FIAT STILO NL INSTRUCTIEBOEK
|
|
- Elias van der Zee
- 6 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 FIAT STILO NL INSTRUCTIEBOEK
2 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Stilo leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Stilo volledig te benutten. Wij herinneren u er bovendien aan dat Fiat hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Fiat Stilo buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt Fiat ervoor dat dit op milieuvriendelijk wijze gebeurt en dat alle materialen gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. In de de Service- en garantiehandleiding vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Veel leesplezier en goede reis! Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Stilo beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
3 ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN K Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. VAN DE MOTOR Benzinemotoren met handgeschakelde versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Benzinemotoren met Selespeed versnellingsbak: trap het rempedaal volledig in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat; de versnellingsbak staat automatisch in de vrijstand. Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
4 BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen. ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. CODE-card Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. GEPROGRAMMEERD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag. IN HET INSTRUCTIEBOEKJE... vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu)! (conditie van de auto).
5 NOOD INSTRUMENTENPANEEL... 6 SYMBOLEN... 8 FIAT CODE... 8 DE SLEUTELS DIEFSTALALARM START-/CONTACTSLOT INSTRUMENTEN MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ZITPLAATSEN HOOFDSTEUNEN STUURWIEL SPIEGELS KLIMAATREGELING VERWARMING EN VENTILATIE HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING HULPVERWARMING BUITENVERLICHTING RUITEN REINIGEN CRUISE-CONTROL ADAPTIEVE CRUISE-CONTROL PLAFONDVERLICHTING BEDIENINGSORGANEN INTERIEURUITRUSTING SKYWINDOW (OPENDAK MET LAMELRUITEN) 137 PORTIEREN ELEKTRISCHE RUITBEDIENING BAGAGERUIMTE MOTORKAP IMPERIAAL/SKIDRAGER KOPLAMPEN ABS ESP-SYSTEEM ASR-SYSTEEM EOBD-SYSTEEM AUTORADIO EXTRA ACCESSOIRES ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE PARKEERSENSOREN EASY GO (HERKENNINGSSYSTEEM) TANKEN MET DE FIAT STILO BESCHERMING VAN HET MILIEU
6 De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. F0C0155m 1. Uitstroomopening voor lucht naar de zijruiten - 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster - 3. Bedieningshendel buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster - 6. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 7. Bedieningsknoppen autoradio - 8. Airbag voor aan passagierszijde - 9. Bovenste dashboardkastje Onderste dashboardkastje Bedieningsknoppen verwarming, ventilatie en airconditioning Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/trip computer- 13. Start-/contactslot Airbag voor aan bestuurderszijde Hendel voor stuurwielverstelling Toegangsklepje zekeringenkast Hendel voor motorkapontgrendeling Schakelaarpaneel bediening verlichting en toegang tot en instelling van menu. 5
7 NOOD INSTRUMENTENPANEEL F0C0008m F0C0009m UITVOERINGEN 1.416V V V A - Toerenteller B - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve C - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur D - Snelheidsmeter E - Multifunctioneel display. UITVOERINGEN 1.9 Multijet A - Toerenteller B - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve C - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur D - Snelheidsmeter E - Multifunctioneel display. 6
8 UITVOERINGEN 2.420V Selespeed ABARTH en 2.420V handgeschakelde versnellingsbak A - Toerenteller B - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve C - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur D - Snelheidsmeter E - Multifunctioneel display UITVOERING 2.420V met adaptieve Cruise-Control A - Toerenteller B - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve C - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur D - Snelheidsmeter E - Display kilometerteller (totaalstand, inschakeling elektrische stuurbekrachtiging City en weergave koplampafstelling) F - Instelbaar multifunctioneel display G - Display digitaal klokje F0C0462m F0C0011m 7
9 SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifieke, gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen. FIAT CODE NOOD 8 F0C0145m Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen. In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. WERKING Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend. Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Fiat CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
10 Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y (indien aanwezig) branden terwijl op het display een bericht verschijnt (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk Noodgevallen ) en wendt u daarna tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden Als het lampje Y gaat branden en tegelijkertijd een bericht op het display verschijnt (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ), dan betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele storing wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje Y niet branden. Als het lampje Y blijft branden, dan moet de gehele procedure herhaald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Als het waarschuwingslampje Y blijft branden, wordt de code niet herkend. Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk Noodgevallen ) en wendt u daarna tot de Fiatdealer. Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden. 9
11 NOOD F0C0001m DE SLEUTELS CODE- CARD Bij de auto wordt de sleutel (of, afhankelijk van de uitvoering, het CID) geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven: de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie de paragraaf Noodstart in het hoofdstuk Starten en rijden ) de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden medegedeeld. Wij raden u aan de elektronische code (A) te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld. Als de auto wordt verkocht, moet de sleutel (of de CID s) en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar. 10
12 MECHANISCHE SLEUTEL (indien aanwezig) De sleutel is uitgerust met een metalen baard (A) en dient voor: het start-/contactslot de sloten van de portieren en de achterklep het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tankdop met slot) het openen/sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow)(indien aanwezig) het dead lock-systeem (indien aanwezig) de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde en de zij-airbags achter (indien aanwezig). Afhankelijk van de uitvoering kan de auto zijn uitgerust met: mechanische sleutel met vaste metalen baard mechanische sleutel met uitklapbare metalen baard. Druk voor het uitklappen van de metalen baard (A) op de knop (B). Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep de knop (B) ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna de knop (B) los. F0C0508m F0C0320m ATTENTIE Druk de knop (B) alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt. 11
13 NOOD 12 ATTENTIE F0C0327m SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING De sleutel is uitgerust met een metalen baard (A) en dient voor: het start-/contactslot de sloten van de portieren en de achterklep het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tankdop met slot) het openen/sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow)(indien aanwezig) het dead lock-systeem (indien aanwezig) de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde en de zij-airbags achter (indien aanwezig). De knop Ë dient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. De knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. De knop R dient voor het op afstand ontgrendelen van de achterklep. De knop (B) dient voor het uitklappen van de metalen baard (A). Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep de knop (B) ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna de knop (B) los. Het lampje (C) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger van het diefstalalarm is verzonden. Zie voor de werking van de sleutel met afstandsbediening en alle te wijzigen instellingen, de paragraaf Diefstalalarm in dit hoofdstuk. Als onbedoeld het vergrendelknopje Á vanuit het interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat, worden uitsluitend de gebruikte portieren ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het herstellen van de centrale portiervergrendeling moet u de ver-/ontgrendelknopjes (Á / Ë) opnieuw indrukken. Druk de knop (B) alleen in als de sleutel ver genoeg verwijderd is van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken). Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
14 Portieren en achterklep ontgrendelen Druk kort op de knop Ë: voor het op afstand ontgrendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. Gelijktijdig wordt het diefstalalarm (indien aanwezig) uitgeschakeld, de plafondverlichting tijdelijk ingeschakeld en knipperen de richtingaanwijzers twee keer (bepaalde uitvoeringen/markten). Druk langer dan 2 seconden op de knop Ë: voor het openen van de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig). Druk bij de Multiwagon-uitvoeringen twee keer snel achter elkaar op de knop Ë voor het openen van de opklapbare achterruit (indien aanwezig). Als na het ontgrendelen van de portieren binnen enkele seconden geen enkel portier noch de achterklep wordt geopend, dan vergrendelt het systeem automatisch de portieren en de achterklep. Als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren automatisch ontgrendeld. In het Instelmenu op het display (zie de paragraaf Multifunctioneel display in dit hoofdstuk) of het Connect/Navigatiesysteem (indien aanwezig) op de middenconsole, kunt u het systeem zo instellen dat na het indrukken van de knop Ë alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld of alle portieren. F0C0408m Portieren en achterklep vergrendelen Druk kort op de knop Á: voor het op afstand vergrendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. Gelijktijdig wordt het diefstalalarm (indien aanwezig) ingeschakeld, de plafondverlichting uitgeschakeld en knipperen de richtingaanwijzers één keer. Druk langer dan 2 seconden op de knop Á: voor het sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten (indien aanwezig). Als u de knop twee keer kort indrukt, schakelt het dead lock-systeem in (zie de paragraaf Dead lock-systeem ) (indien aanwezig). Als een van de voorportieren geopend blijft, dan worden alleen de achterportieren vergrendeld; controleer in dit geval of alle portieren gesloten zijn en vergrendel de portieren opnieuw. 13
15 NOOD F0C0408m Achterklep op afstand ontgrendelen Druk de knop R in en houd de knop ingedrukt om op afstand de achterklep te ontgrendelen (openen); dit kan ook bij ingeschakeld diefstalalarm (indien aanwezig). Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm). Als bij auto s met diefstalalarm de achterklep wordt geopend, dan worden de volumetrische beveiliging en de achterklepsensor uitgeschakeld. BELANGRIJK Als de afstandsbediening niet werkt, blijft het altijd mogelijk de bovenstaande handelingen uit te voeren met de metalen baard van de sleutel. Als de achterklep weer wordt vergrendeld, dan wordt de beveiliging hersteld. Lampje op bestuurdersportier Als de portieren worden vergrendeld, gaat het lampje (A) ongeveer 3 seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie). Als bij het vergrendelen van de portieren een of meer portieren en/of de achterklep niet goed gesloten is/zijn, dan gaan het lampje en de richtingaanwijzers snel knipperen. 14 F0C0138m
16 Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening Als u een van de knoppen Ë, Á of R indrukt en het lampje (F) op de sleutel knippert slechts één keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is. Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk: druk het knopje (A) in en klap de metalen baard (B) uit; draai de schroef (C) in stand : met een kleine schroevendraaier; trek de batterijhouder (D) naar buiten en vervang de batterij (E); let daarbij goed op de polariteit; plaats de batterijhouder (D) in de sleutel en draai de schroef (C) in stand ;. Extra afstandsbedieningen bestellen Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u in de loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot een Fiat-dealer wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs mee. F0C0037m Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de Fiat-dealer, die voor de verwerking zorgt. 15
17 NOOD F0C0330m F0C0291m CID (Customer Identification Device) (alleen voor uitvoeringen met Easy Go) Het CID is de elektronische sleutel die u altijd bij u moet hebben om door de auto automatisch geïdentificeerd te worden als rechthebbende op het gebruik ervan. Met het CID worden de portieren automatisch ontgrendeld als u de auto nadert. De sleutel is uitgerust met drie knoppen: De knop Ë dient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. De knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. De knop R dient voor het op afstand ontgrendelen van de achterklep. De sleutel beschikt bovendien over een metalen baard (A) waarmee in geval van nood het volgende bediend kan worden: de sloten van de portieren en de achterklep het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tankdop met slot) het openen/sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) het dead lock-systeem (indien aanwezig) de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde en de zij-airbags achter (indien aanwezig). Druk op het ontgrendelknopje (B) en laat de baard rustig naar buiten komen, zoals is aangegeven in de figuur. 16
18 Batterij van het CID vervangen Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk: draai de drie schroeven (A) los verwijder het deksel (B) verwijder de batterij (C) (type CR2032) en vervang deze door een batterij van hetzelfde type plaats het deksel (B) en draai de drie schroeven (A) vast. Als de batterij van het CID bijna leeg is, verminderen de prestaties van het Easy Go-systeem; het blijft in dit geval wel mogelijk de motor te starten (zie Starten van de motor in de paragraaf Easy Go (herkenningssysteem) in dit hoofdstuk). Wij raden u wel aan de batterij zo snel mogelijk te vervangen. BELANGRIJK Het verwijderen en bevestigen van het deksel (B) moet voorzichtig worden uitgevoerd om beschadiging aan het bevestigingssysteem en/of het omhulsel van het CID te voorkomen. Raak de elektrische contacten in het CID niet aan en voorkom dat er vloeistof of stof in het CID komt. Extra CID s bestellen Het systeem kan maximaal 4 CID s herkennen. Als u in de loop der tijd een nieuwe CID nodig hebt, kunt u zich tot een Fiat-dealer wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs mee. F0C0292m Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de Fiat-dealer, die voor de verwerking zorgt. 17
19 F0C0142m DEAD LOCK-SYSTEEM (indien aanwezig) Dit veiligheidssysteem verhindert de werking van: de interne handgrepen en de veiligheidsknop van de auto; knop (A) voor het ver-/ontgrendelen van de portieren op het portierpaneel aan bestuurderszijde; hierdoor kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend bij een inbraakpoging (bijvoorbeeld bij het inslaan van een ruit). Het dead lock-systeem biedt dus de beste bescherming tegen inbraakpogingen. Daarom raden wij u aan om iedere keer als u de auto verlaat, het systeem in te schakelen. NOOD ATTENTIE Als het dead lock-systeem is ingeschakeld, kunnen de portieren op geen enkele wijze van binnenuit worden geopend. Controleer daarom, voordat u de auto verlaat, of er geen personen meer aan boord zijn. ATTENTIE Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening of van het CID leeg is, kan het systeem alleen worden ingeschakeld door de metalen baard van de sleutel/cid in het slot van de portieren te steken en te draaien, zoals hiervoor is beschreven: in dat geval blijft het systeem alleen op de achterportieren ingeschakeld. 18
20 Systeem inschakelen Het systeem schakelt in de volgende gevallen op alle portieren automatisch in: als u de mechanische sleutel (A) (indien aanwezig) twee keer in de vergrendelstand zet; als u twee keer op de knop Á op de sleutel met de afstandsbediening/cid drukt. Als het systeem is ingeschakeld, knipperen de richtingaanwijzers 3 keer en knippert het lampje op het portierpaneel aan bestuurderszijde (zie de tabel op de volgende pagina). Het systeem schakelt niet in als een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon via het geopende portier het interieur van de auto kan betreden en, als het portier vervolgens wordt gesloten, de auto niet meer kan verlaten. Systeem uitschakelen Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch op alle portieren uit: als de portieren worden ontgrendeld; als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld; als de start-/contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. F0C0329m F0C0408m 19
21 NOOD Hieronder worden alle met de sleutels in te schakelen functies samengevat (met en zonder afstandsbediening): Type sleutel Mechanische sleutel (indien aanwezig) Sleutel met afstandsbediening/ CID Knipperen richtingaanwijzers (alleen met sleutel met afstandsbediening) Lampje portier bestuurderszijde Openen portierenen ontgrendelen tankklepje Sleutel linksom draaien (bestuurderszijde) of rechtsom (passagierszijde) Sleutel linksom draaien (bestuurderszijde) of rechtsom (passagierszijde) Knop Ë kort indrukken 2 x knipperen Doven bewakingslampje Sluiten portieren en vergrendelen tankklepje Sleutel rechtsom draaien (bestuurderszijde) of linksom (passagierszijde) Sleutel rechtsom draaien (bestuurderszijde) of linksom (passagierszijde) Knop Á kort indrukken 1 x knipperen 3 Seconden continu branden en vervolgens knipperen bewakingslampje Ruiten openen en openen Skywindow (indien aanwezig) Langer dan 2 sec. in ontgrendelstand gedraaid houden (linksom bestuurderszijde; rechtsom passagierszijde) Langer dan 2 sec. in ontgrendelstand gedraaid houden (linksom bestuurderszijde; rechtsom passagierszijde) Knop Ë langer dan 2 seconden indrukken 2 x knipperen Doven bewakingslampje Sluiten ruiten en sluiten Skywindow (indien aanwezig) Langer dan 2 sec. in vergrendelstand gedraaid houden (rechtsom bestuurderszijde; linkssom passagierszijde) Langer dan 2 sec. in vergrendelstand gedraaid houden (rechtsom bestuurderszijde; linksom passagierszijde) Knop Á langer dan 2 seconden indrukken 1 x knipperen Knipperen bewakingslampje Dead lock (indien aanwezig). Sleutel twee keer in vergrendelstand draaien (rechtsom bestuurderszijde; linksom passagierszijde) Sleutel twee keer in vergrendelstand draaien (rechtsom bestuurderszijde; linksom passagierszijde) Knop Á 2 keer indrukken 3 x knipperen Twee x knipperen en vervolgens knipperen bewakingslampje Openen achterklep Sleutel rechtsom draaien Sleutel rechtsom draaien Knop R langer dan 2 sec. indrukken 2 x knipperen Knipperen bewakingslampje 20
22 DIEFSTALALARM (indien aanwezig) Het diefstalalarm, een aanvulling op alle reeds beschreven functies van de afstandsbediening, wordt bediend door de ontvanger die onder het dashboard nabij het zekeringenkastje is geplaatst. WANNEER GAAT HET ALARM AF Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geactiveerd: als een van de portieren, de motorkap of de achterklep ongeoorloofd wordt geopend (omtrekbeveiliging); bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR); als de kabels van de accu worden onderbroken; als er bewegende voorwerpen in het interieur aanwezig zijn (volumetrische beveiliging); bij het optillen/kantelen van de auto. Als het alarm in werking treedt, wordt, afhankelijk van het land, de sirene geactiveerd en gaan de richtingaanwijzers knipperen (ongeveer 26 seconden). De wijze waarop het systeem werkt en het aantal cycli kunnen per land verschillen. Toch is een maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie. De volumetrische beveiliging en de kantelsensor kunnen met de betreffende bedieningsknoppen op de plafondverlichting voor worden uitgeschakeld (zie de paragrafen Volumetrische beveiliging en Kantelsensor op de volgende pagina s). BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Fiat CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt genomen. 21
23 NOOD F0C0335m ALARM INSCHAKELEN Richt bij gesloten portieren, achterklep en motorkap en met de contactsleutel in stand STOP of uitgenomen, de sleutel met afstandsbediening of, afhankelijk van de uitvoering, het CID in de richting van de auto. Druk op de knop Á en laat de knop weer los. U hoort een akoestisch signaal ( BIEP ) (behalve bij uitvoeringen voor bepaalde markten) en de portieren worden vergrendeld. Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose: als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch signaal en verschijnt op het display een bericht (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Schakel in dit geval het diefstalalarm uit door de knop Ë in te drukken, controleer of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn en schakel het alarm opnieuw in met de knop Á. Als de portieren, de motorkap en de achterklep niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd. Als bij goed gesloten portieren, motorkap en achterklep het akoestisch signaal wordt herhaald, dan is er een storing gesignaleerd in de werking van het systeem. Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard van de sleutel (A) centraal worden vergrendeld, schakelt het alarm niet in. BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land. 22
24 DIEFSTALALARM UITSCHAKELEN Druk op de knop Ë van de sleutel met afstandsbediening of, afhankelijk van de uitvoering, van het CID. Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde markten): de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort; u hoort twee korte akoestische signalen ( BIEP s ); de portieren worden ontgrendeld. BELANGRIJK Als u de portieren centraal ontgrendelt met de metalen baard van de sleutel of, afhankelijk van de uitvoering, van het CID, dan schakelt het alarm niet uit. VOLUMETRISCHE BEVEILIGING In de plafondverlichting voor bevinden zich de volumetrische sensoren. Voor de juiste werking van de volumetrische sensoren moeten de portieren, de zijruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) gesloten zijn. Beveiliging uitschakelen Als het alarm, indien nodig, moet worden ingeschakeld als er personen of dieren aan boord van de auto zijn, moet de volumetrische beveiliging worden uitgeschakeld door de knop (A) op de plafondverlichting voor in te drukken. De uitschakeling is ook nodig wanneer met de afstandsbediening de hulpverwarming wordt ingeschakeld. De beveiliging blijft uitgeschakeld totdat de portieren centraal worden ontgrendeld. F0C0408m F0C0286m 23
25 KANTELSENSOR De kantelsensor meet iedere verandering in de hellingshoek van de auto en signaleert daardoor het geheel of gedeeltelijk optillen van de auto (bijv. bij het verwijderen van een wiel). De kantelsensor signaleert een minimale verandering in de hellingshoek van de auto, zowel langs de lengte- als de dwarsas. Veranderingen in de hellingshoek worden niet gesignaleerd als de snelheid lager is dan 0,5 /min. (bijvoorbeeld: als een band langzaam leegloopt). NOOD 24 F0C0287m Beveiliging uitschakelen Voor het uitschakelen van de kantelsensor (bijvoorbeeld bij het slepen van de auto met ingeschakeld diefstalalarm) moet u de knop (A) op de plafondverlichting voor indrukken. De beveiliging blijft uitgeschakeld totdat de portieren centraal worden ontgrendeld. MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGEN Iedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden van het controlelampje Y (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en het tegelijk verschijnen van een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt stellen (bijv. als de auto langere tijd niet wordt gebruikt), dan hoeft u slechts de auto af te sluiten door de metalen baard van de sleutel met afstandsbediening of het CID (afhankelijk van de uitvoering) in het portierslot te draaien. BELANGRIJK Als de batterijen van de sleutels met afstandsbediening of het CID (afhankelijk van de uitvoering) leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, dan kunt u het systeem buiten werking stellen door de contactsleutel in het contactslot te steken en deze in stand MAR te draaien.
26 START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid: STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling, diefstalalarm enz.). MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. AVV: motor starten. Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. F0C0164m ATTENTIE Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Fiat-dealer. ATTENTIE Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken. Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. 25
27 F0C0164m STUURSLOT Inschakelen Zet de sleutel in stand STOP, neem de sleutel uit het contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait. NOOD ATTENTIE ATTENTIE Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt. 26
28 INSTRUMENTEN De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen. TOERENTELLER De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald in het rode gebied staat, dan draait de motor met extreem hoge toerentallen: het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller onder bepaalde omstandigheden een geleidelijke of herhaalde toerentalstijging aangeven. Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de lading van de accu. Op enkele uitvoeringen is de toerenteller uitgerust met: een schaal tot 6000 toeren/min. een display voor weergave van het digitale klokje. F0C0224m 27
29 NOOD F0C0389m BRANDSTOFMETER De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof (A) gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er nog ongeveer 9 liter brandstof in de tank aanwezig is. E - brandstoftank leeg. F - brandstoftank vol. Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen. KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50 C. Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto en de zelfregulerende werking van het motorkoelsysteem. Als het waarschuwingslampje (B) gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan is koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. 28
30 BEDIENINGSKNOPPEN Om gebruik te maken van de informatie die het Multifunctionele display en het Instelbare multifunctionele display kunnen leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen (op het schakelaarpaneel naast de stuurkolom en op de rechter hendel voor de werking van de Trip computer ). De werking wordt hierna beschreven. Wij raden u bovendien aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een handeling uitvoert. Toetsen Õ, Ô Om de menuschermen en de keuzemogelijkheden van boven naar onder te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen/verlagen. Toets MODE Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met b in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het volgende scherm te gaan of het menu te openen. Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met c in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en terug te keren naar het vorige scherm. Toets TRIP Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met h in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen. Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met i in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit. F0C0022m F0C0023m 29
31 NOOD F0C3238i MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Het Multifunctionele display kan alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven: INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM Totaal aantal afgelegde km s (H). Klokje (E). Buitentemperatuur (C). Datum (A). Bij uitgenomen contactsleutel wordt alleen het klokje weergegeven; bij het openen van een voorportier wordt het display verlicht en wordt ook de kilometertotaalteller weergegeven. INFORMATIE OVER DE AUTO (indien van toepassing) Afstand tot volgende servicebeurt. Informatie Trip computer. Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen. Weergave storingen. Weergave waarschuwingen met bijbehorend symbool (bijv: kans op gladheid (B) of Engelse sleutel (F)). Weergave city-functie (indien ingeschakeld) (D). Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (G). 30
32 Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedieningsknoppen (zie Bedieningsknoppen op de vorige pagina s) de volgende instellingen kunnen worden uitgevoerd: MY CAR INSTELMENU Het aantal menu-instellingen is afhankelijk van de uitvoering van de auto. Als de auto is uitgerust met het Connect Navigatiesysteem, worden de menuinstellingen op het betreffende display weergegeven met uitzondering van Snelheidslimiet en Gevoeligheid schemersensor instellen die op het multifunctionele display worden weergegeven. Met het Instelmenu kunnen met de bedieningsknoppen (zie Bedieningsknoppen op de vorige pagina s) de volgende instellingen worden uitgevoerd: SNELHEIDSLIMIET GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN (indien aanwezig) TRIP B KLOK INSTELLEN TIJDWEERGAVE DATUM INSTELLEN INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN ACHTERKLEP ONAFHANKELIJK ONTGRENDELEN BESTUURDERSPORTIER ONTGRENDELEN CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO AUTOCLOSE (uitvoeringen met Easy go) MEETEENHEID AFSTAND MEETEENHEID VERBRUIK MEETEENHEID TEMPERATUUR VOLUMEREGELING TOETSEN VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER TAAL INSTELLEN WAARSCHUWINGSZOEMER SBR (Seat Belt Reminder) WEER ACTIVEREN (*) GEPROGRAMMEERD MENU VERLATEN Als de auto is uitgerust met het Connect Navigatiesysteem kunnen Herhaling informatie audiosysteem en Telefooninformatie op het multifunctionele display van het instrumentenpaneel worden ingesteld. (*) Functie wordt alleen weergegeven als het systeem door de Fiat-dealer is uitgeschakeld. 31
33 STARTCONTROLE Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan wordt op het multifunctionele display Check bezig weergegeven: de fase waarin (gedurende enkele seconden) een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Als tijdens deze fase geen storingen worden gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt Check OK op het display. Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan het hoofdstuk Lampjes en berichten. NOOD of Motor gestart? NEE JA Geen storingen aanwezig Weergave standaardscherm Het Onderhoudsschema voorziet elke km (of gelijke waarde in mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf km (of gelijke waarde in mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) of om de drie dagen weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift Service gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het Geprogrammeerd onderhoud wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het Onderhoudsschema of van het Jaarlijks inspectieschema, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset). 32
34 BESCHRIJVING VAN HET MENU Het menu bestaat uit een aantal functies dat cyclisch wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen Õ en Ô worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden Taal en Datum instellen in onderstaand schema); zie voor meer informatie Toegang tot menuscherm op de volgende pagina s. b English Italiano Bijvoorbeeld: Français Portuges TAAL Deutsch Español SERVICE SNELH.LIM. MENU VERLATEN SCHEMERSENSOR TRIP B Bijvoorbeeld: REG. KLOK WEERGAVE KLOK INSTELLEN DATUM Jaar AUDIO HERH. Dag Maand b VOL. ZOEMER ACHTERKLEP ONAFH. VOL. TOETSEN MEETEENHEID TEMP. VERBRUIK AUTOCLOSE MEETEENHEID AFSTAND ONTGR. BEST. PORT. VERGR. PORT. 33
35 NOOD TOEGANG TOT HET MENUSCHERM Na de Startcontrole kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop b in te drukken. Druk op de knop Õ of Ô om in het menu te navigeren. BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop b ), niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd. Als de auto rijdt, is alleen een beperkt menu (instellen van de Snelheidslimiet en Gevoeligheid schemersensor instellen ) toegankelijk. Als de auto stilstaat is het uitgebreide menu toegankelijk. Als de auto is uitgerust met het Connect Navigatiesysteem, is het menu beperkt: alle andere instellingen kunnen worden gewijzigd in het Connect Navigatiesysteem zelf. In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven. 34
36 Zie Startcontrole NEE b Auto rijdt? Voorbeeld van standaardscherm JA SNELH. LIM. SCHEMERSENSOR MENU VERLATEN Menuscherm Met of zonder Connect Navigatiesysteem SNELH. LIM. SCHEMERSENSOR TRIP B REG. KLOK WEERG. KLOK INSTELLEN DATUM AUDIO HERH. ACHTERKLEP ONAFH. ONTGR. BEST. PORT. VERGR. PORT. AUTOCLOSE MEETEENHEID AFSTAND VERBRUIK MEETEENHEID. TEMP. VOL. TOETSEN VOL. ZOEMER TAAL SERV. MENU VERLATEN SNELH. LIM. SCHEMERSENSOR MENU VERLATEN Beperkt menuscherm Met het Connect Navigatiesysteem Uitgebreid menuscherm Zonder Connect Navigatiesysteem 35
37 SNELHEIDSLIMIET (SNELH. LIM.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è (indien aanwezig) branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm NOOD Õ Ô Menuscherm Terug naar menuscherm c b Õ Ô c Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar vorig scherm, bijv.: Terug naar menuscherm b b c Stel met de knop Õ of Ô de gewenste snelheid in. Tijdens het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de paragraaf Meeteenheid afstand hierna). Elke keer als u de knop indrukt (kort), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. c b 36
38 GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN (SCHEMERSENS.) (indien aanwezig) Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm c b c Õ Ô Regel met de knop Õ of Ô de gevoeligheid van de schemersensor. De geselecteerde instelling knippert. b c Terug naar menuscherm 37
39 TRIP B (TRIP B) Met deze optie kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF). Hiermee wordt informatie gegeven over een deeltraject : Afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B, Reistijd B. Zie voor meer informatie General Trip -Trip B. Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm c b c NOOD Terug naar menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 38
40 KLOK INSTELLEN (REG. KLOK) Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm bijv.: Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm c b Õ Ô c b c Õ Ô c b Terug naar menuscherm Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt (impuls), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. 39
41 TIJDWEERGAVE (WEERG. KLOK) Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12 uur of 24 uur. Ga voor het instellen als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm c NOOD Terug naar menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô voor weergave in 12h of 24h. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 40
42 DATUM INSTELLEN (INSTELLEN DATUM) Ga voor het instellen van de datum (jaar - maand - dag) als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm bijv.: Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm Õ Ô c b Õ Ô Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt (impuls), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. Õ Ô c b c b c Terug naar menuscherm 41
43 INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (AUDIO HERH.) Op het display kan de informatie worden weergegeven van de Radio (frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation), Compact Disc (nummer Compact Disc en/of muziekstuk) en Cassettespeler (werking). Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm c NOOD Terug naar menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 42 Voorbeeld van herhaling informatie van audiosysteem
44 ACHTERKLEP ONAFHANKELIJK ONTGRENDELEN (ACHTERKLEP ONAFH.) Als de functie is ingeschakeld (ON), wordt als het commando voor ontgrendeling van de portieren wordt gegeven, de achterklep niet ontgrendeld: de achterklep kan ontgrendeld worden met de mechanische sleutel of door op de knop R op de sleutel met afstandsbediening of op het CID (indien aanwezig) te drukken. Uitschakelen (OFF): de achterklep wordt gelijktijdig met de portieren ontgrendeld. Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm c b c Terug naar menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 43
45 NOOD BESTUURDERSPORTIER ONTGRENDELEN (ONTGR. BEST. PORT.) Als deze functie: is ingeschakeld (ON): ontgrendeling van alleen het bestuurdersportier met de afstandsbediening is uitgeschakeld (OFF): gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren met de afstandsbediening Õ Ô Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Menuscherm Terug naar menuscherm c b Õ Ô c Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: b c c b 44
