Een herformulering van de formele rechtskracht: het civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde en de uitzonderingen daarop

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een herformulering van de formele rechtskracht: het civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde en de uitzonderingen daarop"

Transcriptie

1 Een herformulering van de formele rechtskracht: het civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde en de uitzonderingen daarop Nr. 22 P.A. Fruytier 1 Samenvatting Naarmate de Hoge Raad en hoogste bestuursrechters meer vragen krijgen voorgelegd over de formele rechtskracht groeit de onduidelijkheid omtrent dat leerstuk. Daarnaast is in een zeer beperkt aantal gevallen een uitzondering aangenomen op het leerstuk. De vraag blijft echter in welke gevallen nu precies een uitzondering wordt aangenomen. In dit artikel worden beide problemen benaderd vanuit een nieuwe theorie. Daartoe wordt de jurisprudentie gesystematiseerd met behulp van twee nieuwe begrippen: civielrechtelijk besluitgezag en civielrechtelijk gezag van gewijsde van een bestuursrechtelijke uitspraak. Deze begrippen dienen ter vervanging van het begrip formele rechtskracht. Vervolgens wordt betoogd dat de aanvaarde uitzonderingen op het leerstuk kunnen worden gevat in een enkel op art. 6 EVRM gebaseerd criterium. Daarbij wordt teruggekoppeld naar het civielrechtelijk besluitgezag en civielrechtelijk gezag van gewijsde. 1. Inleiding De ramp in Enschede betekende voor verschillende slachtoffers een onaangename kennismaking met het leerstuk van de formele rechtskracht. 2 Ter verkrijging van schadevergoeding van de overheid diende de onrechtmatigheid van de verleende vergunningen voor de opslag van vuurwerk te worden aangetoond. De Commissie Oosting concludeerde dat de vergunningen voor de opslag van vuurwerk niet op die wijze hadden mogen worden verleend. 3 Nu de vergunningen echter niet binnen de beroepstermijnen waren aangevallen bij een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter, moest de civiele rechter van de rechtmatigheid van de vergunningen uitgaan. Om deze barrière te overwinnen gingen de burgers tevergeefs voor twee ankers liggen. Een beroep op de verschoonbare termijnenoverschrijding ex art. 6:11 Awb, om zo alsnog ontvankelijk te zijn in hun beroep bij de bestuursrechter, werd afgewezen. 4 Het pleidooi om een uitzondering aan te nemen op de formele rechtskracht werd door de civiele rechter niet aanvaard. 5 Paradoxaal genoeg hadden de burgers zich ter vermijding van de val van de formele rechtskracht, primair beter op het standpunt kunnen stellen dat zij in het geheel geen belanghebbenden waren bij die vergunningverlening. 6 Dan had de formele rechtskracht hen volgens de Hoge Raad niet geraakt. 7 Dat is geen verweer dat direct voor de hand ligt. Daarmee zijn wij aangekomen op het onderwerp van dit artikel. Naarmate de Hoge Raad en de hoogste bestuursrechters meer vragen krijgen voorgelegd omtrent de afbakening van het domein van de bestuursrechter ten opzichte van dat van de civiele rechter, neemt de onduidelijkheid hieromtrent toe. Zoals we al zagen wordt een niet-belanghebbende niet geraakt door de formele rechtskracht. Tevens houdt de vernietiging van een besluit volgens de Hoge Raad slechts de onrechtmatigheid in jegens de burger(s) die bij die procedure waren betrokken. Jegens andere belanghebbenden gaat de civiele rechter wel uit van de rechtmatigheid. 8 Het oordeel van de Hoge Raad dat alsnog eerst de bestuursrechter moet worden geadieerd, wanneer een bestuursrechtelijke rechtsgang niet met voldoende waarborgen is omkleed, maakt het allemaal nog ingewikkelder. 9 In dit artikel ga ik ten eerste in op de vraag op welke wijze de door de Hoge Raad en hoogste bestuursrechters gewezen rechtspraak inzake de formele rechtskracht kan worden gesystematiseerd. Daartoe introduceer ik twee begrippen: het civielrechtelijk gezag van gewijsde en het civielrechtelijk besluitgezag. Daarna ga ik in op het tweede anker waarvoor de slachtoffers van de ramp in Enschede gingen liggen. Welke uitzonderingen zijn door 1 Philip Fruytier is student aan de Universiteit Utrecht. 2 De weg van onvoldoende (specifiek) toezicht laat ik hier buiten beschouwing. 3 Commissie onderzoek vuurwerkramp, De vuurwerkramp, Eindrapport (Enschede/Den Haag 2001), p ABRvS 1 juni 2001, LJN AB Rb. Den Haag 24 december 2003, Gst. 2004, 76 (7206). 6 Zie bijvoorbeeld I. Giesen, Toezicht en aansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 2005, p. 84, die zich afvraagt of de rechtbank dit niet ambtshalve had moeten onderzoeken. 7 HR 3 februari 2006, JB 2006, 69 (Staat/SFR; m.nt. RJNS). Zie ook HR 20 november 1987, NJ 1988, 843 (Montenegro) en HR 19 december 2003, NJ 2004, 386 (Sotel BV/Bergen op Zoom; m.nt. PCEvW). 8 HR 19 juni 1998, NJ 1998, 869 (Kaveka/Apeldoorn; m.nt. MS). 9 HR 12 december 1986, NJ 1987, 381 (Dekker/Barneveld; m.nt. MS), HR 18 december 1987, NJ 1989, 527 (Mefigro; m.nt. MS), HR 21 december 1990, NJ 1991, 594, m.nt. AHJS, HR 27 mei 1994, NJ 1997, 158 (Sprangers/Staat; m.nt. MS) en HR 19 juni 1998, NJ 1998, 869 (Kaveka/Apeldoorn). NTBR 2008/4 161

2 de Hoge Raad nu aanvaard en is er een enkelvoudig criterium te ontwikkelen? Daarbij bespreek ik eerst de reeds ontwikkelde criteria. Vervolgens betoog ik dat alle uitzonderingen zijn terug te voeren op art. 6 EVRM. Daarbij koppel ik terug naar mijn theorie omtrent het civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde. Op de wenselijkheid van nieuwe uitzonderingen, bijvoorbeeld in het geval van de Enschede-zaak, ga ik hier niet in. 2. Formele rechtskracht De Hoge Raad formuleert het beginsel van de formele rechtskracht als volgt: het beginsel [houdt in] dat moet worden uitgegaan van de geldigheid van een besluit van een bestuursorgaan indien daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang hetzij niet is gebruikt, hetzij niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid (kort gezegd: het beginsel van de formele rechtskracht). Een beschikking die in beroep in stand blijft, behoudt haar rechtskracht. 10 Daartegenover staat dat de Hoge Raad in beginsel uitgaat van de onrechtmatigheid van het besluit, wanneer dat wordt vernietigd. Mok en Tjittes duiden dit aan met de term oneigenlijke formele rechtskracht. 11 In het verleden is door bijvoorbeeld Ten Berge wel betoogd dat de formele rechtskracht een eigenschap is van een besluit. 12 Op het eerste gezicht lijkt dit standpunt houdbaar. Wanneer er geen gebruik is gemaakt van de openstaande rechtsgang of deze onsuccesvol is doorlopen, blijft het besluit in stand. Daarmee staat tevens de rechtmatigheid vast. Ook het feit dat een ingetrokken besluit geen formele rechtskracht heeft, 13 pleit voor deze theorie: zonder besluit ook geen rechtmatigheid. De bestuursrechtelijke geldigheid en de civielrechtelijke rechtmatigheid van het besluit vloeien in die theorie als het ware ineen. Bij nadere bestudering van de jurisprudentie lijken er echter onvolkomenheden in deze theorie te schuilen. 14 In de eerste plaats werkt het beginsel niet jegens burgers die bij het besluit geen belanghebbende waren. 15 Geldigheid en rechtmatigheid gaan hier dus reeds uit elkaar lopen. Daarnaast wordt de onrechtmatigheid van een besluit slechts aangenomen jegens degene die het besluit ook daadwerkelijk met succes heeft aangevallen. 16 De formele rechtskracht blijft dus gelden jegens belanghebbenden die geen actie hebben ondernomen. Ook hier gaan dus de geldigheid en de rechtmatigheid uit elkaar lopen. De Afdeling lijkt eenzelfde onderscheid te maken. Wanneer een uitzondering op de formele rechtskracht wordt aangenomen, kan dit slechts aan de orde komen bij de schadevergoedingsvraag, niet bij het aanvallen van de geldigheid van het besluit zelf. 17 De formele rechtskracht ziet dus enkel op de rechtmatigheid van het besluit, niet op de geldigheid daarvan. 3. Civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde van het besluit De constatering dat geldigheid en rechtmatigheid niet hetzelfde zijn, verklaart echter nog niet alle jurisprudentie. Waarom verdwijnt bijvoorbeeld de rechtmatigheid niet jegens allen als het besluit vernietigd wordt? Een vernietigd besluit bestaat immers niet meer. Hoe kan het dan toch nog rechtmatig zijn? En waarom wordt een niet-belanghebbende nu precies niet geraakt door de formele rechtskracht? We zouden immers ook kunnen zeggen dat de geldigheid en daarmee de rechtmatigheid tegenover eenieder gelding heeft, dus ook tegenover de niet-belanghebbende. De verklaring hiervoor lijkt ergens anders in te liggen. Mijns inziens kan deze jurisprudentie verklaard worden door aansluiting te zoeken bij het civiel procesrechtelijke leerstuk van het gezag van gewijsde. 18 In het civiele procesrecht verkrijgt een uitspraak van de civiele rechter, nadat de termijnen om gewone rechtsmiddelen aan te wenden zijn verlopen, kracht van gewijsde. Het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel is daarmee niet meer mogelijk. Daarmee verkrijgt de uitspraak tevens gezag van gewijsde. 19 Dit houdt in dat de beslissing van de rechter omtrent de materieelrechtelijke rechtsbetrekking in geschil in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht heeft (art. 236 lid 1 Rv). Gras spreekt in zijn proefschrift over een concreet objectief recht toegespitst op partijen. 20 In het bestuursprocesrecht kan tegen het besluit in primo bezwaar worden aangetekend en tegen het besluit op bezwaar beroep. Vervolgens staat in de meeste gevallen hoger beroep open tegen de beslissing van de bestuursrechter. Dit leidt tot de volgende vier mogelijkheden: 10 HR 2 juni 1995, NJ 1997, 164 (Aharchi/Van den Bos; m.nt. MS). Zie bijvoorbeeld ook HR 5 september 1997, NJ 1998, 47 (Schut/ Utrecht). De Hoge Raad houdt tevens een tweede formulering aan: wanneer tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang niet is gebruikt, moet de burgerlijke rechter, in het geval van de geldigheid van de beschikking voor hem wordt betwist, ervan uitgaan dat die beschikking zowel wat haar wijze van totstandkoming als wat haar inhoud betreft, in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen, zie bijv. HR 16 mei 1986, AB 1986, 573 (Heesch/Van de Akker; m.nt. FHvdB), HR 16 oktober 1992, AB 1993, 40 (Vulhop/Amsterdam; m.nt. FHvdB) en HR 19 juni 1998, NJ 1998, 869 (Kaveka/Apeldoorn; m.nt. MS). Op een mogelijk verschil tussen deze twee formuleringen ga ik hier verder niet in. 11 M.R. Mok en R.P.J.L. Tjittes, Formele rechtskracht en overheidsaansprakelijkheid, RMThemis , p. 383 e.v. en bijv. HR 24 februari 1984, AB 1984, 399 (St. Oedenrode/Driessen; m.nt. E.M. van der Heijden). 12 J.B.J.M. ten Berge, Annotatie bij Heesch/Van de Akker, in: P.J.J. van Buuren e.a. (red.), AB Klassiek, Deventer: Kluwer 2003, p HR 22 juni 1990, NJ 1993, 637 (Vastgoed/Staat; m.nt. MS) en HR 8 december 1995, NJ 1997, 163 (BV/Heijboer; m.nt. MS). 14 Zie voor een uitgebreid overzicht en verdere literatuurverwijzing C.N.J. Kortmann, Onrechtmatige overheidsbesluiten, Deventer: Kluwer 2006, p. 112 e.v. en vooral p. 119 e.v. 15 HR 3 februari 2006, JB 2006/69 (SFR; m.nt. RJNS). Zie ook HR 20 november 1987, NJ 1988, 843 (Montenegro) en HR 19 december 2003, NJ 2004, 386, m.nt. PCEvW. 16 HR 19 juni 1998, NJ 1998, 869 (Kaveka/Apeldoorn; m.nt. MS). 17 ABRvS 20 juli 2005, LJN AT Hieraan werd door Scheltema in zijn annotatie onder HR 27 mei 1997, NJ 1997, 158 (Sprangers/Staat) en door C.N.J. Kortmann in zijn annotatie onder HR 7 mei 2004, JBPr 2005, 1 (Paul/Den Haag) reeds kort geraakt. 19 Indien een rechtsmiddelenverbod geldt, treedt het gezag van gewijsde uiteraard direct in. 20 E. Gras, Kracht en gezag van gewijsde, Arnhem: Gouda Quint BV 1994, p NTBR 2008/4

