Gewestdirectie Dienst Milieuvergunningen

Transcriptie

1 Gewestdirectie Dienst Milieuvergunningen MLAV1/ /BV/AK/gm BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER BAEYENS RONNY MET BETREKKING TOT EEN PLUIMVEEBEDRIJF, GELEGEN TE 2360 OUD- TURNHOUT, LAGE MIERDSEWEG 29, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE. De bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen (hierna genoemd "Mestdecreet"), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op de omzendbrieven van de Vlaamse minister van Leefmilieu van 9 mei 1996 (B.S. van 11 juli 1996), van 19 december 1996 (B.S. van 11 januari 1997) en van 12 november 1997 (B.S. van 19 december 1997) m.b.t. de toepassing van het Mestdecreet; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 2 juli 2002 ingediend door de heer Baeyens Ronny, wonende Lage Mierdseweg 29 te 2360 Oud-Turnhout, strekkende tot het bekomen van een milieuvergunning om een pluimveebedrijf, gelegen te 2360 Oud-Turnhout, Lage Mierdseweg 29, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1-E-289/ a2, verder in bedrijf te houden en te veranderen zodat ze thans zou omvatten: plaatsen voor braadkippen en 85 runderen (9.5.c d.); de bovengrondse opslag van l petroleum (reeds vergund: l) ( ); Gelet op het feit dat volgende klasse 3-inrichtingen worden gemeld: het stallen van voertuigen ( ); de bovengrondse opslag van l mazout ( b.); een brandstofverdeelinstallatie met 1 slang ( ); het verminderen van de opslag dierlijke mest met 426 m³ tot 200 m³ (28.2.c.1.); Vlaremrubricering volgens aanvrager : D C B C.1 Koningin Elisabethlei Antwerpen 1 - Tel 03/ Fax 03/

2 Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op de datum van de indiening van de voormelde milieuvergunningsaanvraag: - Besluit van het colege van burgemeester en schepenen dd. 16/08/1977 houdende aktename van stallen voor stuks pluimvee en 25 runderen (tot 16/08/2007); - Besluit bestendige deputatie dd. 19/01/1989 (ref. 2/54.610f2) houdende uitbreiding met bijkomende stallen tot een totaal van stalplaatsen voor kippen (tot 16/08/2007); - Besluit bestendige deputatie dd. 18/03/1993 (ref. 2/59.392f2) houdende aktename van stalplaatsen voor 114 grote zoogdieren en opslag van 86 m³ dierlijke mest (tot 18/03/2013); - Besluit bestendige deputatie dd. 07/04/1994 (ref. MLAV1/93-497) houdende uitbreiding tot stalplaatsen voor stuks pluimvee en vermindering van het aantal zoogdieren tot 85 (tot 16/08/2007); - Besluit bestendige deputatie dd. 03/06/1993 (ref. MLAV1/93-61) houdende uitbreiding van de dierlijke mestopslag met 540 m³ en de opslag van l petroleum (tot 18/03/2013); Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 18 juni 2002 en werd vervolledigd op 2 juli 2002; op het feit dat op datum van 16 juli 2002 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek dd. 2 september 2002 waaruit blijkt dat er 1 schriftelijk bezwaar werd ingediend m.b.t. het volgende: mogelijke bodemverontreiniging en visuele hinder; Gelet op het gunstig advies dd. 2 september 2002 van het college van burgemeester en schepenen van Oud-Turnhout (kenmerk GU/2002/1/54); op volgende elementen uit dit advies : 1. Er is in de huidige milieuvergunningsaanvraag geen ondergrondse opslag van petroleum voorzien. 2. De inrichting is gelegen in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3. De inrichting is gelegen in een EG-vogelrichtlijngebied en grenst aan EGhabitatrichtlijngebied. 4. Het aantal kippen blijft behouden. De aanvraag betreft het verplaatsen van de dieren binnen de inrichting en een vervroegde hernieuwing van de huidige milieuvergunning. 