46 CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (VERGR. PORT.) Als deze functie: is ingeschakeld (ON): automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h is uitgeschakeld (OFF): geen automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h Õ Ô Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Menuscherm Terug naar menuscherm c b Õ Ô c Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: b c c b 45
47 NOOD AUTOCLOSE (uitvoeringen met Easy go) Als deze functie: is ingeschakeld (ON): automatische vergrendeling van de portieren als het CID (Customer Identification Device) zich van de auto verwijderd; is uitgeschakeld (OFF): geen automatische vergrendeling van de portieren als het CID (Customer Identification Device) zich van de auto verwijderd. Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm c Terug naar menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 46
48 MEETEENHEID AFSTAND (MEETEENHEID AFST.) Het display toont informatie op basis van de ingestelde eenheid (km of mijl). Ga voor het kiezen van de eenheden als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm c Terug naar menuscherm Õ Ô Stel met de knop Õ of Ô de gewenste eenheid in (km of mijl). De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 47
49 NOOD MEETEENHEID VERBRUIK (VERBRUIK) Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf Meeteenheid afstand ). Ga voor het instellen als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Als u km hebt ingesteld Terug naar menuscherm Õ Ô Õ Ô Menuscherm c b c Stel met de knop Õ of Ô de eenheid van het brandstofverbruik in, km/l of l/100km. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: b c c b Als u mijl hebt ingesteld b c 48
50 MEETEENHEID TEMPERATUUR (MEETEENHEID TEMP.) Ga voor het instellen van de temperatuureenheid ( C of F) als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm c Terug naar menuscherm Õ Ô Stel met de knop Õ of Ô de gewenste eenheid in ( C of F). De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b BELANGRIJK De op het display van het instrumentenpaneel ingestelde temperatuureenheid ( C of F) wordt ook weergegeven op het display van de klimaatregeling met gescheiden temperatuurregeling en van het Connect Navigatiesysteem. 49
51 VOLUMEREGELING TOETSEN (VOL. TOETSEN) Het volume van het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van enkele knoppen (a, Õ, Ô), kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm c b c NOOD Terug naar menuscherm Õ Ô Stel met de knop Õ of Ô het volume van het akoestische signaal (roger-beep) in. De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm b c c b 50
52 VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (VOL. ZOEMER) Het volume van het akoestische waarschuwingssignaal (zoemer) dat klinkt bij eventuele storingsmeldingen/waarschuwingsberichten, kan op 8 niveaus worden ingesteld. Het akoestische waarschuwingssignaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm Terug naar menuscherm c b c Terug naar menuscherm Õ Ô Stel met de knop Õ of Ô het volume van het akoestische signaal (zoemer) in. De geselecteerde instelling knippert. b c c b 51
53 TAAL INSTELLEN (TAAL) De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Frans, Duits, Spaans, Portugees). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Õ Ô Menuscherm c b Õ Ô Õ Ô c Terug naar vorig scherm, bijv.: NOOD Õ Ô Õ Ô Õ Ô Õ Ô b Terug naar menuscherm 52
54 GEPROGRAMMEERD (SERV.) Met de functie Service kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm c Terug naar menuscherm Terug naar menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô de gewenste weergave, km, mijlen (mijl) of dagen (dd). De geselecteerde instelling knippert. b c c b vervolg op volgende pagina 53
55 Terug naar vorig scherm, bijv.: c b NOOD Terug naar menuscherm Het Onderhoudsschema voorziet elke km (of gelijke waarde in mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf km (of gelijke waarde in mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) of om de drie dagen weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift Service gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het Geprogrammeerd onderhoud wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het Onderhoudsschema of van het Jaarlijks inspectieschema, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset). 54
56 MENU VERLATEN Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten. Menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Õ Ô b Met de knop Ô keert u terug naar Snelh. Lim. (eerste onderdeel van het menu). 55
57 NOOD 56 TRIP COMPUTER Met de functie Trip computer kan op het multifunctionele display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit General trip, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto en Trip B, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met General trip wordt informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid en Reistijd weergegeven. Met Trip B wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie Trip B kan worden uitgeschakeld. Procedure voor het begin van een rit (reset) Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. General trip, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop i drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode i (zie Bedieningsknoppen ). Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject GENERAL TRIP TRIP B Reset TRIP B Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode i) terwijl het scherm van General trip wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van Trip B op nul gezet. Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode i) terwijl het scherm van Trip B wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van Trip B op nul gezet. BELANGRIJK De onderdelen Autonomie en Huidig verbruik kunnen niet op nul gezet worden. Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
58 De informatie van de Trip computer wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema): Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm h h h h Vorig scherm, bijv.: (*) (*) (*) h h h vervolg op volgende pagina (*) (*) (*) (*) = Reset general trip en Trip B behalve i Autonomie en Huidig verbruik (zie de paragraaf Reset general trip ) Het eerste scherm wordt 2 seconden weergegeven, daarna blijft het tweede scherm vast weergegeven. 57
59 Terug naar standaardscherm Trip B AAN? NEE JA NOOD h h h h (*) (*) (*) (*) = Alleen reset Trip B i (zie de paragraaf Reset trip B ). (*) Het eerste scherm wordt 2 seconden weergegeven, waarna het tweede scherm continu wordt weergegeven. 58
60 Na het op nul zetten van Trip door op de knop te drukken volgens methode i, verschijnen op het display de volgende functies: Reset GENERAL TRIP = Reset General trip en Trip B i (behalve Autonomie en Huidig verbruik ) Reset TRIP B = Alleen reset Trip B i 59
61 NOOD LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY SKNOPPEN (LICHTSTERKTE) Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het display van het instrumentenpaneel, van de autoradio, van het Connect Navigatiesysteem, van de klimaatregeling met gescheiden temperatuurregeling en van de bedieningsknoppen in het interieur. Ga voor het instellen als volgt te werk: Vorig scherm bijv.: Stel met de knop Õ of Ô voor de lichtsterkteregeling (Ã) de gewenste lichtsterkte in. Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Õ Ô Ã Õ Ã Ô Automatisch terug naar standaardscherm na enkele seconden of door het indrukken van de toets b F0C0259b 60
62 INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig) Het Instelbare multifunctionele display kan alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven: INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM Datum (A). Buitentemperatuur (B). Weergave Selespeed-programma en ingeschakelde versnelling (C). INFORMATIE OVER DE AUTO Afstand tot volgende servicebeurt. Informatie Trip computer. Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen. Weergave storingen. Weergave waarschuwingen met bijbehorend symbool (bijv: kans op gladheid). Motoroliedruk en motorolietemperatuur (indien geselecteerd - zie My car - instelmenu ). INFORMATIE OP HET KILOMETERTELLERDISPLAY Totaal aantal afgelegde km s (D). Koplampafstelling (E). Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging dualdrive (City) (F). F0C3239i F0C0307m 61
63 NOOD F0C0308m INFORMATIE OP HET DISPLAY VAN HET KLOKJE weergave van de tijd (G). Bij uitgenomen contactsleutel wordt op het betreffende display alleen de tijd weergegeven; als een voorportier wordt geopend, worden de displays van de kilometerteller en het klokje verlicht en geven naast de tijd ook de kilometertotaalstand aan. Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedieningsknoppen (zie Bedieningsknoppen op de vorige pagina s) de volgende instellingen kunnen worden uitgevoerd: MY CAR INSTELMENU SNELHEIDSLIMIET GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN (indien aanwezig) INFORMATIE OVER MOTOROLIE (indien aanwezig) MENU VERLATEN Met het Connect Navigatiesysteem is het mogelijk de informatie over de telefoon, het audiosysteem en de pictogrammen van het navigatiesysteem te herhalen op het instelbare multifunctionele display van het instrumentenpaneel. Zie voor de andere instellingen en/of keuzemogelijkheden van set-up, het supplement van het Connect Navigatiesysteem. 62
64 STARTCONTROLE Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan wordt op het instelbare multifunctionele display Diagnose bezig weergegeven: de fase waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen; deze fase duurt enkele seconden. Als tijdens deze fase geen storingen worden gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt Diagnose ok op het display. vervolg op volgende pagina oppure 63
65 NOOD Motor gestart? NEE Standaardscherm met mechanische versnellingsbak JA Na de mededeling Diagnose ok, wordt samen met de opgeslagen datum op het display automatisch de informatie van de Agenda weergegeven. Als er geen storingen zijn Standaardscherm met Selespeed versnellingsbak Als op het display een eventuele storingsmelding verschijnt, zie dan het hoofdstuk Lampjes en berichten. Het Onderhoudsschema voorziet elke km (of gelijke waarde in mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf km (of gelijke waarde in mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) of om de drie dagen weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift Service gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het Geprogrammeerd onderhoud wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het Onderhoudsschema of van het Jaarlijks inspectieschema, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset). 64
66 BESCHRIJVING VAN HET MENU Het menu bestaat uit een aantal functies dat cyclisch wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen Õ en Ô worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellen; zie voor meer informatie Toegang tot menuscherm op de volgende pagina. SNELH. LIMIET MENU VERLATEN INFO MOTOR SCHEMERSENSOR 65
67 TOEGANG TOT HET MENUSCHERM Na de Startcontrole kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop b in te drukken. Druk op de knop Õ of Ô om in het menu te navigeren. BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop b ), niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd. NOOD Zie Startcontrole b Voorbeeld van standaardscherm SNELH. LIMIET SCHEMERSENSOR INFO MOTOR MENU VERLATEN Menuscherm 66
68 SNELHEIDSLIMIET (SNELH. LIMIET) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è (indien aanwezig) branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô Menuscherm c b Õ Ô b c Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling (ON/OFF). De geselecteerde instelling wordt weergegeven. c b Terug naar menuscherm Stel met de knoppen Õ en/of Ô de gewenste snelheid in. Tijdens het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid. Elke keer als u de knop indrukt (kort), wordt de waarde vijf eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. b c 67
69 GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELBARE KOPLAMPEN (SCHEMERSENSOR) (indien aanwezig) Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: NOOD Õ Ô Menuscherm c b c Õ Ô Stel met de knoppen Õ en/of Ô de gevoeligheid van de schemersensor in. c b Terug naar menuscherm 68
70 INFORMATIE OVER MOTOROLIE (INFO MOTOR) (indien aanwezig) Het is mogelijk om in plaats van de datum, informatie over de motorolie (temperatuur en oliedruk) weer te geven (zie voor meer informatie de volgende pagina). Ga voor het in-/uitschakelen (ON/OFF) van de weergave van de informatie over de motorolie als volgt te werk: Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Terug naar vorig scherm, bijv.: Õ Ô c b Menuscherm Õ Ô Kies met de knop Õ of Ô voor in- of uitschakeling (ON/OFF). De geselecteerde instelling wordt weergegeven. Menuscherm Terug naar menuscherm Deze weergave wordt het nieuwe standaardscherm. c c b b 69
71 Als u de contactsleutel in stand MAR draait, geeft het instelbare multifunctionele display, na de startcontrole, informatie over de motorolie (als deze mogelijkheid hiervoor is ingeschakeld). De volgende afbeelding heeft betrekking op de motorolietemperatuur: onder normale omstandigheden olietemperatuur hoger dan maximum toegelaten waarde NOOD De volgende afbeelding heeft betrekking op de motoroliedruk: motoroliedruk onder normale omstandigheden motoroliedruk lager dan minimum voorgeschreven waarde 70
72 MENU VERLATEN Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten. Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Õ Ô Menuscherm b Terug naar vorig scherm, bijv.: Met de knop Ô keert u terug naar Snelh. Lim. (eerste onderdeel van het menu) 71
73 NOOD 72 TRIP COMPUTER Met de functie Trip computer kan op het multifunctionele display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit General trip, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto en Trip B, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met General trip wordt informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid en Reistijd weergegeven. Met Trip B wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie Trip B kan worden uitgeschakeld. Procedure voor het begin van een rit (reset) Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. General trip, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop i drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode i (zie Bedieningsknoppen ). Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject GENERAL TRIP TRIP B Reset TRIP B Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode i) terwijl het scherm van General trip wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van Trip B op nul gezet. Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode i) terwijl het scherm van Trip B wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van Trip B op nul gezet. BELANGRIJK De onderdelen Autonomie en Huidig verbruik kunnen niet op nul gezet worden. Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
74 De informatie van de Trip computer wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema): Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Vorig scherm, bijv.: h h h h h h h vervolg op volgende pagina = Reset General trip en Trip B behalve i Autonomie en Huidig verbruik (zie de paragraaf Reset general trip ) 73
75 Terug naar vorig scherm, bijv.: Trip B AAN? NEE JA NOOD h h h h i = Alleen reset Trip B (zie de paragraaf Reset trip B ). 74
76 Na het op nul zetten van Trip door op de knop te drukken volgens methode i, verschijnen op het display de volgende functies: Reset GENERAL TRIP = Reset General trip en Trip B i (behalve Autonomie en Huidig verbruik ) Reset TRIP B = Alleen reset Trip i B 75
77 LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY SKNOPPEN (LICHTSTERKTE) Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het display van het instrumentenpaneel, van de autoradio, van het Connect Navigatiesysteem, van de klimaatregeling met gescheiden temperatuurregeling en van de bedieningsknoppen in het interieur. De lichtsterkte van het instelbare multifunctionele display heeft een dagstand (buitenverlichting uitgeschakeld) en een nachtstand (buitenverlichting ingeschakeld). De lichtsterkte van de bedieningsknoppen kan alleen met ingeschakelde buitenverlichting worden geregeld. De maximale waarden voor het instellen van de lichtsterkte overdag en s nachts zijn gelijk. Ga voor het instellen als volgt te werk: Vorig scherm, bijv.: Stel met de knop Õ of Ô voor de lichtsterkteregeling (Ã) de gewenste lichtsterkte in. NOOD Zie Startcontrole en Toegang tot menuscherm Õ Ô Ã Õ Ô Ã Automatisch terug naar standaardscherm na enkele seconden of door het indrukken van de toets b 76 F0C0259m
78 ZITPLAATSEN VOORSTOELEN MET HANDBEDIENDE VERSTELLING Verstellen in lengterichting Zet de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand steunen. Hoogteverstelling (indien aanwezig) Trek de hendel (B) uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog of omlaag. BELANGRIJK De verstelling is alleen mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit. Verstellen van de rugleuning Draai de knop (C). ATTENTIE ATTENTIE Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. F0C0158m Laat de hendel los en controleer altijd of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. 77
79 NOOD F0C0305m Lendensteunverstelling (indien aanwezig) Draai de knop (D) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen. Stoelverwarming (indien aanwezig) Druk met de sleutel in stand MAR op de knop C om de functie in of uit te schakelen. Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden. Rugleuning naar voren klappen (3-deurs uitvoering) Trek voor toegang tot de zitplaatsen achter aan handgreep (E), kantel de rugleuning naar voren, waarbij tevens de stoel vrij naar voren kan schuiven door tegen de rugleuning te duwen. Als de rugleuning wordt teruggeklapt, dan kan de stoel tevens in de oorspronkelijke stand worden teruggeschoven (geheugenmechanisme). Passagiersstoel voor neerklappen tafelopstelling (indien aanwezig) Trek hiervoor aan de hendel (A) en klap gelijktijdig de rugleuning neer. Om de stoel weer in de normale stand te zetten, moet u de rugleuning omhoog zetten totdat deze vergrendelt. 78 F0C0415m
80 VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (indien aanwezig) De stoelen kunnen versteld worden als de contactsleutel in stand MAR staat of gedurende 1 minuut nadat de contactsleutel in stand STOP is gezet of de sleutel is uitgenomen. Verstellen in lengterichting/hoogteverstelling Bedien de knop (A). Verstellen van de rugleuning Bedien de knop (B). F0C0382m Verstellen van de lendensteun Druk op de knop (C) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen: druk op het voorste deel van de knop voor meer steun en op het achterste deel voor minder steun. Instellingen van de bestuurdersstoel opslaan Met deze voorziening kunnen drie verschillende instellingen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels in het geheugen worden opgeslagen en opgeroepen (alleen met de contactsleutel in stand MAR). Ga voor het opslaan als volgt te werk: stel de stand van de bestuurdersstoel en van de buitenspiegels in; druk ongeveer 3 seconden op een van de knoppen D ( 1, 2 of 3 ) waaronder een instelling kan worden opgeslagen, totdat u ter bevestiging een geluidssignaal hoort. Stoelverwarming Druk op knop (E). Het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. 79
81 NOOD F0C0382m Als de stand van de stoelen wordt opgeslagen wordt ook de stand van de elektrische buitenspiegels in het geheugen gezet. Als u een nieuwe stand van de stoel of de spiegels opslaat, wordt automatisch de vorige met dezelfde knop opgeslagen stand verwijderd. BELANGRIJK De instelling van de lendensteun en de inschakeling van de stoelverwarming kunnen niet in het geheugen worden opgeslagen. Opgeslagen instellingen oproepen Ga als volgt te werk: draai de contactsleutel in stand MAR; druk (kort) op de knop (D) ( 1, 2 of 3 ). De stoel beweegt uitsluitend automatisch als de opgeroepen stand verschillend is van de stand waarin de stoel staat, en de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h. Bovendien kan de stoel versteld worden gedurende 1 minuut nadat de sleutel uit het start-/contactslot is genomen. Als de motor wordt gestart tijdens het oproepen van de opgeslagen instelling, wordt de beweging van de stoel geblokkeerd. BELANGRIJK Als tijdens het oproepen van de opgeslagen instelling een van de knoppen (D) wordt ingedrukt, wordt de in werking zijnde functie onmiddellijk onderbroken ( anti-paniek - functie). 80
82 EASY ENTRY (3-deurs uitvoering) Deze functie, die kan worden ingeschakeld ongeacht de stand van de contactsleutel, dient om de toegang tot de zitplaatsen achter te vergemakkelijken. Trek, voor toegang tot de zitplaatsen achter, hendel (A) omhoog en duw de rugleuning (B) naar voren: de stoel schuift automatisch naar voren. Als de rugleuning wordt teruggeklapt, schuift de stoel naar achteren en komt in de oorspronkelijke positie. Als de rugleuning bij het terugklappen wordt gehinderd door een obstakel (bijvoorbeeld de knieën van de passagier achter), dan stopt de verplaatsing van de stoel; hierna gaat de stoel enkele centimeters naar voren en vergrendelt. F0C0404m 81
83 VERSCHUIFBARE ACHTERBANK (indien aanwezig) Verstellen van de rugleuning Trek de hendel (A) omhoog en begeleid de rugleuning totdat deze in een van de zes standen staat. NOOD Verstellen in lengterichting Houd de hendel (B) in het midden vast, trek de hendel omhoog en duw de zitplaats naar voren of naar achteren; de twee delen kunnen afzonderlijk worden versteld. F0C0338m 82
84 De ruimte die beschikbaar is tussen de rugleuning achter en de bagageruimte kan zijn afgedekt met de rolhoezen (B) (linkerzijde) en (D) (rechterzijde). De ruimte is bereikbaar nadat de lippen (A) en (C) zijn ingedrukt en de spankoorden (B) en (D) voorzichtig aan de haakjes (E), die zich op de rugleuning van de stoelen achter bevinden, zijn vastgemaakt. F0C0314m F0C0315m 83
85 Onder normale rijomstandigheden moet de rugleuning in de 4 e stand staan zodat de veiligheidsgordels op de juiste wijze kunnen worden omgelegd. NOOD F0C0312m ATTENTIE ATTENTIE Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de zitplaats niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven. ATTENTIE Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. 84
86 HOOFDSTEUNEN VOOR Deze zijn in hoogte verstelbaar en vergrendelen automatisch in de gewenste stand. omhoog verplaatsen: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt. omlaag verplaatsen: druk op knop (A) en duw de hoofdsteun omlaag. F0C0123m ATTENTIE Voor het optimaal benutten van de hoofdsteun moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt. ATTENTIE De hoofdsteunen moeten zo worden ingesteld dat ze het hoofd ondersteunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming. 85
87 F0C0095m NOOD ACHTER Voor de zitplaatsen achter zijn drie hoofdsteunen voorzien. Uittrekken: trek de hoofdsteun volledig omhoog ( gebruiksstand ) totdat hij hoorbaar vergrendelt. Druk om de hoofdsteun in de zitting te plaatsen op knop (A) en laat de hoofdsteun in de zitting op de rugleuning zakken. BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruikt worden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken. 86
88 STUURWIEL Dit kan zowel axiaal als verticaal versteld worden. Ontgrendel hendel (A) door de hendel naar het stuur te trekken; plaats vervolgens het stuur in de gewenste stand en vergrendel het stuur door hendel (A) geheel naar voren te drukken. F0C0033m ATTENTIE Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. ATTENTIE Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat. 87
89 NOOD F0C0040m SPIEGELS BINNENSPIEGEL De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet. Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand. BUITENSPIEGELS Spiegel inklappen De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen) van stand (A) in stand (B) worden geklapt. F0C0144m Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand (A) staan. De spiegel aan de bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming enigszins wordt beïnvloed. 88
90 Elektrische verstelling Ga als volgt te werk: met de schakelaar (A) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of rechts): na het indrukken van de schakelaar keert deze deze terug in de oorspronkelijke positie; plaats voor het verstellen van de spiegel de joystick (B) in een van de vier richtingen. De functie is tijdgeschakeld: na het indrukken van de schakelaar (A) moet de gekozen spiegel binnen 1 minuut worden versteld. Na ongeveer 1 minuut na het laatste commando door de joystick (B) of de schakelaar (A) kan de spiegel niet meer worden versteld. Parkeer -stand van de buitenspiegel aan passagierszijde opslaan Voor een optimaal zicht tijdens het inparkeren kan de bestuurder, tijdens het inschakelen van de achteruit, de buitenspiegel aan passagierszijde in een stand zetten (en opslaan) die verschillend is van de stand die normaal tijdens het rijden gebruikt wordt. Ga voor het opslaan als volgt te werk: schakel bij stilstaande auto en met de contactsleutel in stand MAR de achteruit in; stel de buitenspiegel aan passagierszijde zodanig af dat een optimaal zicht wordt verkregen voor het inparkeren; houd gedurende ten minste 3 seconden een van de knoppen (C) ingedrukt. F0C0131m F0C0437m 89
91 NOOD Gelijktijdig met de parkeer -stand van de buitenspiegel aan passagierszijde wordt de stand van de buitenspiegel en de positie van de stoel aan bestuurderszijde in het geheugen opgeslagen. Als de stand van de spiegel is opgeslagen, klinkt een akoestisch signaal. Parkeer -stand van de buitenspiegel aan passagierszijde oproepen Schakel bij stilstaande auto en met de contactsleutel in stand MAR de achteruit in: de spiegel wordt automatisch in de opgeslagen stand gezet. Als er geen enkele stand is opgeslagen zal, als de achteruit wordt ingeschakeld, de buitenspiegel aan passagierszijde automatisch iets omlaag kantelen om het inparkeren te vergemakkelijken. De buitenspiegel aan passagierszijde keert automatisch terug in de beginstand, na ongeveer 10 seconden na het uitschakelen van de achteruit of direct als de snelheid van de auto bij vooruit rijden hoger is dan 10 km/h. Automatische synchronisatie van de buitenspiegels Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR draait, worden de buitenspiegels automatisch in de laatst ingestelde en/of opgeroepen stand gezet voordat de contactsleutel werd uitgenomen. Hierdoor worden de spiegels gesynchroniseerd wanneer tijdens het parkeren met de hand of per ongeluk een van de buitenspiegels is versteld. 90
92 KLIMAATREGELING F0C0002m 1 Vaste uitstroomopening boven voor ontwasemen of ontdooien voorruit - 2 Verstelbaar luchtrooster in het midden - 3 Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten - 4 Verstelbare en regelbare luchtroosters aan de zijkant - 5 Luchtroosters onder - 6 Verstelbaar en regelbaar luchtrooster achter - 7 Vaste uitstroomopeningen voor beenruimte achter. 91
93 NOOD F0C0064m LUCHTROOSTERS EN VERSTELBARE LUCHTROOSTERS AAN DE ZIJKANT (A) - Vast luchtrooster voor de zijruiten. (B) - Regelknop voor de luchtopbrengst: ç geheel dicht O = geheel open. (C) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom. LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN (A) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom. (B) - Regelknop voor de luchtopbrengst: ç geheel dicht O = geheel open. 92 F0C0031m F0C0030m LUCHTROOSTER ACHTER (indien aanwezig) (A) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom. (B) - Regelknop voor de luchtopbrengst: ç geheel dicht O = geheel open. Op enkele uitvoeringen bevindt zich op de plaats van de luchtrooster achter, een opbergvak.
94 VERWARMING EN VENTILATIE BEDIENINGSKNOPPEN (A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht) (B): drukknop voor in- en uitschakelen achterruitverwarming (C): draaiknop voor inschakelen aanjager (D): drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie (E): draaiknop voor de luchtverdeling. VERWARMING INTERIEUR Ga als volgt te werk: draai de knop (A) in het rode vlak; draai de knop (C) op de gewenste snelheid; draai de knop (E) in stand: voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de voorruit µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft ( bilevel - stand) w voor gespreide verwarming van de beenruimten voor en achter schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd). F0C0380m SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR Ga als volgt te werk: draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand -); draai de knop (C) in stand -; draai de knop (E) in stand -; schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd). Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven. 93
95 NOOD Beslaan van de ruiten voorkomen Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd); draai de knop (A) in het rode vlak; draai de knop (C) in stand 2; draai de knop (E) in stand - of stand als de ruiten niet beslagen zijn. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop ( gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. REGELING AANJAGERSNELHEID Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk: open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant geheel; draai de knop (A) in het blauwe vlak; draai de knop (C) op de gewenste snelheid; draai de knop (E) in stand ; schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd). RECIRCULATIE INSCHAKELEN Druk op de knop T: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem ( verwarming of koeling ), de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan. 94
96 HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING (indien aanwezig) BEDIENINGSKNOPPEN (A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht) (B): drukknop voor in- en uitschakelen achterruitverwarming (C): draaiknop voor inschakelen aanjager (D): drukknop voor in- en uitschakelen aircocompressor (E): drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie (F): draaiknop voor de luchtverdeling. VERWARMING INTERIEUR Ga als volgt te werk: draai de knop (A) in het rode vlak; draai de knop (C) op de gewenste snelheid; draai de knop (F) in stand: voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de voorruit µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft ( bilevel - stand) F0C0372m w voor gespreide verwarming van de beenruimten voor en achter. schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd). SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR Ga als volgt te werk: druk op de knop (D); draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand -); draai de knop (C) in stand -; 95
97 NOOD draai de knop (F) in stand -; schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd). Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven. Beslaan van de ruiten voorkomen Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: druk op de knop (D); schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd); draai de knop (A) in het rode vlak; draai de knop (C) in stand 2; draai de knop (F) in stand - of stand als de ruiten niet beslagen zijn. De airconditioning is zeer bruikbaar om het beslaan van de ruiten te voorkomen: het is daarom voldoende om de bedieningsknoppen op ontwasemen te zetten zoals hiervoor beschreven is en de airconditioning in te schakelen door de knop in te drukken. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop ( gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. REGELING AANJAGERSNELHEID Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk: open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant geheel; draai de knop (A) in het blauwe vlak; draai de knop (C) op de gewenste snelheid; draai de knop (F) in stand ; schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop T gedoofd). 96
98 RECIRCULATIE INSCHAKELEN Druk op de knop T: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem ( verwarming of koeling ), de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. AIRCONDITIONING (koeling) Ga als volgt te werk: draai de knop (A) in het blauwe vlak; draai de knop (C) op de gewenste snelheid; draai de knop (F) in stand ; druk op de knoppen en T (lampjes op de knoppen branden). Regeling van de koeling Ga als volgt te werk: schakel de knop T uit (lampje op de knop gedoofd); draai de knop (A) naar rechts voor verhoging van de temperatuur; draai de knop (C) naar links voor verlaging van de aanjagersnelheid. VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiat-dealer controleren. 97
99 NOOD 98 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING (indien aanwezig) BEDIENINGSKNOPPEN F0C0381m BESCHRIJVING De auto is uitgerust met een airconditioning met gescheiden luchttemperatuurregeling voor bestuurders- en passagierszijde. Dit systeem is uitgerust met AQS (Air Quality System) dat automatisch de luchtrecirculatie inschakelt als vervuilde buitenlucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld in een file en in tunnels). (A): drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regelen temperatuur aan bestuurderszijde (B): drukknop voor instelling luchtverdeling (C): display met informatie over klimaatregeling (D): verhogen/verlagen aanjagersnelheid (E): drukknop voor inschakelen functie MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen) en draaiknop voor regelen temperatuur aan passagierszijde (F): drukknop voor in- en uitschakelen airconditioning (G): drukknop voor in- en uitschakelen achterruitverwarming (H): drukknop voor inschakelen functie MAX- DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit en zijruiten voor) (I): interieurtemperatuursensor (L): drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie (M): drukknop voor in- en uitschakelen aircocompressor
100 AIRCONDITIONING INSCHAKELEN Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te drukken. Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale temperatuurverschil is 7 C. De aircocompressor schakelt alleen in als de buitentemperatuur hoger is dan 4 C. AUTOMATISCHE WERKING VAN DE AIRCONDITIONING (functie AUTO) Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem automatisch: de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde lucht; de luchtverdeling in het interieur; waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen worden opgeheven. Tijdens de automatische werking van de airconditioning verschijnt op het display de mededeling FULL AUTO. Tijdens de automatische werking is het altijd mogelijk de ingestelde temperaturen te veranderen en handmatig een van de volgende handelingen uit te voeren: regelen aanjagersnelheid; instellen luchtverdeling; in- en uitschakelen luchtrecirculatie en AQSfunctie; inschakelen aircocompressor. ATTENTIE Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan. 99
101 NOOD REGELING AANJAGERSNELHEID Druk op de knop p voor het verhogen/verlagen van de aanjagersnelheid. Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden weergegeven door de staafjes op het display: maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht. De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel verlicht staafje), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop ò. Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in te schakelen, na een handmatige instelling, moet u de knop AUTO indrukken. SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF) Druk op de knop - voor de automatische inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. De instellingen zijn: inschakeling aircocompressor (bij buitentemperatuur boven 4 C); uitschakeling van de luchtrecirculatie, indien deze was ingeschakeld, (lampje op de knop T gedoofd); inschakeling achterruitverwarming (lampje op de knop - brandt) en de spiegelverwarming; inschakeling van de maximale luchttemperatuur; regeling van de luchtopbrengst. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie is tijdgeschakeld. BELANGRIJK Druk op de knop T voor luchttoevoer van buiten. INSCHAKELEN LUCHTRECIRCULATIE EN AQS-FUNCTIE (Air Quality System) Druk op de knop T. Er zijn drie mogelijkheden voor de luchtrecirculatie: automatische werking; op het display verschijnt het opschrift AQS en het lampje op de knop T is gedoofd; 100
102 handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); het lampje op de knop T is gedoofd; handmatig ingeschakeld (recirculatie altijd ingeschakeld); het lampje op de knop T brandt. Als u de knop OFF indrukt, schakelt de klimaatregeling automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop T brandt). Als u de knop T indrukt, kunt u de luchtrecirculatie inschakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd. Als de knop OFF is ingedrukt (lampje op de knop brandt), kan de AQS-functie (Air Quality System) niet worden ingeschakeld. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem ( verwarming of koeling ), de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. AQS-functie (Air Quality System) inschakelen Met de AQS-functie (opschrift AQS op het display) wordt de recirculatie automatisch ingeschakeld als vervuilde lucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files en in tunnels). BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt ongeveer 15 minuten na het inschakelen van de recirculatie voor het verversen van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buitenlucht in het interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van de buitenlucht. SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE TEMPERATUREN (functie MONO) Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld. Draai aan de knop AUTO of MONO voor het verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide zijden. Als u de knop MONO opnieuw indrukt, wordt de functie uitgeschakeld. 101
