Beleidsregels Kruimellijst (artikel 4, bijlage 2 van het Besluit Omgevingsrecht) V A S T G E S T E L D

Transcriptie

1 Beleidsregels Kruimellijst (artikel 4, bijlage 2 van het Besluit Omgevingsrecht) V A S T G E S T E L D

2 Beleidsregels Kruimellijst (artikel 4, bijlage 2 van het Besluit Omgevingsrecht) V A S T G E S T E L D Inhoud Rapport 24 mei 2016 Projectnummer

3 I n h o u d s o p g a v e 1 I n l e i d i n g Aanleiding Doel van deze notitie Procedure Belangenafweging Beleidsregels algemeen Bevoegdheid Belang beleidsregels kruimelgevallen Hardheidsclausule Cumulerende werking Procedure vaststelling beleid 9 2 B e l e i d s r e g e l s k r u i m e l g e v a l l e n a r t i k e l 4, b i j l a g e I I B o r Algemeen afwegingskader Beleidsregels

4 1.1 A a n l e i d i n g 1 I n l e i d i n g Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In deze wet is de omgevingsvergunning geregeld. De omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. De omgevingsvergunning is in hoofdstuk 2 van de Wabo geregeld. In artikel 2.1 en 2.2 Wabo is aangegeven welke activiteiten omgevingsvergunningplichtig zijn. De basis voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan staat in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 Wabo kan voor gevallen die per Algemene maatregel van bestuur (AMvB) zijn aangewezen met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan (de zogenoemde kruimelgevallen). De Algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 2.7 van het Bor staat vervolgens dat, in bijlage II, artikel 4 Bor de kruimelgevallen zijn opgenomen. KRUIMELGEVALLEN Op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo kan in andere gevallen van een bestemmingsplan worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Voor het aanvragen van deze omgevingsvergunning geldt dat een ruimtelijke onderbouwing moet worden ingediend, die moet voldoen aan de vereisten die ook aan een bestemmingsplan worden gesteld (zie artikel 5.20 Bor). OVERIGE BUITENPLANSE AFWIJKINGEN Op 1 november 2014 is het Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht inwerking getreden, kortweg ook wel het Besluit Quickwins genoemd. In het Besluit Quickwins zijn de regels van het Bor en specifiek ook van de kruimelgevallen aangepast. BESLUIT QUICKWINS Het is daarom noodzakelijk de notitie beleidsregels voor buitenplanse afwijkingen van het bestemmingsplan (ex artikel 4 van bijlage II van het Bor) van 15 maart 2011, te herzien. HERZIENING GEMEENTE- LIJKE BELEIDSNOTA - 24 mei

5 1.2 D o e l v a n d e z e n o t i t i e In deze notitie zijn de beleidsregels geformuleerd voor de kruimelgevallen zoals opgenomen in artikel 4, bijlage II Bor. 1.3 P r o c e d u r e KRUIMELGEVALLEN VIA REGULIERE PROCEDURE De Wabo onderscheidt twee procedures met betrekking tot de omgevingsvergunning: 1. de reguliere procedure; 2. de uitgebreide procedure. In artikel 3.7 Wabo is aangegeven dat de reguliere procedure voor de voorbereiding van de omgevingsvergunning van toepassing is, tenzij het om activiteiten gaat die in artikel 3.10 Wabo zijn genoemd. In dat geval moet de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' worden gevolgd (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Omdat de kruimelgevallen niet worden genoemd in artikel 3.10 Wabo, vallen ze onder de reguliere procedure. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van de kruimellijst wordt ingediend, zal binnen acht weken (eventueel verlengd met zes weken) moeten worden beslist. Als deze wettelijke termijn wordt overschreden, wordt de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Overigens treedt een vergunning van rechtswege pas in werking na afloop van de bezwaartermijn, of, indien een bezwaarschrift is ingediend na de beslissing op dat bezwaar (artikel 6.1, lid 4 Wabo). Ook kan een vergunning van rechtswege worden ingetrokken als deze betrekking heeft op een activiteit die ontoelaatbaar ernstig nadelige gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving (artikel 2.33 Wabo). 1.4 B e l a n g e n a f w e g i n g Voor een omgevingsvergunning die de reguliere procedure doorloopt, is afdeling 3.4 Awb niet van toepassing. De ontwerp-beschikking hoeft dan ook niet voor zienswijzen ter inzage te worden gelegd. Artikel 4:8 Awb is wel van toepassing. Hierin staat dat, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt over de vergunningaanvraag, waartegen een belanghebbende die de vergunning niet heeft aangevraagd, naar verwachting bedenkingen zal hebben, het bevoegd gezag deze belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen. BEZWAAR TEGEN BESLUIT In de juridische leidraad bij de Wabo "De Wabo in de praktijk" (ministerie van VROM) is aangegeven dat - in geval de beleidsregels de inspraakprocedure hebben doorlopen - er feitelijk al een mogelijkheid is geboden voor het indie mei 2016

