Datum: 14 april 2010 NOTA INVESTERINGS- EN AFSCHRIJVINGSBELEID GEMEENTE MEDEMBLIK

Transcriptie

1 Datum: 14 april 2010 NOTA INVESTERINGS- EN AFSCHRIJVINGSBELEID GEMEENTE MEDEMBLIK

2 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING... 3 HOOFDSTUK 2: VASTE ACTIVA & ACTIVEREN Wet- en regelgeving Vaste activa Activeren Beleidslijnen Activeren... 7 HOOFDSTUK 3: WAARDEREN Wet- en regelgeving Waarderingsgrondslagen Afwijkende waarderingsgrondslagen Waarderen en de afschrijvingsbasis Beleidslijnen waarderen HOOFDSTUK 4: AFSCHRIJVEN Wet- en regelgeving Afschrijven Kapitaallasten Overige aandachtspunten Beleidslijnen Afschrijvingen HOOFDSTUK 5: ACCORDEREN EN AFSLUITEN VAN INVESTERINGEN Wet- en regelgeving Accorderen van investeringen Termijn beschikbaarheid kredieten Vervangings- en uitbreidingsinvesteringen Rapporteren over investeringskredieten Het afsluiten van reeds beschikbaar gestelde kredieten Beleidslijnen Accorderen en Afsluiten van investeringen BIJLAGE 1: OVERZICHT AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN BIJLAGE 2: BEDRIJFSECONOMISCH UITGANGSPUNTEN

3 1. INLEIDING Doel van de nota Het activabeleid heeft een grote invloed op de jaarlijkse exploitatie en de vermogenspositie van de gemeente. In het besluit begroting & verantwoording provincies en gemeenten (BBV) worden nadere regels gesteld voor activeren, waarderen en afschrijven. Een aantal regels is dwingend voorgeschreven, een aantal laat de mogelijkheid tot een keuze open. Het doel van deze nota is enerzijds inzicht te geven in de richtlijnen van het BBV met betrekking tot activering, waardering en afschrijvingen, anderzijds om kaders te stellen. De verordening op basis van artikel 212 van de gemeentewet bepaalt namelijk dat het college van burgemeester en wethouders bij het waarderen, activeren en afschrijven richtlijnen en kaders in acht neemt, die zijn vastgelegd in een vastgestelde Nota Investeren & Afschrijven. De Nota Investeren en Afschrijven is dan ook de basis voor het te voeren activabeleid. Wijzigingen Deze nota is voortgebouwd op de nota die in 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. Ten opzichte van deze nota zijn een aantal wijziging doorgevoerd. Het gaat daarbij om de volgende: 1. Er is een ondergrens aangebracht waaronder investeringen niet wordt geactiveerd. Het gaat daarbij om investeringen kleiner of gelijk aan Dit geldt ook voor immateriële activa. 2. In deze nota is bepaald dat voor investeringen die in het verleden zijn geactiveerd de historische afschrijvingstermijn wordt gehanteerd. De historische afschrijvingstermijn kan afwijken met de afschrijvingstermijnen zoals deze zijn opgenomen in deze nota. Achtergrond van deze bepaling is dat de huidige gemeente recent ontstaan is door fusie met diverse gemeenten. Het besluit van de oude fusiegemeenten blijft hierdoor van kracht. 3. De afschrijvingstabel is uitgebreider dan in de oude nota. Hierdoor sluit deze nota nog meer aan bij de praktijk waarin de gemeente op velerlei manieren investeert. 4. In deze nota is bepaald dat op een actief pas wordt afgeschreven wanneer het is voltooid. Immers verliest een investering pas waarde op het moment dat het in gebruik is genomen. 5. Het onderscheid tussen kosten van onderzoek en ontwikkeling enerzijds en voorbereidingskrediet anderzijds is nader omschreven. 6. De bepaling dat wanneer het college tot vrijgave van een investering heeft besloten dit leidt tot een melding aan de raad is vervallen. 7. Bepaald is dat een krediet binnen twee jaren moet zijn uitgevoerd, anders vervalt het krediet. Het toekennen van een maximale geldigheidsduur voorkomt een stuwmeer aan kredieten voor lopende dan wel niet opgestarte investeringswerken. Structuur van de hoofdstukken in de nota De hoofdstukken zijn opgebouwd volgens een vaste structuur. Ieder hoofdstuk start met een paragraaf waarin wordt aangegeven op welke wet- en regelgeving het betreffende hoofdstuk is gebaseerd. Elk hoofdstuk eindigt met een opsomming van de beleidslijnen, die de gemeente zal hanteren met betrekking tot het onderwerp van het betreffende hoofdstuk. Het middengedeelte (d.w.z. het deel tussen de eerste paragraaf en de beleidslijnen) heeft meer een theoretisch karakter en handelt over hoe het besluit BBV tegen het onderwerp van het hoofdstuk aankijkt. 3

4 4

5 HOOFDSTUK 2: VASTE ACTIVA & ACTIVEREN 2.1 Wet- en regelgeving Dit hoofdstuk is gebaseerd op: De verordening o.b.v. artikel 212 van de gemeentewet; Het besluit begroting & verantwoording: Hoofdstuk IV De jaarstukken en de toelichting; Hoofdstuk V Waardering, activeren en afschrijven. 2.2 Vaste activa Als gevolg van het doen van investeringen ontstaat als regel een vaste activa. Vaste activa kunnen worden onderverdeeld in drie soorten (artikel 33 BBV): de immateriële vaste activa Immateriële vaste activa (artikel 34 BBV) betreffen uitgaven waar geen tastbare bezittingen tegenover staan. De immateriële vaste activa bestaan uit de kosten van onderzoek en ontwikkeling en kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio. de materiële vaste activa Materiële vaste activa (artikel 35 BBV) betreffen uitgaven waar tastbare bezittingen tegenover staan. De materiële vaste activa bestaan uit gronden, gebouwen, grond-, weg- en waterbouwkundige werken, vervoermiddelen, machines, etc. De materiële vaste activa worden onderverdeeld in: investeringen met een economisch nut; investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. de financiële vaste activa Financiële vaste activa (artikel 36 BBV) betreffen uitgaven ter zake van o.a. effecten, leningen, deelnemingen. De financiële vaste activa bestaan uit: kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbondenpartijen; leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen; overige langlopende leningen; overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer; bijdragen aan activa in eigendom van derden. 2.3 Activeren Activeren betreft het in de balans onder de vaste activa opnemen van uitgaven, die verbonden zijn aan de verwerving of verbetering van bezittingen met een meerjarig gebruiksnut. Activeren is niet hetzelfde als afschrijven. Afschrijven is het (in economisch opzicht) tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van het actief in de periode van het gebruiksnut. Zie hiervoor verder hoofdstuk 3 Afschrijven. Doorgaans leidt activeren wel tot afschrijven, behalve als het actief zijn waarde behoudt. Het BBV doet geen uitspraak over de ondergrens van de te activeren bedragen, de keuze is aan de gemeente. Uitgangspunt is investeringen te activeren die het bedrag van te boven gaan. Hierbij is uitgegaan van de begrotingsomvang van de gemeente na fusiedatum van 1 januari Daarbij wordt de verwachte gebruiksduur als afschrijvingstermijn gehanteerd (zie Bijlage 1 Overzicht afschrijvingstermijnen) Activeren van immateriële vaste activa Het BBV kent twee soorten immateriële activa, te weten: 1. de kosten die zijn verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio; 2. de kosten van onderzoek en ontwikkeling. Aanbevolen wordt de kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio niet te activeren en af te schrijven. In dat geval worden de lasten volledig genomen in het jaar van sluiten van de lening. 5

6 De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen onder voorwaarden worden geactiveerd. Deze voorwaarden (artikel 60 BBV) luiden: het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen; de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast; het actief zal in de toekomst economisch nut of maatschappelijk nut genereren; de uitgaven, die aan het actief zijn toe te rekenen, kunnen betrouwbaar worden vastgesteld. Wanneer een krediet alleen uit onderzoeks- en/of ontwikkelingskosten bestaat dienen bovenstaande richtlijnen in acht te worden genomen. Het krediet wordt afgeschreven in 5 jaar Activeren van materiële vaste activa Het BBV deelt de materiële activa als volgt in: 1. Investeringen met een economisch nut; 2. Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. Ad 1. Investeringen met een economisch nut: Alle investeringen met een economisch nut moeten worden geactiveerd (artikel 59, lid 1 BBV); Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen (artikel 59, lid 2 BBV). Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te verwerven. Dat een gemeente ervoor kan kiezen ergens geen of geen kostendekkend tarief voor te heffen is niet relevant voor de vraag of een actief een economisch nut heeft. Een vergelijkbare redenering geldt voor de verhandelbaarheid. Het gaat om de mogelijkheid de activa te verkopen, niet om de vraag of de gemeente het actief ook daadwerkelijk wil verkopen. Voorbeelden van dergelijke activa zijn o.a. aanleg rioleringen, investeringen in de gemeentelijke havens, aankoop brandweerwagens en nieuwbouw gemeentelijke panden waaronder scholen. Kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde vormen een uitzondering. Deze worden niet geactiveerd (artikel 59, lid 3 BBV). Ten aanzien van de investeringen met een economisch nut laat het BBV geen keuze. Deze investeringen moeten geactiveerd worden. Ad 2. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut: Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut kunnen worden geactiveerd (artikel 59, lid 4 BBV). De voorschriften geven de voorkeur aan het direct ten laste van de exploitatie brengen van deze uitgaven. Het wel activeren van deze investeringen is uitsluitend toegestaan omdat sommige gemeenten financieel niet in staat zouden zijn deze investeringen te doen. Immers komen de volledige investering dan in één keer ten laste van de exploitatie komen. Het betreft investeringen die geen economisch nut hebben maar uitsluitend een maatschappelijk nut. Voorbeelden van dergelijke activa zijn o.a. wegen, straten, pleinen, fietspaden, bruggen, viaducten, tunnels, verkeerslichtinstallaties, openbare verlichting, straatmeubilair, parken en overig groen, reconstructies openbare ruimten. Veel werken in de openbare ruimte met maatschappelijk nut vloeien voort uit beheerplannen (baggerplan, gebouwenbeheerplan, wegenbeheerplan, groenbeheerplan, etc.). Bij de (financiële) opzet van deze beheerplannen zal een duidelijk onderscheid gemaakt moeten worden in uitgaven voortvloeiende uit het (jaarlijks)onderhoud en uitgaven die betrekking hebben op heraanleg/herinrichting van betreffende werken in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. Op grond van het BBV kunnen de kosten voor (groot)onderhoud, zoals het vervangen van de deklaag van een weg, namelijk niet geactiveerd worden. Echter, wanneer een werk in de openbare ruimte in z n geheel opnieuw wordt geconstrueerd dan kan in zo n geval de investering worden geactiveerd. Een voorbeeld hiervan is het vervangen van speeltoestellen, die volledig worden aangepast aan de veiligheidsnormen van deze tijd en daardoor levensduurverlengend is. 6

7 2.3.3 Activeren van financiële vaste activa Het besluit BBV kent de volgende financiële vaste activa, welke moeten worden geactiveerd (artikel 36 BBV): kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen; leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen; overige langlopende leningen; overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer. Volgens het besluit BBV kunnen ook bijdragen aan activa in eigendom van derden als financieel vaste activa worden geactiveerd. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden (artikel 61 BBV): er moet sprake zijn van een investering door een derde; de investering draagt bij aan de publieke taak; de derde heeft zich verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen; de bijdrage kan worden teruggevorderd wanneer de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering. Van belang hierbij is dat e.e.a. contractueel geregeld is met de betreffende derde. Wanneer niet aan deze voorwaarden wordt voldaan of wanneer e.e.a. niet contractueel is vastgelegd kunnen bijdragen aan activa in eigendom van derden niet worden geactiveerd en moeten deze rechtstreeks in de exploitatie worden verantwoord. 2.4 Beleidslijnen Activeren Immateriële activa: 1. De kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd. De kosten worden volledig genomen in het jaar waarin de lening wordt afgesloten. De kosten worden ten laste van de exploitatie gebracht; 2. Wanneer een onderzoek en/of een ontwikkeling niet leidt tot een daadwerkelijke investering is het niet toegestaan de betreffende kosten te activeren. Deze kosten moeten in één keer ten laste van de exploitatie worden gebracht; 3. Wanneer een onderzoek en/of een ontwikkeling leidt tot een investering mogen deze kosten worden geactiveerd. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: a. als de betreffende onderzoeks- en/of ontwikkelkosten lager zijn dan , dan zullen deze kosten niet worden geactiveerd. Ze worden dan ten laste van de exploitatie gebracht; b. als de betreffende onderzoeks- en/of ontwikkelkosten hoger zijn dan , dan zullen deze kosten worden geactiveerd. Daarbij wordt een afschrijvingstermijn gehanteerd van 5 jaar. Verder zal getoetst worden of aan de voorwaarden gesteld in artikel 60 van het BBV is voldaan; Materiële activa: 4. Uitgaven met een meerjarig gebruiksnut hoger dan worden als investeringen bestempeld en deze worden geactiveerd; 5. Uitgaven met een meerjarig gebruiksnut lager of gelijk aan worden ten laste van de exploitatie gebracht. Deze worden met andere woorden niet geactiveerd; 6. Kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde worden niet geactiveerd; 7. Uitgaven voor (groot) onderhoud die niet levensduurverlengend zijn mogen niet worden geactiveerd. 8. Investeringen met economisch nut moeten worden geactiveerd; 9. Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut worden zoveel mogelijk ten laste van de exploitatie gebracht. Ontbreekt echter de financiële dekking hiervoor dan worden deze investeringen geactiveerd. 10. Bij het zich voordoen van eenmalige meevallers wordt beoordeeld hoeveel investeringen met maatschappelijk nut de gemeente heeft geactiveerd. Voorgesteld kan worden deze op dat moment in een keer af te schrijven. 7

8 Financiële vaste activa: 11. Kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen worden geactiveerd conform het BBV; 12. Leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen worden geactiveerd conform het BBV; 13. Overige langlopende leningen worden geactiveerd conform het BBV; 14. Overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer worden geactiveerd conform het BBV; 15. Bijdragen aan activa in eigendom van derden worden geactiveerd als voldaan wordt aan alle voorwaarden, die genoemd zijn in artikel 61 van het BBV, waarbij e.e.a. contractueel is geregeld met de betreffende derde. Wordt niet voldaan aan de betreffende voorwaarden en/of is e.e.a. niet contractueel geregeld dan worden bijdragen aan activa in eigendom van derden niet geactiveerd. 8

9 HOOFDSTUK 3: WAARDEREN 3.1 Wet- en regelgeving Dit hoofdstuk is gebaseerd op: De verordening o.b.v. artikel 212 van de gemeentewet; Het besluit begroting & verantwoording: Hoofdstuk V Waardering, activeren en afschrijven. 3.2 Waarderingsgrondslagen Conform artikel 63, lid 1 BBV worden activa gewaardeerd op basis van: de verkrijgingprijs of; de vervaardigingprijs Verkrijging- en vervaardigingprijs Volgens artikel 63, lid 2 BBV omvat de verkrijgingprijs: de inkoopprijs; de bijkomende kosten. De vervaardigingprijs wordt in artikel 63, lid 3 BBV omschreven als: de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen; de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingprijs kunnen ook een redelijk deel van de indirecte kosten en de rentelasten worden opgenomen over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief wordt besteed. In dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd. Op basis van het BBV is het dus toegestaan om behalve de directe kosten zoals leveringen door derden en de kostprijs van bijvoorbeeld in te brengen eigen grond, ook eigen personeelslasten en rentelasten in de vervaardigingprijs op te nemen. De gemeente Medemblik hanteert echter het uitgangspunt dat bij de waardering alleen de directe kosten van een investering worden meegenomen. Dus alleen de kosten van levering van producten en de diensten door derden worden geactiveerd. Wanneer de bestemming van het actief verandert dan dient de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans te worden vermeld (artikel 63, lid 5 BBV). Bijvoorbeeld deelnemingen die de gemeente overweegt te verkopen Waarderen van gronden in erfpacht In artikel 63, lid 4 BBV wordt aangegeven dat gronden, die in erfpacht zijn uitgegeven worden gewaardeerd tegen uitgifteprijs van eerste uitgifte. Het bepalen van de vervaardigingprijs van gronden uitgegeven in erfpacht zou betekenen dat de kostprijs bepaald moet worden. Het bepalen van de kostprijs per kavel is echter dermate bewerkelijk dat voor erfpacht een uitzondering is bepaald door te stellen dat gronden in erfpacht worden gewaardeerd tegen uitgifteprijs bij eerste uitgifte. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde. Dit, omdat het economische eigendom in dat geval niet meer bij de erfverpachter berust. Daarom is het van belang de waardering aan te passen. De waardering van deze objecten wordt niet geheel op nihil gesteld, maar op een registratiewaarde van bijvoorbeeld 1,- per m 2, 100 m 2 of m 2. Een goed inzicht in de bezittingen is nodig omdat het kan voorkomen dat contractueel bepaald is dat de overheid in geval van bijvoorbeeld het wijzigen van de bestemming recht heeft op een aanvullende som. 9

10 3.3 Afwijkende waarderingsgrondslagen Afwijkende waarderingsgrondslagen gelden voor: voorraden, deelnemingen/effecten: waardering tegen marktwaarde indien de marktwaarde lager is dan de verkrijging- of vervaardigingprijs (artikel 65, lid 2 BBV); vorderingen (onder aftrek van eventuele voorzieningen), schulden en liquide middelen waarderen tegen nominale waarde (o.a. artikel 63, lid 7 BBV); voorzieningen die niet tegen contante waarde zijn gewaardeerd, waarderen tegen nominale waarde (artikel 63, lid 7 BBV). 3.4 Waarderen en de afschrijvingsbasis De waarderingsgrondslag bepaalt de afschrijvingsbasis. De afschrijvingsbasis is het bedrag, waarover het actief wordt afgeschreven. Investeringen worden gewaardeerd tegen verkrijging- of vervaardigingprijs. Uiteraard wordt de BTW op activa niet geactiveerd wanneer deze compensabel is volgens de wet op het BTW-compensatiefonds. Dit is vastgelegd in artikel 62 lid 1 BBV. Per soort materiële activa zijn er enige uitzonderingen: Investeringen met een economisch nut: Bijdragen van derden, die in directe relatie staan met een investering met economisch nut mogen op de waardering daarvan in mindering worden gebracht (artikel 62, lid 2 BBV). Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut: Bijdragen van derden, die in directe relatie staan met een investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut mogen op de waardering daarvan in mindering worden gebracht (artikel 62, lid 2 BBV); Bestemmingsreserves mogen op deze investeringen in mindering worden gebracht (artikel 62, lid 3 BBV); Opmerking 1: Bij bijdragen van derden die een directe relatie hebben met de investering kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een provinciale bijdrage voor de aanleg van een weg. De beleidslijn is dat bijdragen van derden, die een directe relatie hebben met de investering, op de investering in mindering zullen worden gebracht. Opmerking 2: Het bovenstaande betekent dat reserves niet in mindering mogen worden gebracht op investeringen met economisch nut. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut mogen reserves daarentegen wel in mindering worden gebracht, omdat het de voorkeur van het besluit BBV heeft dat deze activa niet worden geactiveerd. Deze lijn houdt over het algemeen in dat een gemeente vooraf heeft gespaard middels het vormen van een reserve. Uiteraard kan er wel degelijk een relatie bestaan tussen een investering met economisch nut en een bestemmingsreserve, waarbij voldaan wordt aan artikel 62 lid 1 BBV (bruto-activeren) door: Het totale bedrag van de investering op te nemen onder de activa in de balans; De toegewezen bijdrage op te nemen als bestemmingsreserve onder de passiva in de balans; Jaarlijks ten laste van de exploitatie de kapitaallasten te brengen die berekend zijn over het bruto - geactiveerde investeringsbedrag; Jaarlijks, gedurende de periode van afschrijving de middelen ter hoogte van de kapitaallast uit de bestemmingsreserve te halen en via de resultaatbestemming ten gunste van de exploitatie gebracht. Deze methode van bruto activeren kan natuurlijk ook gehanteerd worden bij investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. Dit, in plaats van de bestemmingsreserve op voorhand al op de investering in mindering te brengen. Bij investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut heeft dit echter niet de voorkeur. Als gemeentelijke beleidslijn zal dan ook gehanteerd worden dat de bestemmingsreserve die een directe relatie heeft met een investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut, op de verkrijging- of vervaardigingprijs in mindering zal worden gebracht. 10

11 3.5 Beleidslijnen waarderen 1. De activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgingprijs of de vervaardigingprijs; 2. Bij het waarderen van activa worden alleen de directe kosten (kosten van leveringen van producten en/of diensten door derden) van een investering betrokken. De personele lasten van het vaste personeel (op basis van uren) worden niet geactiveerd, maar worden ten laste van de exploitatie gebracht. Een uitzondering hierop vormen de bedrijfsmatige activiteiten, zoals het grondbedrijf; 3. Bijdragen van derden, die een directe relatie hebben met een investering, worden in mindering gebracht op de bruto kostprijs; 4. Bestemmingsreserves die door de raad zijn of worden ingesteld ten behoeve van investeringen met economisch nut, kunnen niet in mindering worden gebracht op de betreffende investeringen conform het BBV. Deze reserves kunnen worden ingezet ter dekking van de kapitaallasten van deze investeringen (via de exploitatie); 5. Bestemmingsreserves die door de raad zijn ingesteld met als doel te sparen voor investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut, worden in mindering gebracht op de verkrijging- of vervaardigingprijs van de betreffende investering conform de voorkeur van het BBV; 6. Gronden, die in erfpacht zijn uitgegeven, worden gewaardeerd tegen de uitgifteprijs van de eerste uitgifte; 7. Gronden, die in eeuwigdurende erfpacht zijn uitgegeven, worden gewaardeerd tegen de registratiewaarde; 8. Vorderingen (onder aftrek van eventuele voorzieningen), schulden en liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde; 9. Voorraden, deelnemingen/effecten worden gewaardeerd tegen marktwaarde indien de marktwaarde lager is dan de verkrijging- of vervaardigingprijs. 11

12 12

13 HOOFDSTUK 4: AFSCHRIJVEN 4.1 Wet- en regelgeving Dit hoofdstuk is gebaseerd op: De verordening o.b.v. artikel 212 van de gemeentewet; Het besluit begroting & verantwoording: Hoofdstuk V Waardering, activeren en afschrijven. 4.2 Afschrijven In het stelsel van lasten en baten worden de uitgaven, die over meerdere jaren een nut afwerpen ook over meerdere jaren ten laste van de exploitatie gebracht. Dit gebeurt in de vorm van afschrijvingslasten. De verdeling van de lasten over de jaren moet zoveel mogelijk gelijk lopen met de economische levensduur. Afschrijven is dus het (in economisch opzicht) tot uitdrukking brengen van de waardevermindering. Uitzondering: Op grond van artikel 59 lid 2 BBV worden gronden en terreinen beschouwd als investeringen met economisch nut. Conform artikel 59 lid 1 worden gronden en terreinen geactiveerd. Activeren leidt doorgaans tot afschrijven. Echter, op gronden en terreinen vindt geen afschrijving plaats. Gronden en terreinen hebben een onbeperkte levensduur. Het is in feite een eeuwigdurend productiemiddel. 4.3 Kapitaallasten De kapitaallasten bestaan uit: een afschrijvingsbedrag; een rentecomponent. De hoogte van de jaarlijkse kapitaallasten wordt bepaald door: 1. de hoogte van de rekenrente (jaarlijks vast te stellen); 2. de afschrijvingsmethode; 3. de afschrijvingsbasis (de waarderingsgrondslag); 4. de afschrijvingstermijn (de verwachte gebruiksduur); 5. de verwachte restwaarde aan het einde van de gebruiksduur Rente Over de boekwaarde van het investeringsbedrag wordt jaarlijks rente toegerekend op basis van een percentage welke bepaald wordt in de Kadernota. In de Kadernota worden de uitgangspunten vastgelegd die als basis dienen voor het opstellen van de programmabegroting van het eerstvolgende jaar Afschrijvingsmethode Er is een aantal bindende regels betreffende de methode van afschrijving (artikel 64 BBV): De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar; Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar; Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. In bijlage 1 zijn de afschrijvingstermijnen van de gemeente Medemblik vastgelegd; Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut kan extra worden afgeschreven; Er zijn verschillende methoden om af te schrijven, o.a.: De lineaire afschrijvingsmethode 13

14 Dit is de meest voorkomende methode van afschrijven. Jaarlijks wordt een vast bedrag (vast percentage) afgeschreven van de oorspronkelijke investering. Bij deze methode zal, als gevolg van de lager wordende boekwaarde, de rente jaarlijks dalen en daarmee het bedrag aan kapitaallasten. Hierdoor ontstaat ruimte voor de dekking van de vervangingsinvesteringen of voor de onderhoudskosten die meestal in de loop van de tijd oplopen. Het totaal van afschrijving en rente laat dus een dalende reeks zien. De annuïtaire afschrijvingsmethode Bij de annuïteitenmethode vormen het totale bedrag aan afschrijving en rente over het geïnvesteerde vermogen samen gedurende de hele levensduur een jaarlijks gelijkblijvend bedrag. Naar gelang het rentebestanddeel van de annuïteit daalt, stijgt het afschrijvingsbestanddeel. Het spreekt vanzelf dat de rentekosten over de gehele levensduur bij deze afschrijvingsmethode hoger zijn. De voorkeur voor de gemeente gaat uit naar de lineaire afschrijvingsmethodiek. De redenen hiervoor zijn: Evenredige spreiding van de afschrijvingslasten over de gebruiksperiode. Afschrijvingskosten dienen gekoppeld te worden aan het gebruiksvoordeel dat een actief heeft. Dit is het zogenaamde matchingprincipe. Het matchen van annuïtaire kosten aan het gebruiksvoordeel is niet mogelijk. Dat komt omdat over het algemeen het gebruiksnut van een actief gelijkmatig over de economische levensduur verdeeld is. Dit, terwijl de annuïtaire afschrijvingskosten in beginsel laag zijn en naarmate de afschrijvingsduur vordert, deze kosten zullen stijgen; Bij lineair afschrijven daalt de boekwaarde in het begin sneller dan bij afschrijven op basis van annuïteiten. Bij eventueel vervroegd afstoten van het actief betekent dit bij annuïtair afschrijven een financiële tegenvaller omdat er te weinig is afgeschreven; Lineair afschrijven is veel eenvoudiger dan annuïtair afschrijven. Door de dalende kapitaallasten ontstaat er ruimte voor de onderhoudskosten Afschrijvingsbasis Onder afschrijvingsbasis wordt verstaan het bedrag waarop wordt afgeschreven. De afschrijvingsbasis wordt bepaald door de waarderingsgrondslag (verkrijgingprijs of vervaardigingprijs) minus eventuele bijdragen van derden en bestemmingsreserves. We verwijzen u hierbij naar paragraaf Afschrijvingstermijnen Het toerekenen van de lasten van een investering aan de periode waarin de baten van de investering zich voordoen is kenmerkend voor het stelsel van lasten en baten. Bij de afschrijvingstermijn kan dan ook de vraag gesteld worden hoe de toekomstige gebruiksduur van een investering bepaald wordt. Hierbij is onderscheid te maken tussen de technische, economische en functionele levensduur. Technische levensduur Bij afschrijving op basis van de technische levensduur wordt gekozen voor een afschrijvingsperiode, die gelijk is aan de verwachte periode dat het actief technisch bruikbaar is. Economische levensduur Bij afschrijving op basis van de economische levensduur wordt uitgegaan van de verwachte periode dat het productiemiddel nog kan concurreren met gelijksoortige nieuwere productiemiddelen Functionele levensduur Bij de functionele levensduur kijkt men naar de periode dat de gemeentelijke voorziening nut oplevert voor de gemeente. Meestal is, door veranderende inzichten, behoeften en wettelijke eisen, de functionele levensduur korter dan de technische levensduur. Bij de gemeente Medemblik worden afschrijvingstermijnen gehanteerd die uitgaan van de economische levensduur. In bijlage 1 worden de verschillende afschrijvingstermijnen weergegeven voor investeringen met economisch nut en maatschappelijk nut die bij de gemeente Medemblik worden gehanteerd. 14

15 Restwaarde De restwaarde van een productiemiddel is van tevoren veelal moeilijk in te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. In de praktijk is er bij vervanging wel vaak sprake van een bepaalde restwaarde. De restwaarde van een actief is gelijk aan de verkoopprijs of de inruilwaarde op het moment dat dit actief geheel is afgeschreven. De verkoopopbrengst zal in eerste instantie gebruikt worden als dekking voor het in één keer afschrijven van de restant boekwaarde van het actief (buitengebruikstelling zie hiervoor paragraaf ) De verkoopopbrengst van een actief minus de boekwaarde van dit actief wordt de boekwinst of het boekverlies genoemd. O.b.v. het BBV mag de boekwinst bij het activeren van het nieuwe actief niet in mindering worden gebracht op de inkoopprijs van dit nieuwe actief. In het geval dat er sprake is van boekverlies is het volgens het BBV niet toegestaan dit verlies bij de inkoopprijs van het nieuw te activeren actief op te tellen. Het verkoopbedrag (inruilwaarde) resulteert tegenover de boekwaarde op het moment van afstoten in een winst of verlies in de exploitatie. 4.4 Overige aandachtspunten In deze paragraaf worden de volgende onderwerpen behandeld: 1. Kapitaallasten in het eerste jaar; 2. Extra afschrijvingen en afschrijven ineens; 3. Historische afschrijvingstermijnen; 4. Voorbereidingskredieten Kapitaallasten in het eerste jaar Op een investering wordt voor het eerst afgeschreven in het jaar na het gereedkomen van het actief. Immers wordt de investering dan in gebruik genomen waardoor het aan waarde gaat afnemen. Rentetoerekening vindt altijd plaats op basis van de boekwaarde per 1 januari van het betreffende boekjaar. Om goed zicht te houden op de structurele lasten die een investering met zich meebrengt zal in de meerjarenbegroting van de gemeente uitgebreid worden met één jaarschijf. In meerjarenbegroting zal in het investeringsplan aanmeldingen worden verwerkt voor de eerste vier jaren. De meerjarenbegroting wordt aangevuld met een vijfde jaar waarin ook de structurele lasten van de investeringen zullen verwerkt die in het vierde jaar zijn geraamd. Dit voorkomt dat structurele lasten van investeringen niet volledig zijn verwerkt in de meerjarenbegroting Extra afschrijvingen en afschrijven ineens In principe dient afschrijven resultaatonafhankelijk te geschieden (artikel 64 lid 1 BBV). Er zijn 2 mogelijkheden wanneer het wel mogelijk is extra af te schrijven: 1. Het eerste en tweede lid van artikel 65 van het besluit BBV hebben betrekking op waardeverrmindering die naar verwachting duurzaam is. Dat wil zeggen dat niet voorzienbaar is dat de waardevermindering zal ophouden te bestaan. De toepassing van de waardevermindering mag niet resultaatafhankelijk zijn. Gedacht kan worden aan nieuwe inzichten in de levensduur van de activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen. 2. In het derde lid wordt voorgeschreven dat een actief, dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgeschreven. Bij een volledige buitengebruikstelling moet het actief uiteraard worden afgewaardeerd tot nul, of tot de restwaarde als die redelijkerwijs verwacht kan worden. Het afwaarderen moet plaatsvinden op het moment van buitengebruikstelling en geschiedt resultaatonafhankelijk. Met andere woorden, extra resultaatonafhankelijk afschrijven is bij investeringen alleen aan de orde, wanneer er sprake is van duurzame waardevermindering of van buitengebruikstelling Historische afschrijvingstermijnen Voor investeringen die in het verleden zijn geactiveerd gelden de historische afschrijvingstermijnen. Dit geldt natuurlijk voor besluiten die door de voormalige gemeenteraden van de oude fusiegemeenten zijn genomen. Daarbij wordt natuurlijk gekeken in hoeverre deze in overeenstemming zijn met het BBV. 15

16 4.4.4 Voorbereidingskredieten In geval van meer complexe investeringsvraagstukken kan het noodzakelijk zijn om een voorbereidingskrediet te vragen aan de raad. Een voorbereidingskrediet moet gezien worden als een voorschot op het uitvoeringskrediet. Onder een voorbereidingskrediet mogen alleen die kosten vallen die, nodig zijn om de technische voorbereiding te kunnen uitvoeren, zoals het maken van een bestek, tekenen, subsidieaanvraag en kostenraming. Juist deze zaken zijn nodig om het uiteindelijke uitvoeringskrediet (inclusief de gemaakte voorbereidingskosten) te kunnen bepalen. Voor alle duidelijkheid gaat het om kosten die rechtstreeks in verband staan met de investering. Dit betekent dat kosten voor (algemeen verkennend) onderzoek geen onderdeel mogen uitmaken van een voorbereidingskrediet. Dit zijn immers kosten die gezien moeten worden als immateriële activa, die in een periode van maximaal 5 jaar moeten worden afgeschreven. Zie verder paragraaf Bij de aanvraag van het voorbereidingskrediet wordt de financiële dekking nog niet formeel geregeld. Er vindt dus nog geen raming van afschrijving en rente plaats. Wel dient naar college en raad aangegeven te worden aan welke dekkingsmogelijkheden wordt gedacht, ook als deze nog onzeker zijn. Te denken valt aan subsidies of bijdragen van derden waarvan de hoogte gedurende het voorbereidingstraject nog worden bepaald. Bij het beschikbaar stellen van het krediet en de begrotingswijziging die door de raad wordt vastgesteld wordt alleen het voorbereidingskrediet geraamd. De structurele kapitaallasten worden op dat moment nog buiten beschouwing gelaten. Op het moment dat het uitvoeringskrediet wordt aangevraagd worden de gemaakte voorbereidingskosten integraal meegenomen in de totale kredietaanvraag. In het raadsvoorstel wordt in ieder geval duidelijk gemaakt wat de financiële consequenties inclusief een voorstel van dekking zijn. Met andere woorden wordt het uiteindelijke uitvoeringskrediet ingebracht in het voorbereidingskrediet. 4.5 Beleidslijnen Afschrijvingen 1. Investeringen met economisch nut worden afgeschreven met uitzondering van gronden en terreinen conform het BBV; 2. Investeringen worden afgeschreven conform de lineaire afschrijvingsmethodiek; 3. Op investeringen wordt afgeschreven op basis van de economische levensduur. Daarbij worden de afschrijvingstermijnen gehanteerd zoals vermeld in bijlage 1; 4. Bij het bepalen van de hoogte van de afschrijving wordt geen rekening gehouden met een eventuele restwaarde van het nieuwe actief; 5. Over de boekwaarde van het investeringsbedrag wordt jaarlijks rente toegerekend op basis van een vast percentage van 4,5%. 6. In het jaar waarin de investering wordt gedaan vindt geen afschrijving en geen rentetoerekening plaats. Op een investering wordt voor het eerst afgeschreven in het jaar na het gereedkomen van het actief. Rentetoerekening vindt altijd plaats op basis van de boekwaarde per 1 januari van het betreffende boekjaar. 7. Om goed zicht te blijven houden op de structurele lasten van de geplande investeringen zal de meerjarenbegroting worden uitgebreid met een vijfde jaar. In deze jaarschijf zullen de kapitaallasten van de investeringen worden meegenomen die in het vierde jaar zijn gepland. Voor dit vijfde jaar kunnen geen investeringen worden aangemeld; 8. Op investeringen die in het verleden beschikbaar zijn gesteld gelden de historische afschrijvingstermijnen, mits in overeenstemming met de BBV; 9. Op voorbereidingskredieten anders dan kosten van onderzoek en/of ontwikkeling wordt niet afgeschreven. Indien de daadwerkelijke kredietaanvraag plaatsvindt worden de voorbereidingskosten in het krediet opgenomen en afgeschreven conform de termijnen van de daadwerkelijke investering. Vindt een investering achteraf geen doorgang, dan worden de hiermee gemoeid zijnde voorbereidingskosten in 1 keer afgeschreven t.l.v. de exploitatie. 10. Op alle investeringen wordt resultaatonafhankelijk afgeschreven conform het BBV, dus ook op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut, wanneer deze zijn geactiveerd; 16

17 11. Wanneer er sprake is van duurzame waardevermindering of buitengebruikstelling kan op de investering extra worden afgeschreven. Dit extra afschrijven vindt resultaatonafhankelijk plaats conform het BBV; 12. Conform het BBV wordt de verkoopopbrengst (inruilwaarde) van een te vervangen actief aangewend als dekking voor het in 1 keer afschrijven van de restant boekwaarde van dit oude actief. Het verschil tussen de verkoopopbrengst en de boekwaarde is de boekwinst of het boekverlies; 13. De boekwinst of het boekverlies wordt verantwoord als een winst of een verlies in de exploitatie. De boekwinst of het boekverlies mag in geen geval worden verrekend met de aanschaf of verkrijgingprijs van het nieuwe actief. 17

18 HOOFDSTUK 5: ACCORDEREN EN AFSLUITEN VAN INVESTERINGEN 5.1 Wet- en regelgeving Dit hoofdstuk is gebaseerd op: De gemeentewet; Titel IV De financiën van de gemeente: hoofdstuk XIII; de begroting en de jaarrekening; hoofdstuk XIV; de administratie en de controle. Verordening o.b.v. artikel 212 van de gemeentewet; 5.2 Accorderen van investeringen De wet dualisering gemeentebestuur leidt tot een scherpere afbakening tussen de bevoegdheden van raad en college. De raad stelt kaders en controleert, het college voert uit en legt verantwoording af. Deze taken van raad en college zijn van groot belang voor de financiële functie. Het college biedt jaarlijks de raad een ontwerpbegroting aan. Na beraadslaging stelt de raad de begroting op programmaniveau vast. Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma s zoals geautoriseerd in de begroting niet worden overschreden. M.a.w. het college is gemachtigd uitgaven te doen binnen zowel de financiële als de beleidsmatige kaders van de door de raad vastgestelde begroting. Dit geldt uiteraard ook voor investeringskredieten. Via de vaststelling van de Programmabegroting in enig dienstjaar stelt de raad de kredieten voor uitbreiding- en vervanginginvesteringen beschikbaar voor het eerstvolgende jaar. Voordat de budgethouder kan beschikken over het krediet dient een voorstel aan het college te worden voorgelegd waarin geadviseerd wordt over te gaan tot vrijgave van de investering. In dit advies wordt een inhoudelijke toelichting op de investering gegeven (aard en omvang van de investering). Er wordt slechts een krediet beschikbaar gesteld, waarvan de kapitaallasten zijn gedekt in de vastgestelde begroting. Wanneer zich een investering aandient die niet in het bij de begroting behorende investeringsplan zijn opgenomen dan worden deze middels een afzonderlijk voorstel en begrotingswijziging aan de raad aangeboden. Het gaat hierbij ook om investeringen groter dan Worden voor nog te realiseren investeringen, die reeds door de raad zijn geaccordeerd, onder of overschrijdingen van 10% of meer verwacht dan moet deze aan de raad worden geaccordeerd via de documenten van de planning en controlscyclus. Is de afwijking groter dan dan wordt dit via een apart voorstel en besluit aan de raad ter goedkeuring voorgelegd. Dit betekent dat in principe geen uitgaven (betreffende de meerkosten) kunnen worden gedaan alvorens het (aanvullende) krediet is geaccordeerd door de raad. 5.3 Termijn beschikbaarheid kredieten Het toekennen van een maximale geldigheidsduur aan kredieten voorkomt een stuwmeer aan kredieten voor lopende dan wel niet opgestarte investeringswerken. De gemeenteraad stelt bij het vaststellen van de programmabegroting ook het investeringsplan vast. Deze beschikbaar gestelde kredieten moeten zo snel mogelijk worden uitgevoerd en afgesloten. Als een krediet na 2 jaar niet (volledig) is benut dan valt het (restant)krediet vrij. Een krediet kan alleen langer beschikbaar blijven wanneer de noodzaak daartoe voldoende en tijdig in een advies aan het college is aangetoond. Jaarlijks worden de lopende investeringen beoordeeld of deze beschikbaar moeten blijven of dat de noodzaak ervan is komen te vervallen. In een advies aan het college wordt voorgelegd hoe om te gaan met deze investeringen. De resultaten hiervan worden verwerkt in de eerstvolgende jaarrekening. 5.4 Vervangings- en uitbreidingsinvesteringen De kenmerken vervanging en uitbreiding zijn in feite criteria op basis waarvan investeringen bij een Kadernota worden ingedeeld. Via de Kadernota geeft de raad de financiële kaders voor het volgend 18

19 begrotingsjaar en het meerjarenperspectief. Aan de hand van een door de raad vastgestelde kadernota of een perspectievennota blijkt welk deel van de investeringen als bestaand beleid in de op te stellen begroting wordt verwerkt en welk deel in deze begroting wordt opgenomen als nieuw beleid Vervangingsinvesteringen Onder vervangingsinvesteringen worden investeringen verstaan die dienen ter voortzetting van het bestaand beleid. De kapitaallasten van deze investeringen worden dan ook meegenomen in het bestaand beleid van de begroting. Bij vervangingsinvesteringen kan o.a. gedacht worden aan investeringen ter vervanging van bedrijfsvoertuigen, brandweermateriaal, machines, installaties en groot onderhoud. Natuurlijk moet nut en noodzaak van de investering ook bij vervanging onderbouwd aangetoond worden Uitbreidingsinvesteringen Onder uitbreidingsinvesteringen wordt verstaan: investeringen, welke geen vervangingsinvesteringen zijn; investeringen ten behoeve van een bepaald product/dienst, waarvan de nut of noodzaak niet eenduidig aangetoond kan worden; investeringen als gevolg van nieuw beleid; investeringen voor grote projecten, waarmee (relatief) grote bedragen gemoeid zijn en waar een zwaarder (politiek) besluitvormingsproces voor nodig is dan voor de gewone (vervanging)investeringen. De kapitaallasten van deze investeringen worden meegenomen in het ruimtevragend nieuw beleid van de begroting. Ten aanzien van uitbreidingsinvesteringen kan o.a. gedacht worden aan bijvoorbeeld investeringen inzake nieuwe brandweerkazernes, afvalstations en de huisvesting van de buitendienst. 5.5 Rapporteren over investeringskredieten Bij de jaarrekening informeert het college de raad over de stand van zaken van reeds beschikbaar gestelde kredieten ( = investeringen). Er wordt o.a. aangegeven: wanneer het krediet beschikbaar is gesteld; de hoogte van het beschikbaar gestelde krediet; het bestede bedrag tot en met het lopende jaar 1; het bestede bedrag in het lopende jaar; het nog beschikbare bedrag; een korte financiële analyse m.b.t. de gang van zaken; een korte beleidsmatige analyse m.b.t. de gang van zaken. Daarbij wordt uitgegaan van een maximale geldigheidsduur van twee jaar voor een investering, zoals aangegeven in paragraaf 4.3. Kredieten ouder dan 2 jaar worden aan de vakafdeling voorgelegd, met het verzoek de noodzaak aan te tonen, indien deze kredieten open moeten blijven staan. Bij instemmen van het college wordt het krediet meegenomen naar het volgende jaar. 5.6 Het afsluiten van reeds beschikbaar gestelde kredieten Wanneer een investering is voltooid stelt het college ter afsluiting van het project een eindverantwoording vast, zowel beleidsmatig, vakinhoudelijk als financieel. Deze eindverantwoording bevat geen noemenswaardige overschrijdingen of onderschrijdingen. Op basis van de eindafrekening sluit het college het krediet. Bij de jaarrekening of in de eerstvolgende voor- of najaarsnota meldt het college nog 1 keer het krediet aan de raad. Hierbij geeft het college aan dat de investering is afgerond (3 W-vragen). Het college heeft ten slotte een actieve informatieplicht richting de raad. 19

20 5.7 Beleidslijnen Accorderen en Afsluiten van investeringen 1. Investeringen worden ingedeeld in vervanging- en uitbreidingsinvesteringen bij de kadernota/perspectievennota ten behoeve van de op te stellen begroting van het komende jaar; 2. Zowel de vervanging- als de uitbreidingsinvesteringen worden onderverdeeld in investeringen met economisch nut of investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut; 3. De kapitaallasten van de vervangingsinvesteringen worden meegenomen in het bestaand beleid van de (op te stellen) begroting; 4. De kapitaallasten van de uitbreidingsinvesteringen worden meegenomen in het nieuw beleid van de (op te stellen) begroting; 5. De raad autoriseert met het vaststellen van de programmabegroting, de daarin opgenomen uitbreiding- en vervangingsinvesteringen voor wat betreft de eerste jaarschijf; 6. O.b.v. van een besluit kan het college de in beleidslijn 5 genoemde investeringen beschikbaar stellen (wanneer zich geen afwijkingen voordoen), waarna de ambtelijke organisatie de uitvoering kan starten; 7. Door de raad beschikbaar gestelde kredieten moeten zo snel mogelijk worden uitgevoerd en afgesloten. Als een beschikbaar gestelde krediet na maximaal 2 jaar niet (volledig) is benut, valt het restantkrediet vrij. Een krediet kan alleen langer open blijven indien de noodzaak daartoe voldoende en tijdig wordt aangetoond. 8. Investeringen, die niet in het bij de begroting behorende investeringsplan zijn opgenomen, worden aan de raad voorgelegd middels een afzonderlijk voorstel en begrotingswijziging; 9. Nog te realiseren investeringen, die reeds door de raad zijn geaccordeerd, waarbij onder- of overschrijdingen van 10% of meer t.o.v. het beschikbaar gestelde krediet worden verwacht, moeten aan de raad worden voorgelegd via de voor- of najaarsnota. Bedraagt de afwijking meer dan dan wordt deze via een afzonderlijk voorstel en begrotingswijziging aan de gemeenteraad voorgelegd. 10. Over de ter beschikbaar gestelde investeringen (uitvoeringsfase) wordt periodiek een inhoudelijk en financieel rapportage opgesteld. Deze wordt voorgelegd aan het college. De uitkomsten hiervan worden verwerkt in de jaarrekening. 11. Wanneer een investering is voltooid stelt het college ter afsluiting van het project een eindverantwoording (zowel beleidsmatig (vakinhoudelijk) als financieel) vast. Deze eindverantwoording bevat geen noemenswaardige overschrijdingen of onderschrijdingen. Op basis van de eindafrekening sluit het college het krediet af bij de jaarrekening. 20

21 BIJLAGE 1: OVERZICHT AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN 1. AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN INVESTERINGEN MET ECONOMISCH NUT Omschrijving investering Afschrijvingstermijn Algemeen Kosten van onderzoek en ontwikkeling 5 Automatisering apparatuur (hardware) 4 netwerk, bekabeling, e.d. 10 programmatuur (software) 6 Gebouwen grondkosten 0 bouwkosten 40 inrichtingskosten/meubilair 10 semi-permanent 20 vernieuwing dakbedekking 15 verbouwingen (renovatie en restauratie) 20 brandwerende maatregelen 15 renovatie sportvloeren 20 Bedrijfswagens, aanhangers aanhangstrooiers 8 bestelauto s (pick up s) 7 personenauto 7 sneeuwploeg 15 tractoren 10 aanhangwagen 10 Brandweer adembeschermingsmiddelen 10 hulpverleningswagen 20 tankautospuit 15 beschermende kleding 7 communicatieapparatuur 5 materiaalwagen 8 meetapparatuur 7 overige brandblus- en reddingsmiddelen 5 Onderwijs leermiddelen (OLP) 9 meubilair 20 meubilair bureaustoelen 10 ICT pc s 4 ICT netwerk 10 ICT servers 5 21

22 speellokalen 20 Riolering aanleg en vervanging 1 herstelwerkzaamheden en verbetering 1 Mits de rioleringsvoorziening toereikend is, anders hanteert de gemeente de volgende afschrijvingstermijnen: aanleg en vervanging 40 herstelwerkzaamheden en verbetering 40 Sportterreinen aanleg (opstallen) 20 renovatie sportvelden 20 afrasteringen 30 hekwerken 10 kleedaccomodaties 40 kunstgrasvelden 15 lichtmasten 20 overige opstallen 25 Machines kantoormachines 5 technische installaties 10 maaimachines 7 versnipperaar 5 Installaties alarminstallaties 15 CV-installaties 15 elektrische installaties 15 geluidsinstallaties 5 telefooninstallaties 10 inbraakbeveiliging 10 klokken, uurwerken, carillons 10 Begraafplaatsen aanleg 40 herinrichting 25 renovatie opstallen 25 aanleg/uitbreiding urnen 25 ruimen grafvelden 20 Woonwagencentrum inrichting terrein 25 22

23 2. AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN INVESTERINGEN IN DE OPENBARE RUIMTE MET MAATSCHAPPELIJK NUT Omschrijving investering Afschrijvingstermijn Algemeen Kosten van onderzoek en ontwikkeling 5 Civiele kunstwerken (renovatie en vervanging) bruggen, nieuwbouw en vervanging 40 beschoeiingen 20 beschoeiing/afmeervoorzieningen steen/ kadeverbetering (nieuw) 40 kademuren 40 steigers en remmingswerken 40 duikers, keerrmuren, e.d. 40 Openbare verlichting lichtmasten 20 armaturen 20 Groenvoorzieningen aanleg (infrastructuur) 40 meubilair, e.d. 10 verbetering/herinrichting 25 Speelterreinen aanleg en renovatie 20 speelwerktuigen 10 Straten, pleinen, wegen aanleg en reconstructies 25 straatmeubilair 15 verbetering woonomgeving 20 inrichting 30-km gebieden 20 Verkeersmaatregelen verkeersregelinstallaties 15 fietsenrekken 15 Parkeren aanleg parkeerterreinen 20 Kunstwerken nieuwbouw 20 restauratie 20 Monumenten aankoop 40 restauratie 25 23