103 NOOD AIRCOCOMPRESSOR IN-/UITSCHAKELEN Als u op de knop ò drukt, wordt de aircocompressor ingeschakeld. Inschakelen compressor lampje op de knop ò brandt; weergave van het symbool ò op het display. Uitschakelen compressor lampje op de knop ò gedoofd; doven van het symbool ò op het display; uitschakeling luchtrecirculatie; uitschakeling AQS-functie. Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert het symbool ò op het display. De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. U kunt de aircocompressor weer inschakelen door nogmaals de knop ò of AUTO in te drukken: in dat laatste geval worden de andere handmatig geselecteerde instellingen opgeheven. LUCHTVERDELING INSTELLEN Als u een of meer knoppen Q/E/Z indrukt, dan kunt u handmatig een van de 7 mogelijke verdelingen van de lucht naar het interieur kiezen: Q Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de zijruiten voor voor ontdooiing/ontwaseming van de ruiten. Z Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur. Q Z E Lucht uit de uitstroomopeningen voor en achter, de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard, het luchtrooster achter en de uitstroomopeningen voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. E Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard (lichaam passagier). Q Z Verdeling van de luchtstroom tussen de uitstroomopeningen in de beenruimten en de uitstroomopeningen voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten. 102
104 Z E Q E Verdeling van de luchtstroom tussen de uitstroomopeningen in de beenruimten (warmere lucht), de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard en de uitstroomopening achter (koelere lucht). Verdeling van de luchtstroom tussen de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard, het luchtrooster achter en de uitstroomopeningen voor het ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede ventilatie van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten. BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning moet minstens één knop van de luchtverdeling Q/E/Z worden ingedrukt. Hierna kunnen de knoppen van de luchtverdeling Q/E/Z niet meer worden uitgeschakeld. BELANGRIJK Druk op de knop OFF om het systeem weer in te schakelen: alle functies die waren opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden hervat. Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knop AUTO worden ingedrukt. AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN Druk op de knop OFF. Op het display verschijnen de volgende gegevens: opschrift OFF; weergave buitentemperatuur; weergave ingeschakelde luchtrecirculatie (lampje op de knop T brandt). 103
105 NOOD HULPVERWARMING (indien aanwezig) Hulpverwarming = werking van de verwarming nadat de start-/contactsleutel in stand MAR is gedraaid; Standverwarming = werking van de verwarming na inschakeling door de specifieke afstandsbediening. De hulpverwarming werkt geheel onafhankelijk van de motor en dient voor: het verwarmen van het interieur van de auto bij uitgezette motor; het ontdooien van de ruiten; het verwarmen van de koelvloeistof en vervolgens van de motor zelf voor het starten; het verwarmen, het op temperatuur houden en het laten circuleren van de koelvloeistof gedurende een vooraf ingestelde tijd waardoor, bij het starten van de motor, de optimale temperatuur van de motor en het interieur is gegarandeerd. BELANGRIJK De hulpverwarming is uitgerust met een thermische beveiliging die de brander uitschakelt bij oververhitting door te weinig of lekkende koelvloeistof. Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer om de hulpverwarming te laten controleren. BELANGRIJK De hulpverwarming werkt alleen bij een buitentemperatuur die lager is dan 12 C, een koelvloeistoftemperatuur onder de 72 C en een accuspanning hoger dan 10,25V. BELANGRIJK De standverwarming werkt alleen als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan 77 C en de accuspanning hoger is dan 10,25V. Om een te warm interieur te voorkomen, raden wij u aan om de verwarming niet te gebruiken bij een temperatuur die hoger is dan 20 C. De verwarming kan spontaan uitschakelen door gebrek aan brandstof na het starten of doordat de vlam dooft tijdens de werking. Wacht tot het systeem de procedure voor zelfuitschakeling heeft uitgevoerd en probeer de verwarming opnieuw in te schakelen; wendt u tot de Fiat-dealer als het systeem niet opnieuw inschakelt. 104
106 HULPVERWARMING IN-/UITSCHAKELEN Houd, voor inschakeling van de verwarming, de afstandsbediening in de hand met de antenne (C) aan de bovenzijde en druk 2 seconden op de knop (A). Houd, voor uitschakeling van de verwarming, de afstandsbediening in de hand met de antenne (C) aan de bovenzijde en druk op de knop (D). Het inschakelsignaal wordt door de afstandsbediening verzonden. Deze heeft een bereik van ongeveer 600 meter in open gebieden en een kleiner bereik bij aanwezigheid van obstakels. Op een afstand van minder dan 2 meter werkt de afstandsbediening niet. F0C0316m INSCHAKELDUUR CONTROLEREN De verwarming blijft ongeveer 30 minuten ingeschakeld en dooft daarna. Als u wilt weten wat de opgeslagen inschakelduur is, moet u binnen 1 seconde gelijktijdig de knoppen (A) en (D) op de afstandsbediening 3 keer na elkaar indrukken. Tel daarna hoe vaak lampje (B) knippert: een keer knipperen komt overeen met 10 minuten inschakelduur (bijv. 4 keer knipperen komt overeen met 40 minuten). BELANGRIJK Als u begint met tellen moet ook de eerste impuls worden meegerekend. Deze verschijnt als voor de derde keer beide knoppen (A) en (D) worden ingedrukt. 105
107 NOOD F0C0316m INSCHAKELDUUR INSTELLEN De inschakelduur kan op maximaal 60 minuten worden ingesteld. Voor het instellen van de inschakelduur moet u op de knop (D) drukken zodat de volgende inschakelduur wordt opgeroepen. Iedere keer als u op de knop (D) drukt, wordt de inschakelduur 10 minuten verlengd. Ga voor het opslaan van de nieuwe inschakelduur als volgt te werk: druk op de knop (A); of druk gedurende 10 seconden geen enkele knop in. Druk, om terug te keren naar de oorspronkelijke inschakelduur (30 minuten), binnen 10 seconden gelijktijdig op de knoppen (A) en (D) op de afstandsbediening totdat het lampje (B) dooft. 106
108 BATTERIJEN AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN Controleer de lading van de batterijen van de afstandsbediening door de knop (A) of (D) in te drukken. Het knipperen van het lampje (B) geeft het volgende aan: bij geladen batterijen knippert het lampje kort; bij batterijen met een zwakke lading blijft het lampje ongeveer 3 seconden branden; bij lege batterijen blijft het lampje ongeveer 5 seconden branden. Open, voor het vervangen van de batterijen, het klepje (F) door het in de richting van de pijl te duwen, verwijder de twee batterijen (E) en plaats de nieuwe exemplaren (van hetzelfde type). Let hierbij op de polariteit. Laat het systeem periodiek (in ieder geval aan het begin van het winterseizoen) door de Fiat-dealer controleren: zo wordt een veilige en economische werking en een lange levensduur van de verwarming gegarandeerd. Onderhoud of reparaties aan het systeem mogen alleen worden uitgevoerd door de Fiat-dealer. F0C0316m F0C0317m 107
109 NOOD BELANGRIJKE TIPS Zie voor de brandstof van de hulpverwarming de gegevens in de paragraaf Tanken met de auto in dit hoofdstuk. Schakel de verwarming tijdens het tanken en in de nabijheid van tankstations altijd uit om het gevaar van brand en/of ontploffingen te voorkomen. Parkeer niet boven brandbaar materiaal zoals papier, gras of droge bladeren: brandgevaar! Bij uitvoeringen met handbediende klimaatregeling (zie de paragraaf Handbediende klimaatregeling in dit hoofdstuk) moet, bij het gebruik van de standverwarming, de draaiknop op maximale verwarming worden ingesteld en de luchtverdeling in stand - worden gezet. Voordat u de standverwarming inschakelt, moet de volumetrische beveiliging van het diefstalalarm altijd worden uitgeschakeld (zie de paragraaf Diefstalalarm in dit hoofdstuk). De temperatuur in de nabijheid van de verwarming mag niet boven 120 C komen (bijv.: bij het drogen van lakreparaties in een moffeloven). Hogere temperaturen kunnen het systeem beschadigen. Als de verwarming werkt bij een uitgezette motor ontlaadt de accu; daarom moet het laadsysteem bij draaiende motor goed werken om de lading van de accu weer te herstellen. Houdt u bij de controle van het niveau van de koelvloeistof strikt aan hetgeen beschreven staat in de paragraaf Niveaus controleren in het hoofdstuk Onderhoud en zorg. Het water in het motorkoelsysteem moet minimaal 20% antivries (PARAFLU UP) bevatten. De verwarming kan bij een normale werking rook en geur opleveren in de nabijheid van de uitlaat van het verwarmingssysteem: dit moet niet als een storing worden beschouwd. Omdat de verwarming brandstof verbruikt, mag, om vergiftiging of verstikking te voorkomen, deze nooit zijn ingeschakeld, zelfs niet voor korte periodes, in een afgesloten omgeving zoals een garage of werkplaats die niet is voorzien van een afzuiginstallatie. 108
110 BUITENVERLICHTING Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. VERLICHTING UITGESCHAKELD Draaiknop in stand O. BUITENVERLICHTING Draai de draaiknop in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. F0C0042m DIMLICHT Draai de draaiknop in stand 2. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 2 branden. F0C0043m F0C0044m 109
111 GROOTLICHT Druk de hendel in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld. NOOD F0C0239m F0C0045m GROOTLICHTSIGNAAL Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. RICHTINGAANWIJZERS Zet de hendel in de vergrendelde stand: omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje Î of. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt. Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug. 110 F0C0046m
112 FOLLOW ME HOME SYSTEEM Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht. Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken. Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 2,5 minuut; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Uitschakelen Schakel de functie uit door de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur te trekken. SCHEMERSENSOR (automatisch inschakelende koplampen) (indien aanwezig) Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het Instelmenu op het display (zie Multifunctioneel display of Instelbaar multifunctioneel display in dit hoofdstuk). F0C0045m 111
113 NOOD F0C0153m Inschakelen Draai de draaiknop in stand 2 A : op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten automatisch branden. Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal worden gegeven. Uitschakelen Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting. De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld. RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: (A): ruitenwissers uitgeschakeld. (B): wissen met interval. 112 F0C0048m
114 Draai met de hendel in stand (B), de draaiknop (F) op een van de vier intervalstanden:, = zeer lang interval = lang interval. = gemiddeld interval. = kort interval. (C): langzaam continu wissen; (D): snel continu wissen; (E): tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand). In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit. BELANGRIJK Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser werken. F0C0048m Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer. 113
115 NOOD F0C0049m F0C0053m Intelligente wis-/wasregeling Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelt de ruitensproeier in. Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de hendel voor bediening van de ruitensproeiers langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een reinigingsslag. REGENSENSOR (indien aanwezig) De regensensor (A) bevindt zich achter de binnenspiegel en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige regen. Inschakelen Plaats de rechter hendel een stand naar beneden. Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag. Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon. 114
116 Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers (geen slagen) bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt. Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag. Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking. Uitschakelen Draai de start-/contactsleutel in stand STOP. Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand (A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B). Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten minste 1 wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit. De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen: vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.); waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers; verschil tussen dag en nacht. In de volgende grafiek worden de verschillende niveaus van gevoeligheid van de regensensor weergegeven. F0C0048m 115
117 NOOD hendel rechts in stand (B) hendel rechts in stand (B) hendel rechts in stand (B) A =Lage gevoeligheid regensensor B =Gevoeligheid 2 van regensensor C =Gevoeligheid 3 van regensensor D=Hoge gevoeligheid regensensor F0C0258m Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd. Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld. ATTENTIE Voor het reinigen van de voorruit moet altijd worden gecontroleerd of het systeem is uitgeschakeld. 116
118 ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de hendel naar het dashboard drukt (vergrendelde stand), wordt de ruitensproeier ingeschakeld en gaat de ruitenwisser continu werken. De werking stopt als de hendel wordt losgelaten. Als u de draaiknop (A) van stand O in stand ' zet, dan werkt de achterruitwisser in de intervalstand. KOPLAMPSPROEIERS De verzonken koplampsproeiers zijn in de voorbumper van de auto gemonteerd en treden in werking als u, bij ingeschakeld dimlicht en/of grootlicht, de ruitensproeiers inschakelt. BELANGRIJK Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn. F0C0047m F0C0270m Gebruik de achterruitwisser niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de achterruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de achterruitwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer. 117
119 NOOD F0C0127m CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar) (indien aanwezig) Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad. SYSTEEM INSCHAKELEN Draai de draaiknop (A) in stand ON. Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje Ü (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). SNELHEID OPSLAAN Ga als volgt te werk: zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt; zet de draaiknop (B) ten minste drie seconden op (+) en laat de knop los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid. 118
120 OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen: geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid; schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (vierde of vijfde versnelling); druk op de knop RES (C). OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN Dit kan op twee manieren: trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of zet de draaiknop (B) in stand (+). Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos. OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN Dit kan op twee manieren: schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of houd de draaiknop (B) in stand ( ) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch blijft opgeslagen. F0C0127m 119
121 F0C0127m Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos. SYSTEEM UITSCHAKELEN Zet de draaiknop (A) in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit: als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt; als het ASR of ESP (indien aanwezig) wordt ingeschakeld; als een andere versnelling wordt ingeschakeld bij uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak (indien aanwezig); als u de versnellingspook van de Selespeed versnellingsbak (indien aanwezig) per ongeluk in stand N zet. NOOD ATTENTIE ATTENTIE Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand of bij uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak, de hendel in stand N. Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop (A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, door de Fiatdealer controleren. 120
122 ADAPTIEVE CRUISE-CONTROL (indien aanwezig) Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor een gewenste constante snelheid tussen de 30 en 160 km/h wordt aangehouden op lange, rechte en droge trajecten (bijv. autosnelwegen) zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad. Bovendien herkent dit systeem de aanwezigheid van voor u rijdende auto s en kan er zonodig worden bijgeremd zodat een veilige afstand tot de voorligger gehandhaafd blijft. De adaptieve cruise-control signaleert alleen rijdende auto s en negeert alle stilstaande obstakels. Het systeem kan dus geen botsingen verhinderen. Noodstops moeten en kunnen alleen door de bestuurder worden uitgevoerd, die door een akoestisch en zichtbaar signaal (weergave van het bericht REMMEN OM SREDENEN op het Instelbare multifunctionele display ) wordt gewaarschuwd. De maximale vertraging wordt automatisch door het systeem uitgevoerd en is beperkt ten opzichte van de werkelijke capaciteit van het remsysteem van de auto. Handelingen die worden uitgevoerd door de bestuurder hebben voorrang boven de adaptieve cruise-control. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt daarom altijd bij de bestuurder van de auto. Als de snelheid bij ingeschakeld systeem onder 30 km/h zakt, wordt de bestuurder door een akoestisch signaal gewaarschuwd om de snelheidsregeling weer te hervatten. F0C0240m 121
123 NOOD F0C3242i F0C0240m SYSTEEM INSCHAKELEN Zet de draaiknop (A) in een andere stand dan OFF. Als het systeem wordt ingeschakeld, verschijnen op het instelbare multifunctionele display de icoon ú en het betreffende bericht (zie figuur). De icoon ú blijft weergegeven totdat het systeem wordt uitgeschakeld. SNELHEID OPSLAAN Ga als volgt te werk: zet de draaiknop (A) in een andere stand dan OFF en trap het gaspedaal in totdat de auto met de gewenste snelheid rijdt; zet de draaiknop (B) op (+) en laat de knop los: de snelheid van de auto wordt opgeslagen en weergegeven op het Instelbare multifunctionele display (zie figuur); laat het gaspedaal los. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, zal de auto geleidelijk weer terugkeren naar de opgeslagen snelheid. De auto blijft vervolgens constant met de ingestelde snelheid rijden, totdat zich een van de volgende omstandigheden voordoet: het intrappen van het rempedaal; aanwezigheid van een auto op dezelfde rijbaan die langzamer rijdt. 122
124 OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Druk op de knop (C) om de opgeslagen snelheid te herstellen als het systeem is uitgeschakeld door het intrappen van het rempedaal. OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN Dit kan op twee manieren: trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of zet de draaiknop (B) in stand (+). Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid 10 km/h verhoogd. Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid continu met intervallen van 10 km/h. Als u de draaiknop (B) loslaat, wordt de nieuwe snelheid opgeslagen en weergegeven op het Instelbare multifunctionele display, ter vervanging van de daarvoor opgeslagen snelheid. OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN Dit kan op twee manieren: schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of houd de draaiknop (B) in stand ( ) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch blijft opgeslagen. F0C0240m 123
125 NOOD F0C0240m Als u de draaiknop (B) loslaat, wordt de nieuwe snelheid opgeslagen en weergegeven op het Instelbare multifunctionele display, ter vervanging van de daarvoor opgeslagen snelheid. Het kan nodig zijn de snelheid te verlagen bij het naderen van een bocht. SYSTEEM UITSCHAKELEN Zet de draaiknop (A) in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit: als het rempedaal wordt ingetrapt (de bestuurder moet het systeem daarna handmatig opnieuw instellen); als het koppelingspedaal wordt ingetrapt; als de handrem wordt aangetrokken; als het ABS, ASR of ESP (indien aanwezig) wordt ingeschakeld; bij een snelheid onder de 30 km/h; als de draaiknop (A) in stand OFF wordt gezet; als de start-/contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid. De uitschakeling (door het intrappen van het rempedaal) kan nodig zijn bij het naderen van een bocht. 124
126 SIGNALEREN VAN EEN AUTO Met geactiveerd maar niet ingeschakeld systeem Met de draaiknop (A) in stand x, x of x begint het systeem pas met het signaleren van een rijdende auto nadat ten minste een keer het systeem is ingeschakeld (draaiknop (B) in stand (+)). Hierna wordt de aanwezigheid van een rijdende auto altijd gesignaleerd, ook bij uitgeschakeld systeem, totdat het systeem buiten werking wordt gesteld (draaiknop (A) in stand OFF). Met ingeschakeld systeem Bij ingeschakeld systeem wordt de aanwezigheid van een rijdende auto voor u (binnen 150 meter) aan u bekend gemaakt door de weergave van het symbool x en het betreffende bericht op het Instelbare multifunctionele display (zie figuur). De op het display weergegeven icoon geeft aan dat de cruise-control en de afstandsmeting met signalering van de aanwezigheid van een auto die voor u rijdt, zijn ingeschakeld. Deze zijn echter nog niet gekoppeld als de afstand groter is dan de ingestelde afstand of als de snelheid hoger is dan de ingestelde snelheid. Als de auto zich daarentegen op een afstand bevindt die gelijk is aan of korter is dan de ingestelde afstand en het systeem nog in de koppelings -fase is, dan verschijnt op het Instelbare multifunctionele display een weergave die aangeeft dat de afstandsmeting is ingeschakeld. Als het systeem korte tijd wordt uitgeschakeld door het gaspedaal in te trappen, dan verdwijnt de eventueel op het Instelbare multifunctionele display zichtbare weergave van de afstandsmeting, terwijl de icoon x zichtbaar blijft. F0C3172i F0C3173i F0C0240m 125
127 NOOD F0C3175i F0C3231i STORINGSMELDINGEN Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door de betreffende waarschuwingen op het Instelbare multifunctionele display. De storing blijft weergegeven, ook als de draaiknop (A) in stand OFF wordt gezet. De adaptieve cruise-control wordt ongeacht het soort storing, volledig uitgeschakeld. Alleen als het zicht van de signaleringssensor (achter de voorbumper) wordt ontnomen door vuil op de lens (of op de voorbumper), wordt de afstandsmeting uitgeschakeld terwijl de ingestelde snelheid blijft ingeschakeld. In dat geval moet de bescherming voor de lens worden gereinigd met een vochtige doek. BELANGRIJK De sensor is in de voorbumper geplaatst. Bij eventuele botsingen kan het systeem beschadigen. F0C3227i ATTENTIE ATTENTIE Het systeem is niet in staat om een noodstop te maken of krachtig te remmen. Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop (A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, door de Fiat-dealer controleren. 126
128 PLAFONDVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Zonneklepverlichting Druk op de knop (A) voor het in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting aan bestuurderszijde en druk op de knop (C) voor het in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting aan passagierszijde. Als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen, blijft de verlichting nog ongeveer 15 minuten ingeschakeld. Plafondverlichting in het midden Het lampje gaat automatisch branden als u een van de voorportieren opent en dooft als het betreffende portier wordt gesloten na ongeveer 10 seconden. Als het portier geopend blijft, schakelt het plafondlampje na ongeveer 3 minuten uit. De plafondverlichting in het midden en achter kan ook worden in-/ uitgeschakeld door op de knop (B) te drukken. Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk. Na het inschakelen door het indrukken van de knop (B), blijft de verlichting, als de contactsleutel in stand STOP staat of uit het contactslot is genomen, nog 15 minuten ingeschakeld. F0C0374m 127
129 NOOD F0C0055m F0C0297m PLAFONDVERLICHTING ACHTER (indien aanwezig) Uitvoeringen zonder opendak met lamelruiten Druk op de knop (A) voor het in-/uitschakelen van het lampje linksachter of op de knop (B) voor het in-/uitschakelen van het lampje rechtsachter. De plafondverlichting achter gaat ook branden als de plafondverlichting voor wordt ingeschakeld. Uitvoeringen met opendak met lamelruiten Druk op het plafondlampje (A) boven de portieren achter voor het in- /uitschakelen van het lampje. De plafondverlichting gaat branden: als een portier wordt ontgrendeld; de verlichting blijft ongeveer 10 seconden branden als geen enkel portier wordt geopend ; als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen; de verlichting blijft ongeveer 10 seconden branden en schakelt daarna automatisch uit; als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt; de verlichting blijft ongeveer 15 minuten branden en schakelt daarna automatisch uit. Als de portieren worden vergrendeld, schakelt de verlichting onmiddellijk uit. 128
130 BEDIENINGSORGANEN WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN Druk voor inschakeling op de schakelaar (A), onafhankelijk van de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de schakelaar (A). MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig) Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op de knop (A). Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop. PARKEERVERLICHTING Druk ongeveer 1 seconde op de knop (B) als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop. MISTACHTERLICHTEN Druk op de knop (C). De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop. F0C0081m F0C0137m ATTENTIE Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften. 129
131 NOOD F0C0062m BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR De schakelaar bevindt zich aan de onderzijde naast de stijl van het passagiersportier en schakelt in bij een ongeval waardoor: de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat; de portieren automatisch ontgrendelen; de interieurverlichting ongeveer 15 minuten gaat branden. Als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld, brandt het lampje è (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op de knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen en de verlichting weer in te schakelen. Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt. ATTENTIE Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen. 130
132 INTERIEURUITRUSTING ARMSTEUN VOOR (indien aanwezig) Deze is verstelbaar en kan worden op- of neergeklapt. Voor het verstellen moet de armsteun iets omhoog worden geklapt en de ontgrendelknop (B) worden ingedrukt. In de armsteun bevindt zich een opbergvak. U kunt het deksel openen door de knop (A) in te drukken. BELANGRIJK Til de armsteun helemaal op zodat deze geen belemmering vormt bij het aantrekken van de handrem. Als de armsteun geheel omhoog is geklapt, moet u erop letten dat niet per ongeluk de knop (A) wordt ingedrukt, om te voorkomen dat het deksel van het opbergvak wordt geopend en de inhoud naar buiten valt. ARMSTEUN ACHTER (indien aanwezig) Klap de armsteun (A) voor gebruik omlaag, zoals aangegeven in de figuur. In de armsteun zijn twee beker/blikjeshouders (B) geplaatst. Om de houders te gebruiken, moet de lip (C) in de richting van de pijl worden getrokken. In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereikbaar is na het openen van de klep. F0C0070m F0C0073m F0C0339m 131
133 NOOD F0C0058m F0C0376m KASTJES Bovenste dashboardkastje aan passagierszijde Open het dashboardkastje (A) zoals aangegeven door de pijl. Het dashboardkastje kan worden verwarmd/gekoeld via een uitstroomopening (B) van de klimaatregeling. Om de uitstroomopening te openen moet de hendel (B) in de richting van de pijl worden geduwd. Als de auto is uitgerust met automatische klimaatregeling met gescheiden regeling, dan geldt voor het opbergvak de temperatuurinstelling aan de passagierszijde. Onderste dashboardkastje aan passagierszijde Trek om het kastje te openen aan de handgreep (C), zoals door de pijl wordt aangegeven. Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld als de contactsleutel in stand STOP staat. Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw. 132 F0C0056m
134 Opbergvak onder de stoel (indien aanwezig) Bij enkele uitvoeringen bevindt zich onder de bestuurdersstoel een opbergvak: gebruik dit vak niet om er voorwerpen in op te bergen die zwaarder zijn dan 1,5 kg. MUNTENBAKJE Deze is op de tunnelconsole geplaatst, naast de handrem. F0C0032m F0C0067m ATTENTIE Rijd niet met geopende dashboardkastjes: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden. 133
135 NOOD F0C0102m STEKKERDOOS (12V) Deze bevindt zich op de tunnelconsole en werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Als de auto is uitgerust met de rokerskit, dan is de stekkerdoos vervangen door een aansteker (zie de volgende paragraaf). AANSTEKER (indien aanwezig) Deze is op de tunnelconsole geplaatst, naast de handrem. Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop (A) in, als de contactsleutel in stand MAR staat. Na enige seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik. BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. F0C0475m ASBAK (indien aanwezig) De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouders geplaatst worden op de tunnelconsole. BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak: papiertjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken. 134
136 TAFELTJE (indien aanwezig) Op de achterzijde van de rugleuning van de passagiersstoel voor is (op bepaalde uitvoeringen) een uitklapbaar tafeltje (A) beschikbaar. Om het tafeltje in horizontale positie te zetten, moet het in de richting van de pijlen worden getrokken; ga voor het terugplaatsen in de omgekeerde volgorde te werk. BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen op het tafeltje die zwaarder zijn dan 3 kg: om veiligheidsredenen haakt het tafeltje los uit de vergrendeling als het te zwaar beladen is. Terugplaatsen van een losgehaakt tafeltje Ga als volgt te werk: plaats het tafeltje (B) zo dat de vaste pen van de steun (A) zich in de linker rail van het tafeltje bevindt; kantel het tafeltje (B) totdat de onderste rand van het tafeltje in contact komt met de beweegbare pen (C) van de steun (A); druk licht in de richting van de pijl op het tafeltje en breng het tafeltje (B) in de gebruikspositie. De pen (C) bevindt zich in de rechter rail van het tafeltje. F0C0076m F0C0311m ATTENTIE Rijd niet met een uitgeklapt tafeltje. Het tafeltje of de voorwerpen op het tafeltje kunnen bij een ongeval de inzittenden verwonden. 135
137 BEKERHOUDERS Op de tunnelconsole bevinden zich twee houders (A) waarin bekers of blikjes geplaatst kunnen worden. NOOD 136 F0C0094m F0C0071m F0C0124m OPBERGVAKJE Het opbergvakje bevindt zich op de tunnelconsole onder de voorste armsteun. ZONNEKLEPPEN De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Bij enkele uitvoeringen bevindt zich op de achterzijde van de zonneklep aan passagierszijde een spiegeltje dat verlicht wordt door een plafondlampje, waardoor het spiegeltje ook bij weinig licht gebruikt kan worden. Open het klepje (A) om toegang te krijgen tot het spiegeltje. Deze verlichting blijft ongeveer 15 minuten branden als de contactsleutel in stand STOP staat: als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw. Op de zonneklep aan passagierszijde bevinden zich ook de symbolen en informatie over het juiste gebruik van kinderzitjes als de passagiersstoel is uitgerust met een airbag. Zie voor meer informatie de paragraaf Frontairbag aan passagierszijde in het hoofdstuk Veiligheid.
138 SKYWINDOW (OPENDAK MET LAMELRUITEN) (indien aanwezig) Het opendak bestaat uit vijf lamelruiten en is voorzien van een elektrisch bedienbaar zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. DAK OPENEN Draai met de contactsleutel in stand MAR de draaiknop (A) rechtsom om een van de 6 beschikbare openingsstanden te kiezen. F0C0222m Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden. Voor een juiste werking van het opendak, moet regelmatig gecontroleerd worden of er geen vuil zit in de afvoergoten op de hoeken van het dak; houd bovendien de afdichtrubbers en de rails schoon (gebruik hiervoor een met water bevochtigde doek). ATTENTIE Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar oplevert voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van het opendak altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen. 137
139 NOOD F0C0236m F0C0233m LAMELRUITEN OPENEN (draaiknop rechtsom draaien) Bij volledig gesloten dak (zonnescherm en lamelruiten) en de draaiknop (A) in stand 0, heeft het openen van de lamelruiten invloed op het openen van het zonnescherm zoals hierna beschreven: Draaiknop in stand 1: kantelende beweging van de eerste lamelruit totdat positie (A) is bereikt; het zonnescherm wordt geopend tot de tweede lamelruit. Draaiknop in stand 2: eerste lamelruit volledig geopend en verplaatsing van de volgende lamelruiten naar achteren; het zonnescherm wordt meegenomen. Draaiknop in stand 3: verplaatsing van de lamelruiten (2e, 3e en 4e) naar achteren; het zonnescherm wordt meegenomen. Draaiknop in stand 4: verplaatsing van de lamelruiten (2e en 3e) naar achteren; het zonnescherm wordt meegenomen. Draaiknop in stand 5: verplaatsing van de tweede lamelruit naar achteren; het zonnescherm wordt meegenomen. In deze stand is het opendak met lamelruiten volledig geopend. Bij gesloten lamelruiten en geopend zonnescherm Draaiknop in stand 1: kantelende beweging van de eerste lamelruit totdat positie (A) is bereikt, en van het zonnescherm Draaiknop in stand 2: eerste lamelruit volledig geopend en verplaatsing van de volgende lamelruiten naar achteren. Draaiknop in stand 3: verplaatsing van de lamelruiten (2e, 3e en 4e) naar achteren. 138
140 Draaiknop in stand 4: verplaatsing van de lamelruiten (2e en 3e) naar achteren. Draaiknop in stand 5: verplaatsing van de tweede lamelruit naar achteren. In deze stand is het opendak met lamelruiten volledig geopend. Om het opendak in een keer te openen, moet de draaiknop in stand 5 worden gezet. DAK SLUITEN Lamelruiten sluiten (draaiknop linksom draaien) Bij geopende lamelruiten en geopend zonnescherm (draaiknop (A) in stand 5), heeft het sluiten van de lamelruiten geen invloed op de stand van het zonnescherm. Draaiknop in stand 1: verplaatsing van de tweede lamelruit naar voren. Draaiknop in stand 2: verplaatsing van de tweede lamelruit naar voren. Draaiknop in stand 3: verplaatsing van de tweede lamelruit naar voren. Draaiknop in stand 4: verplaatsing van de tweede lamelruit naar voren en eerste lamelruit geopend in kantelstand (spoiler). Draaiknop in stand 5: lamelruiten volledig gesloten. Om het opendak in een keer te sluiten, moet de draaiknop in stand 0 worden gezet. F0C0235m 139
141 NOOD 140 F0C0222m ZONNESCHERM OPENEN/SLUITEN Druk op de knop (C) om het zonnescherm te openen. Het openen van het zonnescherm wordt in de volgende gevallen onderbroken: als opnieuw de knop (C) wordt ingedrukt; als de openingsstand wordt bereikt; deze stand kan zijn: met volledig gesloten lamelruiten (gelijk aan de opening in de hemelbekleding in het interieur van de auto) met gedeeltelijk geopende lamelruiten: tot aan de 2 e lamelruit met volledig geopende lamelruiten: tot aan de 2 e lamelruit, waarbij de 4 geopende lamelruiten worden afgedekt. Druk op de knop (B) om het zonnescherm te sluiten. Het sluiten van het zonnescherm is verbonden met de openingsstand van de lamelruiten: het is niet mogelijk het zonnescherm geheel te sluiten met geopende lamelruiten. Het sluiten van het zonnescherm wordt in de volgende gevallen onderbroken: als opnieuw de knop (B) wordt ingedrukt; als de openingsstand wordt bereikt; deze stand kan zijn: met volledig gesloten lamelruiten (gelijk aan de opening in de hemelbekleding in het interieur van de auto); met gedeeltelijk geopende lamelruiten: tot aan de tweede lamelruit; met volledig geopende lamelruiten: het zonnescherm kan niet worden gesloten. BELANGRIJK Als na het bedienen van de knop (B) of (C) de start-/ contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid, wordt de gekozen beweging voltooid.
