Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken"

Transcriptie

1 Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken Augustus 2017

2 INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen de basis voor strategische planning. Deze brochure omvat een sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken met doorgaans als referentiejaar 2008, waarbij meestal een vergelijking wordt gemaakt met Vlaanderen en België. Omdat het administratief arrondissement voor sommige onderwerpen het laagste geografische niveau is waarvan gegevens voorhanden zijn, worden mits beschikbaar en/of relevant de 5 Limburgse streken hiervoor vervangen door de 3 Limburgse arrondissementen om toch een idee te hebben over eventuele streekverschillen binnen Limburg. Voor sommige indicatoren is het dan weer niet zinvol lager te gaan dan het provinciale niveau. Gedetailleerde sociaal-economische statistieken, zo mogelijk tot op gemeentelijk niveau, kan u raadplegen op de provinciale website POM Limburg wil met onderhavige sociaal-economische analyse de werking van de Limburgse streken en gemeenten ondersteunen en bijdragen tot de ontwikkeling van goed onderbouwde streekvisies. -1-

3 INHOUD blz AFBAKENING LIMBURGSE STREKEN EN ARRONDISSEMENTEN AFBAKENING VAN DE 5 LIMBURGSE STREKEN 6 AFBAKENING VAN DE 3 LIMBURGSE ARRONDISSEMENTEN 7 A. MENSELIJK POTENTIEEL A.1. DEMOGRAFIE 8 Bevolkingsaantal en -spreiding 8 Bevolkingsdichtheid 8 Evolutie van de bevolking 9 Bevolkingsvooruitzichten 9 Loop van de bevolking: natuurlijk accres en migratiesaldo 10 Bevolking per nationaliteit 13 Leeftijdsopbouw 15 Ouderdomscoëfficiënt 16 Particuliere huishoudens 17 A.2. ARBEIDSMARKTAANBOD 19 Doorstromingscoëfficiënt 19 Afhankelijkheidsratio 20 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie 20 Evolutie van de beroepsbevolking 21 Activiteitsgraad 23 Werkloosheid 25 Niet-werkende werkzoekenden 25 Werkloosheidsgraad 28 A.3. OPLEIDING 28 Schoolbevolking in het voltijds onderwijs 28 Voltijds gewoon secundair onderwijs 29 Evolutie 29 Schoolse vertraging 30 Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs 31 Participatie 31 Studierendement 32-2-

4 B. ECONOMISCH WEEFSEL B.1. WELVAARTSCREATIE 34 Bruto toegevoegde waarde 34 Bruto binnenlands product 36 Bruto binnenlands product per inwoner 37 Evolutie 37 Determinanten 37 Inkomen 39 Beschikbaar inkomen per inwoner 39 Netto fiscaal inkomen per inwoner 41 B.2. CONCURRENTIEVERMOGEN OP GEBIED VAN ARBEIDSKOST 43 Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde 43 Arbeidseenheidskost 44 Loonkost per eenheid product 45 Bruto maandloongegevens 47 Situering en evolutie 47 Karakteristieken 48 B.3. INVESTERINGEN 52 Bruto-investeringen in vaste activa 52 Toestand en evolutie 53 Investeringsratio 54 Buitenlandse directe investeringen 55 Toestand en evolutie 56 BDI-projecten in Limburg per activiteit 57 BDI-projecten in Limburg per land 58 B.4. EXPORT 58 B.5. ONDERNEMERSCHAP 61 Zelfstandigen 61 Evolutie 61 Sectoraandeel 62 Aanwezigheidsindexen 62 Vestigingen met personeel 63 Evolutie 63 Sectoraandeel 64 Aanwezigheidsindexen 64 KMO-aandeel 65 Starters 66-3-

5 Faillissementen 67 B.6. WERKGELEGENHEIDSCREATIE 68 Totale werkgelegenheid 68 Evolutie 68 Werkgelegenheidsgraad 69 Jobs in loondienst 70 Evolutie 70 Sectoraandeel 70 Aanwezigheidsindexen 71 Tewerkstelling in KMO s 73 Vacatures en spanningsgraad 73 B.7. INNOVATIEVERMOGEN 75 Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren 75 Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren 76 Kennisintensieve dienstensectoren 77 Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren 78 B.8. WERKENDEN 79 Aantal werkenden 79 Werkzaamheidsgraad 81 Tijdelijke werkloosheid 83 B.9. PENDELARBEID 84 Uitgaande pendelarbeid 85 Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 85 Limburgse streken 89 Inkomende pendelarbeid 91 Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 91 Limburgse streken 95 Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken 99 B.10. SPEERPUNTSECTOREN 102 Bruto toegevoegde waarde 103 Tewerkstelling 105 C. OMGEVINGSFACTOREN C.1. TOERISME 108 Toeristische aankomsten (bezoekers) 108 Toeristische overnachtingen 110 Gemiddelde toeristische verblijfstijd

6 C.2. MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN 114 Woongelegenheden in woonzorgcentra 114 Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden 116 Ziekenhuizen 116 Ziekenhuisbedden 116 C.3. GROENE STROOM 117 CONCLUSIES

7 AFBAKENING LIMBURGSE STREKEN EN ARRONDISSEMENTEN AFBAKENING VAN DE 5 LIMBURGSE STREKEN Figuur 1 laat de verdeling van de 44 Limburgse gemeenten over de 5 Limburgse streken zien. Figuur 1 : Kaart van de 5 Limburgse streken met hun respectievelijke gemeenten De streekverdeling van de Limburgse oppervlakte van ha. wordt geïllustreerd in figuur 2. Figuur 2 : Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha.) over de 5 Limburgse streken -6-

8 AFBAKENING VAN DE 3 LIMBURGSE ARRONDISSEMENTEN Figuur 3 toont de verdeling van de 44 Limburgse gemeenten over de 3 Limburgse arrondissementen. Figuur 3 : Kaart van de 3 Limburgse arrondissementen met hun respectievelijke gemeenten De arrondissementele verdeling van de Limburgse oppervlakte ( ha.) is te zien in figuur 4. Figuur 4 : Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha.) over de 3 Limburgse arrondissementen -7-

9 A. MENSELIJK POTENTIEEL A.1. DEMOGRAFIE Bevolkingsaantal en -spreiding De provincie Limburg telt inwoners (tabel 1) op 1 januari 2017 : mannen en vrouwen. België heeft inwoners; in Vlaanderen zijn er dat Het aandeel van Limburg in de Belgische bevolking bedraagt 7,7%, het Limburgs aandeel in Vlaanderen is 13,3%. De Limburgse bevolking is als in figuur 5 gespreid over de 5 Limburgse streken. Figuur 5 : Verdeling van de Limburgse bevolking over de 5 Limburgse streken op 01/01/2017 Bevolkingsdichtheid De bevolkingsdichtheid begin 2017, zoals grafisch weergegeven in figuur 6, van Limburg (358 inwoners per km²) ligt beneden het landelijk gemiddelde (371) en dat van Vlaanderen (482). Binnen de provincie is de dichtst bevolkte streek Midden-Limburg met 560 inwoners per km². Noord- Limburg is het dunst bevolkt en telt 249 inwoners per km². Figuur 6 : Bevolkingsdichtheid (inwoners per km²) op 01/01/

10 Evolutie van de bevolking In tabel 1 blijkt dat West-Limburg tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2017 met +6,0% de regio met de sterkste bevolkingstoename is binnen Limburg. Hiermee is West-Limburg de enige Limburgse streek met een grotere bevolkingsgroei dan Vlaanderen (+4,9%). Daar waar Limburg in het verleden traditioneel een sterkere stijging kende dan Vlaanderen en België, zien we nu een trager groeiritme. Tabel 1 : Evolutie van het aantal inwoners tussen 1/01/2009 en 1/01/2017 1/01/2009 1/01/2017 Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,3 Midden-Limburg ,2 West-Limburg ,0 Maasland ,9 Zuid-Limburg ,1 LIMBURG ,1 VLAANDEREN ,9 BELGIE ,3 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : POM-ERSV Limburg Bevolkingsvooruitzichten Ook de volgende 50 jaar zal het Vlaamse en Belgische groeiritme van de bevolking hoger blijven dan in Limburg, zoals blijkt uit de resultaten van de bevolkingsvooruitzichten (figuur 7 en tabel 2), met als uitgangspunt de waargenomen bevolking tussen 01/01/1991 en 01/01/2016. Deze bevolkingsprognose geeft aan dat het inwonertal in Limburg zal toenemen van begin 2011 tot begin 2061, een stijging met +3,6% ( ). In Vlaanderen en België zal in dezelfde periode de populatie aangroeien met respectievelijk +17,6% en +19,2%. De bevolkingsomvang zal in Limburg in 2040 zijn toppunt bereiken, terwijl dat in Vlaanderen en België niet vóór 2061 verwacht wordt. Figuur 7 : Bevolkingsvooruitzichten (Indices, 1/01/2011 = 100) -9-

11 Tabel 2 : Bevolkingsvooruitzichten /01/2001 1/01/2011 1/01/2021 1/01/2031 1/01/2041 1/01/2051 1/01/2061 Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Bron : Federaal Planbureau, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : POM-ERSV Limburg Binnen Limburg zal de verwachte bevolkingsaangroei tussen 2011 en 2061 het hoogst zijn in het arrondissement Hasselt (+13,3%) en het laagst in het arrondissement Tongeren (-5,8%). Het inwonersaantal van de arrondissementen Tongeren en Maaseik zal maar stijgen tot resp en 2030, terwijl de bevolkingstoename in het arrondissement Hasselt zou aanhouden tot Er wordt in her arr. Hasselt wel een sterke afzwakking van de groei verwacht vanaf Loop van de bevolking: natuurlijk accres en migratiesaldo Vergeleken met 2008, is in alle beschouwde regio s in 2016 (tabel 3 en figuur 8) het aantal geboorten per inwoners gedaald. Met 1,6 geboorten per inwoners minder is in Zuid-Limburg het aantal geboorten het meest afgenomen. Het aantal sterften per inwoners neemt enkel af in België (-0,2). Vlaanderen en Zuid-Limburg kennen een status-quo, terwijl het grootste stijgingscijfer qua sterften voor Noord-Limburg (+1,2) is. Figuur 8 : Evolutie geboorten en sterften per inwoners

12 Tabel 3 : Loop van de bevolking ten Sterften lijk accres saldo saldo saldo accres ten Sterften lijk accres saldo saldo saldo accres Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Geboor- Natuur Internationaal Intern Totaal Intern Migratie- Migratie- Migratie- Totaal Geboor- Natuur- Migratie- Internationaal Migratie- Totaal Migratie- Totaal Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie; Studiedienst Vlaamse Regering SVR Verwerking : POM-ERSV Limburg Interne migraties = a) gemeentegrensoverschrijdende in- en uitwijkingen binnen België ( ); b) de betreffende geografische eenheid (excl. Limburgse streken) overschrijdende migraties binnen België (2011 e.v.) Internationale migraties = Externe migratiebeweging = in- en uitwijkingen van en naar het buitenland + aanvullende correcties Buitenlandse inwijking = Inwijkingen Externe migratiebeweging + Veranderd van register (binnen-buiten) + Heringeschrevenen na schrappingen (2010 e.v.) Buitenlandse uitwijking = Uitwijkingen Externe migratiebewegingen + Ambtshalve geschrapten (2010 e.v.) Het aantal geboorten en sterften per inwoners in Limburg ligt in de beschouwde periode lager dan in Vlaanderen en België (figuur 9 en 10). Het landelijke geboorte- en sterftecijfer blijft het hoogst. In Zuid-Limburg zijn er doorgaans relatief het minste geboorten en een hoog sterftecijfer dat zich situeert tussen het Vlaamse en landelijke niveau. Hoewel in Noord-Limburg de sterftetoename het grootst is, blijft het sterftecijfer voorlopig nog het laagst. Figuur 9 : Evolutie geboorten per inwoners Figuur 10 : Evolutie sterften per inwoners -11-

13 De aangroei van de populatie zowel in 2008 als in 2016 blijkt nagenoeg overal hoofdzakelijk te danken aan het positieve totale migratiesaldo of inwijkingsoverschot (tabel 3). Het belang hiervan daalde in de periode gestaag ten voordele van de natuurlijke aangroei. Sinds 2014 wordt dit migratiesaldo opnieuw belangrijker door de Europese vluchtelingencrisis (figuur 11). Het effect hiervan wordt in 2015 en 2016 bovendien nog versterkt door een gevoelig gedaald natuurlijk accres, Figuur 11 : Evolutie internationaal migratiesaldo per inwoners Figuur 12 : Evolutie intern migratiesaldo per inwoners Figuur 13 : Evolutie natuurlijk accres en totaal migratiesaldo per inwoners

14 wat in Zuid-Limburg dan zelfs zorgt voor een negatief natuurlijk accres of m.a.w. meer sterften dan geboorten. Door deze recente evolutie verloopt in Vlaanderen in de beschouwde periode (figuur 13) het totale migratiesaldo weer gunstiger dan het natuurlijk accres, wat in ook in Limburg het geval is behalve in het Maasland. Het totale migratiesaldo is de som van het interne en het internationale migratiesaldo. Deze laatste component van deze som is in 2016 in elk gebied het meest bepalend (tabel 3 en figuur 14). Dit betekent dat het inwijkingsoverschot voor het merendeel bestaat uit buitenlandse inwijkelingen. Per saldo zijn er in 2016 per Limburgers 3,8 buitenlanders naar Limburg geïmmigreerd en 0,2 Limburgers zijn elders in België gaan wonen. Voor Vlaanderen bedragen deze cijfers respectievelijk 3,4 buitenlandse en 1,7 binnenlandse inwijkelingen. Binnen Limburg kent Midden-Limburg (4,2) het hoogste internationale migratiesaldo per inwoners en West-Limburg (3,3) het laagste. Van alle beschouwde gebieden hebben Midden-Limburg (-1,0) en het Maasland (-3,3) in 2016 een negatief intern migratiesaldo, wat wil zeggen dat er in 2016 vooral in het Maasland meer inwoners elders in België zijn gaan wonen dan omgekeerd. Figuur 12 laat tevens zien dat dit zich in het Maasland sinds 2008 al elk jaar voordoet. Figuur 14 : Natuurlijk accres, intern migratiesaldo, internationaal migratiesaldo en totaal accres per inwoners in 2016 Bevolking per nationaliteit Op 1 januari 2016 telt Limburg inwoners met een niet-belgische nationaliteit of 9,8% van de totale Limburgse bevolking (tabel 4 en figuur 15). Voor Vlaanderen is dit of 8,1% en voor België of 11,5%. West-Limburg met 5,1% en het Maasland met 19,2% kennen binnen Limburg respectievelijk het kleinste en het grootste aandeel vreemdelingen onder hun bevolking. In de periode 01/01/ /01/2016 neemt het aantal niet-belgen in Limburg toe met personen of +13,4%, tegenover +27,9% ( ) in België en +39,3% ( ) in Vlaanderen. Dit varieert in de Limburgse streken van +6,6% in Midden-Limburg tot +26,6% in West-Limburg. In elke beschouwde regio groeit het aandeel van de vreemde bevolking sinds

15 Tabel 4 : Evolutie niet-belgen 01/01/ /01/2016 1/01/2009 1/01/2016 Evolutie Abs. % Noord-Limburg ,2 Midden-Limburg ,6 West-Limburg ,6 Maasland ,8 Zuid-Limburg ,5 LIMBURG ,4 VLAANDEREN ,3 BELGIE ,9 Bron : FOD Economie - ADSEI Verwerking : POM-ERSV Limburg Figuur 15 : %-aandeel niet-belgen in totale bevolking Van de buitenlandse bevolking in Limburg (tabel 5 en figuur 16) zijn meer dan de helft Nederlanders (53,6%). In Noord-Limburg vertegenwoordigen zij 79,9% van alle niet-belgen. In het Maasland is dit 69,4%, in Zuid-Limburg 49,6% en in West-Limburg 24,6%. Hiermee hebben de Nederlanders de Turken (18,3%) in West-Limburg, traditioneel het belangrijkst in aantal, naar de tweede plaats verwezen. In Midden-Limburg hebben de Italianen met 24,8% nog steeds het grootste aandeel van de niet-belgische bevolking. Opmerkelijk is dat begin 2016 de Polen (3.454 of 4,1%) in Limburg de 4 de plaats bezetten binnen de buitenlandse bevolking. Tabel 5 : Niet-Belgen per nationaliteit op 01/01/2016 Nederlanders Marok- Span- Italianen Turken Polen kanen Duitsers jaarden Bulgaren Overige Totaal Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : POM-ERSV Limburg -14-

16 Figuur 16 : %-aandeel nationaliteiten binnen buitenlandse bevolking in Limburg op 01/01/2016 Leeftijdsopbouw Tabel 6 en figuur 17 over de leeftijdsopbouw laten duidelijk zien dat tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2017 de vergrijzing overal nog toeneemt. Het aandeel van de bevolking jonger dan 50 jaar is afgenomen ten voordele van de leeftijdsgroepen boven 50 jaar. Aan de ontgroening of daling van de jongerenaandelen daarentegen lijkt stilaan een eind te komen. In Limburg evolueert deze leeftijdsopbouw echter nog minder gunstig dan elders. Tevens blijkt in Zuid-Limburg het verouderingsfenomeen het meest uitgesproken, met vooral een relatief grotere groep 65-plussers. Figuur 17 : Evolutie procentuele leeftijdsopbouw 01/01/ /01/

17 Tabel 6 : Procentuele leeftijdsopbouw 1/01/2009 1/01/ Totaal Totaal Noord-Limburg 15,7 12,8 35,3 20,1 16,1 100,0 15,3 11,2 31,1 23,0 19,3 100,0 Midden-Limburg 15,7 12,4 35,9 19,8 16,2 100,0 15,5 11,1 32,4 21,8 19,2 100,0 West-Limburg 16,3 11,9 36,4 19,4 15,9 100,0 16,5 10,8 33,0 21,3 18,4 100,0 Maasland 15,6 12,3 35,9 20,6 15,5 100,0 15,4 10,9 31,6 23,2 18,8 100,0 Zuid-Limburg 14,9 11,1 35,6 20,9 17,5 100,0 14,9 10,3 31,7 22,7 20,4 100,0 LIMBURG 15,6 12,1 35,8 20,2 16,3 100,0 15,5 10,8 32,0 22,3 19,3 100,0 VLAANDEREN 16,1 11,8 34,7 19,5 18,0 100,0 16,2 11,1 32,0 20,8 19,8 100,0 BELGIE 16,9 12,1 34,9 19,0 17,1 100,0 17,0 11,5 32,9 20,1 18,5 100,0 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : POM-ERSV Limburg Ouderdomscoëfficiënt Figuur 18 illustreert de vergrijzing nog beter aan de hand van de ouderdomscoëfficiënt. De ouderdomscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking van 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking jonger dan 20 jaar. Bovendien worden de verschillen in vergrijzing meer zichtbaar tussen de Limburgse streken, Limburg, Vlaanderen en België. De ouderdomscoëfficiënt neemt forser toe in Limburg dan elders. De vergrijzing in Limburg (125,7) situeert zich in 2017 niet alleen boven het Belgische (109,1) maar ook boven het Vlaamse (120,6) niveau. Opvallend is dat in Zuid-Limburg, met een ouderdomscoëfficiënt van 137,6, de vergrijzing veel verder gevorderd is dan in overig Limburg. Een ouderdomscoëfficiënt van boven de 100 betekent dat er meer 60-plussers dan jongeren zijn. Sedert enkele jaren is dit dus niet alleen zo in Vlaanderen maar zelfs in nog grotere mate in Zuid-Limburg. In 2017 zijn er nu ook in de overige Limburgse streken meer 60-plussers dan jongeren. Figuur 18 : Ouderdomscoëfficiënt (bevolking van 60j. en meer in % van de bevolking 0-19j) -16-

18 Particuliere huishoudens Onder huishouden verstaat men alle personen die gewoonlijk eenzelfde woning betrekken en er samen leven. Een huishouden bestaat ofwel uit een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel uit twee of meer personen die al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de particuliere en collectieve huishoudens. Onder collectief huishouden wordt verstaan: religieuze gemeenschappen, rusthuizen, weeshuizen, studenten- en werkliedenhuizen, ziekenhuizen en gevangenissen. In collectieve huishoudens is er geen referentiepersoon, wat wel noodzakelijk is bij de particuliere huishoudens (PHH). De bepaling van een referentiepersoon binnen het particulier huishouden maakt het mogelijk om elk lid binnen het huishouden te situeren (verwantschapsband). Tabel 7 : Aantal particuliere huishoudens (PHH) volgens grootte en aantal personen in de PHH Eénpersoonshuishouden Huishouden Huishouden 2 personen 3 personen Huishouden 4 of meer personen TOTAAL PHH AANTAL PERSONEN IN PHH Eénpersoonshuishouden Huishouden Huishouden 2 personen 3 personen Huishouden 4 of meer personen TOTAAL PHH AANTAL PERSONEN IN PHH Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : POM-ERSV Limburg 1/01/2009 1/01/2016 Het aantal PHH (tabel 7) bedraagt op 01/01/2016 in Limburg , waarmee het Limburgs aandeel 12,9% is in Vlaanderen ( ) en 7,3% in België ( ). Sinds begin 2009 (figuur 19) stijgt het aantal PHH in Limburg (+6,9%) betrekkelijk meer dan in Vlaanderen (+5,6%) en België (+5,2%). De sterkste stijging op streekniveau wordt in Limburg Figuur 19 : %-evolutie van het aantal PHH volgens grootte 01/01/ /01/

19 opgetekend in West-Limburg (+8,3%) en de zwakste in Zuid-Limburg (+5,6%) en het Maasland (+5,8%). Bij de kleinste PHH (éénpersoonshuishoudens en PHH van 2 personen) worden overal binnen Limburg in de beschouwde periode nog grotere relatieve toenames vastgesteld dan in Vlaanderen en België. De PHH van 3 personen kennen alom een daling. De evolutie bij de PHH van minstens 4 personen laat in heel Limburg (van +1,9% in Noord-Limburg tot +8,9% in West-Limburg) dan weer een kleinere stijging zien dan in Vlaanderen (+12,4%) en België (+15,5%). Dit alles resulteert begin 2016 in de grootteverdeling van de PHH zoals getoond in figuur 20. Figuur 20 : %-verdeling van de PHH volgens grootte op 01/01/2016 Door deze ontwikkeling sinds 2009 is de gemiddelde PHH-grootte (figuur 21) overal in Limburg sneller gedaald dan in Vlaanderen en België, met als resultaat een gemiddelde PHH-grootte begin 2016 van 2,41 personen in Limburg. Binnen Limburg variëren deze waarden dan van 2,47 in West- Limburg tot 2,37 in Zuid-Limburg, waarmee alle Limburgse streken nog altijd boven de Vlaamse (2,33) en Belgische (2,30) gemiddelde grootte van de PHH blijven. Figuur 21 : Gemiddelde grootte van de PHH -18-

20 A.2. ARBEIDSMARKTAANBOD Doorstromingscoëfficiënt De structuur van de bevolking is ook van belang voor het aanbod en de vervanging van arbeidskrachten. De doorstromingscoëfficiënt geeft belangrijke aanwijzingen over de mate waarin uittreders uit de arbeidsmarkt vervangen kunnen worden door intredende starters. De doorstromingscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking jaar ten opzichte van de bevolking jaar. Deze indicator houdt wel enkel rekening met de leeftijd en zegt niets over de bereidheid om te werken en de competenties van de in- en uittreders. Figuur 22 : Doorstromingscoëfficiënt (bevolking van 15-24j. in % van de bevolking 55-64j) Op 01/01/2017 heeft Limburg een doorstromingscoëfficiënt (figuur 22) van 75,2%. Dat wil zeggen dat per 100 personen die in de leeftijdsklasse van de laatste fase van hun carrière zitten, er afgerond nog 75 personen klaarstaan om hun plaats in het arbeidsleven in te nemen. Vanuit demografisch oogpunt is de vervanging op de arbeidsmarkt in Limburg dus niet meer gegarandeerd. Op 01/01/2009 Figuur 23 : Doorstromingscoëfficiënt op basis van waarnemingen en prognose (telkens op 1 januari berekening van de bevolking 15-24j. in % van de bevolking 55-64j.) -19-

21 bedroeg deze indicator nog 96,6%. In alle beschouwde regio s is de doorstromingscoëfficiënt de laatste jaren gedaald tot onder de 100%. Hierdoor is de vervanging op de arbeidsmarkt nergens meer verzekerd, wat binnen Limburg al enkele jaren en nog meer uitgesproken het geval is voor Zuid- Limburg (84,7% in 2009 en 69,7% in 2017). Op basis van de bevolkingsvooruitzichten van 2016 tot 2060 zal in de nabije toekomst deze doorstromingscoëfficiënt (figuur 23) in België, Vlaanderen en bij uitstek in Limburg zeer snel blijven dalen. Afhankelijkheidsratio Zoals blijkt uit figuur 24 kennen Limburg (87,9%) en haar 5 streken (van 87,2% in het Maasland tot 89,5% in Zuid-Limburg) op 01/01/2017 voorlopig nog lagere afhankelijkheidsratio s vergeleken met Vlaanderen (90,9%). Dat wil zeggen dat er relatief minder inwoners op inactieve leeftijd zijn t.o.v. de potentieel beroepsactieven dan in Vlaanderen. De afhankelijkheidsratio is immers de verhouding van Figuur 24 : Afhankelijkheidsratio (bevolking van 0-19j. plus 60j. en meer in % van de bevolking 20-59j.) de bevolking jonger dan 20 jaar plus 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking jaar. Maar volgens de prognoses zullen de gebieden met traditioneel de laagste waarden de sterkste aangroei kennen, zodat de druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking overal zeer hoog zal worden. Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie Tabel 8 en figuur 25 laten de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socioeconomische positie in 2015 zien. Hieruit blijkt dat Limburg (64,4%, 6,0% en 29,6%) relatief gezien minder werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid), meer werklozen (niet-werkende werkzoekenden) en meer niet-beroepsactieven heeft dan Vlaanderen. -20-

22 Tabel 8 : Bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j.) naar socio-economische positie in 2015 (jaargem.) Absoluut Procentueel Bevolking Werkzoekend Nietberoepsactief Bevolking Werkzoekend Niet- (15-64 jaar) Werkend (nwwz) (15-64 jaar) Werkend (nwwz) beroepsactief Noord-Limburg ,0 66,6 4,9 28,5 Midden-Limburg ,0 62,6 7,1 30,3 West-Limburg ,0 64,8 5,1 30,1 Maasland ,0 60,8 7,1 32,1 Zuid-Limburg ,0 67,1 5,5 27,4 LIMBURG ,0 64,4 6,0 29,6 VLAANDEREN ,0 66,6 5,6 27,8 BELGIE ,0 61,6 7,9 30,5 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg Binnen Limburg heeft Zuid-Limburg (67,1%, 5,5% en 27,4%) echter toch een iets betere procentuele verdeling dan deze op Vlaams niveau (66,6%, 5,6% en 27,8%). Voor wat betreft de werklozen heeft Noord-Limburg (4,9%) de meest gunstige toestand. Het Maasland (60,8%, 7,1% en 32,1%), voorafgegaan door Midden-Limburg (62,6%, 7,1% en 30,3%), scoort het slechtste voor elke socioeconomische positie, waarmee haar %-verdeling eerder aansluit bij de landelijke (61,6%, 7,9% en 30,5%). Figuur 25 : %-verdeling bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socio-economische positie in 2015 (jaargemiddelde) Evolutie van de beroepsbevolking De beroepsbevolking is het gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) dat daadwerkelijk actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid), hetzij als niet-werkende werkzoekenden. -21-

23 Tabel 9 : Evolutie van de beroepsbevolking (15-64 jaar) (jaargemiddelden) Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,0 West-Limburg ,0 Maasland ,1 Zuid-Limburg ,3 LIMBURG ,4 VLAANDEREN ,3 BELGIE ,0 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg In de periode (tabel 9 en figuur 26) stijgt de Limburgse beroepsbevolking met +3,4% aan een trager tempo dan in Vlaanderen (+4,3%) en België (+4,0%). Met +5,0% zijn Noord- en West- Limburg de Limburgse streken met relatief de meest positieve evolutie. In het Maasland bedraagt de groei slechts +2,1% en is er bovendien sinds 2014 zelfs een duidelijke daling van de beroepsbevolking Figuur 26 : Evolutie van de beroepsbevolking (Indices, 2008 = 100) ingezet. Goed zichtbaar in figuur 27 is dat de mannelijke beroepsbevolking in alle regio s maar weinig meer toeneemt. In het Maasland en Zuid-Limburg is er zelfs al geen groei meer. De vrouwelijke beroepsbevolking kent globaal in Limburg (+7,4%) een iets hoger groeicijfer dan Vlaanderen (+7,3%) Figuur 27 : Groei-% van de beroepsbevolking (15-64j.)

