Hof van Cassatie van België

Transcriptie

1 27 OKTOBER 2015 P N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P N I BELGISCHE STAAT, fod Financiën, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kantoor te 1000 Brussel, Wetstraat 14, voor wie optreedt de gewestelijke directeur der douane en accijnzen van de provincie Antwerpen, met kantoor te 2060 Antwerpen, Ellermanstraat 21, vervolgende partij, eiser, vertegenwoordigd door mr. Geoffroy de Foestraets, advocaat bij het Hof van Cassatie, en met als raadsman mr. Stefan De Vleeschouwer, advocaat bij de balie te Brussel, tegen 1. ARBE LOGISTICS bvba, met zetel te 2030 Antwerpen, Noorderlaan 133, 2. W P D,

2 27 OKTOBER 2015 P N/2 verweerders. II ARBE LOGISTICS bvba, reeds vermeld, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Beatrix Vanlerberghe, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187/302, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen BELGISCHE STAAT, fod Financiën, reeds vermeld, vervolgende partij, verweerder. III BELGISCHE STAAT, fod Financiën, reeds vermeld, vervolgende partij, eiser, tegen W P D, reeds vermeld, verweerder. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 22 oktober De eiser I doet afstand van het tijdens de gewone termijn van verzet ingestelde cassatieberoep in zoverre gericht tegen de verweerder I.2.

3 27 OKTOBER 2015 P N/3 De eiser I voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan. De eiseres II voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan. Op 28 september 2015 heeft plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef ter griffie een schriftelijke conclusie neergelegd. Op de rechtszitting van 27 oktober 2015 heeft raadsheer Filip Van Volsem verslag uitgebracht en heeft de voornoemde plaatsvervangend advocaat-generaal geconcludeerd. II. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Ontvankelijkheid van het cassatieberoepen II en III 1. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat het arrest werd betekend aan de verweerder III. Het tijdens de gewone termijn van verzet ingestelde cassatieberoep III is dan ook niet ontvankelijk. 2. Het arrest verklaart de eiseres II niet schuldig aan het feit B en spreekt haar daarvoor vrij. In zoverre het cassatieberoep II ook gericht is tegen die beslissing, is het bij gebrek aan belang niet ontvankelijk. Eerste middel van de eiseres II 3. Het middel voert schending aan van de artikelen 203 en 204 CDW, artikel 859 van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van de verordening nr. 2913/92 (hierna UCDW) en artikel 257, 3, AWDA: het arrest oordeelt ten onrechte dat iedere verwijdering uit een toegelaten opslagplaats van aan douanetoezicht onderworpen goederen, zonder toestemming van de douaneautoriteiten, een onttrekking is in de zin van artikel CDW en dit ongeacht of vaststaat dat de goederen niet in het economisch circuit zijn terecht gekomen zonder te zijn ingeklaard.

4 27 OKTOBER 2015 P N/4 4. Artikel CDW bepaalt: Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Artikel CDW bepaalt: Een douaneschuld bij invoer ontstaat: a) indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, of b) indien een van de voorwaarden die zijn gesteld voor de plaatsing van de goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van het gebruik van de goederen voor bijzondere doeleinden niet in acht is genomen, in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling. Artikel UCDW bepaalt: De volgende vormen van verzuim worden beschouwd als zijnde zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling in de zin van artikel 204, lid 1, van het Wetboek voor zover: 1. zij geen poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht inhouden, 2. zij geen duidelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, en 3. alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van goederen alsnog worden vervuld: 4. het zonder toestemming wegvoeren van goederen die onder een douaneregeling zijn geplaatst, indien deze goederen desgevraagd bij de douaneautoriteiten kunnen worden aangeboden. 5. De artikelen 203 en 204 CDW hebben een verschillende werkingssfeer: artikel 203 heeft betrekking op de gedragingen die onttrekking van goederen aan het douanetoezicht tot resultaat hebben; artikel 204 heeft betrekking op de niet-