3 1. het besluit (in primo of op bezwaar) is niet binnen de bezwaar- of beroepstermijn aangevallen; 2. het besluit wordt onsuccesvol aangevallen; 3. het besluit wordt succesvol aangevallen; 4. de bestuursrechter komt aan een oordeel over het besluit niet meer (volledig) toe. Wanneer nu het civielrechtelijke leerstuk van het gezag van gewijsde wordt gekoppeld aan deze vier mogelijkheden die zich door het aanwenden van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen voordoen, ontstaat de theorie van het civielrechtelijk besluitgezag en het civielrechtelijk gezag van gewijsde. n 3.1. Civielrechtelijk besluitgezag Ad situatie 1. Het besluit is typisch bestuursrechtelijk en het civiele recht daarom eigenlijk vreemd. Toch gaat het besluitbegrip in het civiele recht een belangrijke rol spelen, wanneer de rechtmatigheid daarvan bij de burgerlijke rechter aan de orde komt. Dan blijkt dat er tegen dat besluit voor (vele) belanghebbenden rechtsmiddelen openstonden. Kan nu gesteld worden dat een besluit binnen het civiele recht een soortgelijk gezag van gewijsde kan verkrijgen als een civielrechtelijke uitspraak? In ieder geval moet worden onderkend dat er minstens twee grote verschillen zijn met dat leerstuk. In de eerste plaats is er bij het aannemen van de rechtmatigheid van het besluit geen gerechtelijke toetsing aan te pas gekomen, zodat van een gewijsde niet kan worden gesproken. We zouden daarom, wanneer het besluit bij de civiele rechter ter beoordeling komt, beter kunnen spreken van het zogenaamde besluitgezag, wanneer die rechtsmiddelen niet zijn aangewend. 21 In de tweede plaats is er, zoals ik hierboven aangaf, een verschil tussen enerzijds de geldigheid van het besluit en anderzijds de rechtmatigheid van het besluit. Daarom kan beter gesproken worden van het civielrechtelijk besluitgezag. Toch heeft deze situatie veel weg van het gezag van gewijsde. Eenieder die tegen het besluit kon opkomen, maar dat heeft nagelaten, wordt door het besluitgezag geraakt. Jegens hen moet door de civiele rechter van de rechtmatigheid worden uitgegaan. Degenen die er niet tegen konden opkomen worden evenwel door het besluitgezag niet geraakt. 22 Zoals er in het civiele recht geen gezag van gewijsde wordt aangenomen jegens degenen die geen gewone rechtsmiddelen kunnen aanwenden, omdat zij niet bij de procedure betrokken zijn, zo kan iemand die tegen het besluit geen rechtsmiddelen kan aanwenden, niet door het besluitgezag worden getroffen. Hetzelfde geldt voor een ingetrokken besluit. Dat verkrijgt geen besluitgezag, nu met het intrekken het besluit in zijn geheel verdwijnt. 23 Van gezag kan dan geen sprake meer zijn. Daarnaast heeft het besluitgezag slechts betrekking op hetgeen door het besluit wordt gedekt. Voorafgaand of achteraf verstrekte inlichtingen 24 of gedragingen 25 dienen zelfstandig aan de toets van art. 6:162 BW te worden onderworpen. Het besluitgezag van het besluit in primo kan slechts worden doorbroken door het besluit op bezwaar. De civiele rechter gaat uit van de onrechtmatigheid van het besluit in primo, 26 wanneer aan het besluit op bezwaar dezelfde bezwaren kleefden en dit besluit is vernietigd. 27 Evenwel hangt dit volgens de Hoge Raad af van de besluitvorming die na de vernietiging van de beslissing op bezwaar plaatsvindt. 28 Het verkrijgen van het besluit in primo van civielrechtelijk besluitgezag kan dus als uitgangspunt slechts door middel van herroeping in bezwaar (na vernietiging) worden voorkomen. 29 Het intreden van het civielrechtelijk besluitgezag van het besluit in bezwaar kan slechts door een bestuursrechtelijke uitspraak worden tegengegaan. n 3.2. Civielrechtelijk gezag van gewijsde Ad situatie 2-4. Ook wanneer het besluit door de bestuursrechter in stand is gelaten dan wel is vernietigd, lijkt het leerstuk van het gezag van gewijsde de jurisprudentie te kunnen verklaren. Omdat het hier gaat om een uitspraak tussen een beperkt aantal belanghebbenden en het bestuursorgaan, is deze enkel tussen hen bindend. 30 Wanneer tegen de uitspraak van de bestuursrechter geen rechtsmiddelen worden aangewend, verkrijgt deze uitspraak kracht en daarmee gezag van gewijsde. Nu sprake is geweest van een rechterlijke toets, kan van een gewijsde wel gesproken worden. Omdat ook hier geldt dat een (on)geldig bevonden 21 Een term als bindende kracht van het besluit spreekt mij in dit kader minder aan, omdat dat niet tot uitdrukking brengt dat het gezag slechts geldt ten opzichte van degenen die ook de mogelijkheid hadden om tegen het besluit op te komen. Een besluit heeft immers ook bindende kracht jegens iemand die op zichzelf geen belanghebbende hoeft te zijn, zodat die term de lading onvoldoende dekt. 22 HR 8 september 1995, NJ 1997, 159 (Budinovski; m.nt. MS), HR 3 februari 2006, JB 2006/69 (Staat/SFR; m.nt. RJNS). Zie ook HR 20 november 1987, NJ 1988, 843 (Montenegro) en HR 19 december 2003, NJ 2004, 386, m.nt. PCEvW. 23 HR 22 juni 1990, NJ 1993, 637 (Vastgoed/Staat; m.nt. MS) en HR 8 december 1995, NJ 1997, 163 (BV/Heijboer; m.nt. MS). 24 HR 22 november 1985, AB 1986, 245 (Super Doe; m.nt. G.A.C.M. van Ballegooij), HR 2 februari 1990, NJ 1993, 635 (Staat/Bolsius; m.nt. MS), HR 7 december 1994, AB 1996, 125 (Staat/Van Benten; m.nt. B.J.P.G. Roozendaal), HR 26 mei 2000, NJ 2000, 472 (CGZ/ Schreurs; m.nt. ARB) en HR 9 september 2005, JB 2005/275 (Valkenswaard; m.nt. RJNS). 25 Bijv. HR 22 juni 1990, NJ 1993, 637 (Vastgoed/Staat; m.nt. MS) en HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (Diemen/Rep-tax; m.nt. CJHB). In het laatste arrest wordt de verzwaarde zorgvuldigheidsplicht van de overheid geformuleerd. 26 HR 30 januari 1987, AB 1988, 42 (Blaricum/Roozen) en HR 30 januari 1987, NJ 1988, 90 (Nibourg/Zuidwolde). 27 Zie B.J van Ettekoven, De formele rechtskracht vanuit bestuursrechtelijk perspectief, in: O&A 2006, 3, afl. 1/2, p. 17 en C.N.J. Kortmann, De slechte naam van juristen, in: NJB 2005, p Anders evenwel B.J.P.G. Roozendaal, De toekomst van de formele rechtskracht, O&A 2003, p HR 13 oktober 2006, AB 2007, 270 (Enschede/Gerridzen; m.nt. G.A. van der Veen). 29 Overigens leidt doorbreking van het besluitgezag van het besluit in primo niet per se tot onrechtmatigheid. Dat is afhankelijk van het antwoord op de vraag om welke reden het bestuursorgaan het besluit heeft ingetrokken. Zie HR 20 februari 1998, NJ 1998, 526 (Boeder/Staat; m.nt. ARB). De Centrale Raad van Beroep heeft hierbij aansluiting gezocht: CRvB 24 februari 1998, AB 1998, 177 (Lisv/X). Voor de Kroon geldt hetzelfde: HR 10 december 1996, NJ 1997, 551. De verklaring hiervoor lijkt te moeten worden gezocht in het antwoord op de vraag wat (on)rechtmatigheid van het besluit nu precies is. Het voert te ver hierop in dit artikel in te gaan. 30 HR 19 juni 1998, NJ 1998, 869 (Kaveka/Apeldoorn; m.nt. MS). NTBR 2008/4 163