24 en België (+6,7%). Het hoogste groeiritme bij de vrouwen wordt met +10,1% opgetekend in Noord- Limburg en het laagste met +6,2% in Zuid-Limburg. Activiteitsgraad De activiteitsgraad (tabel 10) geeft een idee van de mate waarin de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) actief is op de arbeidsmarkt, d.w.z. een job heeft of een job zoekt. De activiteitsgraad is namelijk de verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Tabel 10 : Evolutie van de activiteitsgraad (jaargemiddelden jaar) (de beroepsbevolking/bevolking op arbeidsleeftijd) Evolutie M V T M V T M V T Noord-Limburg 74,8 61,8 68,5 75,5 67,4 71,5 0,7 5,5 3,0 Midden-Limburg 73,8 62,2 68,1 73,8 65,5 69,7 0,0 3,3 1,6 West-Limburg 74,4 61,2 67,9 74,7 65,0 69,9 0,3 3,9 2,0 Maasland 72,4 59,3 66,0 72,3 63,4 67,9 0,0 4,1 1,9 Zuid-Limburg 76,1 64,5 70,4 76,3 68,9 72,6 0,2 4,4 2,2 LIMBURG 74,4 62,1 68,3 74,6 66,2 70,4 0,2 4,1 2,1 VLAANDEREN 76,0 65,0 70,6 76,0 68,3 72,2 0,0 3,3 1,6 BELGIE 74,5 63,2 68,9 73,6 65,4 69,5-0,9 2,3 0,7 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg De Limburgse activiteitsgraad ligt in 2015 met 70,4% tussen de Vlaamse (72,2%) en de Belgische (69,5%). Sinds 2008 heeft, zoals ook de figuren 28 en 29 illustreren, Limburg haar activiteitsgraad t.o.v. Vlaanderen en België verbeterd. Zuid-Limburg (72,6%) weet in de betrokken periode de achterstand t.o.v. Vlaanderen volledig weg te werken. Van de Limburgse streken ziet Midden- Limburg (met +1,6% tot 69,7%) haar activiteitsgraad het minst toenemen en Noord-Limburg (met +3,0% tot 71,5%) het meest. Figuur 28 : Evolutie activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) (de beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) -23-

25 Aangezien de mannelijke beroepsbevolking maar weinig meer aangroeit, vindt de toename van de activiteitsgraad blijkbaar nagenoeg nog uitsluitend plaats bij de vrouwen. Figuur 29 : Groei activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) (de beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 30 laat duidelijk zien dat van de Limburgse regio s in 2015, het Maasland (67,9%) de laagste activiteitsgraad heeft en Zuid-Limburg (72,6%) de hoogste. Dit was in 2008 ook al zo. Opvallend is ook dat de Maaslandse activiteitsgraad achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen. Daarenboven is in het Maasland de laatste jaren (figuur 28) van een inhaalbeweging geen sprake meer. Figuur 30 : Activiteitsgraad (jaargemiddelden jaar) per geslacht in 2015 (beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) -24-

26 Werkloosheid Niet-werkende werkzoekenden In de periode 31/12/ /12/2016 (tabel 11 en figuren 31 en 32) stijgt het aantal niet-werkende werkzoekenden (nwwz) in Limburg van tot of met +13,5%, dat hiermee beter presteert dan Vlaanderen (+21,1%). In Zuid-Limburg (+15,5%) en het Maasland (+15,3%) verloopt de werkloosheid het slechtst. West-Limburg (+7,6%) scoort veruit het best. Tabel 11 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden /12/ /12/2016 Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,5 Midden-Limburg ,3 West-Limburg ,6 Maasland ,3 Zuid-Limburg ,5 LIMBURG ,5 VLAANDEREN ,1 Bron : VDAB Verwerking: POM-ERSV Limburg Opmerkelijk is dat in de beschouwde periode in alle regio s de werkloosheid bij de vrouwen duidelijk gunstiger evolueert dan bij de mannen. West-Limburg kent bij de vrouwen zelfs een daling met - 6,1% terwijl in het Maasland zich een stijging voordoet met +6,2%, wat wel nog beter is dan de Vlaamse stijging met +12,1%. De mannelijke werkloosheid verloopt het minst gunstig in Zuid-Limburg (+31,6%) en Noord-Limburg (+31,5%) en het meest gunstig in het Maasland (+24,5%) en West- Limburg (+24,9%). Figuur 31 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden (Indices, december 2008 = 100) -25-

27 Figuur 32 : %-evolutie van de niet-werkende werkzoekenden per geslacht Eind 2008 zijn vrouwen duidelijk vaker terug te vinden in de werkloosheidsstatistieken dan mannen. Dit patroon wordt dan op vrijwel alle geografische niveaus vastgesteld (figuur 33). Eind 2016 bestaat deze oververtegenwoordiging van de vrouwen in de werkloosheid niet meer en is dit patroon nagenoeg overal omgekeerd, behalve in Noord-Limburg met voorlopig nog een aandeel van 50,3% voor de vrouwelijke nwwz. Figuur 33 : Evolutie %-aandeel vrouwen in de niet-werkende werkzoekenden Van de nwwz in Limburg op 31/12/2016 is (figuur 34): 20,7% arbeidsgehandicapt 18,8% jonger dan 25 jaar en 30,7% 50 jaar of ouder; 27,8% 2 jaar of langer werkloos; 46,6% laaggeschoold; 23,9% allochtoon. In de Limburgse streken worden hiervan de grootste aandelen nwwz opgetekend in: Zuid-Limburg met 23,7% arbeidsgehandicapten West-Limburg met 21,8% jonger dan 25 jaar en Noord-Limburg met 34,3% 50 jaar of ouder; Zuid-Limburg met 29,8% 2 jaar of langer werkloos; Zuid-Limburg met 48,5% laaggeschoold; Midden-Limburg met 30,6% allochtonen. -26-

28 Figuur 34 : %-verdeling van de niet-werkende werkzoekenden naar arbeidshandicap, leeftijd, duur, studieniveau en origine op 31/12/

29 Werkloosheidsgraad Figuur 35 toont dat de werkloosheidsgraad, of het aandeel van de niet-werkende werkzoekenden in de beroepsbevolking, tussen december 2008 en december 2016 niet alleen globaal in Limburg maar, op het Maasland na, ook in haar streken iets minder is gestegen dan in Vlaanderen. Eind december 2008 ligt de werkloosheidsdruk enkel in Noord-Limburg (5,3%) en Zuid-Limburg (6,1%) onder het Vlaamse niveau van 6,2%, terwijl overig Limburg slechter scoort. Acht jaar later zit naast Noord- Limburg (5,8%) en Zuid-Limburg (6,8%) ook West-Limburg (6,5%) onder de Vlaamse werkloosheidsdruk van 7,2%. Zowel in 2008 als in 2016 kennen Midden-Limburg (8,1% in 2008 en 8,9% in 2016) en het Maasland (7,9% en 8,8%) het hoogste aantal werklozen t.o.v. hun beroepsbevolking. Figuur 35 : Evolutie werkloosheidsgraden per jaar (niet-werkende werkzoekenden in % van beroepsbevolking) A.3. OPLEIDING Schoolbevolking in het voltijds onderwijs In Limburg bedraagt in het schooljaar (tabel 12) de schoolbevolking in het voltijds onderwijs eenheden, of 12,2% van het totaal voor Vlaanderen ( ). Sinds het schooljaar is deze schoolbevolking in Limburg gestegen met +3,4% en in Vlaanderen met +7,2%. Het aantal leerlingen in Limburg in het lager onderwijs (+5,7%) en het secundair onderwijs (-7,8%) evolueert minder goed dan in Vlaanderen (respectievelijk +9,5% en - 3,5%), terwijl het kleuteronderwijs nagenoeg aan hetzelfde ritme groeit in Limburg (+10,0%) en Vlaanderen (+9,9%). Het hogescholenonderwijs in Limburg (+11,6%) ziet zijn studentenbevolking vlugger toenemen dan in Vlaanderen (+8,1%). Het aantal studenten dat in Limburg universitair onderwijs volgt, kent met een toename van +131,2% een beduidend hoger stijgingsritme dan in geheel Vlaanderen (+50,4%). In het academiejaar is het hoger onderwijs in Vlaanderen grondig hervormd. De hogescholen hebben hun academische bachelor- en masteropleidingen overgedragen aan de universiteiten. Na de integratie bieden de hogescholen wel nog verder hun professionele opleidingen aan. -28-

30 Tabel 12 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds onderwijs in de schooljaren en Evolutie / Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Kleuteronderwijs , ,9 Gewoon , ,0 Buitengewoon ,7 7 0,4 Lager onderwijs , ,5 Gewoon , ,7 Buitengewoon , ,1 Secundair onderwijs , ,5 Gewoon , ,1 Buitengewoon , ,6 Hogescholenonderwijs (*) , ,1 Universitair onderwijs (*) , ,4 Totaal , ,2 Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : POM-ERSV Limburg (*) = aantal actieve inschrijvingen met een diplomacontract BAMA en basisopleidingen Uit figuur 36 over de procentuele verdeling van de schoolbevolking per onderwijsniveau blijkt dat sinds het schooljaar , zowel in Limburg als Vlaanderen, enkel het aandeel van het secundair onderwijs vermindert. De aandelen van alle overige onderwijsniveaus nemen toe. De grootste aandelenverschillen tussen Limburg en Vlaanderen blijven gesitueerd in het secundair en het universitair onderwijs. Figuur 36 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau in de schooljaren en Voltijds gewoon secundair onderwijs Evolutie Nog iets meer uitgesproken dan in het schooljaar , kiezen de meeste scholieren binnen het voltijds gewoon secundair onderwijs (tabel 13 en figuur 37) in het schooljaar zowel in -29-

31 Limburg (24,3%) als in Vlaanderen (27,4%), na de 1 ste graad, voor het algemeen secundair onderwijs (ASO). Het aandeel van het technisch secundair onderwijs (TSO) stagneert rond de 21 à 22% in Limburg en Vlaanderen. Het aandelenpercentage voor het beroepssecundair onderwijs (BSO) daalt in beide regio s, respectievelijk in Limburg tot 20,7% en in Vlaanderen tot 17,6%. In de beschouwde periode is de schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs in elke studierichting afgenomen. Behalve in het kunstsecundair onderwijs verloopt deze daling in Limburg telkens iets forser dan in Vlaanderen. Tabel 13 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren en Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Evolutie / Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers , ,7 1ste graad secundair onderwijs , ,8 2de en 3de graad ASO , ,4 2de en 3de graad TSO , ,2 2de en 3de graad KSO , ,0 2de en 3de graad BSO (incl. 4de graad + modulair) , ,8 Totaal , ,1 Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : POM-ERSV Limburg Figuur 37 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren en Schoolse vertraging Schoolse vertraging of schoolse achterstand is de vertraging die een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde geboortejaar. Schoolse vertraging is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door ziekte, atypische studieovergangen, enz.. In het schooljaar hebben in Vlaanderen 27,9% van het aantal leerlingen in het voltijds gewoon secundair onderwijs een schoolse vertraging opgelopen (figuur 38), tegenover 28,7% in Limburg. Deze schoolse achterstand is sinds het schooljaar in Limburg (30,2% of -1,5%) -30-

32 meer gedaald dan in Vlaanderen (29,0% of -1,1%). Hierdoor is het verschil tussen Limburg en Vlaanderen inzake de leerlingenaandelen van scholieren met schoolse vertraging verkleind van 1,2% tot 0,8%. Figuur 38 : %-aandeel scholieren met schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs in de schooljaren t.e.m Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs Participatie In het academiejaar (tabel 14) volgen Vlaamse jongeren, waarvan (12,6%) Limburgse, hoger onderwijs in Vlaanderen. In vergelijking met het academiejaar wordt voor de Vlaamse jongeren een stijging vastgesteld met eenheden of +22,7%, tegenover een toename met of +22,8% bij de Limburgse studenten in het Vlaamse hoger onderwijs. Deze aangroei bij de Limburgse studenten hoger onderwijs wordt vooral opgetekend in het universitair onderwijs ( Limburgse studenten of 75,1% van de totale toename van Limburgers in het Vlaamse hoger onderwijs). Bij de Vlaamse studenten hoger onderwijs is dit aandeel zelfs nog iets hoger ( Vlaamse universiteitsstudenten of 82,6% van de stijging met Tabel 14 : Potentieel en werkelijk aantal studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in het academiejaar en Evolutie / Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Bevolking jaar (jaargem.) , ,4 Hoger onderwijs , ,7 Hogescholenonderwijs , ,5 Universitair onderwijs , ,3 Bron : Agentschap Hoger Onderwijs; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : POM-ERSV Limburg (*) = aantal inschrijvingen onder een diplomacontract BAMA en basisopleidingen -31-

33 Vlamingen in het Vlaamse hoger onderwijs). De reeds eerder vermelde grondige hervorming in het hoger onderwijs in Vlaanderen in het academiejaar heeft deze evolutie uiteraard danig beïnvloed. Figuur 39 : Participatiegraad Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaams hoger onderwijs in de academiejaren en Uit tabel 14 blijkt tevens dat in 2015 Limburg en Vlaanderen inwoners in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 24 jaar tellen. Hiermee haalt Limburg in het academiejaar een participatiegraad (figuur 39) van 38,4% in het Vlaamse hoger onderwijs, welke beneden het Vlaams gemiddelde van 40,2% ligt. De participatiegraad van een regio aan het hoger onderwijs wordt berekend door het werkelijk aantal studenten in het hoger onderwijs die in deze regio wonen te delen door het potentieel aantal studenten in de betrokken leeftijdscategorie (inwoners van 18 tot en met 24 jaar) in diezelfde woonregio. Sinds het academiejaar heeft Limburg zijn achterstand t.o.v Vlaanderen inzake de deelname aan het hoger onderwijs verkleind van 3,2% tot 1,8%. In het hogescholenonderwijs en het universitair onderwijs apart scoort Limburg in het academiejaar een participatiegraad van respectievelijk 21,3% en 17,0% (Vlaanderen: 21,1% en 19,1%), komende van 19,4% en 11,6% (Vlaanderen: 20,7% en 13,5%) in , waardoor de verkleining van de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen betreffende de deelname aan het Vlaamse hoger onderwijs uitsluitend is toe te schrijven aan de Limburgse jongeren in het hogescholenonderwijs. Studierendement Het studierendement geeft niet de traditioneel bekende slaagcijfers weer. Sinds de invoering van de Ba-Ma structuur werkt men in het hoger onderwijs met studiepunten. Elke opleiding bestaat uit een aantal opleidingsonderdelen (= vakken, opleidingsactiviteiten, ) van een aantal studiepunten. Studiepunten geven de studieomvang van elke opleiding en van elk opleidingsonderdeel weer. Bv.: een academische bachelor bestaat uit minimum 180 studiepunten. De student schrijft zich in voor een aantal opleidingsonderdelen (wat uitgedrukt kan worden in studiepunten) en slaagt al dan niet voor alle of voor bepaalde opleidingsonderdelen. Het studierendement wordt berekend als de verhouding van het aantal verworven studiepunten ten opzichte van het aantal opgenomen studiepunten. In de hier gehanteerde berekening gaat het ook enkel over de actieve inschrijvingen en worden de uitgeschreven studenten niet meegeteld. In de -32-

34 definitie van studierendement worden gedelibereerde studiepunten niet meegenomen bij de berekening van het studierendement. Gedelibereerde studiepunten reflecteren immers de interne werking van de onderwijsinstelling. Tabel 15 : Studierendement studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in de academiejaren en Totaal Totaal opgenomen verworven studiepunten studiepunten Hogescholen Universiteiten Hoger onderwijs Totaal opgenomen studiepunten Totaal verworven studiepunten Totaal opgenomen studiepunten Totaal verworven studiepunten Studierendement Studierendement Studierendement LIMBURG , , , VLAANDEREN , , ,9 LIMBURG , , , VLAANDEREN , , ,4 Evolutie LIMBURG , , ,2 VLAANDEREN , , ,4 Bron : Agentschap Hoger Onderwijs Verwerking : POM-ERSV Limburg (*) aantal inschrijvingen onder een diplomacontract BAMA en basisopleidingen Studierendement = het aandeel van de verworven studiepunten in de opgenomen studiepunten van het aantal studenten naar woonregio in het hoger onderwijs. De Limburgse studenten in het hoger onderwijs halen in het academiejaar een studierendement (tabel 15 en figuur 40) van 79,5%, wat iets lager is dan de 80,4% van de Vlaamse studenten. Vergeleken met academiejaar betekent dit een studierendementsevolutie met -0,2% en +0,4% voor respectievelijk de studenten die wonen in Limburg en Vlaanderen, waardoor de kleine achterstand van de Limburgers sindsdien wat is toegenomen. Figuur 40 : Studierendement Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaamse hoger onderwijs in de academiejaren en Deze vergroting van de studierendementsachterstand van de Limburgse studenten t.o.v. de Vlaamse wordt enkel veroorzaakt door de hogeschoolstudenten (van 79,4% tot 78,0% voor Limburg en van 79,2% tot 78,9% voor Vlaanderen). De universitaire studenten uit Limburg weten daarentegen niet alleen hun rendement iets op te voeren (van 80,2% tot 81,4% voor Limburg en van 81,1% tot 82,0% voor Vlaanderen) maar ook iets méér dan de Vlaamse universitaire studenten wat echter niet volstaat om de toegenomen rendementsachterstand van hun hogeschoolcollega s te compenseren. -33-

35 B. ECONOMISCH WEEFSEL B.1. WELVAARTSCREATIE Bruto toegevoegde waarde De bruto toegevoegde waarde (BTW) is het bedrag dat de productiefactoren aan de waarde van de verbruikte goederen en diensten toevoegen. Het is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de geproduceerde goederen en diensten en de waarde van de in het productieproces verbruikte goederen en diensten. De reële economische groei van een regio wordt berekend op de toename van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen in kettingeuro s met als referentiejaar Het gaat om "bruto" toegevoegde waarde, omdat ook de bedragen die opzij worden gezet voor vervangingsinvesteringen worden inbegrepen. De waardering gebeurt tegen basisprijzen. Dit betekent dat de productie niet de door de producent in rekening gebrachte belasting over de toegevoegde waarde omvat en ook niet mogelijke andere productgebonden belastingen zoals accijnzen. Wel zijn productgebonden subsidies inbegrepen. Door de combinatie van de invoering van de Europese activiteitennomenclatuur nace 2008 en van het ESR 2010, de nieuwe verbeterde en uitgebreide standaard van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen, kan als oudste referentiejaar voor de BTW slechts 2009 gebruikt worden. Figuur 41 : Jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2013) in de periode Over de periode (figuur 41) kent Limburg met +2,1% een hogere jaarlijkse gemiddelde reële economische groei dan Vlaanderen (+1,8%) en België (+1,3%). De groeiritmes van de arrondissementen Hasselt (+2,1%) en Tongeren (+3,3%) situeren zich op en boven het provinciaal niveau. Het arr. Maaseik (+1,1%) daarentegen haalt zelfs niet het landelijke niveau door een duidelijk zichtbare inkrimping (figuur 42) van zijn economie in

36 Figuur 42 : Evolutie bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2013) (Indices, 2009 = 100) De BTW beloopt in 2015 (tabel 16) in Limburg ,2 miljoen euro of respectievelijk 10,9% en 6,4% van de BTW in Vlaanderen ( ,2 miljoen euro) en België ( ,5 miljoen euro). Zoals in alle ontwikkelde economieën, zijn ook hier de tertiaire activiteiten verantwoordelijk voor het grootste deel van de BTW, gaande van een aandeel van 70,4% in Limburg, over 73,0% in Vlaanderen tot 77,1% in België. Alle andere beschouwde sectoren zijn in Limburg naar verhouding belangrijker dan in Vlaanderen en België, zoals duidelijk blijkt via de specialisatie-index in figuur 43. Tabel 16 : Economische structuur in 2015 van Limburg, Vlaanderen en België op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (miljoenen euro s) Abs. (in miljoen euro's) Limburg Vlaanderen België Abs. Abs. %-aandeel in totaal (in miljoen euro's) %-aandeel in totaal (in miljoen euro's) %-aandeel in totaal Landbouw, bosbouw en visserij 272,0 1, ,6 0, ,0 0,7 Industrie 4 960,0 21, ,5 19, ,0 16,7 Bouwnijverheid 1 740,7 7, ,0 6, ,6 5,4 Tertiaire sector ,5 70, ,1 73, ,9 77,1 Totaal bruto toegevoegde waarde ,2 100, ,2 100, ,5 100,0 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg De specialisatie-index t.o.v. Vlaanderen wordt berekend als het aandeel van een sector in het totaal van alle sectoren voor een regio t.o.v. het analoge aandeel voor Vlaanderen, vermenigvuldigd met 100. Een index groter dan 100 wijst op een specialisatie voor de regio. Door de relatief grotere belangrijkheid van de secundaire sector in onze provincie, is Limburg een van de Vlaamse provincies die doorgaans heel conjunctuurgevoelig is. Dit impliceert dat conjunctuurbewegingen eerder versterkt tot uiting komen. Dit komt doordat de secundaire sector een grotere exportgerichtheid heeft en zo meer onderhevig is aan internationale concurrentie en de conjuncturele situatie elders in de wereld. -35-

37 Figuur 43 : Specialisatie-indices in 2015 van Limburg en België t.o.v. Vlaanderen inzake de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (Indices, Vlaanderen=100) Bruto binnenlands product Het bruto binnenlands product (BBP) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle goederen en diensten die er op één jaar tijd worden geproduceerd. Het BBP is een veel-gebruikte maatstaf voor de economische situering van een regio. Het bruto binnenlands product (BBP) wordt samengesteld door bij de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen de productgebonden belastingen op productie en invoer op te tellen en de productgebonden subsidies op productie en invoer af te trekken. In 2015 bedraagt het BBP in Limburg ,2 miljoen euro. Dit is 10,9% van het Vlaamse BBP ( ,5 miljoen euro) en 6,4% van het Belgische BBP ( ,8 miljoen euro). Het Limburgse BBP is als in figuur 44 verdeeld over haar 3 arrondissementen. Figuur 44 : Bruto binnenlands product tegen lopende prijzen in 2015 per Limburgs arrondissement (in miljoen euro) -36-

38 Bruto binnenlands product per inwoner Evolutie Het BBP per inwoner is een belangrijke indicator voor het meten van de geproduceerde welvaart. Limburg realiseert in 2015 een BBP per inwoner (tabel 17) van euro of 81,9% van het Vlaamse BBP per inwoner ( euro). Binnen Limburg spant het arr. Hasselt (36.612) de kroon. Het situeert zich hiermee tussen het Vlaamse en Belgische (36.513) niveau. Het arr. Maaseik (25.364) en vooral het arr. Tongeren (23.766) scoren laag. Opvallend is ook dat sinds 2009 enkel het arr. Maaseik zich niet verbeterd heeft t.o.v. Vlaanderen. Er heeft zich in het arr. Maaseik een markante daling van het BBP per inwoner voorgedaan in 2013 (figuur 45). Dit is uiteraard het directe gevolg van de economische krimp in dat jaar in het arr. Maaseik, zoals hiervoor (figuur 42) reeds aangehaald. Tabel 17 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner tegen lopende prijzen in de periode Absolute cijfers Index Vlaanderen = 100 (in euro's) Jaarlijks gemiddeld groei-% Arr. Hasselt ,9 98,3 2,8 Arr. Maaseik ,5 68,1 1,9 Arr. Tongeren ,1 63,8 4,8 LIMBURG ,2 81,9 3,0 VLAANDEREN ,0 100,0 2,6 BELGIE ,0 98,0 2,2 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg Figuur 45 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner (Indices, 2009 = 100) Determinanten Via een synthetische opsplitsing van het BBP per inwoner kunnen diverse socio-economische aspecten van een regio bekeken worden, zoals blijkt uit volgende identiteit : of m.a.w. BBP bevolking = BBP werkgelegenheid x werkgelegenheid werkenden x werkenden bevolking jaar x bevolking jaar bevolking BBP per inwoner = arbeidsproductiviteit x pendelarbeidsratio x werkzaamheidsgraad x onafhankelijkheidsratio -37-

