit geldt nog sterker bij niet- niet-, waar 53,8% van de respondenten verwacht van werkgever te wisselen. Voor de respondenten die aan hebben gegeven (waarschijnlijk) bij dezelfde werkgever te werken is gevraagd naar de verwachte functie over 5 jaar (tabel 3.21). Zowel in functies als niet functies verwacht ongeveer 60% van de personen de komende 5 jaar in dezelfde functie te blijven werken. 29

44 Tabel 3.21 Als u denkt dat u (waarschijnlijk) de komende 5 jaar bij uw werkgever blijft, in wat voor soort functie ziet u uzelf dan over 5 jaar? functies functies Totaal In een zelfde soort functie als nu 59,0% 60,5% 59,2% In een andere, functie 32,8% 23,3% 31,7% In een andere, niet- functie 2,7% 9,3% 3,5% Ik weet het nog niet 5,4% 7,0% 5,6% Totaal Bron: Aanvullende enquête Opvallend is dat een opmerkelijk lager percentage van de respondenten in functies zichzelf over 5 jaar in een niet- functie ziet werken (2,7%), ten opzichte van het percentage bij een niet- functie dat zichzelf over 5 jaar in een functie ziet (23,3%). Andersom geldt dat meer respondenten in functies een andere functie verwachten te hebben (32,8%) dan dat respondenten in niet- functies een andere niet- functie verwachten te hebben (9,3%). Dit is een aanwijzing dat degenen in functies meer perspectieven zien binnen de techniek te werken dan degenen in niet- functies bij niet- functies. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het absolute aantal personen in de niet- functies dat deze vraag heeft beantwoord aanzienlijk lager is dan het aantal personen in de functies. In de enquête is ook gevraagd naar welke functie de respondenten zichzelf zien werken wanneer zij hebben aangegeven bij een andere werkgever denken te werken, zie tabel Tabel 3.22 Als u over 5 jaar bij een andere werkgever denkt te werken, in wat voor soort functie ziet u uzelf daar dan werkzaam? functies functies Totaal In een zelfde type functie als nu 35,5% 19,4% 30,1% In een andere, functie 47,6% 50,0% 48,4% In een andere, niet- functie 2,4% 11,3% 5,4% Ik weet het nog niet 14,5% 19,4% 16,1% Totaal Bron: Aanvullende enquête Hier verwacht 30% in eenzelfde type functie te blijven werken. Dit percentage is aanzienlijk lager dan de 59,2% uit de vorige tabel. Bij deze vraag denken de meeste mensen in een andere functie te gaan werken. Opvallend is dat ook hier het percentage van respondenten in een niet- functie dat een andere functie denkt te hebben aanzienlijk hoger ligt (50,0%) dan het percentage van respondenten in een functie dat een andere niet- functie denkt te 30

45 hebben (2,4%). Andersom geldt dat meer respondenten in functies een andere functie verwachten te hebben (47,6%) dan dat respondenten in niet- functies een andere niet- functie verwachten te hebben (11,3%). In vergelijking met de percentages uit tabel 3.21 zien respondenten die van werkgever verwachten te veranderen zichzelf relatief vaker overstappen van een niet- functie naar een functie. Tabel 3.23 geeft het verwachte type functie van de respondenten die in tabel 3.20 hebben aangegeven nog niet te weten of ze bij dezelfde werkgever blijven werken. Het grootste gedeelte van deze respondenten verwacht in eenzelfde type functie te blijven werken (47,4%). Dit percentage ligt echter voor (50,5%) functies hoger dan voor niet functies (31,6%). Voor respondenten in niet- functies verwacht een even groot percentage (31,6%) over te stappen naar een functie. Zeker hier dient echter opgemerkt te worden dat het om een beperkte groep respondenten gaat. Het beeld is wel consistent met de vorige tabellen. Tabel 3.23 Als u niet weet of u over 5 jaar bij dezelfde werkgever werkt, heeft u dan wel een idee over in wat voor type beroep u over 5 jaar werkt? functies functies Totaal In een zelfde type functie als nu 50,5% 31,6% 47,4% In een andere, functie 28,9% 31,6% 29,3% In een andere, niet- functie 3,1% 5,3% 3,4% Ik weet het nog niet 17,5% 31,6% 19,8% Totaal Bron: Aanvullende enquête Op basis van gepresenteerde gegevens kunnen we de volgende conclusies trekken: Mensen in functies verwachten vrijwel nooit naar een nieuwe baan in een niet functie te wisselen. De verdere uitstroom van degenen in functies na 5 jaar zal dus slechts beperkt zijn. Daarentegen verwachten mensen in niet- functies relatief meer over te stappen naar een nieuwe baan in een functie. Dit geldt in het bijzonder voor de mensen die hierbij ook van werkgever wisselen. Op langere termijn verwacht tussen de 20 (bij dezelfde werkgever) en 50 procent (bij een andere werkgever) van de eerder uitstroomde mensen in een functie te werken. Wanneer we alle verschillende aangeven opties samen bekijken, verwacht bijna 40% van degenen in niet- functies over 5 jaar in een functie te werken. 3.6 CONCLUSIES Personen met een niet- opleiding stromen zeer zelden in in een functie. Andersom komt veel vaker voor. Ruim 30% van zowel mbo ers en hbo ers is 1,5 jaar later werkzaam in een niet-technisch beroep. Ongeveer 23% van de mbo ers is daarbij ook werkzaam in een niet- functie buiten een sector. Voor het hbo is dit iets lager, namelijk 18,5%. Wanneer we meer gedifferentieerd kijken naar typen opleidingen dan treedt bij mbo een sterk verschil op 31