142 AUTOMATISCH OPENEN/SLUITEN VAN HET OPENDAK Met de mechanische sleutel (indien aanwezig) Automatisch openen: draai de sleutel rechtsom in het slot van het portier. Automatisch sluiten: draai de sleutel linksom in het slot van het portier. Met de sleutel met afstandsbediening of het CID Automatisch openen: knop Ë langer dan 2 seconden indrukken. Automatisch sluiten: knop Á langer dan 2 seconden indrukken. Als u een van de knoppen Ë/Á loslaat, wordt het automatisch openen/sluiten onderbroken. Bij het openen worden de lamelruiten en het zonnescherm gelijktijdig verplaatst. Bij het sluiten komt het zonnescherm in beweging en direct daarna de lamelruiten. F0C0340m F0C0408m F0C0330m 141
143 NOOD F0C0222m ANTI-LETSELFUNCTIE Dit beveiligingssysteem is aanwezig op het voorste profiel van het zonnescherm en is actief tijdens de hele sluitprocedure van het zonnescherm. Als een obstakel wordt gesignaleerd (vinger, hand enz.), dan wordt de ruitbeweging over een korte afstand in tegengestelde richting uitgevoerd. De anti-letselfunctie is ook actief op de achterste rand van de 1 e lamel en op het voorste profiel van de 2 e lamel: bij de tweede lamel is de functie tijdens de hele sluitprocedure van het dak actief. Als een obstakel wordt gesignaleerd (vinger, hand enz.), dan wordt de ruitbeweging over een korte afstand in tegengestelde richting uitgevoerd. Bij de 1 e lamel is de functie echter actief tijdens de gehele kantelprocedure en wordt de gehele procedure in tegengestelde richting uitgevoerd. Als de anti-letselfunctie in werking is getreden, kan de beweging van het opendak op twee manieren worden hervat: druk de draaiknop (A) naar boven en laat hem direct weer los (de hiervoor onderbroken beweging wordt hervat); draai de draaiknop (A) in een andere stand. OPENDAK INSTELLEN Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet het opendak opnieuw ingesteld worden. Ga hiervoor als volgt te werk: plaats de draaiknop (A) in stand 0 (volledig gesloten); houd de draaiknop (A) langer dan 5 seconden ingedrukt: het dak sluit stapsgewijs; houd de draaiknop (A) nog steeds ingedrukt en wacht tot het dak volledig gesloten is en de vergrendeling van het zonnescherm twee keer inklikt. 142
144 Op deze manier is het dak opnieuw ingesteld en werkt het weer op de normale wijze. Als dit niet het geval is, wendt u dan tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Voer deze procedure bij draaiende motor uit. Als de procedure voortijdig wordt onderbroken, moet deze vanaf het begin worden herhaald. ANTI-LETSELFUNCTIE UITSCHAKELEN Door ijs of vuil in de geleiders van het opendak kan de anti-letselfunctie herhaaldelijk inschakelen. Daarom moet gecontroleerd worden of er geen obstakels aanwezig zijn. Als dit wel het geval is, kan de functie worden uitgeschakeld door het opendak op de volgende manier te sluiten: draai binnen 5 seconden na het in werking treden van de functie, de draaiknop (A) in stand 0 en druk de knop tegelijkertijd naar boven, totdat het dak gesloten is. BELANGRIJK Voer deze handeling uit zonder de draaiknop (A) los te laten; als u de knop loslaat en vervolgens de knop weer indrukt, moet het opendak opnieuw worden ingesteld (zie vorige paragraaf). BELANGRIJK Tijdens deze handeling werkt de anti-letselfunctie niet. BEDIENING IN NOOD Als de elektrische bediening van het opendak niet werkt, dan kan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk: verwijder de plafondverlichting voor (A) door op beide zijden van het kunststof deksel te drukken, zoals aangegeven door de pijlen; steek de noodsleutel (B) (aan de binnenzijde van het plafondlampje) in de zitting (C); draai de sleutel zodat de lamelruiten worden geopend of gesloten (afhankelijk van de draairichting). Als het defect verholpen is, moet het opendak opnieuw worden ingesteld (zie vorige paragraaf). F0C0253m F0C0400m F0C0399m 143
145 F0C0142m PORTIEREN CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Van buitenaf Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een van de voorportieren, en draai de sleutel. Van binnenuit Sluit de portieren en druk op het knopje (A) voor ver-/ontgrendeling van de portieren. Dit knopje bevindt zich op het portierspaneel aan bestuurderszijde. Met de knopjes aan de binnenzijde van de portieren vergrendelt u uitsluitend het betreffende portier. Als er een storing is in het elektrische systeem, is het altijd mogelijk de portieren met de hand te vergrendelen. BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als het kinderveiligheidsslot is ingeschakeld. NOOD 144 F0C0061m KINDERSSLOT (5-deurs uitvoeringen) Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden. Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld: stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld); stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend). Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren. BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert. BELANGRIJK Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide portieren hebt ingeschakeld, of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
146 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING De ruitbediening is voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruitbeweging onmiddellijk omgekeerd. BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1 minuut 5 keer inschakelt, dan voert het systeem automatisch de recovery uit (zelfbescherming). Hierbij gaat de ruit telkens een klein stukje omhoog totdat de ruit geheel gesloten is. Ga voor het herstellen van de juiste werking van het systeem als volgt te werk: open de ruiten; of draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR. Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer normaal. Als er een storing wordt gevonden, zie dan het hoofdstuk Lampjes en berichten. BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten worden bediend: het systeem schakelt echter onmiddellijk uit bij opening van een portier. F0C0189m ATTENTIE Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen en is gericht op de bescherming van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. Tegelijkertijd, om de bescherming te garanderen tegen inbraakpogingen van buitenaf, zijn de bovenste ruitrubbers aan de buitenkant niet voorzien van sensoren. 145
147 NOOD F0C0063m BEDIENINGSORGANEN Bestuurderszijde Op het portierpaneel aan bestuurderszijde zijn de bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient: (A): openen/sluiten zijruit linksvoor; automatisch continue werking tijdens het openen/sluiten van de ruit; (B): openen/sluiten zijruit rechtsvoor; automatisch continue werking tijdens het openen/sluiten van de ruit; (C): in-/uitschakeling bedieningsschakelaars voor de ruiten achter; (D): openen/sluiten zijruit linksachter; automatisch continue werking alleen tijdens het openen van de ruit; (E): openen/sluiten zijruit rechtsachter; automatisch continue werking alleen tijdens het openen van de ruit. Druk op de knop (A) of (B) om de gewenste ruit te openen of te sluiten. Druk kort op een van de twee knoppen voor het stapsgewijs openen/- sluiten van de ruit; als de knop langer wordt ingedrukt, wordt de automatisch continue werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaals op de knop (A) of (B) drukt. 146 ATTENTIE Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachte inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
148 BAGAGERUIMTE F0C0402m De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend worden met behulp van de elektrische ontgrendelhendel onder de handgreep (sedan-uitvoeringen) of achter de handgreep (Multiwagonuitvoeringen). De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van de auto ontgrendeld zijn. Op het display van het instrumentenpaneel (zie de paragraaf Multifunctioneel display in dit hoofdstuk) kunt u de keuzemogelijkheid Achterklep onafhankelijk ontgrendelen inschakelen: op deze manier wordt de achterklep niet gelijktijdig met de portieren ontgrendeld. Gebruik voor het openen van de achterklep de mechanische sleutel, de sleutel met afstandsbediening of, afhankelijk van de uitvoering, het CID. Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het controlelampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel van de achterklep niet als de auto rijdt. F0C0365m 147
149 NOOD F0C0385m F0C0408m ACHTERKLEP VAN BUITENAF OPENEN Met de mechanische sleutel (indien aanwezig) Ontgrendel het slot (indien aanwezig) met de metalen baard van de contactsleutel. De achterklep gaat dankzij de gasveren gemakkelijk open. Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting branden: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit. De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt geopend, gaat de tijdsperiode opnieuw in. Met de sleutel met afstandsbediening of het CID Druk op de knop R, ook als het diefstalalarm (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers een keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm). Als bij auto s met diefstalalarm de achterklep wordt geopend, gebeurt het volgende: uitschakeling van de volumetrische beveiliging; uitschakeling van de kantelsensor; uitschakeling van de achterklepsensor. Als de achterklep weer wordt vergrendeld, worden alle functies weer hersteld. 148
150 ACHTERKLEP VAN BINNENUIT OPENEN IN NOOD (alleen Multiwagon-uitvoeringen) In geval van nood kan de achterklep vanuit het interieur van de auto geopend worden; ga hiervoor als volgt te werk: neem de schroevendraaier uit de gereedschaphouder en steek hem in de opening op de achtertraverse van de bagageruimte (zie figuur); bedien met behulp van de schroevendraaier het mechanisme (A) zodat de achterklep opent. OPKLAPBARE ACHTERRUIT (indien aanwezig) (Multiwagon-uitvoeringen) Druk op de knop (A): op deze manier opent de opklapbare achterruit en hebt u direct toegang tot de bagageruimte. F0C0467m ACHTERKLEP VERGRENDELEN U sluit de achterklep door deze te laten zakken en ter hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort. F0C0366m F0C0414m 149
151 BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid achterklep onafhankelijk ontgrendelen is ingeschakeld, moet, voordat de achterklep wordt gesloten, gecontroleerd worden of u in het bezit bent van de contactsleutel, omdat de achterklep automatisch vergrendeld wordt. NOOD Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank of de achterklep (luidsprekers, spoiler enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen. ATTENTIE Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden overschreden (zie het hoofdstuk Technische gegevens ). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt. ATTENTIE Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen kunnen ze de passagiers verwonden. 150
152 BAGAGERUIMTE VERGROTEN Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen. Om bij de Multiwagon-uitvoeringen de bagageruimte geheel te vergroten, moet de rolhoes worden verwijderd volgens de instructies die in de paragraaf Rolhoes staan aangegeven. Gedeeltelijk vergroten (1/3 of 2/3) Als u de rechterzijde van de bagageruimte vergroot, kunt u twee passagiers op het linker gedeelte van de achterbank vervoeren. Als u de linkerzijde van de bagageruimte vergroot, kunt u een passagier op het rechter gedeelte van de achterbank vervoeren. Uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank Ga als volgt te werk: laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken; plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet gespannen is of gedraaid zit; klap de gewenste zitting naar voren door aan de lus in het midden van de zitting te trekken; F0C0356m F0C0357m F0C0371m 151
153 NOOD duw de hendel (A) op de rugleuning omhoog en klap de rugleuning naar voren. Als de hendel omhoog wordt geduwd, is een rode band (B) zichtbaar. F0C0378m Uitvoeringen met verschuifbare achterbank (indien aanwezig) Ga als volgt te werk: laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken; plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet gespannen is of gedraaid zit; schuif met de hendel (B) de bank in de gewenste positie (bijv. geheel naar voren als u de bagageruimte maximaal wilt vergroten); duw de hendel (A) omhoog en klap de rugleuning neer. 152 F0C0338m
154 Maximale vergroting Als de achterbank geheel wordt neergeklapt, is de bagageruimte maximaal vergroot. Ga als volgt te werk: plaats bij uitvoeringen met verschuifbare achterbank, de sluitingen van de veiligheidsgordels in de daarvoor bestemde zittingen (A) in de bekleding van de achterbank; haak bij uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank eerst de sluitingen (B) van de veiligheidsgordels in de daarvoor bestemde zittingen (C) voordat u de rugleuning neerklapt (zie afbeelding); laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken; plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten; maak voor het verwijderen van de hoedenplank (achterste deel) de uiteinden (D) los van de twee trekkoorden, door de ogen uit de pennen te verwijderen en ze in de richting van de pijl te duwen; klap na het omklappen van de zitting de rugleuningen van de zitplaatsen achter naar voren, zoals hiervoor is beschreven, zodat een vlakke laadvloer ontstaat. F0C0433m F0C0473m F0C0086m 153
155 maak de pennen (B) van de hoedenplank los uit de zittingen (C) en verwijder de hoedenplank. NOOD F0C0377m Verwijder bij uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank de tweede hoedenplank (A) door de pennen los te maken uit de zittingen (B). Til aan beide zijden eerst het voorste deel (C) op en vervolgens het achterste deel (D). Ga voor het terugplaatsen in omgekeerde volgorde te werk. F0C0173m 154 F0C0390m
156 Verwijder bij uitvoeringen met verschuifbare achterbank (indien aanwezig) de steun van de rolhoes (A) door deze eerst aan een kant en vervolgens aan de andere kant van onder naar boven te duwen tot de hoes los komt. Trek de hendel (A) onder de zitting van de zitplaats (zowel links als rechts) omhoog en klap de rugleuningen naar voren, zodat een vlakke laadvloer ontstaat. Met de hendel (A) kan ook de rugleuning versteld worden. Met de hendel (B) kan de beschikbare ruimte in de bagageruimte geregeld worden. F0C0407m F0C0338m 155
157 F0C0351m ROLHOES (Multiwagon-uitvoeringen) De rolhoes (A) kan worden opgerold en verwijderd. Verwijder voor het oprollen de twee achterste pennen (B) uit de respectievelijke zittingen. BELANGRIJK Begeleid de rolhoes bij het oprollen door de hoes vast te houden bij de handgreep (C). Het is ook mogelijk om slechts de helft van de bagageruimte af te dekken, door de rolhoes in de stand te plaatsen die in de figuur wordt aangegeven. F0C0352m NOOD 156 F0C0353m
158 Rolhoes verwijderen Verwijder de rolhoes door hem op te rollen en vervolgens de twee haakjes (A) naar de binnenzijde van de bagageruimte te trekken (zoals aangegeven door de pijlen). Til de hoes op en verwijder hem. Voor het terugplaatsen van de hoes moeten de uiteinden van het rolmechanisme in de respectievelijke zittingen worden geplaatst. Zorg dat de bevestigingshaken goed vergrendeld zijn. Rol vervolgens de hoes uit door aan de handgreep te trekken, zoals hiervoor beschreven, en haak de twee achterste pennen (B) vast. BELANGRIJK Plaats geen zware voorwerpen op de rolhoes om beschadiging te voorkomen. F0C0354m F0C0352m ATTENTIE Bovendien kunnen bij plotseling remmen deze voorwerpen naar voren worden geslingerd en de inzittenden verwonden. 157
159 NOOD F0C0378m ACHTERBANK TERUGPLAATSEN Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten. Uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank Plaats de rugleuningen omhoog en druk de leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen hoorbaar inklikken. Controleer of de rode band (B) aan de zijkant van de hendels (A) niet meer zichtbaar is. Als de rode band (B) zichtbaar is, dan is de rugleuning niet goed vergrendeld. Plaats vervolgens de zittingen in horizontale positie en houd daarbij de sluiting van de middelste zitplaats omhoog. ATTENTIE Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed vergrendeld is ( rode band (B) niet zichtbaar) om te voorkomen dat in geval van bruusk remmen, de rugleuning naar voren kan klappen en de passagiers kan verwonden. Uitvoeringen met verschuifbare achterbank (indien aanwezig) Trek de hendel (A) omhoog (zowel rechts als links) en zet de rugleuning rechtop. Neem de sluitingen van de veiligheidsgordels uit de betreffende zittingen zodat ze altijd klaar zijn voor gebruik. 158 F0C0336m
160 BAGAGE VASTZETTEN In de bagageruimte bevinden zich 4 bevestigingspunten (indien aanwezig) waaraan riemen of spanbanden kunnen worden bevestigd, waarmee de bagage goed kan worden vastgezet. BELANGRIJK Bevestig geen lading met een gewicht boven 100 kg aan een enkel bevestigingspunt. F0C0034m ATTENTIE Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden. ATTENTIE Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn. 159
161 NOOD CARGOBOX (indien aanwezig) De cargobox bestaat uit een voorgevormd element voor het opbergen van voorwerpen in de bagageruimte van auto s met verschuifbare achterbank, waardoor een vlakke laadvloer ontstaat. F0C0241m F0C0073m SKILUIK (indien aanwezig) Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski s). Steek de ski s vanuit de bagageruimte door het luik. Toegang tot het luik: klap de armsteun achter (A) omlaag; druk de handgreep (B) in en duw het luikje naar beneden. Trek aan de lus (C) om het luikje te sluiten. BELANGRIJK Controleer of de vervoerde voorwerpen goed zijn bevestigd zodat ze bij een botsing of bij plotseling remmen de passagiers niet kunnen verwonden. 160 F0C0379m
162 MOTORKAP OPENEN Ga als volgt te werk: trek de hendel (A) in de richting van de pijl; trek aan het hendeltje (B) en til de motorkap omhoog. BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door twee gasveren aan de zijkant. Wij raden u aan deze gasveren niet te demonteren en de motorkap tijdens het optillen te begeleiden. BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt. SLUITEN Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling. Als de motorkap niet goed vergrendeld is, brandt het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden opengaat. ATTENTIE F0C0029m F0C0383m Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze. ATTENTIE Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat. 161
163 NOOD F0C0169m F0C0349m IMPERIAAL/SKIDRAGER De imperiaal/skidrager moet op het dak bevestigd worden bij de punten (A). Wip de lippen (B) met de bijgeleverde schroevendraaier omhoog. De zittingen (C) voor de bevestiging van de imperiaal/skidrager zijn nu bereikbaar. In het Fiat Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager opgenomen die speciaal voor de Fiat Stilo is ontwikkeld. Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten. BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk Technische gegevens ). Multiwagon-uitvoeringen De auto is uitgerust met twee dakrails waarop verschillende accessoires geplaatst kunnen worden voor het vervoer van diverse voorwerpen (ski s, surfplanken enz.). BELANGRIJK Door het gebruik van dwarstraversen op de dakrails kan het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) niet gebruikt worden, omdat de lamelruiten tijdens het openen tegen de traversen aan zullen komen. BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk Technische gegevens ). ATTENTIE Bij het openen van de achterklep dient u er op te letten dat voorwerpen op de imperiaal niet beschadigd kunnen worden. 162
164 KOPLAMPEN KOPLAMPEN AFSTELLEN Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Bij het inschakelen van de gasontladingslampen (xenon) (indien aanwezig) is het normaal dat de koplampbundel ongeveer 2 seconden een verticale beweging maakt. Deze tijd is nodig voor het stabiliseren van de correcte koplampafstelling. KOPLAMPVERSTELLING De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd. Koplampverstelling Druk op de schakelaar (A) op het schakelaarpaneel naast de stuurkolom; als de auto is uitgerust met gasontladingslampen (xenon), dan wordt de koplampafstelling elektronisch geregeld en is de knop (A) niet aanwezig. Druk op de knop (A) bij pijl N om de koplampen in een hogere stand af te stellen; druk op de knop bij pijl O om de koplampen in een lagere stand af te stellen. Display (B) op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende de koplampafstelling. F0C0136m 163
165 Correcte standen op basis van de beladingsgraad Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer. KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, de vorm van de lichtbundel worden gewijzigd door het aanbrengen van een speciaal daarvoor ontwikkelde sticker. Deze sticker is opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma en verkrijgbaar bij de Fiatdealer. NOOD ATTENTIE ATTENTIE Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip. Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico s worden genomen. 164
166 ABS Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen. BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden. ACTIVERING VAN HET SYSTEEM Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek. Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip. STORINGSMELDINGEN Storing in ABS Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. ATTENTIE ATTENTIE Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek. Als het waarschuwingslampje x gaat branden en op het display verschijnt een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht. 165
167 NOOD Storing in EBD Bij een storing gaan de waarschuwingslampjes > + x op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). In dit geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. BRAKE ASSIST (remregeling bij noodstops) (indien aanwezig) Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld, herkent noodstops (op basis van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt) en verhoogt de druk in het remcircuit aanzienlijk. Het Brake Assist wordt, bij uitvoeringen die zijn uitgerust met ESP, uitgeschakeld bij een storing in het ESP (het lampje á brandt en er verschijnt een bericht op het display). ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) (indien aanwezig) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt. ACTIVERING VAN HET SYSTEEM Bij activering gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen. INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld. ATTENTIE De prestaties van het ESP-systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto. 166
168 ESP INSTELLEN (als de accu losgekoppeld is geweest) Als de accu opnieuw wordt aangesloten, moeten voor de juiste werking van het ESP, de volgende handelingen worden uitgevoerd: draai de contactsleutel in stand MAR; draai het stuur een kwart slag naar rechts en vervolgens naar links (zodat het stuurwiel de rechtuitstand passeert ); draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR. Na enkele seconden dooft het lampje; als het lampje niet dooft, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze handelingen kunnen ook bij draaiende motor worden uitgevoerd. STORINGSMELDINGEN Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje á op het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. ATTENTIE ATTENTIE Als eventueel met het noodreservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Houd er rekening mee dat het noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto. Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben. 167
169 NOOD ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation) Dit systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem (behalve bij de V-uitvoeringen). De ASR controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden er twee verschillende regelsystemen actief: als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR-systeem het motorvermogen; als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt het ASR-systeem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd. Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie; te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek; acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel; verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning). In-/uitschakeling van het systeem Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. De in-/uitschakeling van het systeem wordt aangegeven door het verschijnen van een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). ATTENTIE De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto. 168
170 Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld door de schakelaar (A) op de middenconsole in te drukken. Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op de schakelaar branden en verschijnt er op het display een bericht (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Als het ASR-systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart. Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op. Storingsmeldingen Bij een storing in het ASR-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje á (of V bij de uitvoeringen 2.420V) op het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. F0C0066m ATTENTIE ATTENTIE Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR-systeem uitgeschakeld, gaat het lampje á (of V bij de uitvoeringen 2.420V) op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt op het display een bericht (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben. 169
171 NOOD MSR-systeem (regeling van motorremwerking) Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren kan gaan. EOBD-SYSTEEM Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel (op het display verschijnt ook een bericht) (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ) dat de betreffende componenten defect zijn. Het doel is: de werking van het systeem controleren; signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie. BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten. 170 Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
172 AUTORADIO (indien aanwezig) De autoradio van de Fiat Stilo is vast ingebouwd: zie voor het gebruik van de autoradio het bijgevoegde supplement. De ACTUAL-uitvoeringen zijn voorzien van een inbouwvoorbereiding voor de autoradio met antenne en bijbehorende bedrading en luidsprekers. Voor het installeren van de autoradio moet het opbergvak worden verwijderd door de schroef (A) los te draaien; klem vervolgens de bij de autoradio geleverde houder in de zitting en lokaliseer de voedingskabels voor de elektrische aansluiting. BELANGRIJK Om de akoestische en mechanische eigenschappen van het audiosysteem te garanderen (bijvoorbeeld voor de condensafdichting en geluidsisolatie van de portieren), is het noodzakelijk de speciaal voor deze uitvoering ontwikkelde luidsprekerset uit het Fiat Lineaccessoriprogramma aan te schaffen. De set bevat ook een antenne-adapter voor een betere AM-ontvangst via de versterker in de antennehouder. F0C0440m EXTRA ACCESSOIRES Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. ATTENTIE Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling. Controleer bovendien of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.). 171
173 NOOD F0C0065m RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto. Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd. ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rijomstandigheden. BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, kan de volledige werking van de stuurbekrachtiging na 1-2 seconden worden bereikt. IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie) Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop (A) op de tunnelconsole naast de versnellingspook. 172
174 Als deze functie wordt ingeschakeld, verschijnt het opschrift CITY op het Multifunctionele display of, afhankelijk van de uitvoering, op het kilometertellerdisplay. Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad. STORINGSMELDINGEN Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door het branden van het lampje g (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel (op het display verschijnt ook een bericht) (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar. ATTENTIE BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe factoren het lampje g (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaan branden, of verschijnt, afhankelijk van de uitvoering, het opschrift CITY op het kilometertellerdisplay. In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de motor weer starten. Als het lampje g blijft branden en het bericht op het display blijft weergegeven, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer weer wordt gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken. Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. ATTENTIE Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd. 173
175 NOOD F0C0301m F0C0364m PARKEERSENSOREN (indien aanwezig) Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto. ACTIVERING De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe. AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een onderbroken geluidssignaal. Het geluidssignaal: neemt toe (de frequentie) als de afstand tot het obstakel kleiner wordt; klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt; blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl, als deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het signaal na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te voorkomen als u langs een muur rijdt. 174
176 Meetbereik Meetbereik in het midden cm Meetbereik aan de zijkant...60 cm Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden. STORINGSMELDINGEN Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het inschakelen van de achteruit aangegeven door het branden van het lampje è (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel (op het display verschijnt ook een bericht) (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). WERKING MET AANHANGER De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt. Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensor om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand. ATTENTIE De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd. 175
177 NOOD ALGEMENE OPMERKINGEN Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden. Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden. EASY GO (HERKENNINGSSYSTEEM) (indien aanwezig) BESCHRIJVING Het herkenningssysteem met de naam CID (Customer Identification Device) heeft dezelfde functies als de bij de auto geleverde sleutel (ontgrendelen, vergrendelen en starten) zonder dat handmatig een handeling verricht hoeft te worden. Het systeem identificeert de persoon die in het bezit is van het CID als eigenaar. Voor het herkennen van het CID, de toegang tot de auto en het starten van de motor, moet u het CID bij u dragen. Het CID wordt herkend als u aan de handgreep van een portier trekt of als u op de ontgrendelhendel van de achterklep drukt: als het systeem het CID herkent, wordt het diefstalalarm (indien aanwezig) uitgeschakeld en het portier of de achterklep ontgrendeld. 176
178 BELANGRIJKE TIPS De aanwezigheid van elektromagnetische golven kan invloed hebben op de lading van de batterij van het CID. Laat het CID daarom niet lang in de buurt van elektronische systemen (bijv. PC-monitors, televisies enz.); enkele elektronische systemen (bijv. mobiele telefoons) kunnen de juiste herkenning van het CID door het systeem beïnvloeden. Laat het CID daarom niet lang in de buurt van dergelijke systemen (bewaar het CID bijvoorbeeld in een andere zak); voor het ont-/vergrendelen van de portieren en de achterklep moet het CID zich buiten de auto bevinden, binnen een afstand van ongeveer 1 meter van de betreffende handgreep; als het CID ver van de auto verwijderd is (bijv. als het CID is opgeborgen in een tas, een koffer of in de zak van een jas), kunnen de portieren niet meer vergrendeld worden of de motor niet worden gestart; plaats het CID niet op het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig), om te voorkomen dat het CID per ongeluk door het systeem wordt herkend. Draag het CID altijd bij u (bijv. in een zak). Wij raden u aan het CID altijd bij u te dragen en niet in de auto achter te laten, omdat in een dergelijke situatie eventueel in de auto achtergelaten kinderen of kwaadwilligen de motor kunnen starten. ATTENTIE De werking van het CID is van verschillende factoren afhankelijk, zoals de eventuele aanwezigheid van elektromagnetische golven die door externe bronnen worden uitgezonden, de batterijlading van het CID en de aanwezigheid van metalen voorwerpen in de nabijheid van het CID en de auto. 177
179 F0C0334m F0C0427m PORTIERONTGRENDELING EN TOEGANG TOT DE AUTO Trek aan de handgreep (A): het systeem herkent het CID, schakelt het diefstalalarm (indien aanwezig) uit en ontgrendelt de portieren. U kunt kiezen of u alleen het portier aan bestuurderszijde wilt ontgrendelen of gelijktijdig alle portieren via de instellingen op het display (zie My car-instelmenu ) of op het Connect Navigatiesysteem (indien aanwezig). Als u hebt gekozen om alleen het portier aan bestuurderszijde te ontgrendelen, kunt u de auto alleen via dat portier betreden. Voor het ontgrendelen van de andere portieren, moet u twee maal de knop R van het CID indrukken. Als de portieren worden ontgrendeld, knipperen de richtingaanwijzers twee maal en dooft het lampje op het bestuurdersportier. BELANGRIJK Draag het CID altijd bij u, ook als de batterij leeg is. BELANGRIJK Als de accu leeg is, moeten de portiersloten vergrendeld worden door de metalen baard van het CID in het portierslot te steken en te draaien. BELANGRIJK Als u de portieren vergrendelt door de metalen baard in het portierslot te steken en te draaien, of door op de betreffende knop in het interieur of op de ver-/ontgrendelknop van de portieren (op het portierpaneel aan bestuurderszijde) te drukken, worden de systeemfuncties die betrekking hebben op de toegang tot het interieur, tijdelijk buiten werking gesteld. De functie wordt weer hersteld als de portieren vervolgens worden ontgrendeld met de metalen baard of door op de knop R van het CID te drukken. NOOD 178 F0C0330m
180 PORTIERVERGRENDELING EN AUTO VERLATEN (sluiten) Ga voor het vergrendelen van de portieren als volgt te werk: zorg dat u het CID bij u hebt; sluit het portier en druk vervolgens op punt (A) van de handgreep aan de buitenzijde: het systeem herkent het CID, vergrendelt de portieren, vergrendelt het stuurslot en schakelt het diefstalalarm (indien aanwezig) in. Als een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn, knipperen het lampje op het bestuurdersportier en de richtingaanwijzers snel. U moet de portieren opnieuw sluiten en de vergrendelprocedure herhalen. De portiervergrendeling wordt geweigerd als: de handgreep aan de buitenkant wordt ingedrukt door iemand die niet in het bezit is van het CID en er een of meer CID s in de auto aanwezig zijn; het instrumentenpaneel verlicht is (ingeschakeld contact). Als de batterij van het CID bijna leeg is, kan het systeem minder goed werken. BELANGRIJK Voordat de portieren worden vergrendeld, moet gecontroleerd worden of er geen CID s onbewaakt in de auto zijn achtergelaten. AUTOMATISCHE VERGRENDELING Om de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) te sluiten, moet de handgreep ingedrukt worden gehouden op punt (A) totdat de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) geheel gesloten zijn. Als de handgreep eerder wordt losgelaten, blijven de ruiten en het opendak in de stand staat waarin ze zich op dat moment bevinden. F0C0405m 179
181 In de volgende tabel worden kort de verschillende vergrendelmanieren van het systeem weergegeven: Handeling 1 Keer drukken op punt (A) van de handgreep Lang drukken (langer dan 2 seconden) op punt (A) van de handgreep Resultaat Centrale vergrendeling portieren en achterklep, inschakeling stuurslot en diefstalalarm (indien aanwezig) Centrale vergrendeling portieren en achterklep, inschakeling stuurslot en diefstalalarm (indien aanwezig) en sluiten ruiten en opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) (*) Signalering Richtingaanwijzers knipperen een maal en, als u de motor uitzet, er verschijnt op het display van het instrumentenpaneel het bericht dat het stuurslot vergrendelt (*) Richtingaanwijzers knipperen een maal en, als u de motor uitzet, er verschijnt op het display van het instrumentenpaneel het bericht dat het stuurslot vergrendelt (*) (*) Als u de motor uitzet, verschijnt op het display het bericht Stuurslot bij portiervergrendeling of, afhankelijk van de uitvoering, Het stuurslot vergrendelt bij portiervergrendeling. NOOD ATTENTIE Als u de portieren van buitenaf sluit, wordt het knopje aan de binnenkant uitgeschakeld. Als ook het dead lock-systeem is ingeschakeld, kunnen eventuele inzittenden op geen enkele manier de portieren openen. ATTENTIE Als de ruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) automatisch worden geopend/gesloten, moet altijd gecontroleerd worden of personen, voorwerpen of dieren in de buurt van de auto niet verwond kunnen raken door de beweging van de ruiten of het opendak of door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. 180
182 FUNCTIE AUTOCLOSE Met deze functie worden alle portieren en het tankklepje automatisch vergrendeld als het CID zich van de auto verwijdert. De functie wordt niet ingeschakeld als: een of meer portieren of de achterklep geopend zijn; een CID in de auto herkend is; een storing in het systeem is gesignaleerd; de batterij van het CID leeg is; de motor de laatste keer is gestart met het CID in het nood -vakje (zie Toegang tot de auto en noodstart in deze paragraaf). Met deze functie worden bovendien het stuurslot, het diefstalalarm (indien aanwezig) en het dead lock-systeem niet ingeschakeld. BELANGRIJK Als de functie is ingeschakeld, zorg er dan altijd voor dat u het CID bij u hebt voordat u de auto verlaat. BELANGRIJK De aanwezigheid van elektromagnetische golven kan de werking van de functie autoclose verhinderen; vergrendel in dat geval de portieren door op punt (A) van de handgreep of op de knop Ë op het CID te drukken. BELANGRIJK Voor het tanken van brandstof moet het tankklepje worden ontgrendeld door op de knop Ë op het CID te drukken. F0C0330m F0C0405m 181
183 F0C0402m ACHTERKLEP ONT-/VERGRENDELEN (openen/sluiten) Het herkenningssysteem zorgt dat de achterklep ontgrendeld wordt, ook als de portieren vergrendeld zijn. Achterklep ontgrendelen (openen) Ga voor het ontgrendelen van de achterklep (met vergrendelde portieren) als volgt te werk: zorg dat u het CID bij u hebt; druk op de knop onder de handgreep van de achterklep totdat de achterklep ontgrendelt. Het systeem herkent het CID, schakelt het diefstalalarm (indien aanwezig) gedeeltelijk uit (omtrekbeveiliging op de achterklep, volumetrische beveiliging en kantelsensor) en ontgrendelt de achterklep. U kunt de achterklep openen door aan de handgreep te trekken. De portieren worden niet ontgrendeld. Achterklep vergrendelen (sluiten) Ga voor het vergrendelen van de achterklep (na de achterklep te hebben geopend) als volgt te werk: zorg dat u het CID bij u hebt; sluit de achterklep. Het systeem herkent het CID buiten de auto, vergrendelt de achterklep en herstelt automatisch alle bewakingsfuncties van het diefstalalarm (indien aanwezig). NOOD 182 F0C0365m
184 Als de bewakingsfuncties zijn hersteld, knipperen de richtingaanwijzers om aan te geven dat de auto volledig beveiligd is. BELANGRIJK Als bij het sluiten van de achterklep een CID in het interieur of de bagageruimte wordt herkend, wordt de achterklep niet vergrendeld (de richtingaanwijzers gaan niet knipperen): in dat geval moet de achterklep opnieuw worden geopend en het CID worden uitgenomen. Aangezien het systeem niet in staat is de eigenaar van de auto te identificeren, beschouwt het diefstalalarm (indien aanwezig) het openen van de achterklep als inbraakpoging; daarom moet het CID worden uitgenomen en het diefstalalarm worden uitgeschakeld door op de knop Ë op het CID te drukken. BELANGRIJK Het achterklepslot dient alleen voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep; dit is nuttig als u in geval van nood (batterij van het CID leeg) de achterklep moet openen. Als u het achterklepslot opent met ingeschakeld diefstalalarm (indien aanwezig), signaleert het alarm dit als een inbraakpoging. BELANGRIJK Bij een snelheid boven 10 km/h wordt de handgreep van de achterklep uitgeschakeld. AUTO VERGRENDELEN VIA DE ACHTERKLEP Als u het CID bij u hebt, dan kunt u de gehele auto vergrendelen door op de knop (B) (sedan-uitvoeringen) of (C) (Multiwagon-uitvoeringen) te drukken: de portieren en de achterklep worden vergrendeld en het diefstalalarm (indien aanwezig) wordt ingeschakeld. F0C0294m F0C0409m 183