39 Het BBP per inwoner van een regionale economie is derhalve het product van 4 determinanten, nl. het BBP per loontrekkende of zelfstandige (arbeidsproductiviteit), de verhouding van de werkgelegenheid tot de werkende inwoners (autonomiegraad van de werkgelegenheid of pendelarbeidsratio die het belang van het netto-pendelarbeidsverkeer toont), het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd (werkzaamheidsgraad) en het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking (onafhankelijkheidsratio of het inverse van de afhankelijkheidsratio van ouderen en jongeren). De grootte van het BBP per inwoner in een regio wordt bijgevolg niet alleen bepaald door de onafhankelijkheidsratio, de werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit, maar ook door de concentratie van de werkgelegenheid in deze regio. Figuur 46 : Determinanten van het BBP per inwoner in 2015 (Indices, Vlaanderen=100) Uit figuur 46 met de 4 determinanten van het BBP per inwoner blijkt dat in 2015 in Limburg : de arbeidsproductiviteit (bruto binnenlands product per werknemer of zelfstandige) 12,8% lager ligt dan in Vlaanderen; o Alle Limburgse arrondissementen situeren zich min of meer rond het provinciaal niveau. de pendelarbeidsratio (werkgelegenheid t.o.v. de werkende inwoners) 5,1% beneden het Vlaamse peil blijft; o o Hasselt scoort niet alleen beter dan Limburg maar zelfs 12,8% beter dan Vlaanderen. Maaseik doet het op dit onderdeel 18,6% en Tongeren 26,0% slechter vergeleken met Vlaanderen. de werkzaamheidsgraad (het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd) zich 3,3% onder deze van Vlaanderen situeert; o In elk Limburgse arrondissement wordt nagenoeg dezelfde achterstand t.o.v. Vlaanderen opgetekend als globaal in Limburg. -38-

40 de onafhankelijkheidsratio (het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking) 2,3% hoger is dan in Vlaanderen. o Alle Limburgse arrondissementen vertonen nagenoeg dezelfde gunstige demografische factor t.o.v. Vlaanderen als de provincie in haar geheel. De grotere aanwezigheid van potentiële actieven in de Limburgse bevolking kan dus blijkbaar niet verhinderen dat het BBP per inwoner lager blijft dan in Vlaanderen. In Limburg drukken de minder goede arbeidsproductiviteit, pendelarbeidsratio en werkzaamheidsgraad op de gerealiseerde welvaart. De demografische determinant zorgt zoals gezegd wel voor enige verluchting, doch enkel in het arr. Hasselt geholpen door een gunstige pendelarbeidsratio die voortvloeit uit een hoge concentratie van de werkgelegenheid in dit arrondissement. De lagere werkzaamheidsgraad in België wordt er vooral gecompenseerd door de hogere pendelarbeidsratio. Inkomen De welvaart van de inwoners van een regio wordt hier geanalyseerd aan de hand van 2 indicatoren: het beschikbaar inkomen per inwoner en het netto fiscaal inkomen per inwoner. Beschikbaar inkomen per inwoner Het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner (tabel 17) is een maat voor de geproduceerde welvaart in een regio. Om de welvaart van de inwoners in kaart te brengen is het daarentegen aangewezen zich te richten op het beschikbaar inkomen van de inwoners van een regio. Het beschikbaar inkomen per inwoner (tabel 18) is een betere indicator voor de welvaart die de inwoners van een gebied verdiend hebben. Voordeel van deze indicator is dat het gaat over het inkomen dat beschikbaar blijft na aftrek van belastingen op inkomen en vermogen. Nadeel voor onderhavige analyse is dat het administratief arrondissement het laagste geografisch niveau is waarvan gegevens beschikbaar zijn. Limburg laat in 2014 een beschikbaar inkomen per inwoner optekenen van euro of 93,0% van het Vlaams gemiddelde ( euro). Binnen Limburg heeft het arr. Hasselt (19.072) het hoogste beschikbaar inkomen per hoofd en situeert zich hiermee iets boven het landelijke niveau (18.663). Het arr. Maaseik (17.732) kent per inwoner gemiddeld het laagste beschikbaar inkomen. Tabel 18 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner in de periode Absolute cijfers Index Vlaanderen = 100 (in euro's) Jaarlijks gemiddeld groei-% Arr. Hasselt ,6 96,0 0,7 Arr. Maaseik ,6 89,3 0,6 Arr. Tongeren ,1 91,1 0,6 LIMBURG ,9 93,0 0,6 VLAANDEREN ,0 100,0 0,4 BELGIE ,1 94,0 0,4 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg -39-

41 Figuur 47 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner (Indices, 2008 = 100) Sinds 2008 (tabel 18 en figuur 47) hebben Limburg en elk van haar arrondissementen iets van hun achterstand t.o.v. Vlaanderen inzake het beschikbaar inkomen per inwoner weten weg te werken. Belangrijk is dat de regionale spreiding van het gemiddeld beschikbaar inkomen per hoofd minder groot is dan van het BBP per capita, zoals geïllustreerd wordt in figuur 48 en 49. De milderende werking van de sociale zekerheid en pendelarbeidsbewegingen zorgen daarvoor. Hierdoor is de regionale spreiding van deze inkomensindicator op arrondissementeel vlak binnen Limburg in 2014 beperkt tot een standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van 565 tegenover een standaarddeviatie van inzake het BBP per inwoner. Deze standaarddeviatie geeft aan in hoeverre de inkomens afwijken van het gemiddelde. De respectievelijke standaardafwijkingen van 582 en in 2009 wijzen sindsdien op een licht convergerende ontwikkeling van de verdiende welvaart en een wat groter divergerend verloop van de geproduceerde welvaart in de Limburgse arrondissementen. Figuur 48 : Relatie tussen geproduceerde en verdiende welvaart in

42 Figuur 49 : Standaarddeviatie in reële termen (in constante prijzen van 2004) voor de Limburgse arrondissementen inzake het BBP per inwoner en het beschikbaar inkomen per inwoner Netto fiscaal inkomen per inwoner De basis voor deze indicator is het totaal netto belastbaar inkomen, verwezenlijkt door natuurlijke personen zowel in België als in het buitenland en onderworpen aan de personenbelasting, opgesteld op basis van de belastingsaangiften. Het netto belastbaar inkomen is samengesteld uit inkomsten uit onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en kapitalen en beroepsinkomsten. Het centrale element in deze statistiek is het totale netto belastbaar inkomen per aangifte (fiscaal gezin). Het fiscale gezin kan bestaan uit een alleenstaande, wettelijk samenwonenden of een gehuwd paar. Het totale netto belastbaar inkomen bestaat uit alle netto inkomsten min de aftrekbare uitgaven. Er dient op gewezen te worden dat de resultaten betrekking hebben op de ingecohierde inkomens, dit wil zeggen alleen op de gezinnen die belasting betalen. Een aantal belastingplichtigen, die omwille van hun inkomen of van hun gezinslasten niet belastbaar zijn, komen in de statistiek niet voor. Nadeel is dus dat het netto fiscale inkomen niet de absolute hoogte van het werkelijke inkomensniveau weergeeft. Voordeel is dat deze fiscale statistieken toch toelaten een zekere welvaartswaardeschaal op te stellen en zelfs tot op gemeentelijk niveau. Enkel het gemiddelde netto fiscaal inkomen per inwoner wordt geanalyseerd, aangezien dit een betere indicator is van de economische welvaart van een gebied dan het gemiddelde netto fiscaal inkomen per aangifte. Tabel 19 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner Welvaartsindex Absoluut in Vlaanderen=100 Groei-% Noord-Limburg ,3 91,5 19,9 Midden-Limburg ,5 96,5 19,5 West-Limburg ,7 93,6 18,1 Maasland ,0 89,7 20,6 Zuid-Limburg ,8 96,8 19,5 LIMBURG ,3 94,2 19,4 VLAANDEREN ,0 100,0 17,0 BELGIE ,2 93,3 15,8 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Financiële statistieken Verwerking : POM-ERSV Limburg -41-

43 Figuur 50 : Evolutie gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner (Indices, 2008 = 100) Het gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner (tabel 19 en figuren 50 en 51) bedraagt in Limburg in 2014 (aanslagjaar 2015) euro, wat overeenkomt met een welvaartsindex van 94,2% t.o.v. het gemiddelde in Vlaanderen ( euro). Zuid-Limburg ( ) heeft met 96,8% de hoogste welvaartsindex van alle Limburgse streken en plaatst zich daarmee samen met Midden-Limburg (96,5%) en West-Limburg (93,6%) iets boven het landelijke welvaartsniveau (93,3%). Het Maasland ( of 89,7%) bekleedt de laatste plaats. Sinds 2008 is de achterstand van alle Limburgse streken t.o.v. Vlaanderen iets afgenomen. Het Maasland weet de welvaartskloof het meest te dichten, gevolgd door Noord-Limburg. West-Limburg maakt het minste terrein goed. De relatieve groeicijfers van de 5 Limburgse streken variëren tussen 2008 en 2014 van +18,1% in West-Limburg tot +20,6% in het Maasland. Figuur 51 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner in 2014 en het groei-% ervan sinds 2008 De standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van de verdeling van deze welvaartsindicator over de 5 Limburgse streken bedraagt 479,42 in 2014, wat duidt op een vrij gelijkmatige spreiding van de inkomens op streekniveau als gevolg van pendelarbeid en sociale correcties. In 2008 was de standaarddeviatie nog 495,

44 B.2. CONCURRENTIEVERMOGEN OP GEBIED VAN ARBEIDSKOST Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde De economische prestatie van een land of regio wordt veelal bepaald aan de hand van de arbeidsproductiviteit, maar nu gedefinieerd als de bruto toegevoegde waarde per werknemer. Dit is een iets engere definitie dan de in deze socio-economische analyse eerder gebruikte definitie van de arbeidsproductiviteit op basis van het BBP. In 2015 (tabel 20) wordt in Limburg een arbeidsproductiviteit van ,9 opgetekend, tegenover ,4 in Vlaanderen en ,4 in België. Dit betekent voor Limburg t.o.v. Vlaanderen een arbeidsproductiviteitsniveau (figuur 53) dat 12,9% lager ligt. Figuur 52 : Arbeidsproductiviteit (Indices, 2009 = 100) (Bruto toegevoegde waarde/aantal werknemers) Limburg (+16,6%) heeft niettemin sinds 2009 (figuur 52) haar achterstand inzake arbeidsproductiviteit t.o.v. Vlaanderen (+15,3%) iets kunnen verkleinen, wat weliswaar enkel te danken is aan de arr. Tongeren (+25,0%) en Hasselt (+15,9%). Deze evolutie heeft in 2015 als resultaat dat 2 Limburgse arrondissementen zich min of meer situeren rond het provinciaal arbeidsproductiviteitsniveau (figuur 53), terwijl het arr. Tongeren duidelijk beter presteert. Figuur 53 : Arbeidsproductiviteitsniveau (Indices, Vlaanderen =100) -43-

45 Per sector (tabel 20) scoort in 2015 in Limburg de industrie ( ,9) de hoogste productiviteit en de primaire sector ( ,7) de laagste. In Vlaanderen en België wordt telkens de laagste productiviteit opgetekend in de tertiaire sector en de hoogste in de industrie of de primaire sector. Tabel 20 : Arbeidsproductiviteit in 2015 per sector in Limburg, Vlaanderen en België Limburg Jaarlijks gem. groei-% sinds 2009 Vlaanderen Jaarlijks gem. groei-% sinds 2009 België Jaarlijks gem. groei-% sinds 2009 Abs. (in euro's) Abs. (in euro's) Abs. (in euro's) Landbouw, bosbouw en visserij ,7 3, ,9 1, ,8 1,0 Industrie ,9 7, ,2 5, ,5 4,5 Bouwnijverheid ,1 2, ,8 2, ,5 3,0 Tertiaire sector ,9 1, ,5 2, ,0 2,0 Totaal ,9 2, ,4 2, ,4 2,4 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg De jaarlijkse gemiddelde groeipercentages sinds 2009 tonen dat Limburg in de bouw en de tertiaire sector haar productiviteitsachterstand t.o.v. Vlaanderen niet weet te reduceren. De grotere productiviteitstoename in Limburg in industrie en de primaire sector heeft er echter toch voor gezorgd dat de globale Limburgse (+2,8% groei per jaar) productiviteit t.o.v. Vlaanderen (+2,5 %) en België (+2,4%) iets is verbeterd. Figuur 54 illustreert evenwel dat Limburg in 2015 in alle beschouwde sectoren nog altijd een beduidend lagere arbeidsproductiviteit blijft hebben. Figuur 54 : Arbeidsproductiviteitsniveau in 2015 per sector (Indices, Vlaanderen = 100) Arbeidseenheidskost De arbeidseenheidskost (totale loonsom gedeeld door totaal aantal werknemers) is een indicator voor de gemiddelde loonkost van een werknemer. Figuren 55 en 56 tonen dat vergeleken met Vlaanderen de arbeidseenheidskost sinds 2009 in Limburg licht is gestegen. Niettemin is de -44-

46 Figuur 55 : Evolutie arbeidseenheidskost (Indices, 2009 = 100) (totale beloning werknemers/totaal aantal werknemers) arbeid in Limburg gemiddeld relatief goedkoop gebleven (10,1% lager dan Vlaanderen in 2015). Het arr. Hasselt (7,0% minder duur) benadert het meest de gemiddelde Vlaamse loonkost per werknemer. Maaseik is 13,2% goedkoper en Tongeren zelfs 16,5%. Hasselt is het enige arrondissement waar sinds 2009 de arbeidseenheidskost niet sneller is toegenomen dan in Vlaanderen. Figuur 56 : Arbeidseenheidskost (Indices, Vlaanderen = 100) Loonkost per eenheid product De loonkost per eenheid product (totale loonsom gedeeld door de bruto toegevoegde waarde) geeft weer hoezeer de loonkost doorweegt in de fabricage van goederen en diensten. De loonkost per eenheid product bedraagt in 2015 in Vlaanderen gemiddeld 0,543 euro per euro bruto toegevoegde waarde. Zes jaar eerder noteerde deze ratio 0,559, wat een verlaging is met -2,9% (figuur 57). Ondanks een snellere daling met -3,7% in Limburg (0,582 in 2009 en 0,561 in 2015) blijft onze provincie hiermee iets boven het Vlaamse niveau liggen (figuur 58). Relatief gezien t.o.v. Vlaanderen betekent dit dat tussen 2009 en 2015 in Limburg de loonkost per eenheid product goedkoper is geworden, maar dat Limburg in 2015 in deze nog een meerkost heeft van 3,3%. Frappant is dat binnen Limburg deze duurdere loonkost per eenheid product hoofdzakelijk is toe te schrijven is aan -45-

47 het arr. Hasselt, dat toch in de beschouwde periode een loonkostdaling kent met -3,6%. De grootste loonkostdaling wordt opgetekend in het arr. Tongeren (-9,0%), terwijl in het arr. Maaseik (+0,4%) deze loonkost licht is gestegen. Figuur 57 : Evolutie loonkost per eenheid product (Indices, 2009 = 100) (totale beloning werknemers/bruto toegevoegde waarde) Figuur 58 : Loonkost per eenheid product (Indices, Vlaanderen = 100) De loonkost per eenheid product is tevens gelijk aan de verhouding van de arbeidseenheidskost tot de arbeidsproductiviteit. De duurdere loonkost per eenheid product in Limburg t.o.v. Vlaanderen komt bijgevolg doordat niet alleen de arbeidseenheidskost (teller) maar ook de arbeidsproductiviteit (noemer) eerder laag zijn in Limburg. De lage gemiddelde loonkost per werknemer compenseert in Limburg aldus onvoldoende de lage arbeidsproductiviteit, wat duidelijk geïllustreerd wordt in figuur 59. Ook hier blijkt dat vooral Hasselt het arrondissement is binnen Limburg met een te lage arbeidsproductiviteit vergeleken met zijn arbeidseenheidskost. In mindere mate geldt hetzelfde voor Maaseik. De totstandkoming van de loonkost per eenheid product en diens determinanten is evenwel afhankelijk van meerdere factoren : samenstelling van het productieapparaat, inzet van geschoolde arbeidskrachten, loonanciënniteit,. Men mag uit een hoge loonkost per eenheid product niet zonder meer afleiden dat het gebied in kwestie niet competitief zou zijn. De werkgelegenheid en de welvaart van een regio worden immers evenzeer bepaald door handel, pendel en de specialisatie in bepaalde activiteiten. Niettemin is deze loonkostindicator een van de vele factoren die het investeringsklimaat bepalen. -46-

48 Figuur 59 : Determinanten loonkost per eenheid product in 2015 (Indices, Vlaanderen = 100) (arbeidseenheidskost/arbeidsproductiviteit) Bruto maandloongegevens Deze bruto maandloongegevens bevatten alle betalingen die betrekking hebben op de maand oktober, inclusief loon voor overuren, premies voor ploeg-, nacht- en weekendwerk en overige regelmatig uitbetaalde premies. Jaarlijkse of niet-regelmatige premies zoals het vakantiegeld of een dertiende maand zijn niet inbegrepen. Bovendien zijn deze gegevens naar werkplaats beperkt tot de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden, met uitzondering van de leerjongens en meisjes, werkzaam in lokale eenheden van ondernemingen met minstens tien werknemers en actief in de privésector, die gedefinieerd is als de secties B tot en met N van de nomenclatuur NACE-BEL Bepaalde sectoren zijn aldus niet opgenomen, met name de landbouw, de visserij, het openbaar bestuur, het onderwijs, de gezondheidszorg en de overige publieke diensten. De indeling in beroepscategorieën stemt overeen met de hoofdgroepen van de Europese versie van de International Standard Classification of Occupations (ISCO-08(COM)). Situering en evolutie Het gemiddeld bruto maandloon in de privésector (tabel 21 en figuren 60 en 61) bedraagt in oktober 2014 in Limburg 3.168, of 94,1% van het gemiddelde in Vlaanderen ( 3.367). In België ( 3.414) is dit maandloon 1,4% hoger dan in Vlaanderen. Binnen Limburg hebben de arrondissementen Tongeren en Maaseik de laagste maandlonen met respectievelijk en en blijven hiermee 11 à 12% beneden het Vlaamse salarispeil. Het arrondissement Hasselt scoort veel beter met per maand en situeert zich daarmee maar 1,8% onder het Vlaamse niveau. Vanuit financieel oogpunt is het aldus binnen Limburg het meest aangewezen om in het arrondissement Hasselt te werken. Sinds oktober 2008 heeft geen enkel Limburgs arrondissement zich, inzake het gemiddeld bruto maandloon in de privésector, weten te verbeteren t.o.v. Vlaanderen. In de periode oktober oktober 2014 stijgt het Vlaamse maandloon met +17,0%. Limburg kent een toename met +14,6%, terwijl de vermeerdering in haar arrondissementen varieert van +12,9% (arr. Hasselt) tot 16,9% (arr. Maaseik). -47-

49 Tabel 21 : Evolutie van de gemiddelde bruto maandlonen (in euro) in oktober van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector Index Vlaanderen = groei-% Arr. Hasselt ,8 98,2 12,9 Arr. Maaseik ,8 88,7 16,9 Arr. Tongeren ,3 87,8 16,3 LIMBURG ,1 94,1 14,6 VLAANDEREN ,0 100,0 17,0 BELGIE ,0 101,4 16,3 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : POM-ERSV Limburg Figuur 60 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon (in euro) in oktober in de privésector Figuur 61 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon in oktober in de privésector (Indices, Vlaanderen = 100) Karakteristieken Geslacht Het maandloon van de Belgische mannen ( 3.471) is gemiddeld 0,9% (figuur 62 en tabel 22) hoger dan dat van hun Vlaamse collega s ( 3.441). In Limburg verdienen de mannen ( 3.224) 6,3% minder. De vrouwen in Limburg ( 2.897) zitten 8,0% beneden hun Vlaamse loonniveau ( 3.149). In België situeren de vrouwen ( 3.252) zich 3,3% hoger. -48-

50 De gemiddelde lonen bij de mannen liggen in elke beschouwde regio hoger dan bij de vrouwen. De genderloonkloof bedraagt in Limburg 10,1%, in Vlaanderen 8,5% en in België 6,3%. Dit betekent bvb voor Limburg dat voor elke 100 die een man maandelijks op zijn bankrekening bijgeschreven ziet, een vrouw het gemiddeld met 89,9 moet stellen. Figuur 62 : Gemiddeld bruto maandloon per geslacht en per opleidingsniveau in de privésector in oktober 2014 (Indices, Vlaanderen = 100) Opleidingsniveau Het bezit van een diploma verleent een goede uitgangspositie bij het vinden van werk. Een diploma is voor de werkgever een bewijs dat de werknemer bepaalde vaardigheden en competenties bezit die voor de onderneming belangrijk zijn en dus gevaloriseerd mogen worden. Algemeen kan gesteld worden dat de omvang van het loon recht evenredig is met het scholingsniveau (tabel 22). Loontrekkenden met een diploma van het lager onderwijs, lager secundair onderwijs of van het hoger secundair onderwijs verdienen binnen hun regio minder dan de regiogemiddelden. Wie in het bezit is van een diploma van het tertiair onderwijs, verdient gemiddeld meer. Voor houders van een bachelorsdiploma van het hoger onderwijs ligt het loon in België 5,5% hoger dan het gemiddelde, in Vlaanderen 7,9% en in Limburg zelfs 11,4%. Dit stijgt in elk beschouwd gebied tot boven de 50% voor universitairen met een masterdiploma. Figuur 62 toont dat binnen elk opleidingsniveau de lonen zowel in Limburg als België grosso modo rond het Vlaamse niveau schommelen. Beroepscategorie Loonverschillen worden in grote mate verklaard doordat loontrekkenden verschillende functies uitoefenen. Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel krijgen overal het hoogste loon uitbetaald (tabel 22). In Limburg bedraagt dit gemiddeld 5.660, in Vlaanderen en in België Hiermee verdienen ze nagenoeg overal dubbel zoveel als de gemiddelde loontrekkende binnen hun regio. De functies waarvoor doorgaans gemiddeld de laagste lonen worden uitbetaald zijn het ongeschoold, dienstverlenend en verkooppersoneel. Zij verdienen maandelijks ca of ongeveer 3/4 van het gemiddeld maandloon van het desbetreffende gebied. -49-

51 Figuur 63 : Gemiddeld bruto maandloon per beroepscategorie in de privésector in oktober 2014 (Indices, Vlaanderen = 100) De 3 best betaalde functies worden in Limburg gemiddeld minder gehonoreerd dan in Vlaanderen (tot 11,2% minder voor bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel), zoals geïllustreerd wordt in figuur 63. De overige functies hebben dan weer een iets lager of iets hoger salaris dan in Vlaanderen. Anciënniteit binnen de onderneming De differentiatie in de bezoldiging gebeurt evenzeer op basis van productiviteitsverschillen tussen de werknemers. Een werknemer die beschikt over nuttige ervaring kan een taak vaak efficiënter uitvoeren. Anciënniteit blijkt bijgevolg een aanvaardbaar argument om verschillende lonen uit te Figuur 64 : Gemiddeld bruto maandloon naar anciënniteit binnen een onderneming in de privésector in oktober 2014 (Indices, Vlaanderen = 100) -50-

52 betalen. Met anciënniteit wordt hier de lengte van tewerkstelling binnen de onderneming (dus ruimer dan de lokale eenheid) bedoeld. Er is in elke beschouwde streek vrijwel dezelfde toename van het gemiddelde loon naarmate het aantal jaren dat men in dienst is binnen het bedrijf (tabel 22). Opvallend is wel dat binnen elke anciënniteitsklasse (figuur 64) Limburg steeds beneden het Vlaamse salarispeil blijft en België erboven, waardoor ervaring in Limburg blijkbaar iets minder wordt gewaardeerd dan in Vlaanderen en België. Bedrijfstak De sector waar men werkt heeft een grote impact op het uitbetaalde loon. De hoogste lonen worden uitbetaald in de financiële instellingen (tabel 22). Het maandloon ligt er van ca. 15% in Vlaanderen tot ca. 28% in Limburg hoger dan dit van de modale loontrekkende binnen elke betrokken regio. In de sector productie en distributie van elektriciteit, water en gas (ca. 20% in Vlaanderen en België boven het desbetreffende streekgemiddelde) is het geldelijk eveneens interessant om te werken. Wegens een te klein steekproefaantal op provinciaal niveau in deze sector zijn er voor Limburg geen cijfers gekend. De laagste lonen worden uitbetaald in de hotels en restaurants. Een loontrekkende verdient er tussen de en of ca. 30% minder dan het gebiedsgemiddelde. Voorts blijkt het vanuit pecuniair perspectief ook minder aantrekkelijk om in Limburg te werken in de sectoren vervoer, opslag en communicatie, groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen en bouwnijverheid. Niet alleen worden in Limburg met de hoogste gemiddelde lonen uitbetaald in de financiële instellingen, maar blijkt uit figuur 65 dat Limburg hiermee ook 4,5% boven het corresponderende Vlaamse loonniveau van blijft. Er is verder geen enkele bedrijfstak waar Limburg hoger scoort dan Vlaanderen. Figuur 65 : Gemiddeld bruto maandloon per bedrijfstak in de privésector in oktober 2014 (Indices, Vlaanderen = 100) -51-

53 Tabel 22 : Gemiddelde bruto maandlonen (in euro) in oktober 2014 volgens bepaalde karakteristieken van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens 10 werknemers en actief in de privésector Index Absolute cijfers in euro's Totaal privésector = 100 Vlaanderen Vlaan- Limburg België Limburg deren België Totaal privésector ,0 100,0 100,0 Geslacht Vrouwen ,4 93,5 95,3 Mannen ,8 102,2 101,7 Opleidingsniveau Lager onderwijs of lager secundair ,9 78,6 77,1 Hoger secundair ,0 84,3 82,3 Hoger onderwijs - Bachelor ,4 107,9 105,5 Hoger onderwijs - Master ,7 153,3 153,6 Beroepscategorie Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel ,7 189,4 193,4 Intellectuele en wetenschappelijke beroepen ,7 133,8 132,6 Ondergeschikt personeel in intellect. en wetensch. beroepen ,3 107,2 105,3 Bedienden ,8 85,8 85,4 Dienstverlenend en verkooppersoneel ,2 73,3 71,7 Ambachtslieden en ambachtelijke vakarbeiders ,1 81,8 80,1 Fabrieksarbeiders, machine- en montagearbeiders ,9 84,9 82,5 Ongeschoold personeel ,5 74,9 72,4 Anciënniteit Minder dan 2 jaar ,3 83,0 82,5 2 tot 5 jaar ,1 92,9 91,9 5 tot 10 jaar ,9 100,6 99,8 10 tot 20 jaar ,9 109,4 108,8 20 jaar of meer ,6 119,1 119,1 Bedrijfstak Industrie ,3 103,4 101,0 Productie en distributie van elektriciteit, water en gas NG ,0 119,3 Bouwnijverheid ,4 89,8 87,8 Groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen ,1 95,0 94,1 Hotels en restaurants ,3 69,4 72,4 Vervoer, opslag en communicatie ,5 99,3 99,3 Financiële instellingen ,7 114,9 126,7 Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven ,3 99,1 100,0 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : POM-ERSV Limburg NG = Niet gekend, wegens te klein steekproefaantal B.3. INVESTERINGEN Investeringen zijn een noodzakelijke voorwaarde om het maatschappelijk en economisch weefsel te vernieuwen. Ze zijn bijgevolg een maat voor de opbouw en renovatie, en aldus een indicatie van de mate waarin men gelooft in de toekomst van een land of regio. Bruto-investeringen in vaste activa Het betreft hier de bruto-investeringen (zonder afschrijvingen) in vaste activa volgens het ESR 2010 (inclusief R&D uitgaven). -52-

54 Toestand en evolutie In 2014 beloopt het globale bedrag voor de bruto-investeringen in vaste activa (tabel 23) in Limburg 6,1 miljard euro. Dit is 10,6% van de Vlaamse investeringen (57,3 miljard euro) en 6,6% van de Belgische (91,8 miljard euro). De tertiaire sector neemt in elke beschouwde regio ca. 3/4 van de investeringen voor zijn rekening. Tabel 23 : Sectorverdeling in 2014 van de bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (bedragen in miljoenen euro s) Limburg Vlaanderen België Abs. %-aandeel in totaal Abs. %-aandeel in totaal Abs. %-aandeel in totaal Landbouw, bosbouw en visserij 102,8 1,7 761,9 1, ,3 1,3 Industrie 1 088,5 18, ,7 18, ,0 16,8 Bouwnijverheid 313,3 5, ,6 4, ,8 3,9 Tertiaire sector 4 549,0 75, ,8 76, ,9 77,9 Totaal 6 053,6 100, ,0 100, ,0 100,0 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg Het Limburgse bruto-investeringsbedrag van 6,1 miljard euro in 2014 is als in figuur 66 verdeeld over haar 3 arrondissementen. Figuur 66 : Bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen in 2014 per Limburgs arrondissement (in miljoenen euro) Tabel 24 en figuur 67 tonen de evolutie van de investeringen sinds Het investeringsvolume in Limburg daalt tot 5,4 miljard euro (-6,8%) in het economisch crisisjaar 2009 (Vlaanderen: -7,8% en België: -7,2%). Behalve in het arr. Maaseik halen in 2011 de investeringen weer het pré-crisisniveau Tabel 24 : Bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (bedragen in miljoenen euro s) Jaarlijks gem groei-% Arr. Hasselt 3 327, , , , , , ,3 1,3 Arr. Maaseik 1 440, , , , , , ,7-1,0 Arr. Tongeren 1 049,4 944,1 940, , ,6 955, ,6 1,0 LIMBURG 5 817, , , , , , ,6 0,7 VLAANDEREN , , , , , , ,0 1,5 BELGIE , , , , , , ,0 1,3 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg -53-

55 Figuur 67 : Evolutie bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (Indices, 2008 = 100) van 2008 om nadien, door de Europese schuldencrisis, in een afgezwakt groeiritme verder te stijgen in 2012 en weg te zakken in De economische relance na de double-dip recessie doet het investeringsvolume in 2014 opnieuw merkelijk toenemen. In de volledig beschouwde periode ligt de jaarlijkse gemiddelde investeringsgroei in Limburg (+0,7%) iets lager dan in Vlaanderen (+1,5%) en België (+1,3%). Van de 3 Limburgse arrondissementen scoort het arr. Hasselt het beste investeringsresultaat en het arr. Maaseik duidelijk het slechtste. Investeringsratio Met behulp van de investeringsratio (hier gemeten als de verhouding tussen de bruto-investeringen in vaste activa en de bruto toegevoegde waarde) wordt de investeringsdynamiek in de economie weergegeven. Figuur 68 : Bruto toegevoegde waarde per inwoner & investeringsratio in 2014 en jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto-investeringen in vaste activa Limburg haalt in 2014 een investeringsratio van 26,5% (figuur 68 en tabel 25). Dit is slechter als het Vlaamse gemiddelde (27,4%) en beter dan het Belgische (25,6%). Figuur 68 laat tevens zien dat binnen Limburg het arrondissement Tongeren (28,5%) zelfs een hogere ratio heeft dan het Vlaamse -54-

56 niveau, terwijl Hasselt (26,1%) en Maaseik (25,9%) beiden onder het provinciale niveau blijven. Bovendien wordt geïllustreerd dat Limburg globaal, met een in verhouding lagere bruto toegevoegde waarde per inwoner (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de omvang van de bruto toegevoegde waarde per inwoner weer), ook een iets trager investeringsgroeiritme (+0,7%) kent in de periode of m.a.w. haar investeringsvolume in die periode blijkbaar iets slechter dan elders (+1,5% in Vlaanderen en +1,3% in België) op peil weet te houden. Ook blijkt dat in de 2 Limburgse arrondissementen met een lage bruto toegevoegde waarde per inwoner toch relatief veel geïnvesteerd wordt maar wel aan een zeer uiteenlopend investeringsgroeiritme (Maaseik : -1,0% en Tongeren (+1,0%). Tabel 25 : Sectorverdeling van de investeringsratio s in 2014 Limburg Vlaanderen België Landbouw, bosbouw en visserij 39,3 40,6 45,3 Industrie 22,6 25,2 26,2 Bouwnijverheid 18,5 19,5 18,4 Tertiaire sector 28,3 28,5 25,8 Totaal 26,5 27,4 25,6 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: POM-ERSV Limburg Per sector (tabel 25 en figuur 69) is de investeringsratio of investeringsbereidheid in 2014 overal het laagst in de bouwnijverheid (Limburg: 18,5%, Vlaanderen: 19,5% en België: 18,4%) en het hoogst in de primaire sector (Limburg: 39,3%, Vlaanderen: 40,6% en België: 45,3%). Ten opzichte van Vlaanderen is de investeringsbereidheid in alle sectoren lager in Limburg met als resultaat dat Limburg globaal 3,3% onder het Vlaams investeringsniveau blijft. Figuur 69 : Investeringsratio-niveau in 2014 (Indices, Vlaanderen = 100) Buitenlandse directe investeringen Buitenlandse directe investeringen (BDI) gebeuren wanneer buitenlandse bedrijven direct investeren in de productie in een ander land. Dit kan gebeuren door er een bedrijf op te starten of door fusies en overnames. Indirecte investeringen daarentegen worden meestal gedaan door financiële instituten door bvb aankopen van aandelen of obligaties. -55-

57 Toestand en evolutie In 2016 worden in Limburg, volgens Flanders Investment and Trade (FIT), 30 BDI-projecten (tabel 26 en figuren 70 en 71) opgetekend, wat overeenkomt met een aandeel van 15,2% in Vlaanderen (198). Hiermee worden voor Limburg tevens 640 jobs en een investering van ca. 395 miljoen euro aangekondigd, tegenover jobs en een investering van ca. 1,9 miljard euro in Vlaanderen. Het Limburgs aandeel in Vlaanderen is aldus in 2016 qua jobs 15,0% en qua investeringsbedrag 21,1%. Tabel 26 : Buitenlandse directe investeringen in Limburg en Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen , , , , , , , , , , , , , , , ,893 Totaal , ,666 Bron : FIT Projecten Verwerking: POM-ERSV Limburg Aangekondigde jobs Aangekondigd investeringsbedrag (in miljoenen euro's) Sinds 2009 zijn er in Limburg 168 BDI-projecten (12,0% van Vlaanderen) geteld, waarmee jobs (14,4%) en een investering van 3,4 miljard euro (21,0%) gepaard gaan. Per jaar bekeken zijn er grote schommelingen te zien, vooral in de investeringsvolumes. Figuur 70 : %-aandeel van Limburg in Vlaanderen inzake de buitenlandse directe investeringen Van de afgelopen jaren blijkt voor Limburg 2011 het topjaar geweest te zijn met 24 BDI-projecten en een investering van 1,4 miljard euro, waardoor toen binnen Vlaanderen de Limburgse aandelen bovendien opliepen tot respectievelijk 13,8% en maar liefst 77,2%. Met 191 projecten en 3 miljard euro investeringen is 2013 het beste BDI-jaar voor Vlaanderen geweest. Opvallend in de beschouwde periode is de geringe belangstelling in 2013 en 2014 van buitenlandse ondernemingen voor Limburg, niet zo zeer wat betreft het aantal investeringsprojecten maar wel inzake de grootte van de -56-

58 investeringsvolumes die zeer bescheiden bleven in tegenstelling tot de Vlaamse. In 2015 en 2016 is er evenwel een hoopvolle kentering te zien. Figuur 71 : Evolutie aantal buitenlandse directe investeringsprojecten (Indices, 2009 = 100) BDI-projecten in Limburg per activiteit Ruim 90% van de 168 BDI-projecten in Limburg in de periode (figuur 72 en tabel 27) valt onder de activiteiten productie (73 projecten of 43%), logistiek (36 of 21%), onderzoek & ontwikkeling (26 of 16%) en verkoop & marketing (17 of 10%). Figuur 72 : %-verdeling van het gecumuleerde aantal BDI-projecten in Limburg per activiteit Tabel 27 : Aantal buitenlandse directe investeringen in Limburg per activiteit Productie Logistiek Onderzoek & Ontwikkeling Verkoop & Marketing Testen & Reparatie Hoofdkwartieren Opleiding & Training Andere Totaal Bron : FIT Verwerking: POM-ERSV Limburg -57-

59 BDI-projecten in Limburg per land In de beschouwde tijdspanne (tabel 28 en figuur 73) blijven de VSA (40 projecten of 24%) en Nederland (31 of 18%) traditioneel de top-10 van de herkomstlanden van de BDI-projecten in Limburg aanvoeren. De top-5 wordt aangevuld door Duitsland (13 of 8%), Japan (10 of 6%) en China (9 of 5%). Daarna volgen Zweden, Groot-Brittannië, Frankrijk, India en Zwitserland. Tabel 28 : Aantal buitenlandse directe investeringen in Limburg per land VSA Nederland Duitsland Japan China Zweden Groot-Brittannië Frankrijk India Zwitserland Andere Bron : FIT Totaal Verwerking: POM-ERSV Limburg Figuur 73 : %-verdeling van het gecumuleerde aantal BDI-projecten in Limburg per land B.4. EXPORT De export behelst de verkoop van goederen en diensten aan derden in het buitenland of m.a.w. de in het buitenland gerealiseerde omzet. De hier gepresenteerde resultaten van de Nationale Bank van België (NBB) over de regionale verdeling van de uitvoertransacties steunen op de nieuwe standaard van 2010 van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 2010). Limburg exporteert in 2013 (tabel 29) voor ca. 19,4 miljard euro, die als in figuur 74 verdeeld is over haar 3 arrondissementen. Het Limburgse aandeel in de Vlaamse (223,2 miljard euro) en Belgische (322,6 miljard euro) export bedraagt respectievelijk 8,7% en 6,0%. In 2009 bedroegen deze aandelen nog 9,7% en 6,5%. -58-

60 Tabel 29 : Evolutie van de export (in miljoenen euro s) Jaarlijks gem groei-% Arr. Hasselt , , , , ,5 5,1 Arr. Maaseik 3 179, , , , ,5 0,9 Arr. Tongeren 2 146, , , , ,1 16,4 LIMBURG , , , , ,1 5,8 VLAANDEREN , , , , ,1 9,3 BELGIE , , , , ,0 8,4 Bron: NBB Verwerking: POM-ERSV Limburg Figuur 74 : Verdeling van de export in 2013 per Limburgs arrondissement (in miljoenen euro s) Door haar economische structuur heeft Limburg een grotere exportgerichtheid dan Vlaanderen en het land en is aldus gevoeliger voor conjunctuurbewegingen. Na het economisch crisisjaar 2009, met een veel grotere krimp van de export in Limburg (-30,5%) dan in Vlaanderen (-16,3%) en België (- 14,3%), verloopt het herstel van de Limburgse uitvoer (tabel 29 en figuur 75) minder snel dan elders. Nadien zien we in Vlaanderen en België een merkelijke vertraging van de exportgroei door de Europese schuldencrisis van In Limburg zorgt deze schuldencrisis zelfs voor een Figuur 75 : Evolutie export (Indices, 2009 = 100) -59-

61 exportdaling. Dit alles resulteert in Limburg sinds 2009 in een jaarlijkse gemiddelde exportgroei van +5,8%, wat duidelijk lager is dan in Vlaanderen (+9,3%) en België (+8,4%). Binnen Limburg slaagt het arr. Tongeren (+16,4%) er niettemin in een beter groeicijfer dan Vlaanderen te laten optekenen. Het arr. Hasselt strandt op een groei van +5,1% per jaar, terwijl de exportgroei in het arr. Maaseik (+0,9%) nauwelijks 1% bedraagt. Tabel 30 : Sectorverdeling van de export in 2013 (in miljoenen euro s) en de gemiddelde jaarlijkse groei sinds 2009 Limburg Vlaanderen België Jaarlijks gem. Abs. groei-% sinds 2009 Jaarlijks gem. Abs. groei-% sinds 2009 Jaarlijks gem. Abs. groei-% sinds 2009 Landbouw, bosbouw en visserij 73,8 14,3 706,3 12,0 832,6 11,6 Industrie ,8 1, ,3 9, ,1 7,5 Bouwnijverheid 61,4-7, ,0 7, ,1 6,9 Tertiaire sector 7 633,1 17, ,7 9, ,3 9,3 Totaal ,1 5, ,3 9, ,1 8,4 Bron: NBB Verwerking: POM-ERSV Limburg De jaarlijkse gemiddelde exportgroei per sector sinds 2009 (tabel 30) laat zien dat Limburg t.o.v. Vlaanderen en België een betere evolutie kent in de primaire en tertiaire sector. In de industrie en vooral de bouw doet zich het omgekeerde voor. Door deze ontwikkeling is de sectorstructuur (figuur 76) van de Limburgse uitvoer duidelijk veranderd. De sectorstructuur van de Vlaamse en Belgische uitvoer blijft vrij gelijklopend, terwijl Limburg geleidelijk evolueert naar deze sectorverdeling toe. Voorlopig is evenwel in Limburg het exportaandeel van de industrie (60,0%) nog altijd groter en dat van de tertiaire sector (39,3%) kleiner dan in Vlaanderen (51,2% en 47,7%) en België (50,1% en 49,0%). Figuur 76 : Sectoraandelen van de export in 2009 en

62 B.5. ONDERNEMERSCHAP Zelfstandigen Evolutie Volgens de statistieken van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (tabel 31 en figuur 77) telt Limburg op 31 december 2015 in totaal zelfstandigen (exclusief bijberoepen), onder wie mannen en vrouwen. Hiermee vertegenwoordigt Limburg respectievelijk een aandeel van 7,4% in België ( ) en 12,2% in Vlaanderen ( ). Tabel 31 : Evolutie van het aantal zelfstandigen, exclusief bijberoepen, per geslacht 31/12/ /12/2015 Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,5 Midden-Limburg ,9 West-Limburg ,1 Maasland ,8 Zuid-Limburg ,2 LIMBURG ,0 VLAANDEREN ,4 BELGIE ,2 Bron : RSVZ Verwerking : POM-ERSV Limburg In vergelijking met eind 2008 neemt het aantal zelfstandigen in Limburg (+10,0%) relatief meer toe dan in Vlaanderen (+8,4%) en iets minder dan in België (+10,2%). Opvallend is dat het sindsdien overal hoofdzakelijk de mannen zijn die zorgen voor de zelfstandigenaangroei. Binnen Limburg kent West-Limburg (+15,1%) de beste evolutie en Zuid-Limburg (+4,2%) de minst goede. Figuur 77 : Evolutie van de zelfstandigen, excl. bijberoepen (Indices, december 2008 = 100) -61-

63 Sectoraandeel Uit figuur 78 blijkt dat in 2015 qua zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in Midden-Limburg (3,7%) het sectoraandeel van de primaire sector het kleinst is van alle regio s en in Zuid-Limburg (14,3%) het grootst. De zelfstandigenbijdrage van de secundaire sector in het totaal aantal zelfstandigen is het geringste in Zuid-Limburg (13,3%) en het hoogst in West-Limburg (17,1%). De tertiaire sector (commerciële diensten) levert relatief gezien het grootst aantal zelfstandigen op in Midden-Limburg (58,1%). Noord-Limburg (51,3%) laat in deze sector het minste aantal zelfstandigen optekenen. Het aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer het omvangrijkst in Midden-Limburg (19,7%). In deze sector sluiten Vlaanderen (15,7%) en Noord-Limburg (16,0%) de rij. Figuur 78 : Sectoraandeel van de zelfstandigen, excl. bijberoepen, op 31/12/2015 Aanwezigheidsindexen De relatieve omvang van het aantal zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in de beschouwde gebieden wordt het duidelijkst uitgedrukt aan de hand van de aanwezigheidsindex. Deze index geeft per gebied weer in hoeverre de zelfstandigen er sterk of minder sterk aanwezig zijn in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. Daartoe wordt de verhouding tussen enerzijds het aantal zelfstandigen in een gebied en anderzijds het totale aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in dat gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor Vlaanderen. Een aanwezigheidsindex met waarde 1 betekent dat het betreffende gebied even sterk staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde hoger dan 1 wijst erop dat het gebied sterker staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde lager dan 1 wijst op het omgekeerde. Figuur 79 illustreert dat in 2015 de zelfstandigen (exclusief bijberoepen) minder sterk aanwezig zijn in Limburg (0,89) in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. De zelfstandige werkgelegenheid staat in -62-

64 vergelijking met Vlaanderen ook in bijna alle Limburgse streken minder sterk. Enkel in Zuid-Limburg (1,01) staat de zelfstandige werkgelegenheid ongeveer even sterk als in Vlaanderen. Het Maasland scoort het zwakst met een aanwezigheidsindex van 0,79. Figuur 79 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2015 inzake de zelfstandigen, excl. bijberoepen Vestigingen met personeel Evolutie Het aantal vestigingen met personeel (tabel 32 en figuur 80) vermeerdert tussen 31/12/2008 en 31/12/2015 in Limburg van tot of met +2,6%, tegenover een toename met +3,0% in Vlaanderen en +4,2% in België. Hiermee komt eind 2015 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 13,0% en in België op 7,5%. De Limburgse vestigingenaangroei verloopt veruit het meest gunstig in West-Limburg (+4,0%) en Midden-Limburg (+3,9%), en het meest ongunstig in het Maasland (-0,3%). Tabel 32 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel 31/12/ /12/2015 Evolutie Abs. % Noord-Limburg ,4 Midden-Limburg ,9 West-Limburg ,0 Maasland ,3 Zuid-Limburg ,2 LIMBURG ,6 VLAANDEREN ,0 BELGIE ,2 Bron : R.S.Z. Verwerking: POM-ERSV Limburg -63-

65 Figuur 80 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel (Indices, december 2008 = 100) Sectoraandeel Voor wat betreft het aantal vestigingen met personeel blijkt dat eind 2015 (figuur 81) in Zuid-Limburg (9,3%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio s en in Midden-Limburg (0,5%) het kleinst. Het sectoraandeel van de secundaire sector scoort het hoogst in West-Limburg (24,4%) en Noord- Limburg (23,8%) en het laagst in België (16,8%) en Midden-Limburg (17,8%). De tertiaire sector (commerciële diensten) heeft relatief gezien het grootst aantal vestigingen in Vlaanderen (58,3%) en Midden-Limburg (58,0%) en het minst in Zuid-Limburg (51,3%) en West- Limburg (52,1%). Het geringste aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) wordt opgetekend in Zuid-Limburg (20,5%). De beste scores in deze sector hebben België en Midden-Limburg met respectievelijk 24,2% en 23,7%. Figuur 81 : Sectoraandeel van het aantal vestigingen met personeel op 31/12/2015 Aanwezigheidsindexen Uit een aanwezigheidsindex van 0,96 voor Limburg t.o.v. Vlaanderen in 2015 (figuur 82), blijkt dat er in Limburg in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen minder vestigingen met personeel actief zijn. -64-

66 Van de Limburgse streken kent enkel Midden-Limburg (1,13) een sterkere aanwezigheid van bedrijfsvestigingen dan Vlaanderen. Van alle Limburgse streken heeft het Maasland met 0,82 de laagste aanwezigheidsindex. Figuur 82 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2015 inzake de vestigingen met personeel KMO-aandeel Het aandeel van de KMO s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in het totaal aantal vestigingen met personeel bedraagt op 31/12/2015 (figuur 83) in Limburg, Vlaanderen en België ca. 95%. Midden-Limburg (94,2%) heeft het minst hoge aandeel en Zuid-Limburg (96,0%) het hoogste. Sinds eind 2008 is dit KMO-aandeel enkel in het Maasland en Midden-Limburg nog iets gestegen. Figuur 83 : %-aandeel KMO s (< 50 wns) in het totaal aantal vestigingen met personeel

67 Starters Een goed investeringsklimaat in een regio kenmerkt zich doordat er bedrijven ontstaan en zich ontplooien. De hieronder geanalyseerde startergegevens hebben betrekking op btw-plichtige bedrijven. Het kan gaan om een eerste of primo-onderwerping of om een weder-onderwerping (de heractivering van de btw-plichtige activiteit van een onderneming die gedurende een bepaalde periode niet werd gevoerd). Voor de berekening wordt uitgegaan van het adres van de maatschappelijke zetel of woonplaats. Aangezien de economische activiteit niet altijd op dat adres plaatsvindt, is bij de vergelijking van geografisch verdeelde gegevens enige omzichtigheid geboden. De jaarresultaten bevatten telkens het aantal in dat jaar opgerichte btw-plichtige ondernemingen die op 31 december van dat jaar nog actief zijn. Ondernemingen die binnen hetzelfde jaar zijn opgericht en opnieuw geschrapt, worden niet meegenomen in de berekening van de jaarresultaten. Tabel 33 : Evolutie van het aantal starters %-evolutie Noord-Limburg ,8 Midden-Limburg ,2 West-Limburg ,5 Maasland ,1 Zuid-Limburg ,0 LIMBURG ,7 VLAANDEREN ,2 BELGIE ,2 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: POM-ERSV Limburg Het aantal starters onder de btw-plichtige bedrijven (tabel 33) bedraagt in 2015 in Limburg 5.728, wat overeenkomt met een aandeel van 7,1% in België (80.408) en 12,5% in Vlaanderen (45.762). In vergelijking met 2008 (figuur 84) neemt het aantal starters in Limburg toe met +5,7%, in Vlaanderen met +18,2% en in België met +20,2%. Zonder de BTW-plicht voor advocaten vanaf 01/01/2014 zou het aantal starters in 2014 overal uiteraard veel minder zijn toegenomen. De povere resultaten in vooral het Maasland (-4,1%) maar ook in Noord-Limburg (+0,8%) vallen hierdoor des te meer op. Figuur 84 : Evolutie van het aantal starters (Indices, 2008 = 100) -66-

68 Faillissementen Faillissementen horen ook bij het proces van economische ontwikkeling en kunnen mogelijks een aanzet zijn tot weer nieuwe activiteiten die beter afgestemd zijn op de huidige en toekomstige markt. De faillissementscijfers zijn gebaseerd op de declaraties van de rechtbanken van Koophandel en worden, indien nodig, aangevuld met informatie uit het bedrijvenregister van de FOD Economie- Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Tabel 34 : Evolutie van het aantal faillissementen %-evolutie Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,1 West-Limburg ,6 Maasland ,3 Zuid-Limburg ,7 LIMBURG ,2 VLAANDEREN ,4 BELGIE ,2 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: POM-ERSV Limburg Het aantal faillissementen (tabel 34) vermeerdert tussen 2008 en 2016 in Limburg van 505 tot 627 of met +24,2%, tegenover een toename met +11,4% in Vlaanderen en +8,2% in België. Hiermee komt in 2016 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 13,2% en in België op 6,8%. De Limburgse falingenaangroei sinds 2008 (figuur 85) verloopt het snelst in West-Limburg (+50,6%) en het Maasland (+46,3%). In Noord-Limburg (-4,0%) en Midden-Limburg (+7,1%) wordt de meest gunstige faillissementsevolutie vastgesteld. Figuur 85 : Evolutie van het aantal faillissementen (Indices, 2008 = 100) -67-

69 B.6. WERKGELEGENHEIDSCREATIE Totale werkgelegenheid Evolutie De totale werkgelegenheid (tabel 35 en figuur 86) omvat de jobs in loondienst en de zelfstandigen exclusief de bijberoepen. Tussen 2008 en 2015 vermeerdert de totale werkgelegenheid in Limburg van tot jobs of met +3,4%, tegenover een toename met +3,8% in Vlaanderen en +3,6% in België. Het aandeel van Limburg ( jobs) in de Vlaamse ( ) en Belgische ( ) groei bedraagt resp. 11,0% en 6,8%. Het overgrote deel van de sinds eind 2008 gecreëerde werkgelegenheid wordt in alle regio s ingenomen door de vrouwen. Tabel 35 : Evolutie van de werkgelegenheid (jobs in loondienst + jobs voor zelfstandigen, excl. bijberoepen) 31/12/ /12/2015 Evolutie Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Abs. % Noord-Limburg ,7 Midden-Limburg ,0 West-Limburg ,5 Maasland ,1 Zuid-Limburg ,1 LIMBURG ,4 VLAANDEREN ,8 BELGIE ,6 Bron : RSZ, RSVZ Verwerking: POM-ERSV Limburg West-Limburg (+9,5%) en Noord-Limburg (+6,7%) groeien inzake werkgelegenheid beduidend sneller dan elders. Midden-Limburg (-0,0%) en het Maasland (-0,1%) laten een status-quo zien. De algemene opwaartse werkgelegenheidstrend sinds eind 2013 wordt in 2015 in Midden-Limburg abrupt afgebroken door de sluiting van Ford-Genk eind Figuur 86 : Evolutie van de werkgelegenheid (Indices, december 2008 = 100) (jobs in loondienst + jobs voor zelfstandigen, excl. bijberoepen) -68-

70 Werkgelegenheidsgraad Figuur 87 illustreert dat de werkgelegenheidsgraad, of de verhouding tussen het aantal jobs en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), tussen 2008 en 2015 overal in de regio s, uitgezonderd in Midden-Limburg, is gestegen, wat wijst op een verbetering van de globale arbeidsmarktsituatie ondanks de impact van de mondiale economische crisis (2009) en later de Europese schuldencrisis (2013). Midden-Limburg ondervindt nadien ook nog de gevolgen van het debacle van Ford-Genk, waardoor deze streek als enige regio haar werkgelegenheidsgraad ziet dalen in Opvallend is ook dat de werkgelegenheidsgraad vrij veel ruimtelijke spreiding blijft vertonen. Dit laatste komt doordat in deze ratio, die betrekking heeft op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, demografische karakteristieken minder een rol spelen. De aanwezigheid van nijverheidstakken en van stedelijke centra zijn bepalend of een regio een werkgelegenheidspool is of niet. Dit komt tot uiting in de hoge ratio van ca. 80% voor Midden-Limburg waar de bi-pool Hasselt-Genk is gelegen. De overige Limburgse streken (allen duidelijk minder dan 60%) kunnen onvoldoende arbeidsplaatsen creëren voor hun beroepsbevolking. Dit kan grotendeels verklaard worden door de aantrekkingskracht van het naburig regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk als tewerkstellingspool. Figuur 87 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad (aantal jobs in % van de bevolking jaar) In tabel 36 wordt de inhaalbeweging van de vrouwen inzake werkgelegenheid via deze indicator duidelijk zichtbaar. Sinds 2008 verloopt de evolutie van de werkgelegenheidsgraden bij de vrouwen overal duidelijk gunstiger dan bij de mannen. Tabel 36 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad per geslacht (aantal jobs in % van de bevolking jaar) 31/12/ /12/2015 Evolutie Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Noord-Limburg 59,3 46,6 53,1 60,4 52,1 56,3 1,1 5,5 3,2 Midden-Limburg 86,0 72,5 79,4 80,1 77,5 78,8-5,9 5,0-0,5 West-Limburg 59,4 43,3 51,4 62,0 48,4 55,2 2,6 5,1 3,8 Maasland 45,7 40,7 43,3 44,1 43,0 43,6-1,5 2,3 0,3 Zuid-Limburg 52,3 43,9 48,2 52,6 48,6 50,6 0,3 4,6 2,4 LIMBURG 63,2 51,8 57,5 62,1 56,4 59,3-1,1 4,7 1,7 VLAANDEREN 70,1 57,7 64,0 69,5 60,7 65,2-0,6 3,1 1,2 BELGIE 69,5 57,6 63,6 67,9 60,1 64,0-1,6 2,4 0,4 Bron : RSZ, RSVZ, Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg -69-

71 Jobs in loondienst Evolutie Volgens de RSZ-statistieken (tabel 37 en figuur 88) verhoogt tijdens de periode 31 december december 2015 in België de werkgelegenheid in dienstverband met +2,3% van eenheden naar eenheden; of arbeidsplaatsen, waarvan in Vlaanderen (+2,9%). De aangroei van de bezoldigde werkgelegenheid in de periode bedraagt in Limburg banen of +2,1%. Behalve in West-Limburg, is in de beschouwde periode de jobtoename overal een louter vrouwelijke aangelegenheid geworden. Het banenverlies bij de mannen varieert van -0,4% in Noord-Limburg tot -9,9% in Midden-Limburg. Tabel 37 : Evolutie aantal jobs in loondienst (R.S.Z.-tewerkstelling) per geslacht 31/12/ /12/2015 Toestand 31/12/2008 Toestand 31/12/2015 Evolutie 31/12/ /12/2015 Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Absoluut % Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,8 West-Limburg ,3 Maasland ,0 Zuid-Limburg ,1 LIMBURG ,1 VLAANDEREN ,9 BELGIE ,3 Bron : R.S.Z. Verwerking: POM-ERSV Limburg Van de 5 Limburgse streken realiseert West-Limburg met +8,3% ( jobs) relatief en absoluut de grootste toename qua jobs in loondienst. Het Maasland (-2,0% of -572) en Midden-Limburg (-1,8% of ) daarentegen kennen een fors tewerkstellingsverlies. In Midden-Limburg is dit hoofdzakelijk te wijten aan de sluiting van Ford-Genk eind 2014, waardoor in deze streek ruim 80% van het banenverlies bij de mannen in Limburg opgetekend wordt. Figuur 88 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst (Indices, december 2008 = 100) Sectoraandeel Inzake loontrekkende banen in 2015 blijkt uit figuur 89 dat in Zuid-Limburg (2,0%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio s en in Midden-Limburg (0,1%) het kleinst. De jobcontributie van de secundaire sector in het totaal aantal jobs is het hoogst in Noord-Limburg -70-

72 (29,9%) en West-Limburg (29,2%) en het geringste in België (18,6%) en Midden-Limburg (19,1%). De tertiaire sector (commerciële diensten) verschaft relatief gezien het grootst aantal arbeidsplaatsen in Vlaanderen (42,6%), Midden-Limburg (42,1%) en België (41,8%). Dit percentage is het laagst in het Maasland (32,0%). Figuur 89 : Sectoraandeel van de jobs in loondienst op 31/12/2015 De bijdrage van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer betrekkelijk het hoogst in het Maasland (40,3%), Zuid-Limburg (39,5%) en België (39,2%). West-Limburg sluit de rij met 33,8% in deze sector. Aanwezigheidsindexen De aanwezigheidsindex (figuur 90) drukt per regio uit in hoeverre de loontrekkende werkgelegenheid er sterk of minder sterk aanwezig is in vergelijking met het Vlaams gemiddelde. Een verfijning naar sector (tabel 38) laat tevens zien hoe de werkgelegenheid in de betrokken sector van de regio aanwezig is t.o.v. dezelfde sector in Vlaanderen. Figuur 90 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2015 inzake jobs in loondienst -71-

73 Globaal gezien telt Limburg in 2015 in verhouding, met een aanwezigheidsindex van 0,91, minder arbeidsplaatsen dan Vlaanderen. Midden-Limburg (1,29) is de enige Limburgse streek waar de loontrekkende werkgelegenheid sterker aanwezig is dan in Vlaanderen. In het Maasland (0,64) wordt de kleinste aanwezigheidsindex opgetekend. Tabel 38 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2015 per hoofdsector inzake de jobs in loondienst Primair Secundair Tertiair Quartair Totaal Noord-Limburg 1,28 1,17 0,69 0,85 0,86 Midden-Limburg 0,14 1,13 1,27 1,42 1,29 West-Limburg 0,34 1,13 0,73 0,81 0,84 Maasland 1,02 0,79 0,48 0,74 0,64 Zuid-Limburg 2,82 0,68 0,64 0,82 0,73 LIMBURG 1,10 0,99 0,82 0,98 0,91 VLAANDEREN 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 BELGIE 0,75 0,85 0,97 1,11 0,99 Bron : RSZ, Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg De aanwezigheidsindex wordt berekend als de verhouding tussen enerzijds het aantal arbeidsplaatsen in een bepaald gebied in een bepaalde sector en anderzijds het totaal aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in datzelfde gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor het Vlaams Gewest De primaire sector staat in Limburg met een index van 1,10 sterker dan gemiddeld in Vlaanderen. Dit geldt echter niet voor alle Limburgse streken. In Midden-Limburg (0,14) en West-Limburg (0,34) staat de primaire sector beduidend zwakker dan gemiddeld in Vlaanderen. In de andere 3 streken staat de primaire sector daarentegen sterker met als koploper Zuid-Limburg, waar de aanwezigheidsindex voor de primaire sector zelfs 2,82 bedraagt. In bijna alle Limburgse regio s is de aanwezigheidsindex in de quartaire sector lager dan in Vlaanderen. Enkel in Midden-Limburg (1,42) is de relatieve omvang van het aantal loontrekkende jobs groter dan in Vlaanderen. Hiermee blijft het provinciaal gemiddelde (0,98) toch maar net onder het Vlaamse. Figuur 91 : Belang van de secundaire en tertiaire sector in 2015 inzake de jobs in loondienst De secundaire en tertiaire sector worden visueel voorgesteld in figuur 91. Op de horizontale as valt de aanwezigheidsindex van de secundaire sector af te lezen en op de verticale as de aanwezigheidsindex van de tertiaire sector. Het rode kruis doorheen de aanwezigheidsindex 1,0-72-

74 geeft de gemiddelde Vlaamse verhouding tussen het aantal jobs en de bevolking op arbeidsleeftijd. Een streekniveau rechts van de verticale lijn, telt dus meer dan gemiddeld jobs t.o.v Vlaanderen in industrie en bouw, een streekniveau boven de horizontale lijn, omvat meer dan gemiddeld commerciële dienstenjobs. De grootte van de circel staat voor het totaal aantal loontrekkende jobs. In Limburg stellen we nagenoeg een even sterke vertegenwoordiging vast in de secundaire sector (0,99). In de tertiaire sector zien we dat Limburg minder sterk staat (0,82). Het Maasland en Zuid-Limburg zijn de enige twee streken waarin zowel de commerciële dienstensectoren (resp. 0,48 en 0,64) als de industrie & bouw (0,79 en 0,68) minder sterk vertegenwoordigd zijn dan gemiddeld in Vlaanderen. Noord- en West-Limburg hebben een vergelijkbaar beeld: de tertiaire sector (resp. 0,69 en 0,73) is minder sterk vertegenwoordigd en de secundaire sterker (1,17 en 1,13). Midden-Limburg doet het tot slot beter dan gemiddeld in Vlaanderen in zowel de industrie & bouw (toch nog 1,13 ondanks de sluiting van Ford-Genk) als in de commerciële dienstensectoren (1,27). Tewerkstelling in KMO s Uit figuur 92 wordt duidelijk dat in 2015 het aandeel van de KMO s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in de bezoldigde werkgelegenheid in Limburg (45,3%) en haar streken (van 44,1% tot 51,7%) hoger is dan in Vlaanderen (42,5%) en België (41,9%), met uitzondering van Figuur 92 : %-aandeel van de KMO s (<50 wns) in het totaal aantal jobs in loondienst Midden-Limburg (40,3%) waar het aandeel zelfs kleiner is dan in België. Sinds 2008 is het KMO-aandeel in de RSZ-tewerkstelling in vrijwel alle beschouwde regio s gestegen, behalve in Vlaanderen en Noord- en West-Limburg. De grootste stijging van dit KMO-gewicht doet zich voor in Midden-Limburg (+2,4%). Vacatures en spanningsgraad Het betreft hier de vacatures uit het normaal economisch circuit zonder uitzendopdrachten (NECzU) die rechtstreeks aan de VDAB gemeld worden. De in het verleden meegetelde vacatures uit het NECzU via wervings- en selectiekantoren zijn niet meer opgenomen. Dit moet volgens de VDAB toelaten een reëler beeld te krijgen van de arbeidsmarktevoluties. De verhouding tussen het maandgemiddelde van de niet-werkende werkzoekenden (nwwz) en het gemiddeld aantal -73-

75 openstaande vacatures per maand noemt men de spanningsgraad. Deze spanningsgraad, d.i. het aantal nwwz per openstaande vacature, is een maatstaf voor het al of niet makkelijk invullen van vacatures binnen een gebied. Hoe hoger de spanningsgraad, hoe gemakkelijker een vacature zal ingevuld worden door het groter aanbod aan werkzoekenden. Een hoge spanningsgraad wordt vanuit werkgeversperspectief als gunstig beschouwd; dit impliceert nl. minder knelpunten. Deze indicator moet evenwel met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. De vacatures worden geregistreerd volgens de vestigingsplaats van het bedrijf, wat niet altijd overeenkomt met de plaats van tewerkstelling. In kleine gebieden kan dit tot een vertekend beeld leiden. Figuur 93 : Evolutie van de spanningsgraden (maandgemiddelden) (aantal NWWZ per openstaande vacature) In Limburg registreerde de VDAB in de loop van 2016 gemiddeld openstaande vacatures per maand. Afgezet tegen het gemiddeld aantal nwwz (31.642) geeft dit in 2016 voor Limburg een spanningsgraad van 11,2 nwwz per openstaande vacature (figuur 93 en tabel 39). Ten opzichte van Vlaanderen (7,1) is dit een betere score. Het Maasland (27,0) kent de hoogste spanningsgraad van de 5 Limburgse streken. Hekkensluiter is Midden-Limburg met 8,4 werkzoekenden per vacature, waarmee deze streek zich maar net boven het Vlaams gemiddelde situeert. In alle beschouwde regio s is de spanningsgraad sinds 2008 gestegen. De stijgingen variëren van +2,1 in Zuid-Limburg tot +13,8 in het Maasland. Tabel 39 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden, openstaande vacatures en spanningsgraden (maandgemiddelden) Openstaandningsstaandnings- Span- Open- Span- Openstaande Span- NWWZ vacatures nings- NWWZ vacatures graad NWWZ vacatures graad Abs. % Abs. % graad Noord-Limburg , , , ,1 7,5 Midden-Limburg , , , ,2 2,8 West-Limburg , , , ,6 3,7 Maasland , , , ,5 13,8 Zuid-Limburg , , ,8 35 7,2 2,1 LIMBURG , , , ,7 4,2 VLAANDEREN , , , ,1 2,7 Bron : VDAB Verwerking: POM-ERSV Limburg Evolutie Spanningsgraad = de verhouding tussen het maandgemiddelde van de NWWZ en het gemiddeld aantal openstaande vacatures per maand -74-

76 B.7. INNOVATIEVERMOGEN Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren Innovatie dringt zich steeds harder op als een strategie voor economische groei en draagt bij aan de creatie van een kenniseconomie. De kenniseconomie is niet zomaar eenduidig te omschrijven. Vele definities gaan in de richting van het al dan niet intensief gebruik van onderzoek en ontwikkeling in het productieproces. Eurostat onderscheidt voor de industrie vier categorieën : hoogtechnologische (farmacie / computers, electronische en optische producten / vliegtuigbouw), mediumhoogtechnologische (chemie / wapens en munitie / elektrische apparatuur / machines, apparaten en werktuigen / motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers / overige transportmiddelen minus scheeps- en vliegtuigbouw/ medische en tandheelkundige instrumenten), mediumlaagtechnologische (reproductie van opgenomen media / cokes en geraffineerde aardolieproducten / rubber en kunststof / overige niet-metaalhoudende minerale producten / metalen in primaire vorm / producten van metaal minus wapens en munitie / scheepsbouw / reparatie en installatie van machines en apparaten) en laagtechnologische industriële sectoren (voedingsmiddelen / dranken / tabaksproducten / textiel / kleding / leer en producten van leer / hout / papier / drukkerijen / meubelen / overige industrie minus medische en tandheelkundige instrumenten). Voor de dienstensectoren bestaan er classificaties die de kennisintensiteit weergeven en door Eurostat worden gedefinieerd als : kennisintensieve high-techdiensten (films en video- en tv-programma's, geluidsopnamen en uitgev. van muziek / programmeren en uitzenden van radio- en televisieprogramma's / telecommunicatie / ontw. en progr. van computerprogramma's, computerconsultancy / dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie / speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied), kennisintensieve financiële diensten (financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen / verzekeringen, herverzek. en pensioenfondsen, excl. verplichte soc. verzek. / ondersteunende activiteiten voor verzekeringen en pensioenfondsen), kennisintensieve marktdiensten (vervoer over water / luchtvaart / rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening / act. van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeh. / architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen / reclamewezen en marktonderzoek / overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten / terbeschikkingstelling van personeel / beveiligings- en opsporingsdiensten) en overige kennisintensieve diensten (uitgeverijen / veterinaire diensten / openbaar best. en defensie, verpl. sociale verzek., onderwijs / menselijke gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening / kunst, amusement, sport, recreatie). -75-

77 Op basis van de RSZ-tewerkstellingsdata kunnen al deze sectoren geanalyseerd worden. In wat volgt wordt aan de hand van deze RSZ-gegevens dieper ingegaan op de capaciteit van Limburg en haar 5 streken om toekomstige uitdagingen aan te gaan in het kader van de globalisering van handels- en industriële processen. Een belangrijke kanttekening is de schaal van de gebieden in kwestie. Het kan zinvol zijn om te analyseren of een grote regio of een land relatief meer of minder sectoren telt die toekomstgericht zijn. Op een laag geografisch niveau is dit anders: sommige industriële en dienstenactiviteiten zullen zich clusteren in de nabijheid van grote steden (vb. nieuwe dienstenbedrijven rond de as Brussel-Antwerpen) of zijn omwille van historische redenen tot bloei gekomen in een gebied (vb. textielindustrie in het westen van Vlaanderen). Delen van het Vlaamse buitengebied lenen zich misschien beter voor de vestiging van activiteiten in traditionele sectoren die ruimtebehoevend (vb. fruitsector in Zuid-Limburg) zijn. Dit wil zeggen dat elke regio niet zomaar eenzelfde aandeel van deze of gene sectoren moet tellen. Diversiteit is tot op zekere hoogte troef. Onderstaande is dan ook louter descriptief bedoeld. Tabel 40 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de kennisintensieve sectoren 31/12/ /12/2015 Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve industriële sectoren dienstensectoren Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve industriële sectoren dienstensectoren industriële sectoren dienstensectoren Abs. % Abs. % Noord-Limburg , ,7 Midden-Limburg , ,6 West-Limburg , ,1 Maasland , ,8 Zuid-Limburg , ,9 LIMBURG , ,9 VLAANDEREN , ,1 BELGIE , ,5 Bron : RSZ Verwerking: POM-ERSV Limburg 31/12/ /12/2015 Evolutie Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren De arbeidsplaatsen in de hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren (HT-MHT) maken eind 2015 in Limburg 2,1% uit van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar). Tussen 31 december 2008 en 31 december 2015 (tabel 40) is er in Limburg een daling met - 42,0%, terwijl de totale provinciale bezoldigde tewerkstelling in dezelfde periode stijgt met +2,1%. Zoals uit figuur 94 blijkt, scoort Limburg hiermee niet alleen minder goed dan Vlaanderen (2,7%) en België (2,3%) inzake de tewerkstellingsgraad, maar ook veel slechter dan Vlaanderen en België voor wat betreft de banenevolutie (resp. -19,0% en -16,7%). In West-Limburg (3,8%) komen de HT-MHT sectoren het best aan bod en blijft de achteruitgang van het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren met -19,9% vrijwel beperkt tot de Vlaamse daling. Door voornamelijk de sluiting van Ford-Genk kent Midden-Limburg, traditioneel de Limburgse streek met de hoogste tewerkstellingsgraad in de de HT- MHT-sectoren, een tewerkstellingsverlies van maar liefst -71,5% wat resulteert in een tewerkstellingsgraad van nog maar slechts 1,7% in 2015 (4,8% in 2014). De Noord-Limburgse situatie (2,5% als tewerkstellingsgraad en -20,0% als jobontwikkeling) is vergelijkbaar met de landelijke. De minst slechte jobontwikkeling van alle beschouwde gebieden is met -6,2% voor Zuid-Limburg, wat er voor zorgt dat haar tewerkstellingsgraad van 2,0% nagenoeg het provinciale peil bereikt. In het Maasland (0,7%) is er een eerder zwakke vertegenwoordiging van de HT-MHT-bedrijfstakken. -76-

78 Figuur 94 : Tewerkstellingsgraad in de hoog- en mediumhoogtechnologische industriële sectoren op 31/12/2015 en %-evolutie van deze sectoren Kennisintensieve dienstensectoren De bezoldigde tewerkstelling in het geheel van de kennisintensieve dienstensectoren is eind 2015 in Limburg goed voor 23,2% van de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren vermeerdert sedert december 2008 met +7,9%, wat beter is dan de evolutie van de totale Limburgse bezoldigde tewerkstelling. Tabel 40 en figuur 95 laten tevens zien dat Limburg met deze cijfers sinds 2008 zijn achterstand inzake kennisintensieve dienstenjobs t.o.v. Vlaanderen (+7,1%) iets kleiner ziet worden en hiermee haar tewerkstellingsgraad enigszins heeft verbeterd t.o.v. de Vlaamse. Midden-Limburg bewijst dat deze categorie van diensten beter gedijt in een regionaalstedelijk gebied zoals de bi-pool Hasselt-Genk door een meer prominente aanwezigheid (35,0%) van de betrokken bedrijfstakken dan in Vlaanderen (25,7%) en België (27,5%). Met een Figuur 95 : Tewerkstellingsgraad in de kennisintensieve dienstensectoren op 31/12/2015 en %-evolutie van deze sectoren

79 banengroei van +13,7% komt Noord-Limburg uit op een tewerkstellingsgraad van 20,0%. Hiermee situeert zich deze regio iets boven West-Limburg (19,6%) en Zuid-Limburg (18,6%). In het Maasland (16,2% met een jobtoename van +1,8%) komen de kennisintensieve diensten blijkbaar minder van de grond. Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren Limburg kon gedurende de laatste decennia op de aanwezigheid van multinationale ondernemingen steunen voor de creatie van economische activiteiten en het verwerven van expertise. Dit is niet noodzakelijk een verworvenheid voor de verdere toekomst, gezien het globaler wordend beslissingsproces van grote bedrijven en de toegenomen keuzemogelijkheden om zich te vestigen. Meer en meer wordt de noodzaak aangevoeld om het eigen ondernemerschap te stimuleren. Daarbij is het noodzakelijk om zich te onderscheiden van zijn concurrenten en om creatief met nieuwe ideeën om te springen. Gebieden die begunstigd zijn met culturele en creatieve beroepsgroepen of activiteiten zouden volgens sommige stromingen als een magneet kunnen werken op de vestiging van andere activiteiten. Een momenteel in Duitsland gehanteerde definitie op basis van nace 2008 om deze culturele en creatieve sectoren te duiden, luidt als volgt: detailhandel in cultuur- en recreatieartikelen in gespec. winkels, uitgeverijen van boeken en tijdschriften; overige uitgeverijen, uitgeverijen van software, activiteiten in verband met films en video- en tv-programma's, maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen, uitzenden van radioprogramma's, programmeren en uitzenden van televisieprogramma's, ontw. en progr. van computerprogramma's; computerconsultancy, architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviseurs, reclamewezen, gespecialiseerde designers, creatieve activiteiten, kunst en amusement en bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten. Op 31 december 2015 telt Limburg bezoldigde arbeidsplaatsen in de culturele en creatieve sectoren (tabel 41). Dat is goed voor 1,33% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Het is daarmee duidelijk dat het voorlopig (nog) niet om een belangrijke activiteitsgroep gaat. Toch evolueert de tewerkstelling tussen 2008 en 2015 in deze nieuw onderscheiden sectoren met +14,6% beduidend beter dan de totale bezoldigde werkgelegenheid. Figuur 96 illustreert dat net zoals bij de kennisintensieve dienstensectoren ook hier Midden-Limburg goed scoort, met een tewerkstellingsgraad van 2,88% en een groeipercentage van +19,7%. Dit is zelfs beter dan de Vlaamse (2,01% en +8,4%) en Belgische (1,95% en +5,4%) gemiddelden. Deze cijfers zijn het logische gevolg van de aanwezigheid van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk waar een positief klimaat is voor culturele en creatieve activiteiten. In de overige Limburgse streken komen de culturele en creatieve sectoren (nog) niet zo goed uit de verf. -78-

80 Tabel 41 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de culturele en creatieve sectoren 31/12/ /12/ /12/ /12/2015 Evolutie Abs. % Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,7 West-Limburg ,1 Maasland ,7 Zuid-Limburg ,6 LIMBURG ,6 VLAANDEREN ,4 BELGIE ,4 Bron : RSZ Verwerking: POM-ERSV Limburg De 3 Limburgse streken met de laagste tewerkstellingsgraden in deze sectoren, t.w. het Maasland (0,54%), Zuid-Limburg (0,56%) en Noord-Limburg (0,68%), kennen wel goede groeicijfers, gaande van +9,7% in het Maasland tot +19,0% in Noord-Limburg. West-Limburg situeert zich met een tewerkstellingsgraad van 1,15% in de buurt van het provinciale niveau, maar laat als enige Limburgse streek in de beschouwde periode een jobverlies (-3,1%) optekenen. Figuur 96 : Tewerkstellingsgraad in de culturele en creatieve sectoren op 31/12/2015 en %-evolutie van deze sectoren B.8. WERKENDEN Aantal werkenden De groep werkenden tussen 15 en 64 jaar is samengesteld uit de loontrekkenden, de zelfstandigen en de uitgaande grensarbeid. In de periode (tabel 42 en figuur 97) is het aantal werkenden die in Limburg wonen, toegenomen met (van in 2008 tot in 2015) of met +1,0%, wat een trager groeiritme betekent dan de werkenden woonachtig in Vlaanderen (+2,2%) en België (+2,8%). West-Limburg (+3,7%) is de Limburgse streek met relatief de meest -79-

81 gunstige evolutie en het Maasland (-1,6%) met de meest ongunstige. Zeer opvallend is de duidelijk aanhoudende daling bij de werkenden uit het Maasland sinds Tabel 42 : Evolutie van het aantal werkenden (jaargemiddelden) Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,1 Midden-Limburg ,1 West-Limburg ,7 Maasland ,6 Zuid-Limburg ,2 LIMBURG ,0 VLAANDEREN ,2 BELGIE ,8 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg Werkenden = loontrekkenden + zelfstandigen + uitgaande grensarbeid Figuur 97 : Evolutie van de werkenden (15-64 jaar) (Indices, 2008 = 100) Figuur 98 illustreert duidelijk dat er enkel nog een stijging van het aantal werkenden wordt gerealiseerd door de vrouwen. Bij de mannen neemt het aantal werkenden overal af. In Midden- Limburg en vooral het Maasland is de toename bij de vrouwen niet meer voldoende om de daling bij de mannen te compenseren. Figuur 98 : %-evolutie van de werkenden (15-64 jaar)

82 Werkzaamheidsgraad De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) noemt men de werkzaamheidsgraad (tabel 43). Deze indicator verwijst naar de aanbodzijde van de arbeidsmarkt en laat zien welk gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd aan het werk is. Verschillen zijn te verklaren door de aanwezige, beschikbare arbeidsplaatsen, maar ook door pendelbereidheid, de wens tot arbeidsdeelname en de mogelijkheid daartoe. De werkzaamheidsgraad in Limburg in 2015 van 64,4% is met 0,4% gestegen t.o.v Hierdoor is de achterstand met Vlaanderen (66,5% in 2008 en 66,6% in 2015) kleiner geworden, zoals eveneens uit de figuren 99 en 100 blijkt. De Limburgse streken Midden-Limburg en het Maasland weten evenwel hun positie t.o.v. Vlaanderen niet te verbeteren. Ook hier valt de gestage daling op sinds 2011 van de Maaslandse werkzaamheidsgraad. Met een werkzaamheidsgraad van 66,6% evenaart Noord-Limburg nu Vlaanderen en Zuid-Limburg doet het met 67,1% zelfs beter. Tabel 43 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Evolutie M V T M V T M V T Noord-Limburg 72,1 57,5 65,0 70,7 62,3 66,6-1,4 4,9 1,7 Midden-Limburg 69,3 56,6 63,0 65,9 59,2 62,6-3,4 2,6-0,4 West-Limburg 71,1 56,1 63,7 69,4 60,0 64,8-1,7 3,9 1,0 Maasland 68,3 54,1 61,3 64,7 56,8 60,8-3,6 2,8-0,5 Zuid-Limburg 72,5 60,1 66,4 70,2 63,9 67,1-2,3 3,9 0,7 LIMBURG 70,7 57,1 64,0 68,2 60,6 64,4-2,5 3,5 0,4 VLAANDEREN 72,1 60,7 66,5 70,0 63,1 66,6-2,1 2,4 0,2 BELGIE 67,7 55,7 61,7 65,3 57,9 61,6-2,4 2,2-0,1 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg Werkenden = loontrekkenden + zelfstandigen + uitgaande grensarbeid Aangezien de vermeerdering van de werkenden een louter vrouwelijke aangelegenheid is geworden, wordt dit uiteraard ook weerspiegeld in de evolutie van de werkzaamheidsgraad (figuur 100). Dit beeld wordt uiteraard nog uitvergroot door de double-dip recessie in de beschouwde periode, aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw. Figuur 99 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) -81-

83 Figuur 100 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 101 toont dat in 2015 het Maasland binnen Limburg de laagste werkzaamheidsgraad (60,8%) heeft en Zuid-Limburg (67,1%) de hoogste. In 2008 was dit ook al zo. Markant is ook dat de Maaslandse werkzaamheidsgraad achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen. Bovendien is er de laatste jaren (figuur 100) ook geen inhaalbeweging meer te bespeuren in het Maasland. Figuur 101 : Werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht in 2015 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Tot 2010 werd de afbakening jaar gehanteerd in het kader van de opvolging van de 70%- doelstelling die geformuleerd werd in de Lissabonstrategie. In de Europa 2020-strategie, opvolger van de Lissabonstrategie die 2010 als eindmeet had, wordt meer belang gehecht aan de scholing van jongeren alvorens zij de arbeidsmarkt betreden. Dit uit zich onder meer in de verenging van de leeftijdsafbakening in de nieuwe werkzaamheidsdoelstelling. Tegen 2020 moet minstens 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar aan het werk zijn. Figuur 102 laat de werkzaamheidsgraden per geslacht in 2015 zien van de jarigen. -82-

84 Figuur 102 : Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) per geslacht in 2015 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Tijdelijke werkloosheid Een tijdelijk werkloze is een werkloze die door een arbeidsovereenkomst is verbonden waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is. Een werknemer kan tijdelijk werkloos gesteld worden wegens economische oorzaken, technische stoornis, slecht weer, overmacht, collectieve jaarlijkse vakantie, staking of lock-out. Vanaf 25 juni 2009 is de tijdelijke werkloosheid wegens economische oorzaken ook voor de bedienden van kracht. Figuur 103 : Evolutie maandgemiddelden van de tijdelijk werklozen (Indices, 2008 = 100) Tussen 2008 en 2016 (figuur 103 en tabel 44) neemt het maandgemiddelde van het aantal tijdelijk werklozen in Limburg af van tot of met -12,8%, wat een dalingspercentage is dat iets lager is dan in Vlaanderen (-14,8%) en iets hoger dan in België (-11,5%). Hiermee vertegenwoordigt Limburg in 2016 respectievelijk een aandeel van 16,9% en 10,4% in de tijdelijke werkloosheid van Vlaanderen (73.239) en België ( ). Van de 5 Limburgse streken kent enkel Noord-Limburg (+3,0%) nog een stijging van de tijdelijk werklozen sinds De grootste daling sindsdien wordt opgetekend in Zuid-Limburg (-23,0%). -83-

85 Tabel 44 : Evolutie van de tijdelijk werklozen per geslacht (maandgemiddelden) Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,0 West-Limburg ,4 Maasland ,8 Zuid-Limburg ,0 LIMBURG ,8 VLAANDEREN ,8 BELGIE ,5 Bron : RVA Verwerking : POM-ERSV Limburg Aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw, reflecteert zich dit overal door een permanent veel groter aandeel van de mannen in de tijdelijke werkloosheid (figuur 104). Doorgaans blijken in Limburg nu nog ca. 75 à 80% van de tijdelijk werklozen mannen te zijn. Figuur 104 : Evolutie %-aandeel van de mannen in de tijdelijk werklozen (maandgemiddelden) B.9. PENDELARBEID De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid die wordt ingezet in de vestigingen van een regio, uitgedrukt in personen of arbeidsvolume. Het verschil tussen de werkende beroepsbevolking en de binnenlandse werkgelegenheid van een regio kunnen we verklaren door de interregionale en internationale (grensarbeid) pendelstromen. Werkende personen die in een regio wonen maar elders werken, dragen wel bij tot de werkzaamheid van die regio, maar niet tot de economische activiteit van die regio (uitgaande pendel). Het omgekeerde geldt voor personen die niet in die regio wonen, maar er wel een job uitoefenen (inkomende pendel). Aangezien bij zelfstandigen de werkplaats wordt gelijkgesteld met de woonplaats worden voor de pendelstatistieken enkel de loontrekkenden weerhouden. De pendelstromen geven een aanduiding van de mate waarin economische regio s onderling arbeidskrachten uitwisselen. -84-

86 Uitgaande pendelarbeid Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) In 2014 zijn er loontrekkenden die in Limburg wonen of 8,3% (figuur 105 en tabel 45) van het totaal aantal in België ( ). Van de 11 beschouwde regio s komt Limburg hiermee op de 7 de plaats inzake omvang van de loontrekkende beroepsbevolking. Figuur 105 : Loontrekkende beroepsbevolking per provincie (incl. BHG) in 2014 (jaargemiddelde jaar) Pendelintensiteit Gemiddeld is de uitgaande provinciale pendelintensiteit (figuur 106 en tabel 45) bij de werknemers van België 27,5%, wat betekent dat van de werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie werken dan waar ze wonen. Met 24,4% ( van de ) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies een eerder lage uitgaande provinciale pendelintensiteit. Meer dan de helft van de loontrekkende inwoners van Waals-Brabant (54,4%) werkt niet in de eigen provincie, waardoor deze provincie veruit de meest mobiele is in België, gevolgd door Vlaams-Brabant (47,3%), Luxemburg (43,4%) en Namen (41,0%). West-Vlamingen (15,8%), Antwerpenaren (18,1%) en Luikenaars (18,5%) blijven dan weer het vaakst binnen de eigen provinciegrenzen werken. Figuur 106 : Uitgaande provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) -85-

87 Sinds 2008 is de uitgaande provinciale pendelintensiteit (figuur 107) in België, Vlaanderen en Limburg gezakt met bijna 2%, waardoor in 2014 meer werknemers dan toen werk vinden in de eigen provincie. Figuur 107 : Evolutie uitgaande provinciale (incl. BHG) pendelintensiteiten bij de loontrekkende beroepsbevolking (jaargemiddelde jaar) van Limburg, Vlaanderen en België Uitstroompercentages Uit de provinciale uitstroompercentages voor Limburg (figuur 108 en tabel 45) blijkt dat Antwerpen (6,5% of personen), Vlaams-Brabant (6,0% of ), het buitenland (5,8% of ) en Brussel (3,2% of 9.867) de voornaamste werkbestemmingen zijn van de Limburgse pendelaars. Figuur 108 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) -86-

88 Tabel 45 : Uitgaande pendelarbeid in 2014 Uitgaande pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) Limburg WOONPLAATS Noord- Limburg Midden- Limburg West- Limburg Maasland Zuid- Limburg Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen VLAAN- BRUS-SELS DEREN H. GEW. Luik Namen Henegouwen Luxemburg Waals- Brabant WALLONIE BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg WERKPLAATS Onbeke nd TOTAAL (WOON- PLAATS) Uitstroompercentages (%-verdeling uitgaande pendelarbeid) in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) Limburg WOONPLAATS Noord- Limburg Midden- Limburg West- Limburg Maasland Zuid- Limburg Antwerpen 81,9 0,4 0,5 0,7 0,0 0,2 1,8 2,9 5,5 0,5 92,6 4,9 0,2 0,2 0,0 0,1 0,2 0,6 98,1 1,8 0,2 100,0 Noord-Limburg 7,7 54,9 12,7 4,3 2,9 0,8 75,7 0,7 2,1 0,3 86,5 1,4 0,1 0,2 0,0 0,0 0,1 0,4 88,3 11,5 0,1 100,0 Midden-Limburg 4,9 3,2 62,6 7,3 3,5 5,7 82,2 0,9 4,9 0,4 93,3 3,7 0,2 0,5 0,0 0,1 0,2 1,0 98,0 1,8 0,2 100,0 West-Limburg 14,6 4,1 19,5 39,8 0,7 3,1 67,2 1,0 11,5 0,4 94,8 3,5 0,1 0,3 0,1 0,1 0,2 0,8 99,1 0,8 0,1 100,0 Maasland 2,5 6,4 21,8 2,3 42,3 3,1 75,9 0,6 2,0 0,3 81,3 1,7 0,1 0,5 0,0 0,0 0,1 0,7 83,8 16,1 0,1 100,0 Zuid-Limburg 3,3 0,7 23,2 3,5 2,4 44,3 74,0 0,9 8,5 0,5 87,2 4,5 0,2 3,3 0,0 0,1 0,5 4,2 96,0 3,9 0,1 100,0 Limburg 6,5 12,5 31,1 11,2 7,9 12,9 75,6 0,8 6,0 0,4 89,3 3,2 0,1 1,1 0,0 0,1 0,2 1,5 94,1 5,8 0,1 100,0 Oost-Vlaanderen 8,0 0,0 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 70,4 5,3 4,2 88,3 10,1 0,5 0,2 0,0 0,1 0,2 1,0 99,5 0,4 0,1 100,0 Vlaams-Brabant 8,1 0,1 1,0 0,9 0,1 0,7 2,8 3,0 52,7 0,5 67,1 29,3 0,6 0,4 0,0 0,2 1,8 3,1 99,5 0,3 0,2 100,0 West-Vlaanderen 1,8 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,3 7,1 1,3 84,2 94,7 3,3 1,2 0,1 0,0 0,1 0,1 1,6 99,6 0,3 0,1 100,0 VLAANDEREN 27,2 1,8 4,6 1,9 1,1 1,9 11,3 19,3 13,0 16,3 87,1 9,9 0,5 0,3 0,0 0,1 0,5 1,4 98,4 1,5 0,2 100,0 BRUSSELS H. GEW. 2,1 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,3 1,1 9,9 0,3 13,7 78,8 1,4 0,7 0,1 0,6 3,8 6,5 99,0 0,7 0,3 100,0 Henegouwen 0,8 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,2 1,2 2,2 1,4 5,8 11,8 70,8 1,0 0,3 3,0 5,7 80,7 98,3 1,6 0,1 100,0 Luik 0,7 0,0 0,2 0,1 0,0 0,4 0,7 0,3 1,2 0,2 3,1 5,3 1,0 81,5 1,0 2,7 1,3 87,6 96,0 3,8 0,1 100,0 Luxemburg 0,4 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,2 0,4 0,2 1,3 2,2 0,8 4,0 56,6 3,9 0,6 65,9 69,3 30,6 0,1 100,0 Namen 0,7 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,2 0,4 1,6 0,2 3,1 10,0 11,9 3,8 3,9 59,0 7,6 86,1 99,2 0,7 0,1 100,0 Waals-Brabant 1,2 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,2 0,5 7,0 0,3 9,2 34,3 5,3 1,5 0,2 3,2 45,6 55,8 99,3 0,5 0,2 100,0 WALLONIE 0,7 0,0 0,1 0,0 0,0 0,2 0,4 0,6 2,2 0,6 4,6 11,2 27,9 26,3 5,8 11,0 8,6 79,6 95,4 4,5 0,1 100,0 BELGIË 17,2 1,1 2,9 1,2 0,7 1,2 7,1 12,2 9,5 10,3 56,3 15,8 8,9 8,2 1,8 3,4 3,2 25,5 97,5 2,3 0,1 100,0 Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant -87- West- Vlaanderen VLAAN- BRUS-SELS DEREN H. GEW. Luik Namen Henegouwen Luxemburg Waals- Brabant WALLONIE BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg WERKPLAATS Onbeke nd TOTAAL (WOON- PLAATS)

89 Tabel 46 : Uitgaande grensarbeid in 2014 WOONPLAATS BELGIE Extraterritorialen Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland TOTAAL Onbekend Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg Uitgaande grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) WERKPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WOON- PLAATS) WOONPLAATS BELGIE Extraterritorialen Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland TOTAAL Onbekend Antwerpen 98,1 0,0 0,0 0,0 0,0 1,7 1,8 0,2 100,0 Noord-Limburg 88,3 0,0 0,0 0,0 0,0 11,5 11,5 0,1 100,0 Midden-Limburg 98,0 0,0 0,1 0,0 0,0 1,7 1,8 0,2 100,0 West-Limburg 99,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,7 0,8 0,1 100,0 Maasland 83,8 0,0 0,2 0,0 0,1 15,8 16,1 0,1 100,0 Zuid-Limburg 96,0 0,0 0,1 0,0 0,1 3,8 3,9 0,1 100,0 Limburg 94,1 0,0 0,1 0,0 0,0 5,7 5,8 0,1 100,0 Oost-Vlaanderen 99,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 0,4 0,1 100,0 Vlaams-Brabant 99,5 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 0,2 100,0 West-Vlaanderen 99,6 0,0 0,0 0,2 0,0 0,1 0,3 0,1 100,0 VLAANDEREN 98,4 0,0 0,0 0,0 0,0 1,3 1,5 0,2 100,0 BRUSSELS H. GEW. 99,0 0,5 0,0 0,1 0,1 0,1 0,7 0,3 100,0 Henegouwen 98,3 0,1 0,0 1,4 0,1 0,0 1,6 0,1 100,0 Luik 96,0 0,0 1,5 0,0 2,0 0,3 3,8 0,1 100,0 Luxemburg 69,3 0,0 0,0 0,2 30,4 0,0 30,6 0,1 100,0 Namen 99,2 0,0 0,0 0,1 0,6 0,0 0,7 0,1 100,0 Waals-Brabant 99,3 0,1 0,0 0,1 0,3 0,0 0,5 0,2 100,0 WALLONIE 95,4 0,1 0,5 0,5 3,4 0,1 4,5 0,1 100,0 BELGIË 97,5 0,1 0,2 0,2 1,0 0,9 2,3 0,1 100,0 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg Uitstroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) WERKPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WOON- PLAATS) Grensarbeid De of 5,8% Limburgers die in het buitenland gaan werken (figuur 109 en tabel 46), verrichten hun grensarbeid bijna uitsluitend in Nederland (5,7% of ). Figuur 109 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) -88-

90 Limburgse streken Binnen Limburg (figuur 110 en tabel 45) zijn in 2014 de meeste werknemers in Midden-Limburg ( of 27,2% van de Limburgse loontrekkenden) gehuisvest. In het Maasland ( of 13,6%) wonen er het minst. Figuur 110 : Loontrekkende Limburgse beroepsbevolking per streek in 2014 (jaargemiddelde jaar) Pendelintensiteit Met 60,2% heeft West-Limburg in 2014 (figuur 111 en tabel 45) de grootste uitgaande pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat 3 van 5 loontrekkenden die in West-Limburg wonen er niet werken. Zij pendelen naar een andere Limburgse streek, een andere provincie of naar het buitenland. Hiermee is West-Limburg de meest mobiele Limburgse streek. De laagste mobiliteit wordt opgetekend in Midden-Limburg (37,4%) waardoor hier omgekeerd ruim 3 van 5 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor de Limburgse loontrekkenden (49,9%) dat de helft ervan werkt in de Limburgse streek waar ze woont. Figuur 111 : Uitgaande pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Limburgse loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) Op provinciaal en Limburgs streekniveau is de uitgaande pendelintensiteit sedert 2008 (figuur 112) enkel in het Maasland (+1,3%) toegenomen, wat betekent dat in 2014 minder Maaslanders dan toen aan de slag zijn in eigen streek. In de overige 4 Limburgse streken zijn er wel iets meer inwoners aan het werk in eigen streek dan 6 jaar geleden. -89-

91 Figuur 112 : Evolutie uitgaande pendelintensiteiten op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Limburgse loontrekkende beroepsbevolking (jaargemiddelde jaar) Uitstroompercentages De uitstroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken (figuren en tabel 45) maken duidelijk waar hun forenzen aan de slag zijn. De meest in het oog springende pendelaarsbestemmingen zijn voor: Noord-Limburg: Midden-Limburg (12,7%), het buitenland (11,5%) en Antwerpen (7,7%); Midden-Limburg: West-Limburg (7,3%), Zuid-Limburg (5,7%), Antwerpen (4,9%), Vlaams- Brabant (4,9%) en Brussel (3,7%); West-Limburg: Midden-Limburg (19,5%), Antwerpen (14,6%) en Vlaams-Brabant (11,5%); Maasland: Midden-Limburg (21,8%), het buitenland (16,1%) en Noord-Limburg (6,4%) en Zuid-Limburg: Midden-Limburg (23,2%), Vlaams-Brabant (8,5%), Brussel (4,5%) en het buitenland (3,9%). Figuur : Uitstroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) Noord-Limburg Midden-Limburg -90-

92 West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Grensarbeid Zoals eerder vermeld, pendelen de Limburgse grensarbeiders bijna uitsluitend naar Nederland ( of 97,7%). Figuur 118 en tabel 46 onthullen dat 15,8% of van de Maaslandse loontrekkenden in Nederlandse loondienst zijn. Voor Noord-Limburg is dit 11,5% (6.415), voor Zuid- Limburg 3,8% (2.684), voor Midden-Limburg 1,7% (1.449) en voor West-Limburg 0,7% (402). Figuur 118 : Uitstroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2014 (jaargemiddelde jaar) Inkomende pendelarbeid Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) Omgerekend in personen van 15 jaar en ouder, bedraagt in 2014 de loontrekkende werkgelegenheid in Limburg of 7,3% (figuur 119 en tabel 47) van het totaal aantal in België ( ) en -91-

93 positioneert zich hiermee op de 8 ste plaats van de 11 beschouwde regio s qua omvang van de tewerkstelling in loondienst. Limburg heeft bijgevolg minder loontrekkende arbeidsplaatsen dan loontrekkende inwoners ( ). In meer of mindere mate is dit ook zo in de andere provincies, behalve in Antwerpen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Figuur 119 : Loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid per provincie (incl. BHG) in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Pendelintensiteit Gemiddeld is de inkomende provinciale pendelintensiteit (figuur 120 en tabel 47) bij de werknemers van België 27,2%, wat betekent dat van de werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie wonen dan waar ze werken. Met 13,3% ( van de ) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies de op twee na laagste inkomende provinciale pendelintensiteit. Bijgevolg worden slechts ca. 2 van de 15 loontrekkende jobs in Limburg niet ingevuld door een Limburger. In West-Vlaanderen (13,1%) doet zich nagenoeg hetzelfde voor. Enkel Luik (9,0%) kent een nog lagere verhouding. De hoogste inkomende provinciale pendelintensiteiten worden opgetekend in Brussel (60,5%), Waals-Brabant (52,9%) en Vlaams- Brabant (40,7%). Figuur 120 : Inkomende provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) -92-

94 Tabel 47 : Inkomende pendelarbeid in 2014 Inkomende pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) Limburg WERKPLAATS Noord- Limburg Midden- Limburg West- Limburg Maasland Zuid- Limburg Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen VLAAN- BRUS-SELS DEREN H. GEW. Luik Namen Henegouwen Luxemburg Waals- Brabant WALLONIE BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg WOONPLAATS TOTAAL (WERK- PLAATS) Instroompercentages (%-verdeling inkomende pendelarbeid) in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) Limburg WERKPLAATS Noord- Limburg Midden- Limburg West- Limburg Maasland Zuid- Limburg Antwerpen 80,4 0,7 0,6 1,3 0,2 0,4 3,1 6,7 5,0 1,1 96,3 1,0 0,5 0,4 0,1 0,2 0,2 1,3 98,5 1,5 100,0 Noord-Limburg 5,8 71,4 6,2 5,4 6,3 1,1 90,5 0,5 1,0 0,2 98,0 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,3 98,4 1,6 100,0 Midden-Limburg 2,9 6,6 48,9 10,3 8,5 15,3 89,6 0,9 3,6 0,5 97,4 0,4 0,3 0,6 0,1 0,1 0,1 1,3 99,1 0,9 100,0 West-Limburg 10,1 5,4 13,7 50,6 2,2 5,5 77,4 1,2 8,3 0,7 97,6 0,5 0,2 0,5 0,0 0,1 0,1 1,1 99,2 0,8 100,0 Maasland 1,2 6,1 11,2 1,6 67,1 6,4 92,5 0,5 0,8 0,4 95,3 0,2 0,1 0,4 0,1 0,1 0,1 0,7 96,2 3,8 100,0 Zuid-Limburg 2,2 1,0 9,9 3,7 2,7 65,2 82,5 0,9 5,8 0,7 91,9 0,4 0,4 2,9 0,1 0,3 0,2 3,9 96,2 3,8 100,0 Limburg 4,2 15,6 25,6 14,1 11,8 19,5 86,7 0,8 4,1 0,5 96,4 0,3 0,3 0,9 0,1 0,1 0,1 1,5 98,2 1,8 100,0 Oost-Vlaanderen 4,1 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 0,6 83,0 2,6 6,3 96,5 0,7 1,0 0,2 0,0 0,1 0,1 1,5 98,8 1,2 100,0 Vlaams-Brabant 9,8 0,3 1,1 1,8 0,2 1,7 5,3 8,1 59,3 1,5 83,9 8,3 2,5 1,2 0,1 0,7 2,4 6,9 99,2 0,8 100,0 West-Vlaanderen 0,8 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,3 5,8 0,5 86,9 94,3 0,2 1,4 0,2 0,0 0,1 0,1 1,8 96,3 3,7 100,0 VLAANDEREN 27,7 2,3 3,7 2,5 1,6 2,9 13,0 22,5 12,6 18,2 93,9 1,9 1,1 0,5 0,1 0,2 0,5 2,4 98,2 1,8 100,0 BRUSSELS H. GEW. 5,3 0,1 0,5 0,3 0,1 0,5 1,7 9,3 19,8 2,3 38,2 39,5 8,0 3,1 0,4 2,7 7,2 21,3 99,0 1,0 100,0 Henegouwen 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,7 0,7 1,5 3,3 1,2 80,9 1,0 0,2 5,4 1,9 89,4 94,0 6,0 100,0 Luik 0,3 0,0 0,1 0,1 0,1 0,8 1,1 0,3 0,5 0,2 2,4 0,6 1,2 91,0 1,3 2,0 0,6 96,1 99,2 0,8 100,0 Luxemburg 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,3 0,3 0,1 1,1 0,4 1,4 4,7 74,1 8,5 0,3 89,1 90,6 9,4 100,0 Namen 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,2 0,4 0,6 0,2 1,6 1,3 9,4 7,2 2,9 73,2 3,1 95,7 98,6 1,4 100,0 Waals-Brabant 0,9 0,0 0,1 0,1 0,0 0,3 0,6 1,0 6,1 0,5 9,1 9,3 19,0 3,8 0,5 10,2 47,1 80,6 99,1 0,9 100,0 WALLONIE 0,4 0,0 0,1 0,0 0,0 0,3 0,5 0,6 1,3 0,7 3,3 2,0 33,0 30,7 6,4 14,1 7,0 91,3 96,6 3,4 100,0 BELGIË 16,9 1,3 2,2 1,5 0,9 1,8 7,8 14,6 10,7 11,0 61,0 7,9 10,6 8,9 1,8 4,3 3,3 29,0 97,9 2,1 100,0 Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant -93- West- Vlaanderen VLAAN- BRUS-SELS DEREN H. GEW. Luik Namen Henegouwen Luxemburg Waals- Brabant WALLONIE BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg WOONPLAATS TOTAAL (WERK- PLAATS)

95 Tabel 48 : Inkomende grensarbeid in 2014 Inkomende grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WOONPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WERK- PLAATS) WERKPLAATS BELGIE Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Andere landen TOTAAL Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg Instroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WOONPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WERK- PLAATS) WERKPLAATS BELGIE Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Andere landen TOTAAL Antwerpen 98,5 0,0 0,1 0,0 0,6 0,8 1,5 100,0 Noord-Limburg 98,4 0,1 0,0 0,0 0,9 0,6 1,6 100,0 Midden-Limburg 99,1 0,1 0,0 0,0 0,5 0,4 0,9 100,0 West-Limburg 99,2 0,1 0,0 0,0 0,2 0,5 0,8 100,0 Maasland 96,2 0,1 0,1 0,0 2,3 1,4 3,8 100,0 Zuid-Limburg 96,2 0,1 0,0 0,0 0,4 3,3 3,8 100,0 Limburg 98,2 0,1 0,0 0,0 0,7 1,0 1,8 100,0 Oost-Vlaanderen 98,8 0,0 0,1 0,0 0,5 0,5 1,2 100,0 Vlaams-Brabant 99,2 0,0 0,1 0,0 0,1 0,6 0,8 100,0 West-Vlaanderen 96,3 0,0 2,8 0,0 0,1 0,7 3,7 100,0 VLAANDEREN 98,2 0,0 0,6 0,0 0,4 0,7 1,8 100,0 BRUSSELS H. GEW. 99,0 0,0 0,2 0,0 0,1 0,7 1,0 100,0 Henegouwen 94,0 0,0 5,4 0,0 0,0 0,6 6,0 100,0 Luik 99,2 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 0,8 100,0 Luxemburg 90,6 0,0 8,6 0,3 0,0 0,5 9,4 100,0 Namen 98,6 0,0 1,0 0,0 0,0 0,3 1,4 100,0 Waals-Brabant 99,1 0,0 0,3 0,0 0,0 0,5 0,9 100,0 WALLONIE 96,6 0,1 2,8 0,0 0,0 0,5 3,4 100,0 BELGIË 97,9 0,0 1,1 0,0 0,3 0,6 2,1 100,0 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM -ERSV Limburg Aangezien sedert 2008 de inkomende provinciale pendelintensiteit (figuur 121) in België (-1,8%), Vlaanderen (-1,4%) en Limburg (-1,3%) is gedaald, worden in 2014 in een provincie minder jobs in dienstverband dan toen ingenomen door mensen die niet in die provincie wonen. Figuur 121 : Evolutie inkomende provinciale (incl. BHG) pendelintensiteiten bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid (jaargemiddelde >= 15 jaar) van Limburg, Vlaanderen en België -94-

96 Instroompercentages Uit de provinciale instroompercentages voor Limburg (figuur 122 en tabel 47) blijkt dat Antwerpen (4,2% of personen), Vlaams-Brabant (4,1% of ), het buitenland (1,8% of 4.899), Luik (0,9% of 2.492) en Oost-Vlaanderen (0,8% of 2.221) de voornaamste woonplaatsen zijn van de inkomende pendelaars. Figuur 122 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Grensarbeid Van de buitenlanders die 1,8% van de Limburgse arbeidsplaatsen invullen, komt de grootste groep (figuur 123 en tabel 48) uit Nederland (0,7% of 1.779). De inkomende grensarbeid uit Duitsland (0,1% of 206), Frankrijk (86) en Luxemburg (5) is beduidend kleiner. De overige komen uit nog andere landen dan onze 4 buurlanden. Figuur 123 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Limburgse streken Binnen Limburg (figuur 124 en tabel 47) zijn in 2014 de meeste werknemers actief in Midden- Limburg ( of 39,9% van de Limburgse arbeidsplaatsen in loondienst). In het Maasland ( of 9,8%) is de tewerkstelling het kleinst. Vier Limburgse streken hebben minder -95-

97 loontrekkende jobs dan loontrekkende inwoners. Enkel in Midden-Limburg is deze situatie omgekeerd met een loontrekkende werkgelegenheid van banen t.o.v loontrekkende inwoners (figuur 110 en tabel 45), waardoor deze streek alleen al puur theoretisch ruim 1 op 5 van de banen (21,9%) moet laten innemen door pendelaars. Dit wordt grotendeels verklaard door de aantrekkingskracht van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk binnen Midden-Limburg als tewerkstellingspool en aldus het economisch hart van Limburg. Figuur 124 : Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid per streek in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Pendelintensiteit Met 51,1% heeft Midden-Limburg in 2014 (figuur 125 en tabel 47) de grootste inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat iets meer dan de helft van de loontrekkenden die in Midden-Limburg werken er niet wonen. Zij wonen in een andere Limburgse streek, in een andere provincie of in het buitenland. In Noord-Limburg (28,6%) wordt de laagste inkomende pendelintensiteit opgetekend, waardoor hier 7 van 10 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor Limburg (42,5%) dat ongeveer 2 op de 5 loontrekkenden niet in de Limburgse streek wonen waar ze werken. Figuur 125 : Inkomende pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) -96-

98 Op provinciaal en Limburgs streekniveau is de inkomende pendelintensiteit sinds 2008 (figuur 126) enkel in West-Limburg (+1,8%) en Zuid-Limburg (+2,2%) toegenomen, wat betekent dat in 2014 in deze 2 streken meer werknemers dan toen werken die er niet wonen. In de overige 3 Limburgse streken zijn er wel iets minder loontrekkende jobs dan 6 jaar geleden die ingevuld worden door werknemers die er niet woonachtig zijn. Per saldo voor Limburg blijkt evenwel dat er in 2014 iets meer loontrekkende banen in een Limburgse streek worden ingenomen dan in 2008 door mensen die er niet wonen. Figuur 126 : Evolutie inkomende pendelintensiteiten op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid (jaargemiddelde >= 15 jaar) Instroompercentages De instroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken (figuren en tabel 47) laten duidelijk zien waar hun inkomende forenzen gehuisvest zijn. De meest opvallende regio s waar de pendelaars vandaan komen, zijn in 2014 voor: Noord-Limburg: Maasland (6,3%), Midden-Limburg (6,2%), Antwerpen (5,8%), en West- Limburg (5,4%); Midden-Limburg: Zuid-Limburg (15,3%), West-Limburg (10,3%), Maasland (8,5%) en Noord- Limburg (6,6%); West-Limburg: Midden-Limburg (13,7%), Antwerpen (10,1%), Vlaams-Brabant (8,3%), Zuid- Limburg (5,5%) en Noord-Limburg (5,4%); Maasland: Midden-Limburg (11,2%), Zuid-Limburg (6,4%) en Noord-Limburg (6,1%) en Zuid-Limburg: Midden-Limburg (9,9%), Vlaams-Brabant (5,8%), het buitenland (3,8%) en West-Limburg (3,7%). -97-

99 Figuur : Instroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Grensarbeid Zoals eerder vermeld, werken buitenlanders in Limburgse loondienst wat overeenkomt met 1,8% van het totaal aantal Limburgse arbeidsplaatsen ( ). Relatief bekeken binnen Limburg, is het aandeel van de buitenlanders het omvangrijkst in het Maasland (3,8% of van de Maaslandse werknemers) en Zuid-Limburg (3,8% of van ). In het Maasland blijkt (figuur 132 en tabel 48) de inkomende grensarbeid hoofdzakelijk uit Nederland (2,3% of 612) te komen. In West-Limburg (0,8% of 370) zijn er betrekkelijk het minste grensarbeiders actief, eveneens pendelend vanuit vooral Nederland (0,2% of 102). Hiermee kennen het Maasland en West-Limburg, zowel absoluut als relatief, respectievelijk de meeste en de minste pendelaars uit Nederland. -98-

100 Figuur 132 : Instroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2014 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken Toestand 2014 Pendelgegevens gecombineerd met de tewerkstellingsgraad (het aantal loontrekkende jobs t.o.v. de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 j.)) en de werkloosheidsgraad (het aantal niet-werkende werkzoekenden t.o.v. de beroepsbevolking (werkenden en niet-werkende werkzoekenden)) kunnen de (mis)match tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van de eigen bevolking in een streek meer zichtbaar maken. Eveneens kan het belang van een streek met een groot jobaanbod aangetoond worden voor de ruimere omgeving. In dit kader valt vooral Midden-Limburg op. Zoals reeds eerder vermeld, heeft Midden-Limburg in 2014, in tegenstelling tot de overige Limburgse streken, meer loontrekkende jobs ( ) dan loontrekkende inwoners (84.420), wat resulteert (tabel 49) in een hoge tewerkstellingsgraad van 68,5%. Logisch gevolg voor deze streek is een lage uitgaande pendelintensiteit (37,4%) en een Tabel 49 : Pendelintensiteit, tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad op Limburgs streekniveau in 2014 (jaargemiddelden) Uitgaande pendelintensiteit Inkomende pendelintensiteit Tewerkstellingsgraad of jobratio Werkloosheidsgraad Noord-Limburg 45,1 28,6 43,2 7,0 Midden-Limburg 37,4 51,1 68,5 9,6 West-Limburg 60,2 49,4 43,1 7,6 Maasland 57,7 32,9 32,9 10,3 Zuid-Limburg 55,7 34,8 38,3 7,4 LIMBURG 49,9 42,5 47,7 8,4 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: POM-ERSV Limburg -99-

101 hoge inkomende pendelintensiteit (51,1%). Opmerkelijk hierbij is echter dat dit in Midden-Limburg gepaard gaat met de tweede hoogste werkloosheidsgraad (9,6%) van alle Limburgse streken. In Midden-Limburg gaat bijgevolg een hoge inkomende pendel van werknemers van elders samen met een hoge werkloosheid onder de eigen bevolking, wat ook duidelijk geïllustreerd wordt in figuur 133 waar tevens de tewerkstellingsgraad (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de hoogte van de tewerkstellingsgraad weer) wordt getoond. Dit duidt op een zekere mate van mismatch in Midden-Limburg tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het onaangesproken aanbod van de eigen plaatselijke bevolking. Het belang van deze streek met een groot jobaanbod voor de omliggende 4 andere Limburgse streken blijkt onmiskenbaar uit het feit dat of 79,6% van de inkomende pendelaars (tabel 47 en figuur 128) uit deze andere Limburgse streken komen. Figuur 133 : Inkomende pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2014 (jaargemiddelden) Hoewel Zuid-Limburg en het Maasland vergelijkbare waarden scoren inzake pendelintensiteit en tewerkstellingsgraad (tabel 49 en figuren 133 en 134), kent het Maasland met 10,3% toch een duidelijk hogere werkloosheidsgraad dan Zuid-Limburg met 7,4%. Hieruit blijkt dat in het Maasland zich evenzeer een bepaalde graad van mismatching voordoet tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Noord-Limburg en West-Limburg hebben met respectievelijk 43,2% en 43,1% vrijwel dezelfde tewerkstellingsgraden, maar de pendelintensiteit in West-Limburg ligt veel hoger. West-Limburg wordt niet alleen gekenmerkt door de hoogste uitgaande pendelintensiteit (60,2%) van alle Limburgse streken, maar ook door een bijna even hoge inkomende pendelintensiteit (49,4%) als Midden-Limburg. Deze hoge pendelstromen in beide richtingen geven aan dat vraag en aanbod ook hier nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden, wat resulteert in een hogere werkloosheidsdruk in West-Limburg (7,6%) dan in Noord-Limburg (7,0%)

102 Figuur 134 : Uitgaande pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2014 (jaargemiddelden) Evolutie West- en Zuid-Limburg kennen inzake tewerkstellingsgraad (resp. +1,2% en +1,9%) en werkloosheidsgraad (+1,4% en +1,7%) de meest gunstige ontwikkeling van alle Limburgse streken sinds 2008 (figuur 135), wat daar gepaard gaat met een merkelijke toename van de inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau (+1,8% en +2,2%). De meest ongunstige tewerkstellings- en werkloosheidsevolutie wordt daarentegen opgetekend in het Maasland (-1,7% en +3,1%) dat als enige Limburgse streek een stijging van de uitgaande pendelintensiteit (+1,3%) kent. Figuur 135 : Evolutie van de pendelintensiteiten, werkloosheidsgraden en tewerkstellingsgraden op Limburgs streekniveau (jaargemiddelden) -101-

103 B.10. SPEERPUNTSECTOREN De sluiting van Ford in Genk eind 2014 heeft onmiskenbaar een grote economische en sociale impact op Limburg. Op initiatief van de Vlaamse Regering en het Limburgse provinciebestuur werd daarom het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) opgesteld. SALK is een plan voor de toekomstige economische ontwikkeling van Limburg waarbij de nadruk ligt op het bevorderen van duurzame werkgelegenheid en het versterken van het economisch weefsel op korte en lange termijn. In het SALK worden 8 speerpuntsectoren geïdentificeerd waarop in Limburg vooral de focus dient gelegd te worden. Deze speerpuntsectoren zijn : Landbouw Bouw Logistiek & mobiliteit Maakindustrie Vrijetijdseconomie ICT, digitale media en creatieve economie Zorgsector Cleantech & recycling De analyse van deze speerpuntsectoren via de indicatoren bruto toegevoegde waarde (BTW) en tewerkstelling vereist een definiëring in nace-codes (tabel 50). Deze activiteitennomenclatuur geeft aan welke activiteit ontplooid wordt. Aangezien cleantech gaat over hoe een activiteit gebeurt, ongeacht welke activiteit het is, laat deze speerpuntsector zich niet definiëren in nace-codes, waardoor cleantech & recycling hier niet behandeld kan worden. Tabel 50 : Definities in nace-codes van de speerpuntsectoren SPEERPUNTSECTOREN SECTIES NACEBEL 2008 Landbouw Landbouw, bosbouw en visserij (AA = 01,02,03) Bouw Bouwnijverheid (FF = 41,42,43) Logistiek & Mobiliteit Vervoer en opslag (HH = 49,50,51,52,53) Maakindustrie Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten (CA = 10,11,12) Vervaardiging van textiel, kleding, leer en producten van leer (CB = 13,14,15) Houtindustrie, vervaardiging van papier en papierwaren, drukkerijen (CC = 16,17,18) Vervaardiging van meubelen en overige industrie, reparatie en installatie van machines en apparaten (CM = 31,32,33) Vervaardiging van producten van rubber en kunststof en van andere niet-metaalhoudende minerale producten (CG = 22,23) Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal, exclusief machines en apparaten (CH = 24,25) Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten (CI = 26) Vervaardiging van elektrische apparatuur (CJ = 27) Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g. (CK = 28) Vervaardiging van transportmiddelen (CL = 29,30) Vrijetijdseconomie ICT, digitale media en creatieve economie Zorgsector Verschaffen van accommodatie en maaltijden (II = 55,56) Kunst, amusement en recreatie (RR = 90,91,92,93) Uitgeverijen, audiovisuele diensten en uitzendingen (JA = 58,59,60) Telecommunicatie (JB = 61) Informaticadiensten en dienstverlenende activiteiten op gebied van informatie (JC = 62,63) Reclamewezen en marktonderzoek; overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten (MC = 73,74,75) Menselijke gezondheidszorg (QA = 86) Maatschappelijke dienstverlening (QB = 87,88) -102-

104 Bruto toegevoegde waarde Zoals hiervoor reeds aangehaald (invoering nace 2008 en ESR 2010) kan als oudste referentiejaar voor de BTW slechts 2009 gebruikt worden. In 2015 bedraagt de BTW van de beschouwde 7 speerpuntsectoren (tabel 51) in Limburg in totaal ca. 10,1 miljard euro of 12,0% (figuur 137) van het vergelijkbare Vlaamse totaal van 84,1 miljard euro. Globaal voor alle sectoren samen is dit aandeel van Limburg in Vlaanderen 10,9%. Met 15,3% van de globale BTW in Limburg in 2015 (figuur 136) is de maakindustrie afgetekend de grootste van de 7 speerpuntsectoren, gevolgd door de zorgsector (9,4%), de bouw (7,4%) en de logistiek & mobiliteit (4,6%). De kleinste Limburgse speerpuntsectoren zijn de landbouw (1,2%), de vrijetijdseconomie Tabel 51 : BTW tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen in de speerpuntsectoren (in miljoenen euro's) LIMBURG VLAANDEREN Evolutie Evolutie Abs. % Abs. % Landbouw 213,6 272,0 58,4 27, , ,6 345,3 20,9 Bouw 1 596, ,7 144,4 9, , , ,5 12,9 Logistiek & Mobiliteit 1 044, ,0 26,4 2, , ,0 300,4 2,5 Maakindustrie 3 363, ,3 228,4 6, , , ,1 9,7 Vrijetijdseconomie 469,7 578,8 109,1 23, , , ,5 26,5 ICT, digitale media en creatieve economie 428,0 651,5 223,5 52, , , ,9 26,8 Zorgsector 1 637, ,0 585,8 35, , , ,6 23,5 TOTAAL 7 speerpuntsectoren 8 753, , ,0 15, , , ,3 14,4 TOTAAL ALLE SECTOREN , , ,9 21, , , ,1 19,4 Bron : NBB Verwerking: POM-ERSV Limburg (2,5%) en ICT, digitale media en creatieve economie (2,8%). Samen zorgen deze speerpuntsectoren in Limburg voor 43,0% van de Limburgse BTW in In Vlaanderen komen deze speerpuntaandelen gecumuleerd op een BTW-aandeel van 39,0%. Figuur 136 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de BTW tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen -103-

105 Uit de BTW-aandelen van Limburg in Vlaanderen inzake de respectievelijke speerpuntsectoren (figuur 137) blijkt dat in 2015 de Limburgse maakindustrie 13,9% uitmaakt van de Vlaamse maakindustrie. Voor de ICT, digitale media en creatieve economie beloopt dit Limburgs BTWaandeel slechts 6,9%. Figuur 137 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de BTW tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen Sinds 2009 (tabel 51 en figuren ) is de globale BTW in Limburg (+21,3%) sneller toegenomen dan in Vlaanderen (+19,4%). De 7 speerpuntsectoren scoren een iets mindere groei maar ook hier doet Limburg (+15,7%) het beter dan Vlaanderen (+14,4%). De ICT, digitale media en creatieve economie (+52,2%) en de zorgsector (+35,8%) behalen in Limburg de hoogste groeicijfers en de logistiek & mobiliteit (+2,5%), de maakindustrie (+6,8%) en de bouw (+9,0%) de laagste. Vergeleken met Vlaanderen evolueren 3 speerpuntsectoren sinds 2009 in Limburg merkelijk beter, t.w. de ICT, digitale media en creatieve economie, de zorgsector en de landbouw. Figuren : BTW tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen in de speerpuntsectoren (Indices, 2009 = 100) LIMBURG -104-

106 VLAANDEREN Tewerkstelling In 2015 werken in de 7 speerpuntsectoren (tabel 52) in Limburg in totaal loontrekkenden of 13,0% (figuur 141) van de vergelijkbare Vlaamse werkgelegenheid in dienstverband van Globaal voor alle sectoren samen is dit aandeel van Limburg in Vlaanderen 12,5%. Met respectievelijk 16,1% en 14,8% van de globale tewerkstelling in Limburg in 2015 (figuur 140) zijn de zorgsector en de maakindustrie de grootste van de 7 speerpuntsectoren, gevolgd door de bouw (6,5%), de logistiek & mobiliteit (5,2%) en de vrijetijdseconomie (4,5%). De Limburgse speerpuntsectoren met het Tabel 52 : Tewerkstelling eind december in de speerpuntsectoren LIMBURG VLAANDEREN Evolutie Evolutie Abs. % Abs. % Landbouw , ,7 Bouw , ,2 Logistiek & Mobiliteit , ,4 Maakindustrie , ,4 Vrijetijdseconomie , ,7 ICT, digitale media en creatieve economie , ,7 Zorgsector , ,0 TOTAAL 7 speerpuntsectoren , ,0 TOTAAL ALLE SECTOREN , ,9 Bron : RSZ Verwerking: POM-ERSV Limburg minste aantal loontrekkende jobs zijn de landbouw (0,6%) en ICT, digitale media en creatieve economie (1,8%). Opgeteld zorgen deze speerpuntsectoren in Limburg voor 49,6% van de Limburgse loontrekkende werkgelegenheid in In Vlaanderen komen deze speerpuntaandelen tezamen op een tewerkstellingsaandeel van 47,4%

107 Figuur 140 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de tewerkstelling Uit de tewerkstellingsaandelen van Limburg in Vlaanderen inzake de respectievelijke speerpuntsectoren (tabel 52 en figuur 141) blijkt dat van de loontrekkende banen in de Vlaamse landbouw in 2015 er of 15,0% in Limburg worden gesitueerd. De maakindustrie en de bouw volgen met tewerkstellingsaandelen van resp. 14,3% en 14,2%. Voor de ICT, digitale media en creatieve economie beloopt dit Limburgs jobaandeel slechts 8,2%. Figuur 141 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de tewerkstelling Sinds 2008 (tabel 52 en figuren ) is de globale werkgelegenheid in dienstverband in Limburg (+2,1%) iets langzamer gestegen dan in Vlaanderen (+2,9%). De 7 speerpuntsectoren daarentegen verliezen jobs wat hoofdzakelijk plaats vindt in de maakindustrie. Ook hier scoort Limburg (-6,5%) slechter dan Vlaanderen (-4,0%). De maakindustrie (-23,1%), de logistiek & mobiliteit (-5,3%), -106-

108 Figuren : Tewerkstelling in de speerpuntsectoren (Indices, 2008 = 100) LIMBURG VLAANDEREN de bouw (-4,1%) kennen in Limburg een tewerkstellingskrimp, terwijl de ICT, digitale media en creatieve economie (+21,1%), de landbouw (+11,0%), de zorgsector (+7,0%) en de vrijetijdseconomie (+2,7%) hun banentotaal weten te vergroten. Vergeleken met Vlaanderen doet Limburg het sinds 2008 enkel merkelijk beter in de ICT, digitale media en creatieve economie. Opvallend in zowel Limburg als Vlaanderen is dat vooral de maakindustrie, maar ook de logistiek & mobiliteit en de bouw er niet in slagen om opnieuw hun tewerkstellingsniveau van voor de crisis te halen

109 C. OMGEVINGSFACTOREN C.1. TOERISME Het aantal personen dat bij alle commerciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme 2 basisindicatoren op: het aantal aankomsten en het aantal overnachtingen. Het aantal aankomsten komt grosso modo overeen met het aantal verblijfstoeristen. Het volume aan overnachtingen is de optelsom van alle verblijfsnachten die met de geregistreerde aankomsten gepaard gaan. Een combinatie van deze 2 indicatoren geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Vanaf 2015 worden deze toeristische data volgens een gewijzigde methodiek berekend. Hierdoor zouden de overnachtingscijfers van 2014 voor België ruim 10% hoger geweest zijn. Om deze reden dienen interpretaties van vergelijkingen met voorgaande jaren met de nodige omzichtigheid te gebeuren. Tevens treedt er op Limburgs streekniveau, behalve in Midden-Limburg en het Maasland, een onderschatting van de resultaten op vanwege statistisch geheim. Toeristische aankomsten (bezoekers) Tabel 53 : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) Vreemdelingen Totaal Vreemdelingen Totaal Abs. % Abs. % Abs. % Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Noord-Limburg (*) , , ,1 Midden-Limburg , , ,6 West-Limburg (*) , , ,0 Maasland , , ,0 Zuid-Limburg (*) , , ,6 LIMBURG , , ,7 VLAANDEREN , , ,0 BELGIE , , ,4 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: POM-ERSV Limburg Evolutie Belgen (*) : Onvolledige cijfers (te laag) vanwege statistisch geheim. Vooral in Noord-Limburg zijn de cijfers door het ontbreken van Peer veel te laag. Figuur 144 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische aankomsten in

110 Limburg telt toeristische aankomsten of verblijfstoeristen (tabel 53) in commerciële logiesinrichtingen in 2016, wat overeenkomt met een aandeel van 14,3% in Vlaanderen ( ) en 8,5% in België ( ). In Limburg zijn deze verblijfstoeristen als in figuur 144 verdeeld over de 5 Limburgse streken. Met toeristische bezoekers of 37% van het Limburgs totaal is Midden-Limburg ogenschijnlijk de belangrijkste toeristische streek in Limburg, gevolgd door Noord- Limburg ( of 30%), Zuid-Limburg ( of 15%), het Maasland ( of 14%) en West- Limburg ( of 4%). Statistisch geheim zorgt voor het ontbreken van de zeer hoge toeristische bezoekcijfers van Peer (ca in 2014) in het Noord-Limburgs totaal waardoor in werkelijkheid Noord-Limburg de belangrijkste Limburgse toeristische streek is. Figuur 145 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische aankomsten in 2016 Het aandeel van de buitenlandse toeristische bezoekers bedraagt in 2016 in Limburg 37,4%, in Vlaanderen 44,3% en in België 49,2%. Figuur 145 laat ook zien dat in de 2 belangrijkste Limburgse toeristische streken (Noord-Limburg: 46,5% en Midden-Limburg: 37,0%) relatief gezien ook de meeste vreemdelingen op toeristisch bezoek komen. In de overige Limburgse regio s schommelt dit buitenlands aandeel tussen 20,5% (West-Limburg) en 25,4% (Zuid-Limburg). Figuur 146 : Evolutie aantal toeristische aankomsten (Indices, 2008 = 100) -109-

111 Sinds 2008 (tabel 53 en figuur 146) is het aantal toeristische aankomsten in België (+22,4%) en Vlaanderen (+30,0%) meer toegenomen dan in Limburg (+18,7%). Zeer markant is de forse terugval in 2013 in Noord-Limburg met verblijfstoeristen of -14,0% en in Midden- Limburg met of -14,9%. In 2014 en 2015 weten deze beide streken dit verlies weer weg te werken. Midden-Limburg gaat in 2016 verder op haar elan, terwijl Noord-Limburg opnieuw een daling ervaart. Opvallend in 2015 is tevens de sterke stijging in Zuid-Limburg met verblijfstoeristen of +26,3%. Aldus wordt sinds 2008 in alle beschouwde regio s een bezoekerstoename vastgesteld. Behalve in Zuid-Limburg, verloopt de evolutie van de buitenlandse verblijfstoeristen doorgaans minder gunstig. In gans Limburg wordt slechts een toename met +4,8% bij de buitenlanders opgetekend. Binnen Limburg is de ontwikkeling vrij divers, maar opvallend (tabel 53 en figuur 147) is: Noord-Limburg, de Limburgse toeristische streek bij uitstek, met het laagste groeicijfer van +5,1%, waarvan bij de Belgen een stijging met +13,1% en bij de buitenlanders zelfs een daling met -2,8%, Zuid-Limburg met de meest gunstige ontwikkeling (+44,6%), zowel bij de Belgische (+41,5%) als bij de buitenlandse bezoekers (+54,5%) en de omvangrijkste relatieve stijging bij de Belgen (+44,8%) in West-Limburg, wat gepaard gaat met de op 1 na hoogste toename bij de buitenlanders (+36,6%). Figuur 147 : %-evolutie aantal toeristische aankomsten Toeristische overnachtingen Toeristische overnachtingen (tabel 54) vormen een indicator die eigenlijk beter het economisch gewicht van het verblijfstoerisme weergeeft. De verblijfstoeristen zorgen in 2016 in Limburg voor toeristische overnachtingen. Het aandeel van Limburg in respectievelijk Vlaanderen ( ) en België ( ) komt hiermee op 17,3% en 11,2%. Zelfs ook zonder de zeer vele overnachtingen in de Noord-Limburgse gemeente Peer (ca in 2014) wegens statistisch -110-

112 geheim, wordt in 2016 onder de Limburgse streken (figuur 148) nagenoeg dezelfde ranking over de toeristische belangrijkheid genoteerd als bij de eerste toeristische indicator. Enkel Zuid-Limburg en het Maasland verwisselen van plaats. Het aandeel van de buitenlanders in de overnachtingen in de beschouwde gebieden vertoont ook nagenoeg hetzelfde beeld als bij de aankomsten, zoals geïllustreerd wordt in figuur 149. Tabel 54 : Evolutie toeristische overnachtingen Evolutie Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Abs. % Abs. % Abs. % Noord-Limburg (*) , , ,4 Midden-Limburg , , ,5 West-Limburg (*) , , ,8 Maasland , , ,8 Zuid-Limburg (*) , , ,2 LIMBURG , , ,8 VLAANDEREN , , ,6 BELGIE , , ,0 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: POM-ERSV Limburg (*) : Onvolledige cijfers (te laag) vanwege statistisch geheim. Vooral in Noord-Limburg zijn de cijfers door het ontbreken van Peer veel te laag. Figuur 148 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische overnachtingen in 2016 Figuur 149 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische overnachtingen in

113 Wat betreft de evolutie sinds 2008 van de toeristische overnachtingen, zien we in figuren 150 en 151 dat de ontwikkeling van Limburg t.o.v. Vlaanderen en België in het nadeel van Limburg afwijkt van deze van de verblijfstoeristen in dezelfde periode. Figuur 150 : Evolutie aantal toeristische overnachtingen (Indices, 2008 = 100) Figuur 151 : %-evolutie aantal toeristische overnachtingen Gemiddelde toeristische verblijfstijd Het gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Figuur 152 laat zien dat in 2016 de verblijfstoerist in Limburg (3,2 dagen) ruim een halve dag langer spendeert dan in Vlaanderen (2,6) en België (2,4). Vooral de -112-

114 Figuur 152 : Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2016 vreemdelingen maken hier het verschil (Limburg: 3,7; Vlaanderen: 2,4; België: 2,3). Voor deze goede Limburgse resultaten zorgen zoals verwacht vooral Noord- en Midden-Limburg, de 2 belangrijkste toeristische streken in Limburg, met respectievelijk een gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist van 3,9 en 2,9. Ondanks de goede gemiddelde toeristische verblijfstijd van 3,1 dagen in West-Limburg is het verblijfstoerisme in deze streek te gering in aantal om het Limburgs gemiddelde significant te beïnvloeden. Sinds 2008 is de verblijfstijd (figuren 153 en 154) in alle regio s gedaald of nagenoeg status-quo gebleven. Meest opvallend is de daling in Midden-Limburg en dit zowel bij de Belgen als de buitenlanders. Figuur 153 : Evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) -113-

115 Figuur 154 : Evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) C.2. MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN Woongelegenheden in woonzorgcentra Per inwoners van 65 jaar en meer zijn er begin 2017 in Limburg slechts 51,01 woongelegenheden in woonzorgcentra (wgwzc), tegenover 60,81 in Vlaanderen (tabel 55 en figuur 155). Dit betekent dat Limburg met een absoluut aantal van wgwzc in 2017 een beduidende achterstand heeft t.o.v. Vlaanderen met in totaal wgwzc. Binnen de provincie hebben Midden-Limburg (56,59) en West-Limburg (55,28) de meeste wgwzc per inwoners van 65 jaar en meer. Het Maasland sluit de rij met amper 38,68. Tabel 55 : Evolutie woongelegenheden in woonzorgcentra (WZC) en grijze druk Woongelegenheden in WZC 1/01/2009 Bevolking 65 j. en + Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + (*)Grijze druk Woongelegenheden in WZC 1/01/2017 Bevolking 65 j. en + Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + (*)Grijze druk Evolutie Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + (*)Grijze druk Woongelegenheden in WZC 65 j. en + Abs. % Abs. % Noord-Limburg ,43 38, ,83 49, , ,6 1,40 10,36 Midden-Limburg ,25 38, ,59 48, , ,5 9,34 9,95 West-Limburg ,85 38, ,28 46, , ,3 13,44 8,57 Maasland ,44 37, ,68 48, , ,5 6,24 10,94 Zuid-Limburg ,39 42, ,27 51, , ,1 5,88 9,13 LIMBURG ,62 39, ,01 48, , ,0 7,39 9,73 VLAANDEREN ,43 44, ,81 49, , ,3 2,38 5,56 Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: POM-ERSV Limburg Bevolking (*) Grijze druk = bevolking van 60 j. en meer in % van de bevolking j

116 Figuur 155 : Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + en grijze druk op 01/01/2017 Sinds 1/01/2009 is de achterstand inzake de wgwzc per inwoners van 65 jaar en meer van Limburg (van 43,62 tot 51,01, of +7,39) t.o.v. Vlaanderen (van 58,43 tot 60,81, of +2,38) verkleind, zoals tevens uit figuur 156 blijkt. Alle Limburgse streken, behalve Noord-Limburg (+1,40), weten de kloof met Vlaanderen iets te dichten, gaande van Zuid-Limburg met +5,88 tot West-Limburg met +13,44. Figuur 156 : Evolutie woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + en grijze druk in de periode 01/01/ /01/

117 Bekijken we tevens de toename sinds 2009 van de grijze druk (bevolking van 60 jaar en meer in % van de bevolking jaar), dan zien we dat het aangroeitempo van de grijze druk het hoogst is in het Maasland (+10,94%) en Noord-Limburg (+10,36%). Dit groeiritme is het laagst in West-Limburg (+8,57%), wat toch ook nog hoger is dan het Vlaamse stijgingsniveau (+5,56%). Zoals ook al in het hoofdstuk demografie vastgesteld, neemt de vergrijzing sinds 2009 bijgevolg in heel Limburg forser toe dan in Vlaanderen en met een grijze druk van 51,81% is binnen Limburg in 2017 de vergrijzing het verst gevorderd in Zuid-Limburg. Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden Ziekenhuizen In 2016 (tabel 56) telt Vlaanderen 65 algemene ziekenhuizen (AZ) en 34 psychiatrische ziekenhuizen (PZ). Limburg heeft 8 AZ en 4 PZ, waarvan 4 AZ en 2 PZ in het arr. Hasselt, 1 AZ en 2 PZ in het arr. Tongeren en 3 AZ in het arr. Maaseik. Sinds 2008 zien we een daling met 9 AZ en 5 PZ in Vlaanderen, waarvan in Limburg 1 AZ en 1 PZ, beide in het arr. Hasselt. Tabel 56 : Aantal ziekenhuizen in Limburg en Vlaanderen Algemene ziekenhuizen Psychiatrische Algemene ziekenhuizen ziekenhuizen Psychiatrische ziekenhuizen Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Verwerking : POM-ERSV Limburg Ziekenhuisbedden Het aantal algemene ziekenhuisbedden (AZB) bedraagt (tabel 57) in 2016 in Limburg of 11,1% van het Vlaamse aantal van Inzake psychiatrische ziekenhuisbedden (PZB) heeft Tabel 57 : Aantal ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen Algemene ziekenhuisbedden Evolutie Psychiatrische Algemene Psychiatrische Algemene ziekenhuisbeddebeddebedden ziekenhuis- ziekenhuis- ziekenhuisbedden Psychiatrische ziekenhuisbedden Abs. % Abs. % Arr. Hasselt , ,0 Arr. Maaseik ,3 0 NVT Arr. Tongeren ,2-9 -1,4 LIMBURG , ,2 VLAANDEREN , ,6 Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Verwerking : POM-ERSV Limburg -116-

118 Limburg (1.226 bedden) een beddenaandeel van 12,2% in het totaal in Vlaanderen (10.056). De arrondissementele verdeling van deze Limburgse ziekenhuisbeddencapaciteit ziet eruit als volgt : AZB : 70,5% in arr. Hasselt, 19,8% in arr. Maaseik, 9,7% in arr. Tongeren; PZB : 49,6% in arr. Hasselt en 50,4% in arr. Tongeren. Dit ziekenhuisbeddenlandschap is sinds 2008 lichtjes verkleind. De ziekenhuisbeddendichtheid (aantal ziekenhuisbedden per inwoners), zoals grafisch weergegeven in figuur 157, is sedert 2008 bij de 2 soorten ziekenhuisbedden en op alle beschouwde geografische niveaus wat gedaald. Limburg kent in 2016 een densiteit van 38,9 in AZB en van 14,2 in PZB, tegenover respectievelijk 46,8 en 15,5 voor Vlaanderen. Van de 3 Limburgse arrondissementen heeft het arr. Hasselt met 56,0 ziekenhuisbedden per inwoners de hoogste concentratie inzake AZB en het arr. Tongeren (16,2) de laagste. Dit laatste arr. heeft dan weer met 30,7 de hoogste dichtheid voor wat betreft de PZB, terwijl er in het arr. Maaseik geen PZB zijn. Figuur 157 : Dichtheid van de ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen (aantal ziekenhuisbedden per inwoners) C.3. GROENE STROOM De groene stroom wordt hier bekeken aan de hand van het nominaal elektrisch vermogen in kilowatt (kw) van productie-installaties van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, waarvan de aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten en/of garanties van oorsprong werd goedgekeurd door de VREG. Midden 2016 (tabel 58) heeft Limburg een geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen (GSV) van kw. Het aandeel van Limbug in Vlaanderen ( kw) bedraagt hiermee 20,4% (figuur 158). Per technologie lopen deze Limburgse aandelen in Vlaanderen op van 12,7% voor biomassa tot 46,0% voor waterkracht. Het GSV in Limburg is als in figuur 159 verdeeld over de 5 Limburgse streken, in 2016 gaande van 12,2% voor het Maasland tot 28,7% voor Midden-Limburg. In 2008 was deze geografische verdeling van het GSV in Limburg veel minder evenwichtig (58,4% in Midden- Limburg en 21,9% in Noord-Limburg)

119 Tabel 58 : Geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen per technologie in kw 30/06/2016 %-evolutie 31/12/ /06/2016 Windenergie Wind- Biomasskracht Water- Zonne- Bio- Waterenergie Zonne- Biogas op land energie TOTAAL Biogas massa kracht op land energie TOTAAL Noord-Limburg ,2 NVT 0,0 62, ,2 432,7 Midden-Limburg ,0-4,9 NVT NVT 2 126,5 203,3 West-Limburg NVT NVT NVT NVT 1 006, ,6 Maasland ,1 NVT NVT 250, ,3 788,6 Zuid-Limburg ,1 NVT NVT NVT 2 954, ,1 LIMBURG ,8 12, ,0 688, ,0 516,1 VLAANDEREN ,5 0,3 472,2 370, ,6 324,3 Bron : VREG Verwerking: POM-ERSV Limburg NVT = Niet van toepassing Figuur 158 : Aandelen van Limburg in Vlaanderen inzake het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Figuur 159 : %-verdeling over de Limburgse streken van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen -118-

120 Met 61,8% van het totale Limburgse GSV (figuur 160) genereert zonne-energie in 2016 in Limburg de meeste groene stroom, gevolgd door windenergie (25,0%), biomassa (9,1%) en biogas (3,8%). Waterkracht als groenestroomtechnologie wordt zowel in Limburg als Vlaanderen nauwelijks toegepast. Dit was ook al zo in 2008, toen overigens zonne-energie veel minder gebruikt werd voor de productie van groene stroom. Figuur 160 : Technologieaandelen van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Sinds 2008 (tabel 58 en figuren ) is het totale GSV in Limburg (+516%) nog spectaculairder toegenomen dan in Vlaanderen (+324%). Binnen Limburg worden Midden-Limburg (+203%) en Noord-Limburg (+432%), de relatieve groenestroomzwaargewichten van 2008 (figuur 159), bijgebeend door de 3 overige Limburgse streken met groeipercentages van % in West- Limburg, % in Zuid-Limburg en +788% in het Maasland. Naast windenergie heeft vooral de Figuur 161 : Evolutie van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen (Indices, 31/12/2008 = 100) -119-

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SEPTEMBER 2015 Socio-economische analyse 1 POM-ERSV Limburg Socio-economische analyse 2 POM-ERSV Limburg Voorwoord Wist u dat meer dan de helft van

Nadere informatie

STREEKFOTO WEST-LIMBURG

STREEKFOTO WEST-LIMBURG STREEKFOTO WEST-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek West-Limburg en haar 8 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van West-Limburg en haar

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten OKTOBER 2016

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten OKTOBER 2016 STREEKFOTO MAASLAND Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van het Maasland en haar 5

Nadere informatie

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Midden-Limburg en haar 8 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Midden-Limburg

Nadere informatie

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG STREEKFOTO NOORD-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Noord-Limburg en haar 9 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Noord-Limburg en

Nadere informatie

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN FEBRUARI 2014 Socio-economische analyse -1- POM-ERSV Limburg Socio-economische analyse -2- POM-ERSV Limburg VOORWOORD De financiële crisis die in

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Zuid-Limburg en

Nadere informatie

STREEKFOTO WEST-LIMBURG

STREEKFOTO WEST-LIMBURG STREEKFOTO WEST-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek West-Limburg en haar 8 gemeenten - - JULI 2014 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van West-Limburg en haar

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - JULI 2014 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Zuid-Limburg en haar

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JULI 2014

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JULI 2014 STREEKFOTO MAASLAND Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - JULI 2014 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van het Maasland en haar 5 gemeenten

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010 STREEKFOTO MAASLAND Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen

Nadere informatie

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG Socio economische analyse van de streek Midden Limburg en haar 8 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - JUNI 2012 INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID LIMBURG

STREEKFOTO ZUID LIMBURG STREEKFOTO ZUID LIMBURG Socio economische analyse van de streek Zuid Limburg en haar 14 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt FEBRUARI 2012 INHOUD Blz 1. Bevolking 2 1.1 Totale bevolking 2 1.2 Doorstromingscoëfficiënt 2 1.3 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische

Nadere informatie

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN NOVEMBER 2011 Socio-economische analyse -1- POM-ERSV Limburg VOORWOORD De wereldwijde economische crisis van 2008-2009 en de huidige dreigende eurocrisis

Nadere informatie

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt SEPTEMBER 2012 INHOUD Blz 1. Bevolking 2 1.1 Totale bevolking 2 1.2 Doorstromingscoëfficiënt 2 1.3 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische

Nadere informatie

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE. 0. KENGETALLEN Brugge Midden- West-Vlaanderen Oostende Westhoek Zuid- West-Vlaanderen West- Vlaanderen Vlaams Gewest Totale bevolking (01/01/2008) 275.599 233.200 149.287 213.729 278.672 1.150.487 6.161.600

Nadere informatie

FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT

FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT JANUARI 2009 INHOUD Blz INLEIDING 3 A. MENSELIJK POTENTIEEL 4 A.1. ARBEIDSMARKTAANBOD 4 Doorstromingscoëfficiënt 4 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische

Nadere informatie

Noord-Limburg , , ,2

Noord-Limburg , , ,2 Tabel : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) 3-7 Toerisme Het aantal personen dat bij alle commer ciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme twee

Nadere informatie

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking.

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking. Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking. 2.1. Totale bevolking Noord-Limburg telde op 01.01.1998 134.962 inwoners. Dit is 17% van de Limburgse bevolking op 25% van de oppervlakte van de provincie.

Nadere informatie

STEEKKAART Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting

STEEKKAART Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting STEEKKAART 2013 - Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting DEMOGRAFIE Totale bevolking 1/1/2012 ADSEI Evolutie bevolking 2001-2011 1/1/2002-1/1/2012 ADSEI Aandeel niet-belgen in totale bevolking 1/1/2012

Nadere informatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juli 2013 De evolutie van de werkende beroepsbevolking te Brussel van demografische invloeden tot structurele veranderingen van de tewerkstelling Het afgelopen

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013 PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013 Meer 55-plussers aan het werk Arbeidsmarktcijfers eerste kwartaal 2013 66,7% van de 20- tot 64-jarigen is aan het werk. Dat percentage daalt licht in vergelijking met

Nadere informatie

Socio-economische blik op de Kempen

Socio-economische blik op de Kempen Socio-economische blik op de Kempen AAN : CC : AUTEUR : Streekplatform Kempen Kim Nevelsteen, Dominique Van Dijck DATUM : 6 maart 2017 BETREFT : Socio-economische analyse van de Kempen 517.884 inwoners

Nadere informatie

Socio-economische blik op de Kempen

Socio-economische blik op de Kempen Socio-economische blik op de Kempen AAN : CC : AUTEUR : Streekplatform Kempen Kim Nevelsteen, Dominique Van Dijck DATUM : 6 maart 2017 BETREFT : Socio-economische analyse van de Kempen 517.884 inwoners

Nadere informatie

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens - Activiteitsgraad, werkzaamheidsgraad en werkloosheidsgraad Oktober 2015 A. Activiteitsgraad, werkgelegenheidsgraad en werkloosheidsgraad Deze kerncijfers

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 Geen heropleving van de arbeidsmarkt in 2013 Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten 4.530.000 in België wonende personen zijn aan het werk in 2013. Hun aantal

Nadere informatie

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens Bierings, H., Schmitt, J., van der Valk, J., Vanderbiesen, W., & Goutsmet, D. (2017).

Nadere informatie

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen De impact van de economische crisis in West Limburg Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen MEI 2009 1. Werkloosheid 1.1 Niet werkende werkzoekenden Een eerste indicator die de economische

Nadere informatie

67,3% van de 20-64-jarigen aan het werk

67,3% van de 20-64-jarigen aan het werk ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 28 oktober 67,3% van de 20-64-jarigen aan het werk Tegen 2020 moet 75% van de Europeanen van 20 tot en met 64 jaar aan het werk zijn.

Nadere informatie

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 5 februari 2009 Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal 2008 - Het hoeft geen

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013 PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013 De Belgische arbeidsmarkt in 2012 Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten Hoeveel personen verrichten betaalde arbeid? Hoeveel mensen zijn werkloos? Hoeveel inactieve

Nadere informatie

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010 Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de se streken en gemeenten FEBRUARI 21 POM ERSV, Kunstlaan 18, 35 Hasselt, www.ersvlimburg.be 1 De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid

Nadere informatie

Regionale economische vooruitzichten

Regionale economische vooruitzichten 2015/2 Regionale economische vooruitzichten 2015-2020 Dirk Hoorelbeke D/2015/3241/213 Samenvatting Dit webartikel geeft een bondig overzicht van de nieuwe regionale economische vooruitzichten tot 2020.

Nadere informatie

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten - ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 14 mei 2008 Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in 2007 - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten - In 2007 Zijn 4,38 miljoen in

Nadere informatie

Demografie SAMENVATTING

Demografie SAMENVATTING Demografie SAMENVATTING 521.701 inwoners groeiend aantal + 23.723 t.a.v. 2010 Verwachting 2035: +45.870 inwoners Bevolkingsgroei grotendeels door internationale migratie (vooral uit Oost-Europa, Nederland

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Sint-Jans- Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 Werkgelegenheid stabiel, werkloosheid opnieuw in stijgende lijn Arbeidsmarktcijfers derde kwartaal 2013 Na het licht herstel van de arbeidsmarkt in het tweede kwartaal

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Sint-Agatha- Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

DE GENKSE BEVOLKING OP

DE GENKSE BEVOLKING OP UPDATE CIJFERS DE GENKSE BEVOLKING OP 01.01.2010 (voorlopige cijfers) Bron: Stad Genk, Dienst Bevolking Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning Onderstaande gegevens zijn gebaseerd op de bevolkingscijfers

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013 PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013 Licht herstel van de arbeidsmarkt? Arbeidsmarktcijfers tweede kwartaal 2013 67,5% van de 20- tot 64-jarigen is aan het werk. Dat percentage stijgt met 0,8 procentpunten

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 2014/6 Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 Dirk Hoorelbeke D/2014/3241/218 Samenvatting Dit artikel geeft een bondig overzicht van enkele resultaten uit de nieuwe Regionale economische vooruitzichten

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Sint-Lambrechts-Woluwe

Sint-Lambrechts-Woluwe Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt INHOUDSOPGAVE Maandverslag November 2013 Inhoudsopgave en kerncijfers...1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau...2 Door de RVA vergoede werklozen...3 Overzicht

Nadere informatie

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS (laatste actualisatie op 24 april 2013) Demografie Bevolking en loop van de bevolking Totale bevolking Private huishoudens Familiekernen Bevolkingsdichtheid Geboorten per 1.000

Nadere informatie

SECTORANALYSE DIGITALE ECONOMIE IN LIMBURG

SECTORANALYSE DIGITALE ECONOMIE IN LIMBURG SECTORANALYSE DIGITALE ECONOMIE IN MEI 2018 INHOUD blz 1. Definitie en bondig cijferoverzicht van de digitale economie 3 2. Vestigingen met personeel 4 3. Loontrekkende werkgelegenheid 7 4. Zelfstandigen

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015 PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015 Lichte daling werkloosheid Arbeidsmarktcijfers tweede kwartaal 2015 De werkloosheidgraad gemeten volgens de definities van het Internationaal Arbeidsbureau daalde

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief AUGUSTUS 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers FOCUS OP TALENT BAROMETER Kansengroepen in cijfers 217-218 Inhoudsopgave 1. Verklarende woordenlijst... 2. Samenvatting... 4. PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP... 7 4. PERSONEN GEBOREN BUITEN EU28... 12

Nadere informatie

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers ) UPDATE CIJFERS DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers 2008-2009) Bron: Vlaamse Arbeidsrekening (Steunpunt WSE / Departement Werk en Sociale Economie) Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De data over

Nadere informatie

W E L Z I J N S M O N I T O R L I M B U R G Editie 2010

W E L Z I J N S M O N I T O R L I M B U R G Editie 2010 S T A R T P A G I N A Welkom op de startpagina van de welzijnsmonitor! De welzijnsmonitor is toegankelijk via drie ingangspoorten: rubrieken, fiches n en fiches streken. Via de poort rubrieken en fiches

Nadere informatie

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners.

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners. Streekpact 2013-2018 Cijferanalyse Publicatiedatum: 30 september 2013 Contactpersoon: Kim Nevelsteen Demografie Samenvatting Inwonersaantal: 442.508 (2012) 90% van de inwoners heeft de Belgische nationaliteit.

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief JUNI 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand van

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief NOVEMBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief SEPTEMBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs

Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs Algemeen overzicht : Resoc-Serr Midden-West West-Vlaanderen NWWZ (2004) : 5989 Werkloosheidsgraad : 5,45 5989 werklozen Werkzaamheidsgraad : 72,67 102026 werkenden Activiteitsgraad

Nadere informatie

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010 ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010 Meer personen op de arbeidsmarkt in de eerste helft van 2010. - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, 2 de

Nadere informatie

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst Directie Statistieken, Budget en Studies Stat@rva.be Inhoudsopgave: 1 INLEIDING 1 2 EVOLUTIE VAN DE VERGOEDE VOLLEDIGE

Nadere informatie

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4 VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4 Seppe Van Gils In vergelijking met Europa (EU-15) wordt Vlaanderen gekenmerkt door een gemiddeld aandeel werkenden (63,4%). Ten opzichte van het gemiddelde

Nadere informatie

RESOC Zuid-West-Vlaanderen

RESOC Zuid-West-Vlaanderen RESOC Zuid-West-Vlaanderen Kengetallen Aantal inwoners (2007): 278.160 personen (Rijksregister) Oppervlakte (2006): 40.286,65 ha (Kadaster) Aantal huishoudens (2007): 114.702 huishoudens (Rijksregister)

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief APRIL 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand van

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief JANUARI 2012 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

NOVEMBER 2014 BAROMETER

NOVEMBER 2014 BAROMETER NOVEMBER 2014 BAROMETER In deze nieuwe editie van de barometer staan we stil bij de Census 2011 die afgelopen maand werd gepubliceerd door Statistics Belgium, onderdeel van de FOD Economie. We vertalen

Nadere informatie

Onderwijs SAMENVATTING

Onderwijs SAMENVATTING Onderwijs SAMENVATTING 88.343 leerlingen basis- en secundair onderwijs schooljaar 2016-2017 In verhouding meer leerlingen TSO (bijna 1 op 4 van de lln. SO) en BSO (1 op 5) dan Vlaanderen 17.820 studenten

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs December 29 VLAAMS MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VORMING AGENTSCHAP VOOR ONDERWIJSDIENSTEN (AgODi) Arbeidsmarktbarometer Onderwijs december

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief FEBRUARI 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief OKTOBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie Lange duur werkfractie / werkfractie Werkfractie Spotlight Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht Deze keer: De evoluties van de overgangen naar werk van de werklozen volgens hun profiel. 1 Inleiding

Nadere informatie

RESOC Antwerpen. Demografie. Kengetallen

RESOC Antwerpen. Demografie. Kengetallen RESOC Antwerpen Kengetallen Aantal inwoners (2007): 961.131 personen (Rijksregister) Oppervlakte (2006): 87.979,9 ha (Kadaster) Aantal huishoudens (2007): 420.680 huishoudens (Rijksregister) Werkzaamheidsgraad

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief JANUARI 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015 PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015 Jeugdwerkloosheid gedaald in het eerste kwartaal van 2015 Arbeidsmarktcijfers eerste kwartaal 2015 In het eerste kwartaal van 2015 was 67,4% van de 20- tot 64-jarigen

Nadere informatie

Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR)

Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR) Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR) Seminarie Subregionale en lokale arbeidsmarkt in cijfers Sessie 2 Lokale statistieken over de arbeidsmarkt, mens & maatschappij Wouter

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

TOELICHTING BIJ DE KUBUS "AANTAL MIGRATIES NAAR PLAATS VAN HERKOMST EN PLAATS VAN BESTEMMING PER LEEFTIJD, GESLACHT EN NATIONALITEIT"

TOELICHTING BIJ DE KUBUS AANTAL MIGRATIES NAAR PLAATS VAN HERKOMST EN PLAATS VAN BESTEMMING PER LEEFTIJD, GESLACHT EN NATIONALITEIT TOELICHTING BIJ DE KUBUS "AANTAL MIGRATIES NAAR PLAATS VAN HERKOMST EN PLAATS VAN BESTEMMING PER LEEFTIJD, GESLACHT EN NATIONALITEIT" 1. Algemeen Deze tabellen geven aantallen migraties. In de "Inleiding

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015 PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015 Positieve arbeidsmarktevoluties in het derde kwartaal van 2015 De werkgelegenheidsgraad bij de 20- tot 64-jarigen bedroeg in het derde kwartaal van 2015 67,4% en steeg

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief MEI 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand van

Nadere informatie

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers ) UPDATE CIJFERS DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers 2007-2008) Bron: Vlaamse Arbeidsrekening Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De data zijn afkomstig van de Vlaamse Arbeidsrekening, d.i. een raamwerk

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs R A P P O RT Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs december 2009 Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan

Nadere informatie

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN DE REGIO ZUID-WEST-VLAANDEREN APRIL 2013 STUDIE UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN RESOC ZUID-WEST-VLAANDEREN

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN DE REGIO ZUID-WEST-VLAANDEREN APRIL 2013 STUDIE UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN RESOC ZUID-WEST-VLAANDEREN SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN DE REGIO ZUID-WEST-VLAANDEREN APRIL 2013 STUDIE UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN RESOC ZUID-WEST-VLAANDEREN Voorliggende situatieschets biedt een actuele sociaaleconomische analyse

Nadere informatie

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Bevolkingsvooruitzichten

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Bevolkingsvooruitzichten Communiqué 8 mei 2008 plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060 Kenmerken van de Bevolkingsvooruitzichten

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief MAART 2010 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand van

Nadere informatie

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE De data over de arbeidsmarkt zijn afkomstig van de Vlaamse Arbeidsrekening, d.i. een raamwerk waarin arbeidsmarktstatistieken die zowel de vraag- als aanbodzijde van de arbeidsmarkt beschrijven worden

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief SEPTEMBER 2010 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief DECEMBER 2010 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag juni 2016

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag juni 2016 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag juni 2016 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs Vlaams ministerie van Onderwijs & Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi

Nadere informatie