5. De inrichting zal worden opgericht op de plaats van de 2 af te breken gebouwen. Er wordt geen nieuwe oppervlakte ingenomen. 6. Het bestaande groenscherm blijft behouden; Gelet op het gunstig advies dd. 13 september 2002 van de Afdeling Milieuvergunningen (AMV) van de Administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (kenmerk AMV/A/VL1/8845); op volgende elementen uit dit advies: 1. Overwegende dat onderhavige aanvraag in hoofdzaak betrekking heeft op de bouw van een nieuwe braadkippenstal ter vervanging van twee verouderde stallen die worden gesloopt en op de bouw van een nieuw stalgedeelte aan de bestaande rundveestal; Overwegende dat de wijzigingen geen invloed hebben op het aantal dieren dat in de inrichting wordt gehouden, dat de dieren na de wijziging worden herverdeeld over de beschikbare stalruimte; 2

3 Overwegende dat de mestproductie ongewijzigd blijft, dat de aanvraag dan ook voldoet aan de bepalingen van het Mestdecreet (MAP II); 2. Overwegende dat gelet op de voldoende ruimtelijke scheiding tussen de stal en een of meer van de geurhindergevoelige gebieden kan gesteld worden dat de gevraagde verandering van de inrichting geen aanleiding zal geven tot overdreven geurhinder ten aanzien van deze gebieden ; 3. Overwegende dat de dieren, die na de beoogde verandering in de inrichting worden gehouden, een hoeveelheid mest over 6 maanden produceren van kg P 2 O 5, hetzij circa 32 m³ mengmest; dat de veehouderij na de beoogde verandering een totale opslagcapaciteit van 200 m³ dierlijke mengmest heeft ; dat deze opslagcapaciteit als voldoende kan bestempeld worden ; 4. Overwegende dat de aanvraag is opgemaakt als een vraag tot vervroegde hernieuwing van de vergunningen, dat de meeste van de huidige vergunningen verstrijken op ; Overwegende dat de aangevraagde wijzigingen gepaard gaan met een relatief grote investering, dat uit bij de aanvraag gevoegde bewijsstukken blijkt dat de bouw van een nieuwe kippenstal alleen al een investering vraagt van Euro, dat daarbij nog de bouw komt van een nieuw stalgedeelte aan de bestaande rundveestal; Overwegende dat gezien de grote investering en de nog beperkte looptijd van de huidige vergunningen een vervroegde hermachtiging verantwoord is wordt een gunstig advies gegeven voor een nieuwe vergunningstermijn van 20 jaar; Overwegende dat bij toekenning van een nieuwe vergunningstermijn van 20 jaar de huidige vergunningen via een bijzondere vergunningsvoorwaarde dienen opgeheven; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van de Cel Ruimtelijke Ordening van de Afdeling ROHM van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen (AROHM); Gelet op het ongunstig advies dd. 11 september 2002 van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) (kenmerk PH/A/AV2/ ); op volgende elementen uit dit advies: Op het 1 ste advies 1. Uitgaande van de Mestbankaangifte van deze inrichting, rekening houdende met de gekende vergunningsbeslissingen, kan gesteld worden dat deze gekende vergunningen nog volledig geldig zijn en deze inrichting derhalve een vergunning heeft voor het exploiteren van slachtkippen en 85 runderen. Deze vergunning loopt nog tot 16 augustus Rekening houdende met de in de aanvraag opgegeven dierenaantallen, bevestigd door de Mestbankaangifte van deze inrichting, komt dit overeen met een vergunde mestproductie van kg N en kg P 2 O 5 overeenkomstig 30 runderen jonger dan 1 jaar, 30 runderen tussen 1 en 2 jaar, 25 andere runderen en slachtkippen. 2. De aanvraag betreft een verandering van de vergunning van deze inrichting. De aanvrager wenst 2 kippenstallen af te breken en 1 nieuwe in de plaats te zetten. De aanvrager wenst eveneens aan zijn bestaande rundveestal een stal bij te zetten om alzo de runderen die gehuisvest worden aan de woning te verplaatsen naar deze nieuwe stal. Uiteindelijk wenst de aanvrager een vergunning te bekomen voor het houden van slachtkuikens, 30 runderen jonger dan 1 jaar, 30 runderen tussen 1 en 2 jaar en 25 andere runderen. 3. Uitgaande van de inrichtingsplannen en de gegevens bijgevoegd in het dossier, kan er gesteld worden dat de aanvrager meer standplaatsen voorziet dan er voor de vergunning geldig zijn. Voor wat betreft de runderen: 3