185 F0C0296m VAN DE MOTOR Ga als volgt te werk: zorg dat het CID zich in de auto bevindt; trap het koppelingspedaal in en houd het ingetrapt (rempedaal bij uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak); druk op de knop START/STOP naast het stuurwiel en houd de knop ingedrukt; laat de knop los zodra de motor is aangeslagen. Als na het indrukken van de knop START/STOP op het display het bericht Cid buiten auto verschijnt of, afhankelijk van de uitvoering, Sleutel niet meer in auto aanwezig, controleer dan of het CID in het interieur aanwezig is. BELANGRIJK Plaats het CID in de auto, maar niet op het dashboard of op de hoedenplank achter. NOOD INSTRUMENTENPANEEL INSCHAKELEN Ga als volgt te werk: zorg dat het CID zich in de auto bevindt; druk op de knop (A) (START/STOP) zonder het koppelingspedaal (uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak) of het rempedaal (uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak) in te trappen. Als u de auto verlaat en u hebt het instrumentenpaneel laten branden, dan worden de elektrische en elektronische systemen na ongeveer 20 minuten uitgeschakeld om de acculading te behouden. 184
186 INSTRUMENTENPANEEL UITSCHAKELEN Druk om het instrumentenpaneel uit te schakelen op de knop START/STOP. BELANGRIJK Iedere keer als bij ingeschakeld instrumentenpaneel of draaiende motor een portier of de achterklep wordt gesloten, controleert het systeem of er een CID in het interieur aanwezig is. Als er geen CID wordt herkend (bijvoorbeeld als u de auto hebt verlaten en u het CID bij u draagt), verschijnt op het display het bericht CID buiten auto/auto niet te starten of, afhankelijk van de uitvoering, Sleutel niet in auto aanwezig. De motor en het instrumentenpaneel blijven ingeschakeld totdat opnieuw op de knop START/STOP wordt gedrukt; de auto kan nu worden gestart mits een CID in het interieur wordt herkend. BELANGRIJK Als het CID zich in de bagageruimte bevindt, is het mogelijk dat de motor niet start. MOTOR UITZETTEN Om de motor bij stilstaande auto uit te zetten, moet u kort op de knop START/STOP drukken: de motor wordt uitgezet en op het display verschijnt de mededeling dat het stuurslot inschakelt (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ), om u er aan te herinneren dat het stuurslot pas zal inschakelen nadat de portieren vergrendeld zijn door op een handgreep aan de buitenzijde of op de knop Á op het CID te drukken. BELANGRIJK In noodgevallen en ook om veiligheidsredenen kan de motor bij een rijdende auto worden uitgezet. Druk op de knop START/STOP en houd de knop ingedrukt. Als u in dit geval de auto vergrendelt door het indrukken van een van de handgrepen aan de buitenzijde of de knop Á op het CID, dan wordt het stuurslot niet vergrendeld. F0C0296m F0C0330m 185
187 NOOD F0C0405m F0C0294m STUURSLOT Het stuurslot wordt na ongeveer 5 seconden vergrendeld nadat het systeem de volgende omstandigheden heeft gesignaleerd: motor uitgezet; instrumentenpaneel uitgeschakeld en stilstaande auto; portieren vergrendeld door het indrukken van de handgreep aan de buitenzijde (A) of de vergrendelknop voor de achterklep (B) (sedanuitvoeringen) of (C) (Multiwagon-uitvoeringen); koppelingspedaal geheel losgelaten (rempedaal bij uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak). Het stuurslot ontgrendelt als u de knop START/STOP indrukt. BELANGRIJK Als de auto is vergrendeld met de functie Autoclose of met de metalen baard in het CID, of door het indrukken van de knop ; op het CID, dan wordt het stuurslot niet ingeschakeld. BELANGRIJK Als na een poging het instrumentenpaneel in te schakelen en/of de motor te starten, op het display het bericht Storing beveiliging auto of, afhankelijk van de uitvoering, Stor. beveiliging verschijnt, moet de handeling herhaald worden en het stuur heen en weer worden bewogen, zodat het stuurslot makkelijker ontgrendelt. De weergave van het bericht op het display heeft geen invloed op de werking van het stuurslot. BELANGRIJK Het stuurslot schakelt pas in als de portieren zijn vergrendeld door het indrukken van een van de handgrepen aan de buitenzijde of de knop naast de ontgrendelhendel van de achterklep. 186 F0C0409m
188 TOEGANG TOT DE AUTO EN NOODSTART Als het systeem niet in staat is het CID te herkennen (bijvoorbeeld als de batterij van het CID leeg is), kunt u de auto betreden met behulp van de metalen baard in het CID. U kunt de motor starten door het CID in het nood -vakje onder de handrem te plaatsen. In dit geval is het vakje de enige plaats waarin het CID in het interieur herkend kan worden. Ga voor het uitvoeren van een noodstart als volgt te werk: plaats het CID in het nood -vakje; druk het koppelingspedaal in (rempedaal bij uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak); druk de START/STOP-knop in en houd de knop ingedrukt; laat de knop los zodra de motor is gestart. Als het instrumentenpaneel iets vertraagd wordt ingeschakeld, duidt dit niet op een storing in de werking. Tijdens het rijden blijft de motor echter draaien, ook als het CID wordt verwijderd uit het nood -vakje. Het CID moet echter weer in het nood -vakje worden geplaatst als de auto opnieuw moet worden gestart. BELANGRIJK Verwijder de batterij in het CID pas als deze vervangen kan worden. BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen in het nood -vakje voordat u een noodstartprocedure begint. Draag het CID altijd bij u voordat u de auto verlaat. F0C0412m F0C0413m F0C0296m 187
189 NOOD TANKEN MET DE FIAT STILO BENZINEMOTOREN Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 RON zijn. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen. DIESELMOTOREN Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt. Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige gebieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe. U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf toevoegen heeft geen enkel effect. 188 Tank bij auto s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
190 DOP VAN DE BRANDSTOFTANK De tankdop (A) is voorzien van een koord (B) dat aan klepje (C) vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Om de tankdop (A) te openen, moet u de dop linksom draaien en verwijderen. Bij enkele uitvoeringen is de tankdop (A) voorzien van een slot met sleutel. De dop is als volgt bereikbaar: open het tankklepje (C), steek de contactsleutel in het slot, draai de contactsleutel linksom en draai de dop los. Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is afgebeeld. BELANGRIJK Omdat de tank hermetisch is afgesloten, kan een kleine overdruk worden waargenomen. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. Draai na het tanken de dop rechtsom totdat u een of meer klikken hoort; draai vervolgens de sleutel rechtsom, neem de sleutel uit het slot en sluit het tankklepje. Op enkele uitvoeringen wordt het tankklepje gelijktijdig ont-/vergrendeld met de portieren; als de portieren dus vergrendeld zijn, moet om te kunnen tanken de knop (D) worden ingedrukt. F0C0199m F0C0439m ATTENTIE Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt. 189
191 TANKKLEPJE IN GEVAL VAN NOOD OPENEN Sedan-uitvoeringen Open het klepje (A) aan de rechterzijde in de bagageruimte en trek aan het koordje achter het klepje. NOOD F0C0088m Multiwagon-uitvoeringen Ga als volgt te werk: draai de knop (A) en open het klepje (B) aan de rechterzijde in de bagageruimte; houd de lip (C) vast en open het tweede klepje (D); trek aan het koordje (E) achter het klepje. F0C0358m 190 F0C0359m
192 BESCHERMING VAN HET MILIEU De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: driewegkatalysator (katalysator); lambdasondes; benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: oxidatiekatalysator; uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR); lambdasonde; roetfilter (DPF) (indien aanwezig en in plaats van de lambdasonde). ROETFILTER DPF (Diesel Particulate Filter) (indien aanwezig) Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) vangt bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op om te voldoen aan de huidige/toekomstige wettelijke normen. Tijdens het normale gebruik van de auto registreert de inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte temperatuur enz.) en berekent de hoeveelheid verzameld roet in het filter. Het filter verzamelt de roetdeeltjes en moet periodiek worden geregenereerd (schoongemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden. De regeneratieprocedure wordt geregeld door de inspuitregeleenheid op basis van de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto. Tijdens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektroventilator, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag van de auto. Als het betreffende bericht op het display verschijnt, zie dan het hoofdstuk Lampjes en berichten. ATTENTIE Onder normale bedrijfsomstandigheden bereiken de katalysator en het roetfilter (DPF) hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar. 191
193 SGORDELS GORDELSPANNERS KINDEREN VEILIG VERVOEREN MONTAGEVOORBEREIDING VOOR ISOFIX-KINDERZITJES MONTAGEVOORBEREIDING VOOR ISOFIX UNIVERSEEL -KINDERZITJE FRONTAIRBAGS ZIJ-AIRBAGS (SIDEBAGS - HEADBAGS)
194 SGORDELS GEBRUIK VAN DE SGORDELS Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit. Druk, om de gordel los te maken, op de knop (C). Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat voor de zijzitplaatsen en de middelste zitplaats. De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is aangegeven in het afgebeelde schema. F0C0075m F0C0267m ATTENTIE Druk tijdens het rijden niet op de knop (C). 193
195 F0C0433m F0C0378m Als u de rugleuning van de verschuifbare achterbank neerklapt, gebruik dan de uitsparingen (A) in de bekleding van de zitting om de sluitingen van de veiligheidsgordels in op te bergen. Haal de sluitingen uit de uitsparingen (uitvoeringen met verschuifbare achterbank) als de achterbank weer in rechte stand wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn. BELANGRIJK Als de rugleuning goed is vergrendeld, dan is de rode band (B) naast de hendels (A) niet meer zichtbaar. Als de rode band zichtbaar is, is de rugleuning niet goed vergrendeld. Bij uitvoeringen met verschuifbare achterbank moet altijd gecontroleerd worden of de verstelbare rugleuning in de verticale stand is geblokkeerd; deze uitvoeringen hebben een neerklapbare rugleuning: als de rugleuning in de normale gebruiksstand wordt gezet, controleer dan of de rugleuning hoorbaar vergrendelt. BELANGRIJK Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor. BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels op de juiste wijze terug als de achterbank weer in de normale gebruiksstand wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn. ATTENTIE Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed vergrendeld is ( rode band (B) niet zichtbaar) om te voorkomen dat in geval van bruusk remmen, de rugleuning naar voren kan klappen en de passagiers kan verwonden. 194
196 SBR-SYSTEEM De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder), dat bestaat uit een akoestisch waarschuwingssysteem dat, samen met het knipperende lampje < op het instrumentenpaneel, de bestuurder waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omlegd. Het akoestische signaal kan tijdelijk worden uitgeschakeld (totdat de motor wordt uitgezet) via de volgende procedure, die binnen 1 minuut na het draaien van de contactsleutel in stand MAR moet worden uitgevoerd: maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde vast; wacht langer dan 20 seconden en maak dan de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde los. Wendt u tot de Fiat-dealer om het systeem permanent uit te schakelen. Het SBR-systeem kan weer worden ingeschakeld via het instelmenu (zie het onderdeel Niet omgelegde veiligheidsgordels in het hoofdstuk Lampjes en berichten ). 195
197 F0C0096m HOOGTEVERSTELLING VAN DE SGORDELS VOOR De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet. Druk om de hoogte in te stellen op knop (A) en schuif de beugel (B) omhoog of omlaag. De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende: zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. ATTENTIE De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat. ATTENTIE Controleer na het afstellen altijd of de hoogteverstelling in één van de vaste posities is geblokkeerd. Laat hiervoor de knop (A) los en trek de gordel omlaag, zodat het bevestigingspunt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden. 196
198 GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor en achter (indien van toepassing) voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid ATTENZIONE: CAUTION: ATTENTION: ACHTUNG: AIRBAG PRETENSIONERS AND CLOCK SPRING BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. De gordelspanners van de zitplaatsen voor treden alleen in werking als de veiligheidsgordels goed in de sluitingen vergrendeld zijn. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen en zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen. F0C0472m ATTENTIE De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich in het onderste dashboardkastje bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiat-dealer vervangen. Werkzaamheden in de buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting optreden (maximaal 100 C gedurende ten hoogste 6 uur), kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Als er iets aan de gordelspanners moet gebeuren, dient u zich tot een Fiat-dealer te wenden. 197
199 ATTENTIE F0C0015m F0C0013m TREKKRACHTBEGRENZERS Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor en achter (indien van toepassing) voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN SGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt. Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt (zoals in de afbeelding is aangegeven). BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (zoals aangegeven in de figuur) en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen. Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. 198
200 BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. F0C0014m ATTENTIE ATTENTIE Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer. Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanner worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de schade niet zichtbaar is. 199
201 HOE U DE SGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd: zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt; vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang ook de gordels als de gordelspanners in werking zijn geweest; u kunt de gordels met de hand wassen met water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten; voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest; vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen. KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0- gewicht tot aan 10 kg Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: kg Groep 3 gewicht: kg 200
202 Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen. Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep. Wij raden u deze kinderzitjes aan omdat ze speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen. ATTENTIE ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto s die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel brandt (zie Frontairbag aan passagierszijde in het hoofdstuk Frontairbags ). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. 201
203 F0C0429m GROEP 0 en 0+ Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. GROEP 1 Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden. ATTENTIE ATTENTIE F0C0430m De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1 die uitgerust zijn met een bevestigingspunt achter. Deze kinderzitjes hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijv. als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies. 202
204 GROEP 2 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen. GROEP 3 Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen. F0C0431m F0C0432m ATTENTIE De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. 203
205 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabellen: 3/5-deurs uitvoering deelbare achterbank ZITPLAATS Groep Gewichtsgroepen Passagier voor Passagier achter Middelste zitplaats Groep 0, 0+ tot 13 kg U U U Groep kg U U U Groep kg U U U Groep kg U U U 5-deurs uitvoering met verschuifbare achterbank Groep Gewichtsgroepen Passagier voor Passagier linksachter ZITPLAATS Passagier rechtsachter Groep 0, 0+ tot 13 kg U U L L Groep kg U U L L Groep kg U U L L Groep kg U U L L Passagier in het midden 204 Legenda: U = geschikt voor Universele kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven groepen. L = geschikt voor kinderzitjes die speciaal ontworpen zijn voor de vermelde groep. Deze kinderzitjes zijn opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma.
206 Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden: Wij raden u aan de kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achter te monteren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Als de frontairbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende lampje F op het instrumentenpaneel moet continu branden. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts een kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem. Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen. ATTENTIE Monteer absoluut geen kinderzitje op de voorstoel aan de passagierszijde als deze is uitgerust met een frontairbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel vervoerd mogen worden. 205
207 F0C0274m F0C0273m MONTAGEVOORBEREIDING VOOR ISOFIX -KINDERZITJE De auto is voorbereid op de montage van Isofix-kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit. Het Isofix-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1. Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank (A) of in de bekleding daarvan (B) (afhankelijk van de uitvoering). Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje rechts. Vanwege het verschil in omvang kunnen op de achterbank maximaal twee Isofix kinderzitjes op de betreffende beugels of drie traditionele kinderzitjes worden gemonteerd. Deze laatste worden op hun plaats gehouden door de veiligheidsgordels. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden gemonteerd. In het Fiat Lineaccessori-programma is het Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen. Deze is goedgekeurd volgens de Europese ECE-R44/03 - voorschriften en geschikt voor kinderen met een gewicht tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet worden geplaatst (groep 0, 0+), en voor kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg, waarbij het zitje in de rijrichting moet worden geplaatst (groep 1). Wij herinneren u eraan dat bij het gebruik van Isofix-kinderzitjes alleen die kinderzitjes gebruikt kunnen worden die speciaal voor deze auto zijn ontworpen, getest en goedgekeurd. 206 ATTENTIE Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
208 MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE Groep 0 en 0+ Bij kinderen in deze gewichtsgroep (met een gewicht tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels (D) van het zitje beschermd worden. Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 (9-18 kg) komt, moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd (zie de instructies). Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: plaats de voorstoel helemaal naar achteren en zet de rugleuning in de 4 e stand, zoals afgebeeld in de figuur; controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat; zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels; duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld. ATTENTIE Als bij een vaste achterbank het Isofix-kinderzitje tegen de rijrichting in wordt geplaatst, moet de passagiersstoel voor volledig naar achteren worden geschoven, zodat de rugleuning van de stoel en het kinderzitje elkaar raken. Schuif bij een verschuifbare achterbank de voorstoel aan de passagierszijde tot op ongeveer de helft naar voren. F0C0312m F0C0268m 207
209 F0C0139m Groep 1 Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: plaats de verschuifbare achterstoel helemaal naar achteren en zet de rugleuning in de 4 e stand, zoals afgebeeld in de figuur (zie vorige pagina); controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat; zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels; duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de bovenste gordel (D) (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de ring (E) in de bagageruimte worden bevestigd; controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld. In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto. ATTENTIE Schuif bij een verschuifbare achterbank de passagiersstoel voor ongeveer de helft naar voren. 208 F0C0428m
210 MONTAGEVOORBEREIDING VOOR ISOFIX UNIVERSEEL -KINDERZITJE De auto is voorbereid op de montage van Isofix Universeel - kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Het Isofix Universeel -kinderzitje is er voor de gewichtsgroep 1. Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalen beugels (A) worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank. Bevestig daarna de bovenste gordel (D) (bij het kinderzitje geleverd) aan de beugel (E) in de bagageruimte ter hoogte van het zitje. Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje en een Isofix Universeel -kinderzitje. Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes gebruikt kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens de ECE R44/03-richtlijn Isofix Universeel. In het Fiat Lineaccessori-programma is een Isofix Universeel Duo Plus -kinderzitje beschikbaar. Zie voor meer informatie over de montage en/of het gebruik van het kinderzitje, het Instructieboekje dat bij het kinderzitje wordt geleverd. F0C0274m F0C0428m ATTENTIE Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren. 209
211 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJES In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage van de Isofix Universeel kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels. Gewichtsgroep Plaats van het kinderzitje Maat- Plaats Isofix indeling Isofix achter aan de zijkant Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in Tegen de rijrichting in E E IL IL Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in Tegen de rijrichting in Tegen de rijrichting in D C D IL IL IL Groep I van 9 tot 18 kg Tegen de rijrichting in In de rijrichting C B IL IUF In de rijrichting In de rijrichting B1 A IUF IUF Legenda IUF = geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting bevestigd moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep. IL = geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto: Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma. Het kinderzitje kan gemonteerd worden door de voorstoel naar voren te schuiven. 210
212 FRONTAIRBAGS De auto is uitgerust met meertraps-frontairbags ( Smartbags ) aan bestuurders- en passagierszijde, zijairbags voor (sidebags) (indien aanwezig), zij-airbags achter (sidebags) (indien aanwezig) en headbags (indien aanwezig). SMARTBAGS (MEERTRAPS- FRONTAIRBAGS) De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard. Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden ingeschakeld: bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt); als de auto onder andere auto s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. ATTENTIE Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de airbagmodule aan de passagierszijde of op de zijranden van de hemelbekleding. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden. 211
213 SICUREZZA F0C0051m FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst. FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst. De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels. Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier. 212 ATTENTIE F0C0112m ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd worden.
214 FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, moet de frontairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld. De frontairbag aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar rechts van het dashboard aan passagierszijde. De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier. De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen. BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen: frontairbag aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P): lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. frontairbag aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF F): lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de frontairbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld. De uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag. F0C0052m 213
215 SICUREZZA INDELINGSSENSOR PASSAGIER VOOR (OCS = Occupant Classification System) (indien aanwezig) De frontairbag aan passagierszijde is uitgerust met een sensor die tussen de vulling en de zittingbekleding van de passagiersstoel is geplaatst. Via deze sensor kan een regeleenheid de aanwezigheid van een persoon signaleren en het gewicht bepalen. Hierdoor wordt onder alle omstandigheden een optimale bescherming gegarandeerd door de opblaasdruk van de frontairbag aan passagierszijde aan te passen aan het gewicht van de inzittende. Als op de passagiersstoel voor een volwassen persoon zit, is de betreffende airbag klaar om zonodig geactiveerd te worden. Als de passagiersstoel niet bezet is, wordt de airbag niet geactiveerd. BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit (zie de figuur). ATTENTIE ZEER GEVAARLIJK: De indelingssensor is niet in staat kinderzitjes te herkennen en daarom zal de airbag aan passagierszijde niet automatisch worden uitgeschakeld. Als op de passagiersstoel voor een kinderzitje wordt geplaatst, moet de frontairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld met behulp van de daarvoor bestemde sleutelschakelaar (zie de aanwijzingen in de vorige paragraaf). ATTENTIE ATTENTIE Plaats geen zware voorwerpen op de passagiersstoel voor. Bij een ongeval wordt de frontairbag aan passagierszijde namelijk geactiveerd als deze niet was uitgeschakeld met behulp van de sleutelschakelaar (zie de aanwijzingen in de vorige paragraaf). Plaats geen kussentjes of medische hulpmiddelen op de passagiersstoel omdat de sensor dan niet in staat is om de aanwezigheid van een inzittende waar te nemen. ATTENTIE Plaats geen scherpe voorwerpen op de passagiersstoel voor om beschadiging van de indelingssensor te voorkomen. Wendt u bij beschadigingen tot de Fiat-dealer. 214
216 ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) SIDEBAGS (indien aanwezig) Deze bestaan uit twee verschillende, zich snel opblazende kussens in de rugleuning van de voorstoelen en in de zijbekleding naast de achterzitplaatsen (indien aanwezig), en hebben tot doel de borstkast van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. HEADBAGS (indien aanwezig) De headbag is een gordijn -systeem en bevindt zich in de hemelbekleding aan de zijkant en is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens. Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk, want de gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse botsing in de juiste positie en voorkomt dat de inzittende uit de auto wordt geslingerd bij zware botsingen. De zij-airbags voor en achter (indien aanwezig) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels, wat per definitie wettelijk verplicht is in Europa en in de meeste landen daarbuiten. BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen. F0C0114m F0C0133m F0C0157m 215
217 SICUREZZA BELANGRIJK De frontairbags en/of zij-airbags kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen. Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar voor wat betreft de pyrotechnische lading en van 10 jaar voor wat betreft het spiraalmechanisme (zie de sticker aan de binnenzijde van het dashboardkastje). Na deze periode moeten ze de Fiat-dealer worden vervangen. BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om de geactiveerde systemen te laten vervangen en de werking van het systeem te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen, bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags voor en achter wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem. ATTENTIE Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. ATTENTIE Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam. 216
218 SIDEBAGS ACHTER HANDMATIG UITSCHAKELEN (indien aanwezig) Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met uitschakelbare sidebags achter voor bescherming van volwassen inzittenden. De sidebags kunnen worden uitgeschakeld door de contactsleutel in de sleutelschakelaar te steken. De sleutelschakelaar bevindt zich in de bagageruimte onder de hoedenplank, zoals aangegeven in de afbeelding. De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopende achterklep. BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor uitstaat en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen: airbags aan de zijkant ingeschakeld (stand ON Õ): lampje À op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de zitplaatsen achter te vervoeren; airbags aan de zijkant uitgeschakeld (stand OFF À): lampje À op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de zitplaatsen achter te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. F0C0154m ATTENTIE ZEER GEVAARLIJK: Als er kleine kinderen op de zitplaatsen achter aanwezig zijn, moeten de sidebags achter worden uitgeschakeld met behulp van de sleutelschakelaar in de bagageruimte. 217
219 SICUREZZA ALGEMENE OPMERKINGEN Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje gaat niet branden of blijft ATTENTIE branden tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren. ATTENTIE ATTENTIE ATTENTIE Bedek de rugleuning van de stoelen voor en achter niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik met sidebags. Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning. ATTENTIE Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een Fiat-dealer controleren. 218 ATTENTIE Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
220 ATTENTIE ATTENTIE Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de schakelaar voor uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde in stand ON) branden en vervolgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat de frontairbag aan passagierszijde bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje À (met de schakelaar voor uitschakeling van de sidebags achter in stand ON) branden en enige seconden knipperen, om aan te geven dat de sidebags achter bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven. SICUREZZA PLANCIA EN E COMANDI BEDIENING ATTENTIE De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat). ATTENTIE ATTENTIE ATTENTIE De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen. De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto van achter wordt aangereden of over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden. 219
221 VAN DE MOTOR PARKEREN HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK GEBRUIK VAN DE SELESPEED VERSNELLINGSBAK BRANDSTOFBESPARING TREKKEN VAN AANHANGERS WINTERBANDEN SNEEUWKETTINGEN AUTO LANGERE TIJD STALLEN
222 VAN DE MOTOR De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf Fiat CODE in het hoofdstuk Dashboard en bediening. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden. Het starten van de motor is gegarandeerd tot een minimum temperatuur van -18 C (voor Italië en Midden-Europa) en -20 C (voor Noord-Europa). BENZINEMOTOR Ga als volgt te werk: trek de handrem aan; zet de versnellingspook in de vrijstand; trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Het verdient aanbeveling om gedurende de eerste kilometers niet de maximale prestaties van uw auto te eisen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig remmen enz.). ATTENTIE Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen. 221
223 Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie Noodstart in het hoofdstuk Noodgevallen ) en wendt u tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet. DIESELMOTOR Ga als volgt te werk: trek de handrem aan; zet de versnellingspook in de vrijstand; draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m en Y branden; wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft; trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet. Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. 222
224 MOTOR OPWARMEN NA HET (benzine en diesel) Ga als volgt te werk: rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in; verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen. NOODSTART Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk Noodgevallen ). MOTOR UITZETTEN Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP. Druk bij uitvoeringen die zijn uitgerust met Easy go, op de knop START/STOP (zie de paragraaf Easy go (herkenningssysteem) in het hoofdstuk Dashboard en bedieningsknoppen ). BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even op adem te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen. Probeer auto s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. ATTENTIE Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk. 223
225 PARKEREN Ga als volgt te werk: zet de motor uit en trek de handrem aan; schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat. HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken. BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiatdealer de handrem afstellen. Bij auto s die zijn uitgerust met een armsteun voor, moet eerst deze armsteun omhoog worden geplaatst zodat de handrem ongehinderd bediend kan worden. ATTENTIE Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de contactsleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en houd de sleutel bij u, of neem, bij uitvoeringen met Easy go, de CID met u mee. 224
226 Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. Handrem uitschakelen: trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop (A); houd knop (A) ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook). Voor het inschakelen van de 6e versnelling (uitvoering 1.416V) moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling. BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen. Om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen, moet schuifring (A) of (B) onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens naar achteren worden verplaatst (alleen uitvoeringen 1.416V en 1.616V). F0C0059m F0C0060m F0C0302m 225
227 Verplaats bij de uitvoeringen 1.816V, JTD en Multijet pook (C) naar rechts en vervolgens naar achteren. F0C0310m ATTENTIE Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan worden beperkt. Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten. 226
228 GEBRUIK VAN DE SELESPEED VERSNELLINGSBAK (indien aanwezig) De auto kan zijn uitgerust met een elektronisch geregelde, mechanische Selespeed versnellingsbak. Selespeed bestaat uit een normale mechanische versnellingsbak, waaraan een elektronisch geregeld elektrohydraulisch systeem is toegevoegd. Dit systeem bedient automatisch de koppeling en regelt het overschakelen. Om weg te rijden hoeft u alleen het gaspedaal te bedienen. Het verdient beslist aanbeveling om dit hoofdstuk zorgvuldig te lezen, zodat u Selespeed op de juiste wijze gebruikt. WERKING De versnellingsbak kan op twee manieren worden bediend: handmatig (MANUAL), waarbij de bestuurder overschakelt; automatisch (AUTO), waarbij het systeem direct beslist over het overschakelen. Handmatige bediening (MANUAL) Als het systeem handmatig wordt bediend (MANUAL), dan wordt op het display de letter M en de ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan op twee manieren worden overgeschakeld: met de pook (A) op de middenconsole; met de knoppen op het stuurwiel; deze kunnen alleen bediend worden als de snelheid van de auto hoger is dan 3 km/h. Tijdens het overschakelen hoeft het gaspedaal niet te worden losgelaten. F0C0010m F0C3240i F0C0105m 227
229 F0C0111m F0C0010m Het systeem kan in de vrijstand (N) worden gezet bij een snelheid lager dan 40 km/h. De achteruit (R) kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. De handmatige bediening wordt ingeschakeld als bij ingeschakelde AUTO-functie knop AUTO (A) op de tunnelconsole wordt ingedrukt en daarmee de hiervoor gekozen functie wordt uitgeschakeld. Bij terugschakelen wordt automatisch het toerental verhoogd, zodat het toerental is aangepast aan de nieuwe versnelling. Bij ingetrapt gaspedaal en naarmate het motortoerental hoger is, vindt het overschakelen sneller plaats. Bij handmatige bediening MANUAL zijn er enige voorzieningen/beveiligingen die het rijden makkelijker maken: tijdens het afremmen ontkoppelt het systeem en wordt automatisch teruggeschakeld, zodat de juiste versnelling is ingeschakeld als weer moet worden opgetrokken; als de auto tot stilstand wordt gebracht, wordt automatisch de eerste versnelling (1) ingeschakeld; als geschakeld wordt naar een versnelling terwijl de motor niet met het geschikte toerental draait (te hoog of te laag), dan wordt de schakelopdracht niet uitgevoerd; als de motor het maximaal toegestane toerental bereikt en u gas blijft geven (zonder dat de ASR of het ESP in werking treedt), dan schakelt het systeem automatisch op. Als de ASR of het ESP wordt geactiveerd kan er bij een maximaal toerental niet geschakeld worden; 228
230 als het overschakelen niet direct lukt, dan probeert het systeem het eerst opnieuw en, als het nog niet lukt, schakelt vervolgens de eerstvolgende hogere versnelling in, zodat de auto niet in de vrijstand (N) blijft rijden. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om het overschakelen geheel te laten voltooien voordat een nieuwe schakelopdracht wordt gegeven. Voorkom dat snel achter elkaar wordt geschakeld. Automatische werking (AUTO) De automatische werking (AUTO) wordt ingeschakeld als u de knop (A) op de tunnelconsole indrukt. Bij automatische werking (AUTO) wordt op het display de letter A en de ingeschakelde versnelling weergegeven. Als u het gaspedaal snel loslaat, schakelt het systeem geen hogere versnelling in, zodat op de motor kan worden afgeremd. Op het display wordt weergegeven welke versnelling is ingeschakeld: N = vrij; 1 = eerste versnelling; 2 = tweede versnelling; 3 = derde versnelling; 4 = vierde versnelling; 5 = vijfde versnelling; R = achteruit. F0C0010m F0C3241i 229
231 SYSTEEM INSCHAKELEN Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan wordt na ongeveer een seconde op het display de ingeschakelde versnelling (N, 1, 2, 3, 4, 5, R) weergegeven: vanaf dat moment kunt u Selespeed gebruiken om te schakelen. BELANGRIJK Als na 10 seconden op het display niet de ingeschakelde versnelling wordt weergegeven, zet dan de contactsleutel in stand STOP en wacht tot het display dooft. Schakel vervolgens het systeem opnieuw in. Wendt u tot de Fiat-dealer als de storing blijft bestaan. BELANGRIJK Als u het bestuurdersportier opent, schakelt het systeem het hydraulische deel in, zodat het systeem gereed is als de motor wordt gestart. Deze functie kan worden waargenomen door het draaien van de pomp. De functie wordt uitgeschakeld als na 10 keer openen/sluiten van het portier het systeem niet is ingeschakeld. WEGRIJDEN Bij draaiende motor en stilstaande auto, kunt u alleen de eerste versnelling (1), de tweede versnelling (2) en/of de achteruit (R) inschakelen. De versnellingen kunnen bij ingetrapt rempedaal alleen met de pook op de middenconsole worden ingeschakeld. Voor het wegrijden moet u het rempedaal loslaten en het gaspedaal geleidelijk intrappen. Als de ASR is uitgeschakeld (door het bedienen van de knop ASR) kan nog sneller worden weggereden. BELANGRIJK De achteruit (R) kan vanuit de volgende versnellingen worden ingeschakeld: vrij (N), eerste (1) of de tweede (2) versnelling alleen als de auto volledig stilstaat. 230 ATTENTIE Nadat bij stilstaande auto is overgeschakeld, moet u altijd controleren op het display of de gewenste versnelling is ingeschakeld, voordat het gaspedaal wordt ingetrapt.
