1. Welke van onderstaande stellingen ten aanzien van de staartroeren van een vliegtuig met een V-vormige staart is juist?

Transcriptie

1 Aircraft General Knowledge/Principles of Flight PPL-A 1. Welke van onderstaande stellingen ten aanzien van de staartroeren van een vliegtuig met een V-vormige staart is juist? A. Er is alleen een richtingroer aanwezig. B. Het hoogte- en richtingroer zijn gecombineerd. C. Er is alleen een hoogteroer aanwezig. 2. Welke van onderstaande beweringen omtrent de "transition layer" is juist? A. De bovengrens van de transition layer heet transition level. B. De ondergrens van de transition layer begint altijd en overal op 3500 ft AMSL. C. De ondergrens van de transition layer heet transition level. 3. Een vliegtuig vliegt een rechterbocht. Het balletje van de slipaanwijzer staat links van neutraal. Welke van onderstaande correcties is de juiste om de bocht gecoördineerd te vliegen? A. Het rechter rudderpedaal meer intrappen zodat het balletje neutraal komt te staan. B. De vliegsnelheid verhogen. C. Minder dwarshelling naar rechts geven. D. Het linker rudderpedaal zoveel intrappen dat het balletje neutraal staat.

2 Aircraft General Knowledge/Principles of Flight PPL-H 1. Welke van onderstaande grootheden dient men te veranderen om een variatie van de mengverhouding te verkrijgen? A. Fuel flow en Manifold Absolute Pressure (MAP). B. Fuel flow, Manifold Absolute Pressure (MAP) en temperatuur. C. Air flow. D. Fuel flow. 2. Welke van onderstaande begrippen heeft/hebben te maken met de asymmetrie van draagkracht? 1. Translational lift. 2. Inflow roll. 3. Flap back. A. 1 en 3. B. 2 en 3. C. Alleen 2. D. 1 en Wanneer kan Settling with power (Vortex Ring State) optreden? Tijdens/bij: A. Het overtrekken van de rotorbladen bij de wortel. B. Een nagenoeg verticale daling met lage IAS. C. Een autorotatie met de collective niet geheel neer. D. Een nagenoeg vertical daling met lage IAS, doch met enig vermogen.

3 Communications PPL-A/H en CPL-FB en RT 1. Wat is de betekenis van de afkorting TMA? A. Tactical military aerodrome. B. Terminal meteorological area. C. Temporary military area. D. Terminal control area. 2. Met welke standaarduitdrukking wordt opgedragen om een broadcast uit te luisteren? A. Listen out on. B. Stand by on frequency. C. Monitor. D. Check. 3. Het radiostation waaraan een noodbericht is geadresseerd dient een aantal acties te ondernemen. Welke van onderstaande acties is daar één van? A. Onmiddellijk algemene radiostilte afkondigen. B. Onmiddellijk de communicatie met het luchtvaartuig dat het noodbericht uitzendt overzetten op een secundaire frequentie. C. Onmiddellijk de communicatie met het luchtvaartuig dat het noodbericht uitzendt overzetten op de VHF- emergency frequency. D. Onmiddellijk het noodbericht bevestigen.

4 Flight Performance & Planning PPL-A 1. Als een vliegtuig 55 kg zwaarder is dan de maximaal toelaatbare startmassa kan men dit probleem oplossen door brandstof af te tappen. Hoeveel liter brandstof moet daarvoor minstens worden afgetapt, gegeven een soortelijke massa van 0,72? A. 68 liter. B. 93 liter. C. 77 liter. D. 82 liter. 2. In welk van de onderstaande gevallen zal de overtreksnelheid van een vliegtuig, gegeven een bepaalde configuratie, het hoogst zijn? A. Bij laag gewicht en de meest achterlijke zwaartepuntligging. B. Bij maximaal gewicht en de meest voorlijke zwaartepuntligging. C. Bij laag gewicht en de meest voorlijke zwaartepuntligging. D. Bij maximaal gewicht en de meest achterlijke zwaartepuntligging. 3. Gebruik voor de beantwoording van deze vraag de onderstaande figuur. Wat is het verwachte brandstofverbruik voor een 560 nm kruisvlucht op FL 040 onder de volgende condities? Gross weight = 2650 lb Cowl flaps = Closed Mixture = Recommended lean RPM = 2300 MAN.PRESS. = 23 OAT = 17 C Wind = 11 KT tailwind A. 180 lb. B. 35,9 US-GAL. C. 32,3 US-GAL. D. 39,0 US-GAL.

5

6 Flight Performance & Planning PPL-H 1. De elevatie van een heliport is 800 ft. De QNH is 1027 hpa. De luchttemperatuur is -5 C. Wat is de bijbehorende density altitude? A ft. B ft. C. 250 ft. D. 427 ft. 2. Wat wordt verstaan onder maximum range? A. De maximale afstand tot welke men zich bij windstilte van een punt kan verwijderen. B. De maximale afstand die met de beschikbare hoeveelheid brandstof kan worden afgelegd. C. De maximale tijd waarin men zich van een luchtvaartterrein kan verwijderen met behoud van de mogelijkheid om terug te keren naar dat luchtvaartterrein. D. Het maximale aantal uren dat men met de beschikbare hoeveelheid brandstof in de lucht kan blijven. 3. De bereikbare hoogte bij een stijgvlucht zonder voorwaartse snelheid is ten opzichte van een stijgvlucht met enige voorwaartse snelheid: A. Meer omdat er geen parasitaire weerstand is. B. Minder omdat er geen of nauwelijks translatie lift is. C. Minder omdat er translatie lift is. D. Gelijk.

7 Human Performance & Limitations PPL-A/H en CPL-FB 1. Wat wordt door de wet van Boyle verklaard? A. De relatie tussen druk en volume (P x V = constant). B. Het verschijnsel hyperventilatie. C. Het verschijnsel hypoxie. D. Het verschijnsel decompressieziekte. 2. De ogen, het binnenoor en de propriocepsis (seat of the pants) spelen een rol in het oriëntatieproces. Welke van onderstaande beweringen is/zijn in dit verband juist? 1. Het slakkenhuis speelt hierin een zeer belangrijke rol tijdens het vliegen. 2. Bij tegenstrijdige informatie gelooft men eerder het evenwichtsorgaan dan de ogen. A. Alleen 2 is juist. B. Beide zijn onjuist. C. Alleen 1 is juist. D. Beide zijn juist. 3. Welke van onderstaande beweringen geldt voor het langetermijn- geheugen? A. Het wordt vooral gebruikt om minder belangrijke indrukken op te slaan. B. Het bevat onder meer de informatie die uit het hoofd is geleerd. C. Het heeft een beperkte capaciteit. D. Het kan niet worden gewist.

8 Air Law CPL-FB 1. Onder welke van onderstaande voorwaarden is een luchtvaartuig Nederlands geregistreerd? A. Als het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk erop zijn aangebracht. B. Als het bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven. C. Als de eigenaar het luchtvaartuig heeft laten inschrijven bij het Kadaster. D. Als het in het Nederlandse luchtvaartuigregister is ingeschreven. 2. Welke van onderstaande regels gelden in luchtruimklasse B? 1. Zowel IFR- als VFR-vluchten zijn toegestaan. 2. Aan alle vluchten wordt luchtverkeersleiding verstrekt. 3. VFR-vluchten zijn niet toegestaan. 4. Alle vluchten worden onderling gesepareerd. 5. Alleen IFR-vluchten worden gesepareerd van ander verkeer. A. 2, 3 en 4. B. 1, 2 en 5. C. Alleen 1 en 5. D. 1, 2 en Tijdens een VFR-vlucht boven Nederland wordt geklommen naar een kruishoogte boven 3500 ft MSL. Op welke referentievlak dient tenminste één hoogtemeter te worden ingesteld? A. Op de drukwaarde hpa. B. Op de QNH van het veld van vertrek. C. Op de QNH van de bestemming. D. Op de regionale QNH.

9 Air Law O-PPL-A 1. Onder welke van onderstaande voorwaarden is een luchtvaartuig Nederlands geregistreerd? A. Als het bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven. B. Als het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk erop zijn aangebracht. C. Als het in het Nederlandse luchtvaartuigregister is ingeschreven. D. Als de eigenaar het luchtvaartuig heeft laten inschrijven bij het Kadaster. 2. Welke van onderstaande gegevens moet een aankomstmelding ter afsluiting van een VFR-vliegplan tenminste bevatten? A. De identificatie van het vliegtuig en de tijd van aankomst. B. De naam van de gezagvoerder, het luchtvaartterrein van vertrek, het luchtvaartterrein van aankomst en indien is uitgeweken naar een ander luchtvaartterrein, de tijd van aankomst. C. De identificatie van het vliegtuig, het luchtvaartterrein van vertrek, het luchtvaartterrein van bestemming, het luchtvaartterrein van aankomst indien is uitgeweken naar een ander luchtvaartterrein en de tijd van aankomst. D. Het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst. 3. Op welke van onderstaande manieren dient het circuit van een ongecontroleerd luchtvaartterrein standaard te worden verlaten? A. Onder een hoek van 45 graden halverwege het dwarswindbeen (crosswind), waarbij buiten het circuitgebied naar kruishoogte mag worden geklommen of gedaald. B. Na de start rechtdoor klimmen naar de gewenste kruishoogte. C. Onder een hoek van 45 graden aan het einde van het startbeen (take-off leg) op 700 ft AAL, waarbij buiten het circuitgebied naar kruishoogte mag worden geklommen of gedaald. D. Na de start rechtdoor klimmen naar 700 ft AAL, waarbij buiten het circuitgebied naar kruishoogte mag worden geklommen of gedaald.

10 Air Law & Operational Procedures PPL-A 1. Wie zijn verantwoordelijk voor het afkondigen van de 'alert phase' als een vliegtuig in moeilijkheden verkeert? A. De Flight Information Services. B. De Air Traffic Control Centres. C. De Air Traffic Co-ordination Services. D. De Search and Rescue Co-ordination Centres. 2. Welke van onderstaande gegevens moet een aankomstmelding ter afsluiting van een VFR-vliegplan tenminste bevatten? A. Het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst. B. De naam van de gezagvoerder, het luchtvaartterrein van vertrek, het luchtvaartterrein van aankomst en indien is uitgeweken naar een ander luchtvaartterrein, de tijd van aankomst. C. De identificatie van het vliegtuig en de tijd van aankomst. D. De identificatie van het vliegtuig, het luchtvaartterrein van vertrek, het luchtvaartterrein van bestemming, het luchtvaartterrein van aankomst indien is uitgeweken naar een ander luchtvaartterrein en de tijd van aankomst. 3. Wat is de minimum leeftijd voor het verkrijgen van een PPL? A. 18 jaar. B. 21 jaar. C. 17 jaar. D. 16 jaar.

11 Air Law & Operational Procedures PPL-H 1. Boven welk van onderstaande gebieden heeft Nederland volgens het Verdrag van Chicago de soevereiniteit over het luchtruim? A. Boven haar grondgebied en de territoriale wateren, tot vliegniveau 285. B. Boven haar grondgebied en de territoriale wateren. C. Boven haar grondgebied met uitzondering van de territoriale wateren. 2. Wat is binnen de Amsterdam FIR de overgangshoogte (transition altitude) voor VFR vluchten? A ft AMSL of hoger. B. Dit is afhankelijk van de heersende luchtdruk, maar niet lager dan 3000 ft AMSL. C ft AMSL. D ft AMSL. 3. Hoeveel centimeter hoog moeten de inschrijvingskenmerken op de romp en op de verticale staartvlakken van vliegtuigen tenminste zijn, vooropgesteld dat er voldoende ruimte is? A. 50 centimeter. B. 30 centimeter. C. 40 centimeter. D. 20 centimeter.

12 Ballonvaren & Materialen CPL-FB 1. Tijdens de vaart gaat een hoofdbranderkraan van de dubbele brander lekken. Welke van onderstaande reacties is de juiste? A. De slang leegbranden en verder varen op de veebrander en de andere hoofdbrander. B. De slang leegbranden en zo snel mogelijk landen op de andere brander. C. De 'cross-over'-kraan openen om verder te kunnen varen op de andere hoofdbrander. D. De 'cross-over'-kraan openen om vervolgens zo snel mogelijk te landen. 2. Voor de start van een ballonvaart stelt u de hoogtemeter in op QFE. De volgende dag vertrekt U weer van hetzelfde terrein. De hoogtemeter geeft dan 56 ft aan. Hoe is de luchtdruk gewijzigd? A. 1 hpa gedaald. B. 2 hpa gedaald. C. 1 hpa gestegen. D. 2 hpa gestegen. 3. Wat wordt er bedoeld met de vloeistoffase? A. De stroming van het gas. B. Het vloeibare bestanddeel van gas in een cilinder. C. De overgang van gasvormige naar vloeibare toestand. D. Een andere aanduiding voor dauwpunt.

13 Meteorology CPL-FB 1. Welke van onderstaande beweringen is juist als de dampdruk gelijk is aan de maximale dampdruk? A. Dan zal het zicht slecht zijn. B. Dan moeten er wolken zijn. C. Dan is de lucht verzadigd met waterdamp. 2. Van welke soort front of occlusie was kennelijk sprake, als na het passeren ervan voornamelijk cumuliforme bewolking wordt waargenomen? A. Van een warmtefrontocclusie. B. Van een koufront. C. Van een stationair front. D. Van een warmtefront. 3. De dagelijkse gang is 's avonds het duidelijkst merkbaar bij: A. SKC. B. SCT-bewolking. C. BKN-bewolking. D. OVC-bewolking

14 Meteorology PPL-A/H 1. Hoe wordt het fenomeen genoemd waarbij met toename van hoogte de temperatuur constant blijft? A. Absolute stabiliteit. B. Subsidentie. C. Inversie. D. Isothermie. 2. Welk van onderstaande verschijnselen is typerend voor een hogedrukgebied? A. Cumuliforme bewolking. B. Oplossen van wolken. C. Convectie. D. Uitstekend zicht. 3. Wat wordt verstaan onder onderkoelde mist? A. Mist boven een koud landoppervlak. B. Mist met een temperatuur lager dan het vriespunt. C. Mist met een temperatuur van -20ºC of lager.

15 Navigation CPL-FB 1. Op welke van onderstaande manieren wordt de ware richting weergegeven? A. In graden, rechtsom gemeten ten opzichte van het ware noorden. B. In graden en afhankelijk van de richting links- of rechtsom gemeten ten opzichte van het ware noorden. C. In graden, rechtsom gemeten ten opzichte van het magnetisch noorden. D. In graden en afhankelijk van de richting links- of rechtsom gemeten ten opzichte van het magnetisch noorden. 2. Op welke van onderstaande manieren wordt op de "Aeronautical Chart 1: The Netherlands" een plaats met meer dan 3000 inwoners en een oppervlakte van minder dan 1 vierkante kilometer weergegeven? A. Als een bruin gekleurd gebied dat de werkelijke vorm van die plaats weergeeft. B. Als een bruin rondje. C. Als een bruin vierkantje. 3. Binnen welke gebieden worden alleen OAT (operationeel luchtverkeer) en speciale testvluchten toegestaan? A. TRA's (Temporary reserved airspace). B. Danger areas. C. Restricted areas. D. Prohibited areas.

16 Navigation PPL-A/H 1. Welk van onderstaande omschrijvingen definieert het begrip 'agoon'? A. Een lijn op aarde die punten met gelijke horizontale magnetische veldsterkte verbindt. B. Een lijn op aarde die posities verbindt met dezelfde variatie, ongeacht de waarde. C. Een lijn op aarde die posities verbindt met een variatie van 0. D. Een lijn op aarde die punten met gelijke magnetische inclinatie verbindt. 2. Hoeveel NM bedraagt ongeveer een afstand van 53 Statute Mile? A. 41 NM. B. 61 NM. C. 46 NM. 3. Uit onder meer welke van onderstaande componenten bestaat een ADF indicator? A. Een vaste kompasroos, een index, een draaibare ADF-naald en een HDG-knop waarmee de draaibare ADF-naald is te verstellen. B. Een vaste kompasroos, een index, een TDI (Track Deviation Indicator) en een HDG-knop waarmee de TDI is te verstellen. C. Een draaibare kompasroos, een index, een HDG-knop waarmee de kompasroos is te verstellen en een draaibare ADF-naald. D. Een draaibare kompasroos, een OBS (Omni Bearing Selector)-knop waarmee de kompasroos is te verstellen en een draaibare ADF-naald.