4 In de rundveestal blijven de hokken voor de kalveren achter de bindstanden behouden zodat gesteld kan worden dat er hier standplaatsen voorzien blijven voor het houden van 21 runderen jonger dan 1 jaar. Uitgaande van het plan kunnen deze kalveren immers apart gestald worden van de zoogkoeien. De situatie wijzigt immers niet aan de toestand voor de verandering dus ofwel blijven dit standplaatsen voor 21 runderen jonger dan 1 jaar ofwel zijn deze 21 standplaatsen voor verandering ook niet vergunningsplichtig en heeft de aanvrager dus ook maar een vergunning voor het houden van 64 runderen. Voor wat betreft de slachtkippen: In de gangbare slachtkippenhouderij wordt er vanuit gegaan dat men per m² staloppervlakte een bezetting heeft van 40 kg vlees. Aangezien de exploitant op pag. 34 verklaart dat de kippen gehouden worden tot een gewicht van 2,2 tot 2,3 kg dan kan er gesteld worden dat er per m² staloppervlakte minimum 18 slachtkippen gehouden worden. Dit betekent dat in de bestaande 2 stallen, die even groot zijn, standplaatsen voorzien blijven voor het houden van minimum slachtkippen per stal. Dit wordt eveneens bevestigd door de bouwvergunning van de laatst gebouwde stal op 18 januari 1993 waarbij er een bouwvergunning aangevraagd werd voor het bouwen van een slachtkippenstal met plaats voor slachtkippen. In de nieuw te bouwen stal zullen er standplaatsen voorzien worden voor het houden van minimum slachtkippen. Dat er meer dan standplaatsen voorzien worden blijkt ook uit de prijsoffertes van de exploitant bijgevoegd in het dossier. Bij deze offertes wordt er immers vanuit gegaan van een stal voor het houden van slachtkippen. Derhalve kan gesteld worden dat de aanvrager in zijn kippenstallen standplaatsen voorziet voor het houden van minimum slachtkippen zodat deze inrichting MER-plichtig is en deze aanvraag derhalve niet als volledig kan beschouwd worden. Uiteindelijk worden er standplaatsen voorzien voor het houden van 51 runderen jonger dan 1 jaar, 30 runderen tussen 1 en 2 jaar, 25 andere runderen en slachtkippen overeenkomstig een vergunde mestproductie van kg N en kg P 2 O De definitieve bouwvergunning werd verleend voor 1 september 1991 en de aangifte van het aanslagjaar 1993 werd ontvangen op 12 maart 1993, wat voor 29 september 1993 is en er werden op deze aangifte dieren vermeld zodanig dat deze inrichting kan beschouwd worden als een bestaande veeteeltinrichting. 5. De laatste 3 kalenderjaren werd voldaan aan de aangifteplicht en derhalve is de aanvraag verenigbaar met artikel 33ter, 1, 3 van het Mestdecreet. De aangegeven mestproductie van dit bedrijf, bedroeg de laatste 3 kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, gemiddeld kg P 2 O 5. Deze berekening is bepaald conform de toen geldige wetgeving. De bij de Mestbank bekende wijze van mestafzet van dit bedrijf bedroeg de laatste 3 kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, gemiddeld kg P 2 O 5, waarvan: kg P 2 O 5 via mestafzet op gronden van derden in Vlaanderen 6. In het verleden werd de opgegeven fosfaatproductie volledig afgezet conform de bepalingen van het Mestdecreet. 7. De gewenste vergunde mestproductie voor deze inrichting bedraagt kg N en kg P 2 O 5. Rekening houdende met de in punt 1 bepaalde vergunde mestproductie van deze inrichting kan de aanvraag derhalve beschouwd worden als een aanvraag tot verandering van de vergunning van deze inrichting met een stijging van de vergunde mestproductie tot gevolg. 4