232 BELANGRIJK Als u vanuit de achteruit (R) de eerste versnelling (1) of vanuit de vrijstand (N) de eerste versnelling (1) inschakelt en het inschakelen lukt niet, dan wordt automatisch de tweede versnelling (2) ingeschakeld. Dit is geen storing, maar is een onderdeel van de werking van het systeem. Om dezelfde reden wordt, als het inschakelen van de achteruit niet direct lukt, de koppeling iets bediend, zodat de achteruit kan inschakelen; in dat geval wordt de achteruit (R) iets minder soepel ingeschakeld. BELANGRIJKE TIPS Houd het rempedaal altijd ingetrapt bij stilstaande auto en ingeschakelde versnelling; laat het rempedaal pas los als u wilt wegrijden; zet de versnellingsbak in de vrijstand als de auto lang stilstaat met een draaiende motor; als de auto stilstaat op een helling, maak dan geen gebruik van het gaspedaal om wegrollen te voorkomen; gebruik hiervoor het rempedaal; gebruik het gaspedaal alleen om weg te rijden; rijd alleen weg in de tweede versnelling (2), als met meer beheersing met een zeer lage snelheid weggereden moet worden; schakel alleen vanuit de achteruit de eerste versnelling (1) in of omgekeerd, als de auto geheel stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. Hoewel het beslist wordt afgeraden, kan het door onvoorziene omstandigheden voorkomen dat bij een afdaling de versnellingsbak van de auto in de vrijstand (N) staat. Als u vervolgens een versnelling kiest, dan schakelt het systeem automatisch de versnelling in, die het meest geschikt is om het motorkoppel over te brengen naar de wielen. Als u tijdens een afdaling (bij vooruit rijdende auto) en ingeschakelde versnelling geen gas geeft, dan laat het systeem bij een bepaalde snelheid de koppeling aangrijpen, zodat er op de motor kan worden afgeremd. 231
233 F0C0105m F0C0184m SCHAKELEN Met de versnellingspook Met de zwevende versnellingspook (A), die slechts een centrale vergrendelde stand heeft, kan worden op- of teruggeschakeld en/of de achteruit (R) of de vrijstand (N) worden ingeschakeld. Ga voor het overschakelen als volgt te werk: druk de pook naar voren om op te schakelen (+). Als het systeem in de vrijstand (N) of achteruit (R) staat, dan wordt de eerste versnelling (1) ingeschakeld als de pook naar voren wordt gedrukt. druk de pook naar achteren om terug te schakelen ( ). BELANGRIJK Voordat de pook wordt bediend, moet beslist op het display gecontroleerd worden welke versnelling is ingeschakeld (N, 1, 2, 3, 4, 5, R). Bij uitgezette motor en stilstaande auto kunnen alle versnellingen worden ingeschakeld. Bij stilstaande auto en ingetrapt rempedaal, worden de schakelcommando s alleen uitgevoerd als deze met de versnellingspook op de middenconsole zijn gegeven. Vanuit elke versnelling (N, 1, 2, 3, 4, 5) en bij stilstaande auto kunt u de achteruit inschakelen door de versnellingspook naar rechts en vervolgens naar achteren te drukken. Als de auto rijdt, dan wordt de achteruit niet ingeschakeld; wacht tot de auto stilstaat en schakel de achteruit opnieuw in. 232 F0C0186m
234 BELANGRIJK Na het inschakelen van een versnelling, moet de versnellingspook onmiddellijk worden losgelaten. Als de pook langer wordt bediend (langer dan 10 seconden), dan klinkt een akoestisch signaal en schakelt het systeem over op de automatische werking AUTO; deze overschakeling wordt opgeheven als de pook wordt losgelaten. BELANGRIJK Als u de auto parkeert op een helling en een versnelling wilt inschakelen om wegrijden te voorkomen, moet u beslist op het display controleren of de nieuwe versnelling wordt weergegeven en vervolgens 1 tot 2 seconden wachten voordat het rempedaal wordt losgelaten. Hierdoor heeft de koppeling de tijd om volledig aan te grijpen. Met de hendels op het stuurwiel Deze hendels bevinden zich op de stuurwielspaken. Met deze hendels kan bij een rijdende auto (met een snelheid hoger dan 3 km/h) worden op- of teruggeschakeld. Als u tijdens de automatische werking (AUTO) handmatig overschakelt, dan schakelt het systeem deze versnelling in, maar blijft verder automatisch werken. Voor het inschakelen van de achteruit (N) (bij stilstaande auto en ingetrapt rempedaal), moet de versnellingspook naar rechts worden geplaatst. F0C0111m F0C0185m 233
235 VAN DE MOTOR De motor kan gestart worden bij een ingeschakelde versnelling en als de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat. Na het starten schakelt de versnellingsbak automatisch de vrijstand in, verschijnt op het display de letter (N) en schakelt het systeem de werking in die voor het uitzetten van de motor was ingeschakeld (MANUAL of AUTO). BELANGRIJK De motor start als bij ingeschakelde versnelling het rempedaal volledig wordt ingetrapt. MOTOR UITZETTEN EN SYSTEEM UITSCHAKELEN Als u de contactsleutel in stand STOP zet, dan wordt de motor uitgezet maar blijft Selespeed ingeschakeld. Na ongeveer 2 tot 4 seconden nadat de contactsleutel in stand STOP is gezet, wordt het hydraulische deel uitgeschakeld en verdwijnt ook de weergave op het display. Pas nu is Selespeed uitgeschakeld. De versnelling die is ingeschakeld op het moment dat de motor wordt uitgezet, blijft ingeschakeld. Als de motor wordt uitgezet met de versnellingsbak in de vrijstand (N), klinkt er een akoestisch signaal om de bestuurder er op te attenderen dat voor de veiligheid de eerste versnelling (1) of de achteruit (R) ingeschakeld moet worden. Zet in dat geval de contactsleutel in stand MAR en schakel, bij ingetrapt rempedaal, de eerste versnelling (1) of de achteruit (R) in. ATTENTIE Als de motor niet aanslaat met ingeschakelde versnelling, klinkt er een akoestisch signaal en verschijnt er een bericht op het display om de bestuurder er op te attenderen dat er mogelijk een gevaarlijke situatie ontstaat, omdat de versnellingsbak automatisch in de vrijstand wordt gezet. ATTENTIE Verlaat de auto NOOIT als de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat. 234
236 BELANGRIJK Als de motor wordt uitgezet als de functie AUTO is ingeschakeld, dan wordt dit opgeslagen in het systeem. Als de auto de volgende keer wordt gestart, is die functie nog actief. BELANGRIJK Als de motor afslaat bij een rijdende auto kan, als de motor wordt gestart, het controlelampje Y op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dit geval de motor uit, start de motor als de auto stilstaat en controleer of het controlelampje Y dooft: wendt u als dit niet het geval tot de Fiat-dealer. STORINGSMELDINGEN Storingen in de Selespeed versnellingsbak worden weergegeven door het symbool t en een waarschuwing op het display (zie hoofdstuk Lampjes en berichten ). Bij een storing in het systeem: klinkt ongeveer 4 seconden een pulserend akoestisch signaal (zoemer); schakelt het systeem automatisch de automatische werking (AUTO) in, zodat de dichtstbijzijnde Fiatdealer bereikt kan worden en de storing kan worden verholpen. Bij een storing kunnen alleen de eerste versnelling (1), de tweede versnelling (2) en de achteruit (R) worden ingeschakeld. ATTENTIE ATTENTIE Verwijder de contactsleutel nooit als de auto rijdt. Selespeed werkt niet juist totdat de auto stilstaat, maar bovendien blokkeert het stuurslot bij de eerste stuurbeweging. Het is beslist noodzakelijk om het rempedaal ingetrapt te houden als de motor wordt uitgezet en Selespeed uitschakelt: laat het pedaal ALLEEN los als het display op het instrumentenpaneel gedoofd is. ATTENTIE Wendt u bij een storing (aan welke component dan ook) van de versnellingsbak zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. 235
237 AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Om veiligheidsredenen geeft Selespeed een akoestisch signaal (zoemer) als: de achteruit (R) wordt ingeschakeld; de auto wordt stilgezet in de vrijstand (N) (dit signaal wordt gegeven als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid); tijdens het wegrijden een oververhitte koppeling wordt gesignaleerd; in dat geval moet u vlot, maar soepel wegrijden of, als de auto op een helling staat, het gaspedaal loslaten en de auto met het rempedaal op zijn plaats houden. Eveneens om veiligheidsredenen klinkt bij stilstaande auto, gestarte motor en ingeschakelde achteruit (R) een akoestisch signaal en wordt automatisch de vrijstand (N) ingeschakeld als: een startpoging is ondernomen met ingeschakelde versnelling en niet geheel ingetrapt rempedaal; het gaspedaal en/of rempedaal gedurende ten minste 3 minuten niet worden gebruikt; het rempedaal langer dan 10 minuten wordt ingetrapt; het bestuurdersportier wordt geopend en het gasen rempedaal ten minste 2 seconden niet worden ingetrapt; of een storing aan de versnellingsbak is gesignaleerd. AUTO STILZETTEN Laat het gaspedaal los en trap zonodig het rempedaal in. Onafhankelijk van de gekozen versnelling en de ingeschakelde functie (MANUAL of AUTO) ontkoppelt het systeem en wordt er teruggeschakeld. Als u de auto tot stilstand brengt, dan wordt automatisch de eerste versnelling (1) ingeschakeld. PARKEREN Om de auto veilig te parkeren moet beslist de eerste versnelling (1) of de achteruit (R) worden ingeschakeld. Als u op een helling parkeert, moet ook de handrem worden aangetrokken. Als de motor wordt uitgezet op een helling bij een ingeschakelde versnelling, dan is het beslist nodig om te wachten totdat de weergave van de ingeschakelde versnelling van het display verdwijnt voordat het rempedaal wordt losgelaten. Als de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat en u wilt een versnelling inschakelen om te parkeren, dan moet u het systeem inschakelen, het rempedaal intrappen en de versnelling (1) of (R) kiezen. SLEPEN VAN DE AUTO Zie de paragraaf Slepen van de auto in het hoofdstuk Noodgevallen. 236
238 BRANDSTOFBESPARING Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het Onderhoudsschema staan vermeld, te laten uitvoeren. Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Overbodige bagage Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger. Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, extra koplampen, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie- /verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer). Airconditioning Het gebruik van de airconditioning leidt tot een toename van het brandstofverbruik (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. Aërodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. 237
239 238 RIJSTIJL Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd, niet te overschrijden. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van uitlaatgassen. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
240 TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. ATTENTIE Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h. TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen. ATTENTIE Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend. 239
241 De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger worden geïnstalleerd. Voor de elektrische aansluiting moet een 7-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DINnormen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Een eventueel elektrisch geregelde rem of een ander systeem (lier enz.) moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2. BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en een voor een 15Wgloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Gebruik voor de aansluitingen de daarvoor bestemde regeleenheid met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2 vanaf de accu. Montageschema De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met in totaal 6 M10-bouten. De verstevigingsplaten ➀ moeten een minimale dikte hebben van 4 mm. De verstevigingsplaten ➁ moeten een minimale dikte hebben van 6 mm. De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak. BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen. 240
242 Bestaand gat Bestaand gat Bestaand gat Achteras Volbeladen Hart trekkogel Achteras Bestaand gat Bestaand gat Volbeladen Hart trekkogel Sedan-uitvoeringen F0C0249m Multiwagon-uitvoeringen F0C0434m 241
243 WINTERBANDEN Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken. Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen. Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen). Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de banden niet om. ATTENTIE Bij winterbanden met de indicatie Q geldt een maximum snelheid van 160 km/h; bij winterbanden met de indicatie T geldt een maximum snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indicatie H geldt een maximum snelheid van 210 km/h. Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving. 242
244 SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. BELANGRIJK Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren. BELANGRIJK Op banden met bandenmaat 215/45 R17 87W kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd. Als u sneeuwkettingen monteert, kunnen ze met de wielkuip in aanraking komen. Uitvoeringen Banden geschikt Type sneeuwketting dat gebruikt moet worden voor sneeuwkettingen 1.416V 1.616V Multijet 8V 1.816V Multijet 16V 2.420V 195/65 R15 91T 205/55 R16 91V 195/65 R15 91H 205/55 R16 91V 195/65 R15 91V 205/55 R16 91V 205/55 R16 91W Sneeuwkettingen met normale afmetingen met maximale dikte boven het profiel van de band: 9 mm. De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel. Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen. 243
245 AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; schakel een versnelling in; zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald. Laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder een groen middenstuk; maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen; smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan; zet de ruiten een klein stukje open; dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen; breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig; als u de accukabels niet loskoppelt, moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder groen middenstuk; tap het koelsysteem van de motor niet af. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening. 244
246 ALGEMENE OPMERKINGEN TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU AANGETROKKEN HANDREM VERSLETEN REMBLOKKEN STORING AIRBAG AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD UITGESCHAKELDE ZIJ-AIRBAGS ACHTER NIET OMGELEGDE SGORDEL ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 251 TE LAGE MOTOROLIEDRUK OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE STORING SELESPEED VERSNELLINGSBAK STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN VERSTOPT ROETFILTER BRANDSTOFRESERVE STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) ASR - ANTI-DOORSLIPREGELING VAN DE WIELEN STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE VOORGLOEIBOUGIES WATER IN BRANDSTOFFILTER STORING ABS STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE STORING DIEFSTALALARM INBRAAKPOGING ELEKTRONISCHE SLEUTEL (CID) NIET HERKEND STUURSLOT/PORTIERVERGRENDELING ELEKTRONISCHE SLEUTEL (CID) BUITEN AUTO STORING BEVEILIGINGSSYSTEEM VAN DE AUTO - STUURSLOT DEFECTE BUITENVERLICHTING MISTACHTERLICHTEN MISTLAMPEN VOOR RICHTINGAANWIJZER LINKS RICHTINGAANWIJZER RECHTS BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN FOLLOW ME HOME GROOTLICHT CRUISE-CONTROL BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR STORING SENSOREN KANS OP GLADHEID STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN
247 ALGEMENE OPMERKINGEN Naast de storingsmeldingen die op het display worden weergeven, het akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het branden van het betreffende lampje (indien aanwezig), verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: Bezoek een werkplaats, Zet de motor uit enz.). Deze berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige storingen en ernstige storingen. Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze signaleringscyclus wordt een onbepaalde tijd herhaald, waarbij de weergave die daarvoor op het display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de cyclus opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de storing is verholpen. Het is bovendien mogelijk de cyclus te onderbreken door de knop a in te drukken; in dat geval blijft het symbool dat betrekking heeft op de storing in het midden van het display weergegeven, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. Bij ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze signaleringscyclus wordt ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de cyclus opnieuw weergegeven. Als de signaleringscyclus ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als de knop a wordt ingedrukt, wordt het symbool dat betrekking heeft op de storing, teruggebracht tot een icoon aan de onderzijde van het display en wordt het scherm van voor de storing weer weergegeven. 246
248 TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel x Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem. AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. x BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. ATTENTIE Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer. 247
249 Lampje instr.paneel d Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display VERSLETEN REMBLOKKEN (rood) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de remblokken voor versleten zijn; laat deze zo snel mogelijk vervangen. BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren. 248
250 STORING AIRBAG (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden (op het display verschijnt ook een bericht) bij een storing in de werking van het airbagsysteem. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel ATTENTIE Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden (op het display verschijnt ook een bericht), dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren. ATTENTIE Een defect lampje (lampje gedoofd) wordt aangegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde F langer dan de normale seconden knippert. 249
251 250 Lampje instr.paneel F À Weergave op multifunctioneel display ATTENTIE Weergave op instelbaar multifunctioneel display AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel) Het lampje F brandt als de frontairbag aan de passagierszijde is uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F op het instrumentenpaneel ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. UITGESCHAKELDE ZIJ-AIRBAGS ACHTER (indien aanwezig) (geel) Het lampje À op het instrumentenpaneel gaat branden als de zij-airbags achter worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde zij-airbags achter de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje À op het instrumentenpaneel ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van het lampje F dan de normale 4 seconden. In dit geval kan het lampje geen storingen in de airbag-/ gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren.
252 NIET OMGELEGDE SGORDEL (rood) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde is niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer) van het S.B.R.-systeem (Seat Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door de Fiat-dealer. Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het instelmenu (zie het schema hiernaast). Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel < ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft. Als het lampje blijft branden (en op het display verschijnt ook een bericht), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. w 251
253 252 Lampje instr.paneel v v Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE (rood) (uitvoeringen Multijet met DPF) Het lampje gaat knipperen (en er verschijnt een bericht op het display) als het systeem motorolie van onvoldoende kwaliteit constateert. Na de eerste constatering zal iedere keer bij het starten van de motor het lampje v 60 seconden knipperen en daarna iedere 2 uur totdat de olie wordt ververst. Als het lampje v knippert, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer voor de verversing van de motorolie en het uitschakelen van het betreffende lampje op het instrumentenpaneel.
254 STORING SELESPEED VERSNELLINGSBAK (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat knipperen (op het display verschijnt ook een bericht) als er storing is in de versnellingsbak. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel t Te hoge temperatuur Selespeed versnellingsbak Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat continu branden (en er verschijnt een bericht op het display) als de versnellingsbakolie de maximale temperatuur heeft bereikt. t Wij raden u aan te stoppen, de motor te laten draaien en iets gas te geven zodat de olie kan koelen en het lampje op het instrumentenpaneel dooft. 253
255 Lampje instr.paneel g Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en moet het stuur met meer kracht worden bediend; de auto blijft echter bestuurbaar. Wendt u tot de Fiat-dealer. ATTENTIE Wendt u bij een storing in de Selespeed versnellingsbak zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. 254
256 TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maatregelen worden genomen: bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Fiatdealer. vervolg op volgende pagina Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel ç 255
257 Lampje instr.paneel ç Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven. BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet. 256
258 NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN (rood) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als een of meer portieren, de achterklep of de motorkap niet goed gesloten zijn. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display (*) Of linksvoor (*) Lampje instr.paneel (**) (**) Of linksachter 257
259 Lampje instr.paneel è è Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN (geel) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden (zie Multifunctioneel display en Instelbaar multifunctioneel display in het hoofdstuk Dashboard en bedieningsknoppen ). VERSTOPT ROETFILTER (Multijetuitvoeringen) (geel) Het lampje gaat branden als het roetfilter verstopt is en de rijomstandigheden verhinderen dat de regeneratieprocedure automatisch wordt uitgevoerd. Voor de regeneratieprocedure en vervolgens het reinigen van het filter raden wij u aan te blijven rijden, totdat de weergave van het lampje verdwijnt. 258
260 RESERVEBRANDSTOF (geel) Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er nog ongeveer 9 liter brandstof in de tank aanwezig is. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel ç STORING MOTORMANAGEMENT- SYSTEEM EOBD (geel) Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje branden. Het lampje moet uitgaan als de motor is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht): constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen. U 259
261 Lampje instr.paneel U Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display knipperend - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie EOBD-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rijomstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt. 260
262 ESP-SYSTEEM (ELECTRONIC STABILITY PROGRAM) (indien aanwezig) (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden (op het display verschijnt een bericht), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden (op het display verschijnt ook een bericht) om aan te geven dat het systeem gereset moet worden. Het lampje moet doven als het systeem opnieuw wordt ingesteld, zoals beschreven in de paragraaf ESP-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel á 261
263 Lampje instr.paneel á of V (alleen uitvoeringen 2.420V) Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display ASR - TRACTIEREGELING (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden samen met het lampje op de ASR-knop als het systeem is uitgeschakeld. Het lampje knippert als het ASR-systeem inschakelt, om de bestuurder te waarschuwen dat het systeem zich aanpast aan de grip op het wegdek. Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als het ASRsysteem defect is. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De berichten op het display verschijnen als handmatig de ASR-functie wordt in-/ uitgeschakeld (zie ASR-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). 262
264 STORING VOORGLOEI- INSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen) (geel) Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een storing is in de voorgloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel m VOORGLOEIBOUGIES (Multijet-uitvoeringen) (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden. m 263
265 Lampje instr.paneel c Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display WATER IN BRANDSTOFFILTER AANWEZIG (Multijet-uitvoeringen) (geel) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er water in het brandstoffilter aanwezig is. Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de condens af te laten tappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. 264
266 STORING ABS (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot een Fiat-dealer. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel > Storing in EBD Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes x en > gaan branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan is er een storing in het EBDsysteem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. x + > 265
267 Lampje instr.paneel Y Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel een keer knipperen en dooft vervolgens. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie Fiat CODE in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan is er een storing in de Fiat CODE. Als bij een draaiende motor het bericht op het display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert (op het display verschijnt ook een bericht), dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie Fiat Code in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. 266
268 STORING DIEFSTALALARM (indien aanwezig) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een storing in het diefstalalarm is. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel Y INBRAAKPOGING Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een inbraakpoging is gesignaleerd. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Y 267
269 Lampje instr.paneel Y Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display ELEKTRONISCHE SLEUTEL (CID) NIET HERKEND (uitvoeringen met Easy go) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als u de auto start en de elektronische sleutel (CID) niet in de auto aanwezig is. STUURSLOT/PORTIERVERGREN- DELING (uitvoeringen met Easy go) Het bericht verschijnt op het display als de motor wordt uitgezet. 268
270 ELEKTRONISCHE SLEUTEL (CID) BUITEN AUTO (uitvoeringen met Easy go) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als bij draaiende motor de elektronische sleutel (CID) niet in de auto aanwezig is na het openen van een portier. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel Y Zet in dat geval de motor niet uit en zorg dat u weer in het bezit komt van de CID, omdat anders de motor niet opnieuw gestart kan worden. STORING BEVEILIGINGSSYSTEEM VAN DE AUTO - STUURSLOT (uitvoeringen met Easy go) Y Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een defect is in het elektronische stuurslot zowel bij uitgezette als bij draaiende motor. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer om de storing te laten verhelpen. 269
271 SICUREZZA LAMPJES SPIE EN E MESSAGGI Lampje instr.paneel W Weergave op multifunctioneel display (*)Of linksvoor. (*) Weergave op instelbaar multifunctioneel display (O) Of rechts (O) DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het bericht wordt op het display weergegeven als er een storing is in een van de volgende systemen: buitenverlichting, remlichten of bijbehorende zekering, mistachterlichten, richtingaanwijzers, kentekenplaatverlichting. (*) (O) De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. (*) Of linksachter. (O) Of links 270
272 Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display (O) (*) (*) Of links (O) of rechtsvoor (*) (O) (*) Of linksvoor (*) (*) (*) Of van de zekering. (O) of rechtsvoor (*) Of linksachter 271
273 SICUREZZA Lampje instr.paneel 4 5 Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display MISTACHTERLICHTEN (geel) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld. MISTLAMPEN VOOR (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld. LAMPJES SPIE EN E MESSAGGI R E RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. 272
274 BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting, de parkeerverlichting of de dimlichten worden ingeschakeld. FOLLOW ME HOME Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de functie Follow me home wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel 3 3 GROOTLICHT (blauw) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld
275 Lampje instr.paneel Ü Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE- CONTROL) (indien aanwezig) (groen) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel brandt (op het display verschijnt ook een bericht) als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. In deze stand werkt het systeem. Als u de draaiknop van de cruise-control in stand OFF zet, dooft het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en verschijnt op het display het hiernaast afgebeelde bericht. è BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel brandt (op het display verschijnt ook een bericht) als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld. 274
276 STORING SENSOREN Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er storing wordt gesignaleerd in een van de aangegeven sensoren. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen. Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel è vervolg op volgende pagina 275
277 Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Weergave op instelbaar multifunctioneel display 276
278 KANS OP GLADHEID Weergave op instelbaar multifunctioneel display Weergave op multifunctioneel display Lampje instr.paneel Het symbool wordt op het display weergegeven als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3 C, om te waarschuwen voor gladheid. 277
279 Lampje instr.paneel è Weergave op multifunctioneel display (*) (*) Weergave op instelbaar multifunctioneel display STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een storing is in de anti-letselsensor van de zijruiten voor of achter (5 -deurs uitvoeringen en Multiwagon). (*) Of linksvoor (*) Of rechtsvoor, of linksachter of rechtsachter Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer om de storing te laten verhelpen. (*) (*) Of linksachter. 278
280 NOOD VAN DE MOTOR WIEL VERWISSELEN SNELLE BANDENREPARATIESET FIX & GO automatic GLOEILAMP VERVANGEN GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN. 297 GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN ZEKERINGEN VERVANGEN ACCU OPLADEN OPKRIKKEN VAN DE AUTO SLEPEN VAN DE AUTO BRANDBLUSSER
281 VAN DE MOTOR NOODSTART Als de Fiat-CODE er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het instrumentenpaneel branden en slaat de motor niet aan. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start: als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin worden herhaald. Ga als volgt te werk: lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat; draai de contactsleutel in stand MAR; trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt: het lampje U op het instrumentenpaneel gaat ongeveer 8 seconden branden en dooft daarna; laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat het lampje U knippert; als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand: laat vervolgens het gaspedaal los; het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden; herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card; houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat ongeveer 4 seconden branden en dooft daarna. Laat het gaspedaal los; als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd; start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf het eerste punt. BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Fiatdealer. 280
282 MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga voor het starten als volgt te werk: verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu s met een startkabel; sluit een tweede startkabel aan op de minpool ( ) van de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden; start de motor; neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. ATTENTIE F0C0194m Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken. 281
283 ROLLEND Probeer auto s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. WIEL VERWISSELEN ALGEMENE AANWIJZINGEN Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het noodreservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met Fix & Go (snelle bandenreparatieset), zie dan de betreffende instructies in dit hoofdstuk. ATTENTIE ATTENTIE Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de eventueel wettelijk verplichte gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Het noodreservewiel (indien aanwezig) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto s en monteer geen reservewielen van andere auto s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het noodreservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: attentie! alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! vervang zo snel mogelijk door een normaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet. 282
284 ATTENTIE Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. ATTENTIE De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren. ATTENTIE Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk Technische gegevens. 283
285 Het is nodig te weten dat: de krik 1,76 kg kg weegt; de krik geen afstelwerkzaamheden vereist; de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect de krik door een krik van hetzelfde type moet worden vervangen; behalve de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk: zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond; zet de motor uit en trek de handrem aan; schakel de eerste versnelling of de achteruit in; verwijder met de handgreep (A) de afdekplaat (B) (sedan-uitvoeringen) of (C) (Multiwagon-uitvoeringen); draai de blokkeerschroef (E) los; neem de gereedschaphouder (F) uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel; verwijder het noodreservewiel (G); verwijder het wieldeksel (H) (uitvoeringen met stalen velgen) of de naafdop (uitvoeringen met lichtmetalen velgen); F0C0084m 284 F0C0368m F0C0392m F0C0393m
286 draai met de bijgeleverde sleutel (L) de wielbouten ongeveer een slag los; schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen; draai de krik (M) omhoog, zodat de inkeping (N) aan de bovenzijde van de krik juist om het profiel (P) onder de carrosserie valt bij punt (Q) (op ongeveer 72 cm van het midden van de wielkuip voor of op 75 cm van het midden van de wielkuip achter); waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat; F0C0394m plaats de slinger (R) in de krik en krik de auto omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is; F0C0395m 285
287 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0396m F0C0397m draai de wielbouten helemaal los en trek vervolgens het wiel los; zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen; monteer het noodreservewiel, waarbij de gaten (S) over de centreerpennen (T) moeten vallen; draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten handvast aan; draai de slinger (R) van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik; draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings definitief vast, in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven. NORMALE WIEL MONTEREN Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel. Uitvoeringen met stalen velgen Ga als volgt te werk: zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen; monteer het normale wiel, waarbij de gaten (S) over de centreerpennen (T) moeten vallen; 286
288 draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast; laat de auto zakken en verwijder de krik; draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven; druk het wieldeksel voorzichtig vast en zorg ervoor dat het ventiel uit de opening in het wieldeksel steekt; druk op de rand van het wieldeksel, te beginnen bij de delen die het dichtst bij het ventiel zitten, totdat het wieldeksel geheel vast zit. BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Uitvoeringen met lichtmetalen velgen draai de centreerpen (A) in een van de boutgaten in de wielnaaf; plaats het wiel op de pen en draai met de bijgeleverde sleutel de vier bouten vast; de bouten kunnen makkelijker worden aangebracht met het bijgeleverde verlengstuk (B); draai de centreerpen (A) los en draai de laatste bout vast; laat de auto zakken en verwijder de krik; draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten definitief vast in de volgorde die hiervoor is aangegeven voor het noodreservewiel (zie afbeelding). F0C0216m F0C0217m 287
289 IN EMERGENZA SICUREZZA Ter afsluiting plaats het noodreservewiel (G) op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte; druk de half geopende krik stevig in de houder (F) om rammelen tijdens het rijden te voorkomen; berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder; plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef (E) vast; plaats de bekleding op de juiste wijze op de vloer van de bagageruimte. F0C0392m 288
290 SNELLE BANDENREPARATIESET FIX & GO automatic De snelle reparatieset Fix & Go automatic is in een daarvoor bestemde houder in de bagageruimte geplaatst. De reparatieset bevat: een spuitbus (A) met afdichtvloeistof, die voorzien is van: een vulbuis (B) een sticker (C) met het opschrift max. 80 km/h. Na het repareren van het wiel moet deze sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden aangebracht (op het dashboard) een informatiefolder (zie de onderstaande afbeelding), voor een correct gebruik van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden aan het personeel dat de band die behandeld is met de bandenreparatieset, moet repareren een compressor (D) met manometer en verbindingsstukken, die in het vak zijn te vinden een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de compressor zijn te vinden adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen. F0C0510m F0C0511m ATTENTIE Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band moet repareren die behandeld is met de bandenreparatieset. 289
291 Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm. IN EMERGENZA SICUREZZA ATTENTIE ATTENTIE Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band. Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet. 290
292 HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT: De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen 20 C en +50 C werkt. ATTENTIE De compressor mag niet langer dan 20 minuten achter elkaar worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. De reparatieset is niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareerde banden mogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt. ATTENTIE De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd braken bij inslikking, spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt worden door astmatische patiënten. Adem de dampen niet in tijdens het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum. Vervang de spuitbus voordat de houdbaarheidsdatum van de afdichtvloeistof is verstreken. Spuitbussen en afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu. Houdt u voor het afvoeren van deze producten aan de wettelijke normen. 291
293 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0513m F0C0515m OPPOMPEN VAN DE BAND ATTENTIE Doe de handschoenen aan die bij de snelle bandenreparatieset zijn geleverd. Trek de handrem aan. Draai de ventieldop van de band los, trek de vulbuis (A) uit en draai de ring (B) op het ventiel van de band; controleer of de schakelaar (E) van de compressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de stekker (D) in de contactdoos voor de aansteker en schakel de compressor in door de schakelaar (E) in stand I (ingeschakeld) te zetten. Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf Bandenspanning in het hoofdstuk Technische gegevens ). Controleer de bandenspanning op de manometer (F). Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld; als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor los van het ventiel en de contactdoos en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op; 292 F0C0516m
294 als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden, omdat de band te erg beschadigd is en Fix & Go de vereiste wegligging niet kan garanderen; wendt u tot de Fiat-dealer; als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de paragraaf Bandenspanning in het hoofdstuk Technische gegevens ), vertrek dan onmiddellijk; ATTENTIE Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen. stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken; ATTENTIE Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden: de snelle reparatieset Fix&Go automatic kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg beschadigd is. Wendt u tot de Fiat-dealer. als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten, herstel dan de correcte bandenspanning (met draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijdt verder; rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer. ATTENTIE U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset. Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band moet repareren die behandeld is met de bandenreparatieset. 293
295 ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de band; op deze manier wordt de spuitbus niet met de compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten. F0C0517m F0C0512m PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN VAN DE SPUITBUS Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus: maak de koppeling (B) los; draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog; plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom; sluit de koppeling (B) aan op de spuitbus en plaats de doorzichtige vulbuis (A) in het daarvoor bestemde vak. 294
296 GLOEILAMP VERVANGEN ALGEMENE AANWIJZINGEN Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf Zekeringen vervangen in dit hoofdstuk; controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd; vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen; als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is. Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen. ATTENTIE Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. ATTENTIE Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten. ATTENTIE Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot de Fiat-dealer. 295
297 SICUREZZA IN EMERGENZA BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Fiat-dealer. TYPEN GLOEILAMPEN Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: (A) Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. (B) Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien. (C) Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken. (D-E) Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting. (F) Gasontladingslampen (Xenon). F0C0391m 296
