InfoMil Veiligheid Handleiding PGS 15

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "InfoMil Veiligheid Handleiding PGS 15"

Transcriptie

1 Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu InfoMil Veiligheid Handleiding PGS februari 2013

2 Inhoudsopgave Hoofdstuk 0 Inleiding 6 Inleiding 13 Codering Wm, AI 14 Aanstekers 15 Naar rato 16 Viscositeitsregel 17 LQ 18 Alcoholhoudende drank 19 Opslag bestrijdingsmiddelen 20 Lucifers, accu's, spuitbussen, etc. 21 Bulktanks 22 Spuitbussen met slagroom 23 KGA-depots 24 Winkelruimtes 25 Medicijnen 26 Overheersende gevaren 27 Hoofdstuk 1 Toepassing van PGS Toepassing PGS Ondergrenzen 33 Voorbeeld Ondergrenzen 37 Overige vragen 39 IPPC / BBT / BREF's 40 Afstand tot externe objecten 41 ADR 42 CPR / PGS 43 Verpakkingsgroep 44 Scheiding afvalfase 45 Etiketten laboratoria 46 Handhaving Arbeidsinspectie 47 Registratie CMR-stoffen 48 Opslag in verkoopruimte 49 Hoofdstuk 2 Systematiek 51 Hoofdstuk 3 Algemeen 53 Het opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen 54 Opslagvoorzieningen 57 Inpandige of uitpandige opslagvoorziening 58 Bouwkundige eisen aan een opslagvoorziening 60 WBDBO nader uitgelegd 62 Productopvang in een opslagvoorziening 66 Vloeren van opslagvoorzieningen 67 Vrijkomende dampen en explosieveiligheid 69 Brandbeveiligingopslagkasten als opslagvoorziening 71 Blustoestellen bij opslagvoorzieningen 74 Bliksembeveiliging 75 Classificering en etikettering 76

3 ADR-Klasse 8 stoffen 84 Vakbekwaamheid 87 Journaal en registratie 88 Hoofdstuk 3: Algemeen 89 Meerdere opslagloodsen 90 Buffertanks 91 Aanverwante stoffen 92 Plofluik 93 Ondergrenzen 94 Ventilatie 95 Afvalstoffen 96 Werkvoorraad 97 Verantwoordelijke VIB 98 WBDBO 99 Lege ongereinigde verpakkingen 100 Deugdelijkheid verpakking 101 Lecture bottles 102 Algemene bepalingen VIB 103 Vakbekwaamheid 104 Maximale opslag verdieping 105 Ventilatie opslagvoorziening (ook brandveiligheidskast) 106 ADR klasse 8 vg II en III 107 WBDBO 60 of Inpandig of uitpandig 109 Hoofdstuk 4 Opslagvoorzieningen groter dan kg 110 Inleiding hoofdstuk Opslagvoorzieningen 112 Beschermingniveaus 115 Productopvang en bluswateropvang bij Hoofdstuk Brandbeveiligingsinstallaties en het UPD 125 Kopie van Relevante documenten 129 Historie bij BSN Hoofdstuk 4: Opslagvoorzieningen groter dan kg 132 Samenhang tabel 4 en 5 (4.1 en 4.2 PGS ) 133 Tabel 4 (4.1 in PGS15:2011) 134 Definitie brandbaarheid 135 Definitie onbrandbare stoffen 136 Eisen opsteller uitgangspuntendocument 137 Inspectie-instelling mag geen UPD maken 138 Afbakening uitgangspuntendocument 141 Aanvullende technische eisen 142 Nieuwe eisen bestaande installatie 143 Tegenstrijdigheden 144 Conformiteit en doeltreffendheid 145 Vragen over inspectie-instelling 146 Verschillen periodieke inspecties 147

4 Goedkeuren inspectieplan 148 Geen certificaat 149 Vastleggen inspectiefrequentie 150 Inspectiefrequentie 151 Productopvang 152 Combinatie gevaarseigenschappen 153 BRZO-bedrijven 154 Onderhoud of storingen 155 Recente ontwikkelingen 156 Vakscheiding 157 Inzetbaarheid Brandweer 158 Hoofdstuk 5 Voorschriften voor de opslag van (tank)containers geladen met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen 159 Hoofdstuk 6 Opslag van gasflessen 164 Inleiding 165 Voorschriften voor de opslag van gasflessen 170 Opslag van gasflessen in een brandveiligheidsopslagkast 173 Hoofdstuk 6: Opslag van gasflessen 175 Dak 176 Zuurstof & acetyleen 177 Brandwerende gevel 178 Aanstraling gasflessen 179 Brandwerendheid i.p.v. WBDBO 181 Gasflessenopslagkast 182 Inerte gassen 183 Keurmerken 184 Gasflessen aan verzamelleiding 186 Twee gasflessen 188 Maatwerk & gelijkwaardigheid 189 Tellen gasflessenbatterijen mee? 190 Hoofdstuk 7 Opslag van spuitbussen en gaspatronen 191 Hoofdstuk 8 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen klasse 4.1, 4.2 en Hoofdstuk 9 Opslag van kleine hoeveelheden organische peroxiden (klasse 5.2) 199 Hoofdstuk 10 Voorzieningen voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen 203

5 Veiligheid Handleiding PGS 15 Deze handleiding heeft betrekking op de Publicatie Gevaarlijke Stoffen 15:2011 versie 1.1 (december 2012) "Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen". De PGS 15 geeft richtlijnen over de manier van, tijdelijke, opslag van verpakte gevaarlijke stoffen met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Relevante documenten PGS 15:2011 vs 1.1 "Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen" (Gepubliceerd als opvolger van de PGS 15:2005.) ADR, nederlandse vertaling (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route) SZW-lijst van kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen (halfjaarlijks geactualiseerd) Om gebruikers van de PGS 15 te ondersteunen in het gebruik van de publicatie is deze Handleiding PGS 15 ontwikkeld. Deze Handleiding is geen vervanging voor de PGS 15 en bevat geen volledige weergave van de eisen uit PGS 15. De Handleiding is bedoeld om toelichting en uitleg te geven over de inhoud van PGS 15 en biedt daarnaast hulpmiddelen voor de toepassing van de publicatie. Handleiding PGS 15:2005 De voorgaande PGS 15 wordt in veel regelgeving nog toegepast, voor toepassing van deze versie van PGS 15 is nog een handleiding beschikbaar. Indeling Handleiding analoog aan PGS 15 De indeling van de Handleiding is analoog aan de opbouw van de PGS 15. Via onderstaande links komt u direct bij de betreffende hoofdstukken van de handleiding. Deze komen overeen met de naamgeving en de opbouw van de PGS 15. Handleiding PGS 15 InfoMil 5

6 Hoofdstuk 0 Inleiding Onderstaand de handleiding ten aanzien van hoofdstuk 0 Inleiding van de PGS 15. In de handleiding zal nader worden ingegaan op de volgende onderwerpen uit dit hoofdstuk: Aanleiding voor de actualisatie Relatie met wet- en regelgeving Best beschikbare techniek Arbeidsomstandigheden Relatie PGS15 met Bevi en Revi Verschil definities gevaarlijke stof PGS 15 en Bevi ADR classificatie Aanleiding voor de actualisatie PGS 15 De Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen bestaat uit verschillende delen. De PGS 15 vormt deel 15 uit deze reeks. De inhoud van de PGS 15 is vastgesteld door de PGS programmaraad. De programmaraad is gevormd door vertegenwoordigers vanuit de overheden (IPO, de VNG, Arbeidsinspectie, de NVBR en het ministerie van Infrastructuur en Milieu alsmede het bedrijfsleven VNO/NCW en MKB Nederland en werknemersorganisaties). De voorganger van de PGS 15:2011 is de PGS 15:2005. De PGS 15:2011 is een partiële herziening van PGS 15:2005 en komt voort uit een aantal errata en een behoorlijk aantal vragen en opmerkingen die zijn neergelegd bij de InfoMil Helpdesk. Aan de PGS 15 is een nieuw hoofdstuk toegevoegd over de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (hoofdstuk 10). Daarnaast is in de PGS 15:2011 aandacht besteed aan een volledige actualisatie van de gewijzigde wet- en regelgeving. De nieuwe huisstijl van de PGS-beheerorganisatie is toegepast. Het beheer van de PGS-publicatiereeks is vanuit de Rijksoverheid overgedragen aan de PGSbeheerorganisatie. Relatie met wet- en regelgeving In hoofdstuk 0 van de PGS 15 worden de verschillende relaties met andere wetgeving beschreven. Handleiding PGS 15 InfoMil 6

7 PGS 15 bevat richtlijnen voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat er vanuit deze drie invalshoeken naar opslagvoorzieningen wordt gekeken en ook wordt toegezien op de naleving van de richtlijn. PGS 15 is echter niet rechtstreeks van toepassing; de richtlijn heeft pas rechtskracht op het moment dat dit ergens anders juridisch is vastgelegd. Hiervoor zijn de Wabo (bouw en milieuactiviteiten), het Activiteitenbesluit en de Arbeidsomstandighedenwet relevant. De meest actuele versies van de wetgeving is te vinden op Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en samenhang met besluiten Bouwbesluit Het Bouwbesluit 2012 vormt de basis voor de bouwkundige eisen aan opslagvoorzieningen. Daarbij geldt dat de in de Regeling bouwbesluit 2012 geformuleerde prestatievoorschriften niet altijd toereikend zijn voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Om die reden zijn de bouwkundige eisen in PGS 15 aanvullend op het bouwbesluit. In de omgevingsvergunning voor activiteit bouw wordt PGS 15 opgenomen. Gebruiksbesluit Het gebruiksbesluit is in april 2012 opgenomen in het Bouwbesluit De voorschriften voor het brandveilig gebruik van een bouwwerk zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van het Bouwbesluit. Activiteitenbesluit Voor veel bedrijven is de wijze van omgaan met verpakte gevaarlijke stoffen voorgeschreven in het Activiteitenbesluit. Voor bedrijven die als Type C inrichtingen zijn aangewezen voor bepaalde milieuactiviteiten moet de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen expliciet worden beschreven in de omgevingsvergunning op grond van de Wabo. In de vergunning wordt een relatie met PGS 15 gelegd. Het opnemen van de PGS 15 is maatwerk waarbij de vergunningverlener beoordeelt welke aspecten van de PGS 15 kunnen worden overgenomen. Voor de Type A en B inrichtingen is het gehele Activiteitenbesluit met bijbehorende Activiteitenregeling (ministeriële regeling) van toepassing en is geen omgevingsvergunning voor milieu nodig. In het Activiteitenbesluit wordt in hoofdstuk 4 voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen verwezen naar PGS 15, waarbij afhankelijk van de aard van de gevaarlijke stoffen verwijzingen naar specifieke onderdelen uit PGS 15 zijn opgenomen. Daarbij is uitsluitend verwezen naar die bepalingen die op grond van de milieuveiligheid kunnen worden voorgeschreven. Voor bedrijven die met het van kracht worden van het Activiteitenbesluit op het bedrijf niet meer vergunningplichtig zijn, geldt een algemene overgangstermijn. De overgangstermijn regelt dat de voorschriften van de vergunning gedurende drie jaar gelden als maatwerkvoorschrift, mits de voorschriften van die vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Deze bevoegdheid is ten aanzien van de opslag van verpakte gevaarlijke Handleiding PGS 15 InfoMil 7

8 stoffen opgenomen in de artikelen 4.5 en 4.6 van de Activiteitenregeling. Het huidige Activiteitenbesluit verwijst naar de voorschriften zoals opgesteld in de PGS 15:2005 welke gepubliceerd is op Hier zijn ook de errata van 28 juni 2005, 4 oktober 2007, 7 januari 2008, 3 april 2008, 15 mei 2008, 25 juni 2008, 15 september 2008, 21 november 2008, 11 december 2008 en 12 december 2008 terug te vinden. Wanneer toezicht wordt gehouden op het Activiteitenbesluit met betrekking tot opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, dan is de PGS 15: 2005 (inclusief de errata) dus nog steeds van kracht/toepassing. De verwachting is dat het Activiteitenbesluit medio 2013 wordt geactualiseerd en dan de PGS versie 2011 van toepassing wordt verklaard. Best beschikbare techniek (BBT) Bedrijven moeten in hun werkwijzen en processen voldoen aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). PGS 15:2011 is aangewezen als BBT-document. De aanwijzing van BBT-documenten vindt plaats in artikel 9.2 van de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht (MOR). Bij vergunningverlening moet het bevoegd gezag rekening houden met de BBT-documenten. Het overzicht van de BBT-documenten staat in Bijlage 1 van het MOR. Deze documenten waren voorheen opgenomen in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten. In Bijlage 1 van het MOR is PGS 15:2011 versie 1.1 (nog) niet opgenomen en is daarom niet aangewezen als verplicht BBT-document. Versie 1.1 bevat ten opzichte van versie 1.0 enkele verbeteringen en een aangepaste definitie van bedrijfsbrandweer. De nieuwe PGS richtlijn kan worden toegepast bij vergunningverlening met de motivatie dat er naast de aangewezen BBT-documenten sprake is van nieuwe inzichten over de stand der techniek. De Raad van State heeft dit bevestigd in een uitspraak over het gebruik van een nieuwe, nog niet aangewezen BBT in het kader van de IPPC-richtlijn (Bref). Niet alle PGS richtlijnen zijn aangewezen als BBT-document. Vaak zal zo'n PGS richtlijn wel de stand der techniek weergeven en kan die richtlijn toch worden gebruikt bij het opstellen van vergunningvoorschriften. Verschillen pgs 15:2011 vs1.0 en 1.1 Ten opzichte van PGS 15:2011 versie 1.0 (december 2011) is deze versie gewijzigd op de volgende punten: paragraaf Gebruiksbesluit' is verwijderd aangezien deze niet meer bestaat de verwijzing in tabel 1.1 Toepassingsgebied PGS 15' in de onderste regel is gewijzigd naar artikel 2a (niet meer naar artikel 18) van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en biociden in tabel 1.1 en toelichting van vs stonden UN 3082 en UN 3077 foutief gekoppeld aan classificatiecodes M6 en M7 foutieve verwijzingen in zijn hersteld in de toelichting op vs is de verwijzing naar het Arbeidsomstandighedenbesluit beleidsregel gewijzigd in beleidsregel Handleiding PGS 15 InfoMil 8

9 in bijlage A is de definitie van bedrijfsbrandweer' toegevoegd. De definitie categorie 1 bedrijfsbrandweer' en categorie 2 bedrijfsbrandweer' zijn geschrapt in bijlage A is de definitie van CMR-stoffen' gewijzigd. Door veranderingen van de categorieën in de regelgeving was er een onterechte verzwaring opgetreden in bijlage A is in de definitie van uitgangspuntendocument' de verwijzing naar vs gecorrigeerd in bijlage F1.4 is het woord noodzakelijk' toegevoegd in de eerste zin, de zin was niet compleet de tekst in F 2.8 kenmerk f en in F 2.9 kenmerk g is vervangen Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving De inspectie SZW gebruikt PGS 15 bij het toezicht op de meestal als doelvoorschrift geformuleerde bepalingen in de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbobesluit en de Arboregeling. In relatie tot de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen gaat het onder meer om correcte opslag gezien de eigenschappen van een stof, goede inrichting van de opslag (waaronder juiste scheiding van onverenigbare combinaties van stoffen, productopvang, ventilatie en vluchtwegen) en juiste organisatie van de werkzaamheden (deskundigheid, persoonlijke beschermingsmiddelen en noodmaatregelen). PGS 15 biedt voor zowel het Wabo bevoegd gezag als voor de inspectie SZW een toetsingskader voor opslagen van verpakte gevaarlijke stoffen. Een groot deel van de voorschriften uit PGS 15 heeft een grondslag in zowel de milieuwetgeving als in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Dit betekent dat zowel het Wabo-bevoegd gezag als de Arbeidsinspectie toezicht kunnen houden op de naleving daarvan. De voorschriften in PGS 15 zijn voorzien van een code (Wabo en AI) die aangeeft welke overheidsdiscipline voorziet in de uitvoering, advisering, vergunningverlening of het houden van toezicht. Toch kan dit in de praktijk nog wel eens tot onduidelijkheden leiden, zeker wanneer voorschriften op een andere manier worden geïnterpreteerd. Om een en ander vroegtijdig af te stemmen, is het voor het Wabo-bevoegd gezag en de inspectie SZW aan te bevelen om afspraken te maken over de terugkoppeling van geconstateerde onrechtmatigheden. Daar waar repressieve handhaving noodzakelijk is, wordt aanbevolen om in onderling overleg de meest efficiënte werkwijze te kiezen. Algemeen geaccepteerd uitgangspunt in de rechtspraak is namelijk, dat iemand niet via twee wegen voor dezelfde overtreding kan worden aangesproken. Relatie PGS 15 met Besluit Externe veiligheid (Bevi en Revi) PGS 15 bevat geen bepalingen ten aanzien van aan te houden afstanden tot objecten buiten de inrichting. Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) en bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Revi), zijn onder meer van toepassing zijn op inrichtingen met opslagvoorzieningen met meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen per opslagplaats. Bij vergunningverlening en andere door het bevoegd gezag te nemen besluiten, zoals bestemmingsplanwijzigingen, moeten de in het Bevi genoemde grenswaarden voor het plaatsgebonden risico dan wel de in het Revi genoemde afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen. De Revi gaat er van uit dat wordt voldaan aan de voorschriten van PGS 15. Pas in dat geval gelden de genoemde afstanden. Dit betekent dat toezicht op de naleving van de voorschriften uit PGS 15 van belang is voor de juiste toepassing van de afstanden uit de Revi. Een inrichting met meerdere opslagvoorzieningen, elk bestemd voor minder dan kg, valt Handleiding PGS 15 InfoMil 9

10 overigens niet onder het Bevi. Opslag niet ADR maar wel irriterende, schadelijke of viskeuze stoffen Voor opslagvoorzieningen, waar voor meer dan kg aan uitsluitend irriterende, schadelijke of viskeuze stoffen (voor zover uitgesloten van het ADR) worden opgeslagen, geldt het Bevi. Zie hiervoor Wet milieubeheer, artikel lid 2. De definitie van gevaarlijke stoffen in het Bevi is dus niet gelijk aan die van het Activiteitenbesluit en PGS 15. Voor de aanwijzing van potentieel gevaarlijke inrichtingen in het Bevi geldt een criterium; een inrichting dat een plaatsgebonden risico veroorzaakt of kan veroorzaken dat hoger is dan 10-6 per jaar valt onder het Bevi. Verschil in definitie gevaarlijke stof conform Bevi en PGS 15 Gevaarlijke stof (conform Bevi): stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel , tweede lid, van de Wet milieubeheer, of gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen Gevaarlijke stof (conform PGS 15) Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer conform het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code. Alle gevaarlijke stoffen en voorwerpen die onder deze definitie van de PGS 15 vallen moeten voor het vervoer zijn geëtiketteerd. Bovendien zijn alle betreffende stoffen en voorwerpen vermeld in tabel A (lijst van gevaarlijke goederen) van bijlage A van het ADR of de IMDG-code. De definitie van gevaarlijke stof conform het Bevi omvat meer en andere stoffen dan gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de PGS 15. Bij het gebruik van de term gevaarlijke stof dient dus nagegaan te worden in welk kader dit wordt benoemd. Ten behoeve van de PGS 15 wordt dus verwezen naar het ADR en de IMDG- Code (International Maritime Dangerous Goods Code). ADR PGS 15 sluit voor de indeling van gevaarlijke stoffen aan bij de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). De classificatie van gevaarlijke stoffen vindt plaats conform het ADR. Een indeling in klassen met bijbehorende labels/etiketten is weergegeven in onderstaande tabel: Tabel 0.1 ADR klassen van gevaarlijke stoffen. Handleiding PGS 15 InfoMil 10

11 ADR klasse Omschrijving Voorbeeld 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen Zwart buskruit, springstoffen, ontstekers, vuurwerk 2 Gassen Propaan, zuurstof, stikstof, argon, kooldioxide, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) 3 Brandbare vloeistoffen Bepaalde oplosmiddelen, inkten, harsoplossingen, aardolieproducten 4.1 Brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand Wrijvingslucifers, zwavel, metaalpoeders 4.2 Voor zelfontbranding vatbare stoffen Fosfor (wit of geel) diethylzink 4.3 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen Magnesiumpoeder, natrium, calciumcarbide 5.1 Oxiderende stoffen Kaliumpermanganaat, natriumchloraat 5.2 Organische peroxiden Dicumyl peroxide, di-propionyl peroxide 6.1 Giftige stoffen Chloroform, arseen, kaliumcyanide 7 Radioactieve stoffen Uranium-238, Kobalt-60 8 Bijtende stoffen Natriumhydroxide, zwavelzuur, zoutzuur 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen Polychloorfenolen, lithiumbatterijen, aqautoxische stoffen, genetische gemodificeerde organismen Handleiding PGS 15 InfoMil 11

12 Handleiding PGS 15 InfoMil 12

13 Inleiding Handleiding PGS 15 InfoMil 13

14 Codering Wm, AI Vraag Bij veel voorschriften in de PGS15 staat een codering: 'Wm, AI' en PGS15:2011 'Wabo,AI'. Is het de bedoeling dat bij het niet naleven van dit voorschrift zowel het bevoegd gezag van de Wabo als de Arbeidsinspectie (AI) handhaaft? Antwoord Ja. De codering (pgs15:2005 Wm, AI en pgs15:2011 Wabo,AI) geeft aan vanuit welke wetgeving het voorschrift is opgenomen. Daaraan is gerelateerd welke overheidsdiscipline in de uitvoering, vergunningverlening, toezicht of advisering van het betreffende voorschrift voorziet. Wm =Wet milieubeheer AI = Arbeidsinspectie Wabo= Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht De codering AI geeft aan dat de voorschriften hun oorsprong vinden in Arbeidsomstandighedenwet. De Arbeidsinspectie voert daarop controles uit. De codering Wabo geeft aan de de voorschriften hun oorsprong vinden in de Wabo waarin zowel bouw als milieuvergunningen (voorheen Wm) zijn gecombineerd. De gemeenten en provincies en in bijzondere gevallen een ministerie zijn hiervoor het bevoegd gezag. Vindplaats PGS15:2005 paragraaf 1.6 PGS15:2011 paragraaf Handleiding PGS 15 InfoMil 14

15 Aanstekers Vraag Vallen aanstekers en gaspatronen onder de werkingssfeer van PGS15? Antwoord Ja. Gasaanstekers en gaspatronen dienen als spuitbussen volgens PGS15 opgeslagen te worden. Er geldt een ondergrens van 50 kg tenzij opslag plaatsvind met andere gevaarlijke stoffen. vindplaats; PGS15:2005 Hoofdstuk 7 PGS15:2011 Hoofdstuk 7 Handleiding PGS 15 InfoMil 15

16 Naar rato Vraag Wat betekent berekenen 'naar rato' in tabel 'te hanteren ondergrenzen en vrijstellingen' van PGS15 wanneer er sprake is van verschillende stoffen waarvoor verschillende ondergrenzen gelden? Idem voor artikel 4.6 lid 2 van de Ministeriele Regeling bij het Activiteitenbesluit? Antwoord Vindplaats Pgs15:2005 Tabel 3 Pgs15:2011 Tabel 1.2 De ondergrens voor een combinatie van stoffen moet op 100% worden gezet. Voorbeelden: 0,5 liter CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof (=50% van de betreffende ondergrens) plus 5 liter klasse 3, verpakkingsgroep II (=20% van de betreffende ondergrens) plus 50 liter klasse 8 (=20% van de betreffende ondergrens) maakt een totaal van 90% waardoor PGS15 niet van toepassing is. Indien 1 liter CMR-stof wordt opgeslagen (100% van de betreffende ondergrens), dan heeft dat tot gevolg dat door toevoeging van elke andere hoeveelheid van een andere stofklasse de totale ondergrens van 100% wordt overschreden en PGS15 van toepassing is. Handleiding PGS 15 InfoMil 16

17 Viscositeitsregel Vraag Waaraan kan ik herkennen of een verf onder de viscositeitsregel van het ADR valt (paragraaf 1.5 PGS 15), indien deze niet meer in de transportverpakking is opgeslagen? Antwoord Het Veiligheidsinformatieblad onder 'Informatie m.b.t. het vervoer' moet uitsluitsel geven of wel of niet aan voorschrift (viscositeitsregel) van het ADR 2007 wordt voldaan en de verf dus wel of niet volgens PGS15 opgeslagen moet worden. Handleiding PGS 15 InfoMil 17

18 LQ Vraag Wat zijn de ondergrenzen van PGS15 indien gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden (LQverpakking) worden opgeslagen? Antwoord Voor gevaarlijke stoffen die in een originele en gesloten LQ-verpakking worden opgeslagen (zie hoofdstuk 3.4 van het ADR) geldt een aanvullende vrijstelling tot in totaal de dubbele hoeveelheid van de in tabel "te hanteren ondergrenzen en vrijstellingen" genoemde ondergrenzen. De dubbele hoeveelheid mag ook worden toegepast op gevaarlijke stoffen die vallen onder regime van vrijgestelde hoeveelheden (zie hoofdstuk 3.5 van het ADR). vindplaats; PGS15:2005 tabel 3 PGS15:2011 tabel 1.2 Handleiding PGS 15 InfoMil 18

19 Alcoholhoudende drank Vraag Alcoholhoudende dranken in consumentenverpakking worden in PGS15 niet beschouwd als stoffen vallend onder ADR-klasse 3. Geldt dit ook voor alcoholhoudende dranken met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius? Antwoord Ja. Alle alcoholhoudende dranken in consumentenverpakking zijn uitgezonderd van PGS15. vindplaats PGS15:2005 tabel 3, noot 5 PGS15:2011 tabel 1.1 klasse 3 stoffen ADR hoofdstuk 3.3 Handleiding PGS 15 InfoMil 19

20 Opslag bestrijdingsmiddelen Vraag Valt de opslag van meer dan 400 kg gewasbeschermingsmiddelen of biociden (bestrijdingsmiddelen) altijd onder PGS15? Antwoord Bepalend is of een gewasbeschermingsmiddel of biocide (voorheen bestrijdingsmiddel) onder het ADR valt of een CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof is. Indien dat niet het geval is, dan kan een gewasbeschermingsmiddel of biocide als 'aanverwante stof' wel gezamenlijk met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Op opslag onder de 400 kg is de zorgplichtbepaling vanuit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden van toepassing. Meer over de ADR is te vinden op website Inspectie Leefomgeving en transport vindplaats PGS15:2005 tabel 2 PGS15:2011 tabel 1.1 Handleiding PGS 15 InfoMil 20

21 Lucifers, accu's, spuitbussen, etc. Vraag Moeten lucifers (ADR-klasse 4.1, UN 1944), parfumerieproducten (UN 1266), accu s (ADR-klasse 8, UN 2794) en spuitbussen met deodorant (ADR-klasse 2, UN 1950) volgens PGS15 voorschriften worden opgeslagen? Antwoord Ja. De CPR15 serie was gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) waardoor diverse producten van de werkingssfeer waren uitgezonderd. De PGS 15 serie is gebaseerd op de ADR en moeten stoffen die geclassificeerd zijn volgens PGS 15 voorschriften worden opgeslagen. Bijvoorbeeld veiligheidslucifers, parfumerieproducten, accu s en spuitbussen met deodorant. In de PGS 15 is een tabel toepassinggebied opgenomen Let op: In de PGS 15 is een tabel opgenomen met te hanteren ondergrenzen en vrijstellingsregels. Voor bepaalde verpakkingen in de tabel mag de ondergrens worden verdubbeld bijvoorbeeld wanneer de genoemde stoffen in gelimiteerde hoeveelheden (LQ verpakking) worden opgeslagen. vindplaats PGS15:2005 tabel 2: Toepassingsgebied PGS 15 en tabel 3: Te hanteren ondergrenzen en vrijstellingen PGS15:2011 tabel 1.1- toepassingsgebied PGS 15 en tabel 1.2-Te hanteren ondergrezen en vrijstellingen Handleiding PGS 15 InfoMil 21

22 Bulktanks Vraag Valt een opslagtank met een inhoud van liter gevaarlijke stoffen onder PGS15? Antwoord Bulktanks (die vast opgesteld zijn) vallen niet onder PGS15, want dit zijn geen verpakkingen. Hiervoor gelden andere PGS-richtlijnen (zie de website van de PGS beheerorganisatie). Handleiding PGS 15 InfoMil 22

23 Spuitbussen met slagroom Vraag Valt de opslag van spuitbussen met slagroom onder het regime van PGS15? Antwoord Nee. Slagroomspuitbussen horen niet in een PGS15 voorziening. Indien spuitbussen en gaspatronen gezamenlijk met andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, worden de spuitbussen op grond van het ADR beoordeeld en is de inhoud niet relevant. Indien in een opslagvoorziening uitsluitend spuitbussen en gaspatronen worden opgeslagen, dan is de inhoud wel van belang voor de opslageisen. Spuitbussen met slagroom worden vanuit het oogpunt van voedselkwaliteit niet gezamenlijk met gevaarlijke stoffen opgeslagen. Dus de opslag van spuitbussen met slagroom valt niet onder PGS15. Handleiding PGS 15 InfoMil 23

24 KGA-depots Vraag Is PGS15 ook van toepassing op Kga-depots? Antwoord Nee, niet de gehele PGS15 is van toepassing doordat er meestal meer werkzaamheden worden verricht in de opslagruimte. Voor een groot deel van de Kga (klein gevaarlijk afval)-depots die in beheer zijn van de overheid is sinds januari 2011 het Activiteitenbesluit van toepassing. In dit besluit worden een aantal voorschriften uit PGS 15:2005 wel van toepassing verklaard op kga-depots. Voor kga depots die een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben, kan de vergunningverlener gebruik maken van het werkblad omgaan met gevaarlijke stoffen uit de wegwijzer externe veiligheid. Hierin staan de PGS15 voorschriften die gebruikt kunnen worden in een vergunning. Historie: Voor de Kga (Klein gevaarlijk afval)-depots die in beheer zijn van de overheid is door VROM medio 1994 in het kader van het werkprogramma voor aanpassing van vergunningvoorschriften voor overheidsdepots een circulaire en een bijbehorende leidraad vastgesteld. In de leidraad is aangegeven op welke wijze de CPR 15-1 geinterpreteerd moest worden en zijn voorschriften opgenomen die in milieuvergunningen moesten worden opgenomen. Deze leidraad is niet meegenomen in de actualisatie van de oude richtlijnen in de CPR 15-serie. De reden hiervan is dat in een Kga-depot altijd sorteerwerkzaamheden worden verricht in dezelfde ruimte waar de opslag van gevaarlijke afvalstoffen plaatsvindt. Handleiding PGS 15 InfoMil 24

25 Winkelruimtes Vraag Klopt het dat de PGS15 niet voor winkelruimtes geldt? Antwoord De eisen voor winkels zijn vermeld in het activiteitenbesluit of in de betreffende omgevingsvergunning. Handleiding PGS 15 InfoMil 25

26 Medicijnen Vraag Welke opslageisen conform PGS15 zijn er voor (grondstoffen voor) medicijnen en maakt het nog verschil of een medicijn een CMR-stof bevat? Antwoord De grondstoffen voor medicijnen zijn, afhankelijk van hun eigenschappen, ingedeeld in een ADR-klasse en/of worden als CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof beschouwd. De verpakkingen van deze ADR grondstoffen zijn dus middels hun etikettering herkenbaar als gevaarlijke stof. In het ADR is in paragraaf een bijzondere bepaling opgenomen (nr. 601) die voorschrijft dat "Farmaceutische producten, gereed voor gebruik, bijv. cosmetica en medicamenten, die zijn vervaardigd en verpakt in verpakkingen van een type bestemd voor verkoop in de detailhandel of distributie, voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik, niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR". Deze verpakkingen behoeven dus ook niet geëtiketteerd te worden en zijn derhalve dus ook niet als gevaarlijke stof herkenbaar. Dit geldt ook voor CMR-stoffen. Gebruiksklare medicijnen dienen echter wel op een verantwoorde manier te worden opgeslagen. Handleiding PGS 15 InfoMil 26

27 Overheersende gevaren Vraag In tabel 3 van PGS15 wordt gesproken over bijkomend gevaar. Kan ik aan de verschillende ADR-etiketten zien wat het overheersende gevaar is en wat het bijkomende gevaar? Antwoord Nee, dit kunt u met de tabel van overheersende gevaren bepalen (ADR ). In zijn algemeenheid kunnen namelijk geen uitspraken gedaan worden welk gevaar (bijvoorbeeld: ontvlambaarheid, giftigheid of corrosiviteit) voor wat betreft een klasse-indeling prevaleert. Dit hangt bijvoorbeeld voor de giftigheid af van de blootstellingroute (via de huid, mond, of ademhaling) en voor zowel de giftige als corrosieve producten of het een vaste stof of een vloeistof is. Handleiding PGS 15 InfoMil 27

28 Hoofdstuk 1 Toepassing van PGS 15 Hoofdstuk 1 bevat informatie over de doelstelling en toepassing van de PGS 15. In dit hoofdstuk zijn twee tabellen opgenomen waarin wordt bepaald welke stoffenklassen in het toepassingsgebied van PGS 15 vallen en welke ondergrenzen hierbij van toepassing zijn. Daarnaast wordt kort ingegaan op het gelijkwaardigheidsbeginsel en het gebruik van normen en richtlijnen. Handleiding PGS 15 InfoMil 28

29 Toepassing PGS 15 Onderstaand de handleiding ten aanzien van hoofdstuk 1 Toepassen van de publicatie van de PGS 15:2011. In deze handleiding zal nader worden ingegaan op de volgende onderwerpen: Algemeen Doelstelling Toepassingsgebied Viscositeitsregel ADR Gewasbeschermingsmiddel en of biociden De ondergrenzen en de toepassing van de ondergrenzen Het gelijkwaardigheidsbeginsel Het gebruik van normen en richtlijnen Gemotiveerd afwijken Het gebruik van eenheden Algemeen PGS 15 is een richtlijn welke pas rechtskracht krijgt indien er vanuit een bindend document naar wordt verwezen. Voorbeelden van een bindend document zijn een omgevingsvergunning of het Activiteitenbesluit. In het kader van de werknemersbescherming kan dit bijvoorbeeld worden bepaald in de Arbocatalogus. Voor de toepassing van de PGS 15:2011 voor vergunningverlening in het kader van de Wabo wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende situaties: Nieuw op te richten bedrijf; Uitbreiding respectievelijk wijziging van een bestaand bedrijf; Bestaand bedrijf. Doelstelling Doelstelling van de PGS 15:2011 is het stellen van regels voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-Stoffen, waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Hierbij is gebruik gemaakt van de stand der techniek zoals bekend is ten tijde van de publicatie van deze PGS. De stand der techniek heet betrekking op bouwkundige uitvoering van opslagvoorzieningen brandbestrijdingssystemen en arbeidsmiddelen. Toepassingsgebied De PGS 15 is van toepassing op een groot aantal ADR geklasificeerde stoffen en alle CRM-stoffen. Voor Handleiding PGS 15 InfoMil 29

30 een aantal ADR-klasse is de opslag echter in aparte wetgeving geregeld en is de PGS 15 richtlijn niet van toepassing. In hoofdstuk 1.3 van de PGS 15 is in tabel 1.1 opgenomen welke ADR-klasse en stoffen onder de werkingssfeer van de PGS 15 vallen. Viscositeitsregel ADR In het veiligheidsinformatieblad van een stof zijn verschillende aspecten opgenomen. Hier wordt ook doorgaans aangegeven of de stof voldoet aan de viscositeitsregeling van het ADR. Indien de stof daar aan voldoet dan wordt de stof, conform de PGS 15, namelijk niet gezien als een gevaarlijke stof. De viscositeitsregel in het ADR, onder is als volgt: Niet giftige en niet bijtende oplossingen en homogene mengsels met een vlampunt van 23 C en hoger (viskeuze stoffen, zoals verven en lakken, uitgezonderd stoffen die meer dan 20% nitrocellulose bevatten, zie voorschrift van de ADR) verpakt in houders met een inhoud van ten hoogste 450 liter, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR indien bij de beproeving van afscheiding van oplosmiddel (zie het Handboek beproevingen en criteria, deel III, subsectie ) de hoogte van de afgescheiden laag oplosmiddel kleiner is dan 3% van de totale hoogte en indien deze stoffen in de uitloopbeker volgens ISOnorm 2431:1993 met een uitloopopening van 6 mm diameter bij 23 C een uitlooptijd: a. van ten minste 60 seconden, of b. van ten minste 40 seconden bezitten en niet meer dan 60% stoffen van klasse 3 bevatten. In de viscositeitsregel van het ADR is opgenomen dat deze viskeuze stoffen niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR. Deze stoffen vallen daardoor niet onder de werkingssfeer van de PGS 15. Op het veiligheidsinformatieblad van de stof moet worden aangegeven of de stof onder de viscositeitsregel valt. Gewasbeschermingsmiddelen of biociden Indien meer dan 400 kilogram gewasbeschermingsmiddel of biocide (voorheen bestrijdingsmiddel) wordt opgeslagen welke ADR geklasificeerd is of een CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof is, valt de opslag onder de werkingssfeer van de PGS 15. Indien het gewasbeschermingsmiddel geen CMR stof is en ook niet ADR is geklasicificeerd dan valt de opslag dus niet onder de PGS 15. Een gewasbeschermingsmiddel of biocide kan wel als 'aanverwante stof' gezamenlijk met overige gevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening voor gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Op opslag van minder dan 400 kg gewasbeschermingsmiddelen of biocide valt niet onder de werkingssfeer van de PGS 15, hierop is de zorgplichtbepaling vanuit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden van toepassing. Het gelijkwaardigheidsbeginsel PGS 15 is een richtlijn. Dat houdt in dat andere maatregelen getroffen kunnen worden dan die in de voorschriften van de PGS 15 zijn opgenomen. Dat kan echter alleen, als het gelijkwaardigheidsbeginsel is toegepast. Dat houdt in, dat een bedrijf moet aangegeven welke alternatieve maatregelen en voorzieningen worden getroffen en welk veiligheidsniveau daarmee wordt bereikt. Het bevoegd gezag Handleiding PGS 15 InfoMil 30

31 beoordeelt vervolgens of dit niveau gelijkwaardig is met het in PGS 15:2011 beschreven niveau. Het gelijkwaardigheidsbeginsel geldt ook voor niet-vergunningplichtige inrichtingen (zie artikel 1.8 van het Activiteitenbesluit). Een in de praktijk veel voorkomend voorbeeld van de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel is het plaatsen van gasflessen tegen een gevel die waarin ramen of deuren zijn aangebracht. Voorschrift geeft aan dat de gevel tot 2 meter links en rechts en tot 4 meter boven de gasflessen een brandwerendheid moet bezitten van ten minste 60 minuten. Wanneer echter ramen en deuren in de gevel aanwezig zijn wordt niet meer aan deze eis voldaan. Wanneer echter de gasflessen worden afgeschermd met een zijwand of afdak met een gelijkwaardige brandwerendheid, wordt een gelijkwaardig veiligheidsniveau bereikt. In de PGS 15:2011 is deze praktijk opgenomen in de richtlijn. Gebruik van normen en richtlijnen In de PGS wordt gebruik gemaakt van verschillende normen en richtlijnen. Het betreft hier verwijzingen naar bijvoorbeeld een NEN-EN, ISO of BRL. Bij het toetsen aan deze norm dient gebruik gemaakt te worden van de richtlijn zoals die op het moment van publicatie van de PGS 15 van kracht waren. Indien later dus een richtlijn is aangepast, dient de "oude" versie van de richtlijn te worden gebruikt bij de beoordeling. Wijzigingen in normen (NEN, ISO, BRL etc) of andere documenten vinden namelijk frequent plaats, maar zijn hierdoor ook beperkt in omvang. Maar wanneer bestaande bedrijven direct aan de nieuwste versie moeten voldoen kan dat grote (financiële) gevolgen hebben terwijl dit niet direct hoeft te leiden tot een beduidende verbetering van het veiligheidsniveau. Het uitgangspunt is dan ook dat een bestaande situatie moet voldoen aan de normen zoals die golden ten tijde van het van toepassing worden van de norm door middel van een verwijzing in een bindend document. In het kader van het verlenen van een vergunning kan ook worden verwezen naar de normen welke van toepassing waren op het moment van in gebruik nemen of plaatsen van de installatie of voorziening. In het kader van vergunningverlening kan worden overwogen of een bedrijf al dan niet moet voldoen aan de nieuwste versie van de normen. Indien de wijziging van de norm leidt tot beduidende kosten en/of aanpassingen voor de installatie of voorziening, zal moeten worden beoordeeld of de bestaande situatie als gelijkwaardig kan worden beoordeeld zoals bedoeld in de PGS-richtlijn. Het is niet mogelijk hiervoor algemene regels te geven, maar een nieuwe norm is op zich geen voldoende reden om (alleen op basis dáárvan) extra eisen te stellen aan een tot op dat moment als veilig beoordeelde voorziening of installatie. Iedere situatie zal in redelijkheid moeten worden beoordeeld. Gemotiveerd afwijken Gemotiveerd afwijken kan voorkomen indien voor specifieke gevallen niet voldaan kan worden aan de "standaard" voorschriften welke in de PGS 15 zijn opgenomen. Er zijn namelijk situaties denkbaar waarbij de voorschriften niet toepasbaar zijn. Er dient dan wel sprake te zijn van een zeer specifieke situatie en dat die situatie zich moeilijk in algemene regels laat beschrijven. (bijvoorbeeld het meer dan Handleiding PGS 15 InfoMil 31

32 500 kg opslaan van gevaarlijke stoffen op een verdiepingsvloer (voorschrift ). Het bevoegd gezag kan in deze specifieke gevallen gemotiveerd afwijken van wat is opgenomen in de PGS 15. Indien gemotiveerd wordt afgeweken kunnen andere voorschriften worden vastgelegd in bijvoorbeeld de omgevingsvergunning. Gemotiveerd afwijken moet niet worden verward met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Bij het gelijkwaardigheidsbeginsel is namelijk sprake van het voldoen aan het beschreven beschermingsniveau. Echter wel met behulp van andere middelen/voorzieningen. Gebruik van eenheden In de PGS 15 wordt bij bijvoorbeeld het bepalen van de ondergrenzen op verschillende plaatsen gesproken over inhoud of gewichtsmaten. Hierbij is aangesloten bij de terminologie van het ADR. Voor vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen, sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en onder druk opgeloste gassen, de netto massa in kilogram (kg); Voor vloeistoffen en samengeperste gassen, de nominale inhoud van houders in liters (l). Mocht de aanduiding op de verpakking nu anders zijn en afwijken van bovenstaande beschrijving, dan mag de beschrijving zoals op of aan de verpakking aanwezig gebruikt worden. Handleiding PGS 15 InfoMil 32

33 Ondergrenzen PGS 15 is van toepassing op de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen van een aantal ADR-klassen, voor zover de ondergrenzen worden overschreden. In tabel 1.2 van de PGS 15 zijn de klassen en de ondergrenzen weergegeven. In de volgende tabel staan alle ADR-klassen genoemd, met daarbij of PGS 15 van toepassing is. Is dit het geval dan zijn de ondergrenzen vermeld. Is dit niet het geval, dan is de reden daarvoor aangegeven. Toepassen ondergrenzen Stoffenoverzicht Tabel Ondergrenzen PGS 15 ADR-klasse Omschrijving onder PGS 15? Bijzonderheden / Ondergrens in kg/l [1] [2] 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 6.2 en 8 + CMR-stoffen alle stoffen in verpakkingsgroep I ja 1 (VG I) gevaarlijke afvalstoffen voor zover klasse valt onder werkingssfeer PGS 15 ja zie ondergrens voor stof in betreffende ADRklasse 2 gasflessen, meest voorkomende gassen, zie bijlage H PGS 15 ja 125 liter waterinhoud. divers bestrijdingsmiddelen tot 400 kg nee De opslag van deze stoffen is geregeld in de Wet gewasbeschermingsmi ddelen en biociden, voor zover minder dan 400 kg aanwezig is en geen ADR klassificatie van toepassing is. 1 ontplofbare stoffen en voorwerpen nee Deze stoffen vragen een specifieke aanpak Handleiding PGS 15 InfoMil 33

34 en maatwerkoplossingen in de omgevingsvergunning. Een deel van de stoffen uit deze klasse valt onder het regime van het Vuurwerkbesluit. 2 spuitbussen en gaspatronen ja 50 Bij opslag van spuitenbussen en gaspatronen in combinatie met andere verpakte gevaarlijke stoffen gevaarlijke stoffen geldt geen ondergrens. 2 meest voorkomende gassen, zie bijlage H PGS 15 ja 50 2 gasflessen met giftige of bijtende inhoud nee Voor gassen met deze specifieke gevaarsaspecten kan PGS 15 wel als basis voor de vergunningvoorschrift en worden gebruikt, maar zijn afhankelijk van de situatie aanvullende voorschriften nodig. 3 brandbare vloeistoffen ja 25 (VGII) 50 (VGIII) 4.1 brandbare vaste stoffen ja 50 (VG II en III 4.2 vatbaar voor zelfontbranding ja 50 (VG II en III) 4.3 ontwikkelt brandbaar gas in contact met ja 50 (VG II en III) Handleiding PGS 15 InfoMil 34

35 water 5.1 oxiderende stoffen ja 50 (VG II en III) 5.2 LQ verpakkingen die stoffen bevatten met UN-nummer 3103 t/m UN nummer 3110 (type C t/m F zonder temperatuurbeheersin g ja giftige stoffen ja 50 (VG II en III) 6.2 cat I3, I4 infectueuze stoffen, uitsluitend ziekenhuisafval en diagnostische monsters ja 50 (VG II en III) 6.2, niet cat I3 en I4 infectueuze stoffen nee Vanwege de specifieke aspecten is hiervoor altijd een maatwerkoplossing nodig. 7 radioactieve stoffen nee Deze stoffen vallen onder de Kern energiewet. 8 bijtende stoffen ja 250 (VG II en III) 9 diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen - uitsluitend de milieugevaarlijke stoffen vallen onder PGS 15 [3] ja 250 (VG II en III) 9 de niet-milieu gevaarlijke stoffen en voorwerpen nee Er is geen reden voor speciale opslagvoorzieningen, maar deze stoffen kunnen wel als 'aanverwante stoffen' Handleiding PGS 15 InfoMil 35

36 in een opslagvoorziening worden bewaard. 9 genetisch gemodificeerde organismen nee Deze stoffen vallen onder het Besluit Genetisch Gemodificeerde Organismen. Daarnaast is een Wmvergunning nodig, waarin maatwerkvoorschrifte n voor de opslag van deze stoffen moeten worden opgenomen. 5.1, 9 nitraathoudende kunstmeststoffen nee Hiervoor geldt PGS 7. [1] Voor LQ of EQ verpakkingen gelden de dubbele hoeveelheden alsondergrenzen. [2] Voor het vaststellen van hoeveelheden geldt voor vloeistoffen en samengeperste gassen, de nominale inhoud van houders in liters en voor overige stoffen de netto massa in kilogram. [3] ADR klasse 9 is een zeer diverse klasse, waar een scala aan verschillende stoffen en voorwerpen onder valt. Uitsluitend de milieugevaarlijke stoffen vallen onder PGS 15. Belangrijkste groep vormen de vloeibare en vaste stoffen die het aquatisch milieu kunnen verontreinigen (UN 3077 en UN 3082). Voorbeelden zijn: kwik(i)chloride, difenylether, chloorhexidine, diisopropylbenzenen en gechloreerde paraffinen. voorbeelden toepassen stoffenoverzicht Handleiding PGS 15 InfoMil 36

37 Voorbeeld Ondergrenzen Toepassing ondergrenzen PGS 15 Wanneer een combinatie van stoffen wordt opgeslagen waarvoor verschillende ondergrenzen gelden, moet de ondergrens voor de totale hoeveelheid naar rato worden berekend. Ter illustratie wordt een voorbeeld uitgewerkt: Toepassing ondergrenzen PGS 15 Wanneer een combinatie van stoffen wordt opgeslagen waarvoor verschillende ondergrenzen gelden, moet de ondergrens voor de totale hoeveelheid naar rato worden berekend. Een voorbeeld ter illustratie: Voorbeeld toepassing van ondergrenzen bij kleine hoeveelheden: Aanwezig zijn: - aceton, 20 liter, geen LQ, VG II - natriumhydroxide-oplossing, 200 liter, geen LQ, VG III Aceton is ingedeeld in ADR klasse 3. De ondergrens voor stoffen van klasse 3, verpakkingsgroep II is 25 kg of liter. Er is 20 liter aanwezig, hetgeen overeenkomt met 80% van de geldende ondergrens. Natriumhydroxide, zowel in vaste vorm als in opgeloste vorm, is een bijtende stof ingedeeld in ADR klasse 8. Voor verpakkingsgroep III is de ondergrens voor PGS kg of liter. De aanwezige 200 liter komt overeen met 80% van de geldende ondergrens. In totaal wordt 80% + 80% = 160% van de ondergrens opgeslagen, wat inhoudt dat PGS 15 van toepassing is en dat beide stoffen overeenkomstig PGS 15 moeten worden opgeslagen. Daarbij geldt dat rekening moet worden gehouden met de regels voor stoffenscheiding. Deze 'naar rato' berekening geldt overigens niet voor gasflessen; de daarvoor geldende ondergrens staat op zichzelf. De ondergrenzen van PGS 15 gelden niet per definitie voor de totaal in een inrichting aanwezige verpakte gevaarlijke stoffen van een bepaalde klasse. Afhankelijk van het karakter en de grootte van het bedrijf moet worden beoordeeld of de ondergrenzen voor de inrichting, voor aparte gebouwen binnen de inrichting of voor andere te onderscheiden eenheden gelden. Het is denkbaar dat op diverse plaatsen binnen het bedrijf verpakte gevaarlijke stoffen worden bewaard in hoeveelheden beneden de ondergrens. Of een dergelijke situatie kan worden toegestaan moet in samenhang met het begrip werkvoorraad worden beoordeeld. Voorkomen moet worden dat verkapte opslagen ontstaan waarvoor geen PGS 15 opslagvoorzieningen zijn gerealiseerd. De noodzaak en functionaliteit hiervan zal door het Handleiding PGS 15 InfoMil 37

38 bedrijf moeten worden aangetoond. Stoffen overzicht Een overzicht van de opgeslagen stoffen is noodzakelijk voor een juiste toepassing van de PGS 15. Om een goede beoordeling te maken van de werkingssfeer van de PGS 15 is het van belang dat het bevoegd gezag en het bedrijf beschikt over een goed stoffenoverzicht. Dit overzicht dient duidelijk aan te geven welke stoffen binnen de inrichting worden opgeslagen, welke categorie van het ADR van toepassing is en of het CMR stoffen zijn etc. Om op een juiste wijze gebruik te maken van de PGS 15 mag een dergelijk overzicht niet ontbreken. In de praktijk wordt nogal eens geconstateerd dat een beperking van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen tot kg wordt voorgeschreven, en dat dan voldaan moet worden aan de eisen uit hoofdstuk 3. Vergeten wordt dan dat hoofdstuk 4 al van toepassing kan zijn vanaf kg ADR klasse 6.1 VP 1. Er is nu sprake van het feit dat 1 stof in een brandcompartiment dient te worden opgeslagen en de ander niet. Hoe moet hier mee worden omgegaan? Handleiding PGS 15 InfoMil 38

39 Overige vragen Handleiding PGS 15 InfoMil 39

40 IPPC / BBT / BREF's Vraag Hoe zit het precies met de relatie tussen PGS15 en IPPC, BBT, BREF's? Antwoord In bijlage 1 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht worden BBT-documenten aangewezen, waarmee het bevoegd gezag bij de bepaling van BBT in het kader van de omgevingsvergunningverlening (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Waterwet) rekening moet houden. Het betreft hier: 1. de onder auspiciën van de Europese Commissie gepubliceerde BBT-referentiedocumenten (de zogenaamde BREF's). Hierin zijn ook aspecten van externe veiligheid opgenomen. Deze documenten zijn alleen van toepassing op installaties die onder bijlage I van de IPPC-richtlijn vallen. De BREF's zijn genoemd in tabel 1 van de regeling en zijn te vinden op de website van Infomil. 2. door andere internationale organisaties vastgestelde documenten met betrekking tot BBT; en 3. Nederlandse documenten met betrekking tot de bepaling van BBT. Deze documenten zijn genoemd in tabel 2 van de regeling Aanwijzing BBT-documenten. Het gaat hierbij o.a. om een aantal PGS-publicaties. Handleiding PGS 15 InfoMil 40

41 Afstand tot externe objecten Vraag Welke afstand vanaf een opslagvoorziening met minder dan 10 ton gevaarlijke stoffen moet aangehouden worden tot externe objecten? Antwoord In de richtlijn PGS15 worden geen afstanden gegeven tot externe objecten. Afstanden zijn in de regelgeving vastgelegd. Handleiding PGS 15 InfoMil 41

42 ADR Vraag Waar kan ik het ADR downloaden? Antwoord De Nederlandstalige versie van het ADR 2011 kunt u downloaden. Handleiding PGS 15 InfoMil 42

43 CPR / PGS Vraag In de PGS15 wordt verwezen naar de CPR1 en CPR3. Mag je dit lezen als: 'PGS7 en PGS8'? Deze richtlijnen zijn inhoudelijk niet gewijzigd. Antwoord Ja. Zie de website van het ministerie van VROM voor de omnummeringen. Handleiding PGS 15 InfoMil 43

44 Verpakkingsgroep Vraag In PGS15 wordt het begrip 'verpakkingsgroep' gehanteerd. Waar kan ik de verpakkingsgroep van een stof in een VIB (veiligheidsinformatieblad) vinden? Antwoord In paragraaf 14 met de titel 'Informatie met betrekking tot het vervoer'. Handleiding PGS 15 InfoMil 44

45 Scheiding afvalfase Vraag Moeten stoffen in de afvalfase ook gescheiden worden opgeslagen? Antwoord Ja. De scheidingsregels van PGS15 zijn ook van toepassing op gevaarlijke stoffen in de afvalfase. Handleiding PGS 15 InfoMil 45

46 Etiketten laboratoria Vraag In laboratoria staan geen ADR-etiketten op de verpakking, terwijl PGS15 op ADR gebaseerd is. Wat nu? Antwoord Er kan gewerkt worden volgens de Wms-etikettering (Wet Milieugevaarlijke Stoffen). Handleiding PGS 15 InfoMil 46

47 Handhaving Arbeidsinspectie Vraag Op basis van welk artikel handhaaft de Arbeidsinspectie in het kader van PGS15? Antwoord Op basis van artikel 4.4 lid 2 van het Arbobesluit: het voorkomen van ongewilde gebeurtenissen met gevaarlijke stoffen. Handleiding PGS 15 InfoMil 47

48 Registratie CMR-stoffen Vraag CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stoffen vallen onder de werkingssfeer van PGS15. Is er een ondergrens in het kader van de registratie van het gebruik van CMR-stoffen? Antwoord Nee, er is geen ondergrens. Voor een nadere toelichting zie Arbo-Informatieblad (AI-blad) nummer 6: Werken met kankerverwekkende stoffen en processen. Handleiding PGS 15 InfoMil 48

49 Opslag in verkoopruimte Vraag Hoeveel verpakte gevaarlijke stoffen mogen in een voor het publiek toegankelijke verkoopruimte van een bouwmarkt opgeslagen worden? Antwoord De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in verkoopruimten is geregeld in artikel 4.8 van de ministeriële regeling van het Activiteitenbesluit. In maart 2009 is dit artikel gewijzigd. Drie opties Artikel 4.8 geeft drie opties. Er kan een beperkte hoeveelheid verpakte gevaarlijke stoffen in een verkoopruimte opgeslagen worden (lid 2b). Daarnaast (en aanvullend) is het mogelijk om de verpakte gevaarlijke stoffen in een PGS 15-opslagvoorziening te plaatsen (lid 2a). Of het bedrijf kan bij het bevoegd gezag een verzoek tot maatwerk indienen (lid 4). Beperkte hoeveelheden De maximaal toegestane hoeveelheden verpakte gevaarlijke stoffen zijn weergegeven in tabel 4.8. Er kan gekozen worden voor het gebruik van lekbakken onder vloeistoffen van ADR-klasse 3, waardoor meer gevaarlijke stoffen mogen worden opgeslagen. Zonder lekbakken mag volgens tabel 4.8 maximaal 300 liter van ADR-klasse 2 en 3 opgeslagen worden in een verkoopruimte, met lekbakken gezamenlijk maximaal 800 liter. Bij II gaat het om de totale hoeveelheid stoffen van klasse 2 èn 3 samen. Dat betekent dat opgeslagen mag worden: 800 liter aan ADR-klasse 2 stoffen als er alleen ADR klasse 2 opgeslagen wordt; 800 liter aan ADR-klasse 2 of 3 stoffen als de ADR-klasse 3 boven een lekbak opgeslagen worden; 300 liter aan ADR-klasse 2 of 3 stoffen als er ook ADR-klasse 3 stoffen aanwezig zijn die niet boven een lekbak staan. De maximaal toegestane hoeveelheden worden beperkt als boven de verkoopruimte een ruimte aanwezig is van derden met een woon-, bijeenkomst-, onderwijs- en/of logiesfunctie. Dan is respectievelijk maximaal 150 en 300 liter toegestaan. Wanneer de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) tussen deze bovenliggende ruimte en de verkoopruimte minder dan zestig minuten bedraagt, worden deze toegestane hoeveelheden verder gereduceerd tot respectievelijk 75 en 150 liter. Daarnaast mag liter aan verf in metalen blikken worden opgeslagen (ADR 3). De niet-adr geclassificeerde verven worden bij deze liter niet meegerekend. Handleiding PGS 15 InfoMil 49

50 Handleiding PGS 15 InfoMil 50

51 Hoofdstuk 2 Systematiek Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de systematiek die is gebruikt bij de richtlijn PGS 15. Aanwijzingsschema Systematiek van PGS 15 In de PGS 15 zijn voorschriften opgenomen om tot een aanvaardbaar beschermingsniveau te komen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR stoffen. Afwijken hiervan is mogelijk door middel van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het gemotiveerd afwijken. De systematiek van PGS 15 kan als volgt worden samengevat: wordt de ondergrens overschreden, dan zijn de algemene bepalingen van Hoofdstuk 3 van toepassing bij een opslagvoorziening voor meer dan kg (of > kg in geval van klasse 6.1 VG I dan wel klasse 8, VG I met aanvullend etiket 6.1) zijn ook de voorschriften van Hoofdstuk 4 van toepassing. In dat geval geldt, afhankelijk van de aard van de stoffen en het verpakkingsmateriaal, dat een bepaald beschermingsniveau (1, 2 of 3) moet zijn gerealiseerd voor specifieke situaties of stoffen bevat PGS 15 een aantal hoofdstukken met voorschriften die in de meeste gevallen aanvullend zijn op (delen van) Hoofdstuk 3 containers met gevaarlijke stoffen (Hoofdstuk 5) gasflessen (Hoofdstuk 6) spuitbussen (Hoofdstuk 7) gevaarlijke stoffen klasse 4.1, 4.2 en 4.3 (Hoofdstuk 8) organische peroxiden klasse 5.2 voor zover < kg in LQ-verpakking (Hoofdstuk 9) voorzieningen voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (Hoofdstuk 10) Aanwijzingsschema In de volgende figuur is deze systematiek schematisch weergegeven: Handleiding PGS 15 InfoMil 51

52 Handleiding PGS 15 InfoMil 52

53 Hoofdstuk 3 Algemeen Hoofdstuk 3 bevat algemene voorschriften. Deze algemene voorschriften zijn van toepassing voor alle opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. Het betreft het basisvoorzieningenniveau waarin de bepalingen die aanvullend zijn op het Bouwbesluit met betrekking tot de brandwerendheid van bouwconstructies en de algemene bepalingen die voortvloeien uit arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving zijn opgenomen. Daarnaast zijn onder meer voorschriften opgenomen voor het veilig inrichten en gebruik van opslagvoorzieningen en zijn voorzieningen en maatregelen voorgeschreven voor het omgaan met incidenten met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. Indien opslagvoorzieningen met een opslagcapaciteit tot ten hoogste kg aan de van toepassing zijnde voorschriften uit hoofdstuk 3 voldoen, is een toereikend beschermingsniveau bereikt. Handleiding PGS 15 InfoMil 53

54 Het opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen Voorschrift van de PGS 15 bepaalt dat alle gevaarlijke stoffen (zie onder 1 toepassing van deze richtlijn), met uitzondering van de werkvoorraad, moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorziening mogen aanverwante stoffen worden opgeslagen indien deze niet risicoverhogend werken ten opzichte van de gevaarlijke stoffen in de opslagvoorziening. U itgesloten stoffen A anverwante stoffen W erkvoorraad A ftappen en overtappen Het opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen Voorschrift van de PGS 15 bepaalt dat alle gevaarlijke stoffen (zie onder 1 toepassing van deze richtlijn), met uitzondering van de werkvoorraad, moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorziening mogen aanverwante stoffen worden opgeslagen indien deze niet risicoverhogend werken ten opzichte van de gevaarlijke stoffen in de opslagvoorziening. Uitgesloten stoffen Gevaarlijke stoffen van de ADR klasse 1, 6.2 en 7 mogen niet in de opslagvoorziening worden opgeslagen. Tevens mogen stoffen in de hoeveelheid welke de ondergrens niet overschrijden, buiten de opslagvoorziening worden opgeslagen. Aanverwante stoffen Deze aanverwante stoffen moeten gelijkwaardig zijn aan de gevaarlijke stoffen ten aanzien van bijvoorbeeld de verpakkingen of het toepassingsgebied waarin de aanverwante stof wordt gebruikt. Indien de wens bestaat om andere stoffen en goederen op te slaan in de opslagruimte mag hiervan worden gemotiveerd worden afgeweken indien dit met het behoud van het veiligheidsniveau kan plaatsvinden. Voorbeelden van aanverwante stoffen zijn grond- of hulpstoffen voor productieprocessen of reinigingsmiddelen. In de praktijk worden deze stoffen vaak wel in de opslagvoorziening bewaard, omdat dit over het algemeen aansluit bij de bedrijfsvoering of de logistieke processen in de inrichting. Bij het vaststellen van de eisen aan een opslagvoorziening ten aanzien van productopvang, beschermingsniveau en bluswateropvang moeten deze aanverwante stoffen wel in beschouwing worden genomen. Werkvoorraad (voorschrift 3.1.3) Verpakte gevaarlijke stoffen welke als werkvoorraad worden beschouwd, hoeven niet te worden bewaard in opslagvoorzieningen conform PGS 15. Werkvoorraad is echter een rekbaar begrip; de in een bepaalde Handleiding PGS 15 InfoMil 54

55 situatie benodigde werkvoorraad is afhankelijk van de bedrijfsvoering van een individueel bedrijf. PGS 15 geeft in voorschrift enkele aanwijzingen om te beoordelen of een bepaalde opslag als werkvoorraad kan worden beschouwd. Principe van deze bepalingen is, dat een werkvoorraad strikt noodzakelijk moet zijn en dat de hoeveelheid is afgestemd op de hoeveelheid die in één dag of één productiebatch nodig is. Voor het vaststellen of een bepaalde opslag als werkvoorraad kan worden beschouwd kunnen de volgende vuistregels worden gehanteerd: een laskar met gasflessen (maximaal 2 per kar) kan als werkvoorraad worden beschouwd; een reeks aangebroken verpakkingseenheden met verschillende soorten stoffen welke geregeld worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld verfblikken in een schilderswerkplaats, kan als werkvoorraad worden beschouwd; een oliebar in een garagebedrijf kan als werkvoorraad worden beschouwd; één eenheid verpakking die frequent wordt gebruikt maar met een inhoud groter dan de hoeveelheid welke voor één dag of batch nodig is kan, indien deze situatie naar oordeel van het bevoegd gezag veiliger is dan het regelmatig transporteren van kleinere verpakkingen, als werkvoorraad worden beschouwd. Ondanks dat een werkvoorraad niet in een speciale voorziening hoeft te worden opgeslagen, moet de opslag van de werkvoorraad wel zorgvuldig plaatsvinden. Daarbij geldt onder meer, dat deze zich niet mag bevinden in een rijroute van vorkheftrucks of andere transportmiddelen en in een vluchtroute. verder moet de verpakking bestand zijn tegen de opgeslagen gevaarlijke stoffen. Indien de werkvoorraad bestaat uit een hoeveelheid van meer dan 50 liter dan moet de verpakking zijn geplaatst boven een vloeistofdichte lekbak of een gelijkwaardige voorziening. Hiervan kan worden afgeweken als (het betreffende deel van) de vloer van de betreffende productie/werkruimte ten minste vloeistofkerend is. Dit geldt niet voor brandbare vloeistoffen daarvoor blijft een lekbak of gelijkwaardige voorziening wenselijk in het licht van beperken van het verdampingsoppervlak in geval van een lekkage. Afhankelijk van de risico's van de stoffen kunnen aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot ventilatie en orde en netheid. In het vooroverleg over een vergunningaanvraag dan wel in kader van het toezicht op de naleving van het Activiteitenbesluit moet eenduidig worden vastgesteld welke stoffen in welke hoeveelheden op welke plaats in het bedrijf worden beschouwd als werkvoorraad. Ten aanzien van de Arbeidsomstandighedenregelgeving zijn noodzaak, hoeveelheden, maatregelen en plaatsing van de werkvoorraad van belang. Aftappen en overtappen PGS 15 bepaalt in voorschrift dat in een opslagvoorziening geen aftap- of overtapwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd, tenzij sprake is van monstername of ter bestrijding van een lekkage of calamiteit. PGS 15 geeft aan, dat wanneer in een ruimte zowel opslag als aftappen e/f overtappen plaatsvindt, geen sprake meer is van een opslagvoorziening. In de praktijk komt dit voor wanneer gronden hulpstoffen in grotere verpakkingseenheden zoals IBC-containers of drums worden ingekocht, en waar de benodigde werkvoorraad uit wordt afgetapt. Dit kan leiden tot verhoogde risico's ten opzichte van de situatie waar PGS 15 zich op richt. Dit vraagt een afzonderlijke maatwerk beoordeling van de maatregelen en voorzieningen die nodig zijn om een veilige situatie te waarborgen. De voorschriften Handleiding PGS 15 InfoMil 55

56 kunnen voor een deel wel worden ontleend aan PGS 15, maar in veel gevallen zullen aanvullende voorschriften nodig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van verhoogd brandgevaar en het omgaan met lekkages en morsingen. Het Activiteitenbesluit geeft eveneens de mogelijkheid om voor dergelijke situaties maatwerkvoorschriften op te stellen. Handleiding PGS 15 InfoMil 56

57 Opslagvoorzieningen Een opslagvoorziening is in PGS 15 gedefinieerd als een "Vaste ruimte bestemd voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen uitgevoerd als een brandcompartiment conform Bouwbesluit met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 60 minuten (60 WBDBO). Indien dit expliciet in de voorschriften van deze PGS is vermeld (klasse 8, verpakkingsgroep II en III en tijdelijke opslag hoofdstuk 10) is een lagere WBDBO toegestaan". In dit deel beschrijven we eigenschappen van de verschillende opslagvoorzieningen en de eisen. Handleiding PGS 15 InfoMil 57

58 Inpandige of uitpandige opslagvoorziening Er wordt onderscheid gemaakt tussen inpandige en uitpandige opslagvoorzieningen. Inpandige opslagvoorzieningen zijn voorzieningen welke in een ander bouwwerk zijn gelegen. Uitpandige opslagvoorzieningen zijn voorzieningen welke niet in een ander bouwwerk zijn gelegen. Het beoordelen van een inpandige- of uitpandige voorziening gaat op basis van bouwkundig inzicht in combinatie met het Bouwbesluit. Het gaat er uiteindelijk om wanneer een bouwwerk of voorziening in een ander bouwwerk is gelegen of zelfstandig is. Onderstaand kenmerken van: Inpandige opslag voorziening Uitpandige opslag voorziening Inpandige opslagvoorziening: alle voorzieningen die in een ander bouwwerk zijn gelegen kant en klare opslagsystemen in een ander bouwwerk (deze kunnen ook uitpandig zijn) Kenmerken van inpandige opslagvoorzieningen (voorschrift 3.2.9): ten hoogste kg verpakte gevaarlijke stoffen aanwezig (kan afgeweken worden mits voldaan wordt aan extra maatregelen) ten hoogste kg verpakte gevaarlijke stoffen van uitsluitend klasse 8, verpakkingsgroep II of III zonder bijkomend gevaar aanwezig Uitpandige opslagvoorziening vatenpark in de buitenlucht kant en klaar opslagsysteem vrijstaand opslaggebouw met een ander bouwwerk geschakeld opslaggebouw Kenmerken van uitpandige opslagvoorzieningen: WBDBO kan voor uitpandige opslagvoorziening ook behaald worden met afstand van 5 meter en brandwerendheid van wanden, dak, constructie van minimaal 30 minuten (geldt ook voor deuren, ventilatie, rookluiken) WBDBO kan voor uitpandige opslagvoorziening ook behaald worden met afstand van 10 meter en geen eis voor brandwerendheid van wanden, dak en Handleiding PGS 15 InfoMil 58

59 constructie Figuur Inpandig-en-uitpandige-opslag in nieuw scherm openen. Handleiding PGS 15 InfoMil 59

60 Bouwkundige eisen aan een opslagvoorziening Aan een bouwkundige opslagvoorziening worden bouwkundige eisen gesteld, deze gelden ter aanvulling op de bouwkundige eisen uit het bouwbesluit. Opslagkasten worden apart behandeld. Relatie met het Bouwbesluit Brandcompartiment Maximale vloeroppervlak Brandwerendheid versus WBDBO Hoe beoordeel je nu WBDBO? Relatie met het Bouwbesluit In paragraaf geeft de PGS 15 een toelichting op de relatie met het Bouwbesluit. De aldaar opgenomen tekst is gebaseerd op het Bouwbesluit zoals dat ten tijde van de publicatie van de PGS 15:2011 van toepassing was. Onlangs is het Bouwbesluit 2012 van toepassing geworden. Hierdoor kunnen bepaalde delen van de tekst achterhaald zijn (zoals bijvoorbeeld de grootte van een brandcompartiment bij nieuwbouw). De basis van de PGS 15 is dat deze aanvullende eisen stelt voor opslagvoorzieningen ten aanzien van de eisen uit het Bouwbesluit. Een goed voorbeeld hier is de eis ten aanzien van het dak. Deze dient namelijk te bestaan uit een niet brandgevaarlijke stof (te bepalen conform NEN 6063), ter voorkoming van een onbedoelde aanraking met vuur en hierdoor vlam zou kunnen vatten. Graag verwijzen wij ook naar de tekst in de PGS 15 (paragraaf 3.2.2) waarin een toelichting is opgenomen over het aspect WBDBO. Brandcompartiment Een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen dient ter voorkoming van branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te voldoen aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk van de PGS 15. Hier zijn de belangrijkste (brandveiligheids)voorschriften opgenomen voor de opslagvoorzieningen, behalve voor de brandveiligheidsopslagkasten. Voor brandveiligheidsopslagkasten zijn in hoofdstuk 3.10 aparte voorschriften opgenomen. De basis van het veiligheidsniveau voor een opslagvoorziening is gelegen in voorschrift Voorschrift 3.2.3: Een opslagvoorziening is een brandcompartiment met een oppervlakte van maximaal m 2. Verder wordt gesteld dat de WBDBO tussen een opslagvoorziening en een andere ruimte ten minste 60 minuten moet bedragen in beide richtingen (voorschrift 3.2.4). Maximale vloeroppervlakte Voorschrift 3.2.3: Een opslagvoorziening is een brandcompartiment met een oppervlakte van maximaal m 2 Handleiding PGS 15 InfoMil 60

61 De maximale vloeroppervlakte is specifiek opgenomen omdat Bouwbesluit 2012 grotere brandcompartimenten kent, voor industriële gebouwen. In bepaalde gevallen kan worden afgeweken van de maximale vloeroppervlakte. Zie hiervoor ook de toelichting in PGS 15 bij voorschrift en WBDBO WBDBO is conform PGS 15: Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag in minuten conform NEN 6068 WBDBO conform Bouwbesluit: kortste tijd die een brand nodig heeft om zich uit te breiden van een ruimte naar een andere ruimte. Wanneer een WBDBO van 60 minuten wordt voorgeschreven tussen twee ruimten, dan betekent dat, dat de vloeren, wanden, afdekking en alle openingen (inclusief deuren) 60 minuten bestand moeten zijn tegen brand zonder dat er doorslag plaatsvindt naar de andere ruimte. In de praktijk wordt dit gerealiseerd door alle onderdelen 60 minuten brandwerend uit te voeren. Dit geldt ook voor de constructie. Dit laatste wordt vaak vergeten, maar is erg belangrijk, omdat een falende constructie ook wanden om kan laten vallen. Brandwerendheid versus WBDBO Een wand, deur of vloer moet een bepaalde brandwerendheid hebben. Brandwerendheid en WBDBO zijn niet hetzelfde. WBDBO heeft betrekking op brandcompartimenten. Brandwerendheid gaat over delen van de constructie en betreft de tijd die een constructie (bijvoorbeeld een wand, deur of glasvlak) de brand tegen kan houden. De brandwerendheid wordt bepaald aan de hand van een brandproef waarbij de constructie voor een oven van tenminste drie bij drie meter wordt geplaatst. Voor een plafond zelfs drie bij vier meter. In de oven wordt de temperatuur volgens een voorgeschreven temperatuurverloop (meestal de 'standaardbrandkromme') verhoogd, in een uur tot ongeveer 950 graden C. Tijdens de proef wordt gekeken of de constructie niet bezwijkt, hoe warm de constructie wordt et cetera. De tijdsduur gedurende welke de constructie aan de eisen blijft voldoen, wordt de brandwerendheid genoemd (bijvoorbeeld 30 of 60 minuten). Er is in Europa gewerkt aan geharmoniseerde beproevingsnormen waarin de beproevingsmethode is omschreven. Via de Nederlandse norm NEN 6069 wordt doorverwezen naar deze Europese normen. Een proef volgens een Europese norm is ook in andere landen geldig. Voor een brandwerendheidsproef zijn in de meeste Europese landen slechts enkele onafhankelijke laboratoria. In Nederland zijn dit er twee (het laboratorium van Peutz en dat van Efectis). Verder hebben diverse fabrikanten ook een eigen oven, vaak voor productontwikkeling. Als een constructie volgens de Europese normen is beproefd, kan ook volgens de norm EN een Europese classificatie worden opgesteld. Een zestig minuten brandwerende deur krijgt dan bijvoorbeeld de classificatie EW60, een wand EI60. Handleiding PGS 15 InfoMil 61

62 Hoe beoordeel je nu WBDBO? De beoordeling van de WBDBO is vaak niet eenvoudig, omdat relevante onderdelen van een constructie, zoals een ventilatiekanaal door een verlaagd plafond, niet altijd zichtbaar zijn. Ondanks dat voor bouwdelen testverklaringen zijn afgegeven, kan het zijn dat deze onjuist zijn geïnstalleerd en derhalve afbreuk doen aan de WBDBO. Als vuistregel kan verder worden gehanteerd dat een opening met een diameter van meer dan 25 mm het einde van de brandwerendheid van de constructie betekent. Dit speelt verder ook bij doorvoeringen welke naderhand zijn aangebracht. Belangrijk is dat deze doorvoeringen op een juiste wijze zijn afgewerkt en zijn gecertificeerd. Bij de bouw van een opslagvoorziening moet informatie over de brandwerendheid van bouwdelen en de WBDBO bij de bouwaanvraag zijn overgelegd. Voor bestaande opslagvoorzieningen is deze informatie echter niet altijd (meer) beschikbaar. Bij twijfel aan de eigenschappen van de gebruikte materialen of constructies zal een deskundige om advies moeten worden gevraagd. Afhankelijk van de situatie zal deze actie door het bedrijf of het bevoegd gezag moeten worden ondernomen. Opslagvoorzieningen welke elders zijn gebouwd en in hun geheel zijn geplaatst, zoals brandveiligheidsopslagkasten, inloopkluizen of andere brandwerende opslagvoorzieningen zijn eenvoudiger op dit aspect te beoordelen. Voor dergelijke voorzieningen wordt veelal door de fabrikant een verklaring afgegeven met betrekking tot de eigenschappen. WBDBO nader uitgelegd WBDBO nader uitgelegd Handleiding PGS 15 InfoMil 62

63 WBDBO nader uitgelegd De WBDBO is samengesteld uit drie deelaspecten: vlamdichtheid, stabiliteit en thermische isolatie. NEN 6069 geeft voor elk van deze aspecten de criteria aan, welke overeenkomen met een bepaalde WBDBO. Met de volgende afbeeldingen zijn deze aspecten verder toegelicht. WBDBO in beeld Uitgangspunt componenten WBDBO Vlamdichtheid: tijd dat zich geen vlammen aan de niet-blootgestelde zijde van de wand verspreiden (voor scheidingselementen). Stabiliteit: tijd dat het element zijn dragende functie behoudt (voor elementen met dragende functie). Thermische isolatie: tijd dat de temperatuur aan de niet-blootgestelde zijde niet boven een bepaalde thermische drempel stijgt. Handleiding PGS 15 InfoMil 63

64 afwijkingen van Bouwbesluit 2012 De WBDBO zoals omschreven in het Bouwbesluit verschilt op een aantal punten ten aanzien van de WBDBO zoals bedoeld in PGS 15. Onderstaand de belangrijkste aspecten: Brandgedrag : Vanwege het afwijkende brandgedrag van gevaarlijke stoffen mag bij de beoordeling van de WBDBO conform de NEN 6069 geen gebruik worden gemaakt van de Criteria I2 (I = thermische isolatie betrokken op temperatuur (voor sommige producten zoals deuren is er onderscheid tussen I1 en I2)) en W (W= thermische isolatie), conform het Bouwbesluit wordt dit wel toegestaan; niet spiegelen: Bij het Bouwbesluit mag je spiegelen', conform PGS 15 moet de constructie zelf de WBDBO behalen. Dit betekent dat het te allen tijde 60 WBDBO is van binnen naar buiten en van buiten naar binnen, terwijl dit voor het Bouwbesluit vaak niet nodig is. Dit betekent ook dat indien op een bouwtekening behorende bij een omgevingsvergunning staat dat het een 60 WBDBO is, dit niet per definitie hoeft te voldoen aan de eis uit de PGS 15; Brandbare materialen: Conform Bouwbesluit mag gebruik worden gemaakt van brandbare materialen om aan de WBDBO eis te voldoen. Conform PGS 15 is dit niet toegestaan. Brandwerendheid versus WBDBO. Een wand, deur of vloer moet een bepaalde brandwerendheid hebben. Brandwerendheid en WBDBO zijn niet hetzelfde. WBDBO heeft betrekking op brandcompartimenten. Brandwerendheid gaat over delen van de constructie en betreft de tijd die een constructie (bijvoorbeeld een wand, deur of glasvlak) de brand tegen kan houden. De brandwerendheid wordt bepaald aan de hand van een brandproef waarbij de constructie voor een oven van tenminste drie bij drie meter wordt geplaatst. Voor een plafond zelfs drie bij vier meter. In de oven wordt de temperatuur volgens een voorgeschreven temperatuurverloop (meestal de 'standaardbrandkromme') verhoogd, in een uur tot ongeveer 950 graden C. Tijdens de proef wordt gekeken of de constructie niet bezwijkt, hoe warm de constructie wordt et cetera. De tijdsduur gedurende welke de constructie aan de eisen blijft voldoen, wordt de brandwerendheid genoemd Handleiding PGS 15 InfoMil 64

65 (bijvoorbeeld 30 of 60 minuten). Er is in Europa gewerkt aan geharmoniseerde beproevingsnormen waarin de beproevingsmethode is omschreven. Via de Nederlandse norm NEN 6069 wordt doorverwezen naar deze Europese normen. Een proef volgens een Europese norm is ook in andere landen geldig. Voor een brandwerendheidsproef zijn in de meeste Europese landen slechts enkele onafhankelijke laboratoria. In Nederland zijn dit er twee (het laboratorium van Peutz en dat van Efectis). Verder hebben diverse fabrikanten ook een eigen oven, vaak voor productontwikkeling. Als een constructie volgens de Europese normen is beproefd kan ook volgens de norm EN een Europese classificatie worden opgesteld. Een zestig minuten brandwerende deur krijgt dan bijvoorbeeld de classificatie EW60, een wand EI60. Hoe beoordeel je nu WBDBO? De beoordeling van de WBDBO is vaak niet eenvoudig, omdat relevante onderdelen van een constructie, zoals een ventilatiekanaal door een verlaagd plafond, niet altijd zichtbaar zijn. Ondanks dat voor bouwdelen testverklaringen zijn afgegeven, kan het zijn dat deze onjuist zijn geïnstalleerd en derhalve afbreuk doen aan de WBDBO. Als vuistregel kan verder worden gehanteerd dat een opening met een diameter van meer dan 25 mm het einde van de brandwerendheid van de constructie betekent. Dit speelt verder ook bij doorvoeringen welke naderhand zijn aangebracht. Belangrijk is dat deze doorvoeringen op een juiste wijze zijn afgewerkt en zijn gecertificeerd. Bij de bouw van een opslagvoorziening moet informatie over de brandwerendheid van bouwdelen en de WBDBO bij de bouwaanvraag zijn overlegd. Voor bestaande opslagvoorzieningen is deze informatie echter niet altijd (meer) beschikbaar. Bij twijfel aan de eigenschappen van de gebruikte materialen of constructies zal een deskundige om advies moeten worden gevraagd. Afhankelijk van de situatie zal deze actie door het bedrijf of het bevoegd gezag moeten worden ondernomen. prefab opslagvoorzieningen Opslagvoorzieningen welke elders zijn gebouwd en in hun geheel zijn geplaatst, zoals brandveiligheidsopslagkasten, inloopkluizen of andere brandwerende opslagvoorzieningen zijn eenvoudiger op dit aspect te beoordelen. Voor dergelijke voorzieningen wordt veelal door de fabrikant een verklaring afgegeven met betrekking tot de eigenschappen. Handleiding PGS 15 InfoMil 65

66 Productopvang in een opslagvoorziening Indien er sprake is van de opslag van vloeibare gevaarlijke stoffen is het noodzakelijk (conform voorschrift 3.9.1) om voorzieningen te treffen zodat deze vloeistoffen kunnen worden opgevangen. Productopvang is niet noodzakelijk voor de opslag van vaste gevaarlijke stoffen. Lege ongereinigde verpakkingen tellen niet mee voor de berekening van de hoeveelheid van productopvang. Het uitgangspunt voor productopvang is dat er geen vloeistof uit de opslagvoorziening mag stromen. De opvangcapaciteit van de gevaarlijke vloeistoffen moet tenminste 110% zijn van de inhoud van de grootste verpakking binnen de opslagvoorziening. Als 110% van de grootste verpakking meer is dan 10% van de totale inhoud van verpakkingen dan mag 10% van totale inhoud van verpakkingen worden aangehouden. De productopvang kan per opslagvoorziening worden gerealiseerd of in kleinere lekbakken per stelling/pallet of verpakking. Hoofdstuk 4 Voor opslagvoorzieningen die ook moeten voldoen aan Hoofdstuk 4 van de PGS 15 zijn aanvullende eisen gesteld aan productopvang, mede afhankelijk van het aanwezige beschermingsniveau in de opslag. De eisen voor productopvang zijn aanvullend op de voorschriften zoals in hoofdstuk 3 zijn opgenomen. Bij de opslagvoorzieningen in Hoofdstuk 4 wordt ook bluswateropvang voorgeschreven, dit kan vaak gecombineerd worden met productopvang, zie daarvoor product en bluswateropvang. Handleiding PGS 15 InfoMil 66

67 Vloeren van opslagvoorzieningen Kwaliteit vloeren Aan de vloer van de opslagvoorziening worden verschillende eisen gesteld: de vloer moet beschermen tegen branddoorslag de vloer van een opslagvoorziening moet onbrandbaar zijn (3.2.2) de vloer moet beschermen tegen bodemverontreininging in de vloer mogen geen openingen zijn die in directe verbinding staan met een riolering of het oppervlaktewater (3.3.1). Bodembescherming PGS 15 volgt voor wat betreft bodembeschermende voorzieningen de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Op het moment van publicatie van de PGS 15 was een andere richtlijn van toepassing. De NRB is in 2012 gewijzigd, deze wijzigingen hebben echter geen gevolgen voor de eisen zoals gesteld in de PGS 15. De eisen ten aanzien van de vloeren zijn vastgelegd in paragraaf 3.3 van PGS 15. Het totaal aan voorzieningen en maatregelen moet leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico conform de NRB. Dit betekent dat in een opslagvoorziening en een overslag- of laad- en losgedeelte zoals bedoeld in hoofdstuk 10 één van de volgende twee situaties moet zijn gerealiseerd: de vloer moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd en er moet een geldige Verklaring Vloeistofdichte voorziening op grond van de CUR/PBV-Aanbeveling 44 zijn afgegeven of de vloer moet vloeistofkerend zijn uitgevoerd, waarbij toezicht en incidentenmanagement operationeel is en voldoet aan de eisen van de NRB Er hoeft niet per definitie een vloeistofdichte vloer te worden aangelegd, maar dan moeten er meer procedurele maatregelen zijn getroffen. Voor bedrijven die onder werkingsfeer van het activiteitenbesluit vallen is de bodembescherming (artikel 2.3 Actb) als volgt omschreven: de controle, het onderhoud en het beheer van bodembeschermende voorzieningen wordt in eenduidige bedrijfsinterne procedures en werkinstructies ter bescherming van de bodem vastgelegd in de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in het tweede lid is ten minste aangegeven op welke wijze: a. de staat en goede werking van bodembeschermende voorzieningen, verpakkingen en apparatuur waarin vloeibare bodembedreigende stoffen worden opgeslagen of getransporteerd, Handleiding PGS 15 InfoMil 67

68 wordt gecontroleerd b. er voor zorg wordt gedragen dat zo vaak als de omstandigheden daarom vragen inspecties op morsingen en lekkages plaatsvinden, en c. is gewaarborgd dat gemorste of gelekte stoffen direct worden opgeruimd degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de medewerkers die binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten verrichten, op de hoogte zijn van de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in het tweede lid, dat deze worden nageleefd en binnen de inrichting zodanig aanwezig zijn dat een ieder daarvan op eenvoudige wijze kennis kan nemen de controle, het onderhoud en het beheer van bodembeschermende voorzieningen vinden zodanig plaats dat vrijgekomen stoffen zijn verwijderd voordat deze in de bodem kunnen geraken morsingen en lekkages worden overeenkomstig de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in het tweede lid, verholpen en opgeruimd degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de in het kader van de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies noodzakelijke absorptiemiddelen en andere materialen en middelen ter bescherming van de bodem binnen de inrichting in voldoende mate aanwezig zijn en dat er voldoende, in het gebruik van deze middelen, geïnstrueerd personeel aanwezig is bevindingen van controles van of onderhoud aan bodembeschermende voorzieningen, alsmede acties genomen na incidenten met bodembedreigende stoffen, die mogelijk hebben geleid tot een bodemverontreiniging, worden opgenomen in een logboek dat te allen tijde beschikbaar is voor het bevoegd gezag. Vloer bij buitenopslag, verontreinigd hemelwater Voor een opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een buitenopslag wordt conform voorschrift van de PGS 15 gesteld dat hemelwater niet op de vloer van de opslagvoorziening mag komen danwel dat hemelwater regelmatig van de vloer kan worden verwijderd. Het doel is het voorkomen dat hemelwater verontreinigd kan raken met gevaarlijke stoffen en wanneer dit niet kan worden voorkomen, dat er een beheersbare afvoer plaatsvindt van verontreinigd hemelwater. Het tegengaan van regenwater kan worden bereikt door het realiseren van een afdak boven de buitenopslag. Een beheersbare afvoer kan worden bereikt door hhet aanbrengen van een opvanggoot, met hieraan gekoppeld een zuiveringtechnische voorziening, bufferput, controlevoorziening etc. Met toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel zijn hier vele oplossingen te bedenken. Handleiding PGS 15 InfoMil 68

69 Vrijkomende dampen en explosieveiligheid Explosieveiligheid Voor opslagvoorzieningen moet rekening gehouden worden met explosieveiligheid. Het kan zijn dat voor een opslagvoorziening een gevarenzone-indeling moet worden gemaakt. De eisen zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 3.5a t/m 3.5f. Dit betreft de richtlijn 1999/92/EG ATEX 137 en met betrekking tot gasexplosiegevaar betreft dit bijvoorbeeld de NRP Vanwege onduidelijkheden in de noodzaak voor het opstellen van een gevarenzone-indeling voor opslagvoorzieningen, heeft de Arbeidsinspectie in het document "Explosieveiligheid in PGS 15-opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen" haar standpunt verwoord ten aanzien van het feit of iedere verpakking van (zeer)(licht) stoffen gezien moet worden als mogelijke bron van explosieve atmosferen (in de terminologie van de normen voor gevarenzone-indeling als een secundaire gevarenbron). Samengevat komt het standpunt er op neer dat bij het indelen van een PGS 15 opslagvoorzieningen in gevarenzones verpakkingen zonder ontluchtingsventiel die voldoen aan het UN-keur of vallen onder het LQ-regime niet gezien worden als secundaire gevarenbron. Dit is een verduidelijking van de NPR (2001). In het geval van een PGS 15 opslag met alleen verpakkingen die voldoen aan de UN-keur, leidt dit tot een indeling in Niet Gevaarlijk Gebied. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat tijdens normaal bedrijf geen explosieveilig materieel gebruikt hoeft te worden (zoals heftrucks). Deze aanpak is in lijn met de ATEX-regelgeving rond explosieveiligheid uit het Arbobesluit. Het blijft voor bedrijven echter altijd noodzakelijk om in het kader van explosieveiligheid rekening te houden met calamiteiten, zoals het lek steken van een vat met de lepels van een heftruck of het vallen van een vat uit een stelling. Vrijkomende dampen van verpakte gevaarlijke stoffen Wanneer er noodzaak voor is dan moeten vrijkomende dampen uit een opslagvoorziening worden afgevoerd. (voorschrift van de PGS 15). Dit geld voor bouwkundige opslagvoorzieningen en losse brandveiligheidsopslagkasten. De milieurelevantie van vrijkomende dampen is minimaal. In verreweg de meeste gevallen is dat niet noodzakelijk. Er zal dan ook geen aanleiding zijn om maatregelen te treffen ter voorkoming van emissie naar de lucht, zoals bedoeld in de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR). Handleiding PGS 15 InfoMil 69

70 In het kader van arboveiligheid is dit wel een belangrijk aspect. Bij normaal gebruik van verpakte gevaarlijke stoffen is het mogelijk dat er dampen vrijkomen welke schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de gebruikers van de opslagvoorziening, danwel zou er een explosieve atmosfeer kunnen optreden. Het is aan de gebruiker van de opslagvoorzieningen om na te gaan of er schadelijke dampen kunnen vrijkomen en welke maatregelen hier dan getroffen dienen te worden. Met een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) kunnen risicobronnen en mogelijke maatregelen inzichtelijk worden gemaakt. Het inzichtelijk maken en het nemen van maatregelen ter voorkoming van de aantasting van de gezondheid danwel het ontstaan van een explosieve atmosfeer is geregeld in het Abreidsomstandighedenbesluit. Maatregelen kunnen bestaan uit natuurlijke of mechanische ventilatie van een opslagvoorziening. Vanzelfsprekend dient bij het voorkomen van een explosieve atmosfeer rekening te worden gehouden met de explosieveiligheid van de toe te passen mechanische ventilatie. Handleiding PGS 15 InfoMil 70

71 Brandbeveiligingopslagkasten als opslagvoorziening Brandveiligheidsopslagkasten Wanneer verpakte gevaarlijke stoffen in een brandveiligheidsopslagkast worden bewaard die na 1 januari 2006 in gebruik is genomen, moet deze kast voldoen aan NEN-EN Een kast die voor die datum in gebruik is genomen moet voldoen aan NEN De belangrijkste verschillen tussen deze normen zijn: de productopvangcapaciteit wordt in de nieuwe norm op een andere manier berekend de nieuwe norm maakt onderscheid in veiligheidsklassen, gebaseerd op de brandwerendheid in minuten: type 15, 30, 60 en 90. Type 15 is ongeschikt voor opslag conform PGS 15. Bijlage E van PGS 15 geeft een overzicht van de kenmerken van de verschillende brandveiligheidsopslagkasten. Een uitleg van het verschil tussen WBDBO en brandwerendheid vindt u op de pagina 'WBDBO nader uitgelegd'. Voordat tot de aanschaf van een brandveiligheidsopslagkast wordt overgegaan, is van belang vast te stellen wat de wensen en eisen zijn aan de opslagvoorziening. Welke stoffen zullen worden opgeslagen en in welke hoeveelheid? Bij de opslag van spuitbussen is minimaal een type 60 kast vereist. Als voor de te bewaren stoffen stoffenscheiding noodzakelijk is, moet de kast met praktische voorzieningen (lekbakken) zijn uitgerust. Wanneer meerdere kasten nodig zijn, wordt het maximale aantal per oppervlak bepaald door de vraag of de brandveiligheidsopslagkast op een verdieping wordt geplaatst en of sprake is van een brandcompartiment. Wordt meer dan 150 liter opgeslagen, dan geldt ook dat minimaal een type 60 kast nodig is. Verder is nog belangrijk dat de kast moet kunnen worden aangesloten op een ventilatiesysteem dat geschikt is voor een brandveiligheidsopslagkast. PGS 15 stelt in voorschrift dat opslagvoorzieningen een WBDBO moeten bezitten van ten minste 60 minuten. Omdat een brandveiligheidsopslagkast valt onder de definitie van opslagvoorziening in PGS 15, zouden deze altijd van het type 60 of 90 moeten zijn. Deze typeaanduiding geeft de brandwerendheid in minuten aan. Voorschrift en Bijlage E van PGS 15 geven aan dat in bepaalde gevallen type 30 ook is toegestaan. Type 30 kan worden toegepast als: maximaal 150 liter verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen maximaal 1 per 50 m 2 maximaal twee per ruimte of brandcompartiment. DIN OPSLAGKASTEN In Nederland zijn er diverse kasten in gebruik voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze hebben verschillende leeftijden en ook verschillende herkomsten. Zeker in de beginjaren van het gebruik van brandveiligheidsopslagkasten was er vraag naar opslagvoorzieningen maar ontbrak het aan een norm. De Nederlandse NEN 2678 stamt uit juli 1988, terwijl in Duitsland al sinds 1984 de DIN op de markt was. Handleiding PGS 15 InfoMil 71

72 Zodoende zijn er in Nederland diverse brandveiligheidkasten in omloop welke zijn geconstrueerd overeenkomstig de Duitse norm DIN :1984. Kasten welke conform deze norm zijn ontworpen zijn echter niet geschikt en niet toegestaan om gebruikt te worden voor de opslag van gevaarlijke stoffen onder het regime van de PGS 15. Op grond van voorschrift van de PGS 15 moet een opslagkast waarvan het eerste gebruik heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2006 ten minste voldoen aan de NEN De NEN 2678 kent een veiligheidsperiode van 40 minuten. De DIN kent maar een brandwerendheid van 20 minuten. Daardoor kan gesteld worden dat een kast overeenkomstig de DIN niet "ten minste" voldoet aan de NEN Met de introductie van de DIN 12925:1998 werd er een nieuw type opslagkast geïntroduceerd, de FWF 90 kast. De oude kasten hebben sindsdien het predicaat FWF 20. Deze nieuwe opslagkast heeft een brandwerendheid (WBDBO) van 90 minuten. Intussen was in Nederland tot 31 december 2005 de NEN 2678 de norm. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de kasten voor de opslag van gevaarlijke stoffen, welke zijn geconstrueerd overeenkomstig de DIN type FWF90 geschikt kunnen zijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen conform de PGS 15, als het eerste gebruik van deze kasten heeft plaatsgevonden voor 1 januari Deze kasten zijn namelijk 90 minuten brandwerend, wat ruimschoots beter is dan de veiligheidsperiode die de NEN 2678 voorschrijft. Kanttekening daarbij is echter dat de DIN :1998 geen normen stelt aan de achterwand van deze kast. Om deze kast toe te passen zal deze tegen een stenen muur geplaatst moeten worden om ten minste net zo veilig te kunnen functioneren als een NEN Sinds 1998 bestaan er dus DIN opslagkasten welke in beginsel een stuk beter zijn dan de NEN2678 kasten. Bij goede plaatsing en gebruik kan een DIN :1998 op basis van het criterium "voldoet ten minste aan de NEN 2678" vooralsnog gebruikt worden. Ook eist de NEN 2678 een productopvangcapaciteit van 100% van alle in de betreffende kast opgeslagen gevaarlijke stoffen. De DIN vereist 110% van de grootste in deze kast aanwezige emballage. Indien een kast voor de opslag van gevaarlijke stoffen niet beschikt over een opvangcapaciteit van 100% van de in de kast opgeslagen gevaarlijke stoffen zullen er dus lekbakken gehanteerd moeten worden om ten minste net zo veilig te kunnen functioneren als een NEN 2678 opslagvoorziening. Ventilatie bij Brandveiligheidsopslagkasten De ventilatie-eis zoals is opgenomen in voorschrift van de PGS 15 is van overeenkomstige toepassing op de opslag van stoffen in een brandveiligheidskast. Over het algemeen kan worden gesteld dat in het kader van de opslag van de gevaarlijke stoffen geen ventilatie noodzakelijk is in de opslagkasten. In voorschrift is opgenomen dat "oude kasten" waarvan het eerste gebruik dateert van voor 1 januari 2006 dient te voldoen aan de NEN In de NEN 2678 is opgenomen dat een kast moet zijn voorzien van ventilatie. Dit is tegenstrijdig met hetgeen opgenomen is in voorschrift Bekend is dat enkele Handleiding PGS 15 InfoMil 72

73 kasten met het ontbreken van ventilatie afgekeurd zijn omdat deze brandveiligheidskasten niet geheel voldoen aan de NEN Het uitgangspunt is dat de kasten alleen van ventilatie voorzien moeten zijn als dat noodzakelijk is op basis van de stoffen die in de kast worden opgeslagen. Indien een "oude kast" (eerste gebruik van voor 1 januari 2006) alleen op dat punt niet voldoet aan de NEN 2678, zal dat geen reden moeten zijn om de kast niet meer te gebruiken. Het moet wel een kast zijn die op alle andere aspecten voldoet aan de NEN Handleiding PGS 15 InfoMil 73

74 Blustoestellen bij opslagvoorzieningen Rook en vuurverbod, blustoestellen Binnen een opslagvoorziening en de direct omliggende ruimte of terrein (binnen 2 meter) is het verboden om te roken en mag geen open vuur aanwezig zijn. Dit moet met een pictogram op de buitenzijde van de opslagplaats kenbaar worden gemaakt. In of nabij een opslagvoorziening dient daarnaast voor elke 200 m² vloeroppervlak een draagbaar blustoestel aanwezig te zijn met een inhoud van ten minste 6 kg of l. Dit blustoestel dient geschikt te zijn om een beginnende brand in of nabij de opslag van de gevaarlijke stoffen te kunnen blussen. De betreffende blustoestellen dienen, indien deze buiten zijn geplaatst, tegen weerinvloeden te worden beschermd. Handleiding PGS 15 InfoMil 74

75 Bliksembeveiliging De PGS 15 stelt dat voor aarding en bliksembeveiliging een apart document wordt opgesteld en dat zodra deze beschikbaar is ook geldt voor opslagen van gevaarlijke stoffen onder het regime van de PGS 15. Op dit moment is een dergelijk document nog niet gereed. Het is nog niet duidelijk wanneer dit document beschikbaar wordt. Handleiding PGS 15 InfoMil 75

76 Classificering en etikettering Verpakkingen algemeen CMR-stoffen EU-GHS Etikettering van verpakkingen conformhet ADR Verpakking zonder UN-nummer Bijkomend gevaar Verpakkingsgroep LQ Gelimiteerde hoeveelheden EQ vrijgestelde hoeveelheden Verpakkingen algemeen PGS 15 gaat over verpakte gevaarlijke stoffen. Onder verpakking wordt hier onder andere verstaan: "Een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, inclusief grote verpakking en IBC". De vervoerswetgeving stelt uitdrukkelijke eisen aan de verpakking van gevaarlijke stoffen: de verpakking moet schoon, sterk en gesloten zijn de verpakking moet bestand zijn tegen normale vervoershandelingen de stof mag de verpakking niet aantasten de verpakking moet zijn voorzien van gevarenetiketten. Het begrip 'grote verpakking' is in het ADR gedefinieerd als een verpakking die bestaat uit een buitenverpakking die voorwerpen of binnenverpakkingen bevat en die: ontworpen is voor behandeling met mechanische hulpmiddelen een netto massa van meer dan 400 kg of een inhoud van meer dan 450 liter, maar een inhoud van ten hoogste 3,0 m 3 heeft. IBC = Intermediate Bulk Container, een stijve of flexibele verpakking die in hoofdstuk 6.5 van het ADR is genoemd. Handleiding PGS 15 InfoMil 76

77 Het opslaan van andere goederen gezamenlijk met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen is toegestaan wanneer het veiligheidsniveau gehandhaafd blijft en indien gemotiveerd wordt afgeweken van het bijbehorende voorschrift (opslag van aanverwante stoffen). Hieronder een figuur met een aantal voorbeelden van verpakkingen zoals bedoeld in de PGS 15. Dit overzicht is niet compleet. Daarnaast geeft de afbeelding een vuurwerkverpakking weer welke niet in een PGS 15 voorziening mag worden opgeslagen. CMR-stoffen CMR-stoffen zijn stoffen die volgens Europese normen zijn geclassificeerd als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch. Aangezien de ADR-indeling uitgaat van acute effecten - en niet van gezondheidseffecten op de langere termijn - zijn deze stoffen niet als zodanig in het ADR geclassificeerd. Afhankelijk van de overige gevaarsaspecten kunnen deze stoffen in een ADR-klasse zijn ingedeeld of niet ADR-geclassificeerd zijn. CMR-stoffen vallen onder de werkingssfeer van PGS 15, voor zover meer dan 1 liter of kg aanwezig is. Op het etiket van een CMR-stof moet altijd het pictogram GHS08 (Radient Man) gecombineerd met de H- zin van de bijbehorende gevarenklasse staan. Tot 2015 kan de oude etikettering nog worden aangetroffen. Daarnaast moet het etiket ook het signaalwoord gevaar of waarschuwing vermelden. Welk signaalwoord op het etiket staat is afhankelijk van de gevarencategorie (1A, 1B of 2). EU-GHS Het Globally Harmonised System van de Verenigde Naties (VN-GHS) is in 2002 door de VN vastgesteld. Het VN-GHS beschrijft criteria voor de indeling en etikettering van chemische stoffen en mengsels op basis van hun gevaarseigenschappen. VN-GHS levert wereldwijde criteria voor gevaarscommunicatie over chemische stoffen en mengsels. De VN-GHS zelf is niet bindend. Dit systeem kan worden overgenomen in wetgeving over de levering, het gebruik en het transport van chemische stoffen en mengsels. De leden van de VN worden aangemoedigd de VN-GHS criteria op te nemen in nationale en/of internationale wetgeving voor het indelen en etiketteren van chemische stoffen en mengsels. De lidstaten in de Europese Unie (EU) hebben de Europese Commissie gevraagd om de VN-afspraken om te zetten in bindende Europese regelgeving voor de indeling en etikettering voor de levering en gebruik van chemische stoffen en mengsels. Met de verordening (EU-GHS) is het VN-GHS-systeem in de Europese Handleiding PGS 15 InfoMil 77

78 wetgeving verankerd. De Europese Verordening is rechtstreeks werkend in alle lidstaten. EU-GHS bevat ook elementen uit de Stoffenrichtlijn (67/548/EEG) en de Preparatenrichtlijn (1999/45/EC) die niet in VN-GHS zijn opgenomen. Zo zijn in de verordening ook criteria voor het gebruik van enkele risicozinnen (R-zinnen) opgenomen als EUH-zinnen. EU-GHS vervangt na een overgangsperiode de richtlijnen over indeling en etikettering van stoffen en mengsels (Stoffenrichtlijn 67/548/EG en Preparatenrichtlijn 1999/45/EG). Meer over de EU-GHS is te vinden op de website stoffen-info.nl. De oud-nieuw' tabel bevat een overzicht van alle pictogrammen in EU-GHS. Deze zijn vastgelegd in bijlage V van de verordening. De EU pictogrammen uit de Stoffenrichtlijn kunnen niet direct worden omgezet in de GHS pictogrammen. Dit laatste wordt pas duidelijk na indeling van de stoffen en mengsels met de EU-GHS systematiek. Handleiding PGS 15 InfoMil 78

79 Etikettering van verpakkingen conform het ADR Handleiding PGS 15 InfoMil 79

80 PGS 15 gaat uit van de indeling van verpakte gevaarlijke stoffen in ADR-klasses. De ADR-klasse van een stof is af te lezen uit het etiket of uit het Veiligheidsinformatieblad (hoofdstuk 14 van een VIB geeft informatie met betrekking tot transport). PGS 15 stelt, dat "de etikettering van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen zodanig moet zijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen". In het ADR wordt in hoofdstuk 5.2 aangegeven hoe stoffen moeten zijn geëtiketteerd. Wanneer twee of meer gevaarlijke goederen in één buitenverpakking zijn verpakt moeten beide gevaren via etiketten kenbaar zijn gemaakt. Wanneer een stof naast het overwegende gevaar ook beschikt over bijkomende gevaren, moeten beide klassen via etiketten kenbaar zijn gemaakt. Naast de vervoersetiketten moeten, op grond van de EU-GHS, ook etiketten aanwezig zijn op de binnenverpakking. Op de buitenverpakking is dat niet verplicht als de verpakking conform de vervoerswetgeving is geëtiketteerd. Verpakking zonder UN-nummer Bij sommige bedrijven zijn gevaarlijke stoffen in verpakking aanwezig welke niet (hoeven te) voldoen aan de transportwetgeving omdat deze nooit zullen worden vervoerd. Denk daarbij aan verffabrieken of de chemische industrie. Deze verpakkingen zijn meestal niet voorzien van een UN-nummer. De beoordeling van de eisen aan een opslagvoorziening moet in die gevallen worden uitgevoerd aan de hand van informatie in een vergunningaanvraag of beschikbare veiligheidsinformatiebladen. Daarnaast geldt dat algemene eisen voor dergelijke verpakkingen in de vergunning moeten worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld dat de verpakking sterk genoeg moet zijn, geschikt moet zijn voor de daarin opgeslagen stoffen en dat de verpakkingen regelmatig moeten worden geïnspecteerd op lekkage (zie ook voorschrift van PGS 15). Bijkomend gevaar Bij gevaarlijke stoffen die meerdere gevaarseigenschappen bezitten, is het voor de beoordeling welke eisen van toepassing zijn van belang te weten welk aspect als overwegend gevaar wordt beschouwd en welke aspect het bijkomende gevaar is. Het begrip 'bijkomend gevaar' is relevant voor de volgende onderwerpen in PGS 15: vaststellen of PGS 15 van toepassing is (ondergrenzen); vaststellen beschermingsniveau; vaststellen capaciteit bluswateropvang; het toepassen van de bepalingen over stoffenscheiding; de indeling van stoffen in ADR klasse 4.x. Bij de tekstuele vermelding van de ADR-klasse op een verpakking wordt over het algemeen alleen het overwegende gevaar aangegeven. Het bijkomende gevaar moet echter wel via de etikettering zichtbaar zijn gemaakt. Daarnaast kan altijd het veiligheidsinformatieblad worden geraadpleegd voor informatie Handleiding PGS 15 InfoMil 80

81 over een eventueel bijkomend gevaar. Tabel A uit hoofdstuk 3 van het ADR geeft informatie over welke gevaarsaspecten bij een bepaalde stof een rol spelen en welke etiketten op een verpakking moeten zijn aangebracht. Het gevaarsaspect genoemd in de kolom "Klasse" is het overwegende gevaar, een eventuele vermelding van een andere ADR-klasse in de kolom "Etiketten" geeft het bijkomende gevaar. Verpakkingsgroep Naast een indeling in een gevarenklasse, is een aantal ADR-klasse (alles behalve 1, 2, 5.2, 6.2 en 7) ook ingedeeld in een bepaalde verpakkingsgroep (VG of PG, packing group). Deze indeling geeft, onafhankelijk van de klasse, een indicatie van de 'gevaarlijkheid' van een stof. De verpakkingsgroep is voor een groot aantal onderwerpen in PGS 15 relevant, waaronder: de toepassing van de ondergrenzen voor de werkingssfeer het toepassingsgebied van Hoofdstuk 4 van PGS 15: klasse 6.1 VG I en 8 VG I (>1.000 kg) de bepaling van het beschermingsniveau voor opslag van klasse 3 stoffen de toepassing van de stoffenscheidingsregels het vaststellen van de eisen voor opslag van klasse 4.x de aanwezigheid van een nooddouche en oogspoelvoorziening: dit is altijd verplicht wanneer stoffen in verpakkingsgroep I aanwezig zijn. In de volgende tabel een overzicht van de verschillende verpakkingsgroepen: Verpakkingsgroep Gevaarlijkheid Aanduiding in UN-kenmerk I (PG I of VG I) Stoffen met groot gevaar X II (PG II of VG II) Stoffen met middelmatig gevaar X of Y III (PG III of VG III) Stoffen met een gering gevaar. X of Y of Z Verpakkingen moeten geschikt zijn voor de gevaarlijke stoffen waarvoor zij worden gebruikt. Als een gevaarlijke stof is ingedeeld in VG II, betekent dit dat de verpakking ten minste moet voldoen aan de eisen voor deze verpakkingsgroep. Dit kan worden afgelezen uit het UN-kenmerk van een verpakking: Z betekent: alleen geschikt voor stoffen met VG III Y betekent: geschikt voor stoffen met VG II en VG III X betekent: geschikt voor alle verpakkingsgroepen. Met uitzondering van code Z (VG III) geeft deze codering in veel gevallen geen uitsluitsel over de verpakkingsgroep van de opgeslagen stof. De verpakkingsgroep van een stof, indien van toepassing, staat vermeld in het veiligheidsinformatieblad. Handleiding PGS 15 InfoMil 81

82 LQ Gelimiteerde hoeveelheden Stoffen die in kleine hoeveelheden zijn verpakt en gezamenlijk in een tweede buitenverpakking aanwezig zijn vallen onder het regime van 'gelimiteerde hoeveelheden' (LQ). De vervoerswetgeving stelt andere eisen aan gevaarlijke stoffen die onder het LQ-regime vallen. Voor PGS 15 is dit relevant voor de volgende onderwerpen: toepassing ondergrenzen werkingssfeer PGS 15: bij LQ-stoffen in transportverpakking gelden de dubbele hoeveelheden voor de ondergrenzen, zoals opgenomen in Tabel 1.2 van PGS toepassing stoffenscheidingsregels/ onverenigbare combinaties (voorschrift 3.12) : LQ-stoffen hoeven hier niet aan te voldoen wanneer deze in de transportverpakking zijn opgeslagen. bepaling werkingssfeer ten aanzien van kleine hoeveelheden organische peroxiden (klasse 5.2). Verpakkingen die vallen onder het LQ-regime zijn te herkennen aan het LQ-etiket op de transportverpakking, dan wel het UN-nummer. De gebruiksverpakkingen moeten conform CLPverordening zijn geëtiketteerd. Elke verpakking moet echter wel voorzien zijn van een UN-nummer. Wanneer er sprake is van een samengestelde verpakking, moeten alle UN-nummers voorafgaand door de letters "UN" of de letters "LQ", worden vermeld. Etiket LQ 'oud' Etiket LQ 'nieuw' EQ vrijgestelde hoeveelheden Naast gelimiteerde hoeveelheden kan er ook sprake van zijn van vrijgestelde hoeveelheden (EQ of E). EQ (vrijgestelde hoeveelheden ) is van toepassing op goederen gemaakt van gevaarlijke stoffen met een Handleiding PGS 15 InfoMil 82

83 relatief lage hoeveelheid van 30 gram tot ongeveer 1 kg. Het belangrijkste gebruik van EQ is over het algemeen voor monsters en voorbeelden van goederen, maar kan ook van toepassing zijn op reguliere stoffen (bijvoorbeeld stoffen Klasse 8 VP II of III). Verpakkingen van vrijgestelde hoeveelheden zijn niet voorzien van een etiket zoals vermeld in de wetgeving voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel dienen deze gekenmerkt te worden met een label E. Voor een voorbeeld van een dergelijk label wordt verwezen naar bijlage C3 van de PGS 15. Voor het toepassingsgebied van de PGS 15 gelden voor de vrijgestelde hoeveelheden dezelfde regels als voor LQ stoffen. Stoffen met een E label vallen dus wel onder de werkingssfeer van de PGS 15. * Gevaarsklasse ** Naam afzender of geadresseerde Handleiding PGS 15 InfoMil 83

84 ADR-Klasse 8 stoffen Stoffen die zijn ingedeeld in ADR klasse 8, VG II en III zijn bijtend of corrosief. In geval van een brand hebben deze stoffen minder vergaande gevolgen naar de omgeving van het bedrijf dan bijvoorbeeld de opslag van brandbare of giftige stoffen. Wanneer in een opslagvoorziening uitsluitend klasse 8, VG II en III (zonder bijkomend gevaar) aanwezig zijn, is een aantal bepalingen uit hoofdstuk 3 van PGS 15 niet van toepassing voor de opslag van deze stoffen. In voorschrift is opgenomen dat voor de opslag van ADR klasse 8, VP II of III, zonder bijkomend gevaar de voorschriften 3.2.1, 3.2.4, 3.2.5, en uit hoofdstuk 3 niet van toepassing zijn. In onderstaand overzicht is opgenomen welke eisen niet van toepassing zijn. Opslag klasse 8 VP II en III Relatie met hoofdstuk 4 Stoffenscheiding klasse 8 Opslag stoffen klasse 8 VP II of III zonder bijkomend gevaar Voorschrift Aard opslagvoorziening Niet van toepassing voor klasse 8, VG II en III: Voor opslag van uitsluitend klasse 8, VG II en III geldt: inpandig uitpandig De eis dat het dak niet brandgevaarlijk moet zijn, conform NEN 6063 Geen specifieke eis aan het dak van de opslagvoorziening inpandig uitpandig De eisen ten aanzien van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Op grond van PGS 15 geen eis aan de WBDBO Inpandig uitpandig Brandwerendheid eisen scheidende constructie Geen eisen aan een brandwerende constructie Inpandig uitpandig Alternatieven om WBDBO van 60 minuten te behalen Op grond van PGS 15 geen eis aan de WBDBO inpandig op verdieping De eis dat bij een opslagvoorziening De opslag van meer dan 500 kg of l op een Handleiding PGS 15 InfoMil 84

85 voor meer dan 500 kg of l de opslagvoorziening niet op verdieping mag zijn gelegen. verdieping is toegestaan. Opgemerkt wordt dat in het kader van overige regelgeving het mogelijk is dat er aan het pand waarin de opslag plaatsvindt wel degelijk eisen worden gesteld. Hierbij kan worden gedacht aan de WBDBO eis uit het Bouwbesluit. Vanuit de PGS 15 en de opslag van de betreffende stoffen is er geen noodzaak om deze aanvullende eisen te stellen Daarnaast is in voorschrift bepaald dat een inpandige opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen klasse 8, verpakkingsgroep II of III zonder bijkomend gevaar, maximaal kilogram (in plaats van kg) aanwezig mag zijn in een inpandige opslagvoorziening. Zoals ook blijkt uit de toelichting zoals opgenomen is in de tekst van de PGS 15, zijn er wel een aantal eisen waaraan de opslag moet voldoen. Zie hiervoor de tekst in de PGS 15 zelf. Relatie met hoofdstuk 4, opslag van meer dan kilogram ADR klasse 8 VP II of III. Indien binnen een inrichting meer dan kilogram ADR klasse 8 VP II of III wordt opgeslagen zijn de voorschriften vanuit hoofdstuk 4 van toepassing. Afhankelijk van de hoeveelheid zal er sprake zijn van een beschermingsniveau 1, 2 of 3. In Hoofdstuk 4 wordt echter ook gesteld dat de voorschriften vanuit hoofdstuk 3 eveneens van toepassing zijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen in grotere hoeveelheden. Veel gestelde vraag hierbij is hoe nu omgegaan dient te worden met de uitzonderingen zoals zijn gesteld in hoofdstuk 3 voor de opslag van ADR klasse 8 VP II of III. Geldt dit nu ook voor de opslag van meer den 10 ton? Hierbij is van belang welk beschermingsniveau uiteindelijk van toepassing is om hier antwoord op te kunnen geven. Onderstaand een voorbeeld: Er wordt meer dan 70 ton ADR-klasse 8 opgeslagen in een opslagvoorziening. Conform de PGS 15 is dan hoofdstuk 4 van toepassing. Het is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de vlampunten van de stoffen, alsmede de verpakkingsmateriaal (kunststof of metaal). Afhankelijk daarvan zal een beschermingsniveau 1, 2 of 3 van toepassing zijn (Tabel 4-1). Indien beschermingsniveau 1 of 2 van toepassing is dan dient onder andere inzichtelijk te worden gemaakt hoe productopvang, bluswateropvang gerealiseerd is en wat de WBDBO van de betreffende ruimte is. Indien het onbrandbare stoffen betreft en beschermingsniveau 3 van toepassing is dan zullen geen Handleiding PGS 15 InfoMil 85

86 aanvullende eisen worden gesteld aan WBDBO en zijn de uitzonderingen zoals genoemd in voorschrift van overeenkomstige toepassing. De standaard eisen uit het Bouwbesluit bieden dan genoeg bescherming. Stoffenscheiding zuren en basen (klasse 8) Stoffen van klasse 8 (bijtend) kunnen zowel zuur als basisch zijn. Dit betekent dat, ook voor opslag van uitsluitend klasse 8, moet worden beoordeeld of stoffenscheiding noodzakelijk is. De eigenschap kan in sommige gevallen uit de naam worden afgeleid (zoals mierenzuur, wat altijd een zuur is, en natronloog, wat altijd basisch is), maar meestal zullen de eigenschappen uit de classificatiecodes (ADR Tabel A of veiligheidsinformatieblad) moeten worden afgeleid. Een classificatiecode van C1 tot C4 betekent zuur, C5 tot C8 betekent basisch. In principe moeten zure en basische stoffen gescheiden worden opgeslagen, tenzij uit de beoordeling blijkt dat de reactiviteit dermate gering is dat bij het mengen van de stoffen zich geen warmte ontwikkeld. Informatie hiervoor kan worden verkregen bij een leverancier van een stof en in sommige gevallen ook uit het veiligheidsinformatieblad. Handleiding PGS 15 InfoMil 86

87 Vakbekwaamheid Vakbekwaamheid (ook van toepassing via hoofdstuk 10, voorschrift ) PGS 15 schrijft in voorschrift voor dat wanneer meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met die gevaarlijke stoffen een vakbekwaam persoon aanwezig moet zijn. Deze persoon moet speciale kennis hebben van het omgaan met gevaarlijke stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. De vakbekwaamheid moet blijken uit gevolgde opleidingen of aanwezige certificaten. De RI&E moet hier aandacht aan besteden. Met werkzaamheden wordt in dit verband bedoeld werkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van de opslag, zoals bijvoorbeeld het in- en uit een opslagvoorziening brengen van gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij in essentie om het omgaan met en bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Dit is vooral arbo gericht. Essentieel is niet zozeer kennis van regelgeving van bijvoorbeeld de PGS 15, maar is de betreffende persoon in staat om de risico's op een juiste wijze in te schatten. Vragen als: welke pbm s moet ik waarvoor gebruiken? welke dosis is gevaarlijk? welke informatie haal ik uit een MSDS? moeten door de betreffende vakbekwaam persoon kunnen worden beantwoord. Cruciaal is in ieder geval dat deze personen aantoonbaar een opleiding of cursus hebben gevolgd die hiermee samenhangt (dus met een certificaat, hoeft niet per se examen) en dat dit in de RIE is vastgelegd. Handleiding PGS 15 InfoMil 87

88 Journaal en registratie Het journaal heeft als doel hulpdiensten in geval van een calamiteit inzicht te geven in soort, hoeveelheid en locatie van opgeslagen gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. Voorschrift is een voorbeeld (bijvoorbeeld voor de transportsector) van de wijze waarop de journaalverplichting in een vergunning kan worden opgenomen. Indien bijvoorbeeld in een inrichting weliswaar meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen aanwezig zijn, maar deze uitsluitend in kasten worden opgeslagen, is het niet zinvol om in het journaal per kast de in het voorschrift genoemde gegevens te verlangen. In de toelichting op dit voorschrift in de PGS 15 zijn verschillende aandachtspunten voor het journaal opgenomen. Er zijn regio's waar het journaal elektronisch wordt uitgewisseld. Handleiding PGS 15 InfoMil 88

89 Hoofdstuk 3: Algemeen Handleiding PGS 15 InfoMil 89

90 Meerdere opslagloodsen Vraag Indien bijvoorbeeld vier opslagvoorzieningen van 10 ton aan elkaar geschakeld zijn, waarbij tussen de geschakelde ruimten een gezamenlijke WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) van 120 minuten is gerealiseerd, is hier dan sprake van één opslagvoorziening van 40 ton waarbij hoofdstuk 4 van PGS15 van toepassing is (de oude CPR 15-2 voorzieningen) of is hier sprake van 4 keer 10 ton opslag waarbij hoofdstuk 3 van PGS15 van toepassing is? Maakt het nog iets uit of er een dak boven de 4 X 10 ton geschakelde opslagvoorzieningen aanwezig is? Antwoord Er is sprake van vier opslagvoorzieningen. Het bedrijf, maar ook het bevoegd gezag, moet wel nagaan of er nog sprake kan zijn van een veilige bedrijfsvoering vanuit logistiek oogpunt. Indien er bijvoorbeeld een min of meer statische opslagsituatie is (veelal dezelfde stoffen, weinig variatie in hoeveelheden, interne voorraad voor eigen bedrijfsvoering) zal opslag in verschillende aparte voorzieningen weinig logistieke problemen opleveren. Daarentegen zullen in een dergelijke situatie bij bedrijven met een sterk wisselende opslagsituatie (zowel qua gevaarscategorie als qua hoeveelheid) met veel interne transportbewegingen, logistieke en veiligheidsgerelateerde beperkingen ontstaan. In voorschrift is aangegeven dat bij geschakelde voorzieningen ook het dak een brandwerendheid van minimaal 60 minuten moet hebben. Handleiding PGS 15 InfoMil 90

91 Buffertanks Vraag Bij zwembaden en textielreinigingsbedrijven komen regelmatig doseerinstallaties voor (1 m 3 of meer) waarbij chemicaliën in buffertanks worden opgeslagen. Vallen deze buffertanks onder de werkingssfeer van PGS15? Antwoord Nee. De PGS 15 richtlijn is niet van toepassing op deze buffertanks. Er is hier geen sprake van opslag maar een buffertank die deel uitmaakt van een installatie. In het activiteitenbesluit zijn artikelen opgenomen voor buffertanks bij zwembaden en textielreinigingsbedrijven die onder de werking van dat besluit vallen. Voor werkvoorraden van stoffen naast deze tank is voorschrift in PGS 15 geschreven. vindplaats PGS15:2005 voorschrift PGS15:2011 voorschrift Handleiding PGS 15 InfoMil 91

92 Aanverwante stoffen Vraag Wat wordt onder aanverwante stoffen verstaan in voorschrift van PGS15? Antwoord Onder 'aanverwante stoffen' worden grondstoffen of chemicaliën verstaan, bijvoorbeeld stoffen die wel onder de Wet milieubeheer Hoofdstuk 9 maar niet onder het ADR vallen, of grond- of hulpstoffen voor productieprocessen. Het algemene uitgangspunt is dat deze stoffen gezamenlijk met gevaarlijke stoffen kunnen worden opgeslagen. Let op: deze stoffen tellen wel mee voor wat betreft hoeveelheden, productopvangcapaciteit enzovoort. Bij het vaststellen van het beschermingsniveau moeten ook brandbaarheidsaspecten van deze stoffen mee worden beoordeeld. Handleiding PGS 15 InfoMil 92

93 Plofluik Vraag Waarom is de zwakke plek (plofluik) niet meer opgenomen als eis in PGS15? Antwoord Maatgevend voor drukontlasting in gebouwen is de druk die opgebouwd kan worden en de wijze waarop deze kan ontsnappen. Als het gaat om opslag in emballage is het niet waarschijnlijk dat een explosie in de opslag leidt tot een drukgolf die groot genoeg is om de muren te beschadigen. Handleiding PGS 15 InfoMil 93

94 Ondergrenzen Vraag Gelden de ondergrenzen van PGS15 per inrichting of bijvoorbeeld per productieunit? Antwoord Afhankelijk van het karakter en de grootte van het bedrijf moet worden bepaald of de ondergrenzen per inrichting, per gebouw, per afdeling of anderszins gelden. Zie verder de toelichting onder voorschrift vindplaats pgs15:2005 voorschrift pgs15:2011 voorschrift Handleiding PGS 15 InfoMil 94

95 Ventilatie Vraag Hoe zorg je voor natuurlijke ventilatie op de buitenlucht bij een inpandige bouwkundige opslagvoorziening conform PGS15 waarbij één zijde de buitengevel vormt? Antwoord Het inpandige ventilatiekanaal zal op de buitenlucht moeten uitmonden en mag nooit inpandig uitmonden, ook niet indien de inpandige opslagplaats zich binnen een veel groter gebouw of loods bevindt. Of er ventilatie nodig is, moet worden onderzocht in het kader van het arbeidsomstandighedenbesluit. Vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.7 ventilatie PGS15:2011 paragraaf 3.7 Vrijkomende dampen van verpakte gevaarlijke stoffen Handleiding PGS 15 InfoMil 95

96 Afvalstoffen Vraag Gevaarlijke afvalstoffen vallen binnen de werkingssfeer van PGS 15 wanneer de stoffen waaruit het afval bestaat binnen de werkingssfeer vallen. Moeten er gevaarsetiketten aanwezig zijn op de verpakkingen van gevaarlijke afvalstoffen? Antwoord Ja. Gevaarlijke afvalstoffen moeten voor het vervoer op dezelfde manier worden geëtiketteerd als de stof waarmee de afvalstof chemisch of fysisch overeen komt. Gevaarlijke afvalstoffen worden aangewezen op grond van de Eural-regelgeving. Vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.11 Hoofdstuk 10 Begrippenlijst PGS15:2011 paragraaf 3.11 Bijlage A Begrippenlijst Handleiding PGS 15 InfoMil 96

97 Werkvoorraad Vraag Is in PGS15 een dag-werkvoorraad gelijk aan de voorraad voor het verzenden van producten? Antwoord Nee. De werkvoorraad is de hoeveelheid product die nodig is in een proces en dit betreft niet het eindproduct gereed voor verzending. vindplaats PGS15:2005 voorschrift PGS15:2011 voorschrift Handleiding PGS 15 InfoMil 97

98 Verantwoordelijke VIB Vraag Wie is verantwoordelijk voor de inhoud van een VIB (veiligheidsinformatieblad), bijvoorbeeld bij de import van gevaarlijke stoffen uit een land van buiten de Europese Unie (EU)? Antwoord Bij import van gevaarlijke stoffen die geproduceerd worden in een land van buiten de Europese Unie (EU) dient de importeur zelf een VIB op te stellen conform EG richtlijn Reach 1907/2006/EG. In het algemeen is de leverancier uit de EU van een gevaarlijke stof verantwoordelijk voor het opstellen van een VIB, tenzij een bedrijf zelf een product uit een land buiten de EU rechtstreeks importeert. Vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.16 PGS15:2011 paragraaf 3.16 In PGS15:2005 wordt verwezen naar voorgaande EU richtlijn voor opstellen VIB, de opvolgende EU richtlijn is rechtstreeks werkend en is hier genoemd. Handleiding PGS 15 InfoMil 98

99 WBDBO Vraag Geldt de eis van WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) alleen van binnen naar buiten? Antwoord Nee. In de inleiding van paragraaf 3.2 van PGS15 onder 'filosofie' wordt aangegeven dat WBDBO van een opslagvoorziening van binnen naar buiten, maar ook andersom van toepassing is. Deze filosofie is niet verlaten met verschijnen PGS 15:2011 Vindplaats; PGS15:2005 paragraaf 3.2 PGS15:2011 paragraaf 3.2 Handleiding PGS 15 InfoMil 99

100 Lege ongereinigde verpakkingen Vraag Hoe moet worden omgegaan met lege, ongereinigde verpakkingen? Antwoord De stelregel is dat lege ongereinigde verpakkingen hetzelfde moeten worden behandeld als volle verpakkingen. In PGS 15:2005 is een verschil gemaakt met de voorgaande richtlijn CPR 15. De lege verpakkingen hoeven niet mee te tellen in de opvangcapaciteit. In PGS15:2011 is aangegeven dat deze verpakkingen buiten de opslagvoorziening kunnen worden opgeslagen als alle gevaren zijn weggenomen. vindplaats PGS15:2005 voorschrift paragraaf 3.9 PGS15:2011 voorschrift paragraaf 3.9 Handleiding PGS 15 InfoMil 100

101 Deugdelijkheid verpakking Vraag Op welk voorschrift kan of mag ik handhaven indien kunststof verpakkingen en/of IBC's voor opslag van gevaarlijke stoffen ouder zijn dan 5 jaar en ik aan de kwaliteit van de verpakking twijfel? Antwoord In voorschrift van PGS15 is een doelbepaling opgenomen met betrekking tot de kwaliteit van de verpakking. Vervolgens is toegelicht dat in ieder geval aan dat voorschrift wordt voldaan, indien het een UN (United Nations)-gekeurde verpakking betreft. Wanneer de indruk bestaat dat de kwaliteit van de verpakking onvoldoende is, bijvoorbeeld op grond van visuele waarneming of op grond van het overschrijden van keuringstermijnen, kan handhavend worden opgetreden op basis van het doelvoorschrift. Volgens het ADR is de toegestane gebruiksduur voor kunststof vaten en jerrycans, alsmede Intermediate Bulk Containers (IBC) van stijve kunststof en combinatie-ibc's met binnenhouder van kunststof, 5 jaar (tenzij door de bevoegde autoriteit anders is bepaald). Indien in een vergunning of besluit (bv Activiteitenbesluit) een voorschrift is opgenomen dat alle verpakkingen UN-gekeurde verpakkingen moeten zijn, dan kan uiteraard ook op dat voorschrift worden gehandhaafd. Wanneer aan de kwaliteit van de UN-gekeurde verpakking wordt getwijfeld, kan contact opgenomen worden met de Inspectie Leefomgeving en Transport vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.11 PGS15:2011 paragraaf 3.11 Handleiding PGS 15 InfoMil 101

102 Lecture bottles Vraag Mogen zogenaamde lecture bottles (kleine gasflesjes geschikt voor meermalig gebruik) gezamenlijk met andere gevaarlijke stoffen in een brandveiligheidskast worden opgeslagen? Antwoord Nee. Volgens voorschrift van de PGS15 moeten gasflessen gescheiden van overige gevaarlijke stoffen, in een aparte opslagvoorziening worden opgeslagen. Het gebruik van lecture bottles vindt in het algemeen in een zuurkast plaats. Dit geldt ook voor de werkvoorraad. Handleiding PGS 15 InfoMil 102

103 Algemene bepalingen VIB Vraag Wat zijn de algemene bepalingen met betrekking tot Veiligheidsinformatiebladen (VIB)? Antwoord Ten tijde van pgs15:2005 was het veiligheidsinformatiebladenbesluit op basis van Wet Milieugevaarlijke stoffen van toepassing. Dit besluit is vervallen in Nu geldt de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH). De bepalingen voor veiligheidsinformatiebladen staan in bijlage II van de REACH verordening (EG.nr. 1907/2008). Deze bijlage is op 20 mei 2010 gewijzigd met verordening (EU) nr. 453/2010. Meer informatie over Veiligheidsinformatiebladen staan op de vragen en antwoorden over VIB pagina van de REACH-helpdesk. Hoe stoffen moeten worden geclassificeerd is opgenomen in de EU-GHS-verordening. vindplaats PGS15: PGS15: Handleiding PGS 15 InfoMil 103

104 Vakbekwaamheid Vraag Waarom is de verplichte veiligheidsadviseur volgens de ADR in het algemeen niet voldoende voor de invulling van de vakbekwame persoon in het kader van de PGS15? Antwoord De PGS15 schrijft voor dat, in tegenstelling tot de Regeling veiligheidsadviseur, tijdens werkzaamheden de vakbekwame persoon aanwezig dient te zijn binnen de inrichting. De PGS15 stelt ook dat de persoon vakbekwaamheid heeft op het omgaan met stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Een veiligheidsadviseur hoeft niet altijd aanwezig te zijn en kan zelfs extern ingehuurd worden. Tevens hoeft een veiligheidsadviseur alleen maar kennis te hebben van de voorschriften van het ADR en het opslaan van gevaarlijke goederen is een andere activiteit dan het vervoer daarvan. De vakbekwaamheid is niet vast gedefinieerd en is per situatie verschillend. In het RI&e van het bedrijf moet aandacht besteed worden welke kunde wordt verwacht. vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.17 PGS15:2011 paragraaf 3.17 Handleiding PGS 15 InfoMil 104

105 Maximale opslag verdieping Vraag Welke hoeveelheid gevaarlijke stoffen mag ik maximaal opslaan op een verdieping volgens PGS15? Antwoord In de pgs15 wordt aangegeven dat in een inpandige opslagvoorziening op een verdieping niet meer dan 250 kg of liter gevaarlijke stoffen opgeslagen mag worden. Op een verdiepingsvloer mag 500 kg of liter gevaarlijke stoffen in opslag zijn. Deze opslaghoeveelheid moet verdeeld worden over minimaal twee opslagvoorzieningen. In pgs 15:2005 wordt een verdeling gemaakt van 500 kg gevaarlijke stoffen per 200 vierkante meter werkruimte gemaakt maar kan ook vervangen worden door brandcompartimentering. In PGS 15:2011 is er geen oppervlakte genoemd, dan luidt het voorschrift "Op een verdiepingsvloer mag per brandcompartiment, met een WBDO van 60 minuten naar andere ruimten, 500 kg of liter gevaarlijke stoffen in opslag zijn. Deze opslaghoeveelheid moet verdeeld worden over minimaal twee opslagvoorzieningen". De opslagvoorzieningen kunnen ook brandveiligheidsopslagkasten zijn. Wanneer alleen gevaarlijke stoffen klasse 8, verpakkingsgroep II en III zonder bijkomend gevaar worden opgeslagen, dan gelden deze voorschriften niet. Vindplaats PGS 15:2005 voorschriften en PGS 15:2011 voorschriften en , 3.103, Handleiding PGS 15 InfoMil 105

106 Ventilatie opslagvoorziening (ook brandveiligheidskast) Vraag Moet een opslagvoorziening worden geventileerd volgens PGS15? En hoe moet een brandveiligheidsoplagkast worden geventileerd? Antwoord In PGS 15:2005 wordt in voorschrift 3.71 aangegeven dat de ventilatievoorschriften voor een brandveiligheisdsopslagkast niet van toepassing zijn. Een opslagvoorziening moet doelmatig zijn geventileerd op de buitenlucht met een ventilatievoud van 1. Afhankelijk van de stoffen die opgeslagen worden in een brandveiligheidsopslagkast moet er toch geventileerd worden, de noodzaak om te ventileren komt vanuit het arbeidsomstandighedenbesluit. In PGS 15:2011 wordt het ventilatievoorschrift in die strekking verwoord voorschrift 3.7.1; als er noodzaak is om vrijkomende dampen af te voeren uit een opslagvoorziening, moeten doeltreffende maatregelen worden genomen. Het bepalen van de noodzaak van ventilatie moet volgen uit de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). In de handleiding PGS 15 vindt u standpunt arbeidsinspectie. Bij opslag van gesloten verpakking is geen speciale ventilatie vereist, wel moet rekening worden gehouden met calamiteiten zoals lek steken door heftruck of vallen van verpakking uit stelling. Dit geldt zowel voor bouwkundige opslagvoorzieningen als voor brandveiligheidskasten. Vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.7 Ventilatie PGS15:2011 paragraaf 3.7 Vrijkomende dampen van verpakte gevaarlijke stoffen Handleiding PGS 15 InfoMil 106

107 ADR klasse 8 vg II en III Vraag Mogen klasse 8 stoffen, verpakkingsgroep II en III, zonder bijkomend gevaar tot een gezamenlijke hoeveelheid van ten hoogste 10 ton worden opgeslagen in een ruimte waar ook andere werkzaamheden worden uitgevoerd (bijvoorbeeld in een werkplaats, productieruimte/werkruimte)? Antwoord In een werkplaats, productieruimte/werkruimte mag in beginsel alleen een werkvoorraad van klasse 8 stoffen (verpakkingsgroep II en III, zonder bijkomend gevaar) aanwezig zijn (zie voorschriften en van PGS 15). Binnen een ruimte waar zowel werkzaamheden worden uitgevoerd, en daarnaast opslag plaatsvindt van deze stoffen, is dat alleen toegelaten indien werk en opslag duidelijk van elkaar zijn gescheiden. Dit kan door een fysieke scheiding zoals een hekwerk of door een vrije zone met een duidelijke vaste markering op de vloer, die zo groot is dat werkzaamheden, inclusief intern transport, geen effect kunnen hebben op de opslag. Omdat ADR klasse 8 stoffen (verpakkingsgroep II en III, zonder bijkomend gevaar) minder risicovol zijn bij incidentenbestrijding, worden in de PGS 15 minder eisen gesteld aan de brandwerendheid van de opslagvoorziening waarin deze stoffen worden opgeslagen. De voorschriften voor de WBDBO van de bouwkundige voorziening (de opslag in een losse brandveiligheidsopslagkast moet voldoen aan voorschrift 3.10), een brandmeldinstallatie met doormelding bij opslag van meer dan kg en de eis voor de opslag van maximaal 500 kg of liter op een verdieping zijn niet van toepassing. Opslag van deze stoffen in een ruimte waar werkzaamheden worden uitgevoerd, kan worden toegelaten als aan bovenstaande eis voor fysieke scheiding is voldaan, en ook is voldaan aan de voorwaarden dat: Er productopvang aanwezig is (bijv. opslag op vloeistofdichte lekbakken, paragraaf 3.9). Er voldoende bodembeschermende voorzieningen en maatregelen zijn getroffen (paragraaf 3.3) die in combinatie leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico (A) conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Er ter plaatse veiligheidsignalering, veiligheidsinformatiebladen en instructies aanwezig zijn (paragraaf 3.16). Er alleen sprake van de opslag van klasse 8 stoffen in verpakkingsgroep II en II, zonder bijkomend gevaar tot een gezameiijke hoeveelheid van ten hoogste 10 ton. De opslag niet in een vluchtroute ligt. Daarnaast gelden de andere voorschriften uit hoofdstuk 3 van de PGS 15. Afhankelijk van de situatie kunnen nog nadere voorschriften worden gesteld op basis van het Arbobesluit. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan deskundigheidseisen voor de in de ruimte aanwezige personen en nadere eisen ten aanzien van voorlichting en onderricht. Door aan deze voorwaarden te voldoen wordt het gedeelte van de ruimte waar de klasse 8 stoffen staan opgesteld, als een aparte opslagvoorziening gezien. Handleiding PGS 15 InfoMil 107

108 WBDBO 60 of 120 Vraag Wanneer er twee geschakelde PGS 15-opslagvoorzieningen zijn, dient de wand tussen deze twee opslagvoorzieningen dan een WBDBO van 60 of 120 minuten te bezitten? Antwoord De wand tussen deze geschakelde opslagvoorzieningen moet naar beide zijden een WBDBO van minimaal 60 minuten hebben. Vindplaats; PGS15:2005 voorschrift PGS15:2011 voorschrift Handleiding PGS 15 InfoMil 108

109 Inpandig of uitpandig Vraag Een opslagvoorziening is een ruimte die tegen een fabriek is aangebouwd, dus dat lijkt in eerste instantie een uitpandige opslagvoorziening. Echter, via een grote doorgang vanuit de productieruimte van de fabriek kunnen werknemers die niet opgeleid zijn voor het werken met gevaarlijke stoffen eenvoudig de PGS 15-opslagplaats binnenlopen. Is hierdoor sprake van een inpandige opslag (met bijbehorende extra veiligheidsvoorzieningen, waaronder een gecertificeerde brandmeldinstallatie)? Antwoord In PGS 15 paragraaf 3.2 wordt aangegeven dat het voor de keuze of het een inpandige of uitpandige opslagvoorziening is erom gaat of de opslagvoorziening in een (ander) bouwwerk is gelegen (kluis) of een zelfstandig bouwwerk is (vrijstaand of met een ander bouwwerk geschakeld). De wijze waarop werknemers de opslagvoorziening kunnen betreden heeft daar geen invloed op. Het betreft hier dus een uitpandige opslagvoorziening. De beoordeling op inpandig en uitpandig is een bouwkundige beoordeling en wordt op grond van het bouwbesluit genomen. Vindplaats PGS15:2005 paragraaf 3.2 PGS15:2011 paragraaf 3.2 Handleiding PGS 15 InfoMil 109

110 Hoofdstuk 4 Opslagvoorzieningen groter dan kg In hoofdstuk 4 zijn voorschriften opgenomen die gelden voor opslagvoorzieningen met een opslagcapaciteit van meer dan kg gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen. Voor de zeer giftige stoffen ADR-klasse 6.1 verpakkingsgroep 1, ADR-klasse 8 verpakkingsgroep 1 met aanvullend etiket modelnr 6.1 is hoofdstuk 4 al van toepassing vanaf kg. Handleiding PGS 15 InfoMil 110

111 Inleiding hoofdstuk 4 Hoofdstuk 4 van PGS 15 geeft aanvullende eisen voor opslagvoorzieningen waarin meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen wordt opgeslagen, dan wel meer dan kg zeer giftige stoffen in verpakking (ADR klasse 6.1, VG I of klasse 8, VG I met bijkomend gevaar 6.1). Het belangrijkste verschil tussen opslagen van minder dan kg en anderzijds meer dan kg is dat voor opslagen van minder dan kg volstaan kan worden met bouwkundige voorzieningen om een aanvaardbaar risico te krijgen. Voor de opslag van meer dan kg gevaarlijke stoffen (of meer dan kg zeer giftige stoffen) zijn verdergaande voorzieningen noodzakelijk met betrekking tot brandbestrijding, opvang van bluswater en organisatorische maatregelen. Indien sprake is van meerdere opslagvoorzieningen binnen een inrichting met elk minder dan de hiervoor genoemde ondergrenzen, gelden voor elke opslagvoorziening uitsluitend de eisen uit hoofdstuk 3 van PGS 15. Hoofdstuk 4 is pas van toepassing indien de ondergrenzen worden overschreden. Hoofdstuk 4 voegt voor die opslagvoorzieningen de volgende aspecten toe ten opzichte van de algemene eisen van Hoofdstuk 3: Inleiding Bereikbaarheid opslagvoorziening Scheiding tussen vakken Vakindeling en maximale oppervlakte opslagvoorziening Beschermingsniveaus Productopvang en bluswateropvang Brandbeveiligingsinstallaties en het UPD Op deze opslagvoorzieningen is hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing, zodat in alle gevallen een omgevingsvergunning onderdeel milieu nodig is. Hierbij geldt, dat voor het vaststellen van de voorschriften in de vergunning in alle gevallen een nadere uitwerking van de voorschriften uit PGS 15 noodzakelijk is. Bij die uitwerking moet aandacht worden besteed aan de aard en hoeveelheid van de opgeslagen stoffen, het op basis daarvan vastgestelde noodzakelijke beschermingsniveau, de bijbehorende minimale productopvang- en bluswateropvangcapaciteit en de eisen aan een eventuele brandbeveiligingsinstallatie. Handleiding PGS 15 InfoMil 111

112 Opslagvoorzieningen Hoofdstuk 4 voegt voor die opslagvoorzieningen de volgende aspecten toe ten opzichte van de algemene eisen van Hoofdstuk 3: Bereikbaarheid opslagvoorziening Scheiding tussen vakken Vakindeling en maximale oppervlakte opslagvoorziening Op deze opslagvoorzieningen is hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing, zodat in alle gevallen een omgevingsvergunning onderdeel milieu nodig is. Hierbij geldt, dat voor het vaststellen van de voorschriften in de vergunning in alle gevallen een nadere uitwerking van de voorschriften uit PGS 15 noodzakelijk is. Bij die uitwerking moet aandacht worden besteed aan de aard en hoeveelheid van de opgeslagen stoffen, het op basis daarvan vastgestelde noodzakelijke beschermingsniveau, de bijbehorende minimale productopvang- en bluswateropvangcapaciteit en de eisen aan een eventuele brandbeveiligingsinstallatie. Bereikbaarheid opslagvoorzieningen Een opslagvoorziening moet goed bereikbaar zijn voor voertuigen ten behoeve van de bestrijding van een eventuele calamiteit. Toegangsdeuren en de eventuele aansluitpunten van blusvoorzieningen of systemen moeten te allen tijde vrij toegankelijk zijn. Op deze manier wordt geborgd dat een eventuele bestrijding van een calamiteit op een juiste wijze kan plaatsvinden en niet belemmerd wordt door de eventuele aanwezigheid van materiaal of goederen. Scheiding tussen vakken In opslagvoorzieningen waar meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen kunnen worden opgeslagen dan wel meer dan kg zeer giftige stoffen in verpakking (ADR klasse 6.1, VG I of klasse 8, VG I met bijkomend gevaar 6.1), dient een scheiding door middel van een fysieke scheidingsconstructie of door het aanhouden van een minimale afstand tussen de vakken te worden toegepast. Doel van het scheiden in vakken is om te voorkomen dat er brandoverslag kan plaatsvinden naar een ander vak. De eisen ten aanzien van het opslaan in vakken en de vereiste afstanden zijn als volgt: Handleiding PGS 15 InfoMil 112

113 In een hoogstappelmagazijn wordt de maximale vakgrootte en de wijze waarop de vakken worden gerealiseerd, bepaald door de ontwerpeisen van de automatische blusinstallatie en de wijze waarop dit is vastgelegd in het UPD. Daarnaast dient een vakindeling er voor om te voorkomen dat er lekvloeistoffen of bluswater naar andere vakken kan uitstromen. Hiertoe moeten de vakken dusdanig zijn ontworpen dat brandende vloeistof zich niet buiten het vak kan verplaatsen. Mocht hier niet aan worden voldaan, dan dient bij de berekening van de productopvang of de bluswateropvang gerekend te worden met de totale oppervlakte van de opslagvoorziening. Zie hiervoor verder Bluswateropvangvoorzieningen en Productopvang. Vakindeling en maximale oppervlakte opslagvoorziening Naast het fysiek scheiden van vakken in opslagvoorzieningen waar meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen kunnen worden opgeslagen dan wel meer dan kg zeer giftige stoffen in verpakking (ADR klasse 6.1, VG I of klasse 8, VG I met bijkomend gevaar 6.1), dient rekening te worden gehouden met een maximale vakoppervlakte van 300 m². De gehele opslagvoorziening dient te voldoen aan een maximale oppervlakte van 1000 m² conform voorschrift Voor dit hoofdstuk geldt echter een maximale vloeroppervlakte van 2500 m². Er dient voorafgaand de realisatie van de voorziening getoetst te worden aan de veiligheidsaspecten Handleiding PGS 15 InfoMil 113

114 zoals beoogd in het Bouwbesluit. Het bouwbesluit schrijft in beginsel voor dat industriegebouwen (nieuwbouw) ingedeeld dienen te zijn in brandcompartimenten van niet meer dan m². Een groter brandcompartiment kan alleen indien voor alle aspecten (bouwkundig en brandveiligheidstechnisch) voldoende is aangetoond dat een groter oppervlak van de opslagvoorziening een gelijkwaardige veiligheid is gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door met behulp van een onderzoek conform het onderzoeksrapport "Methode beheersbaarheid van brand 2007" aan te tonen dat er sprake is van een gelijkwaardige veiligheid. Opslag in vakken is naast een algemene eis voor opslagvoorzieningen waarop Hoofdstuk 4 van toepassing is ook relevant voor de volgende situaties: scheiding van onverenigbare combinaties (Bijlage D, PGS15) scheiding van klasse 4.x van andere ontvlambare stoffen opslag van klasse 5.2 in opslagvoorzieningen voor meer van > kg opstelling vorkheftruck die niet explosieveilig is (toelichting voorschrift van PGS15) vaststellen beschermingniveau bij opslag niet ADR-geclassificeerde stoffen in dezelfde opslagvoorziening (voorschrift van PGS15) wijze van vakscheiding bepaalt veiligheidsfactor bij berekening bluswateropvangcapaciteit (voorschrift en van PGS15) vakgrootte bepaalt maximale oppervlak opslagvoorziening bij beschermingsniveau 2 (Tabel 4.4 van PGS15). Handleiding PGS 15 InfoMil 114

115 Beschermingniveaus Voor het realiseren van een veilige opslag bij hoeveelheden > kg (of meer dan kg zeer giftige stoffen) zijn 3 beschermingsniveaus gedefinieerd: 3, 2 en 1. beschermingsniveau 3 heeft als uitgangspunt dat de kans op brand gering is; de eisen zijn preventief beschermingsniveau 2 gaat uit van een snelle detectie van een brand en vervolgens een snelle beheersing en blussing door een goed voorbereide blusactie van ofwel de bedrijfsbrandweer ofwel de overheidsbrandweer (inzetbaarheid van de (bedrijfs)brandweer binnen 15 minuten. Dit is de tijd na melding, inclusief aanrijtijd en opbouw zodat blusactie kan starten!) bij beschermingsniveau 1 staat een snelle detectie en kort daarop het inzetten van een (semi)automatische blusactie centraal. Beschermingsniveau 3 vormt de basis van preventieve eisen. Deze eisen vormen ook de basis van beschermingsniveau 1 en 2. Hierna zijn de belangrijkste kenmerken van de drie beschermingsniveaus weergegeven: Handleiding PGS 15 InfoMil 115

116 Beschermingsniveaus hst4 (897 kb) Voor het vaststellen van het noodzakelijke beschermingsniveau zijn Tabel 4.1 en 4.2 uit Hoofdstuk 4 van PGS 15 van belang. Tabel 4.2 bevat de grenswaarden, waaronder niet met een bepaalde stof rekening hoeft te worden gehouden om een beschermingsniveau te bepalen. In Tabel 4.1 wordt het beschermingsniveau bepaald aan de hand van aanwezigheid van stoffen in een gevarenklasse, in combinatie met de brandbaarheid/vlampunt en de wijze van verpakking het verpakkingsmateriaal. Om na te gaan wat het noodzakelijke beschermingsniveau is voor een opslagvoorziening kunnen de volgende stappen worden doorlopen. Stap 1: Maak een overzicht van aanwezige gevaarlijke stoffen per klasse en verpakking (metaal of nietmetaal). Brandbare vloeistoffen moeten nog verder worden onderverdeeld naar vlampunt (vlampunt < 60 C, > 60 C en < 100 C, > 100 C). Houdt hierbij rekening met bijkomende gevaren. Stap 2: Ga na of de hoeveelheid van een bepaalde klasse de in Tabel 4.2 in paragraaf 4.5 van PGS 15 genoemde grenswaarde overschrijdt. Eerst wordt gekeken naar de mogelijke brandbaarheid van stoffen ongeacht klasse-indeling. De brandbaarheid van stoffen vormt het grootste risico voor calamiteiten die invloed hebben op de omgeving, voor het bepalen van de grenswaarde met betrekking tot brandbaarheid tellen ook niet geclassificeerde stoffen mee. Voor bijvoorbeeld vloeistoffen met een vlampunt >60 C en <100 C tellen ook niet ADR geclassificeerde vloeistoffen mee. De genoemde grenswaarden lopen op van 400 kg (klasse 3), via kg (brandbare vloeistoffen met vlampunt tussen 60 C en 100 C) tot kg (alle overige klassen). Daarbij moeten ook de volgende totale hoeveelheden worden getoetst aan de grenswaarde van kg: totale hoeveelheid brandbare stoffen (vast + vloeibaar) totale hoeveelheid klasse 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen in niet-metalen verpakking Laat stoffen onder de grenswaarden buiten beschouwing voor het bepalen van het beschermingsniveau. Stap 3: Bepaal met behulp van de resultaten van stap 1 en 2 aan de hand van het volgende schema het noodzakelijke beschermingsniveau. Handleiding PGS 15 InfoMil 116

117 Handleiding PGS 15 InfoMil 117

118 vereiste beschermingniveaus voor opslag hst 4 (1154 kb) Voorbeeld ten aanzien van het bepalen van het beschermingsniveau: Er is sprake van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen. Het blijkt dat daarvan 600 liter ADR klasse 9 aanwezig is met een vlampunt tussen 60 C en 100 C en tevens 600 liter ADR klasse 8 met een vlampunt tussen 60 C en 100 C. De verpakkingen van beiden stoffen zijn van kunststof. De rest van de gevaarlijke stoffen zijn niet brandbaar. Welk beschermingsniveau dient gehanteerd te worden? Uitwerking: Voor brandbare vloeistoffen met een vlampunt tussen 60 C en 100 C geldt een grenswaarde van kg, onafhankelijk van de ADR klasse, dit blijkt uit tabel 4.2 van de PGS 15. Met 2 maal 600 liter vloeistoffen wordt grenswaarde overschreden, er moet een beschermingsniveau worden vastgesteld. In tabel 4.1 is vervolgens terug te zien dat voor ADR klasse 8 met vlampunt tussen de 60 C en 100 C in een niet metalen verpakking een beschermingsniveau 2 geldt, voor ADR klasse 9 met hetzelfde vlampunt in een niet metalen verpakking geldt een beschermingsniveau 1. Het beschermingsniveau dat gehanteerd dient te worden voor de gehele opslag is bescherminsniveau 1. Indien opslag overeenkomstig Hoofdstuk 4 moet plaatsvinden, geldt in alle gevallen dat ten minste Handleiding PGS 15 InfoMil 118

119 beschermingsniveau 3 moet zijn gerealiseerd, ook wanneer de totale hoeveelheid stoffen kleiner is dan de grenswaarde voor het vaststellen van het beschermingsniveau. Dit kan het geval zijn bij opslag van klasse 6.1 VG I, die aan hoofdstuk 4 moet voldoen wanneer meer dan kg aanwezig is. De grenswaarde voor het vaststellen van het beschermingsniveau is voor deze klasse echter kg Definitie onbrandbaar (NEN 6064) versus onbrandbare stoffen (Tabel 4.1) Tabel 4.1 geeft aan welk beschermingsniveau gehanteerd dient te worden afhankelijk van de eigenschappen van de opgeslagen gevaarlijke stoffen, het verpakkingsmateriaal en de hoeveelheid. In deze tabel wordt gesproken over Onbrandbare stoffen (vast, vloeibaar, gas). In de PGS 15 is een definitie gegeven voor de term Onbrandbaar. De definitie is: Onbrandbaar, bepaald conform NEN De NEN 6064 wordt gebruikt voor het bepalen van de brandbaarheid van bouwmaterialen. Het woord onbrandbaar' komt meerdere malen voor in de PGS 15. Hierbij gaat het vaak over materialen welke gebuikt moeten worden. Als voorbeeld verwijzen wij naar voorschrift en De definitie onbrandbaar volgens NEN 6064 is goed te gebruiken voor de bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, maar is echter in de praktijk niet toepasbaar voor chemicaliën. Voor de toepassing en het gebruik van tabel 4.1 van de PGS 15 zou aansluiting gezocht kunnen worden met het begrip onbrandbaar uit het BEVI (zie onder), waarbij wel geldt dat dit hier alleen de definities van categorie 3 en 4 in ogenschouw worden genomen. Het doel voor het BEVI is breder dan voor de PGS 15. BEVI bepaalt namelijk ook het risico voor het vrijkomen van giftige stoffen etc. Op dit moment kan nog geen duidelijkheid worden gegeven over wat onbrandbare stoffen zijn. Zodra hier duidelijkheid over gegeven kan worden zal dit in deze handleiding worden verwerkt. Handleiding PGS 15 InfoMil 119

120 Productopvang en bluswateropvang bij Hoofdstuk 4 Inleiding De noodzakelijke product- en bluswateropvangvoorzieningen zijn afhankelijk van het te realiseren beschermingsniveau, de aard van de opgeslagen stoffen, de vakindeling en de eventueel aanwezige brandbeveiligingsinstallatie. Voor het vaststellen van de totale opvangcapaciteit moeten de noodzakelijke opvangcapaciteiten voor product en bluswater bij elkaar worden opgeteld. Product opvang Bluswater opvang stap 1 Berekening nominale opvangcapaciteit stap 2 Van nominale tot werkelijke opvangcapaciteit Voorbeeld berekening Opvang capaciteit beschermingsniveau 2 Voorbeeld berekening product opvang beschermingsniveau1 Productopvang Tabel 6 van paragraaf 4.7 van PGS 15 geeft aan hoe de productopvangcapaciteit moet worden berekend. Deze is afhankelijk van het beschermingsniveau en het vlampunt van de aanwezige stoffen. Achterliggende gedachte hierbij is, dat: de opvangcapaciteit groter moet zijn naarmate verwacht wordt dat een brand langere tijd voortduurt (beschermingsniveau 2 ten opzichte van beschermingsniveau 3); de opvangcapaciteit groter moet zijn wanneer stoffen met een lager vlampunt worden opgeslagen; de opvangcapaciteit kleiner kan zijn wanneer uitsluitend metalen verpakkingen worden opgeslagen. Voor een opslagvoorziening met beschermingsniveau 3 is uitsluitend productopvang noodzakelijk. De capaciteit van de productopvangvoorziening bedraagt in dat geval ten minste 10% van de in het grootste vak aanwezige vloeistoffen. Er wordt bij beschermingsniveau 3 vanuit gegaan dat niet alle verpakkingen beschadigen en niet alle vakken beschadigd raken bij een eventuele brand. Daarom wordt 10 % van grootste vak voor de gehele opslag voldoende beschouwd. De vlampuntwaarden zijn ten opzichte van PGS 15:2005 met één graad gewijzigd, nu word vlampunt 60 gehanteerd in plaats van 61 graden Celsius. Bluswateropvang De eisen aan de noodzakelijke bluswateropvangvoorzieningen zijn beschreven in paragraaf 4.6 van PGS 15 en in Bijlage 5 van PGS 15, waarin de kenmerken en parameters van diverse brandbeveiligingsinstallaties zijn opgenomen. Handleiding PGS 15 InfoMil 120

121 De noodzakelijke capaciteit is afhankelijk van: het beschermingsniveau de aard van de opgeslagen stoffen de vakindeling de aanrijdtijd van de brandweer de logistieke uitvoering indien bij meerdere opslagvoorzieningen gebruik wordt gemaakt van een gecombineerde bluswateropvang Bij de bepaling van de bluswateropvang wordt uitgegaan van een nominale opvangcapaciteit, welke wordt gecorrigeerd om te komen tot de werkelijke opvangcapaciteit. De berekening is als volgt: 1. Berekening nominale opvangcapaciteit Het principe achter de berekening is het vermenigvuldigen van de blustijd met de sproeidichtheid en het te blussen oppervlak. Afhankelijk van de vakindeling geldt vervolgens nog een veiligheidsfactor. Reden hiervoor is de kans op brandoverslag naar een ander opslagvak, waarbij de daarbij behorende blusinstallatie in werking kan treden. Wordt een vak aan alle zijden omgeven door wanden en deuren dan is deze factor 1. Is dit drie zijden, dan geldt een factor van 2 en wanneer een vak aan twee of meer zijden is gelegen aan een gangpad dat is de factor 3. Dit is beschreven in de inleiding van Bijlage 5 van PGS 15. Voor beschermingsniveau 1 zijn de blustijd en sproeidichtheid afhankelijk van het toegepaste brandbestrijdingssysteem. Bijlage F van PGS 15 geeft de parameters waarmee de nominale capaciteit kan worden berekend. Voor beschermingsniveau 2 hangt de nominale bluscapaciteit af van de inzettijd van de overheidsbrandweer of bedrijfsbrandweer. Is deze minder dan 6 minuten, dan bedraagt deze 0,3 m 3 per m 2 vak. Bij een inzettijd van minder dan 15 minuten moet met 0,5 m 3 bluswater per m 2 vak rekening worden gehouden. Bij opslag van klasse 3 stoffen en vloeistoffen met een vlampunt tussen de 60 C en 100 C in niet metalen verpakking moet voorkomen worden dat dat bluswater en brandend product uit het vak naar andere vakken kan stromen. Wanneer mogelijk vakdimensionering niet voldoet moet de nominale bluswatercapaciteit moet worden gedimensioneerd op de totale opslagvoorziening. 2. Van nominale tot werkelijke opvangcapaciteit De werkelijke bluswateropvangcapaciteit wordt vervolgens berekend uit de nominale opvangcapaciteit, vermenigvuldigd met een percentage (zie volgende tabel) dat afhankelijk is van de opgeslagen stoffen (zie PGS 15 voorschrift en 4.6.2). Handleiding PGS 15 InfoMil 121

122 Klasse Beschermingsniveau 1 Beschermingsniveau % 100% 6.1 (incl bijkomend gevaar) 100% 100% 8 50% 50% 9 100% 100% CMR-stoffen 100% 100% Voorbeeld berekening Opvangcapaciteit beschermingsniveau 2 In een opslagvoorziening wordt liter klasse 8 (vloeistof) met een vlampunt van > 100 C, in kunststof verpakkingen opgeslagen. De stoffen zijn verdeeld over 4 opslagvakken, elk met een oppervlak van 60 m 2. Elk opslagvak is omgeven door gangpaden. De aanrijdtijd van de overheidsbrandweer wordt ingeschat op 10 minuten. De wijze van berekenen in opgenomen in voorschrift en Bijlage 5, paragraaf 1 van PGS 15. opslagvak 1 60m 2 opslagvak 2 60m 2 ---pad pad--- opslagvak 3 60m 2 opslagvak 4 60m 2 Berekening nominale bluswateropvang: Inzettijd inzettijd van de brandweer van > 6 minuten en < 15 minuten nominale bluswater opvang opslagvak (zie voorschrift 4.6.2). Veiligheidsfactor =3 (zie bijlage F, vakken zijn gelegen 2 of meer gangpaden.) De totale nominale bluswateropvang Bn : De opslagcapaciteit per m 2 te vermenigvuldigen met het oppervlak van een opslagvak en de veiligheidsfactor. = 0,5 m 3 per m 2 *60m 2 * 3 = 90m 3 en geldt voor de gehele opvangvoorziening. Berekening werkelijke bluswateropvang: Handleiding PGS 15 InfoMil 122

123 Klasse 8 opvangcapaciteit 50% (zie PGS 15 voorschrift 4.6.2). =90m 3 * 50%= 45m 3 Berekening productopvang: Bij beschermingsniveau 2 een vlampunt van > 100 C de productopvang ten minste 10% van de aanwezige vloeistoffen in de opslagvoorziening (zie paragraaf 4.7, tabel 4.3) = 10% van liter = liter = 40 m 3 Berekening totale opvangcapaciteit voor opslag voorziening: Bluswateropvang en productopvang = 45 m m 3 = 85 m 3. Voorbeeld berekening product opvang beschermingsniveau 1 In een opslagvoorziening is 5 ton vloeistoffen in kunstof verpakking, vlampunt < 60C en 8 ton vloeistoffen in metalen verpakking vlampunt <60 opgeslagen. Er geld beschermingsnivo 1. uit tabel 4.3 volgt: 10% productopvang alleen als alle verpakking van metaal is in dat vak; 100% productopvang voor voor het grootste vak; voor de product eigenschappen is geen scheiding nodig. uitstroming over vakken mag niet (voorschrift 4.3.2) Er zijn 4 vakken in de opslagvoorziening 3 ton per vak. De 5 ton is verdeeld over 2 vakken, voor een vak geld dus alleen metalen verpakking, voor de andere is er ook kunststof verpakking. opslagvak 1: 3 ton kunststof Opslagvak 2: 2 ton kunststof 1 ton metaal ----pad pad Handleiding PGS 15 InfoMil 123

124 Opslagvak 3: 3 ton metaal Opslagvak 4: 3 ton metaal Berekening product opvang: voor vak 3 en 4 geld 10% opvang. Uitgaande van dichtheid 1 is dat 3250 liter= 30 m 3 voor vak 1 geld 100% opvang nodig: liter = 300 m 3 voor vak 1 en 2 geld geen uitstroom uit het vak, aparte productopvang (voorschrift 3.4.2) voor vak 1 en 2 productopvang per vak: 300 m 3 voor rest van de opslagvoorziening is productopvang: 30 m 3 Handleiding PGS 15 InfoMil 124

125 Brandbeveiligingsinstallaties en het UPD Brandbeveiligingsinstallaties &UPD Wanneer een opslagvoorziening aan beschermingsniveau 1 of 2 dient te voldoen, moet een geschikte brandbeveiligingsinstallatie aanwezig zijn die bedrijfsgereed is. Beschermingsniveau 1 Ten aanzien van de eisen aan dergelijke installaties gelden voor beschermingniveau 1 strenge voorschriften welke te herleiden zijn uit het overzicht van gangbare beveiligingsinstallaties. Zie hiervoor bijlage F zoals bijgevoegd is bij de PGS 15. Beschermingsniveau 2 Één van de eisen die gesteld worden aan beschermingsniveau 2 is het toepassen van een rook- en warmte afvoersysteem. Voor beschermingsniveau 1 gelden de eisen die gesteld worden vanuit het brandbeveiligingssysteem dat wordt voorgeschreven. Hieruit blijkt of dat een rook- en warmte afvoersysteem noodzakelijk is of niet is toegestaan. Doorgaans wordt er gestreefd naar de juiste maatregelen en voorzieningen om aan het juiste beschermingsniveau te voldoen. In de praktijk blijkt de combinatie van een rook- en warmte afvoersysteem met het bereiken van een juiste WBDBO niet altijd even gemakkelijk. Er wordt dan ook incidenteel afgeweken van voorschrift In het kader van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het gemotiveerd afwijken conform paragraaf 1.4 en 1.6 uit de PGS 15 bestaat hier de mogelijkheid toe. Het vereiste veiligheidsniveau dient te allen tijde behaald te worden. Daarnaast is een van de belangrijkste aspecten bij beschermingsniveau 2 dat er sprake is van een snel branddetectiesysteem en dat een lokale brandweer binnen 15 minuten inzetbaar is, danwel er sprake is van een bedrijfsbrandweer. Inzetbaar van de lokale brandweer houdt in dat er dus na 15 minuten daadwerkelijk gestart kan worden met de blusactie door de brandweer. Om te bepalen of hier aan kan worden voldaan dient eigenlijk rekening te worden gehouden met een standaard aanrijtijd van 10 minuten van de brandweer. Het binnen 5 minuten opbouwen en gereed hebben van blusinstallatie, actie is dan wel een hele korte tijd. Binnen verschillende veiligheidsregio's wordt beschermingsniveau 2 niet meer toegestaan omdat de lokale brandweer niet kan garanderen dat ze binnen 15 minuten inzetbaar zijn. Er dient dus voldoende aandacht te worden gegeven aan dit aspect en er dient te worden bepaald of hier aan kan worden voldaan. Mocht er binnen een bedrijf sprake zijn van een bedrijfsbrandweer dan kan beschermingsniveau 2 wel worden toegepast. Handleiding PGS 15 InfoMil 125

126 In het uitgangspuntendocument (UPD) zijn de eisen opgenomen voor onder andere het ontwerp, aanleg, gebruik, onderhoud en periodieke inspectie van een brandbeveiligingsinstallatie van een opslagvoorziening voor meer dan kilo/liter gevaarlijke stoffen. Dit is een van de eisen van PGS 15. Het UPD heeft een belangrijke functie bij vergunningverlening en het toezicht op naleving van de gestelde eisen. Het Wabo-bevoegd gezag milieu moet in de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) duidelijke eisen (voorschriften) opnemen. Zowel in het overleg om te komen tot een goede aanvraag om vergunning als bij de start van de bouw van de opslagvoorziening, het plaatsen van de brandbeveiligingsinstallatie en de fasen van onderhoud en inspectie door een geaccrediteerde inspectie A-instelling van de installatie, speelt het UPD een centrale rol. Het CCV heeft samen met vertegenwoordigers van overheden en bedrijfsleven een blauwdruk ontwikkeld die als standaard voor een op te stellen UPD kan worden gebruikt. Transparante communicatie tussen de verschillende betrokken organisaties is erg belangrijk. Hieronder is de rol van het UPD in een globaal schema en een uitgebreider stappenplan opgenomen. In het stappenplan is per stap aangegeven welke checks gedaan kunnen worden. Handleiding PGS 15 InfoMil 126

127 Toelichting op het stappenplan 'Omgaan met het UPD' In het stappenplan is aangegeven welke checks gedaan kunnen worden door de vergunningverlener of toezichthouder-handhaver. Dit stappenplan is bedoeld als hulpmiddel. Het UPD mag door eenieder worden opgesteld, behalve door een inspectie A-instelling. Een Inspectieplan of een Basisdocument Brandbeveiliging kan niet worden gebruikt als UPD. Zie hiervoor ook de vragen en antwoorden PGS (zie ook Dieper duiken in het schuim' waarin een duidelijke uiteenzetting is gegeven van de verschillende documenten en hoe zij in relatie tot Handleiding PGS 15 InfoMil 127

128 elkaar moeten worden gezien). Het basis UPD wordt doorgaans in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bijlage bij een aanvraag ingediend bij het bevoegd gezag. De aanvraag moet in het kader van de Wet milieubeheer worden beoordeeld. Dit betekent dat het detailniveau van het UPD tegemoet moet komen aan de gedachte van milieuveiligheid. Het blauwdruk UPD voorziet hierin door onder andere te verwijzen naar installatie- en plattegrondtekeningen en het aangeven van de brandwerendheid van bouw- en constructiedelen. Het UPD dat als bijlage bij een aanvraag is ingediend, dient als voorontwerp. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat een ontwerper met de installatie aan de slag gaat als het UPD door het bevoegd gezag is geaccordeerd. Pas dan zijn alle detailgegevens van de BBI bekend. Dit neemt niet weg dat vóór de ontwerpfase de risicoanalyse, als onderdeel van het UPD, wordt opgesteld. Uit een risicoanalyse blijkt welk type BBI geschikt is en zal worden toegepast in de opslagvoorziening. Op basis hiervan kan een voorontwerp worden opgesteld. De kenmerken van het VO, zoals brandwerendheid, locatie waterreservoir, ligging van leidingen, etc, kunnen worden geprojecteerd op een plattegrondtekening. Hiermee kan een integrale beoordeling worden gegeven in de overwegingen bij het besluit. Als een UPD niet meer actueel is, kan dit zorgen voor een onveilige situatie. Een UPD dat niet meer actueel is moet altijd worden aangepast. De voorschriften in de omgevingsvergunning moeten zodanig zijn geformuleerd dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. En als een dergelijke situatie zich voordoet (bijvoorbeeld na beoordeling van het UPD door een inspectie A- instelling), moet de vergunning duidelijk aangeven dat het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de opgeslagen gevaarlijke stoffen (de vergunninghouder) het traject voor het opstellen van een nieuw UPD in gang zet. Aanbevolen wordt dat het bevoegde gezag een en ander met het bedrijf bespreekt in het vooroverleg, zodat zij kan bepalen op welke wijze de voorschriften in de vergunning worden geformuleerd. [bij het CCV is onderkend dat het opstellen van een UPD PGS 15 als onderdeel van een aanvraag om een omgevingsvergunning een hoger detailniveau vraagt dan bij een BBI voor een kantoorpand het geval is. Die onderkenning heeft nog niet geleid tot het aanpassen van het blauwdruk UPD. Voorgesteld is de terminologie van het voorontwerp te introduceren. Hierop is positief gereageerd door het CCV] Handleiding PGS 15 InfoMil 128

129 Kopie van Relevante documenten Aandachstpuntenlijst PGS 15 Deze aandachtspuntenlijst bij het toezicht op opslagbedrijven van verpakte gevaarlijke stoffen (hierna PGS 15 bedrijven) heeft tot doel Brzo-, en ARIE toezichthouders een handreiking te bieden ten aanzien van brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Handreiking Risicobeoordeling PGS 15 Deze handreiking is bedoeld als instrument voor Brzo-, en ARIE inspecteurs om op een uniforme, verantwoorde en inzichtelijke wijze een beeld te krijgen van de risico's die samenhangen met het niet afgeven van een inspectiecertificaat voor een bestaande brandbeveiligingsinstallatie. De handreiking sluit aan bij de risicobeoordelingsystematiek zoals deze wordt toegepast bij de uitvoering van het Besluit risico's zware ongevallen. Stand van zaken brandveiligheid bij opslagen van gevaarlijke stoffen, VROM-Inspectie (juni 2011) Naar aanleiding van de grote brand in Moerdijk bij het bedrijf Chemie-Pack is op 13 januari 2011 in de Tweede Kamer een spoeddebat gehouden. Daarbij is door staatssecretaris Atsma toegezegd dat voor de zomer van 2011 een actualisatie van het onderzoek van de VI uit 2010 naar de brandveiligheid bij PGS 15- opslagen zou plaatsvinden.op basis van de resultaten van dit onderzoek concludeert de VI dat er sinds 2010 vooruitgang is geboekt door het bevoegd gezag en de bedrijven, maar dat een adequate uitvoering en naleving van de regelgeving voor de borging van de brandveiligheid nog niet is bereikt. Brandveiligheid bij opslagen van gevaarlijke stoffen, VROM-Inspectie (september 2010) De VROM-Inspectie heeft in het voorjaar van 2010 op verzoek van toenmalig minister Cramer een landelijke inventarisatie uitgevoerd naar de borging van de brandveiligheid bij grote opslagen van verpakte gevaarlijke stoffen. Bij meer dan de helft van de 340 bedrijven met een dergelijke PGS 15- opslagplaats blijkt de milieuvergunning van onvoldoende kwaliteit of ontbreekt een goedkeurend inspectierapport van de brandbeveiligingsinstallatie. Geen garantie op brandveiligheid, VROM-Inspectie (mei 2009) De VROM Inspectie heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de vergunningen, certificaten en de feitelijke staat van brandbeveiligingsinstallaties bij grote opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen. Uit het onderzoek blijkt dat de brandveiligheid bij de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen vaak te wensen over laat. Het betreft opslagplaatsen voor meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen met brandbeveiligingssystemen van alle types (Hi-Ex, Sprinkler en gasblus systemen). Knelpunten treden op bij alle stappen: ontwerp, vergunningverlening, aanleg, gebruik, keuringen en handhaving. Dieper duiken in het schuim, VROM-Inspectie (augustus 2007) Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van inzicht in, en het bevorderen van de veiligheidssituatie bij grote opslagen van gevaarlijke stoffen die zijn uitgerust met een hi-ex installatie. Geconstateerd is dat bij veel van de onderzochte bedrijven een veiligheidsrisico optreedt. De actualiteit van de milieuvergunningen van deze groep bedrijven is zowel kwantitatief als kwalitatief onvoldoende. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor het toezicht van het bevoegd gezag op de veiligheidsborging door de bedrijven vaak beperkt. Het uitgangspuntendocument ontbreekt vaak. De keuringen door type A geaccrediteerde inspectie- Handleiding PGS 15 InfoMil 129

130 instellingen vinden bij minder dan de helft van de bedrijven plaats. Er is onvoldoende zicht op welke stoffen uit opslagen geweerd moeten worden en hoe de controle daarop moet plaatsvinden. Toepassing van Hi-Ex inside air brandblussystemen, Tebodin (september 2001) Het onderzoek is uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de werking van schuimblusinstallaties, voor welke toepassingen deze systemen wel of niet geschikt zijn en onder welke condities. In het onderzoek zijn o.a. de volgende punten nader onderzocht: - de blussende werking van hi-ex schuim; - de keuze van de installatie en belangen en afwegingen die daarbij een rol spelen; - toepasbaarheid van de hi-ex blusinstallatie; - certificering en registratie; - repressieve mogelijkheden in geval van brand. Circulaire aanvullende informatie schuimblusinstallaties inside air (1995) In de bijlage is aanvullende informatie opgenomen voor schuimblusinstallaties type inside air. Circulaire aanpassing opslagplaatsen gevaarlijke stoffen (1992) In deze circulaire heeft VROM welke wijzigingen moeten worden doorgevoerd in opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen c.q. afvalstoffen. In bijlage 1 is informatie opgenomen over schuimblusinstallaties type inside air. NFPA 11 De NFPA 11 is de internationale norm voor schuimblussystemen zoals Hi-Ex. De norm is te bestellen bij de National Fire Protection Association van de USA. Memorandum 48, 61 en 64 In de PGS 15 is verwezen naar onder andere de memorandum 48, 61 en 64 waarin aanvullende eisen staan waar aan moet worden voldaan. Blauwdruk UPD De blauwdruk voor een uitgangspuntendocument (UPD) voor PGS 15-opslagen van verpakte gevaarlijke stoffen met beschermingsniveau 1 is te vinden op: Handleiding PGS 15 InfoMil 130

131 Historie bij BSN 1 Onderzoeken VROM-Inspectie Op 12 mei 2000 vond een grote brand plaats bij het bedrijf ATF in Drachten. Om herhaling van een dergelijke calamiteit te voorkomen, heeft de toenmalige minister van VROM de bevoegde gezagen geadviseerd de verleende vergunningen voor dergelijke opslagplaatsen te beoordelen en indien nodig te actualiseren. Dit advies is ook opgenomen in de PGS 15. Uit onderzoeken van de VROM-Inspectie in 2007 en 2009 bleek dat er nog een aantal zaken niet goed waren geregeld. Op 4 februari 2010 heeft de minister van VROM een brief gestuurd aan alle bevoegde gezagen en gevraagd om uiterlijk 15 maart 2010 informatie aan te leveren over de huidige situatie, reeds lopende of in gang te zetten verbeteracties en uiterlijk 1 juli 2010 de noodzakelijke procedures in gang te zetten. Naar aanleiding van de grote brand in Moerdijk bij het bedrijf Chemie-Pack is op 13 januari 2011 in de Tweede Kamer een spoeddebat gehouden. Daarbij is door staatssecretaris Atsma toegezegd dat voor de zomer van 2011 een actualisatie van het onderzoek van de VROM-Inspectie uit 2010 naar de brandveiligheid bij PGS 15-opslagen zou plaatsvinden. Op basis van de resultaten van een onderzoek in juni 2011 concludeert de VROM-Inspectie dat er sinds 2010 vooruitgang is geboekt door het bevoegd gezag en de bedrijven, maar dat een adequate uitvoering en naleving van de regelgeving voor de borging van de brandveiligheid nog niet is bereikt. Kennisuitwisseling Op 27 april 2010 is op de Schakeldag een bijeenkomst voor vergunningverleners en toezichthouders en handhavers van de overheden over dit thema gehouden. Hierbij werden presentaties gegeven door de VROM-Inspectie en de provincie Noord-Brabant. Een vervolgbijeenkomst vond op 7 juni 2011 op de Schakeldag plaats. Aan deze bijeenkomst heeft een groep van 25 vergunningverleners en toezichthouders en handhavers van de overheden en specialisten van de brandweer (van verschillende veiligheidsregio's) deelgenomen. Het doel van deze bijeenkomst was het verzamelen en bundelen van kennis en ervaringen. Er zijn presentaties gegeven door InfoMil, de provincie Noord-Brabant, de Veiligheidsregio Zuid-Holland-Zuid en de DCMR milieudienst Rijnmond. Handleiding PGS 15 InfoMil 131

132 Hoofdstuk 4: Opslagvoorzieningen groter dan kg U vindt hier vragen en antwoorden over hoofdstuk 4 van de PGS 15: Opslagvoorzieningen groter dan kg. Handleiding PGS 15 InfoMil 132

133 Samenhang tabel 4 en 5 (4.1 en 4.2 PGS ) Vraag Wat is de samenhang tussen de tabel "vereiste beschermingsniveau..." en de tabel met "grenswaarden..."? tabel 4 en tabel 5 van PGS 15:2005 resp tabel 4.1 en 4.2 in PGS 15:2011? Antwoord In de tabel "vereist beschermingsniveau... "( pgs 15:2005 tabel 4 resp pgs 15:2011 tabel 4.1) worden de de vereiste beschermingsniveau's aangegeven per ADR klasse zonder bijkomend gevaar. Wanneer een stof voor een bijkomend gevaar is geklassificeerd moet ook het bijkomend gevaar worden beoordeeld. Het zwaarste niveau telt. Voor bepaling van het beschermingsniveau zijn per klasse grenswaarden opgesteld, Stoffen die aanwezig zijn in hoeveelheden beneden de grenswaarden tellen niet mee voor beoordeling. De grenswaarden zijn vermeld in de tabel "grenswaarden..." (pgs 15:2005 tabel 5, pgs15:2011 tabel 4.2). Hierbij moet aandacht worden besteed aan de bijkomende gevaren. Vindplaats: PGS 15:2005 tabel 4, tabel 5 PGS 15:2011 tabel 4.1, tabel 4.2 Handleiding PGS 15 InfoMil 133

134 Tabel 4 (4.1 in PGS15:2011) Vraag Wat betekenen de horizontale streepjes in tabel 4 van PGS 15 resp tabel 4.1 van PGS 15:2011? Is deze combinatie verboden of kan deze combinatie nooit voorkomen? Het lijkt me voor de hand liggend dat ADR-klasse 5.1 stoffen bijvoorbeeld niet samen opgeslagen mogen worden met brandbare stoffen. Dit is in overeenstemming met bijlage 3 resp bijlage D (PGS 15:2011)(onverenigbare combinaties). Maar wat betekent bijvoorbeeld het horizontale streepje voor klasse 9 in combinatie met vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 C? Volgens bijlage 3 (D, pgs15:2011)is deze combinatie niet verboden maar moet beoordeeld worden. Stel dat de combinatie volgens de beoordelingsmethode is toegestaan, welk beschermingsniveau is dan van toepassing? Antwoord Tabel 4 resp tabel 4.1 (PGS 15:2011) is bedoeld om het vereiste beschermingsniveau te bepalen en moet niet verward worden met bijlage 3 resp bijlage D (PGS15:2011)waarin de beoordeling van 'onverenigbare combinaties' wordt beschreven. De horizontale streepjes in tabel 4 betekenen dat de stoffen niet gelijktijdig een andere karakteristieke eigenschap kunnen hebben. Zo zal een stof van ADR-klasse 9 met een vlampunt lager dan 61 C niet bestaan, omdat deze dan ingedeeld wordt in klasse 3 (of eventueel klasse 4 als het een vaste stof betreft). Vindplaats PGS 15:2005 tabel 4 Bijlage 3 PGS15:2011 tabel 4.1 bijlage D Handleiding PGS 15 InfoMil 134

135 Definitie brandbaarheid Vraag In tabel 4 van PGS15 wordt het begrip brandbaarheid gebruikt. Hoe is dit begrip precies bedoeld? Is er een definitie beschikbaar? Antwoord In tabel 4 is het systeem vastgelegd waarmee het noodzakelijke beschermingsniveau in een opslagvoorziening voor meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen kan worden bepaald. De basisgedachte is dat naarmate de opgeslagen stof gevaarlijker is, er een hoger beschermingsniveau is vereist. De gevaarsaspecten worden bepaald door de gevarenindeling op basis van het ADR (dus: toxisch, bijtend, etc.) en door de brandbaarheid van de opgeslagen stof. Deze 'brandbaarheid' is niet beperkt tot de brandbaarheidklassen van het ADR. Ook brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 100ºC of brandbare vaste stoffen die niet vanwege die eigenschap ADR-geklasseerd zijn, zijn bepalend voor het vaststellen van het beschermingsniveau. In het Bevi (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen) is een definitie opgenomen voor het begrip 'brandbare gevaarlijke stof': "een stof die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, nadat de bron die de ontsteking heeft veroorzaakt, is weggenomen". Belangrijk is dat ook de brandbaarheid van de zogenaamde aanverwante stoffen moet worden beoordeeld en dat ook rekening wordt gehouden met bijkomende gevaren. Tabel 4 is in eerste instantie belangrijk in de ontwerpfase van een opslagvoorziening. Vervolgens zal bij toezicht en handhaving met name bij de beschermingsniveaus 2 en 3 worden nagegaan of de juiste toegestane stoffen worden opgeslagen. Indien beschermingsniveau 1 is toegepast, zal bij toezicht en handhaving voor wat betreft de opgeslagen stoffen meer gekeken worden naar de geschiktheid van het automatische blussysteem voor de opgeslagen stoffen. Handleiding PGS 15 InfoMil 135

136 Definitie onbrandbare stoffen Vraag Onbrandbaar wordt volgens de begrippenlijst van PGS15 (hoofdstuk 10) gedefinieerd als onbrandbaar volgens NEN In tabel 4 wordt gesproken van onbrandbare stoffen. Zijn onbrandbare stoffen nu stoffen die aan NEN 6064 voldoen? Antwoord Nee. NEN 6064 is een norm bedoeld voor het bepalen van onbrandbaarheid van bouwmaterialen. Handleiding PGS 15 InfoMil 136

137 Eisen opsteller uitgangspuntendocument Vraag Moeten er eisen gesteld worden aan instanties of personen die het ontwerp van een brandbeveiligingsinstallatie of een uitgangspuntendocument maken? Antwoord Het is aan de opdrachtgevers om kwaliteitseisen te stellen aan bijvoorbeeld de ingenieursbureaus die dit soort opdrachten uitvoeren. Dit is niet de taak van de overheid of het bevoegd gezag. Als hulpmiddel voor het opstellen van een uitgangspuntendocument (UPD) is een blauwdruk opgesteld. De minimale eisen voor het opstellen van een UPD zijn in de PGS15 opgenomen, PGS 15:2005 is daarop aangepast met een erratum op 11 december In de PGS 15:2011 is dit uitgewerkt in voorschriften en De kwaliteitsborging vindt plaats op het UPD of het ontwerp geborgd door toetsing door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling. vindplaats: PGS 15:2005 vs PGS 15:2011 vs Handleiding PGS 15 InfoMil 137

138 Inspectie-instelling mag geen UPD maken Vraag Een geaccrediteerde inspectie-a-instelling mag niet zelf een uitgangspuntendocument voor een brandbeveiligingsinstallatie opstellen en vervolgens de inspectie uitvoeren. Is dit altijd zo geweest, of is de regelgeving op dit punt gewijzigd? Antwoord Vindplaats: PGS 15:2005 paragraaf 4.8 PGS 15:2011 paragraaf 4.8 Tot een paar jaar geleden (2005) maakten inspectie-instellingen ook zelf Programma's van Eisen (PVE's) voor bedrijven. Een PVE is (in dit verband) een ontwerp van een brandbeveiligingsinstallatie. In het kader van het Vuurwerkbesluit is er vanuit de Raad voor Accreditatie een overgangsregeling geweest, die ook van toepassing wordt gezien op PVE's in het kader van CPR 15-2/PGS 15. Het maken van ontwerpen van installaties en het daarna goedkeuren ervan brengt de onafhankelijkheid van een inspectie-instelling in het geding. Het is daarmee in strijd met de accreditatievereisten. De Raad voor Accreditatie staat dat inmiddels niet meer toe. Het zijn van een inspectie A-instelling (daarom de A') betekent dat het bedrijf onafhankelijk is en niet het ontwerp van de installatie heeft gemaakt. Raad voor Accreditatie De overheid controleert overigens niet zelf of een inspectie-instelling wel voldoet aan de criteria voor een A-instelling. Dat doet de Raad voor Accreditatie (RVA) op basis van de NEN-EN-ISO/IEC Als de RVA van mening is dat zaken niet op orde zijn, dan verliest de inspectie-instelling zijn accreditatie. Oude PVE's opgesteld door inspectie-instellingen zijn niet per sé slecht, maar voor nieuwe situaties (of vernieuwde PVE's of uitgangspuntendocumenten, UPD's) mag het dus nu niet meer. Via de accreditatie van de certificering op basis van EN wordt het certificatieproces geborgd. Vijfjaarlijkse beoordeling Voor een bevoegd gezag is van belang dat als er sprake is van een PVE dat nog is opgesteld door een inspectie-instelling dit bij de vijfjaarlijkse beoordeling van het uitgangspuntendocument wordt rechtgezet. Vanaf dat moment mag er geen sprake meer zijn van een door een inspectie-instelling Handleiding PGS 15 InfoMil 138

139 opgesteld PVE of uitgangspuntendocument. Dit moet dan wel eerst in de vergunning conform de PGS 15 als voorschrift worden geborgd. Inspectie A-instelling De inspectie A-instelling beoordeeld of het UPD in overeenstemming is met de geldende ontwerpnorm voor de brandbeveiligingsinstallatie. Bij de vijfjaarlijkse beoordeling worden de onderdelen van het UPD die gaan over de goede werking van de brandbeveiligingsinstallatie op actualiteit beoordeeld. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de gehanteerde uitgangspunten en normen die golden bij de opstelling en welke nu gelden. Ook worden wijzigingen in de installatie beoordeeld. Wat te doen in volgende situaties Er is geen ontwerpdocument Er is geen ontwerpdocument (een programma van eisen (PvE) of Basis document Brandveiligheid (BdB)). Er moet dan een uitgangspuntendocument (UPD) worden opgesteld. Het UPD mag niet door een geaccrediteerde inspectie-instelling worden gedaan, zie Eisen opsteller uitgangspuntendocument. Een geaccrediteerde inspectie-a-instelling moet het UPD beoordelen. Vervolgens moet het UPD worden goedgekeurd door het bevoegde gezag. Ontwerpdocument van voor 1 januari 2006 Er is een ontwerpdocument (PvE/BdB) opgesteld voor 1 januari 2006, veelal opgesteld door een Inspectie A-instelling. Op grond van dit document wordt de installatie jaarlijks door een Inspectie A-instelling geïnspecteerd en als de installatie voldoet een certificaat en/of een goedkeurend inspectierapport afgegeven. Als de jaarlijkse inspectie door een andere inspectie A-instelling wordt uitgevoerd dan is dit aanvaardbaar. In dit geval is het aanvaardbaar en wordt het geaccepteerd dat de inspectie door de opsteller van het ontwerpdocumen wordt uitgevoerd. Omdat het ontwerpdocument ouder is dan vijf jaar, zal het op korte termijn beoordeeld moeten worden op actualiteit en in sommige gevallen ook geactualiseerd moeten worden. Het UPD mag niet door een geaccrediteerde inspectie-instelling worden gedaan, zie Eisen opsteller uitgangspuntendocument. Een geaccrediteerde inspectie-a-instelling moet het UPD beoordelen. Vervolgens moet het UPD worden goedgekeurd door het bevoegde gezag. Ontwerpdocument tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2010 Er is een ontwerpdocument opgesteld tussen 1 jan 2006 en 1 jan Als het door een Inspectie A- instelling is opgesteld, mag deze inspectie instelling de installatie niet inspecteren. De eigenaar van de installatie kan de inspectie laten uitvoeren door een andere inspectie A-instelling of het ontwerpdocument actualiseren naar een UPD. Het UPD mag niet door een geaccrediteerde inspectie-instelling worden gedaan, zie Eisen opsteller uitgangspuntendocument. Een geaccrediteerde inspectie-a-instelling moet het UPD beoordelen. Vervolgens moet het UPD worden goedgekeurd door het bevoegde gezag. Ontwerpdocument na 1 januari 2010 Handleiding PGS 15 InfoMil 139

140 Er is een ontwerpdocument opgesteld door een inspectie A-instelling na 1 januari Dit is in strijd met de accreditatie-eisen voor de inspectie A-instelling. Er moet zo spoedig als mogelijk een nieuw ontwerpdocument worden opgesteld. Het UPD mag niet door een geaccrediteerde inspectie-instelling worden gedaan, zie Eisen opsteller uitgangspuntendocument. Een geaccrediteerde inspectie-a-instelling moet het UPD beoordelen. Vervolgens moet het UPD worden goedgekeurd door het bevoegde gezag. Handleiding PGS 15 InfoMil 140

141 Afbakening uitgangspuntendocument Vraag Staat in een uitgangspuntendocument de afbakening vermeld van een inspectie door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling? Antwoord Een uitgangspuntendocument (UPD) moet duidelijkheid geven over en vermelden welke randvoorwaarden naast alleen de techniek kritisch zijn voor het goed functioneren van de brandbeveiligingsinstallatie. Bouwkundige, installatietechnische en organisatorische (BIO) aspecten die relevant zijn voor de goede werking van de installatie, moeten in het UPD zijn opgenomen en onderdeel van de inspectie vormen. Het beschrijven van overige BIO-aspecten in het UPD is optioneel. De minimale eisen voor het opstellen van een UPD zijn in de PGS 15 opgenomen, PGS 15:2005 is daarop aangepast met een erratum op 11 december In de PGS 15:2011 is dit uitgewerkt in voorschriften en Als hulpmiddel voor het opstellen van een UPD is een blauwdruk opgesteld door Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het ccv). Deze vraag behandelt: pgs 15:2005 vs pgs 15:2011 vs 4.8.3, vs Andere vragen over dit onderwerp: Eisen opsteller uitgangspuntendocument Handleiding PGS 15 InfoMil 141

142 Aanvullende technische eisen Vraag Zou het bevoegd gezag nà een positieve beoordeling van het uitgangspuntendocument door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling, nog met aanvullende technische eisen kunnen/mogen komen? Antwoord Nee, in principe niet. Technische eisen vloeien voort uit omgevingsvergunning (bouw- en milieu) en ontwerpnormen. Het is wel belangrijk dat in het voortraject voldoende wordt gecommuniceerd tussen het bedrijf, de overheid, de opsteller UPD en de toetsende Inspectie-instelling. Het bevoegd gezag kan zich bij de beoordeling t.b.v. de goedkeuring beperken tot een beoordeling van de accreditatie-gegevens van de inspectie-instelling, en of het UPD in overeenstemming is met de vergunningen. Het bevoegd gezag kan ook besluiten een diepgaand onderzoek te doen naar de juistheid van het UPD. In principe dient het bevoegd gezag na positieve beoordeling goedkeuring te verlenen, tenzij als gevolg van vernieuwde inzichten tijdens de procedure veranderingen komen in de beginselen van het uitgangspuntendocument. Het bevoegd gezag moet dit schriftelijk mededelen. Handleiding PGS 15 InfoMil 142

143 Nieuwe eisen bestaande installatie Vraag Wanneer mogen er nieuwe eisen gesteld worden aan een bestaande brandbeveiligingsinstallatie in een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen? Antwoord Om te kunnen eisen dat een brandbeveiligingsinstallatie wordt aangepast zal eerst de omgevingsvergunning moeten worden aangepast. Dit kan verlopen via een ambtshalve wijziging op grond van artikel 2.31 Wabo waartegen bezwaar en beroep openstaat. Aanleiding voor zo'n ambtshalve wijziging kan zijn de conclusies van de vijfjaarlijkse beoordeling op actualiteit door een inspectieinstelling van het opgestelde uitgangspuntendocument (UPD), zoals vermeld in PGS 15. Pas als bevoegd gezag van mening is dat op basis van de uitkomsten van de beoordeling van het UPD door een Inspectie-instelling het UPD moet worden aangepast, en deze eis tot aanpassing van het UPD ook middels een afgeronde procedure tot ambtshalve wijziging onderdeel uitmaakt van de vergunning moet een nieuw of aangepast UPD worden opgesteld. Pas na beoordeling van dit UPD door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling en goedkeuring door het bevoegd gezag, kan het bevoegd gezag eisen dat de brandbeveiligingsinstallatie wordt aangepast conform het nieuwe UPD. Handleiding PGS 15 InfoMil 143

144 Tegenstrijdigheden Vraag Welke teksten prevaleren bij tegenstrijdigheden: PGS15:2005, PGS15:2011, de omgevingsvergunning of het uitgangspuntendocument? Antwoord Tegenstrijdigheden mogen niet voorkomen in regels van de overheid. Als dat wel zo is, moet dat worden opgelost dan wel aangepast. De omgevingsvergunning is bepalend. De PGS 15 is een richtlijn waarin de best beschikbare techniek wordt beschreven. In de omgevingsvergunning staat ook welke versie van de PGS 15 gebruikt is, bij het tot verlenen van de vergunning. De PGS15:2011 gebruiken in plaats van de voorgaande versie kan wanneer dit is vastgelegd in de omgevingsvergunning. Het uitgangspuntendocument (UPD) krijgt een goedkeuring van het bevoegd gezag, dus heeft min of meer dezelfde status als de omgevingsvergunning. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of het UPD onderdeel uit moet maken van de omgevingsvergunning of van de aanvraag. Handleiding PGS 15 InfoMil 144

145 Conformiteit en doeltreffendheid Vraag Is een inspectierapport voor een brandbeveiligingsinstallatie voor PGS 15 beschermingsniveau 1 met een NEE-conclusie' op Conformiteit' toegestaan? Antwoord Nee. Voor brandbeveiligingsinstallaties voor PGS 15-opslagloodsen met beschermingsniveau 1 is door sommige inspectie A-instellingen een inspectierapport afgegeven met een NEE-conclusie op conformiteit en JA-conclusie op doeltreffendheid. In dat geval is het niet duidelijk of de brandbeveiliging wel voldoet aan de gestelde eisen. In een inspectierapport mag slechts één conclusie worden vermeld. Het uitgangspuntendocument (UPD) is "de norm" voor de brandbeveiligingsinstallatie en basis voor de keuring van de installatie door de inspectie-instelling. In het UPD kunnen tevens, indien noodzakelijk en acceptabel naar het oordeel van de inspectie A-instelling en het bevoegd gezag, afwijkingen van de gehanteerde normen voor een installatie zijn vastgelegd. Bij een NEE op conformiteit moet het bedrijf het UPD aanpassen dan wel maatregelen nemen. Een aangepast UPD wordt vervolgens voor een beoordeling voorgelegd aan de inspectie A-instelling en vervolgens goedgekeurd door het bevoegd gezag. Vervolgens kan een goedkeurend inspectierapport door de inspectie A-instelling worden afgegeven. Handleiding PGS 15 InfoMil 145

146 Vragen over inspectie-instelling Vraag Waar kan bedrijf of overheid terecht met vragen of klachten over een geaccrediteerde inspectie-ainstelling? Antwoord In eerste instantie kunt u met vragen en klachten terecht bij de geaccrediteerde inspectie-a-instelling zelf. Vragen over interpretaties kunnen bij het College van Deskundigen van het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (CCV ) neergelegd worden. De Raad van Accreditatie behandelt klachten over door de RvA geaccrediteerde inspectie-instellingen. Klachten over de termijn van de klachtenafhandeling van de Raad van Accreditatie moeten ook ingediend worden bij de Raad van Accreditatie. Handleiding PGS 15 InfoMil 146

147 Verschillen periodieke inspecties Vraag Is het mogelijk dat de ene geaccrediteerde inspectie-a-instelling een ander oordeel geeft dan een andere geaccrediteerde inspectie-a-instelling? Antwoord Geaccrediteerde inspectie-a-instellingen met dezelfde scope zouden in dezelfde gevallen tot een zelfde oordeel moeten komen. Er behoort dus geen verschil te zijn tussen deze inspectie-instellingen. Mede om die reden schrijft de accreditatienorm NEN-EN-ISO/IEC voor dat inspectie-instellingen harmonisatieoverleg moeten voeren. Omdat inspecteren mensenwerk is, blijft het mogelijk dat, binnen een zekere marge, er een zeker verschil in oordeel kan ontstaan. Handleiding PGS 15 InfoMil 147

148 Goedkeuren inspectieplan Vraag Is het de bedoeling dat het bevoegd gezag een door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling opgesteld inspectieplan goedkeurt? Antwoord Nee, een inspectieplan is een intern document van een inspectie-instelling. Het is niet aan een bevoegd gezag om een inspectieplan te beoordelen of te keuren. Daarentegen moet een bevoegd gezag wel een oordeel geven over een uitgangspuntendocument (UPD). Een uitgangspuntendocument is dus niet hetzelfde als een inspectieplan. Het inspectieplan is een intern document voor de inspectie-instelling, nodig om (interne) verantwoording te kunnen afleggen over wat de inspectie inhoudt. En daarmee dus nodig voor de transparantie bij de werkzaamheden van de inspectie-instelling en daarmee alleen voor haar accreditatieeisen. Een bevoegd gezag moet overigens conform het gestelde in de PGS 15 wel altijd het uitgangspuntendocument beoordelen en goedkeuren. Een inspectieplan is niet hetzelfde als een uitgangspuntendocument. Dit uitgangspuntendocument mag niet worden opgesteld door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling. Dat zou in strijd zijn met de accreditatie-eisen. De Raad voor Accreditatie houdt hierop toezicht. vindplaats: PGS15:2005 vs PGS15:2011 vs 4.8.3, Handleiding PGS 15 InfoMil 148

149 Geen certificaat Vraag Is het mogelijk voor een inspectie-instelling om een brandbeveiligingsinstallatie goed te keuren zonder dat een certificaat kan worden verstrekt? Antwoord Nee, In PGS 15 is voorgeschreven dat een goedkeurend inspectierapport of een certificaat beschikbaar moet zijn. De goedkeuring moet voldoen aan de door het bevoegd gezag goedgekeurde uitgangspunten. Experts zijn van mening dat het voor het bevoegd gezag van belang is om altijd over het goedkeurende inspectierapport te beschikken omdat dat inzicht geeft in de feitelijke stand van zaken en mogelijke actiepunten voor het bevoegd gezag. vindplaats: pgs15:2005 vs pgs 15:2011 vs Handleiding PGS 15 InfoMil 149

150 Vastleggen inspectiefrequentie Vraag Waar moet de inspectiefrequentie voor een brandbeveiligingsinstallatie worden vastgelegd? Antwoord De inspectiefrequentie moet als voorschrift in de omgevingsvergunning zijn opgenomen. De inspectiefrequentie is gebaseerd op het Uitgangspuntendocument (UPD). Als het UPD deel uitmaakt van de omgevingsvergunning kan de inspectiefrequentie van de brandbeveiligingsinstallatie via het UPD worden vastgelegd. U vind meer in PGS15:2005 voorschrift PGS15:2011 voorschrift Handleiding PGS 15 InfoMil 150

151 Inspectiefrequentie Vraag Wie bepaalt de inspectiefrequentie voor een brandbeveiligingsinstallatie? Antwoord Het bevoegd gezag bepaalt in de omgevingsvergunning de inspectiefrequentie, deze kan overgenomen zijn uit het Uitgangspuntendocument (UPD). In de PGS 15 wordt ervan uitgegaan dat er een jaarlijkse inspectie door een geaccrediteerde inspectie-a-instelling plaats vindt. Het Uitgangspuntendocument kan een andere inspectiefrequentie beschrijven op grond van gehanteerde ontwerpnorm voor de brandbeveiligingsinstallatie. In de ontwerpnormen worden eigenlijk niet of nauwelijks inspectiefrequenties vermeld. Andere partijen Mogelijk dat een andere eisende partij, bijvoorbeeld een verzekeraar, ook eisen stelt aan de brandbeveiligingsinstallatie. Dat is een zaak tussen bedrijf en de andere partij. Deze vraag behandelt: PGS 15:2005 vs PGS 15:2011 vs Handleiding PGS 15 InfoMil 151

152 Productopvang Vraag In tabel 6 van PGS15 wordt aangegeven dat bij beschermingsniveau 1 alle vloeistoffen in het grootste vak moeten worden opgevangen. Bij beschermingsniveau 2 wordt aangegeven dat 100% van de vloeistoffen in de opslagvoorziening moet worden opgevangen. Is het nu zo dat beschermingsniveau 2 strenger is dan beschermingsniveau 1? Antwoord Nee. Beschermingsniveau 1 impliceert veel voorzieningen en een snelle detectie in vergelijking met beschermingsniveau 2. Bij beschermingsniveau 2 is geen automatisch blussysteem voorgeschreven. Dat betekent dat indien er een brand ontstaat, deze zich kan uitbreiden over de gehele opslagvoorziening. Ook de bluswateropvang (dus niet alleen de productopvang) moet bij beschermingsniveau 2 op de gehele opslagvoorziening zijn gedimensioneerd. Handleiding PGS 15 InfoMil 152

153 Combinatie gevaarseigenschappen Vraag In de toelichting op tabel 4 van PGS15 (voorschrift 4.5.1) wordt gesproken over 'de combinatie van de grootste gevaarseigenschappen'. Hoe kun je de verschillende vlampunten cq. stofeigenschappen combineren? Of moet het woord 'combinatie' komen te vervallen waardoor je uitkomt op beschermingsniveau 1? Antwoord Bij de beoordeling moeten ook de bijkomende gevaren worden meegenomen. Als een stof bijvoorbeeld tot ADR-klasse 3 (vlampunt = 61 o C) behoort en een bijkomend gevaar heeft conform etiket van klasse 6.1, dan moeten beide gevaarsaspecten in het 'fictieve mengsel' worden meegenomen. Hierdoor kom je op beschermingsniveau 1 uit. Handleiding PGS 15 InfoMil 153

154 BRZO-bedrijven Vraag Worden bedrijven die opslag van gevaarlijke stoffen hebben onder de richtlijn PGS 15-bedrijven op eenzelfde wijze benaderd als BRZO-bedrijven? Antwoord Niet alle bedrijven die een PGS-15 opslagvoorziening hebben vallen onder het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO). Bij de bedrijven die onder het BRZO vallen, worden speciale inspecties gehouden. Bij BRZO-inspecties vindt integraal en systeemtoezicht plaats op het gebied van milieu, brandweer (en arbeidsveiligheid). Integraal toezicht vanuit het bevoegd gezag is gewenst bij bedrijven met PGS 15 opslagvoorzieningen en beschermingsniveau 1 waarbij de aspecten bouw, milieu als van de technische installatie wordt betrokken. De BRZO toezichtssystematiek kan gebruikt worden bij het opzetten van integraal toezicht bij PGS 15- bedrijven. Vanuit LAT Risicobeheersing Bedrijven is een Aandachtspuntenlijst PGS 15 en een Handreiking risicobeoordeling PGS 15 ontwikkeld. Er kan daarna worden onderzocht of deze toezichtsmethodiek ook toepasbaar is bij de PGS 15 bedrijven die niet vallen onder het BRZO. LAT RB Handleiding PGS 15 InfoMil 154

155 Onderhoud of storingen Vraag Wat te doen als brandbeveiligingssystemen niet direct gereed zijn voor gebruik, bijvoorbeeld vanwege onderhoud of storingen? Welke maatregelen moeten op zo'n moment genomen worden om de veiligheid binnen de opslagvoorziening te waarborgen? Antwoord Een brandbeveiligingsinstallatie moet bedrijfsgereed zijn wanneer in een opslagvoorziening beschermingsnivo 1 nodig is. In principe is de brandbeveiligingsinstallatie altijd continu en volledig beschikbaar en in bedrijf. Maar dit zal in werkelijkheid niet kunnen worden gehaald vanwege preventief onderhoud en storingen aan het systeem. Het bevoegd gezag zal zonodig aanvullende eisen stellen in de omgevingsvergunning voor de periode dat het systeem in storing of buiten bedrijf is. Storingen en buiten bedrijfstelling moeten als afwijking van de omgevingsvergunning gemeld worden bij het bevoegd gezag. Deze vraag behandelt: PGS15:2005 voorschrfift en voorschrift PGS 15:2011 voorschift en voorschrift Wm Hoofdstuk 17 Handleiding PGS 15 InfoMil 155

156 Recente ontwikkelingen Vraag Hoe moet worden omgegaan met de recente ontwikkelingen in Nederland (toenemende stapelhoogte, plastic verpakkingen, krimpfolies)? Het lijkt er op dat deze niet passen in de gangbare ontwerpnormen. Antwoord In het voorbereidingsproces om tot een acceptabel brandbeveiligingsconcept te komen, moeten al dit soort aspecten worden meegenomen. Uit de voorbereidende risico-afweging zal blijken of een dergelijke opslagmethodiek is te beveiligen. Handleiding PGS 15 InfoMil 156

157 Vakscheiding Vraag In voorschrift van PGS15 worden twee voorwaarden voor vakscheiding aangegeven. Is één van beide voorwaarden voldoende of moet aan beide voorwaarden worden voldaan? Antwoord Eén van beide voorwaarden is voldoende; scheiding door middel van een gangpad van ten minste 3,5 m, of een scheidingsconstructie met een WBDBO van ten minste 30 minuten. Handleiding PGS 15 InfoMil 157

158 Inzetbaarheid Brandweer Vraag In PGS15 voorschrift en wordt gesproken van 'inzetbaarheid van de brandweer'. Binnen welk tijdsbestek is de brandweer inzetbaar en welk moment wordt hierbij als uitgangspunt gehanteerd? Het wegrijden uit de kazerne, het moment van aankomst, het moment van aanvang bluswerkzaamheden of anders? Antwoord De brandveiligheidsconcepten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stellen dat binnen 15 minuten na het melden van de brand aan de centrale de brandweer aanwezig en operationeel is. Handleiding PGS 15 InfoMil 158

159 Hoofdstuk 5 Voorschriften voor de opslag van (tank)containers geladen met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen Hoofdstuk 5 bevat voorschriften voor opslagplaatsen voor containers met verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. Dit hoofdstuk bevat tevens een inleiding waarin het soort bedrijven is beschreven waar dergelijke activiteiten met containers plaatsvinden. De voorschriften die voortvloeien uit arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en de voorgeschreven voorzieningen en maatregelen voor het omgaan met incidenten met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen uit hoofdstuk 3 zijn eveneens van toepassing. Het betreft de paragrafen 3.6, 3.17 t/m 3.20 en 3.24 t/m Onderstaande onderwerpen komen nader aan bod in dit deel van de handleiding. Inleiding Blusleidingen en brandkranen De opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen Inleiding Hoofdstuk 5 is van toepassing op de opslag van (tank)containers geladen met gevaarlijke stoffen. Het gaat hier om het zogenaamd 'nederleggen tijden transport' van (tank)containers. Het hoofdstuk is dus niet van toepassing op opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in stationair opgestelde containers en ook niet op de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen ten behoeve van de eigen bedrijfsactiviteiten, alsmede op tijdelijke opslag (hiervoor is hoofdstuk 10 van toepassing). Hoofdstuk 5 beperkt zich tot activiteiten met (tank)containers bij de hieronder genoemde typen bedrijven. containerterminals (bedrijven waar (tank)containers van en op schepen worden geplaatst en waar uitwisseling plaatsvindt tussen een of meer vervoersmodaliteiten) RoRo-terminals (bedrijven waar trailers en (tank)containers op chassis van en op schepen worden geladen en gelost; het gaat bij deze bedrijven veelal om short-sea vervoer) railservices centra (railservices centra zijn gespecialiseerd in het laden en lossen van trailers en (tank)containers, eventueel op chassis, van treinen op andere treinen of het wegvervoer) inland terminals (inland terminals zijn gespecialiseerd in de overslag van trailers en (tank)containers, eventueel op chassis, tussen binnenvaart, weg of spoor). Opslagvoorzieningen voor (tank)containers binnen dergelijke bedrijven moeten voldoen aan de eisen van hoofdstuk 5 van de PGS 15. Tevens dient voldaan te worden aan de paragrafen 3.6, 3.17 t/m 3.20 en 3.24 t/m 3.26 uit Hoofdstuk 3. Handleiding PGS 15 InfoMil 159

160 In paragraaf 5.2 zijn diverse algemene voorschriften opgenomen voor de opslag van (tank)containers beladen met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. Het betreft hier uitsluitend verpakte gevaarlijke stoffen in containers die volgens de wet vervoer van gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden en die aan de hand van maatregelen worden beschermd tegen aanrijdingen. De hier genoemde voorschriften spreken voor zich. Blusleidingen en brandkranen Binnen de inrichtingen voor de opslag van (tank)containers dienen blusleidingen en brandkranen aanwezig te zijn. Middels onderstaand schema wordt aangegeven aan welke eisen de blusleiding en brandkranen dienen te voldoen. Dit betreft dus een nadere uitwerking van de voorschriften in paragraaf 5.3 van de PGS 15. Handleiding PGS 15 InfoMil 160

161 Opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen of CMR stoffen In onderstaand schema is weergegeven aan welke eisen de opslag van de (tank)containers dient te voldoen. Het betreft een schematische weergaven van de eisen zoals die zijn opgenomen in paragraaf 5.6 van de PGS 15. Handleiding PGS 15 InfoMil 161

162 Handleiding PGS 15 InfoMil 162

163 Opstelplaats voor voertuigen met verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen In paragraaf 5.8 worden voorschriften gesteld voor het (zonder toezicht) parkeren van voertuigen beladen met verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen. Vanuit de tekst kan niet worden opgemaakt of dit voertuigen of trailers betreffen die zijn beladen met stuksgoederen o.i.d. of dat het de stalling van voertuigen betreft met containers of tankcontainers. De titel van de paragraaf suggereert namelijk een bredere werkingssfeer dan in hoofdstuk 5 is beschreven. Gelet op de werkingssfeer van Hoofdstuk 5 kan worden gesteld dat het hier de stalling van trailers of voertuigen betreft welke zijn beladen met een (tank)container. Het stallen van transportmiddelen welke zijn beladen met bijvoorbeeld stuksgoed gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen vallen niet onder deze voorschriften. Handleiding PGS 15 InfoMil 163

164 Hoofdstuk 6 Opslag van gasflessen Hoofdstuk 6 beschrijft de eisen aan opslagvoorzieningen voor gasflessen. Het gaat hierbij om de meest voorkomende situaties, zowel ten aanzien van opslagvoorzieningen als ten aanzien van het soort gassen. Inleiding Voorschriften voor de opslag van gasflessen Opslag van gasflessen in een brandveiligheidsopslagkast Handleiding PGS 15 InfoMil 164

165 Inleiding Toepassingsgebied De voorschriften van de PGS 15 zijn van toepassing op de opslag van gasflessen met veelvoorkomende gassen, voor zover meer dan 125 liter in opslag aanwezig is. Het Activiteitenbesluit verwijst naar PGS 15 op het moment dat meer dan 125 liter aanwezig is. Reden hiervoor is dat gasflessen meestal een inhoud hebben van 60 liter, en dat PGS 15 dan van toepassing is bij meer dan 2 gasflessen. Het gaat hierbij dus om hervulbare verpakkingen van ADR-klasse 2. Het betreft gasflessen, gasflessenbatterijen en cryohouders die tot het vervoer (VLG/ADR) zijn toegelaten. Het gaat om gassen met de algemene gevaarseigenschappen: verstikkend, oxiderend en brandbaar, en daarnaast de volgende specifieke gassen: samengeperste lucht, ammoniak, koelgassen en ethyleenoxide. Bijlage H van PGS 15 bevat een overzicht van gassen waarop de PGS 15 in ieder geval op van toepassing is. Opgemerkt wordt dat dit geen compleet overzicht is, maar een overzicht van de meest voorkomende gassen. Op het moment dat gassen worden opgeslagen die niet in Bijlage H zijn genoemd, is maatwerk nodig bij het vaststellen van de vergunningvoorschriften. Een gasflessenbatterij valt dus ook onder het begrip "gasfles" zoals bedoeld in hoofdstuk 6. De voorschriften zoals in dit hoofdstuk zijn opgenomen zijn hier dus op van toepassing en daar waar gasfles staat benoemd kan ook gasflesbatterij worden gelezen. Cryohouders vallen ook onder het begrip gasfles bij gebruik als verpakking voor transport. De maximale inhoud is liter. Handleiding PGS 15 InfoMil 165

166 Er worden ook cryohouders gebruikt als stationair reservoir, dan is PGS 9 speciaal voor zuurstof en voor wisseltanks vanaf 0.45 m3 van toepassing. De voorschriften van hoofdstuk 6 zijn niet van toepassing op de opslag van drukhouders met CO2 bij horecagelegenheden of de opslag van koolzuurcilinders met een doelmatige drukontlasting bij distributiebedrijven zoals drankengroothandels. Daarnaast zijn de voorschriften niet van toepassing op de volgende situaties: gasflessen ten behoeve van een blusgasinstallatie een werkvoorraad of op een laskar geplaatste gasflessen (het aantal gasflessen of laskarren dat als werkvoorraad mag worden beschouwd is afhankelijk van de specifieke situatie binnen een bedrijf) gasflessen welke zijn aangesloten op een verzamelleiding of leidingnet De drukontlastvoorziening kan worden herkend als breekplaatjes of veerveiligheid in de kop van de gasfles of geïntegreerd in de afsluiter. Relatie met voorschriften uit hoofdstuk 3 Naast de voorschriften zoals gesteld in hoofdstuk 6 van de PGS 15, zijn ook de voorschriften uit hoofdstuk 3 van toepassing op de opslag van gasflessen, met uitzondering van de volgende paragrafen en de aldaar opgenomen voorschriften: 3.3 Kwaliteit van de vloeren 3.8 Voorkomen van verontreinigd hemelwater 3.9 Productopvang 3.10 Brandveiligheidsopslagkasten 3.12 Onverenigbare combinaties 3.13 Gebruik opslagvoorziening 3.14 Incidenten met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen 3.24 Nooddouche en oogspoelvoorziening Kenmerken en etikettering Gasflessen, uitgezonderd die voor propaan, butaan of koelgassen, zijn op de schouder van de fles voorzien van een laag verf in een bepaalde kleur welke het gevaarsaspect van het aanwezige gas aangeeft. Daarnaast hebben sommige specifieke gassen hun eigen kleur. Deze kleurcodering is vastgelegd in NENEN Er is geen wettelijke verplichting voor deze kleurcodering, maar in de praktijk volgen de gasleveranciers de vermelde norm. Deze kleurcodering vormt een belangrijk hulpmiddel voor de opslag van gasflessen. Op grond van PGS 15 Handleiding PGS 15 InfoMil 166

167 moeten gasflessen met gelijksoortige gevaarsaspecten bij elkaar worden opgeslagen. De kleurcodering vereenvoudigt dit. Daarnaast voorkomt de kleurcodering dat per vergissing een verkeerde gasfles wordt opgepakt. Hierna zijn de kleurcoderingen van de meest voorkomende gevaarsaspecten weergegeven: Daarnaast zijn aan sommige gassen vaste kleuren toegekend. Argon: donkergroen Helium: lichtbruin Acetyleen: donkerbruin Zuurstof: wit Stikstof: zwart Stikstofdioxide (lachgas): donkerblauw Koolzuur: grijs Een brochure met kleurencodes van gasflessen is te downloaden via Tevens staat in voorschrift van de PGS 15 genoemd welke aspecten op een gasfles vermeld dienen te zijn. Het betreft onder andere het UN-nummer, een gevaarsetiket conform VLG/ADR en de datum van het volgende periodieke onderzoek. Afhankelijk van het type gas (samengeperste gassen of vloeibaar gemaakte gassen) dienen nog een aantal andere zaken te zijn opgenomen. Hiervoor verwijzen wij naar voorschrift uit de PGS 15. De gevaaretiketten of de veiligheidsetiketten zoals ze ook wel eens worden genoemd hebben de vorm van een op zijn punt staand vierkant. Deze geven door hun kleur en opschrift de gevaarseigenschappen van de inhoud van de gasfles aan (ADR 5.2.2). Handleiding PGS 15 InfoMil 167

168 De volgende enkelvoudige etiketten voor gasflessen komen voor: 2.2. Niet-brandbare, niet-giftige gassen (verstikkende gassen), groen met symbool gasfles, '2' in benedenhoek Brandbare gassen, rood met symbool vlam, '2' in benedenhoek. 2.3 Giftige gassen, wit met symbool doodshoofd met gekruiste beenderen, '2' in benedenhoek. Ook kunnen combinaties voorkomen. Onderstaande combinaties zijn voorbeelden: Oxiderende gassen, etiket 2.2, groen zoals eerder vermeld, etiket 5.1, geel met symbool vlam boven een cirkel, '5.1' in benedenhoek Giftige en bijtende gassen, etiket 2.3, wit zoals eerder vermeld, etiket 8, zwart/wit met symbool twee reageerbuisjes waaruit druppels vallen die een hand en metaal aantasten, '8' in benedenhoek Giftige en brandbare gassen, etiket 2.3, wit zoals eerder vermeld, etiket 2.1, rood zoals eerder vermeld. Keurmerk In paragraaf van PGS 15 is onder 'Keurmerken' aangegeven dat (periodiek) gekeurde gasflessen moeten zijn voorzien van een 'ingeslagen keurmerk'. In het ADR (voorschrift ) wordt voorgeschreven dat alle kenmerken ingeslagen, of op een duurzaam informatieplaatje aan de fles of op een hechtend en duidelijk zichtbaar opschrift, aanwezig moeten zijn. Een gasfles is goedgekeurd wanneer het 'eerste onderzoek' is uitgevoerd en de gasfles vervolgens overeenkomstig het keuringsinterval (zie bijlage H PGS 15) is herkeurd. De herkeuringstermijn is voor de meeste veelvoorkomende gassen 10 jaar, met uitzondering van ammoniak en ethyleenoxide (5 jaar). Wanneer een leverancier aan bepaalde voorwaarden voldoet kan de herkeurtermijn voor LPG/propaan/butaan flessen worden verlengd van 10 naar 15 jaar. Deze termijnen zijn vastgelegd in de Europese Richtlijn voor Transportabele Drukapparatuur (TPED), en in Nederland geïmplementeerd via de regeling transportabele drukapparatuur. Gasflessen welke overeenkomstig de Europese Richtlijn zijn vervaardigd, zijn voorzien van het 'pi'-teken. Handleiding PGS 15 InfoMil 168

169 Voor het beantwoorden van de vraag of een gasfles is goedgekeurd, hoeft uitsluitend naar de 'datum van herkeur' te worden gekeken. Voor een keuringsinterval van 5 jaar moet de maand/jaar combinatie zijn aangegeven, en voor overige keuringsintervallen kan worden volstaan met het jaar. Is deze maand of het jaar verstreken, dan is de gasfles niet goedgekeurd. Deze datum van herkeur moet onuitwisbaar op de schouder van de gasfles zijn aangebracht, dan wel zijn aangebracht op een ring of etiket dat duidelijk zichtbaar en duurzaam aan de gasfles is bevestigd. PGS 15 schrijft voor (voorschrift ), dat bij voorkeur goedgekeurde gasflessen in een inrichting aanwezig moeten zijn en dat de vergunninghouder er op moet toezien dat de herkeuringstermijn van de in gebruik zijnde gasflessen niet is verstreken. Het gebruik van gasflessen met een verlopen keuringstermijn is mogelijk indien aantoonbaar wordt gemaakt dat een langere gebruiksperiode acceptabel is door bijvoorbeeld een lage gebruiksfrequentie van de betreffende gasfles. De gasflessen moeten wel zichtbaar in goede staat van onderhoud verkeren en onder normale bedrijfsomstandigheden worden gebruikt. Conform de NEN -EN 1968 is het dan toegestaan gasflessen met een overschrijding van de keuringstermijn (ten hoogste tweemaal deze periode) binnen de inrichting aanwezig te hebben en te gebruiken. Het vullen van dergelijke gasflessen is verboden. Handleiding PGS 15 InfoMil 169

170 Voorschriften voor de opslag van gasflessen Voorschriften voor de opslag van gasflessen Opslagvoorziening Voor een opslagvoorziening voor gasflessen gelden voor een groot deel de eisen ten aanzien van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen uit hoofdstuk 3 van PGS 15, met uitzondering van de paragrafen: 3.3 Kwaliteit van de vloeren 3.8 Voorkomen van verontreinigd hemelwater 3.9 Productopvang 3.10 Brandveiligheidsopslagkasten (is voor gasflessen namelijk apart geregeld in paragraaf 6.3) 3.12 Onverenigbare combinaties 3.13 Gebruik opslagvoorziening 3.14 Incidenten met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen 3.24 Nooddouche en oogspoelvoorziening Paragraaf 6.2 van PGS 15 geeft vervolgens aanvullende voorschriften, specifiek voor de opslag van gasflessen. Gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 125 liter dienen in een opslagvoorziening te worden opgeslagen. Hiervoor geldt een uitzondering voor gasflessen (dus ook gasflesbatterijen) welke gezien kunnen worden als werkvoorraad en die zijn aangesloten op een verzamelleiding. In een opslagvoorziening mogen geen andere zaken worden opgeslagen, behoudens de goederen welke voor het beheer van gasflessen functioneel zijn. Ook de opslag van lege gasflessen dient te voldoen aan de voorschriften welke zijn gesteld voor de opslag van gasflessen. Opmerking: In een lege gasfles kun nog restanten gas aanwezig zijn waardoor er nog steeds sprake kan zijn van de gevaren. Indien een gasfles niet meer is voorzien van een afsluiter, is er geen sprake meer van een gasfles, maar van een ijzeren cilinder. Er zijn dan ook geen gevaaraspecten meer waardoor opslag conform de eisen van de PGS 15 niet noodzakelijk is. De voorschriften welke zijn gesteld in paragraaf 6.2. hebben onder andere betrekking op afstandseisen en eisen aan gevels waar gasflessen tegen worden opgeslagen. Ook afstandseisen tot aan de grens van de inrichting alsmede de afstand tot een bouwwerk of brandbaar object binnen de inrichting worden geregeld. Van de afstandseisen zoals genoemd in de voorschriften en kan worden afgeweken indien de maximale stralingsbelasting aantoonbaar niet hoger kan zijn dan 10 kw/m2. Tussen een gasflessenopslag en de erfgrens, bouwwerken en brandbare objecten binnen de inrichting moet voldoende weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) aanwezig zijn, waarbij het aanhouden van afstand bijdraagt aan de vereiste wbdbo (zie tabel 6.1 van paragraaf 6.2 in PGS 15). Bij een wbdbo van 60 minuten kan de afstand in alle gevallen worden teruggebracht tot 0 meter. Bij een afstand van meer dan 10 meter vervallen de eisen ten aanzien van de wbdbo. De afstandseisen zijn verder afhankelijk van de totale inhoud van de gasflessen. Handleiding PGS 15 InfoMil 170

171 Indien gasflessen tegen een gevel zijn geplaatst (en de afstand derhalve 0 meter is) moet de gevel een brandwerendheid bezitten zoals in de volgende figuur is aangegeven. Indien de gevel lager is dan de hoogte van de gasflessen plus vier meter, dan geldt de eis voor de brandwerendheid tot aan de daklijn. Indien in de gevel ramen, deuren of andere objecten aanwezig zijn welke afbreuk doen aan de brandwerendheid, kan door middel van het aanbrengen van een brandwerend afdak of brandwerende zijschotten een situatie met gelijkwaardig veiligheidsniveau worden verkregen. Daarnaast zijn de voorschriften met name bedoeld om de gasflessen te beschermen tegen invloeden van buitenaf, en bepalen in onder andere het volgende: de totale waterinhoud van een gasflessenbatterij mag niet meer bedragen dan liter (voor giftige gassen ADR klasse 2 is dit maximaal liter); de vloer van de opslagvoorziening mag niet lager zijn dan omliggende vloeren en het maaiveld, moet vlak zijn en van onbrandbaar materiaal. Tevens moet voorkomen worden dat gas zich kan ophopen onder de vloer van de opslagplaats. het stapelen van gasflessen is alleen toegestaan indien de constructie van de gasflessen hierin voorziet. gassen met vergelijkbare gevaarseigenschappen moeten bij elkaar worden geplaatst. bij opslag van brandbare gassen die zwaarder zijn dan lucht (zoals propaan en butaan) moet een afstand tot kelderopeningen en aanzuigopeningen van ventilatiesystemen worden aangehouden. van een inpandige opslagvoorziening moet tenminste 1 wand een buitenwand zijn en dient in die wand tenminste 1 deur aanwezig te zijn. Doel van dit voorschrift is dat bijvoorbeeld de brandweer de mogelijkheid heeft om in geval van een calamiteit de gasflessen naar buiten/ naar een veilige omgeving kan brengen, danwel de gasflessen kan koelen. Op grond van PGS 15 is het niet noodzakelijk om gasflessen tegen weersinvloeden te beschermen. Dit is een wijziging ten opzichte van vroegere inzichten. Reden hiervoor is, dat de risico's van gasflessen Handleiding PGS 15 InfoMil 171

172 hoofdzakelijk worden bepaald door hitteaanstraling als gevolg van een brand in de omgeving. Weersinvloeden vormen een verwaarloosbaar risico. Gasflessen aan verzamelleiding PGS 15 geldt niet voor gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding, tenzij deze verzamelleiding is gesitueerd in een opslagvoorziening waar ook niet aangesloten gasflessen aanwezig zijn. Voor de aangesloten gasflessen gelden ten aanzien van plaatsing, ruimtelijke scheiding en dergelijke dezelfde voorschriften als voor gasflessen welke niet aan het leidingnet zijn gekoppeld. Daarnaast gelden voor gasflessen aan een leidingnet aanvullende eisen met betrekking tot appendages en het leidingwerk. Dit valt echter buiten de reikwijdte van PGS 15. Voorschrift van PGS 15 met betrekking tot het verbod tot het openen van afsluiters geldt dan echter niet. Handleiding PGS 15 InfoMil 172

173 Opslag van gasflessen in een brandveiligheidsopslagkast Opslag van gasflessen in een brandveiligheidsopslagkast Algemene eisen Er is een voorkeur om gasflessen buiten op te slaan. In situaties dat inpandige opslag nodig is, geldt op grond van voorschrift van PGS 15 dat ten minste één wand een buitenmuur moet zijn met ten minste één deur. Het komt in de praktijk echter regelmatig voor, dat het voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is dat gasflessen inpandig dan wel op een inpandige verdieping worden opgeslagen, waar niet kan worden voldaan aan voorschrift Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld ziekenhuizen, universiteiten of laboratoria. In dergelijke gevallen dienen de gasflessen opgeslagen te worden in een brandveiligheidsopslagkast. Een brandveiligheidsopslagkast moet voldoen aan de norm NEN-EN Deze norm geeft productspecificaties voor brandveiligheidsopslagkasten. Overeenkomstig de NEN-EN moeten de volgende informatie op de buitenkant (voorzijde) van de kast zijn aangebracht: de classificatie van de kast, aangegeven in type G60 of G90; deuren sluiten; gevaarsymbool (vuur, open vlam, roken verboden); gevaarsymbool (gasflessen onder druk); de van toepassing zijnde norm (NEN-EN ); naam of merk van de producent; modelnummer en jaar van productie van de brandveiligheidsopslagkast. Locatie eisen Daarnaast worden eisen gesteld aan de locatie van de brandveiligheidsopslagkast. Deze kast mag zich niet bevinden in een kelder of op een verdieping. Binnen 5 meter van de brandveiligheidsopslagkast dient zich een buitendeur te bevinden. Op deze buitendeur dient het gevaarsymbool voor drukhouders (ADR-klasse 2, inclusief bijkomend gevaar) te zijn aangebracht. Doel hiervan is dat de brandweer de mogelijkheid heeft om van buitenaf de brandveiligheidsopslagkast te kunnen koelen. Het is mogelijk van deze eis gemotiveerd af te wijken. Hiertoe dienen wel aanvullende eisen te worden gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld brandwerende voorzieningen, branddetectie, aanwezigheid van deskundig personeel etc. De verwachting is dat dit voor slechts een beperkt aantal bedrijven van toepassing is. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan laboratoria en ziekenhuizen. Bij dergelijke bedrijven is men gewend om te werken met interne werkprocedures voor arbeids- en milieuveiligheid. Bij de beoordeling van de voorschriften bij het gemotiveerd afwijken spelen ook de staat van onderhoud van het gebouw, de brandcompartimenten, de losse brandveiligheidsopslagkasten, maar ook de installaties en organisatie van het bedrijf een rol. Voor de toetsing en borging van de voorschriften kan bijv. worden aangesloten bij de ontwikkelingen van de IBB (Integrale Brandveiligheid Bouwwerken). Handleiding PGS 15 InfoMil 173

174 Het gaat hierbij overigens uitsluitend om de opslag van de voorraad gasflessen, dus niet om de gasflessen die zijn aangesloten op apparatuur of aan een leidingnet. Deze gasflessen worden beschouwd als werkvoorraad. Handleiding PGS 15 InfoMil 174

175 Hoofdstuk 6: Opslag van gasflessen Handleiding PGS 15 InfoMil 175

176 Dak Vraag In PGS15 wordt een beschermend dak bij een gasflessenopslag niet meer verplicht gesteld. Waarom niet? Antwoord Risico s van gasflessen worden hoofdzakelijk bepaald door hitte aanstraling. Weersinvloeden vormen een verwaarloosbaar risico. Een beschermend afdak is niet verplicht. Er wordt wel aangegeven dat een eventueel dak van onbrandbaar materiaal moet zijn gemaakt. Voor een ander doel is wel mogelijk dat er een dak wordt vereist, wanneer gasflessen opslag tegen een gevel aanstaat. deze vraag behandelt PGS15:2005 vs PGS15:2011 vs Handleiding PGS 15 InfoMil 176

177 Zuurstof & acetyleen Vraag Mogen zuurstofflessen en acetyleenflessen naast elkaar worden opgeslagen zonder scheiding daartussen (scheidingsconstructie of afstand)? Antwoord Ja. Normaal gesproken mogen stoffen die een gevaarlijk mengsel opleveren niet bij elkaar opgeslagen worden. Bij gasflessen is een uitzondering gemaakt in hoofdstuk 6. Het achterliggende idee is dat de kans dat twee gasflessen tegelijkertijd zullen falen, de gassen met elkaar vermengen en worden ontstoken, verwaarloosbaar is. Het is echter van belang dat de gassen per gelijksoortige groep worden opgeslagen (dezelfde kleurencode) waardoor het omwisselen van gassen wordt voorkomen. deze vraag behandelt PGS15: PGS15: Handleiding PGS 15 InfoMil 177

178 Brandwerende gevel Vraag Hoe moet worden omgegaan met de eis die in voorschrift van PGS 15 is opgenomen dat bij buitenopslag van gasflessen (tegen een gebouw) de gevel tot 4 meter hoogte 60 minuten brandwerend moet zijn uitgevoerd als de gevel maar 3 meter boven de flessen uitsteekt? Antwoord Als de opslag van gasflessen plaatsvindt tegen de gevel van een tot de inrichting behorend gebouw dan moet dat deel van de wand een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezittenen. De wand moet tot maximaal 4 m boven en 2 m aan weerszijden van de gasflessenopslag op een brandwerendheid van tenminste 60 minuten zijn gebracht. Als het deel van de gevel boven de opslag van gasflessen minder dan 4 meter hoog is, dan geldt voor wat betreft de brandwerende uitvoering van dat deel de hoogte tot aan de daklijn. In dit geval dient het resterende deel ten minste 60 minuten brandwerend te worden uitgevoerd. Het heeft geen nut om hier een bepaald gedeelte van het dak van het gebouw ook 60 minuten brandwerend uit te voeren. In de PGS 15:2011 is het doel van de voorschriften verduidelijkt. Er is een extra voorschrift opgenomen dat het doel van dit voorschrift is dat de maximale warmtestralingsbelasting op gasflessen niet hoger mag zijn dan 10 kw/m 2.Er is een extra toelichting opgenomen dat in plaats van aanpassing van de brandwerendheid van de gevel andere maatregelen getroffen kunnen worden, bijvoorbeeld aanbrengen van een dak en zijmuren rond de gasflessen opslag. Zie verder de FAQ over aanstraling gasflessen. Deze vraag behandelt PGS 15: PGS 15: Handleiding PGS 15 InfoMil 178

179 Aanstraling gasflessen Vraag Wat is het doel van de in voorschrift van PGS 15 beschreven eis? Gaat het hier om bescherming van de flessen tegen aanstraling als gevolg van een brand in het gebouw of gaat het om bescherming van het pand als gevolg van brandende gasflessen? Antwoord Het uitgangspunt bij het formuleren van de voorwaarden in de PGS is steeds geweest dat de gasflessen beschermd moeten worden tegen invloeden van buiten af. De constructie van de gasflessen zelf is zodanig dat ervan uitgegaan mag worden dat deze geen bedreiging naar buiten vormen bij normale opslagomstandigheden (voor acetyleen ligt dit anders omdat de inhoud onder bepaalde condities kan gaan reageren). In PGS 15:2005 blijkt niet direct uit voorschrift 6.2.4, noch uit de overige tekst van PGS 15, dat dit het uitgangspunt is geweest. Er moet van uitgegaan worden dat de voorziening voor beide doelen wordt getroffen. Met name als gasflessen tegen de effecten van de gevolgen van een brand in het gebouw beschermd moeten worden, betekent dit dat van de gevel niet alleen de scheidingsconstructie, maar ook de draagconstructie ten minste 60 minuten brandwerend moet zijn uitgevoerd. In PGS 15:2011 is het doel van de voorschriften duidelijk gemaakt en wordt aangegeven dat het gaat om het beschermen van de gasflessen tegen warmte-aanstraling van buitenaf. Er is ook een extra voorschrift opgenomen dat de maximale stralingsbelasting niet groter mag zijn dan 10 kw/m 2. Er is een toelichting opgenomen dat andere voorzieningen een gelijkwaardig niveau van veiligheid opleveren. Deze vraag behandelt PGS 15: , PGS 15: , 6.2.5, Handleiding PGS 15 InfoMil 179

180 Toelichting uit PGS 15:2011 "(bij t.m ) Onder een (half)open opslag wordt verstaan een opslag tegen een muur of een opslag (al dan niet met een dak) met (geheel of gedeeltelijk) rondom vrije ruimte. Doel van deze voorschriften is het beschermen van de gasflessen tegen warmte-aanstraling van buitenaf: het risico vanuit de gasflessen is niet zodanig dat dit een veiligheidsafstand vereist. In de meeste situaties kan worden voldaan aan de eisen, zoals genoemd in of Een gelijkwaardige oplossing is bij opslag tegen een gevel het aanbrengen van zijmuren en/of een dak met een brandwerendheid van 60 minuten (een bushokje'), deze moeten dan zodanige afmetingen hebben dat de kortste afstand van de openingen in de wand, om die zijmuur of dak heen, tot aan de gasflessen alsnog minimaal vier resp. twee meter bedraagt. Bij een te korte afstand van de opslag tot de inrichtingsgrens is een gelijkwaardige oplossing het plaatsen van een muur, bijvoorbeeld op de inrichtingsgrens, om zo alsnog een WBDBO van 60 minuten te bereiken. Een andere - meer algemene - gelijkwaardige oplossing houdt in dat van (bouwkundige of afstands-)eisen geheel of gedeeltelijk kan worden afgeweken als aannemelijk gemaakt kan worden dat de stralingsbelasting nimmer hoger zal worden dan 10 kw/m2. Dit doet zich bij de inrichtingsgrens bv. voor indien zich aan de andere zijde een openbaar water of een terrein met agrarische bestemming (zoals weilanden, akkers en dergelijke, niet zijnde bebouwing) bevindt. Bij interne afstanden doet zich dat bv. voor als er weliswaar brandbare objecten zijn, maar deze een geringe warmte-inhoud hebben. Voor meer achtergrond wordt verwezen naar PGS 19, par aanhef en onder a en b. Handleiding PGS 15 InfoMil 180

181 Brandwerendheid i.p.v. WBDBO Vraag Waarom is in voorschrift van PGS 15 de eis opgenomen van een 60 minuten brandwerende gevel en niet dat er sprake moet zijn van een WBDBO van een x aantal minuten? Antwoord Bij de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) zoals bedoeld in NEN 6068 is er altijd sprake van een WBDBO tussen ruimten. Omdat een open opslagplaats van gasflessen niet kan worden gezien als een ruimte kan er geen WBDBO-eis worden voorgeschreven. Het gaat er hier om dat de scheidingsconstructie (de gevel) ten minste 60 minuten brandwerend wordt uitgevoerd, ervan uitgaande dat de opslag van de gasflessen tegen de gevel is gesitueerd of op een afstand van minder dan 3 meter van de gevel. Dit onderwerp komt ook aan bod in de vraag en antwoord over brandwerende gevel en de vraag en antwoord over de aanstraling van gasflessen. De vraag behandelt PGS 15: PGS 15: Handleiding PGS 15 InfoMil 181

182 Gasflessenopslagkast Vraag Gasflessen worden regelmatig in brandwerende opslagkasten opgeslagen. Voorschrift van PGS 15 geeft echter aan dat van een inpandige opslagvoorziening ten minste één wand een buitenmuur moet zijn waarin zich ten minste één deur bevindt. Voor een gasflessenopslagkast is deze eis onmogelijk. Betekent dit nu dat deze kasten niet zijn toegestaan? Antwoord Bij de toepassing van PGS 15:2005 is er voor een beoordeling van een brandveiligheidskast voor gasflessen het gelijkwaardigheidsbeginsel van toepassing (paragraaf 1.8). Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de brandveiligheidskast aan de norm EN voldoet. In die gevallen is het ook noodzakelijk om de locatie van de gasflessen duidelijk kenbaar te maken aan de hulpdiensten; één en ander conform voorschrift Bij de actualistatie van PGS 15 is een aparte beoordeling niet meer nodig en is in PGS 15:2011 een paragraaf opgenomen over de opslag van gasflessen in de brandveiligheidskasten. deze vraag behandelt PGS15: PGS15:2011 paragraaf 6.3 Handleiding PGS 15 InfoMil 182

183 Inerte gassen Vraag In tabel 8 van PGS15 wordt geen onderscheid gemaakt tussen gassen met verschillende inhoud. Waarom is WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) ook vereist voor inerte gassen zoals Argon en koolzuur? Antwoord Risico s van gasflessen worden hoofdzakelijk bepaald door hitte aanstraling met als gevolg raketwerking en/of scherfwerking. Het maakt dan niet uit wat de aard van het gas is. Handleiding PGS 15 InfoMil 183

184 Keurmerken Vraag In paragraaf 6.1 van PGS 15 is onder 'Keurmerken' aangegeven dat (periodiek) gekeurde gasflessen moeten zijn voorzien van een 'ingeslagen keurmerk'. Even verder wordt gesproken van een 'etiket of inslag'. Hoe herken ik een goedgekeurd etiket of inslag? Antwoord In het ADR (voorschrift ) wordt voorgeschreven dat alle kenmerken ingeslagen, of op een duurzaam informatieplaatje aan de fles of op een hechtend en duidelijk zichtbaar opschrift, aanwezig moeten zijn. In PGS15:2011 is dit overgenomen in voorschrift Deze vraag behandelt PGS 15:2005 paragraaf 6.1 "keurmerken" PGS 15: Toelichting uit PGS 15:2011, vs "In de praktijk kunnen de volgende situaties zich voordoen: a) Oudere flessen: deze zijn reeds ten minste één keer aan periodiek onderzoek onderworpen geweest. Van belang is de datum(jaar) van het volgende periodieke onderzoek. Deze is d.m.v. een etiket of inslag aangegeven. De datum(jaar) van het meest recente periodieke onderzoek is ingeslagen bij het (her)keurmerk. Het (her)keurmerk is het pi-merk of het leeuw-merk van het Stoomwezen. b) Nieuwe flessen: deze zijn nog niet aan periodiek onderzoek onderworpen geweest. Ook hier is de datum(jaar) van het volgende periodieke onderzoek, aangegeven met een etiket of inslag, van belang. Handleiding PGS 15 InfoMil 184

185 Het keurmerk is ingeslagen bij de datum(jaar) van het eerste onderzoek. Dit is het keurmerk van de onderzoeksinstantie die door de bevoegde autoriteit in Nederland is toegelaten. Veelal zijn dit bekende keurmerken van buitenlandse keuringsorganisaties in combinatie met het epsilonteken. Ook kan het keurmerk bestaan uit het pi-merk." Handleiding PGS 15 InfoMil 185

186 Gasflessen aan verzamelleiding Vraag Vallen gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding onder PGS 15? Antwoord PGS 15:2005 Nee. De PGS15 geldt alleen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en verpakte CMR stoffen. Gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding vallen niet onder de scoop van de PGS. Het grote verschil met de opslag van gasflessen, is dat gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding in gebruik zijn. PGS 15:2011 Ja, bij actualisatie van PGS 15 is dit opgenomen in voorschrift Gasflessen verbonden aan vaste leidingen aan een installatie mogen in combinatie met opslag worden toegepast. Achtergrond van actualisatie Een strikte uitleg van de voorschriften PGS15:2005 ( geen aftapwerkzaamheden toegestaan in een opslagvoorziening ) en PGS15:2005 ( geen andere stoffen opslaan ), zou betekenen dat het niet is toegestaan in een opslagvoorziening ook gasflessen met aansluiting op een (verzamel)leiding te plaatsen. Het gevolg hiervan kan dan zijn dat deze aangesloten gasflessen onbeschermd (in open ruimte) zouden komen te staan, hetgeen minder gewenst is. In situaties waar, in verband met beperkt beschikbare ruimte op een bedrijfsterrein, wordt gekozen om de opslag van losse gasflessen en gasflessen aangesloten op een verzamelleiding te combineren in een opslagvoorziening, moet echter wel steeds worden nagegaan of deze situatie veiligheidstechnisch gezien acceptabel is. De opslag moet in ieder geval voldoen aan de eisen van hoofdstuk 6. Het is in eerste instantie aan het bedrijf om aan te tonen of deze wijze van opslag verantwoord is. Het mag duidelijk zijn dat: de doorvoering van de leiding(en) mag niet leiden tot een vermindering van de WBDBO van de opslagvoorziening; de leiding(en) inclusief afsluiter(s) moeten zijn aangelegd door een deskundige installateur (ten minste aantoonbare ervaring met het aanleggen van gasleidingen); leidingen(en) moeten tegen aanrijden of andere situaties zijn beschermd tegen beschadiging; de afsluiter(s) moet zodanig zijn geplaatst dat deze bij een calamiteit snel kan/kunnen worden gesloten. Handleiding PGS 15 InfoMil 186

187 Deze vraag behandelt PGS 15: PGS 15: Handleiding PGS 15 InfoMil 187

188 Twee gasflessen Vraag Binnen een inrichting die onder het Activiteitenbesluit valt zijn twee gasflessen van 60 liter aanwezig. De keuringstermijn van de gasflessen is verlopen. Op welk voorschrift uit het Activiteitenbesluit kan ik dan handhaven? Antwoord Gasflessen die zich niet in een PGS 15-opslag bevinden moeten op basis van voorschrift 4.6a van de ministeriële regeling alsnog voldoen aan voorschrift 6.2.3, en van PGS 15. Dit betekent dat deze gasflessen voorzien moeten zijn van de juiste ADR-etiketering en niet beschadigd en/of ernstig gecorrodeerd mogen zijn. Handleiding PGS 15 InfoMil 188

189 Maatwerk & gelijkwaardigheid Vraag Een bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit en slaat gasflessen op. Kan daar een maatwerkvoorschrift voor opgesteld worden? Is een alternatieve gelijkwaardige voorziening mogelijk? Antwoord Maatwerk is niet mogelijk. Maatwerk (nadere eis) is alleen mogelijk voor de voorschriften waarvoor dat in het Activiteitenbesluit of de Ministeriële regeling is aangegeven. Voor PGS 15 is in artikel 4.5 van de regeling aangegeven dat maatwerk mogelijk is voor de voorschriften 3.1.1, 3.1.2, 3.1.3, 3.1.4, en 3.18, voor zover deze voorschriften uit PGS 15 voorzien in de mogelijkheid tot afwijkende voorschriften. De voorschriften uit hoofdstuk 6 van PGS 15 (opslag van gasflessen) worden in deze opsomming niet genoemd. Als er sprake is van een verplichte maatregel, kan het bedrijf in plaats daarvan wel een gelijkwaardige voorziening toepassen. Dit houdt in dat een andere maatregel wordt getroffen dan in een voorschrift van de PGS 15 is opgenomen, zie paragraaf 1.8 van PGS 15. Het bevoegd gezag beoordeelt of daarmee een gelijkwaardige bescherming kan worden bereikt. Zie hiervoor artikel 1.8 van het Activiteitenbesluit en de Nota van Toelichting bij artikel 4.5 van de Ministeriële regeling. Handleiding PGS 15 InfoMil 189

190 Tellen gasflessenbatterijen mee? Vraag Een bedrijf heeft gasflessen opgeslagen in een buitenopslag tegen de gevel conform PGS 15. Nu staan daar ook twee aangesloten gasflessenbatterijen tussen. Tellen de aangesloten gasflessenbatterijen ook mee voor de grens van 2500 liter in tabel 8 van PGS 15? Antwoord Aangesloten gasflessenbatterijen vallen niet onder de definitie van 'opslag' volgens PGS 15, maar kunnen wel toegestaan worden binnen een PGS 15-opslagvoorziening, zie paragraaf 6.1 van PGS 15. Als de gasflessenbatterijen geplaatst zijn in de buitenopslag tussen de opgeslagen gasflessen, dan maken deze onderdeel uit van de opslag en tellen ze mee. Handleiding PGS 15 InfoMil 190

191 Hoofdstuk 7 Opslag van spuitbussen en gaspatronen In hoofdstuk 7 zijn de voorschriften voor de opslag van spuitbussen en gaspatronen opgenomen. Hier worden verschillende situaties beschreven waarin spuitbussen samen met andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en een situatie dat een opslagvoorziening uitsluitend voor de opslag van spuitbussen is bestemd. Inleiding Bepaling grenswaarde voor vaststellen beschermingsniveau Algemene opslagvoorschriften Opslaan van maximaal kg spuitbussen of gaspatronen, met of zonder gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen Opslaan van meer dan kg spuitbussen of gaspatronen, met of zonder gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen Inleiding Spuitbussen en gaspatronen zijn ingedeeld in klasse 2 van het ADR. De inhoud mag voor houders van metaal niet meer bedragen dan 1 liter en 0,5 liter voor houders van kunststof of glas. Als verderop gesproken wordt over spuitbussen worden hier ook gaspatronen bedoeld. Spuitbussen vallen tijdens het vervoer onder het ADR (UN-nummer 1950). Dit geldt ook voor spuitbussen zonder gevaarlijke inhoud. De voorschriften vanuit hoofdstuk 7 zijn op de volgende situaties van toepassing: opslag van spuitbussen en gaspatronen in de zin van het ADR in combinatie met andere gevaarlijke stoffen; opslag van spuitbussen en gaspatronen met een gezamenlijke inhoud van meet dan 50 kilogram (nettogewicht), waarvan de inhoud (zowel het drijfgas als de stof die verneveld moet worden) conform CLP-verordening EG 1272/2008 aangemerkt moet worden als een zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare, toxische, corrosieve of oxiderende stof. Wanneer uitsluitend opslag van spuitbussen en gaspatronen plaatsvindt, dan is de inhoud van belang voor de eisen aan de opslag. Om te voorkomen dat een ruimte waar uitsluitend spuitbussen aanwezig zijn met bijvoorbeeld levensmiddelen wordt genoemd onderscheid gemaakt. Indien een spuitbus dus een licht ontvlambare of toxische inhoud heeft, of indien gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen plaatsvindt, moet wel aan PGS 15 worden voldaan. Uiteraard met inachtneming van ondergrenzen In hoofdstuk 7 zijn de voorschriften ten aanzien van de opslag van spuitbussen of gaspatronen opgenomen. Naast de voorschriften in hoofdstuk 7 zijn ook de voorschriften uit hoofdstuk 3 van toepassing met uitzondering van de paragrafen 3.3, 3.8, 3.9, 3.10, 3.14 en 3.24 Handleiding PGS 15 InfoMil 191

192 Ten opzichte van de PGS 15:2005 geldt een ondergrens van 50 kg in plaats van de voorheen gestelde hoeveelheid van 400 kg nettogewicht aan inhoud van spuitbussen en gaspatronen die aangemerkt zijn als zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambare, ontvlambare, toxische, corrosieve of oxiderende stof, waarvoor maatregelen genomen dienen te worden. Onder nettogewicht wordt verstaan de netto inhoud van de spuitbus, dat is dus alles wat verspoten wordt en dus alleen het gas en de werkstof exclusief blik - spuitkop - beschermkap. Opslageisen voor spuitbussen wijken af van opslagvereisten voor gevaarlijke stoffen in 'gewone' verpakking, vanwege de specifieke gevaaraspecten van spuitbussen. Een bij een brand betrokken spuitbus kan exploderen, waarbij een vuurbal en/of drukgolf kan ontstaan. Doordat de inhoud van een spuitbus onder druk staat, is het mogelijk dat een spuitbus bij brand wegschiet ('rocketing'), met een risico op het 'domino-effect'. In het algemeen zijn de voorschriften voor opslag van spuitbussen op de volgende uitgangspunten gebaseerd: opslag tot 10 ton aan spuitbussen en/of gaspatronen is gebaseerd op de 'best practice' uit het land, opslag boven 10 ton is gebaseerd op de voorschriften uit NFPA 30B (National Fire Protection Association). Bepaling grenswaarden voor vaststellen beschermingsniveau Als meer dan kg spuitbussen aanwezig zijn, is hoofdstuk 4 van PGS 15 van toepassing. De grenswaarden voor het vaststellen van het beschermingsniveau uit tabel 4.2 van PGS 15 zijn gebaseerd op het gevaarsaspect dat op de spuitbus is vermeld. Spuitbussen met een brandbare inhoud (alle vlampunten) gelden daarbij als ADR, klasse 3 (grenswaarde 400 kg). Spuitbussen met een inhoud welke niet brandbaar is, moeten worden beoordeeld aan de hand van hun ADR-klassering. Handleiding PGS 15 InfoMil 192

193 Voor het opslaan van meer dan kg spuitbussen geldt in alle gevallen dat voldaan dient te worden aan de paragrafen 4.6, 4.7 en 4.8. Algemene opslagvoorschriften De eisen aan de opslag van spuitbussen zijn afhankelijk van de volgende factoren: worden spuitbussen in combinatie met andere gevaarlijke stoffen opgeslagen en zo ja hoeveel gevaarlijke stoffen zijn aanwezig? wat is de gezamenlijke inhoud van de spuitbussen en wat is de ADR-klasse van de inhoud daarvan? wat is het oppervlak van de opslagplaats? wat is de hoogte van de opslagplaats? De belangrijkste eisen voor de opslag voor spuitbussen (voor zover ze vallen onder de werkingssfeer van dit hoofdstuk) zijn: opslag van spuitbussen moet in alle gevallen plaats vinden in een brandcompartiment; bij open opslagen is maatwerk noodzakelijk; bij een combinatie met verpakte gevaarlijke stoffen moeten spuitbussen worden afgeschermd door hekwerk, tenzij het oppervlak van de opslagvoorziening kleiner is dan 100 m 2 ; bij een combinatie met gevaarlijke stoffen is het spuitbusoppervlak beperkt; opwarming van spuitbussen mag niet mogelijk zijn; de ruimte tussen spuitbussen en plafond/dak moet in alle gevallen meer dan 0,5 meter zijn en een maximale stapelhoogte van 3,6 meter indien geen gebruik wordt gemaakt van stellingen. Indien door het treffen van maatregelen de brandveiligheid is gewaarborgd en een kleinere afstand kan worden aangehouden tussen de goederen en het plafond, kan van dit voorschrift gemotiveerd worden afgeweken. Of dit het geval is kan bijv. worden meegenomen bij de bepaling van de uitgangspunten voor ontwerp, aanleg, onderhoud, beheer, opleveringsinspectie en periodieke inspectie van de brandbeveiligingsinstallatie. Voor een snelle inschatting van de hoeveelheid spuitbussen/gaspatronen in een opslag (meer of minder dan kg) kan gebruik worden gemaakt van een vuistregel dat een hoeveelheid van pallets met spuitbussen / gaspatronen en een hoogte van ca. 1,80 m ongeveer overeenkomt met kg. N.B. De vullingsgraad en de netto-inhoud is voor spuitbussen erg verschillend. Voor een nauwkeurige berekening van de opgeslagen netto hoeveelheid gewicht moet gebruik worden gemaakt van de dichtheid van de inhoud als alleen het nettovolume wordt vermeld op de bus. De dichtheid is vermeld in het veiligheidsinformatieblad of kan worden opgevraagd bij de leverancier en producent. De nettoinhoud is alles wat wordt verspoten, dus alleen het gas en de werkstof exclusief blik-spuitkopbeschermkap. Handleiding PGS 15 InfoMil 193

194 Het opslaan van maximaal kg spuitbussen of gaspatronen, met of zonder de gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen Afhankelijk van het vloeroppervlak waar de opslag op plaats vindt (meer of minder dan 100 m 2 ) dient er conform de voorschriften een scheiding te worden aangebracht met de opslag van andere gevaarlijke stoffen. Bij een vloeroppervlak van minder dan 100 m 2 is er geen aparte opslag noodzakelijk. Indien het vloeropppervlak van een opslagplaats groter is dan 100 m 2 dient er een scheiding aanwezig te zijn. Dit mag plaats vinden door middel van de aanwezigheid van een brandcompartiment, danwel een constructie van gaas van voldoende sterkte. Het maximale vloeroppervlak is in principe 100 m 2, indien opslag plaatsvindt in een separaat brandcompartiment dan mag dit 300 m 2 zijn. Het opslaan van meer dan kg spuitbussen of gaspatronen, met of zonder de gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen Bij het opslaan van meer dan kg (nettogewicht) mag het vloeroppervlak van de opsslagvoorziening maximaal 1900 m 2 bedragen, waarvan dan 1900 m 2 gebruikt mag worden voor de opslag van spuitbussen. Tevens dient hier een geschikte brandbeveiligingsinstallatie aanwezig te zijn. Handleiding PGS 15 InfoMil 194

195 Hoofdstuk 8 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen klasse 4.1, 4.2 en 4.3 In hoofdstuk 8 zijn specifieke eisen gesteld ten aanzien van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen ADR-klasse 4.1, 4.2 en 4.3. Inleiding Brandgevaarlijke vaste stoffen (klasse 4.1) Voor zelfontbranding vatbare stoffen (klasse 4.2) Stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water (klasse 4.3) Voorschriften voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen klasse 4.1, 4.2 en 4.3 Noodzaak tot aparte opslag klasse 4.1, 4.2 en 4.3 Inleiding De voorschriften uit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van de PGS 15 zijn van toepassing op de opslag voor stoffen van klasse 4.1, 4.2 en 4.3, maar zijn niet voldoende toereikend voor het vereiste veiligheidsniveau. De kenmerkende specifieke eigenschappen en gevaaraspecten die de klasse 4 stoffen bezitten, verdienen daarom extra aandacht wanneer deze worden opgeslagen in een opslagvoorziening. Nb. Voor het opslaan van klasse 4 stoffen in brandveiligheidsopslagkasten gelden uitsluitend de voorschriften van hoofdstuk 3 van de PGS 15 en is hoofdstuk 8 dus niet van toepassing. De eisen die op grond van Hoofdstuk 8 aan de opslag van deze stoffen worden gesteld zijn aanvullend op de bepalingen in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 (voor zover > kg wordt opgeslagen) en zijn afhankelijk van een aantal factoren: de verpakkingsgroep de hoeveelheid (< kg, > kg en > kg) de gevaarsaspecten De gevaarsaspecten zijn te herleiden uit het ADR, tabel A, kolom "classificatiecode" of uit het Veiligheidsinformatieblad. De opslageisen kenmerken zich door enerzijds een vereist beschermingsniveau en anderzijds de noodzaak tot gescheiden opslag in bepaalde situaties. In de volgende paragrafen worden deze twee aspecten toegelicht. Hierbij geldt, dat voor de opslag van klasse 4.1, VG I in alle gevallen maatwerk nodig is. Handleiding PGS 15 InfoMil 195

196 Brandgevaarlijke vaste stof (klasse 4.1) Brandbare vaste stoffen zijn stoffen of voorwerpen die een smeltpunt hebben dat hoger ligt dan 20º C. Daarnaast zijn in deze klasse ingedeeld de stoffen die voor zelfontleding gevoelig zijn, alsmede ontplofbare stoffen waarvan de explosieve eigenschappen zijn weggenomen. Lucifers en zwavel zijn voorbeelden van stoffen van de klasse 4.1. Metaalpoeders zijn bijzonder gevaarlijk, omdat het moeilijk is het vuur te doven, aangezien normale blusmiddelen zoals koolzuur of water het gevaar kunnen verhogen. Voor zelfontbranding vatbare stof (klasse 4.2) Klasse 4.2 stoffen worden gekenmerkt door zelfontbranding of zelfverhitting, met inbegrip van mengsels en oplossingen. Zelfverhitting kan leiden tot zelfontbranding doordat er een reactie plaatsvindt van de stof met zuurstof waarbij de warmte die ontstaat niet snel genoeg kan worden afgevoerd naar de omgeving. Zelfontbranding komt voor wanneer de productie van warmte sneller gaat dan de afvoer van warmte en daardoor de ontbrandingstemperatuur bereikt. Een voorbeeld van gevaarlijke stoffen van klasse 4.2 zijn bijvoorbeeld gedroogd rioolslib, fosfor en katoenafval afkomstig van garages. Wanneer deze lange(re) tijd in een (gesloten) ruimte worden bewaard kan zelfverhitting (broei) ontstaan (vloeibaar of vast), die in contact met lucht, zonder warmtetoevoer, zelfs in kleine hoeveelheden binnen 5 minuten ontbranden. Handleiding PGS 15 InfoMil 196

197 Stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water Voor zelfontbranding vatbare stoffen zijn stoffen, met inbegrip van mengsels en oplossingen. (klasse 4.3) Klasse 4.3 stoffen zijn stoffen die in combinatie met water een brandbaar gas kunnen ontwikkelen die vervolgens in combinatie met lucht ontplofbare mengsels kunnen vormen. Door praktische handelingen zoals handgereedschap dat vonken afgeeft of onbeschermde gloeilampen kan het mengsel worden ontstoken. Voorbeelden van klasse 4.3 stoffen zijn metaalpoeders (aluminium, magnesium en zink) en calciumcarbide. Het vervoer of de opslag van deze stoffen moet dus droog plaatsvinden. Meer informatie ten aanzien van ADR klasse 4.1, 4.2 en 4.3 is terug te vinden in de PGS 15, hoofdstuk 8 maar ook op de website: Gevaarlijke stoffen. Voorschriften voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen klasse 4.1, 4.2 en 4.3. De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen 4.1, 4.2 en 4.3 dient plaats te vinden conform tabel 8.2 uit de PGS 15. Aan de hand van die tabel kan worden bepaald welk beschermingsniveau voor welke situatie gehanteerd dient te worden. In overleg met het bevoegd gezag kan hiervan worden afgeweken. Voor de opslag van ADR 4.1, VP 1 dient voor het bepalen van het beschermingsniveau altijd maatwerk te worden toegepast. Voor de specifieke eisen ten aanzien van het beschermingsniveau wordt verwezen naar tabel 8.2 en de daarbij behorende toelichting in de PGS 15. Noodzaak tot aparte opslag klasse 4.1, 4.2 en 4.3 In een groot aantal gevallen moeten deze stoffen apart worden opgeslagen van (bepaalde) elkaar of van andere gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt dat voor stoffen in klasse 4.1, VGI in alle gevallen maatwerk nodig is. Voor de overige klassen en verpakkingsgroepen geven de voorschriften zoals gesteld in paragraaf 8.5.2, en aanvullende voorschriften. Hierbij geldt overigens dat in het kader van vergunningverlening hiervan afgeweken kan worden indien gezamenlijke opslag niet risicoverhogend is Handleiding PGS 15 InfoMil 197

198 en dit de brandbestrijding niet belemmert. Voor de specifieke eisen wordt verwezen naar de voorschriften zoals gesteld in de PGS 15. Handleiding PGS 15 InfoMil 198

199 Hoofdstuk 9 Opslag van kleine hoeveelheden organische peroxiden (klasse 5.2) In hoofdstuk 9 zijn specifieke eisen gesteld ten aanzien van de opslag van kleine hoeveelheden organische peroxiden (klasse 5.2). Inleiding Voorschriften Inleiding Organische peroxiden (ADR klasse 5.2) zijn instabiele stoffen. Deze stoffen kunnen in een ontledende fase treden bij verhoogde temperaturen, maar ook al bij normale temperaturen. De ontleding kan doorgaans veroorzaakt worden door warmte, contact met verontreinigingen, stoot of wrijving. Hierdoor kunnen schadelijke of brandbare gassen of dampen vrijkomen. Organische peroxiden zijn zeer gevoelig voor warmte van buitenaf. Veelal dienen deze stoffen gekoeld opgeslagen te worden. Veelvoorkomende klasse 5.2 stoffen zijn bijvoorbeeld twee-componentenlijm en (opvul)middelen bij houtrot. Het opslaan van klasse 5.2 stoffen valt normaliter onder PGS 8. Onder strenge randvoorwaarden en voorschriften wordt het mogelijk gemaakt deze stoffen op te slaan onder het regime van PGS 15. Er dient in dat geval gemotiveerd afgeweken te worden van de PGS 8. De randvoorwaarden waar ten minste aan voldaan dient te worden en waardoor de voorschriften van hoofdstuk 9 van toepassing worden, zijn onderstaand weergegeven. er is uitsluitend sprake van LQ-hoeveelheden en er is uitsluitend sprake van UN-nummer 3103 t/m 3110 (type C t/m F, thermostabiel) en er is maximaal kg per opslagvoorziening aanwezig; bij meer dan 1000 kg van stoffen in klasse 5.2 geldt PGS8. Handleiding PGS 15 InfoMil 199

200 Naast de voorschriften in hoofdstuk 9 zijn tevens de voorschriften vanuit hoofdstuk 3 van toepassing op de opslag van een beperkte hoeveelheid organische peroxiden in een opslagvoorziening. Voorschriften Handleiding PGS 15 InfoMil 200

201 De voorschriften van hoofdstuk 9 van de PGS 15 gelden indien er voldaan wordt aan de bovengenoemde randvoorwaarden ten aanzien van organische peroxiden. Aan de hand van deze voorschriften wordt het mogelijk gemaakt een beperkte hoeveelheid van deze stoffen gezamenlijk op te slaan naast de reguliere gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. De voorschriften bepalen dat: opslag uitsluitend uitpandig mag plaatsvinden in een brandcompartiment eventuele verwarming overeenkomstig paragraaf van PGS 8 moet zijn uitgevoerd Daarnaast hangen de eisen af van de grootte van de opslagvoorziening. Onderstaande figuren geven dit overzichtelijk weer, waarbij onderscheid is gemaakt in opslagvoorzieningen geschikt voor minder dan kg verpakte gevaarlijke stoffen en opslagvoorzieningen geschikt voor meer dan kg verpakte gevaarlijke stoffen. Handleiding PGS 15 InfoMil 201

202 Wanneer sprake is van een dubbele verpakking, zoals bijvoorbeeld bij een tweecomponentenlijm, moet bij het vaststellen van de opslageisen worden uitgegaan van de hoeveelheid van de peroxide-component in de verpakking. Handleiding PGS 15 InfoMil 202

203 Hoofdstuk 10 Voorzieningen voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Hoofdstuk 10 is een nieuw hoofdstuk dat is bedoeld voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen bij bedrijven of instellingen die voorafgaand of aansluitend aan transport buiten een opslagvoorziening conform de hoofdstukken 3 t/m 9 verblijven. Er is daarbij onderscheid gemaakt naar tijdelijke opslag tot kg onder werktijd en buiten werktijd en de opslag tot kg onder werktijd. Voor bedrijven die buiten werktijd meer dan kg willen opslaan gelden de normale' voorschriften uit voorgaande hoofdstukken. Onderstaand zal nader ingegaan worden op de volgende onderwerpen uit Hoofdstuk 10: Inleiding Toepassingsgebied Wat is deskundig toezicht? Specifieke voorschriften voor de tijdelijke opslag al dan niet onder toezicht Inleiding Voor het tijdelijk opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen, voorafgaand aan of aansluitend op transport, buiten een reguliere opslagvoorziening zoals beschreven in hoofdstukken 3 t/m 9, is hoofdstuk 10 van toepassing. Dit wordt ook wel benoemd als "overslag" of "crossdocking". De werkingssfeer van dit hoofdstuk wordt hierdoor beperkt tot de bedrijven actief in de transportketen. Het is dus bedoeld als opslag voorafgaand of aansluitend op een transportbeweging. Daarnaast zijn de verpakte gevaarlijke stoffen ADR verpakt en ongeopend. NB. Wanneer de verpakte gevaarlijke stoffen worden ontvangen voor gebruik binnen het eigen bedrijf of inrichting dan geldt dat deze direct opgeslagen dienen te worden in een PGS 15 opslagvoorziening conform hoofdstuk 3 t/m 9. Toepassingsgebied Hoofdstuk 10 is van toepassing op de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen binnen de transportketen. Hieronder wordt verstaan de opslag voorafgaand of tijdens transport. Indien een (productie)bedrijf een expeditieruimte heeft, welke gebruikt wordt voor het klaar zetten van verpakte gevaarlijke stoffen, kunnen de voorschriften uit hoofdstuk 10 hierop van toepassing zijn. Ook het overslaan bij een groothandel van verpakte gevaarlijke stoffen valt hier onder. Hoofdstuk 10 is niet van toepassing wanneer: Handleiding PGS 15 InfoMil 203

204 ADR, verpakkingsgroep I ADR, Klassen 1, 2, 3 en 7 ADR, klasse 5.2 (m.u.v. LQ tot kg) ADR, klasse 6.2, (m.u.v. UN 3291 en UN 3373) Gasflessen (tenzij de tijdelijke opslag in de buitenlucht plaats vindt) Verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen in geparkeerd transportmiddel Het tijdelijk opslaan van deze (bovengenoemde) stoffen is alleen toegestaan nadat op basis van de gevaaraspecten van de stoffen aanvullende voorschriften worden vastgelegd in een omgevingsvergunning. Wat is deskundig toezicht? (aantoonbaarheid) In de PGS wordt verwezen naar deskundig personeel zoals bedoeld in voorschrift De deskundige dient in dat geval in ieder geval voldoende vakbekwaam te zijn op het gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en de bestrijding daarvan in geval van calamiteiten. Informatie met betrekking tot de vakbekwaamheid van de deskundige moet binnen de inrichting bekend en aantoonbaar zijn aan de hand van gevolgde relevante opleidingen of certificaten. Voorbeeld: Bovenstaande komt grotendeels overeen met het standaardvoorschrift dat de DCMR hanteert voor wat zij in de vergunning opnemen. Zij vullen dit onderdeel aan met de eis dat een deskundige tenminste in het bezit is van het certificaat Vakbekwaamheid Behandeling Gevaarlijke Stoffen" welke afgegeven is door het CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Daarnaast wordt gesteld dat het personeel dat toegang heeft tot de opslagplaats van gevaarlijke stoffen op de hoogte moet zijn van de aard en de gevaaraspecten van de opgeslagen gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Zij moeten daarvoor schriftelijke instructie of opleiding hebben ontvangen. Tevens dienen zij op de hoogte te zijn van het noodplan. Specifieke voorschriften voor de tijdelijke opslag al dan niet onder toezicht Handleiding PGS 15 InfoMil 204

205 Handleiding PGS 15 InfoMil 205

L3G B.02 - Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Bijlage 1. Toepassingsgebied/ondergrenzen en vrijstellingen PGS 15 (versie 2016)

L3G B.02 - Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Bijlage 1. Toepassingsgebied/ondergrenzen en vrijstellingen PGS 15 (versie 2016) L3G 06.03.B.02 - Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Bijlage 1. Toepassingsgebied/ondergrenzen en vrijstellingen PGS 15 (versie 2016) Het toepassingsgebied van PGS 15 heeft betrekking op stoffen van

Nadere informatie

Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen

Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen Nr. 4.1.1 Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen Vindplaats Activiteitenbesluit: 4.1.1, artikel

Nadere informatie

Integrale controle opslag gevaarlijke stoffen. Meer dan PGS15 alleen

Integrale controle opslag gevaarlijke stoffen. Meer dan PGS15 alleen Integrale controle opslag gevaarlijke stoffen Meer dan PGS15 alleen Onderwerpen Belangrijkste wijzigingen (CPR 15-PGS15) PGS15 en Activiteitenbesluit Integraal (Bouwbesluit/Milieu/Gebruiksbesluit) (Integrale)

Nadere informatie

Wat is nieuw in de PGS 15. Gerard Pouw, Kenniscentrum InfoMil Paula Bohlander, Programmamanger PGS NEN Robbert van t Veer, Antea Group

Wat is nieuw in de PGS 15. Gerard Pouw, Kenniscentrum InfoMil Paula Bohlander, Programmamanger PGS NEN Robbert van t Veer, Antea Group Wat is nieuw in de PGS 15 Gerard Pouw, Kenniscentrum InfoMil Paula Bohlander, Programmamanger PGS NEN Robbert van t Veer, Antea Group Belangrijkste wijzigingen in vogelvlucht Beschermingsniveau 2 komt

Nadere informatie

Opslag Gevaarlijke stoffen

Opslag Gevaarlijke stoffen Opslag Gevaarlijke stoffen CPR / PGS Wet of richtlijn? Inhoudsopgave Inleiding Wetgeving CPR naar PGS Wijzigingen Etikettering & verpakkingscategorieën Ondergrenzen Diverse bepalingen Stappenplan Tot Inleiding

Nadere informatie

De belangrijkste veranderingen in de PGS juni 2016 Dina Rezvanova Rijkswaterstaat/Infomil

De belangrijkste veranderingen in de PGS juni 2016 Dina Rezvanova Rijkswaterstaat/Infomil De belangrijkste veranderingen in de PGS15 Dina Rezvanova Rijkswaterstaat/Infomil Wat ga ik vandaag vertellen? Omgevingswet PGS, Nieuwe Stijl PGS15 2 Rijkswaterstaat/Infomil 3 Rijkswaterstaat/Infomil Hoe

Nadere informatie

PGS 15: 2011 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

PGS 15: 2011 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PGS 15: 2011 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Paula Bohlander Programmamanager PGS beheerorganisatie 29 november 2011 Jaarcongres Relevant 1 Wms ADR GHS 2 Wat ga ik vertellen? Wat is een PGS? Status

Nadere informatie

PGS 15 OPSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN. Jos van Bree QHSE Management info@ondersteuning advies.nl

PGS 15 OPSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN. Jos van Bree QHSE Management info@ondersteuning advies.nl PGS 15 OPSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN Jos van Bree QHSE Management info@ondersteuning advies.nl 9 Februari 2012 Programma Wat bespreken we + Positie PGS 15 binnen regelgeving gevaarlijke stoffen

Nadere informatie

PGS 15: Opslag verpakte gevaarlijke stoffen Versie 1.0 (september 2016) Hoi-Yee Man 12 december 2017 Open

PGS 15: Opslag verpakte gevaarlijke stoffen Versie 1.0 (september 2016) Hoi-Yee Man 12 december 2017 Open PGS 15: Opslag verpakte gevaarlijke stoffen Versie 1.0 (september 2016) Hoi-Yee Man Open De stappen om uw opslag te ontwerpen Wat bepaalt het risico? Hoe de risico s beheersen? Bestaande of nieuwe situatie?

Nadere informatie

Checklist Gebruik en Opslag gevaarlijke stoffen Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek

Checklist Gebruik en Opslag gevaarlijke stoffen Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek Naam bedrijf Contactpersoon Adres vestiging Postcode + plaats Telefoonnummer Postadres Naam inspecteur Datum controle Activiteitenbesluit Type A Type B Type C Postcode + plaats Telefoonnummer nio = niet

Nadere informatie

Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen Hieronder treft u een stappenplan aan waarmee u zelf aan de slag kunt gaan om te bepalen of u onder de werkingssfeer van de nieuwe

Nadere informatie

Gevaar conform de klasse zonder bijkomend gevaar. Klasse 6.1. Klasse 9. Klasse 3. Klasse 8. Klasse 5.1

Gevaar conform de klasse zonder bijkomend gevaar. Klasse 6.1. Klasse 9. Klasse 3. Klasse 8. Klasse 5.1 Verkorte versie van Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15): UT voorschriften voor opslag en omgaan met gevaarlijke stoffen en gasflessen gebaseerd op de PGS 15 De PGS 15 geeft richtlijnen voor de

Nadere informatie

EVO PGS-15 Checklist

EVO PGS-15 Checklist Checklist PGS-15 Checklist EVO PGS-15 Checklist evo.nl/pgs15 1 Verkrijg eenvoudig een algemeen inzicht in de PGS-15 richtlijn Bedankt voor uw download Deze PGS-15 checklist is opgesteld om een algemeen

Nadere informatie

Afdeling 4.1. Op- en overslaan van gevaarlijke en andere stoffen en gassen en het vullen van gasflessen

Afdeling 4.1. Op- en overslaan van gevaarlijke en andere stoffen en gassen en het vullen van gasflessen Bron: www.overheid.nl (Tekst geldend op: 25-02-2014) Activiteitenbesluit milieubeheer Afdeling 4.1. Op- en overslaan van gevaarlijke en andere stoffen en gassen en het vullen van gasflessen 4.1.1. Opslaan

Nadere informatie

Themabijeenkomst VBE PGS 15. Richtlijn opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Themabijeenkomst VBE PGS 15. Richtlijn opslag verpakte gevaarlijke stoffen Themabijeenkomst VBE PGS 15 Richtlijn opslag verpakte gevaarlijke stoffen Maarten de Groot 9 september 2010 Programma 1. Voorstellen 2. Van CPR 15 naar PGS 15 3. PGS 15 nader toegelicht 4. Opbouw PGS 15

Nadere informatie

I n f o M i l > e x t e r n e v e i l i g h e i d. Handleiding PGS 15. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In opdracht van

I n f o M i l > e x t e r n e v e i l i g h e i d. Handleiding PGS 15. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In opdracht van I n f o M i l > e x t e r n e v e i l i g h e i d Handleiding PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen In opdracht van Inhoud 1 Algemene toelichting 6 1.1 PGS 15 in het algemeen 6 1.2 Onderdelen

Nadere informatie

De laatste ontwikkelingen rondom PGS 15 Nieuwe stijl. Paula Bohlander (NEN) Robbert van t Veer (Antea Group)

De laatste ontwikkelingen rondom PGS 15 Nieuwe stijl. Paula Bohlander (NEN) Robbert van t Veer (Antea Group) De laatste ontwikkelingen rondom PGS 15 Nieuwe stijl Paula Bohlander (NEN) Robbert van t Veer (Antea Group) Wat gaan we vertellen? - Wat is een PGS? - Waarom een Nieuwe Stijl? - Wat is de Nieuwe Stijl?

Nadere informatie

Actualisatie PGS 15. Dré Mevissen

Actualisatie PGS 15. Dré Mevissen Actualisatie PGS 15 presentatie Dré Mevissen voor Nederland Distributieland SIG Chemicals 6 september 2016 1 Dré Mevissen (A4S Mevissen-Consultancy). Als vertegenwoordiger van het VHCP vanaf beginperiode

Nadere informatie

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland p.a. DCMR Milieudienst Rijnmond Postbus AV Schiedam

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland p.a. DCMR Milieudienst Rijnmond Postbus AV Schiedam > Retouradres Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland p.a. DCMR Milieudienst Rijnmond Postbus 843 3100 AV Schiedam Datum 12 maart 2019 Betreft Zienswijze Distriport Benelux ( ES 2 BV ) : Geacht college, Bijlage(n)

Nadere informatie

Handleiding PGS 15. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In opdracht van

Handleiding PGS 15. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In opdracht van Handleiding PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen In opdracht van Inhoud 1 Algemene toelichting 6 1.1 PGS 15 in het algemeen 6 1.2 Onderdelen van PGS 15 6 1. Kenmerken PGS 15 ten opzichte van

Nadere informatie

PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15:2011

Nadere informatie

PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15:2010 versie 0.1 (augustus 2010) Dit is een conceptversie

Nadere informatie

Voorbeeld. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Preview PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN

Voorbeeld. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Preview PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN 15 Dit document mag slechts op een standalone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. Hoofdstuk 1.1 Toepassingsgebied en toepasbaarheid Toepasbaarheid van andere reglementen Toepassing van normen

INHOUDSOPGAVE. Hoofdstuk 1.1 Toepassingsgebied en toepasbaarheid Toepasbaarheid van andere reglementen Toepassing van normen INHOUDSOPGAVE DEEL 1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Hoofdstuk 1.1 Toepassingsgebied en toepasbaarheid 1.1.1 Structuur 1.1.2 Toepassingsgebied 1.1.3 Vrijstellingen 1.1.4 Toepasbaarheid van andere reglementen 1.1.5

Nadere informatie

B E S C H I K K I N G Omgevingsvergunning Uitgebreide procedure Omgevingsvergunning wijzigen

B E S C H I K K I N G Omgevingsvergunning Uitgebreide procedure Omgevingsvergunning wijzigen B E S C H I K K I N G Omgevingsvergunning Uitgebreide procedure Omgevingsvergunning wijzigen Onderwerp Wij hebben op 8 februari 2016 een verzoek ontvangen van Van den Berg en van Trigt B.V., handelend

Nadere informatie

Actualisatie PGS 15. Dré Mevissen

Actualisatie PGS 15. Dré Mevissen Actualisatie PGS 15 presentatie Dré Mevissen voor Nederland Distributieland SIG Chemicals 6 september 2016 1 Dré Mevissen (A4S Mevissen-Consultancy). Als vertegenwoordiger van het VHCP vanaf beginperiode

Nadere informatie

ir. A.J. Pikaar, ir. J. Granneman en ing. R.P.M. Jansen NIEUWE REGELGEVING VOOR OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN

ir. A.J. Pikaar, ir. J. Granneman en ing. R.P.M. Jansen NIEUWE REGELGEVING VOOR OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN ir. A.J. Pikaar, ir. J. Granneman en ing. R.P.M. Jansen NIEUWE REGELGEVING VOOR OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN Volwaardige implementatie heeft nog lange weg te gaan Voor bedrijven die, al dan niet tijdelijk,

Nadere informatie

Voorbeeld. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS

Voorbeeld. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS 15 Dit document mag slechts op een stand-alone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

PGS 15 PGS 15 PGS 15

PGS 15 PGS 15 PGS 15 WELKOM PGS 15 PGS 15 PGS 15 Dia nr. 1 Doel PGS 15 In de PGS 15 zijn de regels opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens

Nadere informatie

Kennistafel RRGS Risicokaart Instructie PGS-15 V0.2 d.d. 13 april 2018

Kennistafel RRGS Risicokaart Instructie PGS-15 V0.2 d.d. 13 april 2018 Kennistafel RRGS Risicokaart RRGS VERBETERSLAG PGS-15 2018 CAS nummer Invoerapplicatie RRGS: https://www.risicokaartinvoer.nl/ Inlog: Gebruikersnaam: Wachtwoord: NB als je wilt oefenen, gebruik dan de

Nadere informatie

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN PGS 15:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 1 VAN 124 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor opslag en

Nadere informatie

TOP KWALITEIT DIRECT VAN PRODUCENT PGS 15. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

TOP KWALITEIT DIRECT VAN PRODUCENT PGS 15. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen TOP KWALITEIT DIRECT VAN PRODUCENT PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Een uitgave van VROM / InfoMill > Externe veiligheid December 2011 PGS 15:2011 VERSIE 1.0 (DECEMBER 2011) - PAGINA 1 VAN

Nadere informatie

: Gevaarlijke stoffen

: Gevaarlijke stoffen Versie : 1.4 Onderwerp : Preventie-informatie Deze preventie-informatie behandelt de risico s van het behandelen en/of de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Wat is een gevaarlijke stof? Een gevaarlijke

Nadere informatie

Omgaan met gevaarlijke stoffen

Omgaan met gevaarlijke stoffen Omgaan met gevaarlijke stoffen Middelen die bij de professionele schoonmaak gebruikt worden Gevaarlijke stof Een gevaarlijke stof is een goed dat bij een kleine blootstelling al leidt tot een gevolg zoals

Nadere informatie

PGS 15. December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: Dupa Veiligheidstechniek 27-01-2012

PGS 15. December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: Dupa Veiligheidstechniek 27-01-2012 PGS 15 December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: 2005 Dupa Veiligheidstechniek 27-01-2012 Wijzigingen In tabel 1.2 is de ondergrens voor klasse 2 (gassen) gesteld op 125 l (was eerst 50 l). Voorschrift

Nadere informatie

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 Opslag van verpakte

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op het op 7 december 2005 bij hen ingekomen verzoek van het waterschap Brabantse Delta aan Bergschot 69-1 te Breda om wijziging van de voorschriften

Nadere informatie

6 - OPSLAG VAN GASFLESSEN

6 - OPSLAG VAN GASFLESSEN VOORSCHRIFTEN behorende bij het ontwerpbesluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting Cubri Pallet en Handelsmij BV Kanaalweg 14 te Schoonebeek 2 1 3 - ALGEMEEN 3 1.1. 3.16 - Veiligheidsignalering,

Nadere informatie

1 Vragen & Antwoorden

1 Vragen & Antwoorden 1 Vragen & Antwoorden PGS 15 Algemeen 1 Wat is de PGS 15? De PGS 15 beschrijft de regels voor het opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen en preparaten. In 2005 is PGS 15 voor het eerst gepubliceerd.

Nadere informatie

Indelen van gevaarlijke (afval)stoffen. EURAL versus ADR

Indelen van gevaarlijke (afval)stoffen. EURAL versus ADR Indelen van gevaarlijke (afval)stoffen EURAL versus ADR Wie ben ik? Pascal Smetsers Wat doe ik? Bedrijfsadviseur gevaarlijke (afval)stoffen Opslag: PGS Vervoer: Alle vervoersmodaliteiten Gebruik: (EU-)GHS,

Nadere informatie

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 Opslag van verpakte

Nadere informatie

Samenvatting pgs 15: opslag gevaarlijke stoffen

Samenvatting pgs 15: opslag gevaarlijke stoffen Samenvatting pgs 15: opslag gevaarlijke stoffen inhoud Richtlijnen uit PGS 15 Welke stoffen vallen onder PGS 15 3 Wanneer bent u verplicht uw chemicaliën op te slaan? 3 Etikettering 4 Gevaarlijke stoffen

Nadere informatie

Gevarenkaart nr. 1 Brandbare en oxiderende gassen

Gevarenkaart nr. 1 Brandbare en oxiderende gassen Toepassingsgebied en definities Gevarenkaart nr. 1 NB. Achtergrondinformatie m.b.t. de motivatie en verantwoording van keuzes en uitgangspunten voor deze gevarenkaart is opgenomen in het Achtergronddocument,

Nadere informatie

Melding op grond van het activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer)

Melding op grond van het activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Melding op grond van het activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) Bij ons college is op 21 september 2012

Nadere informatie

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid

Nadere informatie

Transport gevaarlijke stoffen

Transport gevaarlijke stoffen min. 30 cm Identificatienummer gevaar Identificatienummer stof 40 cm Afmeting mag ongeveer 10% afwijken Herkenningsbord Blanco Lijst van stoffen en identificatienummers Betekenis van gevaarsidentificatienummers

Nadere informatie

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. DSM EP te Emmen

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. DSM EP te Emmen VOORSCHRIFTEN behorende bij het besluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting DSM EP te Emmen 2 INHOUDSOPGAVE 1 AFVALSTOFFEN 3 1.1. Afvalscheiding 3 2 AFVALWATER 3 2.1. Monitoringsplan 3 BIJLAGE

Nadere informatie

WIJZIGINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER

WIJZIGINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER WIJZIGINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER verleend aan Delamine B.V. (Locatie Oosterhorn 8 te Farmsum) Groningen, 21 augustus Nr. 2007-31.021/34, M V Procedure nr. Procedure Nummer 6264 Inhoudsopgave 1. VERZOEK

Nadere informatie

Samenvatting pgs: opslag gevaarlijke stoffen

Samenvatting pgs: opslag gevaarlijke stoffen Samenvatting pgs: opslag gevaarlijke stoffen inhoud Richtlijnen uit PGS 15 Welke stoffen vallen onder pgs 15 3 Wanneer bent u verplicht uw chemicaliën op te slaan? 3 Etikettering 4 Gevaarlijke stoffen

Nadere informatie

Hoofdstuk 8: Identificatie van gevaarlijke stoffen

Hoofdstuk 8: Identificatie van gevaarlijke stoffen Hoofdstuk 8: Identificatie van gevaarlijke stoffen Olt. Bart Noyens - Brandweer Kasterlee Provinciaal Instituut voor brandweer en ambulanciersopleiding Oostmalsesteenweg 75 2520 Ranst Vervoer over de weg

Nadere informatie

PGS 15 Vergunningen vs. Veiligheid vs. Bouw 90% van de bestaande opslagen voldoen niet aan de eisen

PGS 15 Vergunningen vs. Veiligheid vs. Bouw 90% van de bestaande opslagen voldoen niet aan de eisen PGS 15 Vergunningen vs. Veiligheid vs. Bouw 90% van de bestaande opslagen voldoen niet aan de eisen Jan-Willem van Wijngen Koen van der Nat Inhoud De achterliggende wet- en regelgeving. Samenhang tussen

Nadere informatie

EU-GHS: nieuwe regels over etikettering en indelen van gevaarlijke stoffen

EU-GHS: nieuwe regels over etikettering en indelen van gevaarlijke stoffen Verordening (EG) Nr. 1272/2008 over de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels 1 geldt vanaf 20 januari 2009. De verordening in Nederland aangeduid als EU-GHS introduceert nieuwe regels

Nadere informatie

Aanvraaggegevens. Aanvraagnummer Theunisse BV, Aerosol blusinstallatie. Ingediend op Gefaseerd

Aanvraaggegevens. Aanvraagnummer Theunisse BV, Aerosol blusinstallatie. Ingediend op Gefaseerd Gegevens bevoegd gezag Referentienummer Datum ontvangst BEM1401991 gemeente Steenbergen Formulierversie 2013.01 Aanvraaggegevens Publiceerbare aanvraag/melding Aanvraagnummer 1213825 Aanvraagnaam 21729

Nadere informatie

College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landgraaf Postbus AA Landgraaf

College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landgraaf Postbus AA Landgraaf > Retouradres Postbus 16191 2500 BD Den Haag College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landgraaf Postbus 31000 6370 AA Landgraaf Postbus 16191 2500 BD Den Haag www.ilent.nl Contactpersoon

Nadere informatie

Veilig werken met gassen en correcte opslag.

Veilig werken met gassen en correcte opslag. Veilig werken met gassen en correcte opslag. Hatek Lastechniek heeft op deze pagina de hoofdpunten van de richtlijn PGS15 voor u samengevat. Tevens zijn er op een aantal veelgestelde vragen uit de praktijk

Nadere informatie

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland p/a DCMR Milieudienst Rijnmond Postbus 843, 3100 AV Schiedam

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland p/a DCMR Milieudienst Rijnmond Postbus 843, 3100 AV Schiedam > Retouradres Postbus 16191 2500 BD Den Haag Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland p/a DCMR Milieudienst Rijnmond info@dcmr.nl Postbus 843, 3100 AV Schiedam Postbus 16191 2500 BD Den Haag www.ilent.nl Contactpersoon

Nadere informatie

Voorbeeld. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Preview PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN

Voorbeeld. Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Preview PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN 15 Dit document mag slechts op een stand-alone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

Aanvraaggegevens. Publiceerbare aanvraag/melding. Aanvraagnummer Ingediend op Gefaseerd. Blokkerende onderdelen weglaten

Aanvraaggegevens. Publiceerbare aanvraag/melding. Aanvraagnummer Ingediend op Gefaseerd. Blokkerende onderdelen weglaten Gegevens bevoegd gezag Referentienummer Datum ontvangst Formulierversie 2015.03 Aanvraaggegevens Publiceerbare aanvraag/melding Aanvraagnummer 1931953 Aanvraagnaam Action PGS retouren Uw referentiecode

Nadere informatie

GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Archiefexempiaar Provincie Zeeland Middelburg, 30 augustus 2011 Nummer: 11110538/Wa.11.010 Afdeling, Milieuhygifene GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND 1. DEFINITIVE VERKLARING VAN GEEN BEDENKINGEN VAN GS

Nadere informatie

AIM - Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM - Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit AIM - Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit Toelichtingen U hebt op 9-1-2012 de vragenboom van de Activiteitenbesluit Internet Module (http://aim.vrom.nl) doorlopen. Daarbij heeft

Nadere informatie

Voorbeeld. Opslag van vaste minerale. anorganische meststoffen. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS

Voorbeeld. Opslag van vaste minerale. anorganische meststoffen. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS 7 Dit document mag slechts op een stand-alone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

Herziening PGS 15. CTGG-dag 27november 2015. Macco Korteweg Maris Beleidsmedewerker (transport)veiligheid

Herziening PGS 15. CTGG-dag 27november 2015. Macco Korteweg Maris Beleidsmedewerker (transport)veiligheid Herziening PGS 15 CTGG-dag 27november 2015 Macco Korteweg Maris Beleidsmedewerker (transport)veiligheid Korte live enquete Vraag 1 : Wie in de zaal heeft helemaal NIETS te maken met de PGS 15? Vraag 2

Nadere informatie

6 Opslag van gasflessen

6 Opslag van gasflessen 6 Opslag van gasflessen 6.1 Inleiding Dit hoofdstuk heeft betrekking op de opslag van gasflessen. Paragraaf 6.2 bevat algemene voorschriften voor de opslag van gasflessen. Paragraaf 6.3 bevat specifieke

Nadere informatie

circulaire tzl FEB Gemeente Ii aan e mmcm let Colleges van B&W Colleges van Gedeputeerde Staten

circulaire tzl FEB Gemeente Ii aan e mmcm let Colleges van B&W Colleges van Gedeputeerde Staten I{etour.idi ts Potb,v 30945 2500 GX Dn Hiiig Colleges van B&W Colleges van Gedeputeerde Staten circulaire 1 Gemeente Ii aan e mmcm let tzl 4 FEB 2009 Directorant-Generaal Dirt±ctie Ri5icobeleld RiJnttraat

Nadere informatie

Wilt u uw abonnement op OMS opzeggen? U kunt zich afmelden via uw account bij Siemens.

Wilt u uw abonnement op OMS opzeggen? U kunt zich afmelden via uw account bij Siemens. Motivatie voor aansluiting op openbaar meldsysteem (OMS) Wilt u uw abonnement op OMS opzeggen? U kunt zich afmelden via uw account bij Siemens. Denkt u dat er fouten in deze bijlage staan? Richt u zich

Nadere informatie

> < Gevaarlijke stoffen. Wat zijn gevaarlijke stoffen?

> < Gevaarlijke stoffen. Wat zijn gevaarlijke stoffen? Wat zijn gevaarlijke stoffen? Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die een gevaar vormen voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu. De wet milieugevaarlijke stoffen (WMS) verdeelt de gevaarlijke stoffen

Nadere informatie

Voorbeeld. Cryogene gassen: opslag van 0,125 m m 3. Preview PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN

Voorbeeld. Cryogene gassen: opslag van 0,125 m m 3. Preview PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN 9 Dit document mag slechts op een stand-alone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

Vervoer gevaarlijke stoffen en tunnels

Vervoer gevaarlijke stoffen en tunnels Vervoer gevaarlijke stoffen en tunnels Vervoer gevaarlijke stoffen en tunnels Dit is een geheugensteun voor chauffeurs die gevaarlijke stoffen vervoeren. In deze brochure staan onderwerpen die belangrijk

Nadere informatie

Activiteitenbesluit wijziging: reparaties en richtlijnen. Deze sessie gaat over: de aankomende wijziging van Activiteitenbesluit en -regeling.

Activiteitenbesluit wijziging: reparaties en richtlijnen. Deze sessie gaat over: de aankomende wijziging van Activiteitenbesluit en -regeling. 1 Deze sessie gaat over: de aankomende wijziging van Activiteitenbesluit en -regeling. Er wordt kort ingegaan op: de 4e tranche reparaties met de inhoudelijke gevolgen; de verwijzing naar de geactualiseerde

Nadere informatie

PGS 15. Paginanummer (bijv 3 of 3.1) Soort commen -taar 1. Figuur, tabel, par, vs, 9/12 Gaastra advocaten. Leeswijzer/ inleiding

PGS 15. Paginanummer (bijv 3 of 3.1) Soort commen -taar 1. Figuur, tabel, par, vs, 9/12 Gaastra advocaten. Leeswijzer/ inleiding PGS 15 Betreft Wijzigingstabel externe taarronde Naam Mr. A.H. Gaastra, advocaat Datum 10 augustus 2015 Bedrijf Gaastra E-mail adres agaastra@ga-law.eu EINDDATUM 11 augustus 2015 Tel.nr 020 6549644 U wordt

Nadere informatie

A7-0319/ Voorstel voor een richtlijn (COM(2013)0102 C7-0047/ /0062(COD)) Door de Commissie voorgestelde tekst

A7-0319/ Voorstel voor een richtlijn (COM(2013)0102 C7-0047/ /0062(COD)) Door de Commissie voorgestelde tekst 31.1.2014 A7-0319/ 001-019 AMENDEMENTEN 001-019 ingediend door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken Verslag Sari Essayah Indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels A7-0319/2013

Nadere informatie

Besluit maatwerkvoorschriften Peutz B.V. Mevr. M. Pikaar Paletsingel NT ZOETERMEER

Besluit maatwerkvoorschriften Peutz B.V. Mevr. M. Pikaar Paletsingel NT ZOETERMEER Besluit maatwerkvoorschriften 154614 Peutz B.V. Mevr. M. Pikaar Paletsingel 2 2718 NT ZOETERMEER Locatie: Elha Cosmetics B.V. Leimuiderdijk 298-299 te Burgerveen Onderwerp: Verzoek tot het stellen van

Nadere informatie

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15:2015

Nadere informatie

Opslagtanks en NRB in de Omgevingswet

Opslagtanks en NRB in de Omgevingswet Opslagtanks en NRB in de Omgevingswet Kees Jonker RWS WVL/ Bodem en Ondergrond (Bodem+) Inhoud presentatie Omgevingswet Opbouw van het Bal Waar staan de inhoudelijke voorschriften voor opslagtanks wat

Nadere informatie

Vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen in de zorgsector

Vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen in de zorgsector Vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen in de zorgsector Frank Lantink Senior Consultant EVO Bedrijfsadvies (c) EVO 2 Doel Herkenning Bewustwording Verantwoording Voorschriften toepassen Aanpak (c) EVO

Nadere informatie

Handleiding gevaarlijke stoffen voor de schoonmaakbranche

Handleiding gevaarlijke stoffen voor de schoonmaakbranche Handleiding gevaarlijke stoffen voor de schoonmaakbranche Versie januari 2007 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Inventarisatie van gevaarlijke stoffen 1.2 Opslag van gevaarlijke stoffen 1.3 Transport van

Nadere informatie

Veelgestelde vragen Versie 21/04/2015

Veelgestelde vragen Versie 21/04/2015 Vlaamse overheid Afdeling Milieuvergunningen Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02 553 79 97 F 02 553 79 95 milieuvergunningen@lne.vlaanderen.be Veelgestelde vragen Versie 21/04/2015 21/04/2015

Nadere informatie

Addendum Externe veiligheidsanalyse Koninklijke Ten Cate Nijverdal Definitief

Addendum Externe veiligheidsanalyse Koninklijke Ten Cate Nijverdal Definitief Usselerveenweg 124a 7546 PJ Enschede 06-47593385 Mobiel Paul.Simons@smva.nl E-mail Enschede,08220976 KvK 91.77.23.341 Bank Documenttitel Versie Addendum Externe veiligheidsanalyse Koninklijke Ten Cate

Nadere informatie

Voorbeeld. Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS

Voorbeeld. Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS 28 Dit document mag slechts op een stand-alone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

J A A R V E R S L A G. Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Schwartzmans B.V. Waalwijk

J A A R V E R S L A G. Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Schwartzmans B.V. Waalwijk J A A R V E R S L A G 2013 Vervoer Gevaarlijke Stoffen Schwartzmans B.V. Waalwijk EVO - Afdeling Bedrijfsadvies Signaalrood 60 2718 SG Zoetermeer Postbus 350 2700 AJ Zoetermeer 079 346 73 46 Bedrijfsgegevens

Nadere informatie

Nieuwe PGS 28 en PGS 30 in vogelvlucht. Harold Pauwels Projectsecretaris PGS 28 en PGS 30 NEN 29 november 2011

Nieuwe PGS 28 en PGS 30 in vogelvlucht. Harold Pauwels Projectsecretaris PGS 28 en PGS 30 NEN 29 november 2011 Nieuwe PGS 28 en PGS 30 in vogelvlucht Harold Pauwels Projectsecretaris PGS 28 en PGS 30 NEN 29 november 2011 1 Inhoud presentatie Doel PGS PGS beheerorganisatie PGS 28: Ondergrondse tankinstallaties PGS

Nadere informatie

De inrichting is gelegen aan de Graanweg 17 te Moerdijk, kadastraal bekend Klundert, sectie C, nummer 1995.

De inrichting is gelegen aan de Graanweg 17 te Moerdijk, kadastraal bekend Klundert, sectie C, nummer 1995. BESCHIKKING Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC s-hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15 info@brabant.nl www.brabant.nl Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176 MCS Moerdijk Cargo Services

Nadere informatie

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit Toelichtingen U hebt op 24 12 2014 de vragenboom van de Activiteitenbesluit Internet Module (http://aim.vrom.nl) doorlopen. Daarbij heeft

Nadere informatie

Wat betekent EU-GHS voor u?

Wat betekent EU-GHS voor u? Rijksoverheid Wat betekent EU-GHS voor u? Vergunningverleners Een vergunningaanvraag mag niet in strijd zijn met EU-GHS. Het is daarom van belang dat u de bepalingen van EU-GHS kent en begrijpt. EU-GHS

Nadere informatie

Voorbeeld. Vloeibare brandstoffen - bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS

Voorbeeld. Vloeibare brandstoffen - bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties. Preview GEVAARLIJKE STOFFEN PUBLICATIEREEKS 30 Dit document mag slechts op een stand-alone PC worden geinstalleerd. Gebruik op een netwerk is alleen. toestaan als een aanvullende licentieovereenkomst voor netwerkgebruik met NEN is afgesloten. This

Nadere informatie

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit Toelichtingen U hebt op 25 8 2015 de vragenboom van de Activiteitenbesluit Internet Module (http://aim.vrom.nl) doorlopen. Daarbij heeft

Nadere informatie

BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING

BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING Onderwerp Burgemeester en wethouders van de gemeente Uden besluiten, gelet op paragraaf 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), cot het

Nadere informatie

Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg 1 INHOUDSOPGAVE ADR Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg Protocol van ondertekening BIJLAGE A ALGEMENE BEPALINGEN EN BEPALINGEN BETREFFENDE

Nadere informatie

Bij deze procedure heb ik de volgende onderdelen beoordeeld: de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.

Bij deze procedure heb ik de volgende onderdelen beoordeeld: de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. > Retouradres Postbus 16191 2500 BD Den Haag Provincie Noord-Brabant T.a.v. College van Gedeputeerd Staten van Noord-Brabant Brabantlaan 1 5216 TV s'-hertogenbosch Groningen Postbus 16191 2500 BD Den Haag

Nadere informatie

College van Burgemeester en Wethouders van Enschede Postbus 20 7500 AA Enschede

College van Burgemeester en Wethouders van Enschede Postbus 20 7500 AA Enschede > Retouradres Postbus 16191 2500 BD Den Haag College van Burgemeester en Wethouders van Enschede Postbus 20 7500 AA Enschede Postbus 16191 2500 BD Den Haag www.ilent.nl Contactpersoon F.H.M. van Nieuwenborg

Nadere informatie

Chemiepack Nederland BV /08 PBp. MOERDIJK Onbekend Chemiepack Nederland BV Vlasweg 4

Chemiepack Nederland BV /08 PBp. MOERDIJK Onbekend Chemiepack Nederland BV Vlasweg 4 75211/8 PBp Inrichting algemeen Bevoegd gezag Type bevoegd gezag aam inrichting Straat Huisnummer Huisnummer toevoeging Postcode Plaats Gemeente Hoofdactiviteit inrichting SBI-code hoofdactiviteit Kadastrale

Nadere informatie

Brandweer Kennemerland de heer E.W. Kleijn via

Brandweer Kennemerland de heer E.W. Kleijn via Petromark Automotive Chemicals B.V. De heer J.P. Bianchi Rooswijkweg 316 1951 ME VELSEN-NOORD verzenddatum Onderwerp Definitieve maatwerkbepaling Activiteitenbesluit, Lijndenweg 25A te Beverwijk Uw referentie

Nadere informatie

J A A R V E R S L A G. Vervoer van Gevaarlijke Stoffen. Schwartzmans bv Waalwijk

J A A R V E R S L A G. Vervoer van Gevaarlijke Stoffen. Schwartzmans bv Waalwijk J A A R V E R S L A G 2014 Vervoer van Gevaarlijke Stoffen Schwartzmans bv Waalwijk EVO - Afdeling Bedrijfsadvies Signaalrood 60 2718 SG Zoetermeer Postbus 350 2700 AJ Zoetermeer 079 346 73 46 www.evo.nl

Nadere informatie

AIM - Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM - Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit AIM - Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit Toelichtingen U hebt op 22-2-2011 de vragenboom van de Activiteitenbesluit Internet Module (http://aim.vrom.nl) doorlopen. Daarbij heeft

Nadere informatie

Beantwoording nog openstaande aanvullende vragen naar aanleiding van vergunningaanvraag diverse opslagen (OLO )

Beantwoording nog openstaande aanvullende vragen naar aanleiding van vergunningaanvraag diverse opslagen (OLO ) Beantwoording nog openstaande aanvullende vragen naar aanleiding van vergunningaanvraag diverse opslagen (OLO 2298775) Opslagvoorziening gebouw WTJ-8A/B Natuurlijke ventilatie Uit de aanvraag blijkt niet

Nadere informatie

2. Actuele wet- en regelgeving

2. Actuele wet- en regelgeving 2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, per 1 oktober 2010) regelt de omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen de bouwvergunning) en de omgevingsvergunning/gebruiksmelding

Nadere informatie

PGS 15 Opslag gevaarlijke en brandbare stoffen / gasflessen 6.04. in de schilders-, glaszetters en metaalconserveringsbranche

PGS 15 Opslag gevaarlijke en brandbare stoffen / gasflessen 6.04. in de schilders-, glaszetters en metaalconserveringsbranche PGS 15 Opslag gevaarlijke en brandbare stoffen / gasflessen 6.04 in de schilders-, glaszetters en metaalconserveringsbranche 1. Inleiding Met de overgang van het milieuvergunningensysteem naar het Besluit

Nadere informatie