tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

Transcriptie

1 Uitspraak GERECHTSHOF 's-hertogenbosch Sector belastingrecht Eerste meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 10/00867 Schriftelijke uitspraak op het hoger beroep van BigffiwnrrmBriWiflMI^^^^^ te hierna: belanghebbende, tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur van dm Belastingdianat/WlllMtiliilW^ hierna: de Inspecteur, betreffende de door de Rechtbank in haar uitgesproken proceskostenveroordeling. uitspraak 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 onder nummer MilliiiiliilliilB^^ en met dagtekening 24 november 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van (hierna: de navorderingsaanslag). Bij de navorderingsaanslag is belanghebbende geen heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigd alsmede de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van 546.

2 2 van Tegen de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de kostenveroordeling is belanghebbende in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 augustus 2011 's-hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord ^rtmhmmmi^hhmhhhmih^a^ml^bhta^ml^^m HHHMnMMHMHPHPBBi gemachtigde van bel anghebbende, 1 n IIM llllllll I iiiiiifi)»^^ en iiiiiipimifc de Inspecteur "' ^lliiilmiliiiiii''*'?"''^^^ Ter zitting is eveneens behandeld het hoger beroep van belanghebbende in de zaken met de hofkenmerken 10/00866 (Rechtbankkenmerk AWB 10/1036), 10/00897 (Rechtbankkenmerk AWB 10/1038), 10/00898 (Rechtbankkenmerk AWB 10/1039), 10/00899 (Rechtbankkenmerk 10/1603) en 10/00900 (Rechtbankkenmerk 10/1604) Belanghebbende heeft vóór de zitting een brief d.d. 11 augustus 2011 met bijlagen aan het Hof gezonden welke door tussenkomst van de griffier aan de Inspecteur is gezonden. Het Hof heeft die stukken als pleitnota met bijlagen ten behoeve van de zitting aangemerkt. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de bij de pleitnota behorende bijlagen. Het Hof rekent d'e pleitnota met bijlagen tot de gedingstukken De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent de pleitnota tot de gedingstukken Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt dat in afschrift aan deze uitspraak is gehecht Het Hof heeft op 6 september 2011 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 12 september daarna aangetekend aan partijen verzonden Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij brief 25 oktober 2011 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

3 3 van Belanghebbende is actief op het gebied van kinderopvang. Met de kinderopvang is zij in februari 2006 gestart. Daarnaast oefent belanghebbende onder de naam afcii**!""^»»^^ therapeutische activiteiten uit Aan belanghebbende is, conform haar aangifte, voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Over de jaren 2006 en 2007 heeft de Inspecteur een verliesbeschikking afgegeven en heeft hij het verlies verrekend' met evengemelde aanslag Naar aanleiding van een in 2009 ingesteld boekenonderzoek over de jaren 2006 en 2007 constateerde de Inspecteur dat over de jaren 2006 en 2007 geen verlies was geleden. Bij de navorderingsaanslag, welke is gedagtekend 24 november 2009, heeft de Inspecteur het met de aanslag over 2004 verrekende verlies nagevorderd. De Inspecteur heeft het verlies over 2006 en 2007 herzien bij beschikking met dagtekening 24 februari Belanghebbende is, nadat zij tegen de navorderingsaanslag in bezwaar was gekomen, op 21 januari 2010 schriftelijk akkoord gegaan met het telefonisch toelichten van haar bezwaren. Dit telefoongesprek heeft op 27 januari 2010 plaatsgevonden. Belanghebbende heeft te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een verdere mondelinge toelichting De Rechtbank heeft in haar uitspraak, vaststellende dat de beschikking waarbij het verlies werd herzien nog niet was vastgesteld ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag en oordelende dat uit het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2005 (nr ) volgt dat het wettelijke systeem geen ruimte biedt een beschikking herziening verlies ten grondslag te leggen aan een reeds eerder opgelegde navorderingsaanslag, de navorderingsaanslag vernietigd De Rechtbank heeft, voor wat betreft de ten laste van de Inspecteur uit te spreken veroordeling in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, 1 punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 437. Aan belanghebbende is geen punt toegekend voor "verschijnen hoorzitting" als aangegeven in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Vorenstaande leidde tot een proceskostenveroordeling van in totaal Vanwege een gegrond beroep in de, naar de Rechtbank oordeelde, met de onderhavige zaak samenhangende zaak met kenmerk AWB 10/1036, heeft de Rechtbank in elk van beide zaken een proceskostenvergoeding van 546 toegekend.

4 4 van 6 In de in 1.4 genoemde overige zaken, andere dan de zaak met Rechtbankkenmerk 10/1036, is het beroep ongegrond verklaard De Rechtbank heeft bij de proceskostenvergoeding in de gegrond verklaarde zaken wegingsfactor 1 (gemiddelde gewicht) toegepast. 3. Geschil, alsmede standpimten en conclusiea van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag volgende vragen. A. Heeft belanghebbende bij de veroordeling in de proceskosten ten laste van de Inspecteur recht op toekenning van 1 punt ter zake van "verschijnen hoorzitting"? B. Moet wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken) worden toegepast, in plaats van wegingsfactor 1 zoals de Rechtbank heeft gedaan? 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd, behoudens dat: - belanghebbende, in reactie op het door de Inspèctèür in diens pleitnota onder "telefonisch horen" vermelde, heeft aangevoerd dat de belastingdienst bij het onder A4 punt 2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde "verschijnen hoorzitting" duidelijk had moeten toelichten dat telefonisch horen geen horen is/ - de Inspecteur desgevraagd heeft benadrukt dat hij zijn stelling inzake de kwade trouw van belanghebbende handhaaft. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank in zoverre deze de proceskostenveroordeling betreft en tot vaststelling van de proceskostenveroordeling op e 1.965, onder bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4. Gronden voor de beslissing Ten aanzien van het geschil

5 5 van Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding; zij claimt een vergoeding voor het hoorgesprek en tevens is belanghebbende van mening dat er sprake is van 4 of meer samenhangende zaken, waarbij de wegingsfactor 1,5 dient te zijn Het Hof is van oordeel dat telefonisch horen naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift, zoals in het geval van belanghebbende geschiedde op 27 januari 2010, geen proceshandeling is waarvoor in het kader van het besluit proceskosten bestuursrecht een punt moet worden toegekend; er is bij telefonisch horen geen sprake van het onder A4 punt 2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde "verschijnen hoorzitting". Hieraan doet niet af dat de belastingdienst belanghebbende er niet over heeft geïnformeerd dat telefonisch horen geen recht op een proceskostenvergoeding geeft Vaststaat dat van de zes door belanghebbende in eerste aanleg ingediende beroepen er vier ongegrond zijn verklaard door de Rechtbank. Belanghebbende heeft in twee beroepen recht op een vergoeding van proceskosten, er is geen sprake van 4 of meer samenhangende zaken waarin recht op een proceskostenvergoeding bestaat, de Rechtbank heeft terecht wegingsfactor 1 toegepast Het hoger beroep is ongegrond. Tan aanzien van de proceskosten 4.5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5. Beslissing Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. 2 9 NOV Aldus gedaan op door G.J. van Muijen, voorzitter, T.A. Gladpootjes e J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis Afschriften van de uitspraak zijn op die datumjaang partijen verzonden. riffier. eend aa

6 6 van 6 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld. De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.