5 27 OKTOBER 2015 P N/5 nakoming van de verplichtingen en de voorwaarden die aan de verschillende douaneregelingen verbonden zijn. Volgens de bewoordingen van artikel 204 CDW wordt deze bepaling alleen toegepast in situaties die niet onder artikel 203 CDW vallen. Om uit te maken op basis van welk van de twee artikelen een douaneschuld bij invoer is ontstaan, moet in de eerste plaats worden onderzocht of de betrokken feiten een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel CDW vormen. Enkel wanneer het antwoord op deze vraag ontkennend is, kan artikel 204 CDW worden toegepast. 6. Onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel CDW is elk handelen of nalaten dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteiten, al is het maar tijdelijk, de toegang tot de onder douanetoezicht staande goederen wordt belemmerd en de door de douanewetgeving voorgeschreven controles niet kan verrichten. 7. De ruime uitlegging die aan dit begrip en bijgevolg aan de toepassing van artikel 203 CDW wordt gegeven, is gerechtvaardigd wanneer het verdwijnen van de goederen het risico meebrengt dat zij in het economisch circuit van de Europese Unie terechtkomen. Indien evenwel vaststaat dat de goederen niet in het economisch circuit zijn terechtgekomen, maar enkel met enige vertraging aan de douaneautoriteiten zijn aangeboden, is de toepassing van artikel 203 CDW uitgesloten. 8. Het arrest stelt vast dat: - bij de douane te Antwerpen, na aankomst van een schip vanuit China, door de scheepsagent Hanjin Shipping Belgium een summiere aangifte gebeurde middels het geldig maken van de vrachtlijst 126 E voor twee containers bevattende colli s look; - nadat op 25 juli 2006 bleek dat de vrachtlijst nog niet was aangezuiverd, door de douane telefonisch contact werd opgenomen met de eiseres II, die volgens de scheepsagent de laat volgen voor de containers had afgehaald;

6 27 OKTOBER 2015 P N/6 - de verweerder I.2 alsdan meldde dat de containers reeds van de kaai waren weggehaald en dat de eiseres II was vergeten om de douanedocumenten uit te stellen; - de eiseres II op 26 juli 2006 telefonisch heeft gemeld dat er twee containers met Italiaanse vrachtwagens met look op haar terreinen stonden, wat ook door de douane werd vastgesteld, waarop die tot blokkering van de vrachtwagens en hun lading is overgegaan; - na borgstelling en het opstellen van T1-documenten met als bestemming Italië, de goederen werden gedeblokkeerd en de transitregeling uiteindelijk werd aangezuiverd. 9. Op grond van die vaststellingen kon het arrest niet wettig oordelen dat er sprake is van een onttrekking in de zin van artikel 203 CDW en de eiseres II schuldig verklaren aan het feit A. Het middel is gegrond. Overige middelen van de eiseres II 10. De overige middelen van de eiseres II kunnen niet leiden tot cassatie zonder verwijzing en behoeven dan ook geen antwoord. Middel van de eiser I 11. Gelet op de vernietiging van het arrest, behoeft het middel van de eiser I evenmin een antwoord. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het beslist over de lastens de eiseres II ingestelde strafvordering. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

7 27 OKTOBER 2015 P N/7 Verwerpt de cassatieberoepen I en III. Laat alle kosten ten laste van de Staat. Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Brussel. Bepaalt de kosten in het geheel op 993,26 euro waarvan op het cassatieberoep I 106,87 euro, op het cassatie beroep II 478,94 euro en op het cassatieberoep III 100,27 euro is verschuldigd. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Filip Van Volsem, Alain Bloch, Antoine Lievens en Erwin Francis, en op de openbare rechtszitting van 27 oktober 2015 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef, met bijstand van griffier Frank Adriaensen. F. Adriaensen E. Francis A. Lievens A. Bloch F. Van Volsem P. Maffei