Inhoudsopgave. Stichting Pensioenfonds ANWB Pensioenreglement B. Voorwoord. Aanspraken op pensioen en karakter regeling

Transcriptie

1 Blad 1 van 30 Stichting Pensioenfonds ANWB Inhoudsopgave Voorwoord Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Bijlagen: Definities Aanspraken op pensioen en karakter regeling Toeslagverlening Verstrekking van inlichtingen en gegevens Deelnemersjaren Ouderdomspensioen Overbruggingspensioen Flexibele pensionering Nabestaandenpensioen Bijzonder nabestaandenpensioen Verevening van pensioen Uitruil ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen Wezenpensioen Verhoogde risico s Premiebijdragen Aanspraken bij beëindiging van de deelneming Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid Afkoop en overdracht Uitkering van de pensioenen Beperkingen van pensioenen Extra voorzieningen Anticumulatie Afwijkende voorzieningen Overgangsbepalingen Onvoorziene gevallen Inwerkingtreding pensioenreglement 1. Franchises 2. Flexibiliserings en afkoopfactoren 3. Arbeidsongeschiktheidspensioen 4. Addendum Reglementsaanpassing inzake korting Januari 2011

2 Blad 2 van 30 Voorwoord Dit pensioenreglement B is op 1 januari 2000 in werking getreden én geldt voor de werknemer die in dienst van de ANWB is getreden ná 31 december 1999 én voor de werknemer die in dienst van de ANWB is getreden vóór 1 januari 2000, maar geboren is ná 31 december Voor werknemers geboren ná 31 december 1949 die deelnamen aan reglement B én voor werknemers die ná 31 december 2005 in dienst zijn getreden geldt vanaf 1 januari 2006 de pensioenregeling zoals beschreven in pensioenreglement C. Het tot 1 januari 2000 geldende pensioenreglement, pensioenreglement A, blijft vanaf 1 januari 2000 derhalve van toepassing op: De bestaande deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1951; De bestaande verzekerden waar een bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) voor ontvangen wordt; De bestaande verzekerden met een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 65% indien per 1 januari 2000 de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Voor deelnemers aan pensioenreglement A die geboren zijn na 31 december 1950 en die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn wordt pensioenreglement B van kracht indien de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2000 niet is beëindigd. Het pensioenfonds ANWB kent een Geschillen- en klachtenregeling. Het correspondentie adres is: Pensioenfonds ANWB Geschillen- en klachtencommissie Wassenaarseweg EC Den Haag

3 Blad 3 van 30 van de Stichting "Pensioenfonds ANWB", gevestigd te 's-gravenhage ARTIKEL 1 DEFINITIES In dit reglement wordt verstaan onder: a. De ANWB De ANWB B.V. en de door haar aan te wijzen dochterondernemingen. b. De werknemer De persoon die een arbeidsovereenkomst heeft met de ANWB. c. Het pensioenfonds De stichting Pensioenfonds ANWB d. De statuten De statuten van het pensioenfonds. e. Het bestuur Het bestuur van het pensioenfonds. f. De deelnemer De werknemer die in dienst getreden is na 31 december 1999 en waarop geen andere pensioenregeling van het pensioenfonds van toepassing is en de werknemer die in dienst getreden is voor 1 januari 2000, maar geboren is na 31 december 1950 en waarop geen andere pensioenregeling van het pensioenfonds van toepassing is. g. De gewezen deelnemer De persoon van wie de arbeidsovereenkomst met de ANWB is beëindigd en die krachtens dit reglement recht of aanspraken heeft op pensioen. h. Het deeltijdpercentage De uitkomst van de deling van het door de deelnemer met de ANWB overeengekomen aantal arbeidsuren per week en het voor de ANWB bij een volledig dienstverband normale aantal arbeidsuren per week, waarin de teller het overeengekomen aantal uren aangeeft en de noemer het aantal normale arbeidsuren. i. Het pensioensalaris 1. Het pensioensalaris is gelijk aan twaalf maal het overeengekomen vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld en de eindejaarsuitkering. 2. Het pensioensalaris wordt gebaseerd op het bij de ANWB voor een volledig dienstverband geldende normale aantal arbeidsuren per week. 3. Het pensioensalaris wordt ieder jaar per 1 januari of bij latere toetreding vastgesteld en blijft tot de eerstvolgende 1 januari ongewijzigd. j. De franchise De franchise is per 1 januari 2000 gesteld op ƒ ,- ( ). De franchise wordt per 1 januari van ieder jaar, voor het eerst per 1 januari 2001, aangepast op basis van de algemene loonsverhoging bij de ANWB tussen 2 januari van het voorafgaande jaar en 1 januari. k. De pensioengrondslag De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioensalaris verminderd met de franchise. Een

4 Blad 4 van 30 verlaging van de pensioengrondslag leidt niet tot een verlaging van de pensioenaanspraken die tot de datum van verlaging van de pensioengrondslag zijn opgebouwd. l. De onregelmatigheidstoeslag De onregelmatigheidstoeslag zoals die omschreven wordt in de voor de deelnemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst. m. De pensioenrichtdatum De eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 61-jarige leeftijd bereikt. n. De pensioendatum De door de deelnemer of gewezen deelnemer overeenkomstig de bepalingen van dit reglement gekozen ingangsdatum van het ouderdomspensioen. o. De partner a. De persoon die met de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of b. ongehuwd is en op grond van artikel 1:80a BW als partner van de ongehuwde deelnemer of gewezen deelnemer is opgenomen in de registers van de Burgerlijke Stand of c. ongehuwd is en met de ongehuwde deelnemer of gewezen deelnemer een notarieel samenlevingscontract heeft. Er moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn: - er is geen bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn; - de partners zijn op hetzelfde adres woonachtig en als zodanig ingeschreven in het bevolkingsregister; - de gemeenschappelijke huishouding heeft ten minste zes maanden geduurd; - indien een van de partners ooit eerder bij notariële akte uitdrukking heeft gegeven aan het bestaan van een soortgelijke relatie met een derde, moet bij notariële akte zijn vastgesteld dat die relatie is verbroken. Een partner als onder b. bedoeld sluit een partner als onder c. bedoeld uit. p. De gewezen partner De partner van de deelnemer of gewezen deelnemer met wie het huwelijk is beëindigd door echtscheiding of met betrekking tot wiens huwelijk sprake is van scheiding van tafel en bed, dan wel wiens huwelijk is ontbonden na scheiding van tafel en bed en de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer met wie het geregistreerd partnerschap of het notariële samenlevingscontract is beëindigd. q. Het kind Het kind beneden de 18-jarige leeftijd dat tot de deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke betrekking staat of waarvan wordt aangetoond dat het door de deelnemer of gewezen deelnemer ten tijde van diens overlijden als een eigen kind werd opgevoed en onderhouden. De leeftijd wordt verhoogd tot 27 jaar, indien en voor zolang de voor werkzaamheden beschikbare tijd van het kind grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, of indien het kind arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). r. Arbeidsongeschiktheid Arbeidsongeschiktheid conform de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ),de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) of de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) voorzover ontstaan tijdens het deelnemerschap aan deze regeling.

5 Blad 5 van 30 s. De nabestaande Degene die bij overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer zijn partner is. t. De verzekeringsinstelling Een verzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. u. De aanspraakgerechtigde De persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen. v. De pensioengerechtigde Degene wiens pensioenuitkering van het fonds is ingegaan. ARTIKEL 2 AANSPRAKEN OP PENSIOEN EN KARAKTER REGELING 1. Met inachtneming van de bepalingen van dit reglement geeft het deelnemerschap recht op: a. ouderdomspensioen voor de deelnemer of gewezen deelnemer; b. overbruggingspensioen voor de deelnemer of gewezen deelnemer; c. nabestaandenpensioen voor de partner van de deelnemer, indien diens overlijden plaatsvindt tijdens het deelnemerschap; d. wezenpensioen voor de kinderen van de deelnemer of gewezen deelnemer; e. nabestaandenpensioen voor de partner van de gewezen deelnemer voor wie een deel van zijn aanspraken op ouderdomspensioen is omgezet in aanspraken op nabestaandenpensioen; f. bijzonder nabestaandenpensioen voor de gewezen partner, indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of het samenlevingscontract tijdens het deelnemerschap is beëindigd. 2. Dit pensioenreglement betreft de uitvoering van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. 3. Indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt, overeenkomstig de voorschriften van de Pensioenwet; b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de onder a genoemde dekking te herstellen, zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan artikel 131 van de Pensioenwet, worden alle rechten en aanspraken van pensioen- en aanspraakgerechtigden naar rato van het tekort verminderd, met dien verstande dat de rechten en aanspraken opgebouwd over achterliggende jaren vooreerst onaangetast zullen blijven. Deze vermindering leidt tot een wijziging van de pensioenreglementen. ARTIKEL 3 TOESLAGVERLENING 1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de afgeleide Consumentenprijsindex voor alle huishoudens over de periode juli voorgaand jaar en juli van het lopende jaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.

6 Blad 6 van De pensioenrechten en pensioenaanspraken als bedoeld in lid 1 kunnen worden verhoogd met inachtneming van het hierna bepaalde: a. Indien de stijging van de afgeleide CPI voor alle huishoudens over de periode juli voorgaand jaar en juli van het lopende jaar meer bedraagt dan 4% dan wordt de stijging gemaximeerd op 4%. b. De toeslag wordt berekend over het jaarpensioen vermeerderd met eerder verleende toeslagen. Indien een toeslag op het ouderdomspensioen wordt verleend geldt een procentueel gelijke toeslag voor het bijbehorende nabestaanden- wezen arbeidsongeschiktheidspensioen en overbruggingspensioen. 3. Voor de bepalingen in dit artikel worden de pensioenregelingen uit hoofde van dit reglement en uit hoofde van pensioenreglement A en C van het pensioenfonds als een geheel gezien, zowel ten aanzien van het behaalde overrendement op beleggingen als ten aanzien van de toeslagverlening. 4. Onder pensioenaanspraken als bedoeld in dit artikel worden verstaan de aanspraken als vastgesteld volgens artikel 16. Indien in enig jaar sprake is van toeslagen, worden deze verleend op 31 december. ARTIKEL 4 VERSTREKKING VAN INLICHTINGEN EN GEGEVENS 1. Het bestuur zorgt dat de deelnemers bij toetreding schriftelijk op de hoogte gesteld worden van de inhoud van de geldende statuten en het geldende reglement van het pensioenfonds. Jaarlijks worden de deelnemers schriftelijk van de wijzigingen daarin op de hoogte gesteld. 2. Iedere deelnemer of gewezen deelnemer is verplicht het bestuur dan wel de verzekeringsinstelling alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, welke voor een juiste uitvoering van dit reglement nodig zijn. 3. Indien in de verstrekte gegevens wijziging komt, is de deelnemer of gewezen deelnemer eveneens gehouden daarvan opgave te doen aan het bestuur, respectievelijk de verzekeringsinstelling. 4. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer wordt binnen drie maanden na het verzoek een opgave gedaan van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken. Het pensioenfonds kan een vergoeding vragen voor de aan de hiervoor genoemde opgave verbonden kosten. 5. Het pensioenfonds of de verzekeringsinstelling aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen, voortvloeiende uit enig verzuim van de deelnemer of gewezen deelnemer. 6. De deelnemer of gewezen deelnemer die gebruik wil maken van de in de artikelen 8 en12 gegeven mogelijkheden tot wijziging van de pensioendatum, aanpassing pensioenhoogte en uitruil dient het bestuur daarvan op de hoogte te stellen. 7. Het pensioenfonds verstrekt binnen 3 maanden na aanvang van de deelneming aan deze pensioenregeling een startbrief die beantwoordt aan het bepaalde bij en krachtens artikel 21 van de Pensioenwet. Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een overzicht van zijn opgebouwde en te verwerven pensioenaanspraken, van de waardeaangroei die benodigd is voor het vaststellen van een eventuele lijfrentepremieaftrek en informatie over de toeslagverlening. Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer bij het einde van het deelnemerschap en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van zijn opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het pensioenfonds bij het einde van het deelnemerschap informatie over zijn recht op waardeoverdracht, een eventuele

7 Blad 7 van 30 afkoopmogelijkheid, de gevolgen voor het nabestaanden- en wezenpensioen, de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en het eventueel van toepassing zijn van een herstelplan. Het pensioenfonds verstrekt de gewezen partner bij scheiding en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van de opgebouwde aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het pensioenfonds bij scheiding informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid. Het pensioenfonds verstrekt een pensioengerechtigde bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks een overzicht van de opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het pensioenfonds bij ingang van het pensioen informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid. Het pensioenfonds verstrekt een gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner die aanspraak heeft op bijzonder nabestaandenpensioen binnen 3 maanden na wijziging van het toeslagbeleid informatie over die wijziging. Het pensioenfonds verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a. het voor hem geldende pensioenreglement; b. het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds; c. de uitvoeringsovereenkomst; d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; e. een verklaring inzake de beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet; f. het eventuele herstelplan als bedoeld in artikel 138 of 140 van de pensioenwet; g. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad; h. andere informatie die op grond van artikel 9 van het Besluit uitvoering pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling moet worden verstrekt. Het pensioenfonds verstrekt de informatie als bedoeld in dit artikel met inachtneming van de regels die daartoe bij en krachtens de Pensioenwet zijn gesteld. ARTIKEL 5 DEELNEMERSJAREN 1. Het aantal deelnemersjaren op enig moment na 31 december 1999 wordt uitgedrukt in jaren en naar boven afgeronde maanden en is gelijk aan de som van: a. De deelnemersjaren inclusief de deelnemersjaren uit waardeoverdracht die de deelnemer per 31 december 1999 had bereikt in de tot die datum voor hem geldende pensioenregeling van de ANWB. b. De deelnemersjaren tot enig moment, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit reglement of, indien later, vanaf de datum van indiensttreding bij de ANWB. Gehele of gedeeltelijke dienstjaren, waarin minder wordt gewerkt dan het voor de ANWB bij een volledig dienstverband geldende normale aantal arbeidsuren per week, worden voor de toepassing vandit reglement herleid tot deelnemersjaren door vermenigvuldiging met het deeltijdpercentage. Voor toekomstige dienstjaren wordt het laatstgeldende deeltijdpercentage in aanmerking genomen. c. De deelnemersjaren die bij toetreding als deelnemer zijn toegekend na 31 december 1999 als gevolg van het feit dat de vorige pensioenverzekeraar van de deelnemer de aldaar opgebouwde pensioenen via waardeoverdracht als bedoeld in artikel 18 lid 3 heeft overgedragen aan het pensioenfonds. d. De deelnemersjaren die na de inwerkingtreding van dit reglement door de deelnemer vrijwillig zijn bijverzekerd.

8 Blad 8 van 30 ARTIKEL 6 OUDERDOMSPENSIOEN 1. Over de periode gelegen voor de maand waarin de deelnemer 50 jaar wordt, bedragen de aanspraken op jaarlijks ouderdomspensioen per deelnemersjaar 1,75% van de in de genoemde periode laatstvastgestelde pensioengrondslag. 2. De aanspraken op ouderdomspensioen bedragen voor ieder deelnemersjaar gelegen na de lid 1 genoemde periode 1,75% van de in het desbetreffende deelnemersjaar geldende pensioengrondslag. 3. De lid 1 en lid 2 bedoelde aanspraken worden vermeerderd met een aanspraak op ouderdomspensioen ter grootte van 1,75% van de in het desbetreffende deelnemersjaar uitbetaalde onregelmatigheidstoeslag. 4. Op de opgebouwde pensioenaanspraken wordt tijdens de deelneming jaarlijks toeslag verleend met hetzelfde percentage als het percentage van de algemene loonsverhogingen bij de ANWB tussen 2 januari van het voorafgaande jaar en 1 januari van het lopende jaar. Deze toeslagverlening vindt plaats op 1 januari van enig jaar en geldt alleen voor actieve deelnemers van 50 jaar of ouder. 5. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum, mits de deelnemer of gewezen deelnemer op dat moment in leven is, en wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen tot en met de maand waarin de gerechtigde overlijdt. ARTIKEL 7 OVERBRUGGINGSPENSIOEN 1. Voor de bepaling van het overbruggingspensioen wordt een bedrag vastgesteld ter grootte van 70% van de franchise vermeerderd met een compensatie voor de in de loonheffing vervatte premies voor de sociale verzekeringen. De hiervoor bedoelde compensatie heeft betrekking op de premies die vanaf de 65-jarige leeftijd niet meer verschuldigd zijn. De compensatie wordt gegeven over een bedrag dat gelijk is aan het ouderdomspensioen ingaande op de pensioenrichtdatum, vóór omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 12, plus 70% van de franchise. 2. Voor elk deelnemersjaar gelegen tussen de eerste dag van de maand waarin de 49-jarige leeftijd wordt bereikt en de pensioenrichtdatum, bedraagt het jaarlijks overbruggingspensioen 1/12 e deel van het volgens lid 1 vastgestelde bedrag. 3. Het overbruggingspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum, mits de deelnemer of gewezen deelnemer op dat moment in leven is, en wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt, doch uiterlijk tot en met de maand waarin hij overlijdt. ARTIKEL 8 FLEXIBELE PENSIONERING 1. Het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen kunnen ingaan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 55-jarige leeftijd bereikt of op de eerste dag van een van de daaropvolgende maanden, maar niet later dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 70-jarige leeftijd bereikt. Voor een pensioendatum eerder dan de pensioenrichtdatum is ten minste drie maanden voor de pensioendatum een schriftelijke kennisgeving van de deelnemer of gewezen deelnemer aan het bestuur vereist. Voor een pensioendatum later dan de pensioenrichtdatum is ten minste drie

9 Blad 9 van 30 maanden voor de pensioenrichtdatum een schriftelijke kennisgeving van de deelnemer of gewezen deelnemer aan het bestuur vereist. Ten aanzien van de deelnemer geldt dat voor een pensioendatum na de 65-jarige leeftijd toestemming van de afdelingsleiding nodig is. 2. Bij arbeidsongeschiktheid van 65% of meer gaan het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen in op de pensioenrichtdatum. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gaan het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen in op de pensioenrichtdatum voor ten minste het gedeelte waarvoor vrijstelling van premiebetaling is verleend als bedoeld in artikel 17 lid 1 en lid Het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen kunnen, na overleg tussen de deelnemer en de ANWB, gedeeltelijk ingaan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 55-jarige leeftijd bereikt of op de eerste dag van een van de daaropvolgende maanden, maar niet later dan de eerste dag van de maand direct voorafgaand aan de maand waarin de deelnemer de 70-jarige leeftijd bereikt. De resterende arbeidsduur dient bij gedeeltelijke pensioeningang ten minste 16 uur per week te bedragen. Voor gedeeltelijke pensioeningang na de 65-jarige leeftijd is toestemming van de afdelingsleiding nodig. 4. Het bepaalde in artikel 6 lid 2 en lid 3 is op deelnemersjaren na de pensioenrichtdatum van overeenkomstige toepassing. 5. Bij gehele of gedeeltelijke pensioeningang voor de pensioenrichtdatum zullen het overbruggingspensioen en het ouderdomspensioen worden verlaagd op basis van door het bestuur vastgestelde factoren. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage bij dit pensioenreglement. 6. Bij gehele of gedeeltelijke pensioeningang na de pensioenrichtdatum zullen het overbruggingspensioen en het ouderdomspensioen, met inbegrip van de na de pensioenrichtdatum verworven aanspraken op ouderdomspensioen worden verhoogd op basis van door het bestuur vastgestelde factoren. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage bij dit pensioenreglement. De waarde die resteert nadat de in de vorige volzin bedoelde verhogingen zijn doorgevoerd tot de op het moment van vaststelling geldende wettelijke maxima ten aanzien van (fiscale) bovenmatigheid, vervalt aan het pensioenfonds. 7. De deelnemer kan er bij ingang van het ouderdomspensioen voor kiezen dat gedurende vijf dan wel tien jaar een verhoogd dan wel verlaagd ouderdomspensioen wordt uitgekeerd. Het eventuele nabestaandenpensioen blijft hierbij ongewijzigd. De keuze geschiedt op basis van de door het bestuur vastgestelde factoren. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in de bijlage bij dit pensioenreglement. Op de hiervoor genoemde ouderdomspensioenen is de jaarlijkse verhoging als bedoeld in artikel 3 lid 1 van toepassing. 8. De lid 7 bedoelde keuze is eenmalig en onherroepelijk en dient ten minste drie maanden voor de pensioendatum schriftelijk door de deelnemer of gewezen deelnemer aan het bestuur te worden gemeld.

10 Blad 10 van 30 ARTIKEL 9 NABESTAANDENPENSIOEN 1. Bij overlijden van de deelnemer tijdens het deelnemerschap, gaat op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvindt een nabestaandenpensioen in, dat wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. 2. Het jaarlijks nabestaandenpensioen als bedoeld in lid 1 bedraagt tot de 65-jarige leeftijd van de nabestaande 50% van het laatst vastgestelde pensioensalaris vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage en na de 65-jarige leeftijd 49% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. 3. Bij overlijden van een gewezen deelnemer voor wie de aanspraken op nabestaandenpensioen op de pensioendatum niet volledig zijn omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen, gaat op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de gewezen deelnemer plaatsvindt een nabestaandenpensioen in dat wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. De hoogte van het nabestaandenpensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel Het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer is niet van invloed op de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen. 5. Gedurende een periode waarin de gewezen deelnemer aansluitend op het eindigen van het deelnemerschap recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet of recht heeft op een werkloosheidsuitkering uit zijn woonland, houdt de gewezen deelnemer recht op nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen wordt overeenkomstig dit artikel en de Pensioenwet vastgesteld, met dien verstande dat uitsluitend de deelnemersjaren tot het einde van het deelnemerschap in aanmerking komen voor de vaststelling van de hoogte van het nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen gaat uitsluitend in als de gewezen deelnemer gedurende de periode waarin hij recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering uit zijn woonland, overlijdt. ARTIKEL 10 BIJZONDER NABESTAANDENPENSIOEN 1. Bijzonder nabestaandenpensioen dat op grond van een voor 1 januari 2000 geldende pensioenregeling van de ANWB aan de gewezen partner van de deelnemer is toegekend, wordt in mindering gebracht op het nabestaandenpensioen dat voortvloeit uit de toepassing van de overige bepalingen van dit reglement. 2. Aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen wordt toegekend aan de partner van de (gewezen) deelnemer, indien: a. het huwelijk van de (gewezen) deelnemer is beëindigd door echtscheiding; b. er sprake is van beëindiging van het huwelijk van de (gewezen) deelnemer door ontbinding na scheiding van tafel en bed; c. het geregistreerd partnerschap van de (gewezen) deelnemer is beëindigd anders dan door dood, vermissing of omzetting in een huwelijk; d. het notariële samenlevingscontract van de (gewezen) deelnemer en zijn partner is beëindigd. 3. Het in de vorige volzin bedoelde bijzonder nabestaandenpensioen wordt in mindering gebracht op het nabestaandenpensioen dat voortvloeit uit de toepassing van de overige bepalingen van dit reglement.

11 Blad 11 van De hoogte van het lid 2 bedoelde aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen is gelijk aan de hoogte van de aanspraak op nabestaandenpensioen die de deelnemer ten behoeve van zijn partner zou hebben verkregen indien het deelnemerschap zou zijn beëindigd op het tijdstip van echtscheiding, scheiding van tafel en bed, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of beëindiging van het notariële samenlevingscontract. 5. De gewezen partner heeft het recht een aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen te vervreemden aan een andere (gewezen) partner van de overleden (gewezen) deelnemer, mits: a. het Pensioenfonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; b. de vervreemding onherroepelijk is; en c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte. ARTIKEL 11 VEREVENING VAN PENSIOEN 1. Indien op of na 1 mei 1995 het huwelijk van de deelnemer of gewezen deelnemer is beëindigd door echtscheiding of indien er sprake is van scheiding van tafel en bed, dan wel van ontbinding na scheiding van tafel en bed of het geregistreerd partnerschap van de deelnemer of gewezen deelnemer is beëindigd anders dan door de dood of vermissing of omzetting in een huwelijk, heeft de gewezen partner een recht op uitbetaling jegens het pensioenfonds op een gedeelte van het ouderdomspensioen en de helft van het overbruggingspensioen dat zou gelden indien de tot verevening verplichte deelnemer of gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren die samenvallen met de jaren waarin de gewezen partner de partner was van de deelnemer. Het in de vorige volzin bedoelde gedeelte van het ouderdomspensioen is gelijk aan de helft van het ouderdomspensioen, dat zou gelden indien de tot verevening verplichte deelnemer of gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren die samenvallen met de jaren waarin de gewezen partner de partner was van de deelnemer en dat op basis van de tabel in artikel 12 lid 3 is verlaagd in verband met de toekenning van een bijzonder nabestaandenpensioen aan de in de vorige volzin bedoelde gewezen partner. 2. De verevening van het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen vindt niet of volgens een andere verdeling dan de lid 1 bedoelde verdeling plaats, indien de deelnemer of gewezen deelnemer en de gewezen partner dit schriftelijk zijn overeengekomen. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de afwijkende overeenkomst aan het pensioenfonds te worden overgelegd. 3. Zolang de uitkering aan de gewezen partner toekomt wordt deze in mindering gebracht op het ingegane ouderdomspensioen en overbruggingspensioen van de gewezen deelnemer. De uitkering van het aan de gewezen partner toegerekende ouderdomspensioen en overbruggingspensioen vervalt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer overlijdt, dan wel, zo dit eerder is, op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt. 4. Met inachtneming van het in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ter zake bepaalde kunnen het lid 1 van dit artikel bedoelde recht van de gewezen partner en het verzekerde bijzonder nabestaandenpensioen worden omgezet in ouderdomspensioen en overbruggingspensioen uitsluitend op het leven van de gewezen partner. Zowel de deelnemer of gewezen deelnemer als de gewezen partner dienen met de omzetting in te stemmen. Omzetting zal alleen worden gehonoreerd indien het deel van het pensioen waarop recht op uitkering ontstaat het in artikel 66 lid 1 van de Pensioenwet genoemde bedrag te boven gaat. Aan deze conversie kan het bestuur kosten verbinden.

12 Blad 12 van Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding steeds in acht worden genomen. Het Pensioenfonds is bevoegd om de kosten van een verevening voor de helft aan elk van de partners in rekening te brengen dan wel in mindering te brengen op de aan hen uit te betalen bedragen. ARTIKEL 12 UITRUIL OUDERDOMSPENSIOEN EN NABESTAANDENPENSIOEN 1. Bij uitdiensttreding van de deelnemer voor de pensioendatum zal een deel van de aanspraken op ouderdomspensioen worden omgezet in aanspraken op nabestaandenpensioen. Na omzetting bedraagt het premievrij verzekerde nabestaandenpensioen, eventueel vermeerderd met het bijzonder nabestaandenpensioen, 70% van het herrekende premievrij verzekerde ouderdomspensioen. 2. Op de pensioendatum zal indien het bepaalde lid 1 geen toepassing heeft gevonden een deel van de aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemer die een partner heeft, worden omgezet in aanspraken op nabestaandenpensioen. Na omzetting bedraagt het nabestaandenpensioen, eventueel vermeerderd met het bijzonder nabestaandenpensioen, 70% van het herrekende ouderdomspensioen. 3. De uitruil van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage bij dit pensioenreglement. 4. Op de pensioendatum kan de gewezen deelnemer de lid 1 bedoelde aanspraken op nabestaandenpensioen geheel of gedeeltelijk laten omzetten in ouderdomspensioen indien en voorzover de gewezen deelnemer drie maanden voor de pensioendatum een schriftelijke overeenkomst aan het bestuur heeft overgelegd waaruit blijkt dat de partner instemt met de vermindering van het nabestaandenpensioen. 5. Op de pensioendatum kan de deelnemer de lid 2 bedoelde omzetting geheel of gedeeltelijk ongedaan laten maken indien en voorzover de deelnemer drie maanden voor de pensioendatum een schriftelijke overeenkomst aan het bestuur heeft overgelegd waaruit blijkt dat de partner instemt met de vermindering van het nabestaandenpensioen. 6. De uitruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen zoals bedoeld in lid 4 en lid 5 van dit artikel vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage bij dit pensioenreglement. ARTIKEL 13 WEZENPENSIOEN 1. Bij overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer gaat op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt, voor ieder kind een wezenpensioen in dat wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het kind ophoudt aan de beschrijving in artikel 1 sub q te voldoen. 2. Indien de deelnemer tijdens het deelnemerschap overlijdt dan bedraagt het jaarlijks wezenpensioen 1/12 e deel van het laatst vastgestelde pensioensalaris vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage.

13 Blad 13 van Indien de gewezen deelnemer overlijdt vóór de pensioendatum dan bedraagt het jaarlijks wezenpensioen 14% van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen. 4. Indien de gewezen deelnemer overlijdt na de pensioendatum dan bedraagt het jaarlijks wezenpensioen 14% van het ingegane ouderdomspensioen dat zou zijn ontstaan na toepassing van het bepaalde in artikel 12 lid 1 of artikel 12 lid 2 zonder latere toepassing van het bepaalde in artikel 12 lid 4 of artikel 12 lid Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien geen nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd. ARTIKEL 14 VERHOOGDE RISICO'S 1. De deelnemer of gewezen deelnemer op wiens leven een nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen is verzekerd en die zich aan meer dan gewoon levensgevaar zal blootstellen, is verplicht daarvan kennis te geven aan de verzekeringsinstelling. De verzekeringsinstelling beslist of het daaruit voortvloeiende hogere risico verzekerd kan worden en of in verband daarmede voor de verzekeringen van nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen een hogere premie dan volgens de tarieven is verschuldigd. Onder "meer dan gewoon levensgevaar" wordt verstaan: a. het zich bevinden in vreemde krijgsdienst; b. het deelnemen met een luchtvaartuig aan het luchtvaartverkeer in de functie van invlieger of proefvlieger voor een met de luchtvaart verband houdende onderneming. 2 Indien het overlijden van de deelnemer is veroorzaakt door één der gevallen van meer dan gewoon levensgevaar, als lid 1 bedoeld, terwijl van het meer dan gewoon levensgevaar niet tijdig kennis is gegeven aan de verzekeringsinstelling en ter zake van het hogere risico geen voorziening, als lid 1 bedoeld, is getroffen, wordt een gereduceerd nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen toegekend, gebaseerd op de som van de ten tijde van het overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer aanwezige voorziening van alle op het leven van betrokkene bij de verzekeringsinstelling gesloten verzekeringen. Een herzien pensioen zal in geen geval meer bedragen dan het verzekerde pensioen. ARTIKEL 15 PREMIEBIJDRAGEN 1. De premie, welke met ingang van 1 januari 2006 verschuldigd is voor de financiering van de pensioenregeling komt ten laste van de ANWB. Deze premie is door het bestuur beschreven in de actuariële en bedrijfstechnische nota op basis van de CAO-afspraken over de bijdrage van de ANWB. 2. Iedere deelnemer is jaarlijks een bijdrage in de kosten van de pensioenregeling verschuldigd op basis van de CAO-afspraken Deze bijdrage is verschuldigd over de pensioengrondslag vermeerderd met een van toepassing zijnde toeslag. Geen bijdrage is verschuldigd indien ingevolge artikel 17 vrijstelling van premiebetaling ingevolge algehele arbeidsongeschiktheid is verleend. De helft c.q. driekwart van de bijdrage is verschuldigd indien en naarmate ingevolge artikel 17 gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling ingevolge gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is verleend. 3. De door de deelnemers verschuldigde bijdragen worden in opeenvolgende termijnen door de ANWB bij elke salarisbetaling van het salaris ingehouden. 4. De bijdragen zijn uiterlijk verschuldigd tot de pensioendatum van de deelnemer.

14 Blad 14 van De ANWB heeft zich bij de pensioentoezegging de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling voorbehouden in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden waardoor een continuering van de pensioenregeling niet langer mogelijk is. Van dit voorbehoud is schriftelijk mededeling gedaan aan het bestuur van het Pensioenfonds. Wanneer de ANWB voornemens is van vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken, gaat onverwijld een schriftelijke mededeling daarvan uit naar het bestuur, alsmede naar degene wiens pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen. Een afschrift van de hiervoor bedoelde mededeling wordt ter kennis gebracht van de belanghebbenden. 6. Voor de bepalingen in dit artikel worden de verschillende pensioenregelingen die door het pensioenfonds voor de ANWB worden uitgevoerd als één geheel gezien. ARTIKEL 16 AANSPRAKEN BIJ BEËINDIGING VAN DE DEELNEMING 1 Het deelnemerschap wordt beëindigd op de datum waarop: a. de arbeidsovereenkomst tussen de deelnemer en de ANWB wordt beëindigd; b. de deelnemer de pensioendatum bereikt; c. de deelnemer overlijdt. 2. Indien de deelneming eindigt voor de pensioendatum worden vooruitbetaalde premies, die betrekking hebben op de periode gelegen na de beëindiging van de deelneming, door de verzekeringsinstelling aan het pensioenfonds gerestitueerd en is voorts het bepaalde lid 3 tot en met 5 van toepassing. 3. Indien de beëindiging van de deelneming plaatsvindt, anders dan door overlijden, verkrijgt de deelnemer voor zich jegens het pensioenfonds premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en wezenpensioen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen lid 4. Indien de beëindiging van de deelneming plaatsvindt nadat de deelnemer de 49-jarige leeftijd heeft bereikt verkrijgt de deelnemer voor zich jegens het pensioenfonds premievrije aanspraken op overbruggingspensioen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen lid De premievrije aanspraak op ouderdomspensioen wordt berekend door het overeenkomstig de bepalingen in artikel 6 vastgestelde ouderdomspensioen te verminderen met het percentage dat volgt uit de tabel in artikel 12 lid 3. De premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen bedraagt 70% van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen. De premievrije aanspraak op wezenpensioen bedraagt per kind 14% van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen. De premievrije aanspraak op overbruggingspensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar tussen de eerste dag van de maand waarin de 49-jarige leeftijd wordt bereikt en de datum waarop het deelnemerschap wordt beëindigd 1/12 e deel van het overeenkomstig artikel 7 lid 1 vastgestelde bedrag, met dien verstande dat niet meer dan 12 deelnemersjaren in aanmerking genomen worden. 5. Indien de deelnemer in aanmerking komt voor een bijdrage uit hoofde van de Bijdrageregelen FVP (Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering), zullen de pensioenaanspraken worden verhoogd met de op de grond van de ontvangen bijdrage in te kopen pensioenaanspraken.

15 Blad 15 van 30 ARTIKEL 17 VRIJSTELLING VAN PREMIEBETALING BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID 1. Indien voor een deelnemer voor 29 december 2005 arbeidsongeschiktheid conform de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is vastgesteld, wordt op de ingevolge artikel 2 en artikel 21 lid 2 voor hem gesloten verzekeringen vrijstelling van premiebetaling verleend volgens onderstaande tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid Premievrijstelling 65% 100% 45% - 65% 50% 25% - 45% 25% 0% - 25% 0% 2. Indien een deelnemer op of na 1 januari 2004 ziek is geworden en vanaf 29 december 2005 de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van toepassing is, wordt van de ingevolge artikel 2 en artikel 21 lid 2 voor hem gesloten verzekeringen vrijstelling van premiebetaling verleend volgens onderstaande tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid Premievrijstelling 80% of meer 100% 35% - 80% 50% Minder dan 35% 0% 3. Bij een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de mate van premievrijstelling zonodig aangepast. 4. Op de premievrijstelling zijn de geldende verzekeringsvoorwaarden van de verzekeringsinstelling van toepassing, die aan een deelnemer op zijn verzoek beschikbaar worden gesteld. 5. Het deel van de pensioenaanspraken waarop de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid van toepassing is, alsmede de pensioengrondslag waarover de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid wordt berekend, worden tijdens de duur van de premievrije voortzetting op dezelfde tijdstippen en in dezelfde mate en wijze verhoogd als de pensioenrechten en pensioenaanspraken zoals bedoeld onder artikel 3 lid 1. Bij beëindiging van de premievrije voortzetting worden de pensioenaanspraken eveneens verhoogd op grond en wijze van artikel 3 lid Zolang de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever bestaat, worden de pensioenaanspraken alsmede de pensioengrondslag waarover de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid wordt berekend, tijdens de duur van de premievrije voortzetting in dezelfde mate en op dezelfde wijze verhoogd als de pensioenaanspraken zoals bedoeld onder artikel 6 lid 4. ARTIKEL 18 AFKOOP EN OVERDRACHT 1. Het Pensioenfonds heeft onder de in artikel 66 tot en met 68 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden het recht een pensioenrecht of een pensioenaanspraak af te kopen indien dit niet uitgaat boven het bedrag als genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet. De afkoopsom zal worden vastgesteld op basis van een door het bestuur vastgestelde afkoopvoet. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de afkoopvoet aanpassing behoeft en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de afkoopvoet. De afkoopvoet en de geldigheidsduur daarvan is opgenomen in de bijlage bij dit pensioenreglement.

16 Blad 16 van De bij beëindiging van de deelneming toegekende premievrije pensioenaanspraken kunnen op basis van de daarvoor geldende rekenregels en tariefgrondslagen voor waardeoverdrachten worden overgedragen indien: a. de voor de deelnemer gesloten verzekering premievrij wordt gemaakt als gevolg van een niet-collectieve uitdiensttreding bij de ANWB; b. de overdrachtswaarde wordt overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder en aldaar wordt aangewend in het kader van de pensioentoezegging van de nieuwe werkgever. c. de waardeoverdracht voldoet aan de eisen die de Pensioenwet eraan stelt. 3. De bij een vorige pensioenverzekeraar door deelnemer opgebouwde pensioenen kunnen op basis van de daarvoor geldende rekenregels en tariefgrondslagen voor waardeoverdrachten worden overgedragen aan het pensioenfonds. De overdrachtswaarde zal worden aangewend ter verwerving van extra aanspraken op ouderdomspensioen en indien van toepassing overbruggingspensioen. De extra aanspraken worden zoveel mogelijk vertaald in extra deelnemersjaren. De deelnemer wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van het aantal toegekende deelnemersjaren. ARTIKEL 19 UITKERING VAN DE PENSIOENEN 1. Het jaarlijkse pensioen wordt naar boven afgerond op een veelvoud van 0,12 en door de verzekeringsinstelling aan de rechthebbende in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling uitgekeerd onder aftrek van de van overheidswege voorgeschreven inhoudingen. 2. De uitbetaling van de pensioenen geschiedt tegen overlegging van een door de Burgerlijke Stand te verstrekken behoorlijk bewijs van in leven zijn van de rechthebbende ten genoegen van het Pensioenfonds. Indien een nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen moet worden uitgekeerd zal tevens ten genoegen van het Pensioenfonds een uittreksel uit het register van overlijden van de betrokken deelnemer of gewezen deelnemer moeten worden overgelegd. 3. Bij overlijden van een rechthebbende wordt het nog uit te keren pensioen uitbetaald aan de erfgenamen. 4. Het recht op een pensioentermijn verjaart niet zolang de pensioengerechtigde leeft. ARTIKEL 20 BEPERKINGEN VAN DE PENSIOENEN 1. De aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. 2. Het ouderdomspensioen op jaarbasis bedraagt ten tijde van pensionering niet meer dan 100% van het laatst vastgestelde pensioensalaris, vermeerderd met het gemiddelde van de genoten variabele loonbestanddelen. Het ouderdomspensioen wordt opgevat met inbegrip van de voor dat jaar geldende uitkering voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, van de AOW, vermeerderd met de vakantietoeslag. 3. Het nabestaandenpensioen op jaarbasis bedraagt niet meer dan 70% van het maximum ouderdomspensioen

17 Blad 17 van 30 ARTIKEL 21 EXTRA VOORZIENINGEN 1. De ANWB biedt de deelnemer de mogelijkheid om via het pensioenfonds voor eigen rekening een aanvullend nabestaandenpensioen te verzekeren ter compensatie van het ANW-hiaat. De verzekeringsvoorwaarden zijn opgenomen in een apart uitvoeringsbesluit. 2. De deelnemer die op 31 december 1999 werknemer was van de ANWB en die bij pensioeningang op de 61-jarige leeftijd geen 36 deelnemersjaren behaalt, kan bij het bereiken van de 49-jarige leeftijd opteren voor het bijverzekeren van de op een half jaar naar boven afgeronde helft van de aan 36 ontbrekende deelnemersjaren. Ten hoogste kunnen 7,5 deelnemersjaren worden bijverzekerd. Minder dan één extra jaar komt niet voor bijverzekering in aanmerking. De deelnemersbijdrage bedraagt 0,85% van de pensioengrondslag voor elk bij te verzekeren deelnemersjaar en is verschuldigd tot de 61-jarige leeftijd. Voor deelnemers die bij het bereiken van de 49-jarige leeftijd minder dan het bij de ANWB geldende normaal aantal uren per week werken, worden de in de tweede volzin van dit lid bedoelde bij te verzekeren deelnemersjaren in eerste instantie bepaald zonder rekening te houden met het deeltijdpercentage, vervolgens wordt het aantal ontbrekende jaren vermenigvuldigd met het op dat moment geldende deeltijdpercentage. 3. De aanspraak op ouderdomspensioen bedraagt per bijverzekerd deelnemersjaar 1,75% van de pensioengrondslag die voor de deelnemer van toepassing was in het jaar waarin hij 49 jaar oud werd, vermeerderd met het percentage van de algemene loonsverhogingen bij de ANWB vanaf 2 januari van het jaar waarin de deelnemer 49 jaar oud werd. 4. Bij beëindiging van de deelneming voor de 61-jarige leeftijd, anders dan door overlijden, wordt de hiervoor bedoelde aanspraak vermenigvuldigd met n/144, waarbij n gelijk is aan het aantal volle maanden dat de deelnemer heeft bijgedragen voor deze extra voorziening. ARTIKEL 22 ANTICUMULATIE 1. Indien de rechthebbende op overbruggingspensioen en/of ouderdomspensioen gelijktijdig in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, dan wel recht heeft op loondoorbetaling bij ziekte ingevolge het Burgerlijk Wetboek dan worden deze uitkeringen in mindering gebracht op het overbruggingspensioen en het ouderdomspensioen. 2. De rechthebbende op overbruggingspensioen en/of ouderdomspensioen dient van een toekenning of wijziging van een uitkering ingevolge een van de in het vorige lid genoemde wetten schriftelijk mededeling te doen aan het pensioenfonds. Indien de rechthebbende niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, behoudt het pensioenfonds zich het recht voor eventueel te veel of ten onrechte aan de rechthebbende betaalde uitkeringen terug te vorderen of te verrekenen met nog te betalen termijnen. ARTIKEL 23 AFWIJKENDE VOORZIENINGEN 1. Het bestuur is bevoegd onder goedkeuring van de ANWB om in individuele gevallen de bedragen der pensioenen of de voorwaarden van de verzekeringen anders vast te stellen dan in dit reglement is bepaald. Daarbij mag niet worden afgeweken van enig bindend voorschrift van de Pensioenwet. 2. Indien in een zodanig geval een hogere premie moet worden betaald dan anders het geval zou zijn geweest, komen de meerdere kosten niet ten laste van de ANWB.

18 Blad 18 van 30 ARTIKEL 24 OVERGANGSBEPALINGEN 1. De deelnemer die op 31 december 1999 werknemer was van de ANWB, verkrijgt voor ieder deelnemersjaar tussen de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 49-jarige leeftijd bereikt en de pensioenrichtleeftijd een extra aanspraak op ouderdomspensioen ter grootte van 0,5833% van de in het desbetreffende deelnemersjaar geldende pensioengrondslag. Het in de vorige volzin genoemde percentage wordt voor de desbetreffende deelnemer verlaagd met 0,1458 procentpunt maal het op maanden naar beneden afgeronde aantal jaren dat de deelnemer bij de inwerkingtreding van dit pensioenreglement jonger was dan 25 jaar, met dien verstande dat de verlaging ten hoogste 0,5833 procentpunt bedraagt. Zolang en voorzover het deelnemerschap voortduurt worden jaarlijks per 1 januari de in de vorige volzin bedoelde aanspraken verhoogd op basis van de algemene loonsverhogingen bij de ANWB tussen 2 januari van het voorafgaande jaar en 1 januari van het lopende jaar. 2. Indien bij beëindiging van het deelnemerschap toepassing van het verlagingspercentage uit de tabel in artikel 12 lid 3 leidt tot een minder hoog nabestaandenpensioen dan er op 31 december 1999 voor de partner in de toen geldende pensioenregeling van de ANWB opgebouwd was, dan wordt het nabestaandenpensioen gesteld op het op 31 december 1999 opgebouwde nabestaandenpensioen. 3. De aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen die de deelnemer tot en met 31 december 1999 over de toeslag voor geüniformeerd personeel heeft verworven in de toen geldende pensioenregeling van de ANWB, worden omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen op basis van de volgende tabel. Leeftijd Verhogingspercentage ouderdomspensioen ,0% ,1% ,3% ,6% ,9% ,2% 4. Zolang en voorzover het deelnemerschap voortduurt worden jaarlijks per 1 januari de omgezette aanspraken op ouderdomspensioen verhoogd op basis van de algemene loonsverhogingen bij de ANWB tussen 2 januari van het voorafgaande jaar en 1 januari van het lopende jaar. 5. Indien bij beëindiging van het deelnemerschap de pensioenaanspraken over deelnemersjaren vóór 1985 op basis van dit reglement lager zijn dan op basis van het per 31 december 1999 geldende pensioenreglement van de ANWB, dan worden de pensioenaanspraken voor wat betreft de deelnemersjaren vóór 1985 toegekend op basis van het per 31 december 1999 geldende pensioenreglement. Bij de vergelijking van de vorige volzin bedoelde pensioenaanspraken wordt het ouderdomspensioen dat op basis van dit reglement over de deelnemersjaren vóór 1985 wordt toegekend omgezet in ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen in de verhouding 100: 80.

19 Blad 19 van 30 ARTIKEL 25 ONVOORZIENE GEVALLEN in alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur in overleg met de ANWB. ARTIKEL 26 INWERKINGTREDING PENSIOENREGLEMENT Dit pensioenreglement treedt in werking op 1 januari Het is gewijzigd met ingang van 29 augustus 2000, met ingang van 1 juli 2005, met ingang van 31 december 2005, 1 januari 2007, met ingang van 1 januari 2009 en laatstelijk met ingang van 1 januari 2011.

20 Blad 20 van 30 BIJLAGE 1 FRANCHISES Jaar Franchise , , , , , , , , , , , , ,- De franchise wordt jaarlijks aangepast op basis van de algemene loonsverhoging bij de ANWB.