6 nen van bedenkingen en er daarom geen nadere hoorplicht voor derden belanghebbenden bestaat. De ingediende inspraakreacties zijn meegewogen bij de vaststelling. Omdat onderhavige beleidsregels de inspraakprocedure hebben doorlopen, is voor de kruimelgevallen een extra terinzagelegging, in verband met de mogelijkheid voor het inbrengen van zienswijzen, niet vereist. Belanghebbenden kunnen tegen het besluit een bezwaarschrift indienen, waarna het college het primaire besluit zal heroverwegen. 1.5 B e l e i d s r e g e l s a l g e m e en Artikel 4:81 Awb biedt een bestuursorgaan de mogelijkheid beleidsregels te maken met betrekking tot de uitoefening van een aan dat bestuursorgaan toekomende bevoegdheid. In zijn algemeenheid biedt het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voor zowel het bestuursorgaan als de burger: 1. Rechtszekerheid: de beleidsregel informeert de burger wanneer het bestuursorgaan wel en wanneer het niet gebruik zal maken van een bevoegdheid om een bepaald besluit te nemen (artikel 4:84 Awb). 2. Motivering: het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede motivering heeft voor besluitvorming in geval van de noodzaak tot handhaving (artikel 4:82 Awb). Een verwijzing naar de beleidsregel is voldoende. Bij elke beschikking hoeft niet meer een hele overweging te worden opgesteld, voorwaarde is wel dat de beleidsregel op de voorgeschreven manier is bekendgemaakt. 3. Flexibiliteit: de beleidsregel biedt het bestuur meer flexibiliteit dan het instrument van de verordening (wettelijk voorschrift). Het is eenvoudiger om een beleidsregel aan te passen dan een verordening. 4. Afwijkingsmogelijkheid: in artikel 4:84 Awb wordt bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). Zie ook paragraaf 1.8 'hardheidsclausule'. AFWIJKEN VAN BELEIDS- REGELS 1.6 B e v o e g d h e i d Hoofdregel is dat de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project zal worden of wordt uitgevoerd. In artikel 2.4 Wabo zijn in lid 2 tot en met 5 die gevallen aangegeven, waarbij een ander bestuursorgaan bevoegd is. De kruimelgevallen staan daar niet bij. De bevoegdheid om op een dergelijke aanvraag te beslissen berust dus bij het BEVOEGDHEID LIGT BIJ BURGEMEESTER EN WET- HOUDERS - 24 mei