4 besluit voor de civiele rechter slechts de (on)rechtmatigheid kan meebrengen, is sprake van een civielrechtelijk gezag van gewijsde van de bestuursrechtelijke uitspraak. Dit civielrechtelijk gezag van gewijsde blijkt zijn doorwerking te hebben in de beslissing over de (on)verbindendheid van regelgeving. Zo kan een belanghebbende bij de civiele rechter de onverbindendheid daarvan slechts in stelling brengen, voor zover daarover door de bestuursrechter jegens hem nog geen oordeel is gegeven. 31 Die uitspraak heeft dus ook in de civiele procedure gezag van gewijsde. Omgekeerd doet het probleem zich niet voor. Een besluit dat bij de bestuursrechter in stand blijft, is jegens alle belanghebbenden rechtmatig. Jegens de belanghebbenden die het besluit wél hebben aangevallen wordt dit aangenomen op grond van het civielrechtelijk gezag van gewijsde van de bestuursrechtelijke uitspraak. De belanghebbenden die het besluit niet hebben aangevallen worden geraakt door het civielrechtelijk besluitgezag. Als de bestuursrechter echter niet aan de beoordeling van het besluit toekomt, komt het mij voor dat deze beslissing voor wat betreft de rechtmatigheid van het besluit geen civielrechtelijk gezag van gewijsde verkrijgt. Ook ten aanzien van het civielrechtelijk gezag van gewijsde geldt dat het slechts betrekking kan hebben op het besluit. Voorafgaande en naderhand verrichte feitelijke handelingen en verstrekte inlichtingen dienen ook hier zelfstandig aan de toets van art. 6:162 BW te worden onderworpen. De bestuursrechter kan daarover immers in beginsel geen oordeel geven. Schematisch komt het dus op het volgende neer: Gezagsvorm Civielrechtelijk besluitgezag Civielrechtelijk gezag van gewijsde Civielrechtelijk gevolg Civielrechtelijke (on)rechtmatigheid van het besluit jegens eenieder die belanghebbende is bij het besluit. Civielrechtelijke (on)rechtmatigheid van het besluit jegens eenieder die partij was binnen de bestuursrechtelijke procedure. Het verdient ten slotte nog opmerking dat beide vormen van gezag slechts de onrechtmatigheid in enge zin betreffen. Steeds zal moeten worden nagegaan of voldaan is aan de andere eisen voor aansprakelijkheid zoals (eigen) 32 schuld 33, causaal verband 34 en relativiteit 35 en natuurlijk schade. 4. Uitzonderingen op het civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde en art. 6 EVRM In de literatuur zijn verschillende criteria ontwikkeld om de uitzonderingsjurisprudentie te systematiseren. Konijnenbelt en Van Male stellen dat het alle gevallen betreft dat aan de overheid is toe te rekenen dat de burger geen gebruik heeft gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang. Van onduidelijkheid voor de burger hoeft niet per se sprake te zijn. 36 Volgens Schueler is er grond voor het aannemen van een uitzondering indien het de belanghebbende niet kan worden aangerekend dat hij de bestuursrechtelijke rechtsgang niet heeft gebruikt, met name als de belanghebbende ten gevolge van aan het bestuursorgaan toe te rekenen omstandigheden daarvan heeft afgezien. 37 Mok en Tjittes zien grond voor een uitzondering op de formele rechtskracht, indien het belang van de individuele rechtsbescherming van de burger zwaarder weegt dan het belang van een duidelijke competentieafbakening. Dit is volgens hen het geval, indien van hem niet kon worden gevergd dat hij de bestuursrechtelijke procedure volgde, omdat hij niet wist, en ook niet behoefde te weten, dat dit mogelijk was. 38 Daarvan is onder andere sprake wanneer de bestuursrechtelijke weg zeer onduidelijk was of het bestuur de burger daaromtrent op een verkeerd spoor heeft gezet. Van Angeren ten slotte, stelt dat het bij het aanvaarden van een uitzondering gaat om verwijtbaarheid, ofwel aan de kant van de overheid ofwel aan de kant van de burger, alles in de sfeer van de mate van verwijtbaarheid aan de kant van de belanghebbende. 39 Naar mijn mening kan de uitzondering volledig in de sleutel van art. 6 EVRM worden geplaatst. Dit artikel eist 31 HR 17 november 2004, NJ 2005, 152 (Staat/OZB; m.nt. TK) en HR 18 februari 2005, NJ 2005, 283 (Aujezski-verordening). Overigens werd in dit laatstgenoemde arrest tevens geoordeeld dat de rechtspersoon, waarvan een bestuursorgaan dat regelgeving heeft uitgevaardigd deel uitmaakt, zich niet meer in een andere procedure kan beroepen op de verbindendheid. Dit past op zichzelf niet in de theorie van het gezag van gewijsde (dat immers juist het tegenovergestelde zou inhouden), maar wordt in de literatuur ook wel als een vorm van materiële vernietiging beschouwd. Zie R.J.B. Schutgens, Het rechtsgevolg van onverbindendverklaring: naar een stelsel van materiële vernietiging, RMThemis 2006, p HR 29 april 1994, AB 1994, 530 (GE/Den Haag; m.nt. F.H. van der Burg). 33 HR 31 mei 1991, AB 1992, 290, m.nt. F.H. van der Burg, HR 1 juli 1993, NJ 1995, 150, HR 20 februari 1998, NJ 1998, 526 (Boeder/Staat; m.nt. ARB), HR 17 december 1999, NJ 2000, 88 (Castricum/Fatels). 34 Het lijkt erop dat de bestuursrechter minder snel geneigd is een causaal verband aan te nemen tussen het vernietigde besluit en de schade dan de civiele rechter. Vergelijk bijvoorbeeld CRvB 7 april 1999, JB 1999/124, m.nt. JMS, CRvB 14 augustus 2001, JB 2001/258, m.nt. JMS en CRvB 28 augustus 2001, JB 2001/259, m.nt. JMS in vergelijking met HR 1 oktober 1999, AB 2002, 349, m.nt. BJS. Zie ook H.P.J.A.M. Hennekens, Overheidsaansprakelijkheid op de weegschaal, Deventer: Tjeenk Willink 2001, p. 39 en M.B. Koetser, Overheid en Schadevergoeding, Den Haag: BJu 2003, p Zie daarover bijvoorbeeld C.N.J. Kortmann, Onrechtmatige overheidsbesluiten, Deventer: Kluwer 2006, p , R.J.N. Schlössels, Overheidsaansprakelijkheid voor vernietigde besluiten. Een wonderlijke wereld van juridische spinsels, wartaal en klassieke leerstukken?, in: C.J.M. Klaassen e.a. (red.), Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf en ambt, Deventer: Kluwer 2003, p. 529 en G.E. van Maanen, Schadevergoeding en besluiten: De ongelukkige consequentie van de blinde fixatie van het bestuursrecht op het besluitbegrip voor het schadevergoedingsrecht (en hoe daarvan bevrijd te raken), in: NJB 2004, p Van Wijk, Konijnenbelt en Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Den Haag: Elsevier juridisch 2005, p B.J. Schueler, Schadevergoeding en de Awb, Kluwer: Deventer 2005, p en M.R. Mok en R.P.J.L. Tjittes, Formele rechtskracht en overheidsaansprakelijkheid, RMThemis , p Zie ook conclusie A-G Spier bij HR 9 september 2005, NJ 2006, 93 en de noot van Mok bij datzelfde arrest. 39 J.A.M van Angeren, De gewone rechter en de bestuursrechter, Deventer, W.E.J. Tjeenk Willink 1998, p NTBR 2008/4