5 Derhalve is de aanvraag niet verenigbaar met artikel 33ter, 1, 1, c) van het Mestdecreet. 8. Uitgaande van de inrichtingsplannen dient er geen mestopslagcapaciteit van mengmest voorzien te worden; Gelet op het feit dat de aanvrager bijkomende gegevens heeft toegestuurd met brief van 26 september 2002; Gelet op het 2 de ongunstig advies dd. 7 oktober 2002 n.a.v. een reactie van de exploitant (kenmerk PH/A/AV2/ ); op volgende elementen uit dit advies : 1. Uitgaande van de Mestbankaangifte van deze inrichting, rekening houdend met de gekende milieuvergunningsbeslissingen, kan gesteld worden dat de stal waar op het plan vermeld staat standplaatsen voor mestkippen, groter werd gebouwd dan vermeld bij de vergunningsaanvraag zoals beslist op 7 april 1994 waarbij er in deze stal slechts standplaatsen voor slachtkippen vergund werden. In de andere stallen, in 89 oorspronkelijk vergund voor slachtkippen, kunnen er ook niet meer dan slachtkippen gehouden worden aangezien ten eerste al blijkt uit de aktename 90 dat er toen in deze stallen slechts slachtkippen konden gehouden worden, hoewel er van deze aantallen geen akte werd genomen ( ) en ten tweede dat zoals het adviesbureau reeds aanhaalt in de bijkomende gegevens, is het uitladen van kippen verboden zodat er in de bestaande stallen reeds vanaf medio jaren 90 een mindere bezetting van kippen noodzakelijk is om een grote uitval uit te sluiten. Derhalve zouden we zelfs moeten besluiten dat er in de oorspronkelijk vergunde stallen voor kippen, waar in 90 slechts standplaatsen aanwezig waren er nu nog minder standplaatsen aanwezig zijn aangezien men niet meer mag uitladen en men de kippen dus minder dik moet gaan opzetten. Derhalve kan gesteld worden dat deze inrichting conform artikel 46 van VLAREM I slechts een rechtsgeldige vergunning heeft voor het exploiteren van maximaal slachtkippen en 85 runderen. Deze vergunning loopt nog tot 16 augustus Rekening houdend met de in de aanvraag opgegeven dierenaantallen, bevestigd door de Mestbankaangifte van deze inrichting, komt dit overeen met een vergunde mestproductie van kg N en kg P 2 O 5 overeenkomstig 30 runderen jonger dan 1 jaar, 30 runderen tussen 1 en 2 jaar, 25 andere runderen en slachtkippen. 2. De aanvraag betreft een verandering van de vergunning van deze inrichting. De aanvrager wenst 2 kippenstallen af te breken en 1 nieuwe in de plaats te zetten. De aanvrager wenst eveneens aan zijn bestaande rundveestal een stal bij te zetten om alzo de runderen die gehuisvest worden aan de woning te verplaatsen naar deze nieuwe stal. Uiteindelijk wenst de aanvrager een vergunning te bekomen voor het houden van slachtkuikens, 30 runderen jonger dan 1 jaar, 30 runderen tussen 1 en 2 jaar en 25 andere runderen. 3. Uitgaande van de inrichtingsplannen en de gegevens bijgevoegd in het dossier, kan er gesteld worden dat de aanvrager meer standplaatsen voorziet dan er voor de vergunning geldig zijn. Voor wat betreft de runderen: In de rundveestal blijven de hokken voor de kalveren achter de bindstanden behouden zodat gesteld kan worden dat er hier standplaatsen voorzien blijven voor het houden van 21 runderen jonger dan 1 jaar. Uitgaande van het plan kunnen deze kalveren immers apart gestald worden van de zoogkoeien. De situatie wijzigt immers niet aan de toestand voor de verandering dus ofwel blijven dit standplaatsen voor 21 runderen jonger dan 1 jaar ofwel zijn deze 21 standplaatsen voor verandering ook niet vergunningsplichtig en heeft de 5