7 college van burgemeester en wethouders. Het college kan hiervoor dus ook het beleidskader scheppen, mits dat past binnen de grenzen genoemd in artikel 4, bijlage II Bor. 1.7 B e l a n g b e l e i d s r e g e l s k r u i m e l g e v a l l e n De opsomming van de afwijkingsmogelijkheden die in artikel 4, bijlage II Bor worden genoemd is weliswaar limitatief, maar de maximale norm per categorie is relatief ruim. Om een gepaste ruimtelijke invulling te geven, die aansluit op de gemeentelijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente, is het van belang om de mogelijkheden in bepaalde gevallen te beperken of nader te omschrijven. BURGEMEESTER EN WET- HOUDERS HEBBEN BE- VOEGDHEID, GEEN VERPLICHTING Een ander belang van het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot de kruimelgevallen is gelegen in de relatief korte beslisperiode van acht weken in geval van een reguliere procedure, met als sanctie een vergunning van rechtswege. Het is van groot belang dat snel beoordeeld kan worden of er meegewerkt wordt aan een verzoek om afwijking of niet. Beleidsregels zorgen voor een kader waaraan getoetst kan worden. Een verwijzing naar de beleidsregels is voldoende om een besluit te motiveren, tenzij er zich bijzondere omstandigheden voordoen. In dat verband is het van belang om in het oog te houden dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is en geen verplichting. 1.8 H a r d h e i d s c l a u s u l e Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels, wanneer deze voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Hierbij wordt dan gesteld dat dan voorafgaand aan de besluitvorming een afweging heeft plaatsgevonden. 1.9 C u m u l e r e n d e w e r k i n g Artikel 4, bijlage II Bor dient als volgt te worden toegepast: 1. Indien er in een onderdeel van de artikelen een maximum is gesteld (wat betreft oppervlakte), is toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot eenmaal het maximum mei 2016

8 2. Indien er in een beleidsregel een maximum is gesteld, is toepassing van het betreffende onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot eenmaal het maximum. 3. In geval van het na elkaar toepassen van verschillende onderdelen van de artikelen op hetzelfde bouwperceel is geen sprake van cumulatie P r o c e d u r e v a s t s t e l l i n g b e l e id Voordat het beleid door het college van burgemeester en wethouders wordt vastgesteld, wordt ingezetenen en belanghebbenden veelal de mogelijkheid geboden om hun mening over het beleidsvoornemen te geven. In de inspraakverordening van de gemeente Dantumadiel, die op 26 april 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, is in artikel 2 bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheid besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor onderhavige beleidsregels wordt inspraak noodzakelijk geacht. Dit houdt in dat het beleidsvoornemen, overeenkomstig afdeling 3.4 Awb, voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Ingekomen inspraakreacties worden betrokken bij de besluitvorming. Overigens staat tegen de vaststelling van het beleid geen bezwaar of beroep open. INSPRAAK OP DEZE NOTA - 24 mei

9 2 B e l e i d s r e g e l s k r u i m e l g e v a l l e n a r t i k e l 4, b i j l a g e I I B o r Bij de beoordeling om af te wijken van het bestemmingsplan zullen wat betreft de afwijkingsmogelijkheden als genoemd in artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 Wabo, in samenhang met artikel 4, bijlage II Bor, de in paragraaf 2.2 genoemde beleidsregels worden toegepast. BEGRIPSBEPALINGEN In de beleidsregels wordt een aantal begrippen en een wijze van meten gehanteerd, zoals bijbehorende bouwwerken, achtererfgebied et cetera. Hierbij wordt aangesloten bij de bepalingen zoals in artikel 1 van bijlage II Bor zijn genoemd. ONDERZOEKS- VERPLICHTING Bij het afwijken van een bestemmingsplan op grond van artikel 4 bijlage II Bor gelden een aantal onderzoeksverplichtingen: - toetsing aan een 'goede ruimtelijke ordening'; - toetsing aan de provinciale verordening en het Barro; - toetsing aan de Wet milieubeheer: luchtkwaliteit (artikel 2.8 Bor); - toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage, activiteit lijsten C en D; - toetsing aan de wet geluidhinder alleen bij afwijking voor onbepaalde termijn (lid 1 t/m 10 van artikel 4, bijlage II Bor). 2.1 A l g e m e e n a f w e g i n g s k a d e r Voor alle omgevingsvergunningen die op grond van artikel 4, bijlage II Bor worden verleend geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Om over een goede ruimtelijke ordening te spreken, mag in ieder geval geen afbreuk worden gedaan aan: mei 2016