5 dat tegen elk overheidshandelen in beginsel een volwaardig rechtsbeschermingstraject openstaat. Dit traject dient volgens het EHRM niet alleen in theorie open te staan. Het recht op toegang tot de rechter dient ook praktisch en effectief gewaarborgd te worden. 40 Mijn these is dat bij schending van ofwel het vertrouwensbeginsel ofwel van normen die strekken tot bescherming van de toegang tot de rechter, waardoor de bestuursrechter niet benaderd kon worden, een uitzondering op het civielrechtelijk besluitgezag wordt aangenomen. Is de rechtsgang bij de bestuursrechter in strijd met art. 6 EVRM, dan dient een uitzondering te worden aangenomen op het civielrechtelijk gezag van gewijsde. 41 Nu het gaat om de praktische en effectieve waarborging van het recht op toegang, hoeft van een toedoen van de zijde van de overheid mijns inziens geen sprake te zijn. n 4.1. Vertrouwensbeginsel: erkenning van de onrechtmatigheid In het Hot-Air-arrest 42 kwam de erkenning als uitzonderingsgrond als eerste 43 expliciet aan de orde. Hot Air leed schade doordat de Rijksluchtvaartdienst aan Wardair geen toestemming gaf lagere tarieven te voeren. In kort geding besliste de rechter vervolgens dat de Rijksluchtvaartdienst dit niet had mogen doen en alsnog goedkeuring diende te verlenen. 44 Daarmee stond echter nog niet vast dat de Rijksluchtvaartdienst het hiermee ook eens was. De Hoge Raad overweegt dan ook dat uit het kortgedingvonnis niet mag worden afgeleid dat de Staat het aan het vonnis ten grondslag liggende oordeel van de Pres. onderschreef en de burgers het erover eens waren dat de door het lichaam genomen beschikking onrechtmatig was. Specifieker werd de Hoge Raad vijf jaar later in het standaardarrest op dit vlak: St.-Oedenrode/Van Aarle. 45 Kort gezegd, kwam de casus erop neer dat Van Aarle geen beroep had ingesteld, omdat het bestuursorgaan tijdens de beroepstermijn de onrechtmatigheid had toegegeven. Vervolgens leed Van Aarle schade door de eerder geweigerde vergunning, waarvoor Van Aarle het bestuur aansprakelijk stelde. Dit stelde zich echter op het standpunt dat het besluit formele rechtskracht had verkregen. De Hoge Raad overweegt dat van een uitzondering sprake [kan] zijn wanneer de burger en het overheidslichaam het erover eens zijn dat de door een orgaan van het overheidslichaam genomen beschikking onrechtmatig was. Daartoe is voldoende dat de burger zich op het standpunt stelt dat van onrechtmatigheid sprake is en hij uit de verklaringen en gedragingen van het overheidslichaam begrijpt en in de gegeven omstandigheden mag begrijpen [curs., PF] dat het overheidslichaam die onrechtmatigheid erkent, zodat op dit punt geen geschil bestaat dat voor de beslissing door een administratieve rechter in aanmerking komt. Het enkele stilzitten van het overheidsorgaan is daartoe onvoldoende. 46 Het gaat dus niet alleen om expliciete erkenning, maar ook om hetgeen de burger uit de verklaringen en gedragingen mag afleiden. Om die reden komt het mij voor dat dit niet in het kader van de procesautonomie van de partijen mag worden gelezen, zoals bijvoorbeeld Sluysmans betoogt. 47 Het is immers voorstelbaar dat de burger uit de gedragingen van het bestuur iets mag begrijpen dat het bestuursorgaan niet heeft bedoeld. Er bestaat dan eigenlijk nog wel een punt van geschil. Eerder lijkt het erop dat deze uitspraken gelezen moeten worden in het licht van het vertrouwensbeginsel. Dat beginsel houdt kort gezegd in dat een burger mag handelen naar door het bestuursorgaan opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen. Belangrijk daarbij is de mate van concreetheid, individualiteit, ondubbelzinnigheid en formaliteit. 48 De erkenning scoort op deze lijst hoog. Het betreft immers een concrete beslissing (onrechtmatigheid) in een individueel geval (de beschikking) die ondubbelzinnig 49 is of zo door de burger mag worden geïnterpreteerd. Nu de burger mag afgaan op gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen is er in zoverre geen geschil. In de onderhavige gevallen gaat het erom dat de toegang tot de rechter door het opgewekte vertrouwen is geblokkeerd. Had het bestuur niet gehandeld zoals het heeft gedaan, dan had de burger immers (mogelijk) wel gebruikgemaakt van die rechtsgang. Het vasthouden aan het civielrechtelijk besluitgezag zou daarom leiden tot strijd met art. 6 EVRM. n 4.2. Erkenning na het verloop van de bezwaar- of beroepstermijn In de voornoemde zaken vond de (vermeende) erkenning steeds plaats op het moment dat de bezwaar- of beroepstermijn nog niet verlopen was. Daardoor rees de vraag of dat anders is, wanneer deze termijnen wel zijn verlopen. Het Hof Den Bosch 50 evenals het CBB 51 beantwoorden deze vraag ontkennend. Uit het Maple Tree-arrest 52 kan echter wellicht worden afgeleid dat de Hoge Raad heeft aangenomen dat de erkenning wel binnen de termijn moet hebben plaatsgevonden. Dat is evenwel niet geheel zeker. Het hof had dit overwogen, waarna dit in cassatie 40 Bijvoorbeeld EHRM 21 februari 1975, NJ 1975, 462 (Golder) en EHRM 9 oktober 1979, NJ 1980, 376 (Airey/Ierland; m.nt. Alkema). 41 Hoewel in het arrest Groningen/Raatgever (HR 17 december 1999, AB 2000, 89, m.nt. PvB) ook een uitzondering werd aanvaard, komt dat arrest in deze bijdrage niet aan de orde, omdat de daarin aanvaarde uitzondering reeds uit de wet(sgeschiedenis) voortvloeide. Van een werkelijke uitzondering is daarom eigenlijk geen sprake. 42 HR 26 februari 1988, NJ 1989, 528 (Hot Air; m.nt. MS). 43 Dit is niet helemaal waar. De Hoge Raad nam in HR 24 december 1976, NJ 1977, 380 (Tilburgse Leges) reeds aan dat erkenning kon leiden tot een uitzondering. Hier was echter sprake van een erkenning ná het verlopen van de termijnen. Dit oordeel vloeide voort uit het civiel procesrecht en niet uit het leerstuk van de formele rechtskracht. Zie hierover voetnoot Rb. Den Haag 12 januari 1982, KG 1983, HR 18 juni 1993, AB 1993, 504 (St.-Oedenrode/Van Aarle; m.nt. F.H. van den Burg). 46 HR 13 november 1992, NJ 1993, 639 (Lanser/Haarlemmermeer; m.nt. MS). 47 J.A.M.A. Sluysmans, Overheidsaansprakelijkheid, in het bijzonder voor (on)rechtmatige besluitvorming, Agr.r. 2004, p N. Verheij, Vertrouwen op de overheid. Het vertrouwensbeginsel in het Nederlandse Staats- en bestuursrecht, Preadvies voor de Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Deventer: Tjeenk Willink 1997, p Zie bijvoorbeeld CRvB 17 februari 1994, AB 1994, 323 (G./VWS). 50 Hof s-hertogenbosch 7 juli 1997, NJ 1998, CBB 11 oktober 2007, AB 2007, HR 24 januari 2003, NJ 2003, 629 (Maple Tree; m.nt. MRM). NTBR 2008/4 165

6 niet werd aangevallen, waardoor dit oordeel in stand moest blijven. 53 Het arrest is door de Afdeling in elk geval wel overgenomen. 54 Bezien we deze vraag vanuit het vertrouwensbeginsel en art. 6 EVRM, dan is voor dat standpunt evenwel het een en ander te zeggen. De uitzondering ziet er in die visie immers slechts op dat de toegang tot de rechter gewaarborgd wordt. Vindt de erkenning plaats na het verlopen van de bezwaar- of beroepstermijn, dan heeft die rechtsgang nu juist (ook materieel) wel opengestaan, zodat daarvan gebruik had moeten worden gemaakt. In het idee van onder andere Sluysmans dat de erkenning in het licht van de procesautonomie moet worden bezien, zodat ook erkenning ná het verstrijken van de termijnen leidt tot een uitzondering, 55 kan ik mij dan ook niet vinden. 56 n 4.3. Vertrouwensbeginsel (II): misleiding van de burger Een vergelijkbare situatie als hierboven beschreven, doet zich voor wanneer de burger door het bestuursorgaan (al dan niet opzettelijk) wordt misleid omtrent de openstaande rechtsbescherming. Dit speelde in twee vergelijkbare gevallen. In het arrest Heesch/Van de Akker 57 ging het om een uitwegvergunning, die door het bestuur privaatrechtelijk was ingekleed. Dat was niet verbazingwekkend, totdat de Afdeling hierin een besluit ging zien. Daardoor had bezwaar moeten worden gemaakt. Nu dit niet was gedaan, verkreeg het besluit civielrechtelijk besluitgezag. De Hoge Raad overwoog dat, nu het bestuur er alles aan had gedaan om het besluit als zijnde privaatrechtelijk in te kleden, het de burger niet kon worden toegerekend dat hij geen bezwaar had ingediend. Honorering van het beroep op het civielrechtelijk besluitgezag zou in feite leiden tot een verminderde rechtsbescherming. Daarom diende een uitzondering te worden aanvaard. Een vergelijkbare situatie deed zich voor in het Ekro-arrest, 58 waar het erom ging dat de Veterinaire Dienst van het toenmalige Ministerie van Landbouw en Visserij tegenover velen geen beroep had gedaan op het beschikkingskarakter van keurloonfacturen, maar dit jegens Ekro plotseling wel deed. Dit was volgens de Hoge Raad niet aanvaardbaar. In beide gevallen lijkt mij de verklaring voor het aannemen van een uitzondering te liggen in het vertrouwensbeginsel. In beide arresten gaat het erom dat de burger de toegang tot de rechter wordt ontzegd, omdat hij vertrouwt op het handelen van de overheid. In het eerste arrest mag de burger vertrouwen op het privaatrechtelijke karakter dat het bestuursorgaan het besluit toedicht. In het tweede arrest mag de burger ervan uitgaan dat de overheid net zo zal handelen als in andere zaken. De Hoge Raad lijkt de stelling dat het in het Ekro-arrest gaat om het vertrouwensbeginsel tegen te spreken door te stellen dat het hier (...) niet gaat om een bescherming van een concreet vertrouwen van Ekro, maar hierom dat de Staat niet zonder grond ten nadele van een burger van een bestendig beleid behoort af te wijken. 59 Onder het huidige recht is die overweging van de Hoge Raad vastgelegd in art. 4:84 Awb. In de literatuur wordt aangenomen dat dit nu juist een gedeeltelijke codificatie is van het vertrouwensbeginsel. 60 n 4.4. Onrechtmatigheid: toerekening aan het bestuursorgaan Verschillende (bijzondere) wetten kennen bepalingen die ertoe dienen de burger ook daadwerkelijk de mogelijkheid te bieden tegen een beslissing rechtsmiddelen aan te wenden. Voorbeelden hiervan zijn titel 3.6 van de Awb en art. 23 WRO. Beide regelen de bekendmaking van besluiten. Zonder kennis van het bestaan van een besluit valt er immers moeilijk bezwaar tegen te maken. In beginsel is een schending door de overheid van een voorschrift van welke aard dan ook onrechtmatig. 61 Dit heeft echter geen gevolgen, wanneer een burger van de schending geen nadeel ondervindt. 62 A contrario volgt daaruit dat wel sprake is van onrechtmatigheid, wanneer schending van een voorschrift dat strekt tot het beschermen van de toegang tot de rechter, ertoe leidt dat de rechter niet meer geadieerd kan worden. Het is juist in die gevallen dat de Hoge Raad een uitzondering aanneemt. In de casus van het Gasunie-arrest 63 had het bestuur verzuimd advies te vragen aan de Gasunie, waarmee deze laatste op de hoogte zou raken van het besluit. Ook werd een uitzondering aangenomen wanneer een resolutie op grond waarvan ten laste van de belastingplichtige geheven belasting niet verschuldigd bleek te zijn, nog niet was gepubliceerd, waardoor de belanghebbende geen gebruik had gemaakt van zijn beroepsrecht. 64 Het honoreren van een beroep op het civielrechtelijk besluitgezag zou in die gevallen leiden tot strijd met art. 6 EVRM, 53 Aldus ook bijv. J.A.M.A. Sluysmans, Overheidsaansprakelijkheid, in het bijzonder voor (on)rechtmatige besluitvorming, Agr.r. 2004, p ABRvS 25 juni 2003, AB 2004, 81 (Poulissen; m.nt. ARN). 55 J.A.M.A. Sluysmans, Overheidsaansprakelijkheid, in het bijzonder voor (on)rechtmatige besluitvorming, Agr.r. 2004, p Dat de erkenning ná het verlopen van de termijnen in het Tilburgse Leges-arrest (HR 24 december 1976, NJ 1977, 380) wel werd aangenomen, lijkt erin te liggen dat in cassatie het oordeel van het hof dat betaling van de leges niet onverschuldigd was gedaan, niet werd bestreden, zodat de Hoge Raad daar, gezien art. 419 lid 1 Rv, vanuit diende te gaan. De uitzondering had dus een cassatietechnische oorzaak. Eenzelfde geval is indenkbaar wanneer de burger bij de civiele rechter de onrechtmatigheid stelt en het bestuursorgaan nalaat een beroep te doen op de formele rechtskracht. Dat volgt uit de werking van art. 149 lid 1 Rv. 57 HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723 (Heesch/Van de Akker; m.nt. MS). 58 HR 11 november 1988, AB 1989, 81 (Ekro/Staat; m.nt. F.H. van de Burg). 59 De Hoge Raad formuleert het eigenlijk als onrechtmatigheid. In die zin zou men het artikel ook kunnen plaatsen onder de onrechtmatigheid (zie onder 4.4 e.v.) als uitzonderingsgrond. Ik houd echter vast aan het vertrouwensbeginsel in verband met art. 4:84 Awb. 60 F.C.M.A. Michiels, Staats- en bestuursrecht, tekst en materiaal, Deventer: Kluwer 2004, p Aldus reeds beslist in HR 20 november 1924, NJ 1925, Zie hierover C.N.J. Kortmann, Schade na vernietiging en verlengde besluitvorming: een doos van Pandora, NTB 2002, p. 98 e.v. Vergelijk ook art. 122 lid 1 Rv. 63 HR 13 juli 2007, NJ 2007, 504 (Gasunie; m.nt. M.R. Mok). 64 HR 21 oktober 2001, NJ 2001, 636 (Staat/Siemons). 166 NTBR 2008/4

7 nu materieel het recht op toegang tot de rechter aan hen wordt ontnomen. Was er echter wel een mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen een beschikking, dan wordt geen uitzondering aangenomen. Noch een objectief 65 noch een subjectief 66 groot belang kan een uitzondering rechtvaardigen. Evenmin zal het argument dat het volgen van de bestuursrechtelijke weg een forse vertraging zal brengen in de realisatie van bepaalde plannen bij de Hoge Raad slagen. 67 Wanneer men stelt geen beschikking te hebben ontvangen, moet daartegen beroep worden ingesteld. 68 Ook indien de belastingdienst een verkeerde uitleg geeft aan regelgeving, waardoor later te veel belasting geheven blijkt te zijn, dient gebruikgemaakt te worden van de daartoe bestemde rechtsgang. 69 Tevens brengt de onverbindendverklaring van een regeling niet met zich mee dat beschikkingen die daarvoor zijn genomen hun civielrechtelijk besluitgezag verliezen. Daartegen hadden reeds eerder rechtsmiddelen opengestaan, die hadden moeten worden benut. 70 Iets vergelijkbaars geldt voor zich herhalende dwangsombeschikkingen. Is slechts de laatste succesvol aangevallen, dan blijven de daarvoor genomen zelfde beschikkingen hun civielrechtelijk besluitgezag behouden. 71 n 4.5. Verschoonbaarheid en civielrechtelijk besluitgezag intermezzo Zoals hierboven uiteen is gezet, neemt de Hoge Raad dus een uitzondering aan, wanneer de belanghebbende materieel niet de mogelijkheid heeft gehad tegen het besluit rechtsmiddelen aan te wenden. Bepleit zou kunnen worden, zoals A-G Keus doet, 72 dat in dergelijke gevallen eerst een beroep dient te worden gedaan op de verschoonbare termijnoverschrijding van art. 6:11 Awb. Op deze wijze ontstaat op het eerste gezicht een meer gesloten systeem. Eerst dient van alle bestuursrechtelijke mogelijkheden gebruikgemaakt te zijn. Pas daarna kan de civiele rechter worden geadieerd. De Hoge Raad gaat hier echter niet in mee. De Gasunie hoefde volgens de Hoge Raad geen beroep meer te doen op art. 6:11 Awb, en kon direct schadevergoeding vorderen bij de civiele rechter. 73 Hetzelfde geldt indien de bestuursrechter het belanghebbendebegrip achteraf ten voordele van een burger verandert (zie verder onder 4.6). 74 Hierin komt het verschil tussen de (on)rechtmatigheid en de (on)geldigheid, zoals hierboven besproken, naar voren. Wanneer een uitzonderingsgrond wordt aanvaard wegens strijd met art. 6 EVRM, leidt dit tot een uitzondering op het civielrechtelijk besluitgezag, dus op de rechtmatigheid van het besluit. Het beroep op de verschoonbare termijnoverschrijding kan slechts leiden tot het aanvallen van de geldigheid, niet de rechtmatigheid. In ieder geval zal daarom geen beroep op art. 6:11 Awb hoeven worden gedaan, wanneer de burger bij het honoreren daarvan geen enkel belang meer heeft. 75 n 4.6. Verandering in jurisprudentie Een situatie die verband houdt met de onrechtmatigheidsuitzondering maar eigen aspecten kent, deed zich voor in het DNB-arrest. 76 DNB was verzocht een verklaring van geen bezwaar af te geven, waarvan een overeenkomst tussen een werknemer en een kredietinstelling afhankelijk was gesteld. Na het verlopen van de termijnen werd door de bestuursrechter geoordeeld dat naast de kredietinstelling ook de werknemer als belanghebbende bij die verklaring kon worden aangemerkt. 77 Hierdoor bleek de werknemer plotseling de mogelijkheid te hebben gehad rechtsmiddelen aan te wenden. Op het eerste gezicht zou men zeggen dat de werknemer voor de uitspraak van de bestuursrechter nog geen belanghebbende was en derhalve door het civielrechtelijk besluitgezag niet werd geraakt. De Hoge Raad volgt die redenering echter niet, maar neemt een uitzondering aan. Dit lijkt een staatsrechtelijke oorzaak te hebben. Zou men immers hebben aanvaard dat de werknemer voor de uitspraak van het CBB geen belanghebbende was, dan zou in feite gesteld worden dat de bestuursrechter de wet heeft veranderd in plaats van geïnterpreteerd. Dat is staatsrechtelijk onjuist. 78 We moeten er dus van uitgaan dat de werknemer altijd belanghebbende is geweest. Het bestuursorgaan heeft daarom, door hem niet als belanghebbende aan te merken, in strijd met art. 1:2 lid 1 Awb gehandeld. Daardoor werd de toegang tot de rechter geblokkeerd. Om die reden dient een uitzondering op het civielrechtelijk besluitgezag te worden aangenomen. Ook hier is dus sprake van strijdigheid met art. 6 EVRM. Eenzelfde situatie kan zich mijns inziens bijvoorbeeld voordoen, wanneer een instantie plotseling als bestuursorgaan (b-orgaan) wordt aangemerkt door de Awb, zoals gebeurde in de Silicose-uitspraak. 79 In dat geval wordt men plotseling geconfronteerd met appellabele besluiten waartegen soms geen bezwaar meer mogelijk is. Ook dan 65 HR 14 mei 1993, NJ 1993, 641 (Aruba/Playa Liquor; m.nt. MS). 66 HR 30 januari 1987, NJ 1988, 90 (Nibourg/Zuidwolde; m.nt. MS). 67 HR 9 september 2005, JB 2005/275 (Valkenswaard; m.nt. RJNS). 68 HR 23 oktober 1992, NJ 1993, 640 (K-BV Bouw; m.nt. MS). 69 HR 24 januari 2003, NJ 2003, 629 (Maple Tree; m.nt. MRM). 70 HR 17 december 2004, NJ 2005, 152 (OZB/Staat; m.nt. TK). 71 HR 5 september 1997, NJ 1998, 47 (Schut/Staat). 72 Conclusie A-G Keus, HR 13 juli 2007, NJ 2007, 504 (Gasunie; m.nt. M.R. Mok) onder Zie ook M. Scheltema in zijn noot bij HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723 (Heesch/Van de Akker) en Th.G. Drupsteen in zijn noot bij HR 8 september 1995, AB 1996, Eenzelfde beslissing nam de Hoge Raad in het arrest van 23 februari 2007, NJ 2007, 503 (DNB; m.nt. M.R. Mok). Dit arrest wordt wegens speciale kenmerken verderop uitgebreider behandeld. 74 HR 23 februari 2007, NJ 2007, 503 (DNB; m.nt. M.R. Mok). 75 Zo valt ook af te leiden uit HR 23 februari 2007, NJ 2007, 503 (DNB; m.nt. M.R. Mok). Is er echter geen grond voor een uitzondering op het civielrechtelijk besluitgezag, dan kan de civiele rechter de zaak wel aanhouden, indien te verwachten valt dat een beroep op art. 6:11 Awb zal slagen, zo blijkt uit HR 7 april 1995, NJ 1997, 166 (Smit/Staat; m.nt. MS). 76 HR 23 februari 2007, NJ 2007, 503 (DNB; m.nt. M.R. Mok). 77 CBB 11 januari 2000, AB 2000, 119 (P./DNB). 78 Zie ook Bloembergen in zijn conclusie onder HR 12 december 1986, NJ 1987, 381 (Barneveld/Dekker): Bij rechterlijke uitspraken (...) zal men er in het algemeen vanuit moeten gaan dat zij geen nieuw recht scheppen, maar zeggen hoe het recht altijd geweest is. 79 ABRvS 30 november 1995, AB 1996, 136 (Silicose; m.nt. Zijlstra). Zie bijvoorbeeld ook Rb. Maastricht 9 april 1998, JB 1998/166 en Rb. Haarlem 31 december 1996, JB 1997/38. Zie ook: J.A.F. Peters, Bestuursorganen in bestuursrechtelijk handelen, JBplus 2000, p. 88 e.v. NTBR 2008/4 167

8 is in feite de burger de toegang tot de rechter ontnomen en dient een uitzondering te worden aanvaard. n 4.7. Schending fundamentele beginselen door de bestuursrechter Tot nu toe zijn steeds uitzonderingen op het civielrechtelijk besluitgezag aan de orde geweest. De Hoge Raad heeft echter ook uitzonderingen aanvaard op het civielrechtelijk gezag van gewijsde. In 1985 oordeelde het EHRM dat het Kroonberoep in strijd was met art. 6 EVRM. 80 Niet lang daarna rees de vraag of daarmee een uitzondering op het civielrechtelijk besluitgezag moest worden aanvaard. De Hoge Raad oordeelde dat het thans vigerende stelsel (...) echter, in het bijzonder ter vermijding van procedurele complicaties, aldus [moet] worden verstaan dat de belanghebbende zich in zodanige gevallen eerst na de beslissing op het beroep bij Ons tot de burgerlijke rechter kan wenden, 81 nu strikt genomen naar intern Nederlands recht het Kroonberoep met voldoende waarborgen is omkleed. 82 Deze redenering is niet heel overtuigend. Het Europees Hof heeft immers specifiek ten aanzien van het Kroonberoep geoordeeld dat geen sprake was van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Deze voldeed immers niet aan art. 6 EVRM. Dat artikel werkt in de Nederlandse rechtsorde direct door (art. 93 Gw). Daarom kan niet gesproken worden van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang (die volgens de standaardformulering van het leerstuk van de formele rechtskracht moet hebben opengestaan). Al met al lijkt de eis dat eerst de bestuursrechtelijke procedure moet zijn doorlopen, toch vooral praktisch van aard. Indien immers beide trajecten zouden openstaan, zou de ene burger het civielrechtelijke traject kiezen, terwijl de andere de keuze zou laten vallen op het bestuursrechtelijk traject. Dat zou de rechtseenheid niet ten goede komen en leiden tot grote procedurele complicaties. Toch lijkt een meer theoretische onderbouwing van dit soort gevallen wel mogelijk. Daarvoor is van belang het onderscheid tussen het civielrechtelijk besluitgezag en het civielrechtelijk gezag van gewijsde gekoppeld aan art. 6 EVRM als uitzonderingsgrond. In het arrest Paul/Den Haag oordeelde de Hoge Raad dat er grond kan zijn voor een uitzondering op het civielrechtelijk gezag van gewijsde, indien moet worden geoordeeld dat in de procedure bij de bestuursrechter die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, is gehandeld in strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel waardoor niet meer gesproken kan worden van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. 83 Hiermee is aansluiting gezocht bij het door de Hoge Raad ontwikkelde criterium voor aansprakelijkheid van de overheid op grond van onrechtmatige rechtspraak. 84 De hierboven besproken arresten zijn onder dit criterium te scharen. Nu het steeds de procedure bij de bestuursrechter betreft die in strijd is met art. 6 EVRM, dient op het civielrechtelijk gezag van gewijsde een uitzondering te worden gemaakt. Op dat niveau is immers sprake van strijd met art. 6 EVRM. Het leidt dus niet tot een doorbreking van het civielrechtelijk besluitgezag (zoals zou worden aanvaard als men zich direct tot de civiele rechter zou kunnen wenden), nu dat slechts doorbroken kan worden als de toegang tot de rechter in het geheel is afgesloten. We zouden ook kunnen zeggen dat een causaal verband tussen de schending van de fundamentele beginselen en het uiteindelijk onterecht in stand laten van een besluit van tevoren met de enkele schending nog niet vaststaat. Een bestuursrechter kan nog zo in strijd met fundamentele beginselen handelen, dit sluit niet uit dat hij toch tot de juiste conclusie komt. Om die reden kan de civiele rechter pas als ultieme restrechter worden geadieerd, namelijk om vast te stellen of de schending van de fundamentele beginselen ook daadwerkelijk tot schade heeft geleid. In die zin wordt dan volledig aangesloten bij het criterium van de onrechtmatige rechtspraak, waar immers ook de vraag naar causaal verband tussen de schending van de fundamentele beginselen en de schade moet worden beantwoord door de rechter die over de vordering op grond van onrechtmatige rechtspraak dient te oordelen. Wegens deze aansluiting bij de strenge criteria van de onrechtmatige rechtspraak, leidt dan ook niet iedere schending van art. 6 EVRM tot een uitzondering. Dit is slechts het geval als fundamentele beginselen worden geschonden. 5. Conclusie In dit artikel heb ik de begrippen formele rechtskracht en oneigenlijke formele rechtskracht geherformuleerd. In par. 2 kwam aan de orde dat er een verschil bestaat tussen enerzijds de (on)geldigheid en anderzijds de (on)rechtmatigheid van een besluit. De (on)geldigheid van een besluit ziet op de bestuursrechtelijke gevolgen van het besluit. De (on)rechtmatigheid ziet op het civielrechtelijke gevolg van het (vernietigde) besluit. Dit onderscheid kan echter niet alle jurisprudentie verklaren. Zo blijft onduidelijk waarom enkel een belanghebbende door de formele rechtskracht wordt geraakt en waarom een besluit dat door de bestuursrechter wordt vernietigd enkel de onrechtmatigheid 80 EHRM 23 oktober 1985, AB 1986, 1 (Benthem). Staan zowel Kroonberoep als de weg naar de civiele rechter open, dan is er geen strijd met art. 6 EVRM, aldus EHRM 27 november 1991, NJ 1992, 666 (Oerlemans; m.nt. EJD). 81 HR 12 december 1986, NJ 1987, 381, m.nt. M. Scheltema. Bevestigd in HR 18 december 1987, NJ 1989, 527 (Mefigro; m.nt. MS), HR 21 december 1990, NJ 1991, 594 (Fratoni; m.nt. AHJS), HR 27 mei 1994, NJ 1997, 158 (Sprangers/Staat; m.nt. MS) en HR 19 juni 1998, NJ 1998, 869 (Kaveka/Apeldoorn; m.nt. MS). 82 HR 6 februari 1987, NJ 1988, 926. Zie hierover bijv. J.B.J.M. ten Berge, Annotatie bij Loosdrechtse plassenschap, in: P.J.J. van Buuren, J.E.M. Polak, R.J.G.M. van Widdershoven (red.), AB Klassiek, Deventer: Kluwer 2003, p HR 7 mei 2004, JBPr 2005, 1 (Paul/Den Haag; m.nt. C.N.J. Kortmann). 84 De Hoge Raad houdt reeds sinds de jaren zeventig vast aan het criterium dat van overheidsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak slechts sprake kan zijn indien bij de voorbereiding van het vonnis zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken en tegen die beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat of heeft opengestaan. Zie HR 3 december 1971, NJ 1972, 137 (X/Staat; m.nt. GJS), HR 17 maart 1978, NJ 1979, 204, m.nt. MS en HR 8 januari 1993, NJ 1993, 558 (CMT/R.; m.nt. HJS). 168 NTBR 2008/4

9 meebrengt jegens degenen die het besluit ook daadwerkelijk hebben aangevallen. In par. 3 ontwikkelde ik daarom een theorie die gebaseerd is op het civielrechtelijke leerstuk van kracht en gezag van gewijsde. Hiertoe worden de begrippen civielrechtelijk besluitgezag en civielrechtelijk gezag van gewijsde geïntroduceerd. Deze hebben respectievelijk betrekking op de (on)rechtmatigheid van het besluit zélf en op de (on)rechtmatigheid als gevolg van de vernietiging dan wel het in stand laten van het besluit door de bestuursrechter. Een besluit dat niet wordt aangevallen verkrijgt civielrechtelijk besluitgezag. Dit houdt in dat een besluit jegens eenieder die tegen het besluit kon opkomen voor rechtmatig moet worden gehouden. Het besluitgezag van het besluit in primo kan slechts op bezwaar (na vernietiging) worden doorbroken. De beslissing van de bestuursrechter verkrijgt jegens de burgers die tegen een besluit zijn opgekomen civielrechtelijk gezag van gewijsde. Wordt een beslissing dus vernietigd dan brengt dit enkel de onrechtmatigheid mee jegens deze burgers. Burgers die niet tegen het besluit zijn opgekomen worden geraakt door het civielrechtelijk besluitgezag. Op deze wijze wordt de op het eerste gezicht onduidelijke rechtspraak van onze hoogste rechters omtrent het beginsel van de formele rechtskracht gesystematiseerd. In par. 4 heb ik de theorie van het civielrechtelijk besluitgezag en gezag van gewijsde gekoppeld aan de uitzonderingen die hierop in de jurisprudentie zijn aangenomen. Ik kom tot de conclusie dat de tot nu toe aangenomen uitzonderingen op het civielrechtelijk besluitgezag allen zijn terug te voeren op een enkel criterium: bij schending van ofwel het vertrouwensbeginsel ofwel van normen die strekken tot bescherming van de toegang tot de rechter, waardoor de bestuursrechter niet benaderd kon worden, wordt een uitzondering op het civielrechtelijk besluitgezag aangenomen. Is de rechtsgang bij de bestuursrechter in strijd met art. 6 EVRM, dan dient een uitzondering te worden aangenomen op het civielrechtelijk gezag van gewijsde. Nu pas op dat niveau strijd ontstaat met art. 6 EVRM dient tegen het besluit zélf wel bezwaar te worden aangetekend. Omdat het gaat om de praktische en effectieve waarborging van het recht op toegang, hoeft van een toedoen van de zijde van de overheid mijns inziens geen sprake te zijn. Vanwege het verschil tussen de geldigheid en de rechtmatigheid van het besluit hoeft in ieder geval op de verschoonbare termijnoverschrijding ex art. 6:11 Awb geen beroep te worden gedaan wanneer de burger daarbij geen enkel belang meer heeft, nu met een beroep op art. 6:11 Awb slechts de geldigheid kan worden betwist. Eveneens brengt het ontwikkelde criterium mee dat de erkenning van de onrechtmatigheid door het bestuursorgaan in het licht van het vertrouwensbeginsel slechts het besluitgezag kan doorbreken, indien deze erkenning vóór het verlopen van de bewaar- of beroepstermijnen is gedaan. De jurisprudentie is op dit punt echter verdeeld. NTBR 2008/4 169

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK. mr. J.A.M. van Angeren. Tweede druk

DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK. mr. J.A.M. van Angeren. Tweede druk DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK mr. J.A.M. van Angeren Tweede druk Kluwer - Deventer - 2008 DEEL I DE RECHTSMACHT 1 1 De Grondwet 3 1. Waarborg 3 2. Exclusiviteit 4 3. Doorbreking bij de wet

Nadere informatie

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht 2 september 2015 16:00 uur - 17:00 uur Online Wat gaan we doen: rechtspraak over.. 1. De 3 B s (bestuursorgaan-, belanghebbende- en besluitbegrip) 2. Schadevergoeding

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009 Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009 OPGAVE 1 (34 punten) Vraag 1.1 (5 punten) Er staan geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open. Het voorbereidingsbesluit van artikel

Nadere informatie

Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer 2014.

Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer 2014. AthenaSummary Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Bachelorjaar 2 Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

VNG Juridische 2-daagse

VNG Juridische 2-daagse VNG Juridische 2-daagse Deelsessies: 1 en 31 Nadeel compenseren of schade vergoeden? Mr. C.N.J. (Tijn) Kortmann Het wilde woud Brief van de Koning (32 621 nr. 1) Wetsvoorstel nadeelcompensatie en schadevergoeding

Nadere informatie

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om NOTENKRAKER Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om CBb 14 oktober 2011, nr. AWB 10/85 en 10/86 E.J. Daalder 1 Inleiding Uit het in, onder meer, artikel 6 EVRM neergelegde

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Uitspraak op het hoger beroep van * ^ p n i a w a ï i i b.v., gevestigd te > hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

3 Onrechtmatige overheidsdaad

3 Onrechtmatige overheidsdaad Monografieen Privaatrecht 3 Onrechtmatige overheidsdaad Rechtsbescherming door de burgerlijke rechter Prof. mr. G.E. van Maanen Prof. mr. R. de Lange Vierde druk Deventer - 2005 Inhoud VERKORT AANGEHAALDE

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2015:3233 ECLI:NL:RVS:2015:3233 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-10-2015 Datum publicatie 21-10-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201500429/1/A2 Eerste

Nadere informatie

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER Nr. C98/080HR ARREST in de zaak van: DE GEMEENTE GRONINGEN,gevestigd te Groningen, EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster, advocaat: voorheen

Nadere informatie

Overheidsaansprakelijkheid een klein variété van wetgeving en rechtspraak. VMR 20 maart 2014

Overheidsaansprakelijkheid een klein variété van wetgeving en rechtspraak. VMR 20 maart 2014 Overheidsaansprakelijkheid een klein variété van wetgeving en rechtspraak VMR 20 maart 2014 Titel 8.4 Awb Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013/50) 2 onderwerpen:

Nadere informatie

1. de heer K, wonende te X, aan het adres X, hierna te noemen K

1. de heer K, wonende te X, aan het adres X, hierna te noemen K Mr. R. Menschaert 1 08/1914.01/pva Heden de en acht tweeduizend ten verzoeke van 1. de heer K, wonende te X, aan het adres X, hierna te noemen K te dezer zake woonplaats kiezende te 's-gravenhage aan het

Nadere informatie

Rapport. Belastingdienst wijst verzoek om ambtshalve vermindering af. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klachten gegrond.

Rapport. Belastingdienst wijst verzoek om ambtshalve vermindering af. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klachten gegrond. Rapport Belastingdienst wijst verzoek om ambtshalve vermindering af. Op basis van het onderzoek vindt de klachten gegrond. Datum: 12 januari 2015 Rapportnummer: 2015/007 2 SAMENVATTING Verzoekster, een

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets

Leidraad voor het nakijken van de toets Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 17 JUNI 2011 (Uit het antwoord moet blijken dat de cursist de stof heeft begrepen en juist heeft toegepast; een enkel ja of nee is niet voldoende)

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 27534/2012010168 Betreft: Beslissing op bezwaar inzake de Stichting Publieke Media instelling Eijsden- Margraten tegen afwijzing van het handhavingsverzoek jegens Stichting

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 21 d.d. 2 april 2009 (mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil - Stork en mr. B. Sluijters) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur

mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur Gemeenschappelijke Dienst Directie Juridische Zaken AJBZ mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur Telefoon 070 339

Nadere informatie

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012 BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT SUCCESSIEWET OOK VOOR PRIVÉVERMOGEN? Op 13 juli 2012 heeft rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit de Successiewet 1956 (LJN:

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2011-346 d.d. 2 december 2011 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr.drs. D.J. Olthoff, secretaris)

Nadere informatie

Noot bij Hof s-gravenhage 24 August 2010, LJN BN4316

Noot bij Hof s-gravenhage 24 August 2010, LJN BN4316 Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series Noot bij Hof s-gravenhage 24 August 2010, LJN BN4316 I. van der Zalm & S.E. Poutsma Published in JA 2011/1, 7, p. 72-97 1 [BW art. 6:162] Noot 1.

Nadere informatie

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208 Rapport Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Randmeren geen uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaarschrift van 30 juni 2005 tegen de heffingsrente

Nadere informatie

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW Datum uitspraak: 23-09-2010 Datum publicatie: 13-12-2010 Rechtsgebied: Sociale zekerheid Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie:

Nadere informatie

Martijn Scheltema. Onrechtmatige overheidsdaad (i.h.b. in verband met onrechtmatige besluiten) vrijdag 27 maart 2015

Martijn Scheltema. Onrechtmatige overheidsdaad (i.h.b. in verband met onrechtmatige besluiten) vrijdag 27 maart 2015 Martijn Scheltema Onrechtmatige overheidsdaad (i.h.b. in verband met onrechtmatige besluiten) vrijdag 27 maart 2015 Onrechtmatige daad Onderwerpen bijdrage: -rechtsmachtverdeling -Wet schadevergoeding

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402 ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402 Instantie Datum uitspraak 07-03-2013 Datum publicatie 18-04-2013 Rechtbank Midden-Nederland Zaaknummer AWB 12/26575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

Onrechtmatige overheidsdaad

Onrechtmatige overheidsdaad s tu diepock et s p r i v a a t r e c h t 28 Onrechtmatige overheidsdaad Rechtsbescherming door de burgerlijke rechter derde druk Prof. mr. G.E. van Maanen Prof. mr. R. de Lange 2000 W.E.J. Tjeenk Willink

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 12-05-2016 Datum publicatie 19-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7447 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Een onderzoek naar de manier waarop de burgemeester van Valkenswaard is omgegaan met de klachten van een belanghebbende over een besluit.

Een onderzoek naar de manier waarop de burgemeester van Valkenswaard is omgegaan met de klachten van een belanghebbende over een besluit. Rapport Bezwaar of klacht? Een onderzoek naar de manier waarop de burgemeester van Valkenswaard is omgegaan met de klachten van een belanghebbende over een besluit. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696 ECLI:NL:RBAMS:2013:8696 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 20-12-2013 Datum publicatie 03-04-2014 Zaaknummer AMS 13-2085 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RVS:2017:1318 ECLI:NL:RVS:2017:1318 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201607764/1/A2 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb

Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb Contactgroep Algemeen Bestuur Prof. mr. G.A. van der Veen AKD Rotterdam Rijksuniversiteit Groningen 9 april 2014 Inhoud lezing 1. Inleiding: de nieuwe regeling

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 10 SEPTEMBER 2007 S.07.0003.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.07.0003.F A. T., Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN VAN LUIK.

Nadere informatie

Hierbij dien ik graag een verzoek in tot het laten deelnemen aan de hiervoor genoemde procedure bij uw Raad namens:

Hierbij dien ik graag een verzoek in tot het laten deelnemen aan de hiervoor genoemde procedure bij uw Raad namens: Postbus 16799 1001 RG Amsterdam Tel. 020 8100279 www.privacyfirst.nl Aan: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-gravenhage Uw ref. : 201105172/1/A3 Onze ref. : SPF20151012

Nadere informatie

AKD Gemeentedag 2014 Prof. mr. G.A. van der Veen Rotterdam 20 maart 2014

AKD Gemeentedag 2014 Prof. mr. G.A. van der Veen Rotterdam 20 maart 2014 AKD Gemeentedag 2014 15 maanden Wet aanpassing bestuursprocesrecht Prof. mr. G.A. van der Veen Advocaat bestuursrecht/omgevingsrecht AKD Advocaten en notarissen Rotterdam Bijzonder hoogleraar milieurecht

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.2662 (068.05) ingediend door: hierna te noemen 'klagers', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP

CENTRALE RAAD VAN BEROEP CENTRALE RAAD VAN BEROEP KBW 1994/1 U I T S P R A A K in het geding tussen: het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, appellant, en A., wonende te B., gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/85439

Nadere informatie

O&A 2015/36 ABkort 2015/126 E C L I:N L :RV S:2 015:8 32

O&A 2015/36 ABkort 2015/126 E C L I:N L :RV S:2 015:8 32 Jur ispr udent ie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 18 maart 2015, nr. 201405906/1/A2 (mrs. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, F.C.M.A. Michiels en G. Snijders) m.nt. R.D. Boesveld 1 O&A

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A AK

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A AK CENTRALE RAAD VAN BEROEP 97/524 WW U I T S P R A AK in het geding tussen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant, en A, wonende te B, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen ECLI:NL:RVS:2013:375 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-07-2013 Datum publicatie 17-07-2013 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201209590/1/A1 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 12-06-2008 Datum publicatie 24-07-2008 Zaaknummer AWB 07/3464 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Formele rechtskracht en het wetsvoorstel nadeelcompensatie

Formele rechtskracht en het wetsvoorstel nadeelcompensatie Naam: ID-nummer: Jaargroep: Studie: Titel: Begeleider: Totaal aantal woorden Heleen van Griensven I356697 Master Nederlands recht voltijd Formele rechtskracht en het wetsvoorstel nadeelcompensatie Mr.

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2014:3463 ECLI:NL:CRVB:2014:3463 Instantie Datum uitspraak 21-10-2014 Datum publicatie 28-10-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 12-3170

Nadere informatie

De vordering tot schadevergoeding vanwege een gebrek in de bouwvergunning: wie bouwt die rouwt, wie draalt wordt soms betaald

De vordering tot schadevergoeding vanwege een gebrek in de bouwvergunning: wie bouwt die rouwt, wie draalt wordt soms betaald De vordering tot schadevergoeding vanwege een gebrek in de bouwvergunning: wie bouwt die rouwt, wie draalt wordt soms betaald HR 10 april 2009, RvdW 2009, 513 (Barneveld/Sierkstra) M r. A. J. P. S c h

Nadere informatie

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505 JB2016/45 RvS, 20-01-2016, nr. 201504247/1/A4, ECLI:NL:RVS:2016:99 Plaatsingsplan van ondergrondse restafvalcontainers, Zienswijze, indienen, Zienswijze, indienen via website, Bewijs indiening, Bewijslast

Nadere informatie

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

Uitspraak /1/A2 en /1/A2 Uitspraak 201707806/1/A2 en 201802043/1/A2 Datum van uitspraak: woensdag 7 november 2018 Tegen: de Belastingdienst/Toeslagen Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied: Geld ECLI: ECLI:NL:RVS:2018:3603

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522 ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522 Instantie Rechtbank Leeuwarden Datum uitspraak 17-09-2009 Datum publicatie 24-09-2009 Zaaknummer 99339 / KG ZA 09-274 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A1 pagina 1 van 5 Uitspraak 201506029/1/A1 Datum van uitspraak: woensdag 14 september 2016 Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied:

Nadere informatie

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches. MIDDEL 1 Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming

Nadere informatie

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197 Rapport Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (verder: het CBR): bij het ten uitvoer brengen van de Educatieve Maatregel

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2017:1997 ECLI:NL:RVS:2017:1997 Instantie Raad van State Datum uitspraak 26-07-2017 Datum publicatie 26-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604542/1/A1 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694 ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694 Instantie Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 02-08-2007 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 05-4212 WVG Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 26-08-2014 Datum publicatie 11-12-2014 Zaaknummer 200.125.414-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 22-02-2011 Datum publicatie 06-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10-504 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A1 Uitspraak 201803876/1/A1 Datum van uitspraak: woensdag 17 oktober 2018 Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied: Kapvergunningen ECLI:

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

ECGR/U201300637 Lbr. 13/058

ECGR/U201300637 Lbr. 13/058 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) 373 8393 betreft Schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten uw kenmerk ons kenmerk ECGR/U201300637 Lbr. 13/058 bijlage(n)

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: 200907796/1/V2. Datum uitspraak: 7 juli 2010 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

JAR 2011/76 Kantonrechter Amsterdam, 15-12-2010, 1189978 EA VERZ 10-1717, LJN BO8932 Arbitragebeding, Kantonrechter onbevoegd in ontbindingsprocedure

JAR 2011/76 Kantonrechter Amsterdam, 15-12-2010, 1189978 EA VERZ 10-1717, LJN BO8932 Arbitragebeding, Kantonrechter onbevoegd in ontbindingsprocedure JAR 2011/76 Kantonrechter Amsterdam, 15-12-2010, 1189978 EA VERZ 10-1717, LJN BO8932 Arbitragebeding, Kantonrechter onbevoegd in ontbindingsprocedure Aflevering 2011 afl. 5 College Kantonrechter Amsterdam

Nadere informatie

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209 Rapport Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn verzoek om vergoeding van de door hem omstreeks oktober

Nadere informatie

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:OGEAM:2016:86 ECLI:NL:OGEAM:2016:86 Instantie Datum uitspraak 19-12-2016 Datum publicatie 12-01-2017 Zaaknummer Lar 78/2016 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Nadere informatie

Herziening pachtprijs van percelen land te Overijssel, tezamen groot 35.03.59 ha.

Herziening pachtprijs van percelen land te Overijssel, tezamen groot 35.03.59 ha. Centrale Grondkamer, beschikking van 24 maart 2011, GP 11.625 [artikel 7:333 BW] Herziening pachtprijs van percelen land te Overijssel, tezamen groot 35.03.59 ha. Centrale Grondkamer, beschikking van 8

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBMNE:2014:107 ECLI:NL:RBMNE:2014:107 Instantie Datum uitspraak 15-01-2014 Datum publicatie 15-01-2014 Zaaknummer UTR 12/4508 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Bestuursrecht

Nadere informatie

Staats- en bestuursrecht

Staats- en bestuursrecht F.C.M.A. Michiels (red.) Staats- en bestuursrecht Tekst en materiaal Met bijdragen van Gio ten Berge Leonard Besselink Henk Kummeling Lex Michiels Rob Widdershoven KLUWER J ^ Deventer - 2003 Thema 1 -

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

de Rechtspraak Rechtbank Breda Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist.

de Rechtspraak Rechtbank Breda Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist. Niet op barcode schrijven!! Gemeente Bergen op Zoom de Rechtspraak Rechtbank Breda 106-027138 Reg. Datum: 19/10/2006 Eenheid: BJZ 4.06 datum doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk bijlage(n) onderwerp AANTEKENEN

Nadere informatie

Het ondertekende verzoek tot onderzoek is op 27 januari 2009 binnengekomen bij het secretariaat van de Overijsselse Ombudsman.

Het ondertekende verzoek tot onderzoek is op 27 januari 2009 binnengekomen bij het secretariaat van de Overijsselse Ombudsman. Dossiernummer 09-2009 OORDEEL Verzoekster Mevrouw V. te Raalte. Datum verzoek Het ondertekende verzoek tot onderzoek is op 27 januari 2009 binnengekomen bij het secretariaat van de Overijsselse Ombudsman.

Nadere informatie

Essentie: Vermindering ten opzichte van eerder toegekende subsidie wegens niet tijdig aanvragen herindicatie.

Essentie: Vermindering ten opzichte van eerder toegekende subsidie wegens niet tijdig aanvragen herindicatie. OpMaat USZ 2008/143 CRvB, 14-02-2008, 06/5828 WSW, LJN BC5634 Subsidieverlening, WSW-dienstverband, Herindicatie Sdu Uitgevers Aflevering 2008 afl. 6 Rubriek College» Samenvatting Essentie: Vermindering

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146 Rapport Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september 2012 Rapportnummer: 2012/146 2 Klacht Verzoekster, een BV, klaagt erover dat de Huurcommissie te Den Haag haar verzoek

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2017:2833 ECLI:NL:CRVB:2017:2833 Instantie Datum uitspraak 09-08-2017 Datum publicatie 18-08-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/8007 ZVW Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200705297/1. Datum uitspraak: 31 januari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2017:1856 ECLI:NL:RVS:2017:1856 Instantie Raad van State Datum uitspraak 12-07-2017 Datum publicatie 12-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201608063/1/A2 Eerste

Nadere informatie

14-09. ABRvS 24 december 2013, nr. 201304161/1/A4 (Nijmegen) (ECLI:NL:RVS:2013:2610) Milieu/natuur/water

14-09. ABRvS 24 december 2013, nr. 201304161/1/A4 (Nijmegen) (ECLI:NL:RVS:2013:2610) Milieu/natuur/water 47 zitting betoogd dat deze stukken aldus mede namens haar dochtermaatschappijen, meer in het bijzonder namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cycleon Netherlands B.V. (hierna:

Nadere informatie

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:881

ECLI:NL:CRVB:2017:881 ECLI:NL:CRVB:2017:881 Instantie Datum uitspraak 03-03-2017 Datum publicatie 06-03-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/5389 AOW Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns.

AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns. Page 1 of 6 AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns. Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886 ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886 Instantie Datum uitspraak 14-04-2005 Datum publicatie 14-04-2005 Zaaknummer KG 05/243 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage Civiel recht

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 88 d.d. 11 april 2011 (prof. mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en prof. mr. M.L. Hendrikse, leden, mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201106725/1/V1. Datum uitspraak: 3 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2013:2879 ECLI:NL:CRVB:2013:2879 Instantie Datum uitspraak 17-12-2013 Datum publicatie 19-12-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 13-211 WWB Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201203791/1/V1. Datum uitspraak: 24 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Onderwerp Gevolgen uitspraak hoger beroep legesheffing bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. - Besluitvormend

Onderwerp Gevolgen uitspraak hoger beroep legesheffing bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. - Besluitvormend BESLUIT OPSCHRIFT Vergadering van 27 september 2016 Besluit nummer: 2016_BW_00750 Onderwerp Gevolgen uitspraak hoger beroep legesheffing bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. - Besluitvormend Beknopte

Nadere informatie

Actualiteiten bestuurs(proces)recht

Actualiteiten bestuurs(proces)recht 1 Actualiteiten bestuurs(proces)recht VMR Actualiteitendag 2017 Prof. mr. K.J. (Kars) de Graaf 2 Onderwerpen Organisatie hoogste bestuursrechtspraak Einde ne bis in idem-rechtspraak (art. 4:6 Awb) Inherente

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/401

Rapport. Datum: 13 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/401 Rapport Datum: 13 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/401 2 Klacht Het niet opnemen van een rechtsmiddelenclausule conform artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht in de beslissing van 17 december 2003

Nadere informatie

Academie voor bijzondere wetten

Academie voor bijzondere wetten Academie voor bijzondere wetten Auteur Academie voor bijzondere wetten Hoofdonderwerp Conclusie van staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven (hierna: A-G ) met betrekking tot het rechtskarakter van het

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733 ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-04-2013 Datum publicatie 17-04-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201200753/1/A3 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 18 december 2009 (Uit het antwoord moet blijken dat de cursist de stof heeft begrepen en juist heeft toegepast; een enkel ja of nee is niet voldoende)

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 09-03-2006 Datum publicatie 30-03-2006 Zaaknummer AWB 05/4258 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ambtenarenrecht Eerste

Nadere informatie

Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling

Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling 9 september 2015 Alex Ter Horst Advocaat pensioenrecht Achtergrond Indien verplichtstelling van toepassing is leidt dat voor wg en bpf tot allerlei

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 700087/701936 Betreft: Beslissing op het bezwaar inzake het besluit op het ontheffingsverzoek van T-Mobile Netherlands BV met kenmerk 666340/688335. Het Commissariaat voor

Nadere informatie

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207 LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207 Datum uitspraak: 16-02-2011 Datum publicatie: 25-02-2011 Rechtsgebied: Bouwen Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak

Nadere informatie

A26a Overheidsprivaatrecht

A26a Overheidsprivaatrecht MONOGRAFIEËN BW A26a Overheidsprivaatrecht Algemeen deel Mr. G. Snijders Raadsheer in de Hoge Raad, Staatsraad in buitengewone dienst Tweede druk Kluwer a Wolters Kluwer business Deventer - 2011 INHOUD

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286 ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286 Instantie Datum uitspraak 27-09-2011 Datum publicatie 30-09-2011 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer 11/18267 & 11/18269 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie