Verfassungsgerichtshof. Föderaler Öffentlicher Dienst Inneres

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Verfassungsgerichtshof. Föderaler Öffentlicher Dienst Inneres"

Transcriptie

1 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20 juillet Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen van 20 juli Le Moniteur belge peut être consulté à l adresse : Direction du Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles - Conseiller : A. Van Damme Numéro tél. gratuit : e ANNEE MERCREDI 24 OCTOBRE 2007 N. 309 Dit Belgisch Staatsblad kan geconsulteerd worden op : Bestuur van het Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel - Adviseur : A. Van Damme Gratis tel. nummer : e JAARGANG WOENSDAG 24 OKTOBER 2007 Le Moniteur belge du 23 octobre 2007 comporte deux éditions, qui portent les numéros 307 et 308. Het Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2007 bevat twee uitgaven, met als volgnummers 307 en 308. SOMMAIRE Lois, décrets, ordonnances et règlements Cour constitutionnelle Extrait de l arrêt n 128/2007 du 10 octobre 2007, p INHOUD Wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen Grondwettelijk Hof Uittreksel uit arrest nr. 128/2007 van 10 oktober 2007, bl Verfassungsgerichtshof Auszug aus dem Urteil Nr. 128/2007 vom 10. Oktober 2007, S Service public fédéral Intérieur 19 JUILLET Arrêté royal modifiant l arrêté royal du 28 mai 2004 relatif à l identification et l enregistrement des chiens. Traduction allemande, p Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken 19 JULI Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 mei 2004 betreffende de identificatie en registratie van honden. Duitse vertaling, bl OCTOBRE Arrêté ministériel rendant applicable au personnel désigné pour faire partie de l appui à la formation de la police de la sécurité intérieure de la République du Burundi, l arrêté royal du 11 juillet 2002 fixant les conditions d octroi d une indemnité forfaitaire aux membres du personnel des services de police qui participent à des opérations à caractère humanitaire ou de police patronnées par un ou des organisme(s) international(aux) ainsi qu à certaines opérations pour les besoins des forces armées, p OKTOBER Ministerieel besluit dat het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van een forfaitaire vergoeding toegekend aan de personeelsleden van de politiediensten die deelnemen aan humanitaire- of politieoperaties onder het gezag van één of meerdere internationale instellingen alsook aan bepaalde operaties ten behoeve van de strijdkrachten, toepasselijk maakt op het personeel dat aangeduid is om steun te verlenen aan de vorming van interne veiligheidspolitie van de Republiek Burundi, bl Föderaler Öffentlicher Dienst Inneres 19. JULI 2007 Königlicher Erlass zur Abänderung des Königlichen Erlasses vom 28. Mai 2004 über die Identifizierung und Registrierung von Hunden. Deutsche Übersetzung, S pages/bladzijden

2 55096 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg 12 SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 25 mai 2007, conclue au sein de la Commission paritaire de la transformation du papier et du carton, relative à la modification des statuts du fonds de sécurité d existence, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 mei 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de papier- en kartonbewerking, betreffende de wijziging van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 25 mai 2007, conclue au sein de la Commission paritaire de la transformation du papier et du carton, relative à l abolition du jour de carence, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 mei 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de papier- en kartonbewerking, betreffende de afschaffing van de carenzdag, bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 19 juin 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour les employésdelasidérurgie, instaurant un régime temporaire de prépension à 58 ans, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de ijzernijverheid, tot invoering van een tijdelijke brugpensioenstelsel op 58 jaar, bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 19 juin 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour les employés delasidérurgie, prorogeant la convention collective de travail du 6 juin 2005 instaurant un régime temporaire de prépension à 58 ans, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de ijzernijverheid, tot verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juni 2005 tot invoering van een tijdelijke brugpensioenstelsel op 58 jaar, bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 19 juin 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour les employésdelasidérurgie, instaurant un régime temporaire de prépension à 56 ans, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de ijzernijverheid, tot invoering van een tijdelijke brugpensioenstelsel op 56 jaar, bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 19 juin 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour les employés de la sidérurgie, déterminant l effort en faveur des personnes appartenant aux groupes à risque pour , p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de ijzernijverheid, tot bepaling van de inspanning ten voordele van personen die behoren tot de risicogroepen voor , bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 19 juin 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour les employés de la sidérurgie, relative au crédit-temps et aux autres systèmes de diminution de la carrière, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de ijzernijverheid, betreffende tijdskrediet en andere stelsels van loopbaanvermindering, bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 7 juin 2001, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande, concernant les mesures visant à promouvoir l emploi dans les services des aides familiales de la Communauté flamande (Maribel Social IV), p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de diensten voor gezinszorg van de Vlaamse Gemeenschap (Sociale Maribel IV), bl SEPTEMBRE Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 6 décembre 2001, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande, en exécution de la convention collective de travail n 77 du 14 février 2001 instaurant un système de crédit-temps, de diminution de carrière et de réduction des prestations de travail à mi-temps, p SEPTEMBER Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 december 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, ter uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, bl

3 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Service public fédéral Sécurité sociale 9 MAI Arrêté royal fixant, pour l année 2007, le montant, la clé de répartition et le montant par mille visés à l article 1 er, alinéa 1 er, 1 et 2, de l arrêté royal du 21 décembre 1992 portant exécution de l article 50, 2, alinéa 1 er, de la loi du 6 août 1990 relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités, p Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid 9 MEI Koninklijk besluit tot vaststelling, voor het jaar 2007, van het bedrag, de verdeelsleutel en het promille, bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1 en 2, van het koninklijk besluit van 21 december 1992 tot uitvoering van artikel 50, 2, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, bl Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement 26 SEPTEMBRE Arrêté ministériel fixant les critères spéciaux d agréation des médecins spécialistes porteurs du titre professionnel particulier en oncologie médicale et de la qualification professionnelle particulière en oncologie ainsi que des maîtres de stage et des services de stage pour cette spécialité et cette qualification professionnelle particulière, p Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu 26 SEPTEMBER Ministerieel besluit tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, houders van de bijzondere beroepstitel in de medische oncologie en van de bijzondere beroepsbekwaamheid in de oncologie evenals van stagemeesters en stagediensten voor deze discipline en deze bijzondere beroepsbekwaamheid, bl Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie 11 OCTOBRE Arrêté royal modifiant l arrêté royal du 19 août 1998 concernant les produits de construction, p Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie 11 OKTOBER Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de voor de bouw bestemde producten, bl Service public fédéral de Programmation Intégration sociale, Lutte contre la Pauvreté et Economie sociale 9 OCTOBRE Arrêté ministériel modifiant l arrêté ministériel du 23 mars 2007 portant délégation de pouvoir au sein du Service public fédéral de Programmation Intégration sociale, Lutte contre la Pauvreté et Economie sociale, p Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie 9 OKTOBER Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2007 houdende delegatie van bevoegdheid binnen de Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie, bl Gouvernements de Communauté et de Région Communauté flamande Autorité flamande 5 OCTOBRE Arrêté ministériel relatif au transfert temporaire de l obligation de maintien de pâturages permanents sans transfert de terres, p Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Vlaamse overheid 5 OKTOBER Ministerieel besluit betreffende de tijdelijke overdracht van de instandhoudingsplicht van blijvend grasland zonder overdracht van gronden, bl Région wallonne Ministère de la Région wallonne 12 OCTOBRE Arrêté ministériel remplaçant les annexes I re et II de l arrêté du Gouvernement wallon du 27 mai 2004 relatif aux examens pour l admission des variétés des espèces de plantes agricoles et de légumes au catalogue national, p Waals Gewest Ministerie van het Waalse Gewest 12 OKTOBER Ministerieel besluit tot vervanging van de bijlagen I en II bij het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2004 betreffende de onderzoeken voor de toelating van de rassen van landbouw- en groentegewassen in de nationale rassenlijst, bl Gemeinschafts- und Regionalregierungen Wallonische Region Ministerium der Wallonischen Region 12. OKTOBER 2007 Ministerialerlass zur Ersetzung der Anlagen I und II des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 27. Mai 2004 über die Prüfungen im Rahmen der Aufnahme der Sorten von landwirtschaftlichen Pflanzenarten und Gemüsearten in den nationalen Katalog, S Région de Bruxelles-Capitale Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale 10 NOVEMBRE Ordonnance portant assentiment à l avenant du 12 février 2004 à l accord de coopération du 4 juillet 2000 entre l Etat, les Régions et la Communauté germanophone relatif à l économie sociale. Erratum, p Brussels Hoofdstedelijk Gewest Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 10 NOVEMBER Ordonnantie houdende instemming met de avenant van 12 februari 2004 bij het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie. Erratum, bl

4 55098 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Autres arrêtés Andere besluiten Service public fédéral Chancellerie du Premier Ministre 16 OCTOBRE Arrêté ministériel portant nomination de membres de la Commission des marchés publics, p Federale Overheidsdienst Kanselarij van de Eerste Minister 16 OKTOBER Ministerieel besluit tot benoeming van leden van de Commissie voor de overheidsopdrachten, bl Service public fédéral Intérieur Autorisation d organiser un service interne de gardiennage en application de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière, p Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Vergunning tot het organiseren van een interne bewakingsdienst in toepassing van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, bl Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale et Service public fédéral Sécurité sociale Comité de gestion de la sécurité sociale. Renouvellement de certains mandats et nomination des membres suppléants, p Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid Beheerscomité van de sociale zekerheid. Hernieuwing van mandaten en benoeming van plaatsvervangende leden, bl Service public fédéral Justice Ordre judiciaire, p Ordre judiciaire. Notariat, p Direction générale E P I. Etablissements pénitentiaires. Personnel, p Federale Overheidsdienst Justitie Rechterlijke Orde, bl Rechterlijke Orde. Notariaat, bl Directoraat-generaal E P I. Penitentiaire Inrichtingen. Personeel, bl Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie Appareils électriques. Interdiction de mise sur le marché, p Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Elektrische toestellen. Verbod tot het in de handel brengen, bl Gouvernements de Communauté et de Région Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Vlaamse overheid Bestuurszaken Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Autonoom Gemeentebedrijf. Oprichting. Goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Autonoom Gemeentebedrijf. Oprichting. Gedeeltelijke goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Autonoom Gemeentebedrijf. Oprichting. Gedeeltelijke goedkeuring, bl Agentschap Binnenlands Bestuur Autonoom Gemeentebedrijf. Oprichting. Gedeeltelijke goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Autonoom Gemeentebedrijf. Statutenwijziging. Goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Autonoom Gemeentebedrijf. Statutenwijziging. Goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Autonoom Gemeentebedrijf. Statutenwijziging. Goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm. Oprichting. Niet-goedkeuring, bl Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm. Oprichting. Niet-goedkeuring, bl Werk en Sociale Economie Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Private arbeidsbemiddeling, bl Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Provincie Oost-Vlaanderen. Ruimtelijke ordening, bl

5 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Région wallonne Ministère de la Région wallonne Pouvoirs locaux, p Direction générale des Ressources naturelles et de l Environnement. Office wallon des déchets. Acte procédant à l enregistrement de la «NV J. Lemaire» en qualité de transporteur de déchets autres que dangereux, p Direction générale des Ressources naturelles et de l Environnement. Office wallon des déchets. Acte procédant à l enregistrement de M. André Leclerc en qualité de transporteur de déchets autres que dangereux, p Direction générale des Ressources naturelles et de l Environnement. Office wallon des déchets. Acte procédant à l enregistrement de M. Robert en qualité de transporteur de déchets autres que dangereux, p Avis officiels Commission bancaire, financière et des Assurances Autorisation de cession de droits et obligations entre établissements de crédit (article 31 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit). Publication de cession d un portefeuille de crédits hypothécaires (article 53 de la loi du 4 août 1992 relative au prêt hypothécaire), p Service public fédéral Intérieur Traduction allemande de dispositions réglementaires modifiant les arrêtés royaux n os 1 et 3 relatifs à la taxe sur la valeur ajoutée, p Officiële berichten Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen Toestemming voor overdracht van rechten en verplichtingen tussen kredietinstellingen (artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen). Bekendmaking van overdracht van een portefeuille hypothecaire kredieten (artikel 53 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet), bl Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Duitse vertaling van reglementaire bepalingen tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1 en 3 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde, bl Föderaler Öffentlicher Dienst Inneres Deutsche Übersetzung von Verordnungsbestimmungen zur Abänderung der Königlichen Erlasse Nr. 1 und 3 über die Mehrwertsteuer, S Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale Circulaire. Dispenses de permis de travail pour cadres et chercheurs, p Service public fédéral Sécurité sociale Adaptation hors index au 1 er septembre 2007 du montant de certaines prestations sociales, p Service public fédéral Justice Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms. Publications, p Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms. Publications, p Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms. Publication, p Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie Avis. Crédit à la consommation. Taux annuels effectifs globaux maxima. Arrêté royal du 4 août 1992 relatif aux coûts, aux taux, à la durée et aux modalités de remboursement du crédit à la consommation, article 7bis, 3, p Gouvernements de Communauté et de Région Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Omzendbrief. Vrijstellingen van arbeidskaart voor kaderleden en onderzoekers, bl Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid Aanpassing buiten index op 1 september 2007 van het bedrag van sommige sociale uitkeringen, bl Federale Overheidsdienst Justitie Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen. Bekendmakingen, bl Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen. Bekendmakingen, bl Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen. Bekendmaking, bl Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Bericht. Consumentenkrediet. Maximale jaarlijkse kostenpercentages. Koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, artikel 7bis, 3, bl Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Jobpunt Vlaanderen Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een algemeen directeur voor MIWA, bl Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een diensthoofd financiële dienst, diensthoofd thuiszorg, verantwoordelijke technisch onderhoud, administratief hoofdmedewerker en verpleegkundige voor het O.C.M.W.-Mechelen, bl Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een patrimoniumbeheerder, bouwkundige, technisch medewerker en theatertechnicus voor de stad Dendermonde, bl

6 55100 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Région wallonne Ministère de la Région wallonne Appel aux candidatures, p Ordres du jour Assemblée réunie de la Commission communautaire commune de la Région de Bruxelles-Capitale, p Agenda s Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bl Les Publications légales et Avis divers ne sont pas repris dans ce sommaire mais figurent aux pages à De Wettelijke Bekendmakingen en Verschillende Berichten worden niet opgenomen in deze inhoudsopgave en bevinden zich van bl tot bl