6 aanvrager dus ook maar een vergunning voor het houden van 64 runderen. Het adviesbureau stelt dat een dergelijke omschakeling niet gepaard moet gaan met een verandering van de binneninrichting. De Vlaamse Landmaatschappij wenst hierbij op te merken dat bij het gebruik van gebonden zoogkoeien met daarachter de zogende kalveren, de koeien met kalveren meestal in groepen van 4 koeien met bijbehorende kalveren worden geplaatst zodoende dat de kalveren dadelijk naar hun moeder kunnen lopen. In dit geval voorziet de aanvrager echter geen afscheidingen tussen koeien zodat de kalveren in de hele gang vrij kunnen rondlopen en dus ook gemakkelijk tussen de andere koeien kan terechtkomen met alle gevolgen van dien inzake stampen en verdrukken van de moedervreemde kalveren. De Vlaamse Landmaatschappij is dan ook van oordeel dat er door het adviesbureau getracht wordt om alsnog een uitbreiding van de veestapel te bekomen door het aanhalen van het argument zoogkoeien met niet vergunningsplichtige kalveren. Op het bijgevoegde plan wijst er immers niets in deze richting, de hokken voor en na verandering blijven immers hetzelfde. Derhalve is de Vlaamse Landmaatschappij dan ook van oordeel dat deze 21 runderen jonger dan 1 jaar vergunningsplichtig zijn. Voor wat betreft de slachtkippen: In de gangbare slachtkippenhouderij wordt er vanuit gegaan dat men per m² staloppervlakte een bezetting heeft van 40 kg vlees. Aangezien de exploitant op pag. 34 verklaart dat de kippen gehouden worden tot een gewicht van 2,2 tot 2,3 kg dan kan er gesteld worden dat er per m² staloppervlakte minimum 18 slachtkippen gehouden worden. Dit betekent dat in de bestaande 2 stallen, die even groot zijn (983,5 m² - (3,8x3x5)= 970,2 m² per stal nuttige hokoppervlakte), standplaatsen voorzien blijven voor het houden van minimum slachtkippen per stal. Dit wordt eveneens bevestigd door de bouwvergunning van de laatst gebouwde stal op 18 januari 1993 waarbij er een bouwvergunning aangevraagd werd voor het bouwen van een slachtkippenstal met plaats voor slachtkippen die slechts milieuvergund werd voor het houden van slachtkippen en die langer werd gebouwd dan oorspronkelijk aangevraagd. In de nieuw te bouwen stal zullen er standplaatsen voorzien worden voor het houden van minimum slachtkippen (1.400 m² x 18 kippen/m²). Dat er meer dan standplaatsen voorzien worden blijkt ook uit de prijsoffertes van de exploitant bijgevoegd in het dossier. Bij deze offertes wordt er immers vanuit gegaan van een stal voor het houden van slachtkippen. Het adviesbureau gaat er van uit dat de kippen vertrekken op een gewicht van 2,3 kg. Derhalve rekenen zij met een bezetting van 17 kippen per m² hokoppervlakte. Indien we dan rekening houden met de door het adviesbureau opgegeven hokoppervlakte van in totaal 3.336,7 m² dan kunnen we stellen dat er maar standplaatsen voorzien worden voor het houden van slachtkippen. De door de exploitant aangevraagde vergunning voor het voorzien van standplaatsen in deze stallen, zijnde slachtkippen zou dus niet gerealiseerd kunnen worden in deze bestaande stallen en de opgegeven aantallen op het plan zouden dus niet overeenkomen met de realiteit. Derhalve kan gesteld worden dat de aanvrager in zijn kippenstallen standplaatsen voorziet voor het houden van minimum slachtkippen zodat deze inrichting MER-plichtig is en deze aanvraag derhalve niet als volledig kan beschouwd worden. Uiteindelijk worden er standplaatsen voorzien voor het houden van 51 runderen jonger dan 1 jaar, 30 runderen tussen 1 en 2 jaar, 25 andere runderen en slachtkippen overeenkomstig een vergunde mestproductie van kg N en kg P 2 O 5. 6

7 4. De definitieve bouwvergunning werd verleend voor 1 september 1991 en de aangifte van het aanslagjaar 1993 werd ontvangen op 12 maart 1993, wat voor 29 september 1993 is en er werden op deze aangifte dieren vermeld zodanig dat deze inrichting kan beschouwd worden als een bestaande veeteeltinrichting. 5. De laatste 3 kalenderjaren werd voldaan aan de aangifteplicht en derhalve is de aanvraag verenigbaar met artikel 33ter, 1, 3 van het Mestdecreet. De aangegeven mestproductie van dit bedrijf, bedroeg de laatste 3 kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, gemiddeld kg P 2 O 5. Deze berekening is bepaald conform de toen geldige wetgeving. De bij de Mestbank bekende wijze van mestafzet van dit bedrijf bedroeg de laatste 3 kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, gemiddeld kg P 2 O 5, waarvan: kg P 2 O 5 via mestafzet op gronden van derden in Vlaanderen 6. In het verleden werd de opgegeven fosfaatproductie volledig afgezet conform de bepalingen van het Mestdecreet. 7. De gewenste vergunde mestproductie voor deze inrichting bedraagt kg N en kg P 2 O 5. Rekening houdende met de in punt 1 bepaalde vergunde mestproductie van deze inrichting kan de aanvraag derhalve beschouwd worden als een aanvraag tot verandering van de vergunning van deze inrichting met een stijging van de vergunde mestproductie tot gevolg. Derhalve is de aanvraag niet verenigbaar met artikel 33ter, 1, 1, c) van het Mestdecreet. 8. Uitgaande van de inrichtingsplannen dient er geen mestopslagcapaciteit van mengmest voorzien te worden; Gelet op het gunstig advies dd. 8 oktober 2002 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. De omschrijving en rubrieken, zoals aangevraagd, kunnen behouden worden, mits: - onder rubriek het max. aantal te stallen voertuigen te vermelden, nl. 15; - voor de rubrieken 9.5.c.2 en d de omschrijving van de AMV te gebruiken. 2. De inrichting is stedenbouwkundig verenigbaar. De AROHM bevestigt ter zitting dat door de afdeling Natuur een gunstig advies werd gegeven in het kader van de bouwvergunningsprocedure De bezwaren met betrekking tot de bodemverontreiniging worden ondervangen door het opleggen van de Vlarem-voorwaarden. - Het bezwaar met betrekking tot de visuele hinder is geen milieutechnisch aspect en kan dan ook niet behandeld worden in het kader van een Vlaremprocedure De VLM merkt op dat de omvorming van de 21 vergunningsplichtige gespeende runderen jonger dan 1 jaar in niet-vergunningsplichtige nietgespeende (= zogende) runderen jonger dan 1 jaar niet gepaard gaat met een verandering van de binneninrichting zodat het aantal standplaatsen wordt verhoogd. M.a.w. voor deze zogenaamde niet-gespeende kalveren worden toch standplaatsen voorzien, nl. dezelfde als waar voorheen vergunningsplichtige kalveren gehuisvest werden. De VLM is van oordeel dat niet-gespeende kalveren niet vergunningsplichtig zijn in de veronderstelling dat hiervoor geen aparte standplaatsen voor zijn voorzien, aangezien deze bij de koe verblijven. Dit is evenwel in dit geval geenszins het geval. De VLM stelt dat de exploitant dit niet vergunningsplichtig zijn van niet-gespeende kalveren gebruikt om een uitbreiding van het aantal standplaatsen op de inrichting te creëren, en dat dit derhalve als een stijging van de mestproductie 7

8 moet beschouwd worden. Bovendien is het onlogisch dat alle zoogkoeien gebonden blijven in de stal als de kalfjes worden gezoogd. De PMVC volgt dit standpunt niet omdat het MAP geen onderscheid maakt tussen gespeende en niet-gespeende runderen jonger dan 1 jaar. Men kan stellen dat nietgespeende runderen steeds jonger dan 1 jaar zijn en het aantal standplaatsen in onderhavige aanvraag niet toeneemt. - De VLM merkt op dat in de stallen, in 1989 oorspronkelijk vergund voor slachtkippen, slechts kippen konden gehouden worden, zodat er kippen minder konden gehouden worden dan vergund en er bijgevolg nog slechts kippen kunnen vergund worden in plaats van de gevraagde kippen. Dit blijkt volgens de VLM uit de aangiftegegevens van voor de uitbreiding met ; er werden toen slechts standplaatsen aangegeven. En dit blijkt uit de melding horende bij de aktename 90, waar slechts melding werd gemaakt van kippen. De PMVC volgt de VLM niet en stelt dat de VLM in haar advies besluit dat uitgaande van de mestbankaangifte van deze inrichting, rekening houdende met de gekende vergunningsbeslissingen, dat deze vergunningen nog volledig geldig zijn. De PMVC is van oordeel dat er nog een vergunning is voor kippen. - De PMVC volgt het gunstige advies van de AMV en het schepencollege voor de gevraagde veranderingen en de vervroegde hermachtiging. De VLM neem een ongunstig minderheidsstandpunt in voor de rubriek 9.5.c.2 en d De vergunning kan verleend worden voor een termijn van 20 jaar met een termijn voorafgaand aan de ingebruikname van 3 jaar. - Er kan akte genomen worden van de klasse 3 inrichtingen. - De lopende vergunningen mogen opgeheven worden De algemene en sectorale voorwaarden, zoals voorgesteld door de AMV, kunnen opgelegd worden. - De bijzondere voorwaarde met betrekking tot het opheffen van de lopende vergunningen, zoals voorgesteld door de AMV, wordt opgenomen in het advies van de PMVC over de vergunningstermijn. Conclusie: Gunstig. Ongunstig minderheidsstandpunt van de VLM; Gelet op de ligging van de inrichting in een gebied van het gewestplan Turnhout, waarvoor volgende voorschriften van toepassing zijn: landschappelijk waardevol agrarisch gebied; Overwegende dat gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met voormelde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat het ongunstig advies van VLM voldoende wordt weerlegd door de argumenten van de overige adviezen; Overwegende dat voor de evaluatie van de tijdens het openbaar onderzoek uitgebrachte bezwaren en opmerkingen, kan verwezen worden naar het advies van de PMVC; Overwegende dat: - Uitgaande van de mestbankaangifte en de plannen horende bij de aangifte kan men stellen dat de standplaatsen vergund op 19 januari 1989 altijd aanwezig geweest zijn. Deze vergunning is dus niet vervallen en is nog volledig geldig voor kippen. 8

9 - Er wordt gerekend aan een bezetting van 40 kg/m². Voor kippen met een gewicht van 2,3 kg geeft dit een bezetting van kippen, hetgeen perfect overeenkomt met het in de aanvraag vermelde aantal. - Wat betreft de runderen kan gesteld worden dat het laten zogen van kalveren geen verhoging van het aantal standplaatsen meebrengt, aangezien niet gespeende kalveren niet vergunningsplichtig zijn. Voor de duidelijkheid zou de omschrijving in het eerste deel als volgt dienen aangepast te worden: * Het verder exploiteren en veranderen van een veebedrijf door wijziging als volgt: - verplaatsing van 26 runderen naar een nieuwe stal met standplaatsen voor 85 runderen, zijnde 30 runderen jonger dan 1 jaar, 30 van 1 tot 2 jaar en 25 andere runderen; - vervanging van twee kippenstallen voor respectievelijk en braadkippen door een nieuwe stal voor braadkippen en herverdeling van de resterende braadkippen in twee bestaande stallen met telkens kippen per stal. (9.5.c d); * door uitbreiding van de bovengrondse opslag van petroleum met l tot een totaal van l ( ); Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn van 20 jaar mits opheffing van de lopende vergunningen vanaf de realisering van de veranderingen; ARTlKEL 1 - Voorwerp BESLUIT : 1 Aan de heer Baeyens Ronny, wonende Lage Mierdseweg 29 te 2360 Oud- Turnhout wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit vergunning verleend om een pluimveebedrijf, gelegen te 2360 Oud-Turnhout, Lage Mierdseweg 29, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1- E-289/ a2 verder in bedrijf te houden en te veranderen: - door wijziging als volgt: * verplaatsing van 26 runderen naar een nieuwe stal met standplaatsen voor 85 runderen, zijnde 30 runderen jonger dan 1 jaar, 30 van 1 tot 2 jaar en 25 andere runderen; * vervanging van twee kippenstallen voor respectievelijk en braadkippen door een nieuwe stal voor braadkippen en herverdeling van de resterende braadkippen in twee bestaande stallen met telkens kippen per stal. (9.5.c d); - door uitbreiding van de bovengrondse opslag van petroleum met l tot een totaal van l ( ). 2 Akte wordt genomen van de volgende klasse 3-inrichtingen: het stallen van max. 15 voertuigen ( ); 9

10 * de bovengrondse opslag van l mazout ( b.); * een brandstofverdeelinstallatie met 1 slang ( ); * het verminderen van de opslag dierlijke mest met 426 m³ tot 200 m³ (28.2.c.1.). Vlaremrubricering: D C B C.1 ARTIKEL 2 Koppeling aan de bouwvergunning 1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de verandering die er het voorwerp van uitmaakt ook een bouwvergunning vereist is krachtens de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw, en deze bouwvergunning niet definitief is verleend. Deze schorsing duurt tot de bouwvergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de bouwvergunning te melden aan de bestendige deputatie bij ter post aangetekende zending. 2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de bouwvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. 3 De bouwvergunning die verkregen is voor de verandering die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend. 4 Deze geschorste bouwvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. ARTIKEL 3 Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden (in bijlage) : 1. Algemene : V01, V02; 2. Sectorale : V32, V37, V46, V57. ARTIKEL 4 - Termijn voorafgaand aan ingebruikname De in artikel 1 vergunde verandering dient in gebruik genomen te worden binnen de 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, dus uiterlijk op 28 oktober 2005, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 20 jaar die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer : a deze milieuvergunning is geschorst omdat de bouwvergunning voor de verandering op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de bouwvergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de bestendige deputatie; 10

11 b Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, 2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. ARTIKEL 7-1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. 2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18 de en de 12 de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. ARTIKEL 8 - Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 28 oktober Aanwezig : de heren J. Geuens, voorzitter en F. Geudens, mevrouw M. De Graef en de heer C. Masson, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever : Jos Geuens In opdracht: De Provinciegriffier, De Voorzitter, D. Toelen. J. Geuens 11