46 tussen de bbl en bol. Bij de bbl-variant is maar liefst 87% in een functie werkzaam, terwijl dit bij de bol ruim 50% is. Binnen het hbo zijn de verschillen beperkter. Opvallend is dat bij de (relatief beperktere) hbo-duale en hbo-deeltijd opleiding nog altijd bijna een kwart niet in een functie werkzaam is. Er zijn een aantal opleidingen waar de uitstroom naar niet- beroepen in niet relatief vaker voorkomt. Dit zijn bijvoorbeeld op mbo-niveau interieurverzorging, schilderen en decoreren, grafische techniek (overig) en drukvormvervaardigingstechnieken. Bij het hbo zijn dit media communicatie, grafische technieken (overig en algemeen), biologie en wiskunde. Wat zijn de meest voorkomende niet- beroepen waarnaar men uitstroomt? In geval van het mbo is opvallend dat hier diverse lagere en elementaire beroepen zijn terug te vinden, zoals winkelbediende, serveersters, en magazijnknecht. Dit is consistent met het feit dat mbo ers in niet- beroepen regelmatig aangeven dat het gevraagde niveau door de werkgever bij hun huidige functie lager is dan hun opleidingsniveau. Bij degenen die niet in een functie en niet in een sector werken, is dit zelfs 60%. Dit beeld komt minder terug bij het hbo. Hier komen vaker functies naar voren die weliswaar niet ingedeeld zijn bij technisch, maar hier wel een raakvlak mee vertonen, zoals diverse ICT-functies, grafisch-/reclame-/decorontwerper, en medisch analist. Hier wordt dan ook in vergelijking met het mbo minder vaak aangegeven dat het gevraagde functieniveau door de werkgever lager is dan de opleiding. Hbo ers die in niet- functies werken signaleren ook minder vaak aansluitingsproblemen met de opleiding dan mbo ers in niet- functies. Wel geldt voor zowel mbo als hbo dat de aansluiting afneemt naarmate het technisch gehalte van de functie minder wordt. Vrouwen stromen vaker uit naar niet- functies. Diverse van de bovenstaande elementen spelen daarbij een rol, zoals hun lage participatie in de bbl en het type opleidingen dat ze binnen techniek kiezen, maar ook het lage aandeel deeltijd beroepen (zeker in combinatie met ). Aan de respondenten op de aanvullende enquête is gevraagd naar hun toekomstverwachtingen. Degenen in functies verwachten voor het overgrote deel ook over 5 jaar in een functie werkzaam te zijn. Degenen in niet functies hebben veel minder de verwachting dat men in hun huidige type functie blijft. Bijna 40% van de technisch opgeleiden in niet- functies ziet zichzelf over 5 jaar in een functie. Deze groep is dus zeker niet verloren voor de techniek. 32

47 4 MOTIEVEN 4.1 INLEIDING In dit hoofdstuk gaan we in op de motieven waarom degenen met een opleiding voor een of niet- functie kiezen. Hierbij maken we zowel gebruik van de bestaande bestanden van ROA-schoolverlatersonderzoeken als de aanvullende enquête. Deze aanvullende enquête is gehouden onder technisch opgeleide respondenten die eerder hebben meegewerkt aan de genoemde schoolverlatersonderzoeken van het ROA. In paragraaf 4.2 geven we vanuit de enquête een algemeen beeld van de motieven. Daarna volgt een paragraaf (4.3) waarin een specifiek beeld wordt gegeven voor vrouwen. Daarna gaan we in paragraaf 4.4 na in hoeverre en niet- functies verschillen op een aantal kenmerken die een belangrijke rol als motief zouden kunnen spelen bij een keuze, zoals de aard van het contract, de beloning en de carrièremogelijkheden. Ten slotte volgen een aantal conclusies (4.5). 4.2 HET ALGEMENE BEELD Tabel 4.1 Motieven waarom men voor huidige functie gekozen heeft (meer dan 1 antwoord mogelijk) niet niet Totaal De inhoud van het werk sprak me aan 74,9% 77,8% 59,1% 43,8% 70,6% De werksfeer kwam me heel positief over 42,7% 37,4% 31,8% 28,8% 39,6% Deze functie betaalt goed 27,5% 25,3% 11,4% 11,3% 24,2% Ik kreeg direct een vast contract aangeboden 14,8% 13,1% 15,9% 10,0% 14,0% De carrièremogelijkheden zijn goed 37,9% 30,3% 31,8% 20,0% 34,3% De functie biedt goede opleidingsmogelijkheden 32,2% 33,3% 18,2% 15,0% 29,4% Ik kon in deeltijd werken 2,4% 8,1% 0% 18,8% 5,0% Ik kon gedeeltelijk thuis werken 1,3% 5,1% 0% 8,8% 2,7% De reistijd is beperkt 21,6% 18,2% 20,5% 16,3% 20,4% Anders namelijk: ik had een baan nodig en werd hierdoor minder kieskeurig 2,9% 1,0% 18,2% 25,0% 6,2% Totaal Bron: Aanvullende enquête 33

48 Vanuit de enquête komt naar voren dat de belangrijkste motieven om voor een functie te kiezen de inhoud van het werk (rond 70%), de werksfeer (40%), carrièremogelijkheden (34%) en opleidingsmogelijkheden (29%) zijn (tabel 4.1). Het beeld is verschillend naar type functie. Bij de keuze van functies is sprake van de combinatie van verschillende positieve factoren. Bij niet- functies, en dan nog sterker in niet, is in mindere mate sprake van combinatie van diverse positieve factoren (men kon meer dan 1 antwoord aankruisen). Met name de inhoud van het werk, de betaling en de opleidingsmogelijkheden worden aanzienlijk minder vaak als motieven gekozen bij niet- functies. Het negatieve argument dat men nu eenmaal een baan nodig had, wordt in niet- functies juist vaker (spontaan) genoemd en bij functies vrijwel niet. De keuze voor een functie is dus vaker positief gemotiveerd, terwijl bij degenen in niet- ieder geval een deel hiervoor kiest omdat men op korte termijn geen beter alternatief ziet. 4.3 HET BEELD NAAR GESLACHT In de onderstaande tabel 4.2 zijn de motieven voor de functiekeuze uitgesplitst naar geslacht. Tabel 4.2 Motieven waarom men voor huidige functie gekozen heeft, naar geslacht (meer dan 1 antwoord mogelijk) functies functies Totaal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen De inhoud van het werk sprak me aan De werksfeer kwam me heel positief over Deze functie betaalt goed Ik kreeg direct een vast contract aangeboden De carrièremogelijkheden zijn goed De functie biedt goede opleidingsmogelijkheden 74,6% 84,1% 54,5% 36,1% 71,7% 62,5% 40,5% 56,8% 31,8% 25,0% 39,2% 42,5% 27,9% 18,1% 14,8% 2,8% 26,0% 11,3% 15,1% 6,8% 12,5% 11,1 14,7% 8,8% 36,7% 34,1% 28,4% 13,9 35,5% 25,0% 32,8% 27,3% 18,2% 11,1 30,7% 20,0% Ik kon in deeltijd werken 3,3% 4,5% 9,1% 19,4 4,2% 11,3% Ik kon gedeeltelijk thuis werken 2,2% 0% 6,8% 2,8 2,8% 1,3% De reistijd is beperkt 20,8% 22,7% 17,0% 19,4 20,3% 21,3% Anders namelijk: ik had een baan nodig en werd hierdoor minder kieskeurig 2,6% 2,3% 18,2% 33,3 4,9% 16,3% Totaal Bron: Aanvullende enquête 34