298 Lampen Figuur Type Vermogen Grootlicht Longlife dimlichten Dimlicht Dimlichten met gasontladingslampen (indien aanwezig) Longlife parkeerlichten voor (2 per koplamp) Mistlampen voor (indien aanwezig) Richtingaanwijzers voor Richtingaanwijzers op voorspatbord Richtingaanwijzers achter Achterlichten (3-deurs uitvoeringen) Achterlichten/mistachterlichten (5-deurs uitvoeringen) Achterlichten/remlichten (Multiwagon-uitvoeringen) Achterlichten (Multiwagon-uitvoeringen) (buitenste achterlichtunit) Achterlichten (Multiwagon-uitvoeringen) (achterlichtunit op achterklep) Remlichten (3-deurs uitvoeringen) Derde remlicht Achteruitrijlichten Mistachterlichten Kentekenplaatverlichting (sedan-uitvoeringen) Kentekenplaatverlichting (Multiwagon-uitvoeringen) Dorpelverlichting Plafondverlichting voor Plafondverlichting achter (indien aanwezig) Verlichting dashboardkastje Bagageruimteverlichting Verlichting zonneklepspiegel (indien aanwezig) E D D F A E B A B B B B B B B A B B A C A C C C A C H1 H7 H7 D2R W5W H1 PY21W WY5W P21W W5W P4/21W P21/5W P21W R5W P21W W2,3W P21W P21W W5W C5W W5W C5W C10W C5W W5W C5W 55W 55W 55W 35W 5W 55W 21W 5W 21W 5W 4W/21W 21W/5W 21W 5W 21W 2,3W 21W 21W 5W 5W 5W 5W 10W 5W 5W 5W 297
299 SICUREZZA IN EMERGENZA F0C0435m F0C0436m GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf Gloeilamp vervangen. KOPLAMPUNITS In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht, het grootlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: (A): richtingaanwijzer / mistlamp (indien aanwezig) / parkeerlicht / dimlicht (B): parkeerlicht / grootlicht. Om de gloeilampen van het parkeerlicht, de richtingaanwijzer, het dimlicht en de mistlamp te vervangen, moet het deksel (C) worden verwijderd. Maak hiervoor de borging (D) los. Verwijder het deksel (E) nabij het mechanisme (F) om het grootlicht en de parkeerverlichting te vervangen. Vervang de lampen en monteer de deksels, waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd). 298
300 DIMLICHT Met gloeilampen Gloeilamp vervangen: maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; haak de borgveer van de lamp (A) los; maak de stekker (B) los; trek de lamp (C) uit de houder en vervang hem; monteer de nieuwe lamp, waarbij de nok van het metalen deel in de uitsparing in de reflector moet vallen; sluit vervolgens de stekker (B) weer aan en haak de borgveer (A) vast; monteer het beschermdeksel. F0C0178m Met gasontladingslampen (Xenon) (indien aanwezig) ATTENTIE Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot de Fiat-dealer. GROOTLICHT Gloeilamp vervangen: maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; haak de borgveer van de lamp (A) los; maak de stekker (B) los; trek de lamp (C) uit de houder en vervang hem; monteer de nieuwe lamp, waarbij de nok van het metalen deel in de uitsparing in de reflector moet vallen; sluit vervolgens de stekker (B) weer aan en haak de borgveer (A) vast; monteer het beschermdeksel. F0C0179m 299
301 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0177m F0C0212m RICHTINGAANWIJZERS Voor Gloeilamp vervangen: maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; draai de lamphouder (A) linksom en verwijder hem; verwijder de lamp (B) door hem iets in te drukken en linksom te draaien; vervang de lamp; monteer de lamphouder, draai de lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed vast zit; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. Op voorspatbord Gloeilamp vervangen: druk met de hand het lampenglas (A) in de rijrichting van de auto, zodat de bevestigingsveer wordt samengedrukt; trek de lampunit naar buiten; draai de lamphouder (B) linksom, verwijder de geklemde lamp (C) en vervang hem; plaats de lamphouder (B) in het lampenglas, monteer de lampunit en controleer of de bevestigingsveer goed geborgd is. 300
302 MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig) Gloeilamp vervangen: maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; haak de borgveer van de lamp (A) los; maak de stekker (B) los; trek de lamp (C) uit de houder en vervang hem; monteer de nieuwe lamp, waarbij de nok van het metalen deel in de uitsparing in de reflector moet vallen; sluit vervolgens de stekker (B) weer aan en haak de borgveer (A) vast; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. PARKEERLICHTEN VOOR Gloeilampen vervangen: maak de borgingen (B) en (D) los en verwijder de beschermdeksel (A) en (C); draai met het verlengstuk (A) of (D) de lamphouder (B) of (E) rechtsof linksom en trek de lamphouder los; F0C0176m F0C0175m F0C0180m 301
303 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0388m F0C0208m trek lamp (C) of (F) uit de houder en vervang hem; monteer de lamphouder en controleer of deze blokkeert; controleer bovendien visueel vanaf de buitenzijde van de koplampunit of de lamp in de juiste stand staat; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. ACHTERLICHTUNITS (sedan-uitvoeringen) Gloeilamp vervangen: open de achterklep; maak vanuit de bagageruimte de stekker (A) los, draai de drie moeren (B) los met behulp van het verlengstuk (indien aanwezig) voor het vastdraaien van de wielbouten (geleverd bij de gereedschaphouder) en trek de lampunit naar buiten. BELANGRIJK Als er aan de linkerzijde in de bagageruimte een subwoofer aanwezig is, moet u zich voor het vervangen van een gloeilamp van de achterlichtunit tot de Fiat-dealer wenden. 3-deurs uitvoeringen Gloeilamp vervangen: druk de bevestigingslippen (A) van de lamphouder naar buiten en trek de lamphouder uit de zitting; verwijder de gloeilampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien. 302
304 De lampen zijn op de volgende wijze in de achterlichtunit geplaatst: (B): achterlicht; (C): richtingaanwijzer; (D): mistachterlicht; (E): achteruitrijlicht; (F): achterlicht. 5-deurs uitvoeringen Gloeilamp vervangen: draai de 4 schroeven (A) los en trek de lamphouder uit de zitting; verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: (B): achterlicht; (C): richtingaanwijzer; (D): achterlicht/mistachterlicht; (E): achteruitrijlicht. F0C0181m F0C0182m 303
305 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0425m F0C0426m ACHTERLICHTUNITS (Multiwagon-uitvoeringen) Achterlichtunit op achterklep Gloeilamp vervangen: open de achterklep; duw het deksel (A) omlaag en maak de stekker (B) los; druk de bevestigingslippen (A) aan de zijkant van de lamphouder naar binnen en trek de lamphouder uit de zitting; verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: (B): achterlicht; (C): achteruitrijlicht; (D): mistachterlicht. 304 F0C0417m
306 Buitenste achterlichtunit Gloeilamp vervangen: open de achterklep; draai de knop (A) om het klepje (B) te openen; houd de lip (C) vast en open het toegangsklepje tot de achterlichtunit; maak de stekker (D) los; druk de bevestigingslippen (A) aan de zijkant van de lamphouder naar binnen en trek de lamphouder uit de zitting; verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: (B): achterlicht/remlicht; (C): richtingaanwijzer. DERDE REMLICHT BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen van een defecte gloeilamp van het derde remlicht tot de Fiat-dealer. F0C0360m F0C0361m F0C0419m 305
307 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0411m F0C0367m KENTEKENPLAATVERLICHTING Sedan-uitvoeringen Gloeilampen vervangen: druk op de door de pijlen aangegeven punten en draai de 2 bevestigingsschroeven (A) van de lampunit los; maak de lamp (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; monteer de lampunit. Multiwagon-uitvoeringen Gloeilampen vervangen: verwijder het lampenglas (A) met de bijgeleverde schroevendraaier, zoals aangegeven in de figuur; maak de lamp (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; monteer het lampenglas. 306
308 GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf Gloeilamp vervangen. PLAFONDVERLICHTING VOOR Uitvoeringen zonder opendak met lamelruiten (Skywindow) Gloeilampen vervangen: druk op de borgingen (A) en verwijder het deksel (B); draai de 2 bevestigingsschroeven (A) los en draai de 2 lamphouders (B) linksom; verwijder de lampen en vervang ze. Trek voor het vervangen van de lamp (C), de lamp uit de veercontacten aan de zijkant; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten. F0C0201m Uitvoeringen met opendak met lamelruiten (Skywindow) Gloeilampen vervangen: verwijder de plafondverlichting voor (A) door op de zijkant van het kunststof deksel te drukken, zoals aangegeven door de pijlen; maak de stekkers (B) en (C) los; draai de 2 bevestigingsschroeven (A) los, draai de 2 lamphouders (B), linksom, verwijder de lampen en vervang ze. Trek voor het vervangen van de lamp (C), de lamp uit de veercontacten aan de zijkant; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten. F0C0202m F0C0253m 307
309 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0398m F0C0202m PLAFONDVERLICHTING ACHTER (indien aanwezig) Uitvoeringen zonder opendak met lamelruiten (Skywindow) Gloeilampen vervangen: maak de plafondverlichting (A) op de door de pijlen aangegeven punten los (nabij de borglippen); maak de lampen (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang ze; controleer of de nieuwe lampen goed vastzitten in de veercontacten; Uitvoeringen met opendak met lamelruiten (Skywindow) De uitvoeringen met opendak met lamelruiten (Skywindow) zijn uitgerust met twee plafondlampjes achter. Gloeilampen vervangen: maak met behulp van de geleverde schroevendraaier de plafondverlichting (A) bij het door de pijl aangegeven punt los; maak de lamp (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; 308 F0C0204m
310 VERLICHTING ZONNEKLEPSPIEGEL (indien aanwezig) Gloeilamp vervangen: open het dekseltje (A) van het spiegeltje; maak de plafondverlichting (B) op de door de pijlen aangegeven punten los; F0C0227m maak de lamp (C) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten. F0C0229m F0C0423m 309
311 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0424m F0C0205m VERLICHTING KASTJE Gloeilamp vervangen: open het dashboardkastje en verwijder de lampunit (A); maak de lamp (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; BAGAGERUIMTEVERLICHTING Gloeilamp vervangen: open de achterklep; maak het plafondlampje (A) op het door de pijl aangegeven punt los; open het beschermdeksel (B) en vervang de geklemde lamp; sluit het beschermdeksel (B) op het lampenglas; 310
312 monteer het plafondlampje (A) door het eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. F0C0221m DORPELVERLICHTING Gloeilamp vervangen: open het portier en wip het lampenglas (A) op het door de pijl aangegeven punt los; open het beschermdeksel (B) en vervang de geklemde lamp; sluit het beschermdeksel (B) op het lampenglas (A). F0C0097m F0C0206m 311
313 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0220m ZEKERINGEN VERVANGEN Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. ATTENTIE ATTENTIE ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip (A) mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur). (B): zekering in goede staat (C): zekering met doorgebrande strip. Gebruik het tangetje (D) voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt aan de zekeringenkast op het dashboard. Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. ATTENTIE Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. 312
314 TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN De zekeringen van de auto bevinden zich in vier zekeringenkasten, op het dashboard, de pluspool van de accu, naast de accu en in de bagageruimte (linkerzijde). Op enkele uitvoeringen is eveneens een zekering aanwezig in de accuhouder. Zekeringenkast op het dashboard De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat het klepje (A) is geopend. F0C0193m F0C0266m 313
315 Zekeringenkast naast de accu De zekeringen in de zekeringenkast naast de accu en de enkele zekering in de accuhouder zijn bereikbaar nadat de twee borgingen (A) zijn losgedraaid en het deksel (B) is verwijderd. IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0498m 314 F0C0151m
316 Zekeringenkast op de pluspool van de accu De zekeringen in de zekeringenkast op de pluspool van de accu zijn bereikbaar nadat de twee borgingen (A) zijn losgedraaid en het deksel (B) is verwijderd. F0C0499m F0C0152m 315
317 IN EMERGENZA SICUREZZA F0C0254m F0C0360m Zekeringenkast in de bagageruimte Sedan-uitvoeringen De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte zijn bereikbaar nadat het klepje (A) is geopend zoals aangegeven in de afbeelding. Multiwagon-uitvoeringen De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte zijn als volgt bereikbaar: draai de knop (A) om het klepje (B) te openen; 316
318 houd de lip (C) vast en open het tweede klepje (D): de zekeringen zijn nu bereikbaar. F0C0362m F0C0496m 317
319 IN EMERGENZA SICUREZZA ZEKERINGENTABEL VERLICHTING Waarschuwingsknipperlichten Dimlicht rechts Dimlicht links Grootlicht rechts Grootlicht links Mistlampen voor Remlichten/Derde remlicht Derde remlicht (uitvoeringen met adaptieve cruise-control) Achteruitrijlicht Plafondverlichting voor/achter/achter +30 richtingaanwijzers Regeleenheden koplampen rechts/links (uitvoeringen met gasontladingslampen) VERBRUIKERS ZEKERING F53 F12 F13 F14 F15 F30 F37 F68 F31 F39 F53 F37 ZEKERING AMPÈRE ,5 7, AMPÈRE Elektropomp Selespeed versnellingsbak (uitvoeringen 2.420V) Start-/contactslot Koplampverstelling Aircocompressor Luchtkwaliteitsensor (uitvoeringen met automatische airconditioning met gescheiden regeling) Spoel van relais koplampsproeiers + 30 voor elektronische regeleenheden voorportieren Regeleenheid bandenspanning (+ via contactslot) F05 (MAXI-FUSE) F03 (MAXI-FUSE) F13 F19 F31 F31 F32 F ,5 7, ,5 318
320 VERBRUIKERS Autoradio Connect Navigatiesysteem Achterruitwisser/-sproeier Ruitbediening linksachter Ruitbediening rechtsachter Achterruitverwarming Ruitenwissers/-sproeiers Aansteker Stekkerdoos bagageruimte Ruitensproeierverwarming Bediening cruise-control/adaptieve cruise-control Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging Regeleenheid airbag Zekeringenkast in motorruimte Zekeringenkast dashboard Regeleenheid eventuele aanhanger Achterklepver-/ontgrendeling Koplampsproeiers Hulpverwarming/Airconditioning Primaire componenten (elektronische inspuiting) Secundaire componenten (elektronische inspuiting) Secundaire componenten ZEKERING F39 F39 F52 F33 F34 F40 F43 F44 F44 F41 F35 F02 (MAXI-FUSE) F50 F70 (MEGA-FUSE) F71 (MIDI-FUSE) F36 F38 F09 F39 F17 F11 F49 AMPÈRE ,5 7,5 70 7, ,5 PLANCIA EN E COMANDI BEDIENING IN EMERGENZA SICUREZZA 319
321 VERBRUIKERS Bewegingssensoren/Sirene diefstalalarm ESP-sensor Stuurhoeksensor ZEKERING F39 F42 F42 AMPÈRE 10 7,5 7,5 IN EMERGENZA SICUREZZA Diagnosestekker EOBD Voorbereiding telefoonhoorn Voeding regeleenheid bestuurdersportier (ruitbediening) Voeding regeleenheid passagiersportier (ruitbediening) Verlichting bedieningsknoppen opendak Schakelsignaal op rempedaal voor elektronische regeleenheden Instrumentenpaneel (+ via contactslot) Instrumentenpaneel (+30) Regeleenheid bandenspanning Regeleenheid ABS / ASR / ESP Regeleenheid ABS / ASR / ESP Regeleenheid airbag F39 F39 F47 F48 F49 F35 F37 F53 F39 F42 F03 (MAXI-FUSE) F ,5 7, ,5 60 7,5 Regeleenheid inspuitsysteem +30 (directe accuvoeding) Zekeringenkast dashboard Regeleenheid eventuele aanhanger F18 F72 (MIDI-FUSE) F36 7, Aanjager Elektroventilateur voor motorkoelsysteem (lage snelheid - uitvoeringen 1.416V en 1.616V) Elektroventilateur voor motorkoelsysteem (hoge snelheid - uitvoeringen 1.416V en 1.616V met airconditioning) F08 (MAXI-FUSE) F06 (MAXI-FUSE) F07 (MAXI-FUSE) Elektroventilateur voor motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.816V en 1.9 Multijet 8V) Elektroventilateur voor motorkoelsysteem F06 (MAXI-FUSE) F06 (MAXI-FUSE)
322 VERBRUIKERS Claxon Brandstofpomp (behalve uitvoeringen 1.616V) Primaire componenten elektronische inspuiting (uitvoeringen 1.416V, 1.816V en 2.420V) Elektronische inspuiting/selespeed Opendak met lamelruiten Opendak met lamelruiten Hulpverwarming (Multijet-uitvoeringen) Voorgloei-installatie (Multijet-uitvoeringen) Verwarmd brandstoffilter (Multijet-uitvoeringen) Primaire componenten elektronische inspuiting (Multijet-uitvoeringen) +30 Selespeed Elektrische stuurbekrachtiging (+ start-/contactslot) Extra versterker radio Elektrische voorstoelverstelling (bestuurderszijde) Elektrische voorstoelverstelling (passagierszijde) ZEKERING F10 F21 F22 F16 F45 F46 F73 (MIDI-FUSE) F04 (MAXI-FUSE) F20 F22 F23 F24 F54 F56 F60 AMPÈRE , PLANCIA EN E COMANDI BEDIENING IN EMERGENZA SICUREZZA Stoelverwarming voor bestuurderszijde Stoelverwarming voor passagierszijde Regeleenheid Easy go F57 F67 F
323 IN EMERGENZA SICUREZZA ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Fiat-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Ga voor het opladen als volgt te werk: maak de klem van de minpool van de accu los; sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit; schakel de acculader in; aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los; sluit de klem weer aan op de minpool van de accu. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening (zie de paragraaf Diefstalalarm in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). ATTENTIE ATTENTIE De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. 322
324 OPKRIKKEN VAN DE AUTO Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug. De auto mag uitsluitend aan de zijkant worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals in de figuren is afgebeeld. SLEPEN VAN DE AUTO Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte. SLEEPOOG BEVESTIGEN Ga als volgt te werk: druk op de lip (A) en verwijder de dop; verwijder het sleepoog (B) uit de houder; draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter. F0C0247m F0C0384m F0C0387m 323
325 IN EMERGENZA SICUREZZA SLEPEN VAN AUTO S MET SELESPEED VERSNELLINGSBAK Controleer bij auto s met een Selespeed versnellingsbak of de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat (controleer of de auto rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep de auto zoals een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, zoals hiervoor is beschreven. ATTENTIE ATTENTIE Als u er niet in slaagt om de versnellingsbak in de vrijstand te zetten, sleep de auto dan niet en wendt u tot de Fiat-dealer. Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met Easy Go moet voordat de auto gesleept wordt, eerst met de knop START/STOP het stuurslot worden uitgeschakeld. Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. ATTENTIE Start de motor niet als de auto wordt gesleept. 324
326 BRANDBLUSSER (indien aanwezig) Deze bevindt zich rechts in de bagageruimte; de plaats is verschillend bij de 3- en 5 -deurs uitvoeringen. Op de brandblusser staat aangegeven hoe de brandblusser op de houder moet worden geplaatst (5p voor 5-deurs uitvoeringen of 3p voor 3- deurs uitvoeringen). Om de brandblusser te gebruiken, moet de bevestiging (A) worden losgehaakt en de lippen (B) worden geopend. BELANGRIJK Wij raden u aan om naast de brandblusser ook een verbandtrommel en een deken aan boord te hebben. F0C0331m F0C0343m F0C0344m 325
327 GEPROGRAMMEERD GEPROGRAMMEERD SSCHEMA JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN NIVEAUS CONTROLEREN LUCHTFILTER/POLLENFILTER DIESELFILTER ACCU WIELEN EN BANDEN RUBBER SLANGEN RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER CARROSSERIE INTERIEUR
328 GEPROGRAMMEERD ONDER- HOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere km moeten worden uitgevoerd. Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig ook bij. BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers, moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud. 327
329 328 GEPROGRAMMEERD SSCHEMA x 1000 km Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en eventueel sproeiermonden afstellen Stand wisserbladen voor en achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppeling, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem enz.) Handrem controleren en eventueel afstellen Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren (behalve uitvoering 1.616V Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren (uitvoering 1.616V) Klepspeling controleren en eventueel afstellen (uitvoering 1.9 Multijet 8V) Klepspeling controleren en eventueel afstellen (alleen uitvoering V) Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen) Roetuitstoot/emissie controleren (Multijet-uitvoeringen)
330 x 1000 km Distributieriem controleren (behalve uitvoering 1.616V) Distributieriem controleren (uitvoering 1.616V) Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen (behalve uitvoering 1.616V) Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen (uitvoering 1.616V) Getande distributieriem vervangen (behalve uitvoeringen Multijet en 1.616V) (*) (&) Getande distributieriem vervangen (uitvoeringen Multijet en 1.616V) (*) Bougies vervangen (uitvoering 1.416V) Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen - behalve 1.416V) Brandstoffilter vervangen (Multijet-uitvoeringen) Luchtfilterelement vervangen Motorolie en oliefilter vervangen (benzine-uitvoeringen) (of elk jaar) Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen zonder DPF) (of om de 2 jaar) Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen met DPF) (**) Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of elk jaar) (*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 3 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar. (&) Vanwege de zeer veeleisende bedrijfsomstandigheden moet in Nederland bij de uitvoeringen V en V de distributieriem en de bijbehorende spanrol om de km of om de 36 maanden worden vervangen. (**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij kwaliteitsverlies, dat wordt aangegeven door middel van een bericht of een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel; ververs de motorolie en het oliefilter in ieder geval om de 2 jaar. 329
331 JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA Voor auto s waarmee jaarlijks minder dan km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer km) is er een Jaarlijks Inspectieschema dat het volgende omvat: banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het noodreservewiel); werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren; werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen; stand wisserbladen voor en achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren; remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren; visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem; vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren; acculading controleren (met behulp van optische hydrometer); conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren; vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu enz.); motorolie en oliefilter eventueel vervangen (Multijet-uitvoeringen); pollenfilter vervangen. AANVULLENDE WERKZAAMHE- DEN Iedere km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau van de motorkoelvloeistof; niveau van de remvloeistof; niveau van de ruitensproeiervloeistof; conditie en spanning van de banden. Iedere km controleren en eventueel bijvullen: niveau motorolie. Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie de Vullingstabel in het hoofdstuk Technische gegevens ). 330
332 BELANGRIJK - Motorolie (benzine- en Multijet-uitvoeringen zonder DPF) Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: trekken van aanhangers of caravans; rijden op stoffige wegen; veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul; veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat; moet de motorolie vaker worden vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. BELANGRIJK - Motorolie (Multijet-uitvoeringen met DPF) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij een brandend waarschuwingslampje in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ) of in ieder geval om de 2 jaar. Als de auto overwegend in stadsverkeer rijdt, verliest de olie veel sneller aan kwaliteit dan bij andere soorten gebruik. BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto, de Fiat-dealer. Het bijvullen van olie, ook grotere hoeveelheden, staat los van de procedure voor het verversen van de motorolie dat aangegeven wordt door het branden van het lampje v op het instrumentenpaneel. Het is raadzaam de motorolie door de Fiat-dealer te laten verversen die ervoor zorgt dat het lampje op het instrumentenpaneel dooft. 331
333 BELANGRIJK - Pollenfilter Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd. BELANGRIJK - Dieselfilter Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit die niet overeenkomt met de Europese specificatie EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. BELANGRIJK - Accu Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het Onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden. Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt. 332
334 NIVEAUS CONTROLEREN BELANGRIJK Let er tijdens het bijvullen op dat de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. BELANGRIJK Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. uitvoering 1.416V F0C0500m EN RIJDEN 1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof - 4 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof - 5 Koelvloeistof uitvoering 1.616V F0C0518m 333
335 uitvoering 1.816V F0C0502m 1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof - 4 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof - 5 Koelvloeistof 334 uitvoering 2.420V F0C0503m 1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof - 4 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof - 5 Koelvloeistof - 6 Olie Selespeed versnellingsbak (indien aanwezig)
336 EN RIJDEN 1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof - 4 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof - 5 Koelvloeistof uitvoeringen 1.9 Multijet 8V F0C0504m 1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof - 4 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof - 5 Koelvloeistof uitvoering 1.9 Multijet 16V F0C0505m 335
337 uitvoering 1.416V F0C0103m MOTOROLIE Motoroliepeil controleren Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Verwijder de oliepeilstok (A) en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. Motorolie bijvullen Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening (B) motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. uitvoering 1.616V F0C0519m Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het MAX-niveau blijft, wendt u dan tot de Fiat-dealer om het juiste niveau te laten herstellen. BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het olieniveau controleren. 336 uitvoering 1.816V F0C0122m
338 Motorolieverbruik Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste km stabiliseert. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld. uitvoering 2.420V F0C0231m EN RIJDEN ATTENTIE Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. uitvoeringen 1.9 Multijet 8V F0C0115m Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de Fiat-dealer te laten uitvoeren. uitvoeringen 1.9 Multijet 16V F0C0470m 337
339 F0C0121m OLIE ACTUATOR SELESPEED VERSNELLINGSBAK (indien aanwezig) Het oliepeil moet op een vlakke ondergrond en bij een auto met stilstaande en koude motor worden gecontroleerd. Ga als volgt te werk: draai de contactsleutel in stand MAR; maak de ontluchtingsslang los, verwijder de plug (A) en controleer of het oliepeil nabij het MAX-merkteken op het reservoir staat; als het niveau onder het MAX-merkteken staat, vul dan olie bij tot het juiste niveau is bereikt; draai de plug weer vast, monteer de ontluchtingsslang op de aansluiting op de plug en draai de contactsleutel in stand STOP. BELANGRIJK Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de versnellingsbak is gevuld. 338 Afgewerkte transmissie-olie bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie door de Fiat-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie.
340 KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en mag niet onder het MIN-merkteken op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vuldop (A) van het expansiereservoir te gieten. Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van 35 C. Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. uitvoeringen V F0C0520m EN RIJDEN ATTENTIE Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. uitvoeringen V V V F0C0108m uitvoeringen 1.9 Multijet F0C0469m 339
341 F0C0106m RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF Verwijder dop (A) en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding: 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer; 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter. Bij temperaturen onder -20 C TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir. Verwijder bij uitvoeringen met koplampsproeiers het filter en de bijbehorende peilstok. De peilstok geeft aan hoeveel vloeistof er in het reservoir zit. uitvoering 1.9 Multijet ATTENTIE ATTENTIE F0C0468m Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden. 340
342 REMVLOEISTOF Draai de dop (A) los en controleer of de vloeistof in het reservoir nog op het maximale niveau staat. Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel. Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld. BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. F0C0098m EN RIJDEN Voorkom, als u de dop losdraait, contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld. ATTENTIE ATTENTIE beschadigd. De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd. Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden 341
343 F0C0134m LUCHTFILTER/POLLENFILTER Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door de Fiat-dealer. DIESELFILTER CONDENS AFTAPPEN (JTD- en Multijet-uitvoeringen) BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden (bij enkele uitvoeringen verschijnt tevens een bericht op het display) wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen. ACCU De accu van de auto is onderhoudsarm : onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water. Daarom moet de juiste werking ervan regelmatig gecontroleerd worden via de inspectieopening (C) op het deksel van de accu. De accu is bereikbaar als de drie bevestigingsschroeven (B) zijn losgedraaid en het deksel (A) is opgetild. Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de condens af te laten tappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. 342
344 ACCULADING CONTROLEREN De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter (A), die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren. Zie de volgende tabel of de sticker (B) op de accu. F0C0506m EN RIJDEN Helderwitte kleur Donkere kleur zonder groen middenstuk Elektrolyt bijvullen Accu niet voldoende opgeladen Wendt u tot de Fiat-dealer Accu opladen (het is raadzaam dit door de Fiat-dealer te laten uitvoeren) Donkere kleur met groen middenstuk Niveau elektrolyt en acculading voldoende Geen enkele handeling ATTENTIE De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar. ATTENTIE Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten. 343
345 ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het Onderhoudsschema staan aangegeven. Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu. Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Fiat-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu s. ATTENTIE Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard. ATTENTIE Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril. 344
346 PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen: wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden; schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting; voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.); maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem van de minpool van de accu los; de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd. BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische meter donker zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij temperaturen van 10 C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan Auto langere tijd stallen in het hoofdstuk Starten en rijden. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 ma x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld: Accu van Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor 40 Ah 24 ma 50 Ah 30 ma 60 Ah 36 ma 345
347 F0C0101m WIELEN EN BANDEN De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden: (A): normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. (B): te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. (C): te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJKE TIPS Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen; controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als u deze gebreken constateert, wendt u dan tot de Fiat-dealer; 346
348 rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden; stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen; banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel. Monteer nooit gebruikte banden of banden waarvan de herkomst onbekend is bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden; om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de / km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen. EN RIJDEN ATTENTIE Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning. ATTENTIE ATTENTIE ATTENTIE Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan. Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd. Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150 C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht. 347
349 RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het Onderhoudsschema in dit hoofdstuk aan. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk. RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen: wanneer de temperatuur onder 0 C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel; verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen; schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in. ATTENTIE Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken. 348
350 Wisserbladen voor vervangen Ga als volgt te werk: til de wisserarm (A) van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90 ten opzichte van de arm; druk op de lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van de arm (A); monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is. Bij bepaalde uitvoeringen daarentegen moet voor het vervangen van de wisserbladen als volgt te werk worden gegaan: til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90 ten opzichte van de arm; druk op de lippen (A) (aan de zijkanten van het wisserblad) en verwijder het wisserblad van de arm; monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is. Wisserblad achter vervangen Ga als volgt te werk: kantel het dopje (A) omhoog, draai de moer (B) los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as; plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast; kantel het dopje naar beneden. F0C0162m F0C0507m F0C0160m 349
351 F0C0163m RUITENSPROEIERS Voorruit (ruitensproeiers) Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf Niveaus controleren in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. U kunt de richting van de sproeiermonden afstellen: door met een schroevendraaier in de uitsparing (A) te draaien. De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht. Achterruit (achterruitsproeier) De stralen van de achterruitsproeier kunnen op dezelfde manier worden afgesteld als die van de ruitensproeiers voor. De sproeier is ingebouwd boven de achterruit. F0C0161m 350 F0C0350m
352 CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: luchtverontreiniging; zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Fiat heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen. De belangrijkste zijn: de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen; het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid; het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen; het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz.; toepassing van open holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. CARROSSERIEGARANTIE Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de Service- en garantiehandleiding. EN RIJDEN 351
353 TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CAR- ROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie Plaatje met informatie over de carrosserielak in het hoofdstuk Technische gegevens ). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. De juiste wasmethode: verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt; spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af; was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit; spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten tijdens het drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. 352
354 De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Koplampen BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton). Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn. 353
355 INTERIEUR Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep. MET LEER BEKLEDE STOELEN Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken. Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol. Controleer bovendien of de gebruikte schoonmaakmiddelen geen alcohol of daarvan afgeleide producten bevatten, ook niet in geringe hoeveelheden. ATTENTIE Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken. 354
356 KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale manier te reinigen met een doek bevochtigd met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de kleur van de componenten niet wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel of andere kunststof onderdelen schoon te maken. LEREN STUURWIEL/POOKKNOP Reinig deze componenten uitsluitend met water en neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. Voordat u speciale producten gebruikt voor het reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de aanwijzingen op het etiket van het product lezen en controleren of het geen alcohol en/of substanties op basis van alcohol bevat. Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal daarvoor bestemde producten, druppels op het leer van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen, moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het betreffende gebied met water en neutrale zeep worden afgenomen. BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen. ATTENTIE Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50 C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen. 355
357 IDENTIFICATIE MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN 359 MOTOR BRANDSTOFSYSTEEM TRANSMISSIE REMMEN WIELOPHANGING STUURINRICHTING WIELEN AFMETINGEN PRESTATIES GEWICHTEN VULLINGSTABEL SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN BRANDSTOFVERBRUIK CO 2 -EMISSIE
358 IDENTIFICATIE Wij raden u aan om nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes en bevinden zich op de aangegeven plaatsen: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak 4 - Motorcode. TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIE Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie: A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype. D - Chassisnummer. E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto. F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. G - Max. toelaatbare voorasbelasting. H - Max. toelaatbare achterasbelasting. I - Motortype. L - Code van de carrosserie-uitvoering. M - Nummer voor onderdelen. N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (bij dieselmotoren). F0C0195m F0C0099m 357
359 F0C0110m CHASSISNUMMER Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel. Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en bevat de volgende gegevens: type van de auto (ZFA ); oplopend productienummer. PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming. C - Kleurcode. D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. MOTORCODE De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer. 358 F0C0100m
360 MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Typecode van de motor 1.416V 843A V (**) 192B2000 Code van de carrosserie-uitvoering 3-deurs 5-deurs 192AXH1B AXH1B 21B (*) 192AXN1B AXN1B 30B (*) 1.616V 192B AXR1A V 192A AXC1A V 192A AXD1A 16C ( ) 192AXD12 06C ( ) 1.9 Multijet 8V 192A AXE1A 08C 192BXH1B BXH1B 22B (*) 192CXH1B 23 ( ) 192BXN1B BXN1B 31B (*) 192CXN1B 32 ( ) 192BXR1A CXR1A 38 ( ) 192BXC1A CXC1A 13 ( ) 192BXD1A 17C ( ) 192BXD12 07C ( ) 192BXE1A 09C 192CXE1A 14C ( ) 1.9 Multijet 8V (**) 192B Multijet 16V 937A AXG1B BXG1B CXG1B 20 ( ) (*) Sedan-uitvoeringen DYNAMIC (**) Uitvoeringen voor bepaalde markten ( ) Multiwagon-uitvoeringen ACTUAL ( ) Multiwagon-uitvoeringen ( ) Uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak ( ) Uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak 359
361 MOTOR 1.416V 1.416V (*) 1.616V 1.816V 2.420V ALGEMEEN Typecode 843A B B A A2000 Cyclus Otto Otto Otto Otto Otto Aantal en opstelling cilinders Boring en slag mm 4 in lijn 72,0 x 84,0 4 in lijn 72,0 x 84,0 4 in lijn 79 x 81,5 4 in lijn 82,0 x 82,7 5 in lijn 83,0 x 90,4 Cilinderinhoud cm 3 Compressieverhouding , , , , ,5 Max. vermogen (EU) kw pk bijbehorend toerental min Max. koppel (EU) Nm kgm bijbehorend toerental min -1 Bougies Brandstof NGK DCPR7E-N Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) NGK DCPR7E-N Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) , Bosch FQR 8 LEU 2 Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) , NGK BKR6EZ Champion RC10YCC Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) , Champion RC8BYC Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) 360 (*) Uitvoering voor bepaalde markten
362 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 8V (*) ALGEMEEN Typecode 192A A B4000 Cyclus Aantal en opstelling cilinders Boring en slag mm Diesel 4 in lijn 82,0 x 90,4 Diesel 4 in lijn 82,0 x 90,4 Diesel 4 in lijn 82,0 x 90,4 Cilinderinhoud cm 3 Compressieverhouding , Max. vermogen (EU) kw pk bijbehorend toerental min -1 Max. koppel (EU) Nm kgm bijbehorend toerental min -1 Brandstof (*) Uitvoering voor bepaalde markten Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) 361
363 BRANDSTOFSYSTEEM 1.416V V 1.816V V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V Brandstofsysteem Elektronische sequentiële, gefaseerde Multipoint inspuiting. Returnless-systeem Elektronisch geregelde directe inspuiting Multijet Common Rail met turbocompressor en intercooler TRANSMISSIE 1.416V 2.420V 1.616V V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V Versnellingsbak Koppeling Aandrijving Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag Voor Elektronisch bediend met vijf versnellingen vooruit en een versnelling achteruit Elektronisch bediend elektrohydraulisch systeem Voor Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag Voor Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag Voor 362 Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
364 REMMEN Voetrem: voor achter Handrem 1.416V V V V 1.9 Multijet 8V Multijet 16V Geventileerde schijfremmen Schijfremmen Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt. WIELOPHANGING Voor Achter 1.416V V V V Multijet 8V Multijet 16V Onafhankelijke wielophanging, type McPherson Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen STUURINRICHTING Type Draaicirkel (tussen stoepranden) m 1.416V Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging 10, V Multijet 8V 1.9 Multijet 16V Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging 10, V V Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging 11,1 363
365 364 F0C0200m WIELEN VELGEN EN BANDEN Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type. BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. NOODRESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band. WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 1 ±1 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Voorbeeld: 195/65 R T 195 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage). R = Radiaalband. 15 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 91 = Beladingsindex (draagvermogen). T = Snelheidsindex.
366 Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 84 = 500 kg 61 = 257 kg 85 = 515 kg 62 = 265 kg 86 = 530 kg 63 = 272 kg 87 = 545 kg 64 = 280 kg 88 = 560 kg 65 = 290 kg 89 = 580 kg 66 = 300 kg 90 = 600 kg 67 = 307 kg 91 = 615 kg 68 = 315 kg 92 = 630 kg 69 = 325 kg 93 = 650 kg 70 = 335 kg 94 = 670 kg 71 = 345 kg 95 = 690 kg 72 = 355 kg 96 = 710 kg 73 = 365 kg 97 = 730 kg 74 = 375 kg 98 = 750 kg 75 = 387 kg 99 = 775 kg 76 = 400 kg 100 = 800 kg 77 = 412 kg 101 = 825 kg 78 = 425 kg 102 = 850 kg 79 = 437 kg 103 = 875 kg 80 = 450 kg 104 = 900 kg 81 = 462 kg 105 = 925 kg 82 = 475 kg 106 = 950 kg 83 = 487 kg Snelheidsindex Q = tot 160 km/h. R = tot 170 km/h. S = tot 180 km/h. T = tot 190 km/h. U = tot 200 km/h. H = tot 210 km/h. V = tot 240 km/h. W = tot 270 km/h. Y = tot 300 km/h. Maximale snelheid bij winterbanden QM + S = tot 160 km/h. TM + S = tot 190 km/h. HM + S = tot 210 km/h. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Voorbeeld: 6 1/2 J x 15 H2 ET43 6 1/2 = breedte van de velg in inch (1). J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2). 15 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø). H2 = vorm en aantal humps (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt). ET 43 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart). 365
367 UITVOERINGEN VELGEN BANDEN RESERVEWIEL (*) Standaard Winterbanden Velgmaat Bandenmaat 1.416V 6 1 / 2 J x 15 ET /65 R15 91T 195/65 R15 91T (M+S) 7J x 16 ET /55 R16 91V (*) 205/55 R16 91H (M+S) 7J x 17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 4B x 15 ET 35 T/125/90 R15 96M 7J x 17 ET /45 ZR17 87W 215/45 ZR17 87H (M+S) 1.616V 6 1 / 2 J x 15 ET /65 R15 91H 195/65 R15 91H (M+S) 7J x 16 ET /55 R16 91V (*) 205/55 R16 91H (M+S) 4B x 15 ET 35 T/125/90 R15 96M 7J x 17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 1.816V 6 1 / 2 J x 15 ET /65 R15 91V 195/65 R15 91H (M+S) 1.9 Multijet 16V 7J x 16 ET /55 R16 91V (*) 205/55 R16 91H (M+S) 7J x 17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 7J x 17 ET /45 ZR17 87W 215/45 ZR17 87H (M+S) 2.420V 7J x 16 ET /55 R16 91W 205/55 R16 91H (M+S) 7J x 17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 4B x 15 ET 35 4B x 15 ET 35 T/125/90 R15 96M T/125/90 R15 96M 1.9 Multijet 8V 6 1 / 2 J x 15 ET /65 R15 91H 195/65 R15 91H (M+S) 7J x 16 ET /55 R16 91V (*) 205/55 R16 91H (M+S) 4B x 15 ET 35 T/125/90 R15 96M 7J x 17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) (*) Optional voor bepaalde uitvoeringen/markten. ( ) Multiwagon uitvoeringen. 366
368 BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Sedan-uitvoeringen STANDAARD BANDEN RESERVE- Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL Voor Achter Voor Achter 195/65 R15 91T 1,9 1,9 2,1 2, V 205/55 R16 91V 2,1 2,1 2,3 2,3 4,2 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2, V 195/65 R15 91H 1,9 1,9 2,1 2,1 1.9 Multijet 8V 205/55 R16 91V 2,1 2,1 2,3 2,3 4,2 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2,5 195/65 R15 91V 1,9 1,9 2,1 2, V 205/55 R16 91V 2,1 2,1 2,3 2,3 4,2 1.9 Multijet16V 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2, V 205/55 R16 91W 2,1 2,1 2,3 2,3 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2,5 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden 4,2 367
369 Multiwagon-uitvoeringen STANDAARD BANDEN RESERVE- Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL Voor Achter Voor Achter 195/65 R15 91T 1,9 1,9 2,1 2,3/3,0 (*) 1.416V 205/55 R16 91V 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (*) 4,2 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (*) 1.616V 195/65 R15 91H 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (*) 1.9 Multijet 8V 205/55 R16 91V 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (*) 4,2 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (*) 195/65 R15 91V 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (*) 1.816V 205/55 R16 91V 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (*) 4,2 1.9 Multijet16V 215/45 R17 87W 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (*) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden. (*) Bij maximale belading = 510 kg (inclusief het gewicht van de bestuurder; speciale accessoires en verdere bagage op de neergeklapte achterbank). 368
370 AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) dm 3 Inhoud bij neergeklapte rugleuning van achterbank dm 3 Sedan uitvoeringen 3 deurs 1.416V V V 1.9 Multijet 2.420V A B C D E F G H (*) (*) (*) (*) (*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. F0C0332m 369
371 Sedan-uitvoeringen 5-deurs 1.416V V V Multijet 2.420V F0C0474m De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 370 dm 3 (Õ) 370 dm 3 ( ) 335 dm 3 (å) 410 dm 3 (ç) Inhoud bij neergeklapte rugleuning van de achterbank dm 3 (ç)/1120 dm 3 (Õ) (Õ) Uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank ( ) Uitvoeringen met verschuifbare achterbank (nominale waarde). (å) Uitvoeringen met verschuifbare achterbank in achterste stand (ç) Uitvoeringen met verschuifbare achterbank in voorste stand A B C D E F G H (*) (*) (*) (*) 370 (*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
372 De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm)... Inhoud bij neergeklapte rugleuning van achterbank dm 3 (Õ) 550 dm 3 ( ) 1380 dm 3 (å) 1480 dm 3 (ç) (Õ) Uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank. ( ) Uitvoeringen met verschuifbare achterbank (nominale waarde). (å) Uitvoeringen met verschuifbare achterbank in achterste stand. (ç) Uitvoeringen met verschuifbare achterbank in voorste stand. F0C0348m Multiwagon uitvoeringen A B C D E F G H 1.416V V V 1.9 Multijet (*) 1756/1773 (**) 1508 (*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Uitvoering UPROAD 371
373 PRESTATIES Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h. SEDAN-UITVOERINGEN 1.416V 1.616V 1.816V 2.420V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 8V (*) 1.9 Multijet 16V 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs (*) Bepaalde markten. MULTIWAGON-UITVOERINGEN 1.416V 1.616V 1.816V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 8V (*) 1.9 Multijet 16V (*) Bepaalde markten. 372
374 GEWICHTEN Gewichten (kg) (sedan-uitvoeringen) Rijklaar gewicht (met volle reservoirs reservewiel, gereedschap en accessoires: Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) vooras: achteras: totaal: Trekgewichten geremd: ongeremd: Max. dakbelasting (***): Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger): (*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (***) Allesdrager opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg. ( ) Uitvoeringen DYNAMIC. ( ) Voor bepaalde markten V 1.616V 3-deurs 5 deurs 3 deurs 5 deurs ( ) ( ) 1000/500 ( ) ( ) ( ) 1000/500 ( ) ( ) ( ) 1100/500 ( ) ( ) ( ) 1100/500 ( ) V 3 deurs 5 deurs /500 ( ) /500 ( )
375 Gewichten (kg) (sedan-uitvoeringen) Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) vooras: achteras: totaal: Trekgewichten geremd: ongeremd: Max. dakbelasting (***): Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger): 2.420V 1.9 Multijet 8V 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs /500 ( ) /500 ( ) /500 ( ) /500 ( ) Multijet 16V 3-deurs 5-deurs /500 ( ) /500 ( ) 500 (*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden (***) Allesdrager opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg. ( ) Voor bepaalde markten. 374
376 Gewichten (kg) (Multiwagon-uitvoeringen) Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) vooras: achteras: totaal: Trekgewichten geremd: ongeremd: Max. dakbelasting (***): Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger): 1.416V /500 ( ) V ( ) 1100/500 ( ) V /500 ( ) Multijet 8V /500 ( ) Multijet 16V /500 ( ) 500 (*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (***) Allesdrager opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg. ( ) Uitvoeringen ACTUAL ( ) Voor bepaalde markten
377 VULLINGSTABEL 1.416V liter kg 1.616V 1.816V liter kg liter kg 2.420V liter kg Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten Brandstoftank: inclusief een reserve van: Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 RON (specificatie EN228) Motorkoelsysteem met airconditioning: Motorcarter: Carter en oliefilter: Versnellingsbak en differentieel: 2,5 2,8 1,87 5,25 2,2 2,5 1,7 4,3 4,5 1,65 6,55 3,9 4,0 1,5 3,7 4,2 1,98 7,3 3,3 3,7 1,8 4,5 4,7 1,76 8,3 3,9 4,0 1,6 Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP SELENIA K (uitvoeringen V, V en V) SELENIA RACING (uitvoeringen V) TUTELA CAR TECHNYX Elektrohydraulisch systeem voor bediening Selespeed versnellingsbak (indien aanwezig): 0,8 0,73 TUTELA CAR CS SPEED Hydraulisch remcircuit met ABS: Vloeistofreservoir ruitensproeiers/- achterruitsproeier/koplampsproeiers: (*) 3 (6) 0,525 3 (6) 0,525 3 (6) 0,525 3 (6) 0,525 TUTELA TOP 4 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 (*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met koplampsproeiers. 376
378 Brandstoftank: inclusief een reserve van Motorkoelsysteem met airconditioning: Motorcarter: Carter en oliefilter: Versnellingsbak en differentieel: Hydraulisch remcircuit met ABS: Vloeistofreservoir ruitensproeiers/achterruitsproeier/ koplampsproeiers: (*) 1.9 Multijet 8V liter ,4 4,7 1,65 3 (6) kg 7,3 3,8 4,0 1,5 0, Multijet 16V liter (*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met koplampsproeiers ,4 4,7 1,87 3 (6) kg 7,3 3,8 4,0 1,7 0,525 Voorgeschreven brandstoffen Aanbevolen producten Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP SELENIA WR TUTELA CAR TECHNYX TUTELA TOP 4 Mengsel van water TUTELA PROFESSIONAL SC35 377
379 SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN SPECIFICATIES EN AANBEVOLEN PRODUCTEN Gebruik Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen Smering voor benzinemotoren Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis die ruimschoots voldoet aan de specificaties FIAT M2. SELENIA K ( ) Synthetisch smeermiddel SAE 10W-60. SELENIA RACING ( ) Smering voor dieselmotoren Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties FIAT M2 ( ) Uitvoeringen V, V en V ( ) Uitvoeringen V. SELENIA WR 378
380 Toepassing Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Volledig synthetische olie SAE 75W-85 die ruimschoots voldoet aan de specificaties API GL-4 PLUS, FIAT MIL-L-2105 D LEV. Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen TUTELA CAR TECHNYX Toepassing Mech. versnellingsbakken en differentieels Speciale olie met additieftype ATF DEXRON III TUTELA CAR CS SPEED Elektohydraulische actuator voor bediening Selespeed versnellingsbak Olie en vetten voor krachtoverbrengingen Vloeistof voor remsysteem Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0 Synthetisch vet op basis van polyureum voor hoge temperaturen. Indringingsgetal NLGI 2 Vet op basis van lithiumzepen, bevat organisch molydeenbisulfide. Indringingsgetal NLGI 2 Synthetische remvloeistof FMVSS n 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J1704, CUNA NC TUTELA MRM ZERO TUTELA STAR 325 TUTELA STAR 500 TUTELA TOP 4 Homokinetische koppelingen aan zijde differentieel (behalve uitv.1.816v) Homokinetische koppelingen aan zijde differentieel bij hoge temperaturen (alleen uitv V) Homokinetische koppeling aan wielzijde (behalve uitvoering 1.816V) Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening Antivries voor radiateur Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monothyleen voor koelsysteem. Met organische formule gebaseerd op O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC , ASTM D PARAFLU UP ( ) Motorkoelsysteem Mengverhouding 50% tot -35 C. Niet mengbaar met producten met een andere samenstelling Toevoeging voor dieselbrandstof Vloeistof voor ruitensproeiers/ de achterruitsproeier/ koplamsproeiers Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II DIESEL MIX TUTELA PROFESSIONAL SC 35 Vermengen met dieselolie (25 cc per 10 liter) Onverdund of met water gebruiken ( ) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven. 379
381 BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen op de volgende pagina is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; gecombineerd verbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%. BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld. 380
382 Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) Sedan-uitvoeringen Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd (*) Uitvoeringen DYNAMIC 1.416V 1.616V 1.816V 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 8,2/8,5 (*) 8,5 8,8 9,1 11,3 11,5 5,5/5,6 (*) 5,7 5,5 5,8 6,1 6,2 6,5/6,6 (*) 6,7 6,7 7,0 8,0 8,1 Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd 2.420V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 13,5 13,6 6,7 6,8 7,5 7,7 7,6 7,6 4,5 4,5 4,5 4,7 9,7 9,8 5,3 5,4 5,6 5,8 Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) Multiwagon-uitvoeringen Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd 1.416V 1.616V 1.816V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 8,7 9,2 11,7 7,1 7,7 5,8 6,0 6,3 4,7 4,7 6,8 7,2 8,3 5,6 5,8 381
383 CO 2 EMISSIE De CO 2 -emissie, vermeld in de volgende tabellen, is gemeten op een gecombineerd traject. CO 2 volgens EU-normen 1999/100 (g/km) Sedan-uitvoeringen 1.416V 1.616V 1.816V 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 153/158 (*) (*) uitvoeringen DYNAMIC 2.420V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs 3-deurs 5-deurs Multiwagon-uitvoeringen 1.416V 1.616V 1.816V 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V
384 Aansteker ABS Accu - accu opladen acculading controleren starten met een hulpaccu vervangen Achterklep Achterruitsproeier - bediening vloeistofniveau Achterruitverwarming Achterruitwisser - bediening sproeiermonden wisserblad Achteruitrijlicht Adaptieve cruise-control Afmetingen Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling Airconditioning, handbediend Armsteun voor/achter Asbak ASR in-/uitschakelen Auto langere tijd stallen Autoradio Bagage vastzetten Bagageruimte - bagage vastzetten hoedenplank verwijderen openen en sluiten rolhoes vergroten Bagageruimteverlichting Banden -onderhoud standaard verklaring van bandencodering364 - vervangen winterbanden Bandenspanning Bedieningsknoppen Bedieningsorganen Bekerhouders Bescherming van het milieu Bougies - type Brake Assist (remregeling bij noodstops) Brandblusser Brandstof - brandstofmeter brandstofnoodschakelaar Brandstofbesparing Buitenverlichting - bediening gloeilamp achter vervangen gloeilamp voor vervangen Buitenverlichting
385 Cargobox Carrosserie - carrosseriecodes onderhoud Centrale portiervergrendeling. 144 Chassisnummer CID (Customer Identification Device) batterij vervangen CO2-emissie Code-card Contactslot Cruise-control (snelheidsregelaar) Dashboard Dashboard en bediening Dashboardkastjes Dead-lock (systeem) in-/uitschakelen Derde remlicht Diefstalalarm Dieselfilter Digitaal klokje Dimlicht - bediening gloeilamp vervangen Dop van brandstoftank Dorpelverlichting Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging) Easy entry Easy go (herkenningssysteem) Elektrische ruitbediening bedieningsknoppen Elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive EOBD (systeem) ESP (systeem) Extra accessoires Fiat CODE (startblokkering) Fix & Go automatic (bandenreparatieset) Follow me home (systeem) Frontairbags Smart bag -systeem frontairbag bestuurderszijde frontairbag passagierszijde Gereedschap Gewichten Gloeilamp (vervangen van een) algemene aanwijzingen lamptypen Gordelspanners Grootlicht - bediening gloeilamp vervangen grootlichtsignaal Grootlichtsignaal Handgeschakelde versnellingsbak Handrem Hoofdsteun - achter
386 - voor Hulpverwarming Identificatiegegevens Imperiaal/skidrager Inspuiting/ontsteking Instelbaar multifunctioneel display61 Instrumenten Instrumentenpaneel lichtsterkteregeling Intelligente wis-/wasregeling Interieur Interieurbeveiliging Interieuruitrusting Isofix Universeel -kinderzitje. 209 Isofix -kinderzitje Kantelsensor (diefstalbeveiliging) 24 Kentekenplaatverlichting Kinderen veilig vervoeren Kinderveiligheidsslot Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) Klimaatregeling Koelvloeistoftemperatuurmeter. 28 Koplampen - aanpassen aan het buitenland koplampen afstellen koplampverstelling mistlampen voor afstellen Koplampsproeiers - bediening vloeistofniveau Koppeling Krik Lak Lampjes en berichten Lichtsterkteregeling Luchtfilter Luchtrecirculatie Luchtroosters Maximumsnelheid Mechanische sleutel Mistachterlichten - bedieningsknop gloeilamp vervangen Mistlampen voor - bedieningsknop gloeilamp vervangen Montagevoorbereiding voor Isofix Universeel -kinderzitje Montagevoorbereiding voor Isofix -kinderzitjes Motor - code identificatiecode specificaties Motor starten - benzinemotor starten dieselmotor starten motor opwarmen na het starten motor uitzetten noodstart
387 386 - rollend starten start-/contactslot starten met een hulpaccu uitvoeringen met Easy Go Motorkap Motorolie - niveau controleren specificaties verbruik Motorruimte - uitspuiten MSR (systeem) Multifunctioneel display Muntenbakje Niveau motorkoelvloeistof Niveau motorolie Niveau remvloeistof Niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Niveaus controleren Noodgevallen OCS (Occupant Classification System) Onderhoud en zorg aanvullende werkzaamheden geprogrammeerd onderhoud Jaarlijks inspectieschema Onderhoudsschema Opbergvak Opendak met lamelruiten (Skywindow) Opkrikken van de auto Parkeerlichten Parkeersensoren Parkeren Plafondverlichting achter dorpelverlichting plafondverlichting in het midden voor zonneklepverlichting Plafondverlichting achter - bediening gloeilampen vervangen Plafondverlichting voor - bediening gloeilampen vervangen Pollenfilter Portieren Portieren vergrendelen Prestaties Radiozendapparatuur en mobiele telefoons Regensensor Remmen - specificaties vloeistofniveau Richtingaanwijzers - bediening gloeilamp achter vervangen gloeilamp op voorspatbord vervangen gloeilamp voor vervangen Rubber slangen
388 Ruiten (reinigen) Ruiten reinigen Ruitensproeiers - bediening vloeistofniveau Ruitenwissers - bediening sproeiermonden wisserbladen SBR-systeem Selespeed - olie (niveau controleren) versnellingsbak Sensor automatische koplampen (schemersensor) Skiluik Skywindow (opendak met lamelruiten) Slepen van de auto Sleutel met afstandsbediening Sleutels Smeermiddelen en vloeistoffen. 378 Sneeuwkettingen Snelheidsregelaar (Cruise-control) Spiegels - binnenspiegel buitenspiegels elektrisch verstelbaar Startblokkering Fiat CODE Starten en rijden Stoelen met elektrische verwarming reinigen verschuifbare achterbank voor met elektrische verstelling79 -voor met handbediende verstelling Stoelverstelling Stuurinrichting Stuurslot Stuurwielverstelling Symbolen Tafeltje Tanken met de Fiat Stilo Tankklepje Technische gegevens Toerenteller Transmissie Trekken van aanhangers trekhaak monteren Trekkrachtbegrenzers Typeplaatjes - carrosserielak identificatiegegevens Veiligheid Veiligheidsgordels - algemene opmerkingen gebruik hoogteverstelling onderhoud trekkrachtbegrenzers Velgen - verklaring van velgencodering 365 Ventilatie
389 Verbruik -brandstof motorolie Verlichting dashboardkastje Verlichting zonneklepspiegel Versnellingsbak - handgeschakelde versnellingsbak Selespeed versnellingsbak technische gegevens Verwarming en ventilatie Vullingstabel Waarschuwingsknipperlichten. 129 Wiel verwisselen Wielen - reservewiel vervangen Wielophanging Wieluitlijning Wisserbladen voor en achter Zekeringen (vervangen) Zij-airbags Headbag Sidebag Zonnekleppen
390 Vraag uw dealer naar
FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk
Nadere informatieF I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E
F I A T C R O M A 603.81.273 I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld
Nadere informatieF I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S
F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer
Nadere informatieFIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk
Nadere informatieWij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:
F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld
Nadere informatieF I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S
F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting
Nadere informatieF I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E
F I A T F I O R I N O 603.81.260 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Fiorino. Wij hebben dit boekje
Nadere informatieveiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
F I A T P U N T O 530.02.037 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld
Nadere informatieFIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieveiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld
Nadere informatieF I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K
F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben
Nadere informatieFIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieFIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieF I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e
F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boekje samengesteld
Nadere informatieveiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
F I A T P U N T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld
Nadere informatieFIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk
Nadere informatieINSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA
INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo
Nadere informatieFIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT DUCATO 603.81.088 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieINSTRUCTIEBOEK NL ALFA
INSTRUCTIEBOEK 604.31.439 NL ALFA Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje
Nadere informatie603.81.234NL Instructieboekje
603.81.234NL Instructieboekje Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig
Nadere informatieG R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E
G R A N D E P U N T O A B A R T H 603.81.267 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Abarth hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Grande Punto Abarth.
Nadere informatieINSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA
INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier
Nadere informatieINSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA
STRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA 159 Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo heeft gekozen. Uw Alfa 159 is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo
Nadere informatieveiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel
Nadere informatieIN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter
Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder
Nadere informatieNL ESP-Systeem
603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking
Nadere informatieFIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat
Nadere informatieF I A T 5 0 0 530.02.160
F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel
Nadere informatieF I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K
F I A T D O B L Ó 530.02.166 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boek samengesteld
Nadere informatieFIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk
Nadere informatieFIAT STRADA NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT STRADA 603.50.926 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Strada. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk
Nadere informatieANCIA. 603.45.899 NL LANCIA MUSA Instructie
ANCIA 603.45.899 NL LANCIA MUSA Instructie Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van
Nadere informatieANCIA. 603.45.408 NL LANCIA YPSILON Instructie
ANCIA 603.45.408 NL LANCIA YPSILON Instructie Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van
Nadere informatieF I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K
F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat QUBO. Wij hebben dit boekje samengesteld
Nadere informatieCop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services
INSTRUCTIEBOEKJE Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te
Nadere informatieFIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SCUDO. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieUw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO 156
U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor ALFA ROMEO 156. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de ALFA ROMEO 156 in de gebruikershandleiding (informatie,
Nadere informatieFIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...
Nadere informatieNEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services
Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA 16-09-2011 9:18 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen
Nadere informatie604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA
604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje
Nadere informatieGefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud
Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies
Nadere informatieANCIA NL LANCIA YPSILON Instructie
ANCIA 603.81.117 NL LANCIA YPSILON Instructie Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van
Nadere informatieCOP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook
COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina
Nadere informatieANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK
ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK Veilig en milieubewust rijden... 2 Signalen voor een correct gebruik van de auto... 6 Symbolen... 7 Inhoud... 11 WEGWIJS IN UW AUTO... 12 Lancia CODE...
Nadere informatieWAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN
F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In
Nadere informatieALARM. De werking van het systeem wordt door de body computer geregeld, die via de seriële verbinding commando''s verzendt/ontvangt.
Elektrische functie printen ALARM DIEFSTALALARM BESCHRIJVING Het diefstalalarm beveiligt de auto tegen diefstal m.b.v.: interieur en omtrekbeveiliging, kanteldetectie en controle op doorsnijden van voedingskabels.
Nadere informatieVerwarming en ventilatie
Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde
Nadere informatieDatum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93
Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid
Nadere informatiePROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide
VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe
Nadere informatieRUITENWISSERS/-SPROEIERS
Elektrische functie printen RUITENWISSERS/-SPROEIERS RUITENWISSERS/-SPROEIERS - BESCHRIJVING De ruitenwissers/-sproeiers worden bediend via de hendel rechts naast het stuur: de hendel kan - door omhoog
Nadere informatieX Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.
Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht
Nadere informatieINSTRUCTIEBOEK NL ALFA
INSTRUCTIEBOEK 530.05.007 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Brera is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo
Nadere informatieCobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding
Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie
Nadere informatieKort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN
Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling
Nadere informatieAlfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK
Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje
Nadere informatieInstructieboek NL
Instructieboek 603.81.451 NL Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig
Nadere informatieVehicle Security System VSS3 - Alarm system remote
Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig
Nadere informatieLCD scherm ve LCD scherm
scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf
Nadere informatieLCD scherm va LCD scherm
scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica
Nadere informatieDucato INSTRUCTIEBOEKJE
Ducato INSTRUCTIEBOEKJE ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON. Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen
Nadere informatieAuto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI
Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI I. Functies FM 2-weg autoalarm. 2. Alarm aan (stil) Druk nogmaals 1x op de knop van de afstandbediening om alarm in AUTO Localiseren status te activeren, indien
Nadere informatieCobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards
Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke
Nadere informatieGT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding
GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914
Nadere informatieAfstandsbedieningshandleiding IR NED: Cassette model airconditioner CTS-12-SET CTS-18-SET CTS-24-SET
Afstandsbedieningshandleiding IR NED: Cassette model airconditioner CTS-12-SET CTS-18-SET CTS-24-SET CTS Afstandsbediening Infrarood Let op! 1 Zorg ervoor dat er niets tussen de ontvanger en de afstandsbediening
Nadere informatieveiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
F I A T 5 0 0 603.81.795 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld om ude kwaliteiten
Nadere informatieDit instructieboekje helpt u om de specificaties en werking van uw auto snel en grondig te leren kennen.
Geachte cliënt, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo heeft gekozen. Uw Alfa 159 is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo verwacht. Dit instructieboekje helpt
Nadere informatieFIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Seicento. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk
Nadere informatieVOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen
VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net
Nadere informatieveiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
F I A T 5 0 0 G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieClifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948
Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze
Nadere informatieNL Dual FuNction System (automaat)
603.83.516 NL Dual FuNction System (automaat) In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dual FuNction System bediening in de Lancia Musa.
Nadere informatieFIAT SCUDO NL INSTRUCTIEBOEK
FIAT SCUDO 603.45.699 NL INSTRUCTIEBOEK WELKOM AAN BOORD VAN DE SCUDO Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de SCUDO. Wij hebben dit boekje
Nadere informatieVodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you
Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde
Nadere informatieANCIA NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System
ANCIA 603.46.956 NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dual FuNction System bediening in de
Nadere informatieVehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote
Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Originele afstandsbediening van het voertuig leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen
Nadere informatieVodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you
Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde
Nadere informatieF I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C
F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde COMFORT-MATIC bediening van de
Nadere informatieIn dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto.
In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het
Nadere informatieElektrische functie printen DIMLICHT
Elektrische functie printen DIMLICHT DIMLICHT BESCHRIJVING De auto is uitgerust met twee dimlichten in de koplampunits. Het dimlicht wordt ingeschakeld als de stuurkolomschakelaar in de stand na de stand
Nadere informatieINFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR
CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch
Nadere informatieNederlandstalige handleiding Autoalarm AS5
Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Inhoud verpakking: Alarmunit Sirene Handzender ( 2 stuks) Kabels incl. zekeringen Zoekfunctie Stil alarm Startblokkering Paniek functie Anti carjacking Aansturing
Nadere informatieHartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.
COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening
Nadere informatieINTELLISTART 4 INSTALLATIE
Standaard mogelijkheden van de IntelliStart 4. INTELLISTART 4 INSTALLATIE Op afstand starten voor automaten en handgeschakelde auto's tevens ook geschikt voor diesels Automatisch starten bij lage accu
Nadere informatieGebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS
Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning
Nadere informatieHandleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist
Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker
Nadere informatieCOP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference
OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S
Nadere informatieGT909NL. Gebruikershandleiding
GT909NL Gebruikershandleiding Rhodelta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +31 102927461 Fax + 31 104795755 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl 1.0 HANDZENDER OMSCHRIJVING GT889 GT969CH GT889: handzender
Nadere informatieAutomatische transmissie
Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat
Nadere informatieRadio codeklavier RTS
Radio codeklavier RTS Installatiehandleiding Radio codeclavier RTS Artikelnummer 1841030 Radio codeklavier RTS n Oplichtende toetsen bij bediening. n Keuze tussen 4, 5 of 6 cijfer combinatie. n Verschillende
Nadere informatieMitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding
Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Mitsubishi - Cobra Alarmsysteem: Om uw auto optimaal te beschermen
Nadere informatieELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000
INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)
Nadere informatieUw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO GT
U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,
Nadere informatieDualogic versnelllingsbak van de Fiat
F I A T 5 0 0 603.95.085 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het
Nadere informatieGEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA
GEBRUIKSHANDLEIDING Art. 866 DRIVERCARD 12 Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA 06DE1939A - 03/04 1 06DE1939A.pmd 1 GARANTIE Garantie bepaling INHOUD Introductie... pagina 2 1. DriverCard
Nadere informatieSELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING
SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING (zie voor uitschakelen alarm zonder handzender hoofdstuk 6.1) Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het high tech SELCA SPLIT modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing
Nadere informatieSloten en alarm ALARM-SYSTEEM
Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.
Nadere informatieL ANCIA L YBRA GEBRUIK EN ONDERHOUD 603.45.316 NL
L ANCIA L YBRA 603.45.316 NL GEBRUIK EN ONDERHOUD Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
Nadere informatieElektrische fiets. Handleiding
Elektrische fiets Handleiding 6-7-2009 Inhoudsopgave: Inhoudsopgave:...1 Display:...2 Openen van de Accubehuizing...3 Hoe de accu wordt opgeladen...3 U kunt de accu als volgt opladen:...3 Onderhoud van
Nadere informatieF I A T NL
F I A T 5 0 0 530.03.098 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische Dualogic versnellingsbak van de Fiat. Voor het juiste
Nadere informatieAIR CONDITIONER HANDLEIDING AFSTANDSBEDIENING
AIR CONDITIONER HANDLEIDING AFSTANDSBEDIENING LMD-AE-09HDI-SET LMD-AE-12HDI-SET LMD-AE-18HDI-SET LMD-AE-24HDI-SET Pag 1 Inhoud: Afstandsbediening specificatie.. 3 Afstandsbediening functies.. 4 Betekenis
Nadere informatie