10 1. D e g e b r u i k s d r u k e n d e l e e f b a a r h e i d : De mate waarin gebruik invloed heeft op de beleving. 2. D e b i n d i n g m e t d e o p e n b a r e r u i m t e : De mate waarin een gebouw georiënteerd is op en in visuele verbinding staat met de openbare ruimte. 3. P a r k e e r v o o r z i e n i n g e n : Uitgangspunt is voorzien in parkeren op eigen erf tenzij de openbare ruimte voldoende in parkeergelegenheid voorziet mei

11 4. H e t s t r a a t - e n b e b o u w i n g s b e e l d : De waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is. Deze beoordeling mag niet beschouwd worden als een vervanging van de welstandstoets. Toch is er bewust voor gekozen om de beoordeling van het straat- en bebouwingsbeeld wel te handhaven bij de beoordeling van verzoeken. Wanneer er een verzoek komt om af te wijken van het bestemmingsplan, is het namelijk van belang om het straat- en bebouwingsbeeld bij de beoordeling te betrekken. 5. H e t l a n d s c h a p s b e e l d : De waarde van een gebied in landschappelijke zin die wordt bepaald door de mate van samenhang tussen de ondergrond, de daarop voorkomende groen-, water- en occupatiepatronen en de ervaarbaarheid daarvan. 6. D e w o o n s i t u a t i e : De waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder mei 2016

12 7. D e v e r k e e r s v e i l i g h e i d : De waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers. 8. D e s o c i a l e v e i l i g h e i d : Een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is. 9. D e g e b r u i k s m o g e l i j k h e d e n v a n d e a a n g r e n z e n d e g r o n d e n : De mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken. Dit algemene afwegingskader geldt in beginsel voor alle kruimelgevallen. Wel is het zo dat per kruimelgeval de genoemde punten in meer of mindere mate belangrijk zijn. In paragraaf 2.2 is, per kruimelgeval, met de icoontjes aangegeven welke van de hiervoor genoemde punten in ieder geval belangrijk worden geacht bij de afweging. Bij sommige kruimelgevallen wordt aangegeven dat het algemene afwegingskader niet van toepassing is. In dat geval is sprake van een goede ruimtelijke ordening als wordt voldaan aan het specifieke afwegingskader dat bij het kruimelgeval is opgenomen mei

13 2.2 B e l e i d s r e g e l s A r t i k e l 4, b i j l a g e 2 B o r L i d 1 - B i j b e h o r e n d e b o u w w e r k e n b i n n e n e n b u i t e n d e b e b o u w d e k o m B e b o u w d e k o m De provincie Fryslân heeft in de Verordening Romte Fryslân de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied opgenomen. Met deze begrenzing wordt een onderscheid gemaakt tussen het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. De bebouwde kom als genoemd in lid 1, wordt in beginsel gelijk gesteld aan het bestaand stedelijk gebied. Het gebied dat aangemerkt wordt als "buiten de bebouwde kom" is gelijk aan het landelijk gebied. B i j b e h o r e n d b o u w w e r k b i n n e n d e b e b o u w d e k o m Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk voor: 1. een erker aan een woning op het voorerfgebied, mits de erker voldoet aan de volgende kenmerken: a. de breedte van de erker bedraagt maximaal 2/3 van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van de woning; b. de voorzijde van de erker ligt maximaal 1 meter vóór de voorgevel van de woning; c. de oppervlakte van de erker bedraagt maximaal 5 m²; d. de hoogte van de erker bedraagt niet meer dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag plus 0,3 meter en is niet hoger dan 4 meter, gemeten vanaf het peil; 2. het uitbreiden van de woning (hoofdgebouw) op het achtererfgebied, mits de uitbreiding voldoet aan de volgende kenmerken: a. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt na de uitbreiding niet meer dan 15 meter; b. voor wat betreft de goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij de regels voor het hoofdgebouw in het vigerende bestemmingsplan; ingeval het bestemmingsplan geen hoogtebepalingen bevat, wordt aangesloten bij de bestaande bouw; 3. ondergeschikte bebouwing bij woningen, mits de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt: mei 2016

14 a. bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd; b. bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²; c. de goothoogte van de ondergeschikte bebouwing mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit gebouw wordt gebouwd; d. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag nier meer dan 6 meter bedragen; e. de maximale afstand van een punt van ondergeschikte bebouwing tot het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw bedraagt 30 meter; f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige aangebouwde ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw; 4. een bijbehorend bouwwerk bij andere hoofdgebouwen dan woningen met dien verstande dat een afwijking van het bestemmingsplan alleen mogelijk is indien de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd. Daarbij geldt dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied niet meer dan 50% van de oppervlakte van dit gebied mag bedragen en het gebruik van de bijbehorende bouwwerken in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. B i j b e h o r e n d e b o u w w e r k e n b u i t e n d e b e b o u w d e k o m Hieronder vallen de uitbreiding van het hoofdgebouw, de aan- en uitbouwen, de aangebouwde en vrijstaande gebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw, mits functioneel verbonden met dit hoofdgebouw en mits voldaan wordt aan de volgende eisen: 1. Niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, en 2. De oppervlakte niet meer dan 150 m² bedraagt. Een afwijking van het bestemmingsplan, binnen de bovengenoemde twee eisen, is mogelijk voor: 1. een erker aan een woning op het voorerfgebied, mits de erker voldoet aan de volgende kenmerken: a. de breedte van de erker bedraagt maximaal 2/3 van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van de woning; b. de voorzijde van de erker ligt maximaal 1 meter vóór de voorgevel van de woning; c. de oppervlakte van de erker bedraagt maximaal 5 m²; - 24 mei

15 d. de hoogte van de erker bedraagt niet meer dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag plus 0,3 meter en is niet hoger dan 4 meter, gemeten vanaf het peil; 2. het uitbreiden van de woning (hoofdgebouw) op het achtererfgebied, mits de uitbreiding voldoet aan de volgende kenmerken: a. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt na de uitbreiding niet meer dan 15 meter; b. voor wat betreft de goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij de regels voor het hoofdgebouw in het vigerende bestemmingsplan; in geval het bestemmingsplan geen hoogtebepalingen bevat, wordt aangesloten bij de bestaande bouw; 3. ondergeschikte bebouwing bij woningen mits de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt: a. bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd; b. bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²; c. de goothoogte van de ondergeschikte bebouwing mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit gebouw wordt gebouwd; d. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing mag niet meer dan 6 meter bedragen; e. de maximale afstand van een punt van ondergeschikte bebouwing tot het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw bedraagt 30 meter; f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige aangebouwde ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw; 4. een bijbehorend bouwwerk bij andere hoofdgebouwen dan woningen met dien verstande dat een afwijking van het bestemmingsplan alleen mogelijk is, indien de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd. Daarbij geldt dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied niet meer dan 50% van de oppervlakte van dit gebied mag bedragen en het gebruik van de bijbehorende bouwwerken in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan mei 2016

16 L i d 2 - I n f r a s t r u c t u r e l e o f o p e n b a r e v o o r z i e n i n g e n Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk voor een gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a van bijlage II, Bor, die voldoen aan de kenmerken van artikel 4, lid 2, van bijlage II Bor: 1. niet hoger dan 5 m, en 2. de oppervlakte niet meer dan 50 m², mits de noodzaak is aangetoond. L i d 3 - B o u w w e r k, g e e n g e b o u w z i j n d e, o f e e n d e e l d a a r- v a n Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk voor bouwwerken die voldoen aan de kenmerken van artikel 4, lid 3, bijlage II Bor: 1. niet hoger dan 10 m, 2. de oppervlakte niet meer dan 50 m². Wat betreft erf- of perceelsafscheidingen wordt aangesloten bij de regels hieromtrent in artikel 2 en 3 van bijlage II Bor (vergunningsvrije activiteiten). In afwijking daarvan is slechts afwijking van het bestemmingsplan mogelijk als het een hoekwoning betreft, die aan twee zijden gericht is naar het openbaar toegankelijk gebied, en het achtererfgebied zodanig klein is, dat het om reden van privacy redelijk is om niet-natuurlijke erfafscheidingen toe te staan van meer dan 1 meter hoog, mits: 1. de erfafscheiding maximaal 2 meter hoog is; 2. de lengte van de erfafscheiding, voor dat deel dat hoger is dan 1 meter, niet meer dan 8 meter bedraagt; 3. er voldaan wordt aan redelijke eisen van welstand, voor zover van toepassing. L i d 4 - D a k k a p e l, d a k o p b o u w o f g e l i j k s o o r t i g e u i t b r e i- d i n g v a n e e n g e b o u w, d a n w e l d e u i t b r e i d i n g v a n e e n b o u w w e r k m e t e e n b o u w d e e l v a n o n d e r g e s c h i k t e a a r d D a k k a p e l Een afwijking van het bestemmingsplan voor een dakkapel ten behoeve van een woning of een ander gebouw is alleen aan de orde als: 1. de dakkapel voldoet aan de welstandscriteria, voor zover van toepassing; 2. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw, zoals die in het bestemmingsplan is geregeld, door de dakkapel niet wordt overschreden mei

17 D a k o p b o u w een afwijking van het bestemmingsplan voor een dakopbouw ten behoeve van een woning of een ander gebouw is alleen aan de orde als: 1. de dakopbouw voldoet aan de welstandscriteria, voor zover van toepassing; 2. een dakopbouw op het hoofdgebouw wordt gerealiseerd; 3. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw, zoals die in het bestemmingsplan is geregeld, door de dakopbouw niet wordt overschreden. Het algemene afwegingskader is niet van toepassing op dit kruimelgeval. De beoordeling van een dakkapel of een dakopbouw is primair een welstandszaak. Het betreft een beoordeling van de architectuur van de woning. De welstandsnota en daarop gebaseerde welstandsbeoordeling, is hiervoor primair het instrument. Wel dient er daarnaast ook een ruimtelijke afweging te worden gemaakt, omdat het welstandskader niet ziet op alle ruimtelijke belangen. L i d 5 - E e n a n t e n n e - i n s t a l l a t i e Er wordt alleen van het bestemmingsplan afgeweken, indien bij de (ruimtelijke) afweging met de volgende zaken rekening wordt gehouden: 1. ten aanzien van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie: a. de antenne-installatie voldoet aan de gestelde eisen in het nationaal antennebeleid (onder meer ten aanzien van de maximale blootstellingslimieten op mens en milieu); b. bij voorkeur plaatsing op (hoge) bestaande gebouwen en/of op bedrijventerreinen in de bebouwde kom; c. als plaatsing op een gebouw niet mogelijk is, de antenne-installatie zoveel mogelijk laten aansluiten bij bestaande verticale elementen; d. niet op/nabij rijksmonumenten; e. het maximaal benutten van masten door meerdere antennes (sitesharing); f. in het landelijk gebied plaatsing bij verticale elementen in het landschap (zoals kunstwerken, openbare nutsgebouwen en/of boselementen), en zo mogelijk nabij (kruispunten van) hoofdwegen mei 2016

18 2. ten aanzien van particuliere antenne-installaties: a. de eigenaar/gebruiker moet in het bezit zijn van een geldige, geregistreerde zendlicentie; b. plaatsing in het achtererfgebied; c. plaatsing op/nabij het hoofdgebouw. De mobiele netwerkoperators doen al zoveel mogelijk aan sitesharing. Vaak is het mogelijk verscheidene antennes op één antennedrager te plaatsen, ook als die antenne eigendom is van verschillende partijen. Dit is een belangrijk middel om het ruimtebeslag van antennedragers binnen de perken te houden. L i d 6 - I n s t a l l a t i e b i j e e n g l a s t u i n b o u w b e d r i j f v o o r w a r m t e k r a c h t k o p p e l i n g Niet van toepassing. Glastuinbouwbedrijven komen niet voor in de gemeente Dantumadiel. L i d 7 - E e n i n s t a l l a t i e v o o r d u u r z a m e e n e r g i e b i j e e n a g r a r i s c h b e d r i j f In het bestemmingsplan Bûtengebiet Dantumadiel, vastgesteld op 2 juli 2013, is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor mestvergistingsinstallaties. Indien sprake is van een dergelijk planvoornemen zal deze procedure dienen te worden gevolgd. L i d 8 - N i e t - i n g r i j p e n d e h e r i n r i c h t i n g v a n o p e n b a a r g e- b i e d Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk mits de overwegingen om af te wijken, zijn gemotiveerd. L i d 9 - W i j z i g e n g e b r u i k b o u w w e r k e n Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk voor wijzigingen in het gebruik van bouwwerken eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft logiesfuncties voor werknemers. W o n e n i n e e n b i j g e b o u w Dit is binnen de gemeente Dantumadiel niet toegestaan mei