49 Diverse van de positieve motieven worden door vrouwen relatief minder vaak genoemd. Opvallend is dat het verschil tussen mannen en vrouwen in de mate waarin positieve motieven zijn genoemd, vooral optreedt in niet- functies 16. Dit wijst erop dat vrouwen hier minder overtuigd voor kiezen dan de (beperkte) groep mannen die dit doet. Het aantal positieve motieven dat wordt genoemd door vrouwen bij functie is hoger. Blijkbaar kiest deze groep vrouwen hier bewuster voor, of moet aan meer eisen worden voldaan wil men deze keuze maken. Vrouwen in functies noemen nog vaker dan mannen de inhoud van het werk en de werksfeer als motief. Dit is dus iets waar zij sterk op letten als zij een functie kiezen. De mogelijkheid voor werken in deeltijd wordt door vrouwen vaker genoemd (11% van alle vrouwen). Dit laatste is dan met name een motief om voor een niet- functie in een niet- sector te kiezen. Ook het motief dat men nu eenmaal een baan nodig had (en daarmee voor een niet- functie kiest) wordt door vrouwen vaker genoemd. 4.4 ENKELE ACHTERGRONDFACTOREN EN UITSTROOMBESTEMMINGEN ALS INDICATIE VOOR MOTIEVEN Aanstelling en dienstverband In deze paragraaf worden verschillen in een aantal achtergrondfactoren tussen degenen die voor een en niet- functie/sector kiezen. Hierbij gaat het om verschillen in aanstelling, dienstverband, loon en carrièremogelijkheden. Deze factoren geven een indicatie van mogelijke motieven om voor een functie binnen of buiten de techniek te kiezen. Stel bijvoorbeeld dat de beloning in niet- functies hoger is, of dat men daar meer carrièremogelijkheden ziet. Dan is dit een indicatie dat deze factoren van belang zijn om een niet- functie te kiezen. In de analyses van deze paragraaf maken we gebruik van de bestaande schoolverlatersdata waar ook in hoofdstuk 3 mee is gewerkt. Tabel 4.3 laat zien hoe vaak bepaalde typen aanstellingen voorkomen binnen de verschillende uitstroomcategorieën. Van de technisch opgeleiden uit het mbo die een functie in een sector hebben heeft bijvoorbeeld ongeveer 64 procent een vaste aanstelling. In de volgende twee categorieën is dit gedaald tot 50 procent. In de laatste categorie, de niet- niet-, komen de minste vaste aanstellingen voor, en juist de meeste tijdelijke aanstellingen zonder uitzicht op een vaste baan. Ook onder technisch hbo-opgeleiden is deze laatste categorie in zijn algemeenheid het minst goed af, zij het dat met name het aantal vaste aanstellingen veel minder afwijkt van de andere categorieën. 16 Kanttekening is wel dat het aantal vrouwen in niet- functies beperkt is. 35

50 Tabel 4.3 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar type aanstelling niet niet Totaal MBO Vaste aanstelling 63,8% 50,7% 50,6% 34,8% 55,0% Tijdelijk met uitzicht op vaste baan Tijdelijk zonder uitzicht op vaste baan 25,6% 31,6% 30,3% 22,3% 25,8% 5,6% 11,0% 7,9% 16,1% 8,7% N.v.t. 4,9% 6,6% 11,2% 26,8% 10,5% Totaal HBO Vaste aanstelling 58,1% 60,4% 56,1% 52,4% 57,1% Tijdelijk met uitzicht op vaste baan Tijdelijk zonder uitzicht op vaste baan 37,1% 27,0% 35,0% 25,2% 33,4% 3,5% 9,7% 7,0% 14,3% 6,8% N.v.t. 1,2% 2,8% 1,9% 8,1% 2,8% Totaal De verdeling naar soort dienstverband voor de vier uitstroomcategorieën wordt weergegeven in Tabel 4.4. Ook deze resultaten bevestigen het beeld dat de werknemers in niet- functies vooral in niet- en in mindere mate in gemiddeld minder goed af zijn. De hbo-opgeleiden onder deze werknemers zijn minder vaak in loondienst en vaker uitzend- of oproepkracht. Bij de mbo-geschoolden zijn de werknemers in niet- functies ook vaker uitzend- of oproepkracht, maar zijn de werknemers in niet- niet- niet minder vaak in loondienst bij een werkgever. Onder mbo ers is de aanwezigheid van degenen die ingestroomd zijn in een leerarbeidsovereenkomst, die veel vaker functies hebben, echter enigszins vertekenend. 36

51 Tabel 4.4 Uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), verbijzonderd naar soort dienstverband niet niet Totaal MBO Uitzendkracht, oproepkracht 6,0% 5,6% 9,7% 17,3% 8,8% Loondienst bij werkgever 67,6% 67,1% 61,2% 67,8% 67,1% Leerarbeidsovereenkomst (bbl) Meewerken bedrijf ouders/ partner 21,3% 14,7% 4,9% 5,3% 15,8% 0,5% 0,7% 2,9% 1,2% 0,9% Zelfstandige/freelance 1,9% 4,2% 13,6% 4,0% 3,5% Anders 2,6% 7,7% 7,8% 4,3% 3,9% Totaal HBO Uitzendkracht, oproepkracht 5,0% 4,0% 6,5% 11,5% 6,2% Loondienst bij werkgever 88,6% 89,9% 83,7% 78,9% 86,3% Meewerken bedrijf ouders/ partner 0,3% 0,3% 0,8% 0,6% 0,4% Zelfstandige/freelance 3,2% 4,2% 4,4% 6,0% 4,0% Anders 2,9% 1,6% 4,7% 3,0% 3,0% Totaal Loon Van de technisch geschoolden met een mbo-diploma hebben degenen met een niet functie gemiddeld een lager bruto uurloon dan degenen met een functie. En gegeven de functie is het voordeliger, in termen van loon, deze functie in een sector uit te voeren dan in een niet- sector. Dit geldt voor zowel degenen met een bol opleiding als een bbl opleiding. Bovendien geldt dat degenen met een bol opleiding beter af zijn in functies dan degenen met een bbl opleiding in niet- functies. 37

52 Tabel 4.5 Gemiddeld bruto uurloon, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) functies in functies in niet- niet MBO BOL 10,71 10,71 9,00 8,91 MBO BBL 12,17 10,88 9,77 9,77 MBO totaal 11,68 10,80 10,01 9,09 HBO voltijd 14,59 15,83 14,85 13,52 HBO duaal/deeltijd 20,29 20,41 19,42 20,21 HBO totaal 15,78 17,02 15,77 14,29 Voor het hbo geldt dat niet- niet- het minste betaald worden. Opvallend is dat niet- de hoogste score hebben. De genoemde verschillen treden met name op hbo-voltijd. Binnen de (meer beperkte) categorie hbo duaal/deeltijd zijn de verschillen kleiner, hoewel ook hier de categorie niet- het hoogste scoort. Werkloosheid direct na de opleiding Tabel 4.6 bevat informatie over hoe vaak schoolverlaters direct na de opleiding werkloos zijn en, zo ja, hoe lang het gemiddeld duurt voordat een eerste baan wordt gevonden. Eén op de tien schoolverlaters met een mbo-opleiding vindt niet direct een baan na de opleiding. Voor niet- schoolverlaters met een mboopleiding ligt dit aandeel (10,7 procent) net iets hoger. Het deel van de schoolverlaters met een mbo-opleiding dat initieel werkloos is, stijgt naarmate het technisch gehalte van de functie daalt. In geval van niet- niet is dit 17,4 procent. Wat hierbij een rol speelt is dat het werkloosheidspercentage bij de bbl aanzienlijk lager ligt, terwijl deze groep relatief veel naar functies uitstroomt. Het gemiddeld aantal maanden dat men werkloos is, is voor functies lager dan voor niet- functies. 38

53 Tabel 4.6 Werkloosheid direct na opleiding, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) niet niet Totaal MBO Ja 6,6% 8,3% 13,5% 17,4% 9,8% Gemiddeld aantal maanden* 4,0 2,4 5,8 5,1 Nee 93,4% 91,7% 86,5% 82,6% 90,2% Totaal HBO Ja 23,5% 20,3% 22,2% 26,5% 23,5% Gemiddeld aantal maanden* 3,9 4,3 4,2 6,5 Nee 76,5% 79,7% 77,8% 73,5% 76,5% Totaal * Het gemiddelde is genomen over degenen die direct na de opleiding werkloos zijn geweest. In geval van schoolverlaters met een hbo-opleiding liggen de percentages van degenen die direct na de opleiding werkloos raken fors hoger. Deze percentages variëren per uitstroombestemming. In totaal vindt 23,5 procent niet direct een baan na de opleiding (onder niet- schoolverlaters met een hbo-opleiding is dit 22,7 procent). Degenen met een niet- functie in een niet- sector zijn het meest initieel werkloos geweest (26,5 procent) en hebben ook gemiddeld het langst op hun eerste baan moeten wachten. Carrièremogelijkheden Ook carrièremogelijkheden kunnen een indicatie geven van de motieven om voor een bepaalde functie te kiezen. Figuur 4.1 laat de carrièremogelijkheden zien op een 5- puntsschaal van nauwelijks naar heel veel voor de vier categorieën in geval van mbo. De algemene lijn is dat naarmate het (verwachte) technisch gehalte van de functie lager is, de carrièremogelijkheden afnemen. Uitzondering zijn de niet, waarbij een groter deel veel carrièremogelijkheden ziet maar waarbij ook een groter deel aangeeft weinig carrièremogelijkheden te hebben. 39

54 Figuur 4.1 Oordeel over huidige functie naar carrièremogelijkheden, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), mbo 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% heel veel - neutraal - nauwelijks 0% niet niet Figuur 4.2 laat de carrièremogelijkheden zien voor de vier categorieën in geval van hbo. Hier zien we dat de carrièremogelijkheden in de eerste drie categorieën vergelijkbaar zijn, zij het dat een iets kleiner deel van degenen met een functie in een niet sector goede carrièremogelijkheden aangeeft. De mogelijkheden in niet niet- zijn duidelijk minder. 40

55 Figuur 4.2 Oordeel over huidige functie naar carrièremogelijkheden, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector), hbo 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% heel veel - neutraal - nauwelijks 0% niet niet Zoeken naar ander werk Tabel 4.7 Zoeken naar ander werk, verbijzonderd naar uitstroombestemming technisch opgeleiden (beroep/sector) niet niet Totaal MBO Ja 8,3% 9,8% 12,7% 18,1% 11,1% Nee 91,7% 90,2% 87,3% 81,9% 88,9% Totaal HBO Ja 11,6% 15,8% 13,4% 20,7% 14,1% Nee 88,4% 84,2% 86,6% 79,3% 85,9% Totaal Het percentage schoolverlaters dat zo n anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding op zoek is naar ander werk geeft een indicatie van de ontevredenheid binnen deze groep. Het gaat hierbij om schoolverlaters die betaald werk hebben. In totaal is zo n 11 procent van de schoolverlaters met een mbo-opleiding vanuit de huidige functie op zoek naar ander werk, zie tabel 4.7. Ter vergelijking, in geval van schoolverlaters met een niet- mbo-opleiding is dit ruim 15 procent. Het aandeel schoolverlaters met een 41

Programma Kennistransferium I 12 juni 2014

Programma Kennistransferium I 12 juni 2014 Programma Kennistransferium I 12 juni 2014 16.00 uur Opening door Judith de Bruijn, dagvoorzitter 16.05 uur Kort interview met Chris van Bokkum, directeur 16.15 uur Make The Match door Edmee Maas, programmamanager

Nadere informatie

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Geen tekort aan technisch opgeleiden Geen tekort aan technisch opgeleiden Auteur(s): Groot, W. (auteur) Maassen van den Brink, H. (auteur) Plug, E. (auteur) De auteurs zijn allen verbonden aan 'Scholar', Faculteit der Economische Wetenschappen

Nadere informatie

Van mbo en havo naar hbo

Van mbo en havo naar hbo Van mbo en havo naar hbo Dick Takkenberg en Rob Kapel Studenten die naar het hbo gaan, komen vooral van het mbo en de havo. In het algemeen blijven mbo ers die een opleiding in een bepaald vak- of studiegebied

Nadere informatie

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers Research Centre for Education and the Labour Market ROA Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 ROA Titel Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 Per Bles Christoph Meng ROA Fact Sheet ROA-F-2018/11 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Research Centre For Education and

Nadere informatie

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen nen geven veel vaker leiding dan vrouwen Astrid Visschers en Saskia te Riele In 27 gaf 14 procent van de werkzame beroepsbevolking leiding aan of meer personen. Dit aandeel is de afgelopen jaren vrijwel

Nadere informatie

Gediplomeerden 2015 SOMA College

Gediplomeerden 2015 SOMA College Gediplomeerden 2015 SOMA College Samenvattende rapportage van de uitkomsten van het onderzoek onder gediplomeerden van het SOMA College Utrecht, september 2016 DUO Onderwijsonderzoek drs. Vincent van Grinsven

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/2 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Peiling Flexibel werken in de techniek 2015

Peiling Flexibel werken in de techniek 2015 Peiling Flexibel werken in de techniek 2015 Peiling Flexibel werken in de techniek 2015 Inleiding Voor goede bedrijfsresultaten is het voor bedrijven van belang om te kunnen beschikken over voldoende goede,

Nadere informatie

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 Cees Maas De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 laten geen gunstig beeld zien. De werkgelegenheid nam nog wel toe, maar de groei was veel kleiner dan in voorafgaande

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? ROA-F-2011/1. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? ROA-F-2011/1. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? ROA Fact Sheet ROA-F-2011/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Postbus 616 6200 MD Maastricht

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1999-4Middelbaar BeroepsOnderwijs ROA De cijfers in deze publicatie zijn gebaseerd op de jaarlijkse schoolverlatersonderzoeken van het Researchcentrum voor

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 ROA Titel Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 Per Bles Christoph Meng ROA Fact Sheet ROA-F-2018/11 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Research Centre For Education and

Nadere informatie

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking Werktijden van de werkzame beroepsbevolking Ingrid Beckers Ruim de helft van de werkzame beroepsbevolking werkte in 22 op onregelmatige tijden. Werken in de avonduren en op zaterdag komt het meeste voor.

Nadere informatie

Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses

Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses 2017-2022 De groei van de economie vertaalt zich in aanhoudende vraag naar personeel en steeds meer krapte op de arbeidsmarkt. Recent opgestelde

Nadere informatie

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren Versie 2 Datum 15 oktober 2018 Status Definitief Onze referentie 1427719 Colofon Directie Projectnaam Contactpersoon Kennis/DUO Mobiliteit leraren Ministerie

Nadere informatie

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs. ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs april 2016 1

Nadere informatie

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013 céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013 céáíéå=éå=åáàñéêë 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Werkloosheid Redenen om niet actief te Sociaal Economische Trends 2013 Sociaaleconomische trends Werkloosheid Redenen 2004-2011 om niet actief te zijn Stromen op en duren de arbeidsmarkt Werkloosheidsduren op basis van de Enquête beroepsbevolking

Nadere informatie

De eerste baan is niet de beste

De eerste baan is niet de beste De eerste baan is niet de beste Auteur(s): Velden, R. van der (auteur) Welters, R. (auteur) Willems, E. (auteur) Wolbers, M. (auteur) Werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA)

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 20 Fact sheet april 20 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar vrijwel gelijk gebleven aan 2015. Van de 14.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

Vraaggestuurde re-integratie. Presentatie voor jaarbijeenkomst RVO, 1 maart 2010 Arjan Heyma en Maikel Volkerink, SEO Economisch Onderzoek

Vraaggestuurde re-integratie. Presentatie voor jaarbijeenkomst RVO, 1 maart 2010 Arjan Heyma en Maikel Volkerink, SEO Economisch Onderzoek Vraaggestuurde re-integratie Presentatie voor jaarbijeenkomst RVO, 1 maart 2010 Arjan Heyma en Maikel Volkerink, SEO Economisch Onderzoek Overzicht presentatie Probleemstelling Onderzoeksaanpak Uitgevoerde

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2018 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2016-2017 centraal. Eind 2018,

Nadere informatie

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 596, 31 juli 1998 (datum)

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 596, 31 juli 1998 (datum) Emancipatie en opleidingskeuze A uteur(s): Grip, A. de (auteur) Vlasblom, J.D. (auteur) Werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht. (auteur) Een

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2012/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Bijlage. Behoeftepeilingen Haven- en Transportdagen Maasbracht en Nijmegen

Bijlage. Behoeftepeilingen Haven- en Transportdagen Maasbracht en Nijmegen Bijlage Behoeftepeilingen Haven- en Transportdagen Maasbracht en Nijmegen Behorend bij het rapport VMBO-opleiding Rijn- en binnenvaart in Nijmegen ; Onderzoek naar de behoefte aan een VMBO-opleiding Rijn-

Nadere informatie

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4149, pagina 344, 24 april 1998 (datum) De arbeidsmarkt voor informatici is krap en zal nog krapper worden.

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4149, pagina 344, 24 april 1998 (datum) De arbeidsmarkt voor informatici is krap en zal nog krapper worden. Het informatici-tekort A uteur(s): Smits, W. (auteur) Delmee, J. (auteur) Grip, A. de (auteur) De auteurs zijn werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit

Nadere informatie

BIJLAGEN. Jaarrapport integratie 2013

BIJLAGEN. Jaarrapport integratie 2013 Jaarrapport integratie 2013 Willem Huijnk Mérove Gijsberts Jaco Dagevos BIJLAGEN Bijlage bij hoofdstuk 2... 2 Bijlage bij hoofdstuk 3... 8 Bijlage bij hoofdstuk 4... 11 Bijlage bij hoofdstuk 5... 14 Bijlage

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1999- ROA Colofon Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Niets uit deze uitgave mag op enige manier worden verveelvoudigd zonder voorafgaande

Nadere informatie

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom In het Nederlands onderwijsbestel moeten kinderen op jonge leeftijd belangrijke keuzes maken die de rest van hun loopbaan beïnvloedt. De

Nadere informatie

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd Notitie a Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd Juli 2014 Nelet Kuipers, team Onderwijs SQS 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Langdurige werkloosheid in Nederland

Langdurige werkloosheid in Nederland Langdurige werkloosheid in Nederland Robert de Vries In 25 waren er 483 duizend werklozen. Hiervan waren er 23 duizend 42 procent langdurig werkloos. Langdurige werkloosheid komt vooral voor bij ouderen.

Nadere informatie

De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs. HBO-Monitor 2007. G.W.M. Ramaekers

De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs. HBO-Monitor 2007. G.W.M. Ramaekers De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs HBO-Monitor 2007 G.W.M. Ramaekers Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde

Nadere informatie

Onderzoek Alumni Bètatechniek

Onderzoek Alumni Bètatechniek Onderzoek Alumni Bètatechniek 0 meting - Achtergrond Eén van de knelpunten op de Nederlandse arbeidsmarkt is een tekort aan technisch geschoolden. De Twentse situatie is hierin niet afwijkend. In de analyse

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2013/2 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Stromen door het onderwijs

Stromen door het onderwijs Stromen door het onderwijs Vanuit het derde leerjaar van het vo 2003/2004 Erik Fleur DUO/IP Juni 2013 1. Inleiding In schooljaar 2003/2004 zaten bijna 200 duizend leerlingen in het derde leerjaar van het

Nadere informatie

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Rapportage Kunsten-Monitor 2014 Rapportage Kunsten-Monitor 2014 Inleiding In 2014 heeft de AHK deelgenomen aan het jaarlijkse landelijke onderzoek onder recent afgestudeerden: de Kunsten-Monitor. Alle bachelor en master afgestudeerden

Nadere informatie

arbeidsmarkt- en opleidingsfonds hbo het beeld van het hbo als werkgever onder hoogopgeleide professionals Samenvatting imago-onderzoek

arbeidsmarkt- en opleidingsfonds hbo het beeld van het hbo als werkgever onder hoogopgeleide professionals Samenvatting imago-onderzoek arbeidsmarkt- en opleidingsfonds hbo het beeld van het hbo als werkgever onder hoogopgeleide professionals Samenvatting imago-onderzoek Zestor is opgericht door sociale partners in het hbo: onderzoeksvraag

Nadere informatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014 Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2014 Honderden Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann Overwerken in Nederland Ingrid Beckers en Clemens Siermann In 4 werkte 37 procent de werknemers in Nederland regelmatig over. Bijna een derde het overwerk is onbetaald. Overwerk komt het meeste voor onder

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2017 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2015-2016 centraal. Eind 2017,

Nadere informatie

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO

Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO Analyse van de positie van gediplomeerden van het mbo van opleidingen binnen ECABO op basis van de gegevens van de MBO-Kaart - Tabellen en vragenlijsten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 729 Evaluatie Wet inkomensvoorziening oudere werklozen Nr. 1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN. Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden. september 2016

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN. Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden. september 2016 ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden Auteurs Christoph Meng & Annelore Verhagen, Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) september 2016 Jaarlijks krijgen

Nadere informatie

Meerdere keren zonder werk

Meerdere keren zonder werk Meerdere keren zonder werk Antoinette van Poeijer Ontvangers van een - of bijstandsuikering en ers worden gestimuleerd (weer) aan de slag te gaan. In veel gevallen is dat succesvol. Er zijn echter ook

Nadere informatie

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO Uitgevoerd door ABF Research in opdracht van SOM Aanleiding De arbeidsmarkt voor mbo-personeel is dynamisch. Nieuw personeel stroomt in en ander personeel

Nadere informatie

Zorgbarometer 7: Flexwerkers

Zorgbarometer 7: Flexwerkers Zorgbarometer 7: Flexwerkers Onderzoek naar de positie van flexwerkers in de zorg Uitgevoerd door D. Langeveld, MSc Den Dolder, mei 2012 Pagina 2 Het auteursrecht op dit rapport berust bij ADV Market Research

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt 1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt 1.1 De beroepsbevolking in 1975 en 2003 11 1.2 De werkgelegenheid in 1975 en 2003 14 Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw trok de gemiddelde Nederlandse

Nadere informatie

Studenten aan lerarenopleidingen

Studenten aan lerarenopleidingen Studenten aan lerarenopleidingen Factsheet januari 219 In de afgelopen vijf jaar is het aantal Amsterdamse studenten dat een lerarenopleiding volgt met ruim 9% afgenomen. Deze daling is het sterkst voor

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2016 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2014/2015 centraal. Eind 2016,

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA

ROA Fact Sheet. MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA MBO-Diploma 2010: Doorleren of werk zoeken? ROA Fact Sheet ROA-F-2011/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Research Centre for Education

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2017/2 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Ouders op de arbeidsmarkt

Ouders op de arbeidsmarkt Ouders op de arbeidsmarkt Ingrid Beckers en Johan van der Valk De bruto arbeidsparticipatie van alleenstaande s is sinds 1996 sterk toegenomen. Wel is de arbeidsparticipatie van paren nog steeds een stuk

Nadere informatie

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking Clemens Siermann en Henk-Jan Dirven De uitstroom van 50-plussers uit de werkzame beroepsbevolking is de laatste jaren toegenomen. Een kwart van deze

Nadere informatie

De studieloopbaan van mbo-deelnemers

De studieloopbaan van mbo-deelnemers Paper Symposium, Het belang van het onderwijsnummer voor beleidsinformatie ORD 2012 De studieloopbaan van mbo-deelnemers De verblijfsduur in relatie met het behaalde op het mbo. DUO/INP 1 juni 2012 Jaap-Jan

Nadere informatie

Herintreders op de arbeidsmarkt

Herintreders op de arbeidsmarkt Herintreders op de arbeidsmarkt Sabine Lucassen Voor veel herintreders is het lang dat ze voor het laatst gewerkt hebben. Herintreders zijn vaak vrouwen in de leeftijd van 35 44 jaar en laag of middelbaar

Nadere informatie

Jongeren & hun financiële verwachtingen

Jongeren & hun financiële verwachtingen Nibud, februari Jongeren & hun financiële verwachtingen Anna van der Schors Daisy van der Burg Nibud in samenwerking met het 1V Jongerenpanel van EenVandaag Inhoudsopgave 1 Onderzoeksopzet Het Nibud doet

Nadere informatie

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt Ingrid Beckers en Tanja Traag Van alle jongeren die in 24 niet meer op school zaten, had 6 procent een startkwalificatie, wat inhoudt dat ze minimaal

Nadere informatie

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking Ronald van Bekkum (UWV), Harry Bierings en Robert de Vries In arbeidsmarktbeleid en in statistieken van het CBS wordt een duidelijk onderscheid gemaakt

Nadere informatie

De verdeling van arbeid en zorg tussen vaders en moeders

De verdeling van arbeid en zorg tussen vaders en moeders De verdeling van arbeid en zorg tussen vaders en moeders Marjolein Korvorst en Tanja Traag Het krijgen van kinderen dwingt ouders keuzes te maken over de combinatie van arbeid en zorg. In de meeste gezinnen

Nadere informatie

De Nederlandse Maritieme Arbeidsmarkt 2014

De Nederlandse Maritieme Arbeidsmarkt 2014 De Nederlandse Maritieme Arbeidsmarkt 2014 Sectorrapport Scheepsbouw Ruud van der Aa Jenny Verheijen 1 Inhoudsopgave Inleiding 3 Belangrijkste uitkomsten 4 1. Samenstelling werkgelegenheid 5 2. Verwachte

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo April 2015 Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest

Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest Respondent: Johan den Doppelaar Email: info@123test.nl Geslacht: man Leeftijd: 37 Opleidingsniveau: hbo Vergelijkingsgroep: Nederlandse beroepsbevolking

Nadere informatie

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt 07 Arbeidsmarktmobiliteit geringer dan in voorgaande jaren Bijna miljoen mensen wisselen in 2008 van beroep of werkgever Afname werkzame door crisis

Nadere informatie

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in 23 Ingrid Beckers en Birgit van Gils In 23 vonden ruim 9 duizend mensen een nieuwe baan. Dat is 13 procent van de werkzame beroepsbevolking. Het aandeel

Nadere informatie

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij Nederlandse Landbouw en Visserij Inhoud 1 Inleiding 03 2 Samenvatting en conclusies landbouw en visserij 3 Maatschappelijke waardering landbouw 09 4 Associaties agrarische sector 13 5 Waardering en bekendheid

Nadere informatie

De arbeidsmarkt voor leraren po 2015-2020 Regio Utrecht

De arbeidsmarkt voor leraren po 2015-2020 Regio Utrecht De arbeidsmarkt voor leraren po 2015-2020 Regio datum 16 maart 2015 auteurs dr. Hendri Adriaens dr.ir. Peter Fontein drs. Marcia den Uijl CentERdata, Tilburg, 2015 Alle rechten voorbehouden. Niets uit

Nadere informatie

Ad en arbeidsmarktprognoses: Hoe gaat het nu, en is er straks een andere insteek nodig?

Ad en arbeidsmarktprognoses: Hoe gaat het nu, en is er straks een andere insteek nodig? Ad en arbeidsmarktprognoses: Hoe gaat het nu, en is er straks een andere insteek nodig? Frank Cörvers Dag van de Associate Degree, Amersfoort, 17 maart 2017 Arbeidsmarktprognoses ROA: Doel Methodiek ROA

Nadere informatie

Kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve MBO-opleidingen

Kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve MBO-opleidingen Kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve MBO-opleidingen Johan Coenen Timo Huijgen Christoph Meng Ger Ramaekers ROA-R-2010/6 Colofon Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA).

Nadere informatie

StudentenBureau Stagemonitor

StudentenBureau Stagemonitor StudentenBureau Stagemonitor Rapportage Mei 2011 1 SAMENVATTING... 3 ERVARINGEN... 3 INLEIDING... 4 ONDERZOEKSMETHODE... 5 RESPONDENTEN... 5 PROCEDURE... 5 METING... 5 DEEL I ANALYSE... 6 1. STAGE EN ZOEKGEDRAG...

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari Februari 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Verleende ontslagvergunningen 7 Statistische bijlage 8 Toelichting NWW

Nadere informatie

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Vrouwen op de arbeidsmarkt op de arbeidsmarkt Johan van der Valk Annemarie Boelens De arbeidsdeelname van vrouwen lag in 23 op 55 procent. De arbeidsdeelname van vrouwen stijgt al jaren. Deze toename komt de laatste jaren bijna

Nadere informatie

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen Jan-Willem Bruggink en Clemens Siermann Werkenden van 45 jaar of ouder zijn weinig mobiel op de arbeidsmarkt. Binnen deze groep neemt de mobiliteit af met het stijgen

Nadere informatie

Jongeren op de arbeidsmarkt

Jongeren op de arbeidsmarkt Jongeren op de arbeidsmarkt Tanja Traag In 23 was 11 procent van alle jongeren werkloos. Jongeren die geen onderwijs meer volgen, hebben een andere positie op de arbeidsmarkt dan jongeren die wel een opleiding

Nadere informatie

Inge Test 07.05.2014

Inge Test 07.05.2014 Inge Test 07.05.2014 Inge Test / 07.05.2014 / Bemiddelbaarheid 2 Bemiddelbaarheidsscan Je hebt een scan gemaakt die in kaart brengt wat je kans op werk vergroot of verkleint. Verbeter je startpositie bij

Nadere informatie

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Zeeland

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Zeeland De arbeidsmarkt voor leraren po 2015-2020 Regio datum 16 maart 2015 auteurs dr. Hendri Adriaens dr.ir. Peter Fontein drs. Marcia den Uijl CentERdata, Tilburg, 2015 Alle rechten voorbehouden. Niets uit

Nadere informatie

Beroepsbevolking 2005

Beroepsbevolking 2005 Beroepsbevolking 2005 De veroudering van de beroepsbevolking is duidelijk zichtbaar in de veranderende leeftijdspiramide van de werkzame beroepsbevolking (figuur 1). In 1975 behoorde het grootste deel

Nadere informatie

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Rotterdam / Rijnmond

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Rotterdam / Rijnmond De arbeidsmarkt voor leraren po 2015-2020 Regio / datum 16 maart 2015 auteurs dr. Hendri Adriaens dr.ir. Peter Fontein drs. Marcia den Uijl CentERdata, Tilburg, 2015 Alle rechten voorbehouden. Niets uit

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Juni 2016

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Juni 2016 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo Juni 2016 Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

MBO: Tevredenheid en aansluiting met vervolgonderwijs en arbeidsmarkt

MBO: Tevredenheid en aansluiting met vervolgonderwijs en arbeidsmarkt MBO: Tevredenheid en aansluiting met vervolgonderwijs en arbeidsmarkt Christoph Meng Esther Soudant Jesper van Thor ROA-R-2010/3 Colofon Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Niets uit

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2012

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2012 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juli 2012 Feiten en cijfers 2 HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo Ondanks de

Nadere informatie

Meting tevredenheid werkgevers AANSLUITING MBO-ARBEIDSMARKT [ ]

Meting tevredenheid werkgevers AANSLUITING MBO-ARBEIDSMARKT [ ] Meting tevredenheid werkgevers AANSLUITING MBO-ARBEIDSMARKT [12-3-2018 ] 1. Inleiding Op 14 oktober 2015 heeft Tweede Kamerlid Straus een motie ingediend om een indicator voor de tevredenheid van werkgevers

Nadere informatie

De arbeidsmarkt voor Ad gediplomeerden: Naar prognoses voor Ad opleidingen?

De arbeidsmarkt voor Ad gediplomeerden: Naar prognoses voor Ad opleidingen? De arbeidsmarkt voor Ad gediplomeerden: Naar prognoses voor Ad opleidingen? Prof. dr. Didier Fouarge ROA, Maastricht University (www.roa.nl) d.fouarge@maastrichtuniversity.nl Dag van de Ad, Amersfoort,

Nadere informatie

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016 ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek 2014 mei 2016 1 Arbeidsmarktplatform

Nadere informatie

Informatie over de deelnemers

Informatie over de deelnemers Tot eind mei 2015 hebben in totaal 45558 mensen deelgenomen aan de twee Impliciete Associatie Testen (IATs) op Onderhuids.nl. Een enorm aantal dat nog steeds groeit. Ook via deze weg willen we jullie nogmaals

Nadere informatie

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak - 2017 Analyse op basis van het doelgroepregister en de polisadministratie 1 Inhoud Inleiding... 3 1: Werkzaam zijn en blijven... 4 1a: Werkzaam zijn en blijven

Nadere informatie

Voor wie verstandig handelt! Daling personeel

Voor wie verstandig handelt! Daling personeel Daling personeel Trendsamenvatting Naam Definitie Scope Invloed Conclusie Bronnen Daling personeel Het aantal medewerkers dat werkzaam is in de sector / branche zal gemiddeld genomen hoger opgeleid zijn,

Nadere informatie

Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO

Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO ROA-R-2005/8 Robert de Vries Rolf van der Velden Researchcentrum

Nadere informatie

Factsheet arbeidsmarkt Overijssel (bijlage bij Investeringsvoorstel Iedereen in Overijssel doet mee )

Factsheet arbeidsmarkt Overijssel (bijlage bij Investeringsvoorstel Iedereen in Overijssel doet mee ) Factsheet arbeidsmarkt Overijssel (bijlage bij Investeringsvoorstel Iedereen in Overijssel doet mee 2016-2019 ) Economische kerngetallen uit de begroting (kerntaak 5: Regionale Economie) Er zijn 3 kerngetallen

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun s Karin Hagoort en Maaike Hersevoort In 24 verdienden samenwonende of gehuwde vrouwen van 25 tot 55 jaar ongeveer de helft van wat hun s verdienden. Naarmate het

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013 Fact sheet nummer 9 juli 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013 Er zijn in Amsterdam bijna 135.000 jongeren in de leeftijd van 15 tot 27 jaar (januari 2013). Veel jongeren volgen een opleiding of

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Gelderland

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Gelderland Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Gelderland Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Gelderland, die op basis van de resultaten van het huidige monitoronderzoek

Nadere informatie

Werkend leren in de jeugdhulpverlening

Werkend leren in de jeugdhulpverlening Werkend leren in de jeugdhulpverlening en welzijnssector Nulmeting Samenvatting Een onderzoek in opdracht van Sectorfonds Welzijn Bernadette Holmes-Wijnker Jaap Bouwmeester B2796 Leiden, 1 oktober 2003

Nadere informatie

DOORSTROOM VAN VMBO NAAR HAVO Onderzoek onder ruim vmbo-scholieren naar hun intentie om voor de havo te kiezen

DOORSTROOM VAN VMBO NAAR HAVO Onderzoek onder ruim vmbo-scholieren naar hun intentie om voor de havo te kiezen DOORSTROOM VAN VMBO NAAR HAVO Onderzoek onder ruim 20.000 vmbo-scholieren naar hun intentie om voor de havo te kiezen Februari 2019 Surrounded by Talent 2 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 3 2. Onderzoeksvragen

Nadere informatie

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Zuid- en Oost-Gelderland

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Zuid- en Oost-Gelderland De arbeidsmarkt voor leraren po 2015-2020 Regio Zuid- en Oost-Gelderland datum 16 maart 2015 auteurs dr. Hendri Adriaens dr.ir. Peter Fontein drs. Marcia den Uijl CentERdata, Tilburg, 2015 Alle rechten

Nadere informatie