7 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN N GRONDWETTELIJK HOF Uittreksel uit arrest nr. 128/2007 van 10 oktober 2007 [2007/203161] Rolnummer 3027 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, ingesteld door de VZW «Advocaten voor de Wereld». Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, emeritus voorzitter A. Arts, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 juni 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 juni 2004, heeft de VZW «Advocaten voor de Wereld», met zetel te 9000 Gent, Koophandelsplein 23, beroep tot gehele of gedeeltelijke (de artikelen 3, 5, 1 en 2, en 7) vernietiging ingesteld van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 december 2003, tweede editie). Bij het arrest nr. 124/2005 van 13 juli 2005 heeft het Hof twee prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat erop heeft geantwoord bij arrest van 3 mei Bij beschikking van 16 mei 2007 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 27 juni 2007, na de partijen te hebben uitgenodigd, in een uiterlijk op 15 juni 2007 in te dienen aanvullende memorie, hun eventuele opmerkingen te formuleren naar aanleiding van het voormelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel vormt de omzetting in het interne recht van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. B.1.2. Inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken bepaalt artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna : EU-Verdrag) dat de Raad maatregelen neemt en de samenwerking bevordert, in een passende vorm en volgens passende procedures, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie. De Raad kan daartoe gemeenschappelijke standpunten, kaderbesluiten of besluiten aannemen of overeenkomsten vaststellen. B.1.3. Volgens artikel 34, lid 2, onder b), kan de Raad dienaangaande kaderbesluiten aannemen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Die kaderbesluiten zijn verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Zij hebben geen rechtstreekse werking. B.2.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met de artikelen 36, 167, 2, en 168, van de Grondwet. B.2.2. Volgens de verzoekende partij is het kaderbesluit ongeldig doordat de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel bij overeenkomst tot stand moest worden gebracht en niet bij een kaderbesluit, nu volgens artikel 34, lid 2, onder b), van het EU-Verdrag kaderbesluiten enkel kunnen worden aangenomen voor «de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten», wat in casu niet het geval zou zijn. B.2.3. Door de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel niet bij verdrag te regelen, zou afbreuk worden gedaan aan de bevoegdheid van de wetgevende kamers zoals bepaald in artikel 168 van de Grondwet. Doordat die bepaling door de Grondwetgever is opgevat als een waarborg toegekend aan alle rechtsonderhorigen, zou de miskenning ervan een schending uitmaken van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. B.3.1. Bij zijn arrest nr. 124/2005 van 13 juli 2005 heeft het Hof over de geldigheid van het kaderbesluit de volgende prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen : «Is het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, in overeenstemming met artikel 34, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, volgens hetwelk kaderbesluiten enkel kunnen worden aangenomen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten?». B.3.2. Bij arrest van 3 mei 2007 in de zaak C-303/05 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het kaderbesluit niet in strijd is met artikel 34, lid 2, onder b), van het EU-Verdrag. B.3.3. Het Hof van Justitie komt tot dat besluit op grond van volgende overwegingen : «28. Zoals met name blijkt uit artikel 1, leden 1 en 2, van het kaderbesluit en uit de vijfde tot en met de zevende en de elfde overweging van de considerans ervan, heeft het kaderbesluit tot doel, het multilaterale uitleveringssysteem tussen de lidstaten te vervangen door een op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerde regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten van veroordeelde of verdachte personen voor tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen of vervolging. 29. De wederzijdse erkenning van de aanhoudingsbevelen die in de verschillende lidstaten zijn uitgevaardigd overeenkomstig het recht van de betrokken uitvaardigende staat, vereist een onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake justitiële samenwerking in strafzaken en, meer specifiek, van de regels inzake de voorwaarden, de procedures en de gevolgen van de overlevering tussen nationale autoriteiten.

8 55102 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 30. Dat is precies het doel van het kaderbesluit, met name met betrekking tot de regels inzake de categorieën van strafbare feiten waarvoor het vereiste van de dubbele strafbaarheid niet wordt getoetst (artikel 2, lid 2), inzake de gronden tot verplichte of facultatieve weigering van tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel (artikelen 3 en 4), de inhoud en de vorm van dit aanhoudingsbevel (artikel 8), de toezending ervan en de wijze van toezending (artikelen 9 en 10), de minimumgaranties die de gezochte of aangehouden persoon moet krijgen (artikelen 11 tot en met 14), de termijnen en modaliteiten van de beslissing tot tenuitvoerlegging van dat bevel (artikel 17) en de termijnen voor overlevering van de gezochte persoon (artikel 23). 31. Het kaderbesluit heeft als rechtsgrondslag artikel 31, lid 1, sub a en b, EU, dat bepaalt dat het gezamenlijke optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken het vergemakkelijken en bespoedigen van de justitiële samenwerking met betrekking tot procedures en de tenuitvoerlegging van beslissingen, respectievelijk het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten omvat. 32. Anders dan Advocaten voor de Wereld stelt, kan nergens uit worden geconcludeerd dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten door middel van kaderbesluiten die worden aangenomen op grond van artikel 34, lid 2, sub b, EU, uitsluitend ziet op de in artikel 31, lid 1, sub e, EU genoemde strafrechtregels van deze lidstaten, te weten de regels met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en de straffen op de in laatstgenoemde bepaling genoemde gebieden. 33. Overeenkomstig artikel 2, eerste alinea, vierde streepje, EU is de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een van de doelstellingen die de Unie nastreeft, en artikel 29, eerste alinea, EU bepaalt dat, teneinde de burgers in deze ruimte een hoog niveau van zekerheid te verschaffen, de lidstaten een gezamenlijk optreden ontwikkelen, inzonderheid op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken. Volgens de tweede alinea, tweede streepje, van datzelfde artikel draagt een nauwere samenwerking tussen justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten [...] in overeenstemming met de artikelen 31 [EU] en 32 [EU] bij tot de verwezenlijking van deze doelstelling. 34. Artikel 31, lid 1, sub a en b, EU bevat echter geen aanwijzingen over welke rechtsinstrumenten daartoe moeten worden gebruikt. 35. Het is trouwens in algemene bewoordingen dat artikel 34, lid 2, EU bepaalt : De Raad neemt maatregelen en bevordert samenwerking [...] die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie. Daartoe wordt de Raad gemachtigd, verschillende soorten van handelingen vast te stellen die worden genoemd in dat lid 2, sub a tot en met d, waaronder kaderbesluiten en overeenkomsten. 36. Bovendien wordt in artikel 34, lid 2, EU noch in een andere bepaling van titel VI van het EU-Verdrag een onderscheid gemaakt naar de soort van handelingen die kunnen worden vastgesteld naar gelang van de aangelegenheid waarop het gezamenlijke optreden op het gebied van samenwerking in strafzaken betrekking heeft. 37. Artikel 34, lid 2, EU voert ook geen rangorde in onder de verschillende instrumenten die in deze bepaling worden genoemd, zodat het niet is uitgesloten dat de Raad kan kiezen uit verschillende instrumenten om eenzelfde aangelegenheid te regelen, mits rekening wordt gehouden met de beperkingen die inherent zijn aan het gekozen instrument. 38. Artikel 34, lid 2, EU, voor zover daarin in algemene bewoordingen wordt opgesomd en omschreven welke verschillende soorten rechtsinstrumenten kunnen worden gebruikt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals uiteengezet in titel VI van het EU-Verdrag, kan derhalve niet aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan is uitgesloten dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten door middel van een op grond van dat lid 2, sub b, aangenomen kaderbesluit kan zien op andere gebieden dan die vermeld in artikel 31, lid 1, sub e, EU en inzonderheid op de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel. 39. De uitlegging dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten door middel van een kaderbesluit niet uitsluitend in de in artikel 31, lid 1, sub e, EU bedoelde aangelegenheden is toegestaan, vindt steun in datzelfde lid 1, sub c, dat bepaalt dat het gezamenlijke optreden ook strekt tot het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voor zover nodig ter verbetering van die [justitiële] samenwerking [in strafzaken], zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten van handelingen die kunnen worden gebruikt voor de onderlinge aanpassing van deze regels. 40. Aangezien artikel 34, lid 2, sub c, EU uitsluit dat de Raad door middel van een besluit de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten onderling aanpast, en met het rechtsinstrument van het gemeenschappelijke standpunt in de zin van datzelfde lid, sub a, alleen de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid kan worden omschreven, rijst in casu de vraag of, anders dan Advocaten voor de Wereld stelt, de Raad de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel op geldige wijze kon regelen door middel van een kaderbesluit in plaats van bij overeenkomst overeenkomstig artikel 34, lid 2, sub d, EU. 41. Hoewel het Europees aanhoudingsbevel ook bij overeenkomst had kunnen worden geregeld, kan de Raad op grond van zijn beoordelingsvrijheid de voorkeur geven aan het rechtsinstrument van het kaderbesluit wanneer, zoals in casu, is voldaan aan de voorwaarden voor de vaststelling van een dergelijke handeling. 42. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het kaderbesluit, volgens artikel 31, lid 1, ervan, per 1 januari 2004 in de plaats komt van de overeenkomstige bepalingen van de in deze bepaling genoemde eerdere uitleveringsverdragen in de betrekkingen tussen de lidstaten alleen. Elke andere uitlegging, die in artikel 34, lid 2, EU noch in een andere bepaling van het EU-Verdrag steun vindt, kan ertoe leiden dat de bevoegdheid van de Raad om in de voorheen bij internationaal verdrag geregelde aangelegenheden kaderbesluiten aan te nemen, nagenoeg elk nut verliest. 43. Bijgevolg is het kaderbesluit niet in strijd met artikel 34, lid 2, sub b, EU aangenomen» (HvJ, 3 mei 2007, C-303/05). B.4. Uit het bovenstaande volgt dat het eerste middel niet gegrond is. B.5.1. Het tweede middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 ervan en met de artikelen 5.2, 5.4 en 6.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Volgens de verzoekende partij verleent de bestreden wet aan een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op vervolging, bij een vrijheidsberoving niet dezelfde waarborgen als die waarin is voorzien in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. De kritiek van de verzoekende partij betreft voornamelijk het feit dat de beslissing tot vrijheidsberoving wordt genomen op basis van het Europees aanhoudingsbevel, terwijl de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in het bezit blijft van het vervolgingsdossier. B.5.2. Luidens artikel 2, 3, van de wet van 19 december 2003 is het Europees aanhoudingsbevel een gerechtelijke beslissing genomen door de bevoegde rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, uitvaardigende rechterlijke autoriteit genaamd, met het oog op de aanhouding en de overlevering door de bevoegde rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat, uitvoerende autoriteit genaamd, van een persoon gezocht met het oog op de instelling van strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of veiligheidsmaatregel.

9 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B.5.3. Het doel van het Europees aanhoudingbevel is de bestaande uitleveringsprocedure binnen de Europese Unie te versoepelen en te versnellen (preambule bij het kaderbesluit van 13 juni 2002, punten 1, 5 en 6). De basisgedachte van dat aanhoudingsbevel wordt door de wetgever als volgt verwoord : «Zoals reeds gesteld, is het Europees aanhoudingsbevel de eerste toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning. Dat beginsel [...] vloeit voort uit het denkbeeld van een gemeenschappelijke rechtsruimte, die het grondgebied van de lidstaten van de Unie omvat en waarin rechterlijke beslissingen vrij circuleren. Meer concreet betekent zulks dat zodra een rechterlijke autoriteit die bevoegd is krachtens het recht van de lidstaat waaronder zij ressorteert, een beslissing neemt die overeenstemt met het recht van die staat, hieraan in de gehele Unie volledige en rechtstreekse uitwerking wordt gegeven en dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de beslissing ten uitvoer kan worden gelegd, hun medewerking verlenen aan die tenuitvoerlegging alsof het een beslissing van een bevoegde autoriteit van die staat betrof» (Parl. St., Kamer, , DOC /001, p. 7). B.5.4. De rol van de onderzoeksrechter bij de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel verschilt fundamenteel van diegene in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis, nu reeds een aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat. Zijn optreden heeft enkel betrekking op de eventuele hechtenis van de gezochte persoon in afwachting van een beslissing over de gevraagde overlevering. B.5.5. Overeenkomstig artikel 2, 4, van de wet van 19 december 2003 wordt een Europees aanhoudingsbevel opgemaakt in de vormen omschreven in de bijlage bij de wet. Om geldig te zijn moet het aanhoudingsbevel de in artikel 2, 4, van de wet opgesomde gegevens bevatten. Die vermeldingen moeten de uitvoerende rechterlijke autoriteit toelaten de regelmatigheid van het aanhoudingsbevel na te gaan en zich ervan te vergewissen of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. Indien de onderzoeksrechter van oordeel is dat de gegevens die de uitvaardigende lidstaat in het Europees aanhoudingsbevel verstrekt, ontoereikend zijn om een beslissing te nemen over de overlevering, vraagt hij dat met spoed de nodige bijkomende gegevens worden bezorgd (artikel 15). B.5.6. De aanhouding van een gezochte persoon op grond van een Europees aanhoudingsbevel is volgens artikel 10 van de bestreden wet onderworpen aan artikel 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, wat onder meer impliceert dat de betrokkene slechts ter beschikking van het gerecht kan worden gesteld voor een termijn die niet langer duurt dan vierentwintig uren, waarbij de beslissing tot vrijheidsberoving alleen kan worden genomen door de procureur des Konings. Luidens artikel 11 wordt de betrokken persoon binnen vierentwintig uur na zijn effectieve vrijheidsberoving voor de onderzoeksrechter gebracht, die hem met name in kennis stelt van het bestaan en de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel en van zijn recht om een advocaat en een tolk te kiezen. De onderzoeksrechter hoort vervolgens de betrokken persoon omtrent zijn eventuele hechtenis en de opmerkingen die hij ter zake formuleert. Na het verhoor kan de onderzoeksrechter gelasten dat betrokkene op grond van het Europees aanhoudingsbevel en rekening houdend met de daarin, alsook de door betrokkene vermelde feitelijke omstandigheden in hechtenis wordt geplaatst of blijft. De waarborgen waarmee de vrijheidsberoving met het oog op een eventuele overlevering is omringd, zijn derhalve in hoge mate gelijklopend met die waarin is voorzien in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. B.5.7. De beslissing van de onderzoeksrechter om een gezochte persoon in hechtenis te nemen met het oog op de instelling van strafvervolging ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijk bevel dat beantwoordt aan de vereisten gesteld in artikel 12 van de Grondwet en in de artikelen 5.2 en 5.4 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Een dergelijke maatregel vormt geen inbreuk op het vermoeden van onschuld zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, nu over de grond van de zaak nog uitspraak moet worden gedaan met naleving van de rechten van de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd. B.6.1. De verzoekende partij werpt ook nog op dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zou zijn geschonden doordat de bestreden wet geen onderscheid maakt ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel naargelang de betrokkene wordt gezocht met het oog op vervolging, dan wel reeds werd veroordeeld, terwijl in het interne recht die situaties door verschillende regels worden beheerst. B.6.2. De verzoekende partij geeft niet aan welke bepalingen van de wet zij bestrijdt, noch in welk opzicht de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zouden zijn geschonden. Het middel is in dat onderdeel onontvankelijk, nu het niet voldoet aan de vereisten gesteld door artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari B.7. Het tweede middel is niet gegrond. B.8.1. Het derde middel is gericht tegen artikel 7 van de bestreden wet en is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 13 ervan en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Artikel 7 van de wet van 19 december 2003 bepaalt : «Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel uitgesproken bij een bij verstek gewezen vonnis en de betrokken persoon niet persoonlijk is gedagvaard of op een andere wijze in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting waarop voornoemd vonnis is gewezen, kan de overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit waarborgen biedt die als toereikend worden beschouwd om de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, ervan te verzekeren dat hij in de uitvaardigende Staat een nieuwe vonnisprocedure kan vragen en in zijn aanwezigheid wordt berecht. Het gegeven dat in het recht van de uitvaardigende Staat een bepaling bestaat die voorziet in de mogelijkheid tot hoger beroep en in de voorwaarden voor het instellen ervan, waaruit blijkt dat de persoon daadwerkelijk beroep kan instellen, moet in de zin van het eerste lid als toereikend worden beschouwd». De verzoekende partij verwijt de bestreden bepaling dat zij, bij toepassing door de Belgische uitvoerende instantie, zal leiden tot een ongelijke behandeling van de personen die in verschillende landen van de Europese Unie bij verstek zijn veroordeeld, nu de waarborgen inzake het contradictoir karakter van de strafprocedure niet eenvormig zijn geregeld in de verschillende lidstaten en de Belgische uitvoerende rechterlijke autoriteit van geval tot geval zal moeten uitmaken of in de uitvaardigende staat toereikende waarborgen bestaan. Ook acht zij de mogelijkheid van hoger beroep geen toereikende waarborg.

10 55104 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B.8.2. Artikel 7 van de wet van 19 december 2003 vormt de omzetting in het Belgische recht van artikel 5, punt 1, van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002, dat luidt : «De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan door het recht van de uitvoerende lidstaat afhankelijk worden gesteld van één van de volgende voorwaarden : 1. indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ter uitvoering van een bij verstek opgelegde vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, dat wil zeggen dat de betrokkene niet aanwezig was omdat hij niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld is van datum en plaats van de terechtzitting tot het verstekvonnis heeft geleid, kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit een voldoende garantie geeft dat de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de gelegenheid zal worden gesteld in de uitvaardigende lidstaat om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting». B.8.3. Het bestreden artikel 7 van de wet van 19 december 2003 moet in samenhang worden gelezen met artikel 4, 5 o, van die wet, volgens hetwelk de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt geweigerd indien ernstige redenen bestaan te denken dat die tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden bevestigd door artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. B.8.4. Tot die rechten behoort onder meer het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat inhoudt dat iemand die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, recht heeft om deel te nemen aan de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting. Als het nationaal recht toestaat een proces te houden ondanks de afwezigheid van de vervolgde persoon, dan moet deze in de gelegenheid zijn om door een rechter, nadat deze hem heeft gehoord, opnieuw de gegrondheid van de tegen hem ingebrachte beschuldiging te doen beoordelen indien niet vaststaat dat hij heeft verzaakt aan zijn recht om te verschijnen en zich te verdedigen (EHRM, 12 februari 1985, Colozza t. Italië, 27 en 29; EHRM, 13 februari 2001, Krombach t. Frankrijk, 85; EHRM (Grote Kamer), 1 maart 2006, Sejdovic t. Italië, 82). B.8.5. De bestreden bepaling beoogt te voorkomen dat de Belgische uitvoerende rechterlijke autoriteit haar medewerking verleent aan het ten uitvoer leggen van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd ten gevolge van een veroordeling die tot stand kwam zonder dat de veroordeelde zich kon verdedigen, wanneer hij zulks ten gevolge van zijn afwezigheid niet heeft kunnen doen. De lidstaten van de Europese Unie genieten een vrije keuze van de middelen die van dien aard zijn dat ze hun gerechtelijk systeem in overeenstemming brengen met de eisen van artikel 6 van Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Omdat op het punt van berechting bij afwezigheid van de verdachte zeer uiteenlopende systemen bestaan in de verschillende Staten, zal een beoordeling per geval noodzakelijk zijn om uit te maken of ter zake toereikende waarborgen voorhanden zijn. Het verplichte model van het Europees aanhoudingsbevel voorziet daartoe in een specifiek vak waarin moet worden aangegeven in welke waarborgen het interne recht voorziet bij een rechterlijke beslissing gewezen in afwezigheid van de gezochte persoon. De Belgische rechterlijke autoriteit zal dus, vooraleer tot overlevering kan worden beslist, moeten nagaan of tegen de veroordeling bij afwezigheid van de gezochte persoon een rechtsmiddel openstaat dat leidt tot een nieuwe beoordeling ten gronde. Het recht op een daadwerkelijk hoger beroep vermeld in artikel 7, tweede lid, van de bestreden wet kan als een toereikende waarborg worden beschouwd. B.8.6. In tegenstelling tot wat de verzoekende partij beweert, leidt de bestreden bepaling niet tot een ongelijke behandeling van veroordeelden, maar beoogt zij juist hun allen op gelijke wijze de rechten vervat in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens te waarborgen. B.9. Het derde middel is niet gegrond. B Het vierde en het vijfde middel zijn gericht tegen artikel 5, 1 en 2, van de bestreden wet, dat luidt : «Artikel De tenuitvoerlegging wordt geweigerd ingeval het feit waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, krachtens het Belgisch recht niet strafbaar is. 2. De vorige paragraaf is niet van toepassing ingeval het gaat om één van de strafbare feiten, voor zover deze in de uitvaardigende lidstaat met een maximale vrijheidsbenemende straf van minimaal drie jaar wordt bestraft : 1 o deelneming aan een criminele organisatie; 2 o terrorisme; 3 o mensenhandel; 4 o seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie; 5 o illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen; 6 o illegale handel in wapens, munitie en explosieven; 7 o corruptie; 8 o fraude, daaronder begrepen fraude die afbreuk doet aan de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen; 9 o witwassen van de opbrengst van misdrijven; 10 o valsemunterij en namaak van de euro; 11 o computercriminaliteit; 12 o milieucriminaliteit, daaronder begrepen illegale handel in bedreigde diersoorten en illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten; 13 o hulp bij het onrechtmatig binnenkomen van en verblijven op het grondgebied; 14 o opzettelijke doodslag of ernstige slagen en verwondingen; 15 o illegale handel in menselijke organen en weefsels; 16 o ontvoering, opsluiting en gijzelneming; 17 o racisme en vreemdelingenhaat; 18 o georganiseerde of gewapende diefstal; 19 o illegale handel in cultuurgoederen, daaronder begrepen antiquiteiten en kunstwerken; 20 o oplichting; 21 o racketeering en afpersing; 22 o namaak en ongeoorloofde productie van goederen; 23 o vervalsing van administratieve documenten en handel in valse stukken; 24 o vervalsing van betaalmiddelen; 25 o illegale handel in hormonale stoffen en andere groeifactoren;

11 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD o illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen; 27 o handel in gestolen voertuigen; 28 o verkrachting; 29 o opzettelijke brandstichting; 30 o misdaden die tot de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof behoren; 31 o kaping van vliegtuigen of van schepen; 32 o sabotage». B Artikel 5, 1, van de bestreden wet hanteert de regel van de dubbele incriminatie, wat inhoudt dat de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel wordt geweigerd wanneer de feiten waarop het bevel betrekking heeft, krachtens het Belgisch recht niet strafbaar zijn. Volgens artikel 5, 2, van dezelfde wet is die regeling niet van toepassing wanneer het gaat om een van de strafbare feiten opgesomd in die bepaling, voor zover die in de uitvaardigende lidstaat met een maximale vrijheidsbenemende straf van minimaal drie jaar wordt bestraft. Artikel 5, 4, van de bestreden wet bepaalt evenwel : «Voor de toepassing van 2, 14 o, worden de feiten van abortus bedoeld in artikel 350, tweede lid, van het Strafwetboek en de feiten van euthanasie bedoeld in de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, niet beschouwd als opzettelijke doodslag». B Het voormelde artikel 5, 2, vormt de uitvoering in het interne recht van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit van de Europese Raad van 13 juni 2002 dat bepaalt : «Tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit, en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat :. deelneming aan een criminele organisatie,. terrorisme,. mensenhandel,. seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,. illegale handel in wapens, munitie en explosieven,. corruptie,. fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,. witwassen van opbrengsten van misdrijven,. vervalsing met inbegrip van namaak van de euro,. informaticacriminaliteit,. milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten,. hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,. moord en doodslag, zware mishandeling,. illegale handel in menselijke organen en weefsels,. ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,. racisme en vreemdelingenhaat,. georganiseerde of gewapende diefstal,. illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen,. oplichting,. racketeering en afpersing,. namaak van producten en productpiraterij,. vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,. vervalsing van betaalmiddelen,. illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,. illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen,. handel in gestolen voertuigen,. verkrachting,. opzettelijke brandstichting,. misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen,. kaping van vliegtuigen/schepen,. sabotage». Artikel 2, lid 4, van het kaderbesluit bepaalt verder : «Ten aanzien van andere dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde strafbare feiten kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het Europees aanhoudingsbevel berust op een naar het recht van de uitvoerende lidstaat strafbaar feit, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan». B.11. In het vierde middel voert de verzoekende partij aan dat artikel 5, 2, van de bestreden wet het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt doordat voor de strafbare feiten vermeld in die bepaling, bij de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging wordt afgeweken van de vereiste van dubbele incriminatie, terwijl die vereiste wel behouden blijft voor andere strafbare feiten.

12 55106 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B In het vijfde middel voert de verzoekende partij aan dat het wegvallen van de vereiste van dubbele incriminatie voor de strafbare feiten opgesomd in artikel 5, 2, van de wet van 19 december 2003 een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 ervan en met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. B De bestreden bepaling beantwoordt naar haar oordeel niet aan de vereisten van het legaliteitsbeginsel in strafzaken, doordat zij geen misdrijven opsomt met een voldoende duidelijke en nauwkeurige normatieve inhoud, maar slechts vaag omschreven categorieën van onwenselijk gedrag. De rechterlijke overheid die over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet beslissen beschikt volgens de verzoekende partij over onvoldoende informatie om daadwerkelijk na te gaan of de strafbare feiten waarvoor de gezochte persoon wordt vervolgd, of waarvoor jegens hem een straf werd uitgesproken, behoren tot een van de categorieën vermeld in artikel 5, 2, van de wet. Het gebrek aan een duidelijke en nauwkeurige omschrijving van de strafbare feiten bedoeld in artikel 5, 2, zal volgens de verzoekende partij leiden tot een disparate toepassing door de verschillende overheden die met de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel zijn belast en schendt daardoor ook het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. B Weliswaar is er een verschil tussen het kaderbesluit en de wet in zoverre volgens artikel 2, lid 4, van het kaderbesluit de vereiste van dubbele incriminatie behouden kan blijven voor andere strafbare feiten dan die welke zijn opgesomd in artikel 2, lid 1, terwijl volgens artikel 5, 1, van de wet de vereiste van dubbele incriminatie behouden moet blijven voor andere strafbare feiten dan die welke zijn bedoeld in artikel 5, 2. B Het bovenstaande neemt evenwel niet weg dat zowel in het kaderbesluit als in de wet een bijzondere regeling geldt voor een reeks strafbare feiten waarvoor de toetsing van de vereiste van dubbele incriminatie vervalt. B Nu de toetsing van de geldigheid van een kaderbesluit genomen op basis van artikel 34, lid 2, onder b), van het EU-Verdrag, volgens de artikelen 35 en 46 van dat Verdrag tot de bevoegdheid behoort van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, waarvan België de rechtsmacht ter zake heeft aanvaard, heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 124/2005 van 13 juli 2005, de volgende prejudiciële vraag gesteld : «Is artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, in zoverre het de toetsing van de vereiste van dubbele incriminatie afschaft voor de erin vermelde strafbare feiten, in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, meer specifiek met het door die bepaling gewaarborgde legaliteitsbeginsel in strafzaken en met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?». B Bij arrest van 3 mei 2007 in de zaak C-303/05 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, voor zover daarbij de toetsing van de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft voor de in die bepaling genoemde strafbare feiten, niet ongeldig is. B Het Hof van Justitie komt tot dat besluit op grond van volgende motivering : «45. Meteen zij opgemerkt dat volgens artikel 6 EU de Unie gegrondvest is op het beginsel van de rechtsstaat en de grondrechten eerbiedigt, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht. Hieruit volgt dat de instellingen zijn onderworpen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met de verdragen en met de algemene rechtsbeginselen, evenals de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer leggen (zie met name arresten van 27 februari 2007, Gestoras Pro Amnistía e.a./raad, C 354/04 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51, en Segi e.a./raad, C 355/04 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51). 46. Vaststaat dat zowel het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen als het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel tot deze beginselen behoort; deze beginselen zijn opnieuw bevestigd in de artikelen 49, respectievelijk 20 en 21 van het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 346, blz. 1). 47. Bijgevolg dient het Hof de geldigheid van het kaderbesluit te toetsen aan deze beginselen. Legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen 48. Volgens Advocaten voor de Wereld is de lijst van meer dan dertig strafbare feiten waarvoor het traditionele vereiste van de dubbele strafbaarheid vervalt zodra in de uitvaardigende lidstaat op het betrokken feit een maximumstraf van ten minste drie jaar vrijheidsbeneming staat, dermate vaag en onduidelijk dat het legaliteitsbeginsel in strafzaken wordt, of op zijn minst kan worden, geschonden. Deze lijst van strafbare feiten bevat geen wettelijke definitie van de strafbare feiten, maar slechts zeer vaag omschreven categorieën van onwenselijk gedrag. Wie zijn vrijheid wordt benomen op grond van een Europees aanhoudingsbevel zonder dat de dubbele strafbaarheid is getoetst, geniet niet de waarborg dat de strafwet moet voldoen aan de vereisten van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid, die ervoor zorgen dat eenieder op het ogenblik waarop hij een handeling stelt, weet of deze handeling strafbaar is, in tegenstelling tot degenen die niet op grond van een Europees aanhoudingsbevel hun vrijheid wordt benomen. 49. Er zij aan herinnerd dat het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen (nullum crimen, nulla poena sine lege), dat behoort tot de algemene rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan de constitutionele tradities welke de lidstaten gemeen hebben, eveneens is neergelegd in verschillende internationale verdragen en met name in artikel 7, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (zie in die zin met name arresten van 12 december 1996, X, C 74/95 en C 129/95, Jurispr. blz. I 6609, punt 25, en 28 juni 2005, Dansk RØrindustri e.a./commissie, C 189/02 P, C 202/02 P, C 205/02 P-C 208/02 P en C 213/02 P, Jurispr. blz. I 5425, punten ). 50. Dat beginsel impliceert dat de wet een duidelijke omschrijving geeft van de strafbare feiten en de daarop gestelde straffen. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer de justitiabele uit de bewoordingen van de relevante bepaling, zo nodig met behulp van de door de rechterlijke instanties daaraan gegeven interpretatie, kan opmaken voor welk handelen of nalaten hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld (zie met name EHRM, arrest Coëme e.a. v België van 22 juni 2000, Recueil des arrêts et décisions 2000-VII, 145). 51. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit leiden de in deze bepaling genoemde strafbare feiten, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende staat, tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit. 52. Ook al nemen de lidstaten de opsomming van de categorieën van strafbare feiten van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit letterlijk over bij de uitvoering ervan, de omschrijving zelf van deze strafbare feiten en de toepasselijke straffen zijn die van het recht van de uitvaardigende lidstaat. Het kaderbesluit strekt niet tot harmonisatie van de betrokken strafbare feiten wat de bestanddelen ervan of de daarop gestelde straffen betreft.

13 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Hoewel artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit de toetsing van de dubbele strafbaarheid afschaft voor de daarin genoemde categorieën van strafbare feiten, blijven de omschrijving ervan en de vaststelling van de toepasselijke straffen behoren tot de bevoegdheid van het recht van de uitvaardigende staat, die - zoals trouwens wordt bepaald in artikel 1, lid 3, van datzelfde kaderbesluit - de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen zoals die zijn neergelegd in artikel 6 EU, en dus het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen, moet eerbiedigen. 54. Bijgevolg is artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, voor zover daarbij de toetsing van de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft voor de daarin genoemde strafbare feiten, niet ongeldig wegens schending van het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen. Gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel 55. Volgens Advocaten voor de Wereld wordt het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel door het kaderbesluit geschonden doordat voor de andere strafbare feiten dan die bedoeld in artikel 2, lid 2, ervan overlevering afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat de feiten waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, een strafbaar feit vormen volgens het recht van de uitvoerende lidstaat. Dat onderscheid is niet objectief gerechtvaardigd. De afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid is des te laakbaarder daar in het kaderbesluit geen uitvoerige omschrijving wordt gegeven van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd. De regeling van het kaderbesluit leidt tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen de justitiabelen naargelang de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in of buiten de uitvoerende lidstaat. Diezelfde justitiabelen worden ter zake van hun vrijheidsbeneming dus anders beoordeeld zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. 56. Het gelijkheids en non-discriminatiebeginsel vereist dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (zie met name arrest van 26 oktober 2006, Koninklijke Coöperatie Cosun, C 248/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 75 en aangehaalde rechtspraak). 57. Aangaande, ten eerste, de keuze van de in artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit genoemde 32 categorieën van strafbare feiten heeft de Raad op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en gelet op het hoge niveau van vertrouwen en solidariteit tussen de lidstaten terecht overwogen dat de betrokken categorieën van strafbare feiten, hetzij naar de aard ervan zelf hetzij wegens de daarop gestelde straf met een maximum van ten minste drie jaar, strafbare feiten zijn die op zodanig ernstige wijze de openbare orde verstoren en de openbare veiligheid in gevaar brengen, dat weglating van de toetsing van de dubbele strafbaarheid gerechtvaardigd is. 58. Zelfs al zou de situatie van personen die worden verdacht van of veroordeeld zijn voor strafbare feiten die staan vermeld op de lijst van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, vergelijkbaar zijn met die van personen die worden verdacht van of veroordeeld zijn voor andere strafbare feiten dan de in deze bepaling genoemde, het onderscheid is dus in elk geval objectief gerechtvaardigd. 59. Aangaande, ten tweede, het feit dat de onnauwkeurige omschrijving van de betrokken categorieën van strafbare feiten kan leiden tot een disparate toepassing van het kaderbesluit in de verschillende nationale rechtsorden, behoeft slechts te worden opgemerkt dat dit kaderbesluit niet de harmonisatie van het materiële strafrecht van de lidstaten tot doel heeft, en dat in geen enkele bepaling van titel VI van het EU-Verdrag, waarvan de artikelen 34 en 31 als rechtsgrondslag van dat kaderbesluit zijn aangewezen, de toepassing van het Europees aanhoudingsbevel afhankelijk wordt gesteld van de harmonisatie van de strafwetgevingen van de lidstaten op het gebied van de betrokken strafbare feiten (zie, mutatis mutandis, met name arresten van 11 februari 2003, Gözütok en Brügge, C 187/01 en C 385/01, Jurispr. blz. I 1345, punt 32, en 28 september 2006, Gasparini e.a., C 467/04, Jurispr. blz. I 9199, punt 29). 60. Hieruit volgt dat artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, voor zover daarbij de toetsing van de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft voor de in die bepaling genoemde strafbare feiten, niet ongeldig is wegens schending van artikel 6, lid 2, EU en, meer specifiek, van het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen en van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel» (HvJ, 3 mei 2007, C-303/05). B.16. De motivering van het arrest van het Hof van Justitie met betrekking tot het kaderbesluit 2002/584/JBZ geldt mutatis mutandis ook ten aanzien van de wet van 19 december 2003, die het voormelde kaderbesluit uitvoert in het Belgisch recht. B Zowel uit het kaderbesluit als uit de bestreden wet en de totstandkoming ervan blijkt dat de eis van dubbele incriminatie voor de in artikel 5, 2, opgesomde strafbare gedragingen niet wegvalt maar dat het voldaan zijn aan die eis niet wordt gecontroleerd omdat de feiten, gezien hun ernst, geacht worden strafbaar te zijn in alle lidstaten van de Europese Unie (Parl. St., Kamer, , DOC /001, p. 13). B Het wegvallen van de controle op de dubbele strafbaarheid leidt niet ertoe dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit automatisch gevolg moet geven aan de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel. De regeling vervat in artikel 5, 2, van de wet moet worden beoordeeld in het licht van de andere voorwaarden waarvan de overlevering afhankelijk wordt gesteld. B De bestreden bepaling moet in de eerste plaats in samenhang worden beoordeeld met de regeling vervat in artikel 6, 5 o, van de wet, dat de omzetting vormt van artikel 4, punt 7, onder b) en c), van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel. B Volgens die bepaling kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel worden geweigerd indien het betrekking heeft op strafbare feiten die geheel of gedeeltelijk zijn gepleegd op het Belgisch grondgebied of op een plaats die met dat grondgebied wordt gelijkgesteld of die zijn gepleegd buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat en indien het Belgisch recht niet voorziet in vervolging wegens dezelfde feiten gepleegd buiten het Belgisch grondgebied. B Indien het aanhoudingsbevel betrekking zou hebben op een feit vermeld in de lijst dat niet strafbaar zou zijn overeenkomstig het Belgisch recht, zou de overlevering dus toch kunnen worden geweigerd, behalve wegens feiten gepleegd op het grondgebied van de uitvaardigende Staat of buiten dat grondgebied, maar in een geval waarin het Belgisch recht de vervolging toestaat voor een feit gepleegd buiten het Belgisch grondgebied. In dat geval hoort de gezochte persoon te weten dat het om strafbare gedragingen gaat en moet hij zich gedragen naar de strafwetten van het land waar hij verblijft. De vervolging berust op het - zelfs verruimde - territorialiteitsbeginsel dat de basis vormt van iedere wetgeving met betrekking tot het bereik van de nationale strafwet en er wordt geen afbreuk gedaan aan het legaliteitsbeginsel in strafzaken. B Wat de feiten betreft die worden gepleegd buiten het grondgebied van de uitvaardigende Staat, uitgezonderd de in het Belgisch recht voorgeschreven gevallen van extraterritoriale bevoegdheden, kan de vereiste van dubbele incriminatie gehandhaafd blijven, waardoor de gevolgen van het wegvallen van de toetsing in het kader van artikel 5, 2, van de bestreden wet aanzienlijk worden gemilderd (Parl. St., Kamer, , DOC /001, pp ). B.19. Naast de facultatieve weigeringsgrond vervat in artikel 6, 5 o, van de bestreden wet, moet de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel overigens worden geweigerd wanneer in België een amnestiewet geldt (artikel 4, 1 o ), wegens het beginsel «non bis in idem» (artikel 4, 2 o ), wanneer de gezochte persoon gelet op zijn leeftijd, volgens het Belgisch recht niet strafrechtelijk aansprakelijk is (artikel 4, 3 o ) en wanneer de straf of de strafvordering volgens de Belgische wet is verjaard (artikel 4, 4 o ).

14 55108 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B.20. In het algemeen ten slotte zal een Staat zijn medewerking niet kunnen verlenen aan de overlevering van een gezochte persoon wanneer in de uitvaardigende Staat afbreuk dreigt te worden gedaan aan diens fundamentele rechten. In dat verband dient te worden verwezen naar artikel 4, 5 o, van de wet, volgens hetwelk de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt geweigerd wanneer ernstige redenen bestaan te denken dat de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden bevestigd door artikel 6 van het EU-Verdrag. Aldus zal de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij de overlevering steeds rekening kunnen houden met de concrete omstandigheden van elk geval. B.21. Het vierde en het vijfde middel zijn niet gegrond. Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep. Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 10 oktober De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts. F COUR CONSTITUTIONNELLE Extrait de l arrêt n 128/2007 du 10 octobre 2007 [2007/203161] Numéro du rôle : 3027 En cause : le recours en annulation totale ou partielle de la loi du 19 décembre 2003 relative au mandat d arrêt européen, introduit par l ASBL «Advocaten voor de Wereld». La Cour constitutionnelle, composée des présidents M. Bossuyt et M. Melchior, des juges P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke et J. Spreutels, et, conformément à l article 60bis de la loi spéciale du 6 janvier 1989, du président émérite A. Arts, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président émérite A. Arts, après en avoir délibéré, rend l arrêt suivant : I. Objet du recours et procédure Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 21 juin 2004 et parvenue au greffe le 22 juin 2004, l ASBL «Advocaten voor de Wereld», dont le siège est établi à 9000 Gand, Koophandelsplein 23, a introduit un recours en annulation totale ou partielle (les articles 3, 5, 1 er et 2, et 7) de la loi du 19 décembre 2003 relative au mandat d arrêt européen (publiée au Moniteur belge du 22 décembre 2003, deuxième édition). Par arrêt n o 124/2005 du 13 juillet 2005, la Cour a posé deux questions préjudicielles à la Cour de justice des Communautés européennes, qui y a répondu par arrêt du 3 mai Par ordonnance du 16 mai 2007, la Cour a déclaré l affaire en état et fixé l audience au 27 juin 2007, après avoir invité les parties à exposer, dans un mémoire complémentaire à introduire le 15 juin 2007 au plus tard, leurs observations éventuelles à la suite de l arrêt de la Cour de justice des Communautés européennes précité. (...) II. En droit (...) B.1.1. La loi du 19 décembre 2003 relative au mandat d arrêt européen transpose en droit interne la décision-cadre du Conseil de l Union européenne 2002/584/JAI du 13 juin 2002 relative au mandat d arrêt européen et aux procédures de remise entre Etats membres. B.1.2. En ce qui concerne la collaboration policière et judiciaire en matière pénale, l article 34, paragraphe 2, du Traité sur l Union européenne (ci-après : Traité UE) énonce que le Conseil, sous la forme et selon les procédures appropriées, prend des mesures et favorise la coopération en vue de contribuer à la poursuite des objectifs de l Union. A cet effet, il peut arrêter des positions communes, des décisions-cadres et des décisions ou établir des conventions. B.1.3. Selon l article 34, paragraphe 2, sous b), le Conseil peut arrêter à cet effet des décisions-cadres aux fins du rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres. Ces décisions-cadres lient les Etats membres quant au résultat à atteindre, tout en laissant aux instances nationales la compétence quant à la forme et aux moyens. Elles ne peuvent entraîner d effet direct. B.2.1. Le premier moyen est pris de la violation des articles 10 et 11, combinés avec les articles 36, 167, 2, et 168, de la Constitution. B.2.2. La partie requérante considère que la décision-cadre n est pas valide parce que la matière du mandat d arrêt européen aurait dû être mise en œuvre par convention et non par décision-cadre, dès lors qu en vertu de l article 34, paragraphe 2, sous b), du Traité UE, les décisions-cadres ne peuvent être arrêtées que pour le «rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres», ce qui ne serait pas le cas en l occurrence. B.2.3. Ne pas régler par traité la matière du mandat d arrêt européen porterait atteinte à la compétence des chambres législatives prévue par l article 168 de la Constitution. Cette disposition étant conçue par le Constituant comme une garantie accordée à tous les justiciables, sa méconnaissance constituerait une violation des articles 10 et 11 de la Constitution. B.3.1. Par son arrêt n o 124/2005 du 13 juillet 2005, la Cour a posé la question préjudicielle suivante à la Cour de justice des Communautés européennes au sujet de la validité de la décision-cadre : «La décision-cadre du Conseil de l Union européenne 2002/584/JAI du 13 juin 2002 relative au mandat d arrêt européen et aux procédures de remise entre Etats membres est-elle compatible avec l article 34, paragraphe 2, point b), du Traité sur l Union européenne, selon lequel les décisions-cadres ne peuvent être arrêtées qu aux fins du rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres?». B.3.2. Par arrêt du 3 mai 2007 dans l affaire C-303/5, la Cour de justice a jugé que la décision-cadre ne méconnaît pas l article 34, paragraphe 2, sous b), du Traité UE. B.3.3. La Cour de justice est arrivée à cette conclusion sur la base des considérations suivantes :

15 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD «28. Ainsi qu il ressort en particulier de l article 1 er, paragraphes 1 et 2, de la décision-cadre et de ses cinquième à septième et onzième considérants, celle-ci a pour objet de remplacer le système d extradition multilatéral entre Etats membres par un système de remise entre autorités judiciaires de personnes condamnées ou soupçonnées aux fins d exécution de jugements ou de poursuites fondé sur le principe de reconnaissance mutuelle. 29. La reconnaissance mutuelle des mandats d arrêt émis dans les différents États membres conformément au droit de l Etat d émission concerné exige le rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres relatives à la coopération judiciaire en matière pénale et, plus spécifiquement, des règles concernant les conditions, procédures et effets de la remise entre autorités nationales. 30. Tel est précisément l objet de la décision-cadre en ce qui concerne notamment les règles relatives aux catégories d infractions énumérées pour lesquelles il n y a pas de contrôle de la double incrimination (article 2, paragraphe 2), aux motifs de non-exécution obligatoire ou facultative du mandat d arrêt européen (articles 3 et 4), au contenu et à la forme de ce dernier (article 8), à la transmission d un tel mandat et aux modalités de celle-ci (articles 9 et 10), aux garanties minimales qui doivent être accordées à la personne recherchée ouarrêtée (articles 11 à 14), aux délais et aux modalités de la décision d exécution dudit mandat (article 17) et aux délais pour la remise de la personne recherchée (article 23). 31. La décision-cadre est fondée sur l article 31, paragraphe 1, sous a) et b), UE, qui prévoit que l action en commun dans le domaine de la coopération judiciaire en matière pénale tend, respectivement, à faciliter et à accélérer la coopération judiciaire pour ce qui est de la procédureetdel exécution des décisions, ainsi qu à faciliter l extradition entre Etats membres. 32. Contrairement à ce que soutient Advocaten voor de Wereld, rien ne permet de conclure que le rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres par l adoption de décisions-cadres au titre de l article 34, paragraphe 2, sous b), UE ne viserait que les seules règles de droit pénal de ces derniers mentionnées à l article 31, paragraphe 1, sous e), UE, à savoir celles relatives aux éléments constitutifs des infractions pénales et des sanctions applicables dans les domaines énumérés à cette dernière disposition. 33. En vertu de l article 2, premier alinéa, quatrième tiret, UE, le développement d un espace de liberté, desécurité et de justice figure parmi les objectifs poursuivis par l Union et l article 29, premier alinéa, UE prévoit que, afin d offrir aux citoyens un niveau élevé de protection dans un tel espace, une action en commun est élaborée entre les Etats membres, notamment dans le domaine de la coopération judiciaire en matière pénale. Selon le second alinéa, deuxième tiret, du même article, participe à la réalisation de cet objectif une coopération plus étroite entre les autorités judiciaires et autres autorités compétentes des Etats membres, [...], conformément aux articles 31 [UE] et 32 [UE]. 34. L article 31, paragraphe 1, sous a) et b), UE ne comporte toutefois aucune indication relative aux instruments juridiques devant être utilisés à cette fin. 35. Par ailleurs, c est dans des termes généraux que l article 34, paragraphe 2, UE énonce que le Conseil prend des mesures et favorise la coopération en vue de contribuer à la poursuite des objectifs de l Union et habilite [à] cet effet le Conseil à adopter différents types d actes, énumérés audit paragraphe 2, sous a) à d), parmi lesquels figurent les décisions-cadres et les conventions. 36. En outre, ni l article 34, paragraphe 2, UE ni aucune autre disposition du titre VI du Traité UE n opèrent une distinction quant aux types d actes pouvant être adoptés en fonction de la matière sur laquelle porte l action en commun dans le domaine de la coopération pénale. 37. L article 34, paragraphe 2, UE n établit pas non plus un ordre de priorité entre les différents instruments qui sont énumérés à cette disposition, en sorte qu il n est pas exclu que le Conseil puisse avoir le choix entre plusieurs instruments afin derégler une même matière, sous réserve des limites imposées par la nature de l instrument choisi. 38. Dans ces conditions, l article 34, paragraphe 2, UE, en tant qu il énumère et définit, dans des termes généraux, les différents types d instruments juridiques qui peuvent être utilisés pour réaliser les objectifs de l Union énoncés au titre VI du traité UE, ne saurait être interprété comme excluant que le rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres par l adoption d une décision-cadre au titre dudit paragraphe 2, sous b), puisse concerner des domaines autres que ceux mentionnés à l article 31, paragraphe 1, sous e), UE et, en particulier, la matière du mandat d arrêt européen. 39. L interprétation selon laquelle le rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des Etats membres par l adoption de décisions-cadres n est pas seulement autorisé dans les domaines visés à l article 31, paragraphe 1, sous e), UE est corroborée par le même paragraphe 1, sous c), qui énonce que l action en commun tend également à assurer, dans la mesure nécessaire à l amélioration de cette coopération [judiciaire en matière pénale], la compatibilité des règles applicables dans les Etats membres, sans distinguer entre les différents types d actes pouvant être utilisés aux fins du rapprochement de ces règles. 40. En l occurrence, dans la mesure où l article 34, paragraphe 2, sous c), UE exclut que le Conseil puisse recourir à une décision afin deprocéder au rapprochement des dispositions législatives et réglementaires des États membres et que l instrument juridique de la position commune au sens du même paragraphe 2, sous a), doit se limiter à définir l approche de l Union sur une question déterminée, la question se pose alors de savoir si, au contraire de ce que soutient Advocaten voor de Wereld, le Conseil pouvait valablement régler la matière du mandat d arrêt européen par la voie d une décision-cadre plutôt qu au moyen d une convention conformément à l article 34, paragraphe 2, sous d), UE. 41. S il est vrai que le mandat d arrêt européen aurait également pu faire l objet d une convention, il relève du pouvoir d appréciation du Conseil de privilégier l instrument juridique de la décision-cadre, dès lors que, comme en l espèce, les conditions d adoption d un tel acte sont réunies. 42. Cette conclusion n est pas infirmée par la circonstance que, conformément à l article 31, paragraphe 1, de la décision-cadre, celle-ci remplace à partir du 1 er janvier 2004, dans les seules relations entre Etats membres, les dispositions correspondantes des conventions antérieures relatives à l extradition qui sont énumérées à cette disposition. Toute autre interprétation, qui ne trouve appui ni sur l article 34, paragraphe 2, UE ni sur aucune autre disposition du Traité UE, risquerait de priver de l essentiel de son effet utile la faculté reconnue au Conseil d adopter des décisions-cadres dans des domaines réglés auparavant par des conventions internationales. 43. Il s ensuit que la décision-cadre n a pas été adoptée en méconnaissance de l article 34, paragraphe 2, sous b), UE» (Cour de justice, 3 mai 2007, C-303/05). B.4. Il découle de ce qui précède que le premier moyen n est pas fondé. B.5.1. Le deuxième moyen est pris de la violation des articles 10 et 11 de la Constitution combinés avec son article 12 et avec les articles 5.2, 5.4 et 6.2 de la Convention européenne des droits de l homme. Selon la partie requérante, la loi attaquée ne confère pas à une personne faisant l objet d un mandat d arrêt européen en vue de poursuites, les mêmes garanties, en cas de privation de liberté, que celles prévues par la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive. La critique de la partie requérante porte principalement sur le fait que la décision de privation de liberté est prise sur la base du mandat d arrêt européen, alors que l autorité judiciaire d émission reste en possession du dossier relatif aux poursuites.

16 55110 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B.5.2. Aux termes de l article 2, 3, de la loi du 19 décembre 2003, le mandat d arrêt européen est une décision judiciaire émise par l autorité judiciaire compétente d un Etat membre de l Union européenne, appelée autorité judiciaire d émission, en vue de l arrestation et de la remise par l autorité judiciaire compétente d un autre Etat membre, appelée autorité d exécution, d une personne recherchée pour l exercice de poursuites pénales ou pour l exécution d une peine ou d une mesure de sûreté privatives de liberté. B.5.3. Le but du mandat d arrêt européen est d assouplir et d accélérer l actuelle procédure d extradition au sein de l Union européenne (Préambule de la décision-cadre du 13 juin 2002, points 1, 5 et 6). Le législateur formule comme suit l idée de base de ce mandat : «Le mandat d arrêt européen constitue, on l a dit, la première mise en œuvre du principe de reconnaissance mutuelle. Ce principe [...] découle de l idée d un espace de justice commun, englobant le territoire des Etats membres de l Union et dans lequel les décisions de justice circuleraient librement. Traduit en des termes plus concrets, il consiste en ce que, dès lors qu une décision est prise par une autorité judiciaire qui est compétente en vertu du droit de l Etat membre dont elle relève, en conformité avec le droit de cet Etat, cette décision ait un effet plein et direct sur l ensemble du territoire de l Union et que les autorités compétentes de l Etat membre sur le territoire duquel la décision peut être exécutéeprêtent leur concours à l exécution de cette décision comme s il s agissait d une décision prise par une autorité compétente de cet Etat» (Doc. parl., Chambre, , DOC /001, p. 7). B.5.4. Le rôle du juge d instruction dans le cadre de l exécution d un mandat d arrêt européen diffère fondamentalement de son rôle dans le cadre de la loi relative à la détention préventive, dès lors qu un mandat d arrêt adéjà été délivré par les autorités compétentes d un autre Etat membre. Son intervention porte uniquement sur l éventuelle détention de la personne recherchée dans l attente d une décision relative à la remise demandée. B.5.5. Conformément à l article 2, 4, de la loi du 19 décembre 2003, un mandat d arrêt européen est établi dans les formes prescrites en annexe de la loi. Pour être valide, le mandat d arrêt doit contenir les données énumérées à l article 2, 4, de la loi. Ces mentions doivent permettre à l autorité judiciaire d exécution de vérifier la régularité du mandat d arrêt etdes assurer que les conditions de la remise sont remplies. Si le juge d instruction estime que les informations communiquées par l Etat membre d émission dans le mandat d arrêt européen sont insuffisantes pour permettre la décision sur la remise, il demande la fourniture d urgence des informations complémentaires nécessaires (article 15). B.5.6. En vertu de l article 10 de la loi attaquée, l arrestation d une personne recherchée sur la base d un mandat d arrêt européen est soumise à l article 2 de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, ce qui implique notamment que l intéressé ne peut être mis à la disposition de la justice que pour une durée nedépassant pas vingt-quatre heures, la décision de privation de liberté ne pouvant être prise que par le procureur du Roi. Selon l article 11, la personne concernée est présentée au juge d instruction dans les vingt-quatre heures qui suivent la privation effective de liberté; celui-ci l informe notamment de l existence et du contenu du mandat d arrêt européen et du droit de choisir un avocat et un interprète. Le juge d instruction entend ensuite la personne concernée sur le fait de son éventuelle mise en détention et ses observations à cet égard. Al issue de l audition, le juge d instruction peut ordonner la mise ou le maintien en détention, sur la base du mandat d arrêt européen et en tenant compte des circonstances de fait mentionnées dans celui-ci de même que de celles invoquées par la personne concernée. Les garanties qui entourent la privation de liberté en vue de l éventuelle remise sont donc dans une large mesure équivalentes à celles prévues par la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive. B.5.7. La décision du juge d instruction de mettre en détention en exécution d un mandat d arrêt européen une personne recherchée pour l exercice de poursuites pénales est une ordonnance d un juge qui répond aux exigences de l article 12 de la Constitution et des articles 5.2 et 5.4 de la Convention européenne des droits de l homme. Une telle mesure ne porte pas atteinte à la présomption d innocence telle qu elle est consacrée par l article 6 de la Convention européenne des droits de l homme, dès lors qu il doit encore être statué sur le fond de l affaire dans le respect des droits de la personne qui fait l objet du mandat d arrêt. B.6.1. La partie requérante objecte encore que le principe d égalité et de non-discrimination serait violé du fait que la loi entreprise n établit aucune distinction à l égarddel exécution d un mandat d arrêt européen selon que l intéressé est recherché en vue d être poursuivi ou a déjà été condamné, alors qu en droit interne, ces situations sont régies par des règles différentes. B.6.2. La partie requérante n indique pas quelles dispositions de la loi elle attaque, ni en quoi les articles 10 et 11 de la Constitution seraient violés. En cette branche, le moyen est irrecevable, dès lors qu il ne satisfait pas aux conditions prévues par l article 6 de la loi spéciale du 6 janvier B.7. Le deuxième moyen n est pas fondé. B.8.1. Le troisième moyen est dirigé contre l article 7 de la loi attaquée et est pris de la violation des articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec son article 13 et avec l article 6 de la Convention européenne des droits de l homme. L article 7 de la loi du 19 décembre 2003 dispose : «Lorsque le mandat d arrêt européen a été délivré aux fins d exécution d une peine ou d une mesure de sûreté prononcée par une décision rendue par défaut, et si la personne concernée n a pas été citée personnellement ni informée autrement de la date et du lieu de l audience qui a mené àla décision rendue par défaut, la remise peut être subordonnée à la condition que l autorité judiciaire d émission donne des assurances jugées suffisantes pour garantir à la personne qui fait l objet du mandat d arrêt européen qu elle aura la possibilité de demander une nouvelle procédure de jugement dans l Etat d émission et d être jugée ensaprésence. L existence d une disposition dans le droit de l Etat d émission qui prévoit un recours et l indication des conditions d exercice de ce recours desquelles il ressort que la personne pourra effectivement l exercer doivent être considérées comme des assurances suffisantes au sens de l alinéa premier.» La partie requérante reproche à la disposition attaquée de conduire, lors de son application par l autorité d exécution belge, à un traitement inégal des personnes condamnées par défaut dans différents pays de l Union européenne, dès lors que les garanties relatives au caractère contradictoire de la procédure pénale ne sont pas réglées de manière uniforme dans les différents Etats membres et que l autorité judiciaire d exécution belge devra établir cas par cas s il existe des garanties suffisantes dans l Etat d émission. Ils estiment également que la possibilité de recours n offre pas une garantie suffisante.

17 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B.8.2. L article 7 de la loi du 19 décembre 2003 transpose en droit belge l article 5, point 1, de la décision-cadre du Conseil du 13 juin 2002 qui énonce : «L exécution du mandat d arrêt européen par l autorité judiciaire d exécution peut être subordonnée par le droit de l Etat membre d exécution à l une des conditions suivantes : 1) lorsque le mandat d arrêt européen a été délivré aux fins d exécution d une peine ou d une mesure de sûreté prononcées par une décision rendue par défaut et si la personne concernée n a pas été citée à personne ni autrement informée de la date et du lieu de l audience qui a menéàla décision rendue par défaut, la remise peut être subordonnée à la condition que l autorité judiciaire d émission donne des assurances jugées suffisantes pour garantir à la personne qui fait l objet du mandat d arrêt européen qu elle aura la possibilité de demander une nouvelle procédure de jugement dans l Etat membre d émission et d être jugée en sa présence;». B.8.3. L article 7 attaqué de la loi du 19 décembre 2003 doit être lu en combinaison avec l article 4, 5 o, de cette loi, aux termes duquel l exécution d un mandat d arrêt européen est refusée s il y a des raisons sérieuses de croire que l exécution de ce mandat aurait pour effet de porter atteinte aux droits fondamentaux de la personne concernée, tels qu ils sont consacrés par l article 6 du Traité sur l Union européenne. B.8.4. Relève notamment de ces droits, le droit à un procès équitable tel qu il est garanti par l article 6 de la Convention européenne des droits de l homme, qui implique qu une personne accusée d une infraction a le droit de participer au traitement de sa cause à l audience. Si le droit national autorise le déroulement d un procès nonobstant l absence de l accusé, ce dernier doit pouvoir obtenir ultérieurement qu un juge statue à nouveau, après l avoir entendu, sur le bien-fondé de l accusation portée contre lui, s il n est pas établi qu il a renoncé à son droit de comparaître et de se défendre (CEDH, 12 février 1985, Colozza c. Italie, 27 et 29; CEDH, 13 février 2001, Krombach c. France, 85; CEDH, grande chambre, 1 er mars 2006, Sejdovic c. Italie, 82). B.8.5. La disposition attaquée tend à éviter que l autorité judiciaire d exécution belge collabore à l exécution d un mandat d arrêt européen délivré à la suite d une condamnation prononcée sans que le condamné ait pu se défendre, lorsqu il n a pu le faire en raison de son absence. Les Etats membres de l Union européenne peuvent librement choisir les moyens propres à permettre à leur système judiciaire de répondre aux exigences de l article 6 de la Convention européenne des droits de l homme. Du fait que les Etats règlent de manière très différente le jugement de l accusé en son absence, une appréciation cas par cas s imposera pour établir la présence de garanties suffisantes en la matière.le modèle obligatoire du mandat d arrêt européen prévoit à cet effet une case spécifique dans laquelle il y a lieu d indiquer quelles garanties le droit interne prévoit en cas de décision judiciaire rendue en l absence de la personne recherchée. Avant de pouvoir décider la remise, l autorité judiciaire belge devra donc vérifier si la condamnation par défaut peut faire l objet d un recours conduisant à une nouvelle appréciation quant au fond. Le droit à un recours effectif prévu à l article 7, alinéa 2, de la loi attaquée peut être considéré comme une garantie suffisante. B.8.6. Contrairement à ce que soutient la partie requérante, la disposition entreprise ne conduit pas à un traitement inégal de personnes condamnées mais vise précisément à garantir à tous, de manière égale, les droits inscrits à l article 6 de la Convention européenne des droits de l homme. B.9. Le troisième moyen n est pas fondé. B Les quatrième et cinquième moyens sont dirigés contre l article 5, 1 er et 2, de la loi attaquée, qui dispose : «1 er.l exécution est refusée si le fait qui est à la base du mandat d arrêt européen ne constitue pas une infraction au regard du droit belge. 2. Le paragraphe précédent ne s applique pas si le fait constitue une des infractions suivantes, pour autant qu il soit puni dans l Etat d émission d une peine privative de liberté d un maximum d au moins trois ans : 1 o participation à une organisation criminelle; 2 o terrorisme; 3 o traite des êtres humains; 4 o exploitation sexuelle des enfants et pédopornographie; 5 o trafic illicite de stupéfiants et de substances psychotropes; 6 o trafic illicite d armes, de munitions et d explosifs; 7 o corruption; 8 o fraude, y compris la fraude portant atteinte aux intérêts financiers des Communautés européennes au sens de la Convention du 26 juillet 1995 relative à la protection des intérêts financiers des Communautés européennes; 9 o blanchiment du produit du crime; 10 o faux monnayage et contrefaçon de l euro; 11 o cybercriminalité; 12 o crimes contre l environnement, y compris le trafic illicite d espèces animales menacées, et le trafic illicite d espèces et d essences végétales menacées; 13 o aide à l entrée etauséjour irréguliers; 14 o homicide volontaire, coups et blessures graves; 15 o trafic illicite d organes et de tissus humains; 16 o enlèvement, séquestration et prise d otage; 17 o racisme et xénophobie; 18 o vols organisés ou avec arme; 19 o trafic illicite de biens culturels y compris antiquités etœuvres d art; 20 o escroquerie; 21 o racket et extorsion de fonds; 22 o contrefaçon et piratage de produits; 23 o falsification de documents administratifs et trafic de faux; 24 o falsification de moyens de paiement; 25 o trafic illicite de substances hormonales et autres facteurs de croissance; 26 o trafic illicite de matières nucléaires et radioactives; 27 o trafic devéhicules volés; 28 o viol; 29 o incendie volontaire; 30 o crimes relevant de la juridiction de la Cour pénale internationale;

18 55112 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 31 o détournement d avions ou de navires; 32 o sabotage». B L article 5, 1 er, de la loi attaquée applique la règle de la double incrimination, qui implique que l exécution du mandat d arrêt européen est refusée lorsque les faits sur lesquels porte le mandat ne sont pas punissables en droit belge. En vertu de l article 5, 2, cette règle n est pas applicable si le fait constitue une des infractions énumérées dans cette disposition, pour autant qu il soit puni dans l Etat d émission d une peine privative de liberté d un maximum d au moins trois ans. Toutefois, l article 5, 4, de la loi attaquée dispose : «Pour l application du paragraphe 2, 14 o, les faits d avortement visés par l article 350, alinéa 2, du Code pénal et les faits d euthanasie visés par la loi du 28 mai 2002 relative à l euthanasie ne sont pas considérés comme couverts par la notion d homicide volontaire». B L article 5, 2, précité transpose en droit interne l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre du Conseil européen du 13 juin 2002, qui énonce : «Les infractions suivantes, si elles sont punies dans l Etat membre d émission d une peine ou d une mesure de sûreté privatives de liberté d un maximum d au moins trois ans telles qu elles sont définies par le droit de l Etat membre d émission, donnent lieu à remise sur la base d un mandat d arrêt européen, aux conditions de la présente décision-cadre et sans contrôle de la double incrimination du fait : - participation à une organisation criminelle, - terrorisme, - traite des êtres humains, - exploitation sexuelle des enfants et pédopornographie, - trafic illicite de stupéfiants et de substances psychotropes, - trafic illicite d armes, de munitions et d explosifs, - corruption, - fraude, y compris la fraude portant atteinte aux intérêts financiers des Communautés européennes au sens de la convention du 26 juillet 1995 relative à la protection des intérêts financiers des Communautés européennes, - blanchiment du produit du crime, - faux monnayage, y compris la contrefaçon de l euro, - cybercriminalité, - crimes contre l environnement, y compris le trafic illicite d espèces animales menacées et le trafic illicite d espèces et d essences végétales menacées, - aide à l entrée et au séjour irréguliers, - homicide volontaire, coups et blessures graves, - trafic illicite d organes et de tissus humains, - enlèvement, séquestration et prise d otage, - racisme et xénophobie, - vols organisés ou avec arme, - trafic illicite de biens culturels, y compris antiquités et œuvres d art, - escroquerie, - racket et extorsion de fonds, - contrefaçon et piratage de produits, - falsification de documents administratifs et trafic de faux, - falsification de moyens de paiement, - trafic illicite de substances hormonales et autres facteurs de croissance, - trafic illicite de matières nucléaires et radioactives, - trafic de véhicules volés, - viol, - incendie volontaire, - crimes relevant de la juridiction de la Cour pénale internationale, -détournement d avion/navire, - sabotage». L article 2, paragraphe 4, de la décision-cadre dispose : «Pour les infractions autres que celles visées au paragraphe 2, la remise peut être subordonnée à la condition que les faits pour lesquels le mandat d arrêt européen a été émis constituent une infraction au regard du droit de l Etat membre d exécution, quels que soient les éléments constitutifs ou la qualification de celle-ci». B.11. Dans le quatrième moyen, la partie requérante fait valoir que l article 5, 2, de la loi attaquée viole le principe d égalité et de non-discrimination en ce que, pour les faits punissables mentionnés dans cette disposition, en cas d exécution d un mandat d arrêt européen, il est dérogé sans justification objective et raisonnable à l exigence de la double incrimination, alors que cette exigence est maintenue pour d autres infractions. B Dans le cinquième moyen, la partie requérante fait valoir que l abandon de l exigence de la double incrimination pour les infractions énumérées à l article 5, 2, de la loi du 19 décembre 2003 viole les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec son article 14 et avec l article 7 de la Convention européenne des droits de l homme. B Selon elle, la disposition attaquée ne satisfait pas aux conditions du principe de légalité en matière pénale, en ce qu elle n énumère pas d infractions ayant un contenu normatif suffisamment clair et précis mais seulement des catégories vagues de comportements indésirables. L autorité judiciaire qui doit décider de l exécution d un mandat d arrêt européen ne dispose pas, selon la partie requérante, d informations suffisantes pour contrôler effectivement si les infractions pour lesquelles la personne recherchée est poursuivie, ou pour lesquelles une peine a été prononcée à son encontre, relèvent d une des catégories mentionnées à l article 5, 2, de la loi. L absence d une définition claire et précise des infractions visées à l article 5, 2, conduira, selon la partie requérante, à une application disparate par les diverses autorités qui sont chargées de l exécution d un mandat d arrêt européen et viole de ce fait également le principe d égalité et de non-discrimination.

19 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD B Il existe certes une différence entre la décision-cadre et la loi dans la mesure où, conformément à l article 2, paragraphe 4, de la décision-cadre, l exigence de la double incrimination peut être maintenue pour d autres infractions que celles énumérées à l article 2, paragraphe 1, alors que, conformément à l article 5, 1 er, de la loi, la condition de la double incrimination doit être maintenue pour les infractions autres que celles mentionnées à l article 5, 2. B Ce qui précède n empêche cependant pas que la décision-cadre comme la loi contiennent une règle particulière pour une série d infractions pour lesquelles le contrôle de l exigence de la double incrimination est abandonné. B.14. Dès lors que le contrôle de la validité d une décision-cadre prise en vertu de l article 34, paragraphe 2, sous b), du Traité UE relève, selon les articles 35 et 46 de ce Traité, de la compétence de la Cour de justice des Communautés européennes, dont la Belgique a admis la compétence en la matière, la Cour, par son arrêt n o 124/2005 du 13 juillet 2005, a posé la question préjudicielle suivante : «L article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre du Conseil de l Union européenne 2002/584/JAI du 13 juin 2002 relative au mandat d arrêt européen et aux procédures de remise entre Etats membres, en tant qu il supprime le contrôle de l exigence de la double incrimination pour les infractions qui y sont mentionnées, est-il compatible avec l article 6, paragraphe 2, du Traité sur l Union européenne, et plus spécifiquement avec le principe de légalité en matière pénale et avec le principe d égalité et de non-discrimination garantis par cette disposition?». B Par arrêt du 3 mai 2007 dans l affaire C-303/05, la Cour de justice a jugé que l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre, en tant qu il supprime le contrôle de la double incrimination pour les infractions mentionnées à cette disposition, n est pas invalide. B La Cour de justice est arrivée à cette conclusion sur la base de la motivation suivante : «45. Il convient de relever d emblée que, en vertu de l article 6 UE, l Union est fondée sur le principe de l Etat de droit et respecte les droits fondamentaux, tels qu ils sont garantis par la Convention européenne de sauvegarde des droits de l homme et des libertés fondamentales, signée à Rome le 4 novembre 1950, et tels qu ils résultent des traditions constitutionnelles communes aux Etats membres, en tant que principes généraux du droit communautaire. Il s ensuit que les institutions sont soumises au contrôle de la conformité de leurs actes avec les traités et les principes généraux du droit, de même que les États membres lorsqu ils mettent en œuvre le droit de l Union (voir, notamment, arrêts du 27 février 2007, Gestoras Pro Amnistía e.a./conseil, C-354/04 P, non encore publié au Recueil, point 51, et Segi e.a./conseil, C-355/04 P, non encore publié au Recueil, point 51). 46. Il est constant que, parmi ces principes, figurent tant le principe de la légalité des délits et des peines que le principe d égalité et de non-discrimination, lesquels ont également été réaffirmés respectivement aux articles 49, 20 et 21 de la charte des droits fondamentaux de l Union européenne proclamée le7décembre 2000 à Nice (JO C 364, p. 1). 47. Il appartient dès lors à la Cour d examiner la validité de la décision-cadre au regard desdits principes. Sur le principe de légalité des délits et des peines 48. Selon Advocaten voor de Wereld, la liste de plus de trente infractions pour lesquelles la condition traditionnelle de la double incrimination est abandonnée dès lors que l Etat membre d émission punit celles-ci d une peine privative de liberté maximale de trois ans au moins est à ce point vague et floue qu elle enfreint, ou à tout le moins peut enfreindre, le principe de légalité en matière pénale. Les délits mentionnés sur cette liste ne seraient pas assortis de leur définition légale, mais constitueraient des catégories très vaguement définies de comportements indésirables. La personne privée de sa liberté en exécution d un mandat d arrêt européen sans vérification de la double incrimination ne bénéficierait pas de la garantie selon laquelle la loi pénale doit répondre aux conditions de précision, de clarté et de prévisibilité permettant à chacun de savoir, au moment de la commission d un acte, si ce dernier constitue ou non un délit, et cela contrairement à ceux qui sont privés de leur liberté en dehors d un mandat d arrêt européen. 49. Il convient de rappeler que le principe de légalité des délits et des peines (nullum crimen, nulla poena sine lege), qui fait partie des principes généraux du droit se trouvant à la base des traditions constitutionnelles communes aux Etats membres, a également été consacré par différents traités internationaux, et notamment à l article 7, paragraphe 1, de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l homme et des libertés fondamentales (voir en ce sens, notamment, arrêts du 12 décembre 1996, X, C-74/95 et C-129/95, Rec. p. I-6609, point 25, et du 28 juin 2005, Dansk RØrindustri e.a./commission, C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P à C-208/02 P et C-213/02 P, Rec. p. I-5425, points 215 à 219). 50. Ce principe implique que la loi définisse clairement les infractions et les peines qui les répriment. Cette condition se trouve remplie lorsque le justiciable peut savoir, à partir du libellé de la disposition pertinente et au besoin à l aide de l interprétation qui en est donnée par les tribunaux, quels actes et omissions engagent sa responsabilité pénale (voir, notamment, Cour eur. D. H., arrêt Coëme e.a. c. Belgique du 22 juin 2000, Recueil des arrêts et décisions 2000-VII, 145). 51. Conformément à l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre, les infractions énumérées à cette disposition, si elles sont punies dans l Etat membre d émission d une peine ou d une mesure de sûreté privatives de liberté d un maximum d au moins trois ans telles qu elles sont définies dans le droit de l Etat membre d émission, donnent lieu à remise sur la base du mandat d arrêt européen sans contrôle de la double incrimination du fait. 52. Par conséquent, même si les Etats membres reprennent littéralement l énumération des catégories d infractions figurant à l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre aux fins de la mise en œuvre de celle-ci, la définition elle-même de ces infractions et les peines applicables sont celles qui résultent du droit de l Etat membre d émission. La décision-cadre ne vise pas à harmoniser les infractions pénales en question quant à leurs éléments constitutifs ou aux peines dont elles sont assorties. 53. Dès lors, si l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre supprime le contrôle de la double incrimination pour les catégories d infractions mentionnées à cette disposition, la définition de celles-ci et des peines applicables continue de relever de la compétence du droit de l Etat membre d émission, lequel, comme il est d ailleurs énoncé àl article 1 er, paragraphe 3, de cette même décision-cadre, doit respecter les droits fondamentaux et les principes juridiques fondamentaux tels qu ils sont consacrés à l article 6 UE et, par conséquent, le principe de légalité des délits et des peines. 54. Il s ensuit que l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre, en tant qu il supprime le contrôle de la double incrimination pour les infractions mentionnées à cette disposition, n est pas invalide en raison d une violation du principe de légalité des délits et des peines. Sur le principe d égalité et de non-discrimination 55. Selon Advocaten voor de Wereld, le principe d égalité et de non-discrimination est méconnu par la décision-cadre dans la mesure où, pour les infractions autres que celles visées à l article 2, paragraphe 2, de celle-ci, la remise peut être subordonnée à la condition que les faits pour lesquels le mandat d arrêt européen a été émis constituent une infraction au regard du droit de l Etat membre d exécution. Cette distinction ne serait pas objectivement justifiée. La suppression du contrôle de la double incrimination serait d autant plus contestable qu aucune définition

20 55114 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD circonstanciée des faits pour lesquels la remise est demandée nefigure dans la décision-cadre. Le régime de cette dernière aboutirait à une différence injustifiée de traitement entre les justiciables selon que les faits incriminés se sont déroulés dans l Etat membre d exécution ou en dehors de cet Etat. Ces mêmes justiciables seraient donc jugés différemment quant à leur privation de liberté sans que cela soit justifié. 56. Il y a lieu de relever que le principe d égalité et de non-discrimination requiert que des situations comparables ne soient pas traitées de manière différente et que des situations différentes ne soient pas traitées de manière égale à moins qu un tel traitement ne soit objectivement justifié (voir, notamment, arrêt du 26 octobre 2006, Koninklijke Coöperatie Cosun, C-248/04, non encore publié au Recueil, point 72 et jurisprudence citée). 57. S agissant, d une part, du choix des 32 catégories d infractions énumérées à l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre, le Conseil a pu considérer, sur la base du principe de reconnaissance mutuelle et eu égard au degré élevé de confiance et de solidarité entre les Etats membres, que, soit en raison de leur nature même, soit en raison de la peine encourue d un maximum d au moins trois ans, les catégories d infractions concernées font partie de celles dont la gravité de l atteinte à l ordre et à la sécurité publics justifie que le contrôle de la double incrimination ne soit pas exigé. 58. Dès lors, à supposer même que la situation de personnes soupçonnées d avoir commis des infractions relevant de la liste figurant à l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre ou condamnées pour avoir perpétré de telles infractions soit comparable à celle de personnes soupçonnées d avoir commis ou condamnées pour avoir commis des infractions autres que celles énumérées à cette disposition, la distinction est, en tout état de cause, objectivement justifiée. 59. En ce qui concerne, d autre part, le fait que le manque de précision dans la définition des catégories d infractions en question risquerait d entraîner une mise en œuvre divergente de la décision-cadre dans les différents ordres juridiques nationaux, il suffit de relever que l objet de celle-ci n est pas d harmoniser le droit pénal matériel des Etats membres et qu aucune disposition du titre VI du Traité UE, dont les articles 34 et 31 ont été désignés comme constituant le fondement juridique de cette décision-cadre, ne subordonne l application du mandat d arrêt européen à l harmonisation des législations pénales des Etats membres dans le domaine des infractions concernées (voir par analogie, notamment, arrêts du 11 février 2003, Gözütok et Brügge, C-187/01 et C-385/01, Rec. p. I-1345, point 32, ainsi que du 28 septembre 2006, Gasparini e.a., C-467/04, non encore publié au Recueil, point 29). 60. Il s ensuit que l article 2, paragraphe 2, de la décision-cadre, en tant qu il supprime le contrôle de la double incrimination pour les infractions mentionnées à cette disposition, n est pas invalide en raison d une violation de l article 6, paragraphe 2, UE et, plus spécifiquement, des principes de légalité des délits et des peines ainsi que d égalité et de non-discrimination» (Cour de justice, 3 mai 2007, C-303/05). B.16. La motivation de l arrêt de la Cour de justice concernant la décision-cadre 2002/584/JAI vaut également mutatis mutandis à l égard de la loi du 19 décembre 2003 qui met en œuvre en droit belge la décision-cadre précitée. B La décision-cadre, comme la loi attaquée etlagenèse de celle-ci, font apparaître que l exigence de la double incrimination pour les infractions énumérées à l article 5, 2, n est pas abandonnée, mais qu il n est pas contrôlé s il est satisfait à cette exigence, parce que, eu égard à leur gravité, les faits sont réputés punissables dans tous les Etats membres de l Union européenne (Doc. parl., Chambre, , DOC /001, p. 13). B L abandon du contrôle de la double incrimination n a pas pour effet que l autorité judiciaire d exécution doive automatiquement donner suite à l exécution d un mandat d arrêt européen. La règle inscrite à l article 5, 2, de la loi doit être appréciée à la lumière des autres conditions auxquelles la remise est subordonnée. B La disposition attaquée doit avant tout être appréciée en combinaison avec la règle inscrite à l article 6, 5 o, de la loi, qui transpose l article 4, point 7), sous b) et c), de la décision-cadre relative au mandat d arrêt européen. B En vertu de cette disposition, l exécution du mandat d arrêt européen peut être refusée lorsque celui-ci porte sur des infractions qui ont été commises en tout ou en partie sur le territoire belge ou en un lieu assimilé àce territoire ou qui ont été commises hors du territoire de l Etat membre d émission et que le droit belge n autorise pas la poursuite pour les mêmes infractions commises hors du territoire belge. B Si le mandat d arrêt portait sur un fait qui est mentionné dans la liste et qui ne serait pas punissable conformément au droit belge, la remise pourrait donc néanmoins être refusée, sauf en raison de faits commis sur le territoire de l Etat d émission ou hors de ce territoire, mais dans une hypothèse où le droit belge autorise la poursuite pour un fait commis hors du territoire belge. Dans ce cas, la personne recherchée doit savoir qu il s agit de comportements punissables et doit se conformer aux lois pénales du pays où elle réside. La poursuite repose sur le principe de territorialité même élargie, qui constitue l élément essentiel de toute législation relative au champ d application de la loi pénale nationale et il n est pas porté atteinte au principe de légalité en matière pénale. B S agissant des faits commis hors du territoire de l Etat d émission à l exception des cas de compétence extraterritoriale prévus dans le droit belge, la condition de la double incrimination peut être maintenue, ce qui tempère sensiblement les effets de l abandon du contrôle exercé dans le cadre de l article 5, 2, de la loi attaquée (Doc. parl., Chambre, , DOC /001). B.19. Par ailleurs, outre le motif de refus facultatif inscrit à l article 6, 5 o, de la loi attaquée, l exécution d un mandat d arrêt européen doit être refusée s il existe une loi d amnistie en Belgique (article 4, 1 o ), en raison du principe «non bis in idem» (article 4, 2 o ), si la personne recherchée n est pas pénalement responsable eu égard à son âge, conformément au droit belge (article 4, 3 o ), et si l action publique ou la peine sont prescrites conformément à la loi belge (article 4, 4 o ). B.20. Enfin, de façon générale, un Etat ne pourra collaborer à la remise d une personne recherchée lorsqu il existe un risque, dans l Etat d émission, qu il soit porté atteinte à ses droits fondamentaux. A cet égard, il convient de se référer à l article 4, 5 o, de la loi attaquée, en vertu duquel l exécution d un mandat d arrêt européen est refusée s il y a des raisons sérieuses de croire que l exécution du mandat européen aurait pour effet de porter atteinte aux droits fondamentaux de la personne concernée, tels qu ils sont consacrés par l article 6 du Traité UE. Ainsi l autorité judiciaire d exécution pourra-t-elle toujours tenir compte, lors de la remise, des circonstances concrètes de chaque situation. B.21. Les quatrième et cinquième moyens ne sont pas fondés. Par ces motifs, la Cour rejette le recours. Ainsi prononcé en langue néerlandaise, en langue française et en langue allemande, conformément à l article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989, à l audience publique du 10 octobre Le greffier, Le président, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : N Numéro tél. gratuit :

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : N Numéro tél. gratuit : BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : Numéro tél. gratuit :

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : Numéro tél. gratuit : BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE P overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen van

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 48101 FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU N. 2008 3134 [C 2008/24352] 29 AUGUSTUS 2008. Ministerieel besluit tot wijziging van de bijlagen I tot en met

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 101 INHOUD SOMMAIRE. 710 bladzijden/pages

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 101 INHOUD SOMMAIRE. 710 bladzijden/pages BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : 0800-98 809 Gratis tel. nummer : 0800-98 809. 104 pages/bladzijden. www.staatsblad.

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : 0800-98 809 Gratis tel. nummer : 0800-98 809. 104 pages/bladzijden. www.staatsblad. MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : pages/bladzijden.

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : pages/bladzijden. MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : pages/bladzijden.

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : pages/bladzijden. MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : N. 13. Numéro tél. gratuit : INHOUD SOMMAIRE bladzijden/pages

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : N. 13. Numéro tél. gratuit : INHOUD SOMMAIRE bladzijden/pages BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : Numéro tél. gratuit : N. 345 SOMMAIRE INHOUD. 328 pages/bladzijden

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : Numéro tél. gratuit : N. 345 SOMMAIRE INHOUD. 328 pages/bladzijden MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 351 INHOUD SOMMAIRE. 144 bladzijden/pages

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 351 INHOUD SOMMAIRE. 144 bladzijden/pages BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : N. 74. Numéro tél. gratuit : INHOUD SOMMAIRE. 104 bladzijden/pages

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Gratis tel. nummer : N. 74. Numéro tél. gratuit : INHOUD SOMMAIRE. 104 bladzijden/pages BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 64359 FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2004 3391 (2004 2305) [2004/202310] 12 MEI 2004. Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 353 INHOUD SOMMAIRE bladzijden/pages

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 353 INHOUD SOMMAIRE bladzijden/pages BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

Instemmingsdecreten van de Vlaamse overheid betreffende kinderbijslag

Instemmingsdecreten van de Vlaamse overheid betreffende kinderbijslag Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag Trierstraat 70 1000 Brussel Tel.: 02-237 21 11 Instemmingsdecreten van de Vlaamse overheid betreffende kinderbijslag Op 3 juli 2017 werden de volgende decreten

Nadere informatie

ALBERT ALBERT BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Percentage betrekkingen toe te wijzen. Pourcentage d emplois à attribuer

ALBERT ALBERT BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Percentage betrekkingen toe te wijzen. Pourcentage d emplois à attribuer BELGISCH STAATSBLAD 23.08.2012 MONITEUR BELGE 49465 Trappen van de hiërarchie Degrés delahiérarchie aan het Nederlands Kader au Cadre néerlandais Percentage betrekkingen toe te wijzen Pourcentage d emplois

Nadere informatie

EUROPEES ARRESTATIEBEVEL 1

EUROPEES ARRESTATIEBEVEL 1 EUROPEES ARRESTATIEBEVEL 1 Dit bevel is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit. Ik verzoek om aanhouding en overlevering van de hieronder genoemde persoon met het oog op strafvervolging

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 28893 FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE N. 2008 1822 [C 2008/09406] 2 JUNI 2008. Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst met punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD 14.09.2006 Ed. 2 MONITEUR BELGE. Art. 2. Entrent en vigueur le 1 er janvier 2007 :

BELGISCH STAATSBLAD 14.09.2006 Ed. 2 MONITEUR BELGE. Art. 2. Entrent en vigueur le 1 er janvier 2007 : 46851 FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE N. 2006 3572 [C 2006/09648] 1 SEPTEMBER 2006. Koninklijk besluit tot vaststelling van de vorm, de inhoud, de bijlagen en de nadere regels voor de neerlegging van

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 12 mei 2006 (19.05) (OR. en) RAAD VA DE EUROPESE U IE 9226/06 LIMITE CATS 92 COPE 56

PUBLIC. Brussel, 12 mei 2006 (19.05) (OR. en) RAAD VA DE EUROPESE U IE 9226/06 LIMITE CATS 92 COPE 56 Conseil UE RAAD VA DE EUROPESE U IE Brussel, 12 mei 2006 (19.05) (OR. en) 9226/06 LIMITE PUBLIC CATS 92 COPE 56 OTA van: het voorzitterschap aan: de delegaties nr. vorig doc.: 8762/06 CATS 79 COPEN 48

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE 43865 VLAAMSE OVERHEID Leefmilieu, Natuur en Energie N. 2010 2250 [C 2010/35427] 7 JUNI 2010. Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 2 april 2007 betreffende de vastlegging

Nadere informatie

20316 BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

20316 BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE 20316 BELGISCH STAATSBLAD 30.03.2012 Ed. 2 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 30.03.2012 Ed. 2 MONITEUR BELGE 20317 20318 BELGISCH STAATSBLAD 30.03.2012 Ed. 2 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 30.03.2012

Nadere informatie

LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN

LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN 23178 MONITEUR BELGE 16.04.2013 BELGISCH STAATSBLAD LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR [C 2012/00569] 10 JUILLET 2012.

Nadere informatie

MONITEUR BELGE 13.06.2013 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE 13.06.2013 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 13.06.2013 BELGISCH STAATSBLAD 36987 SERVICE PUBLIC FEDERAL FINANCES [C 2013/03172] 29 MAI 2013. Arrêté royal portant approbation du règlement du 12 février 2013 de l Autorité des services

Nadere informatie

30548 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

30548 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 30548 MONITEUR BELGE 16.04.2009 BELGISCH STAATSBLAD F. 2009 1369 SERVICE PUBLIC FEDERAL SANTE PUBLIQUE, SECURITE DE LA CHAINE ALIMENTAIRE ET ENVIRONNEMENT [C 2009/24134] 8 AVRIL 2009. Arrêté ministériel

Nadere informatie

38296 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

38296 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 38296 BELGISCH STAATSBLAD 04.08.2006 MONITEUR BELGE Steden/gemeenten Villes/communes Sint-Joost-ten-Node/Saint-Josse-ten- Noode Sint-Niklaas/Saint-Nicolas Sint-Truiden/Saint-Trond Tournai/Doornik Turnhout

Nadere informatie

36930 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

36930 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 36930 MONITEUR BELGE 13.06.2013 BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL FINANCES [C 2013/03159] 29 MAI 2013. Arrêté royal portant approbation du règlement du 12 février 2013 de l Autorité des services

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 433 Besluit van 30 oktober 2007, houdende regels ter uitvoering van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties

Nadere informatie

ALBERT ALBERT BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER

ALBERT ALBERT BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER BELGISCH STAATSBLAD 09.05.2012 MONITEUR BELGE 27295 FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER N. 2012 1310 [C 2012/14127] 22 APRIL 2012. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit

Nadere informatie

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS 9472 BELGISCH STAATSBLAD 05.02.2014 MONITEUR BELGE WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 04.06.2014 MONITEUR BELGE 42651 FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C 2014/22260] 14 MEI 2014. Ministerieel besluit tot vaststelling van de modellen van de inlichtingenformulieren

Nadere informatie

SERVICE PUBLIC FEDERAL PERSONNEL ET ORGANISATION FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE

SERVICE PUBLIC FEDERAL PERSONNEL ET ORGANISATION FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE N. 2008 1373 [C 2008/02049] 13 APRIL 2008. Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 7 februari 1969 tot vaststelling van de

Nadere informatie

53438 MONITEUR BELGE 12.12.2005 BELGISCH STAATSBLAD

53438 MONITEUR BELGE 12.12.2005 BELGISCH STAATSBLAD 53438 MONITEUR BELGE 12.12.2005 BELGISCH STAATSBLAD Vu pour être annexé à Notre arrêté du 6 décembre 2005 modifiant l arrêté royal du 19 avril 1999 fixant les éléments de la déclaration d accident à communiquer

Nadere informatie

Het Europees Parlement is verzocht advies over het voorstel uit te brengen.

Het Europees Parlement is verzocht advies over het voorstel uit te brengen. Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 2 april 2006 (2.04) (OR. en) PUBLIC 8426/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0805 (CNS) LIMITE COPEN 42 NOTA van: het voorzitterschap aan: het Coreper/de

Nadere informatie

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 24154 MONITEUR BELGE 19.04.2013 Ed. 3 BELGISCH STAATSBLAD GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 353 Besluit van 1 juli 2005, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 552kk, 552ll en 552ss van het Wetboek van Strafvordering en vaststelling

Nadere informatie

21396 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

21396 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 21396 BELGISCH STAATSBLAD 13.03.2014 MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C 2014/22060] SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2014/22060] 21 FEBRUARI 2014. Koninklijk besluit

Nadere informatie

76142 MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

76142 MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD 76142 MONITEUR BELGE 18.12.2015 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Al annexe II du même arrêté, tel qu il a été modifié à ce jour, est apportée la modification suivante : le point IV.25 est inséré, rédigé

Nadere informatie

69668 BELGISCH STAATSBLAD 29.09.2004 MONITEUR BELGE

69668 BELGISCH STAATSBLAD 29.09.2004 MONITEUR BELGE 69668 BELGISCH STAATSBLAD 29.09.2004 MONITEUR BELGE 17 jaar = 85 pct.; 16 jaar = 70 pct.; 15 jaar = 55 pct. van het uurloon van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder van dezelfde categorie. C.

Nadere informatie

77220 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

77220 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 77220 MONITEUR BELGE 23.12.2015 BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL ECONOMIE, P.M.E., CLASSES MOYENNES ET ENERGIE [C 2015/11511] 16 DECEMBER 2015. Arrêté ministériel établissant les formulaires

Nadere informatie

MONITEUR BELGE 23.07.2015 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE 23.07.2015 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD 47225 SERVICE PUBLIC FEDERAL FINANCES [C 2015/03212] 15 JUILLET 2015. Arrêté ministériel portant exécution des articles 7, 4, et 53, 1 er,3, c) et d), del arrêté royal du 28 juin 2015, concernant la taxation

Nadere informatie

46866 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

46866 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 46866 MONITEUR BELGE 22.07.2015 BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2015/22264] FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C 2015/22264] 13 JUILLET 2015. Règlement modifiant

Nadere informatie

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 8894 MONITEUR BELGE 14.02.2013 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE

Nadere informatie

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS 53478 BELGISCH STAATSBLAD 18.08.2010 MONITEUR BELGE WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Avis. Bericht. Déménagement des Services du Moniteur belge. Verhuis Diensten van het Belgisch Staatsblad

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Avis. Bericht. Déménagement des Services du Moniteur belge. Verhuis Diensten van het Belgisch Staatsblad BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS BELGISCH STAATSBLAD 08.01.2010 Ed. 2 MONITEUR BELGE 721 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE

Nadere informatie

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 51132 MONITEUR BELGE 12.08.2015 BELGISCH STAATSBLAD GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE FLAMANDE

Nadere informatie

49188 BELGISCH STAATSBLAD 22.09.2008 MONITEUR BELGE

49188 BELGISCH STAATSBLAD 22.09.2008 MONITEUR BELGE 49188 BELGISCH STAATSBLAD 22.09.2008 MONITEUR BELGE Art. 3. Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «Art. 15. De subsidies die ten bate van het Nationaal Geografisch Instituut zijn

Nadere informatie

Vu l avis de l Inspecteur des Finances, donné le 4 juin 2014;

Vu l avis de l Inspecteur des Finances, donné le 4 juin 2014; FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU [C 2014/24300] 9 JULI 2014. Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 8 mei 2006 houdende

Nadere informatie

62112 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

62112 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 62112 BELGISCH STAATSBLAD 19.10.2010 MONITEUR BELGE Province Pré-zone opérationnelle Pourcentage maximal Zone de secours Zuid-Oost 2,43 % Brabant flamand Zone de secours Est 4,67 % Zone de secours Ouest

Nadere informatie

RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING. Dienst Geneeskundige Verzorging NATIONALE COMMISSIE ARTSEN ZIEKENFONDSEN

RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING. Dienst Geneeskundige Verzorging NATIONALE COMMISSIE ARTSEN ZIEKENFONDSEN RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING Openbare instelling opgericht bij de wet van 9 augustus 1963 Tervurenlaan 211-1150 Brussel Dienst Geneeskundige Verzorging NATIONALE COMMISSIE ARTSEN

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD 15.07.2014 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD 15.07.2014 MONITEUR BELGE 53805 BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST [C 2014/31492] 10 JUNI 2014. Ministerieel besluit tot vaststelling van de typeinhoud en de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de energieaudit opgelegd door het Besluit

Nadere informatie

39150 BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

39150 BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE 39150 BELGISCH STAATSBLAD 14.05.2014 Ed. 2 MONITEUR BELGE Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en

Nadere informatie

16002 MONITEUR BELGE 21.03.2007 BELGISCH STAATSBLAD

16002 MONITEUR BELGE 21.03.2007 BELGISCH STAATSBLAD 16002 MONITEUR BELGE 21.03.2007 BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Ces 342,5 agents sont répartis de la manière suivante : Personnel de niveau A : 112,5. Personnel de niveau B : 32,5. Personnel de niveau C :

Nadere informatie

Rolnummer 5726. Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer 5726. Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T Rolnummer 5726 Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd

Nadere informatie

40816 MONITEUR BELGE 29.10.1999 BELGISCH STAATSBLAD

40816 MONITEUR BELGE 29.10.1999 BELGISCH STAATSBLAD 40816 MONITEUR BELGE 29.10.1999 BELGISCH STAATSBLAD MINISTERE DES AFFAIRES ECONOMIQUES F. 99 3542 [99/11342] 30 SEPTEMBRE 1999. Arrêté ministériel modifiant l arrêté royal du 30 décembre 1993 prescrivant

Nadere informatie

Voor de delegaties gaat hierbij de geconsolideerde versie van het modelformulier voor een Europees aanhoudingsbevel.

Voor de delegaties gaat hierbij de geconsolideerde versie van het modelformulier voor een Europees aanhoudingsbevel. RAAD VA DE EUROPESE U IE Brussel, 27 juli 2011 (28.07) (OR. en) 13297/11 COPE 189 EUROJUST 116 EJ 95 OTA van: aan: Betreft: het secretariaat-generaal de delegaties Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad

Nadere informatie

PHILIPPE FILIP BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

PHILIPPE FILIP BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 60569 FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER, FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG [C 2014/12139] 4 AUGUSTUS 2014. Koninklijk

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD 21.02.2012 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD 21.02.2012 MONITEUR BELGE 11971 Art. 15. De Minister aan wie de bevoegdheid voor Energie toegewezen is, wordt belast met de uitvoering van dit besluit. Art. 15. Le Ministre qui a l Energie dans ses attributions est chargé de l

Nadere informatie

MONITEUR BELGE 30.12.2013 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE 30.12.2013 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 30.12.2013 BELGISCH STAATSBLAD 103249 SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2013/22606] 21 DECEMBRE 2013. Arrêté royal modifiant l arrêté royal du 18 mars 1971 instituant un régime

Nadere informatie

Rolnummer 5794. Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer 5794. Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T Rolnummer 5794 Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 11 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 2013 houdende diverse bepalingen

Nadere informatie

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 80072 BELGISCH STAATSBLAD 15.10.2014 MONITEUR BELGE GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE FLAMANDE

Nadere informatie

Rolnummer 4499. Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer 4499. Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T Rolnummer 4499 Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 14, 1, eerste lid, 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals dat artikel

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik. Rolnummer 2151 Arrest nr. 119/2002 van 3 juli 2002 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik. Het Arbitragehof,

Nadere informatie

80806 MONITEUR BELGE 28.12.2011 BELGISCH STAATSBLAD

80806 MONITEUR BELGE 28.12.2011 BELGISCH STAATSBLAD 80806 MONITEUR BELGE 28.12.2011 BELGISCH STAATSBLAD AGENCE FEDERALE POUR LA SECURITE DE LA CHAINE ALIMENTAIRE [C 2011/18456] FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN [C 2011/18456] 15

Nadere informatie

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 64559 Art. 20. Elk bedrog dat wordt gepleegd om een lot uitgekeerd te krijgen, in het bijzonder elke valsheid in geschrifte of elk gebruik ervan, geeft aanleiding tot een klacht bij het parket. Art. 21.

Nadere informatie

Rolnummer 3739. Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer 3739. Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T Rolnummer 3739 Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 413bis tot 413octies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij

Nadere informatie

Sous Commission Paritaire pour les services des aides familiales & des aides seniors

Sous Commission Paritaire pour les services des aides familiales & des aides seniors Sous Commission Paritaire pour les services des aides familiales & des aides seniors Convention Collective de Travail du 16 décembre 2002 modifiant la Convention Collective de Travail du 30 août 2000 relative

Nadere informatie

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 31051 GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST REGION DE BRUXELLES-CAPITALE MINISTERIE VAN HET BRUSSELS

Nadere informatie

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 19634 MONITEUR BELGE 30.03.2015 BELGISCH STAATSBLAD GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE FLAMANDE

Nadere informatie

61190 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

61190 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 61190 BELGISCH STAATSBLAD 12.09.2016 MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE [C 2016/11363] 1 SEPTEMBER 2016. Koninklijk besluit tot goedkeuring van het zesde beheerscontract

Nadere informatie

COMMISSION PARITAIRE DES GRANDS MAGASINS CONVENTION COLLECTIVE DE TRAVAIL DU 24 JUIN 1999 RELATIVE A LA FORMATION ET A L'EMPLOI DES TRAVAILLEURS

COMMISSION PARITAIRE DES GRANDS MAGASINS CONVENTION COLLECTIVE DE TRAVAIL DU 24 JUIN 1999 RELATIVE A LA FORMATION ET A L'EMPLOI DES TRAVAILLEURS COMMISSION PARITAIRE DES GRANDS MAGASINS CONVENTION COLLECTIVE DE TRAVAIL DU 24 JUIN 1999 RELATIVE A LA FORMATION ET A L'EMPLOI DES TRAVAILLEURS CHAPITRE I - CHAMP Article 1 - La présente convention collective

Nadere informatie

FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE SERVICE PUBLIC FEDERAL PERSONNEL ET ORGANISATION

FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE SERVICE PUBLIC FEDERAL PERSONNEL ET ORGANISATION ROYAUME DE BELGIQUE KONINKRIJK BELGIE SERVICE PUBLIC FEDERAL PERSONNEL ET ORGANISATION FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE Arrêté royal modifiant les arrêtés royaux du 16 novembre 2006 relatif

Nadere informatie

61190 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

61190 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 61190 BELGISCH STAATSBLAD 12.09.2016 MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE [C 2016/11363] 1 SEPTEMBER 2016. Koninklijk besluit tot goedkeuring van het zesde beheerscontract

Nadere informatie

36152 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

36152 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 36152 BELGISCH STAATSBLAD 14.06.2016 MONITEUR BELGE BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST [C 2016/31426] 2 JUNI 2016. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende wijziging van de prijzen voor het

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD 28.07.2010 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD 28.07.2010 MONITEUR BELGE 48001 N. 2010 2506 VLAAMSE OVERHEID [C 2010/35508] 11 JUNI 2010. Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 betreffende de modulaire structuur

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 30599 FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C 2016/22190] SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2016/22190] 22 JUNI 2015. Verordening tot wijziging van de verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering

Nadere informatie

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN MONITEUR BELGE 15.02.2005 BELGISCH STAATSBLAD 5095 Art. 7. Dans l article 24 de l annexe au même arrêté royal, les mots «les lois coordonnées sur les sociétés commerciales» sont remplacés par les mots

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 46905 FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER N. 2008 3024 [C 2008/14275] 5 SEPTEMBER 2008. Ministerieel besluit tot bepaling van de modellen van de documenten bedoeld in het koninklijk besluit

Nadere informatie

46434 MONITEUR BELGE 17.07.2015 BELGISCH STAATSBLAD

46434 MONITEUR BELGE 17.07.2015 BELGISCH STAATSBLAD 46434 MONITEUR BELGE 17.07.2015 BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2015/22259] 9 JUILLET 2015. Arrêté ministériel modifiant la liste jointe à l arrêté royal du 21 décembre 2001

Nadere informatie

7172 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

7172 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 7172 MONITEUR BELGE 24.02.2005 BELGISCH STAATSBLAD Vu les lois sur le Conseil d Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l article 3, 1 er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 1703 1704 BELGISCH STAATSBLAD 15.01.2010 MONITEUR BELGE 1705 1706 BELGISCH STAATSBLAD 15.01.2010 MONITEUR BELGE 1707 1708 BELGISCH STAATSBLAD 15.01.2010 MONITEUR BELGE 1709 1710 BELGISCH STAATSBLAD 15.01.2010

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE 65341 N. 2012 3193 VLAAMSE OVERHEID [C 2012/36111] 21 SEPTEMBER 2012. Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de modulaire structuur van het secundair volwassenenonderwijs voor het studiegebied toerisme

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4 INITIATIEF van: de Sloveense, de Franse, de Tsjechische, de Zweedse, de Slowaakse, de Britse en de Duitse delegatie d.d.:

Nadere informatie

Rolnummer 4151. Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T

Rolnummer 4151. Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T Rolnummer 4151 Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut

Nadere informatie

47990 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

47990 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 47990 BELGISCH STAATSBLAD 28.07.2010 MONITEUR BELGE N. 2010 2505 VLAAMSE OVERHEID [C 2010/35507] 11 JUNI 2010. Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de modulaire structuur van het secundair volwassenenonderwijs

Nadere informatie

33662 BELGISCH STAATSBLAD 02.07.2008 MONITEUR BELGE

33662 BELGISCH STAATSBLAD 02.07.2008 MONITEUR BELGE 33662 BELGISCH STAATSBLAD 02.07.2008 MONITEUR BELGE MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST N. 2008 2191 [C 2008/31345] 19 JUNI 2008. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling

Nadere informatie

64360 BELGISCH STAATSBLAD 27.10.2010 MONITEUR BELGE

64360 BELGISCH STAATSBLAD 27.10.2010 MONITEUR BELGE 64360 BELGISCH STAATSBLAD 27.10.2010 MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID N. 2010 3685 [C 2010/22451] F. 2010 3685 SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2010/22451] 15 OKTOBER

Nadere informatie

47564 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

47564 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 47564 BELGISCH STAATSBLAD 04.08.2016 MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN Administratie van het kadaster, registratie en domeinen Bekendmakingen voorgeschreven bij artikel 770 van het Burgerlijk

Nadere informatie

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T Rolnummer 4560 Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T Rolnummer 4667 Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen-

Nadere informatie

Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en SociaalOverleg ALGEMENE DIRECTIE COLLECTIEVE ARBEIDSBETRE~NGEN Directie van de Griffie

Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en SociaalOverleg ALGEMENE DIRECTIE COLLECTIEVE ARBEIDSBETRE~NGEN Directie van de Griffie Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale DIRECTION GÉNÉRALE RELATIONS COLLECTIVES DU TRAVAIL Direction du Greffe Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en SociaalOverleg

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T Rolnummer 6315 Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 19quater, tweede lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 maart 1991 betreffende

Nadere informatie

Rolnummer 3630. Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer 3630. Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T Rolnummer 3630 Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 320, 4, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD 01.06.2012 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD 01.06.2012 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 01.06.2012 MONITEUR BELGE 31353 Vu pour être annexé àl arrêté ministériel du 23 mai 2012 modifiant l arrêté ministériel du 17 décembre 1998 déterminant les documents comptables à tenir

Nadere informatie

43900 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

43900 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 43900 BELGISCH STAATSBLAD 13.07.2016 MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C 2016/22272] SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2016/22272] 20 JUNI 2016. Verordening tot wijziging

Nadere informatie

74018 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

74018 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 74018 MONITEUR BELGE 15.12.2015 BELGISCH STAATSBLAD AGENCE FEDERALE POUR LA SECURITE DE LA CHAINE ALIMENTAIRE [C 2015/18392] 3 DECEMBRE 2015. Avis relatif à l indexation des montants fixés à l arrêté royal

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 21.10.2016 Ed. 2 MONITEUR BELGE 71309 FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C 2016/22418] SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C 2016/22418] 13 OKTOBER 2016. Ministerieel

Nadere informatie

Rolnummer 5678. Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer 5678. Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T Rolnummer 5678 Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 418, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie.

Nadere informatie

BELGISCH STAATSBLAD 08.01.2010 Ed. 2 MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD 08.01.2010 Ed. 2 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD 08.01.2010 Ed. 2 MONITEUR BELGE 731 MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST N. 2010 45 [C 2010/31002] 17 DECEMBER 2009. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Rolnummer 1924 Arrest nr. 81/2001 van 13 juni 2001 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Het

Nadere informatie