19 W o n i n g s p l i t s i n g Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk mits de overwegingen om af te wijken zijn onderbouwd. In de overwegingen wordt in ieder geval ingegaan op de relatie van het plan met: - de leefbaarheid; - parkeervoorzieningen. Het algemene afwegingskader is niet van toepassing op dit kruimelgeval. Een afwijking van het bestemmingsplan voor het splitsen van een hoofdgebouw in twee woningen is alleen mogelijk als: 1. het oorspronkelijke hoofdgebouw een inhoud heeft van meer dan 800 m³; 2. de inhoud van elke afzonderlijke woning na de splitsing minimaal 300 m³ bedraagt; 3. het aantal woningen op het oorspronkelijke bouwperceel na de splitsing niet meer dan twee bedraagt; 4. de oppervlakte en inhoud van het te splitsen gebouw niet worden vergroot; 5. de kenmerkende vorm van het gebouw gehandhaafd blijft; 6. de belangen van de in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad; 7. de woningsplitsing niet plaatsvindt op een bedrijventerrein. F u n c t i e v e r a n d e r i n g n a a r w o n e n Een afwijking van het bestemmingsplan voor het wijzigen van een bestaande functie in wonen is alleen mogelijk mits de overwegingen om af te wijken zijn onderbouwd mei 2016

20 O v e r i g e f u n c t i e v e r a n d e r i n g e n Met dit kruimelgeval zijn zoveel verschillende functieveranderingen mogelijk dat altijd sprake zal zijn van maatwerk. Daarom is het lastig hier algemeen beleid voor op te stellen. Per aanvraag zal beoordeeld worden of een omgevingsvergunning kan worden verleend. L i d g e b r u i k v a n e e n r e c r e a t i e w o n i n g v o o r b e w o n i n g Er wordt niet afgeweken van het bestemmingsplan voor het wijzigen van het gebruik van een recreatiewoning in een reguliere woning. Dit is een regeling voor recreatieve woningen, die al jaren permanent worden bewoond met een betrekkelijk eenvoudige procedure te kunnen legaliseren, mits aan de gestelde eisen wordt voldaan, Hiervoor is een peilmoment gekozen, namelijk 31 oktober Omdat deze problematiek niet speelt binnen de gemeente Dantumadiel, worden geen afwijkingen van het bestemmingsplan toegestaan. L i d t i j d e l i j k g e b r u i k e n b o u w e n Een afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk indien de overwegingen om af te wijken, zijn onderbouwd, waarbij de motivering zwaarder weegt naarmate de tijdsduur van het tijdelijk gebruik toeneemt. Indien het de plaatsing van een noodgebouw voor een bepaalde functie betreft of het in gebruik nemen van een locatie voor een bepaalde functie die een publiek-/verkeersaantrekkende werking heeft (school, praktijk, winkel, evenement), worden nadere voorwaarden gesteld. De tijdelijkheid van het initiatief zal door de aanvrager moeten worden aangetoond. De afwijking van het bestemmingsplan voor een tijdelijke woonunit kan uitsluitend worden toegestaan voor een periode van ten hoogste drie jaar, mits de noodzaak en tijdelijke behoefte is aangetoond mei

21 C o l o f o n O p d r a c h t g e v e r Gemeente Dantumadiel C o n t a c t p e r s o o n De heer R. de Boer R a p p o r t BügelHajema Adviseurs P r o j e c t n u m m e r BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Vaart nz Postbus AG Assen T F E assen@bugelhajema.nl W Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort