EVALUATIE VAN DE EXCENTRISCHE SPIERKRACHT VAN DE ROTATOR CUFF BIJ BOVENHANDSE SPORTERS MET BEHULP VAN DE HAND DYNAMOMETER: EEN NIEUW PROTOCOL.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "EVALUATIE VAN DE EXCENTRISCHE SPIERKRACHT VAN DE ROTATOR CUFF BIJ BOVENHANDSE SPORTERS MET BEHULP VAN DE HAND DYNAMOMETER: EEN NIEUW PROTOCOL."

Transcriptie

1 Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Academiejaar EVALUATIE VAN DE EXCENTRISCHE SPIERKRACHT VAN DE ROTATOR CUFF BIJ BOVENHANDSE SPORTERS MET BEHULP VAN DE HAND DYNAMOMETER: EEN NIEUW PROTOCOL. Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van Master of Science in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie Valentijn Deneulin Promotor: Prof. Dr. A. Cools

2

3 VOORWOORD Sport is al heel mijn leven mijn passie geweest. Het leek mij dan ook logisch de opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan te vatten om zo mijn toekomst verder vorm te geven. Gaandeweg ontwikkelde ik niet alleen een interesse voor de fitte atleet, maar tevens wou ik voldoende kennis opdoen om ook de revaliderende sporter te begeleiden. Dit resulteerde uiteindelijk in een uitbreiding van mijn academische carrière door de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie te volgen. Ik vond dan ook dat, als exponent van 8 jaar studeren, deze verhandeling een mix moest zijn van kennis over gezonde en zorgbehoevende sporters. Het werk dat voor u ligt, kon enkel en alleen tot stand komen dankzij de hulp van verschillende mensen. Daarom leek het mij gepast enkele woorden van dank tot hen te richten. In de eerste plaats zou ik graag mijn dank uiten voor de inzet van mijn promotor prof. dr. Ann Cools. Zij gaf mij de ondersteuning, feedback en tips om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Haar flexibiliteit en open geest zorgden ervoor dat ik mijn ideeën en creativiteit kwijt kon in wat toch het pièce de résistance van 4 jaar kinesitherapie studeren moet zijn. Daarnaast gaat mijn dank ook uit naar alle assistenten die mij gedurende de voorbije 2 jaar hebben geholpen met hun kennis, organisatorisch talent en geduld. Daarom vermeld ik graag Annemie Vande Velde, Birgit Castelein en Tanneke Palmans als onmiskenbare ondersteuning. Zonder proefpersonen geen gegevens. Ik mag daarom om en bij de 60 studenten en volleyballers meer dan dankbaar zijn. Zij stelden, in dit geval, hun schouders ten diensten van de wetenschap en meer bepaald van mijn masterproef. Hun vrijwillige bijdrage is van onschatbare waarde voor wetenschappelijk onderzoek. I

4 Een onmisbare schakel in heel het traject dat ik aflegde, zijn niet alleen mijn vrienden, kotgenoten en familie, maar zeker mijn ouders. De steun, zowel moreel, emotioneel als financieel, zijn voor een student van onmiskenbare waarde. Daarom wil ik mij tot hen richten met een duidelijk boodschap: mijn oprechte dank voor alles wat jullie de laatste 8 jaar voor mij hebben gedaan. Ik hoop dat dit werkstukje aangenaam om lezen is en dat, bij het omslaan van de laatste bladzijde, u het gevoel hebt gehad dat er een nieuwe wereld is opgegaan. Valentijn II

5 IHOUDSOPGAVE LIJST MET AFKORTINGEN INLEIDING 1 VI Deel 1: LITERATUURSTUDIE 2 1. INLEIDING 2 2. SPIERKRACHT Definitie Soorten spiercontracties Meten Manual Muscle Testing Isokinisme Hand Held Dynamometer 6 3. ROTATOR CUFF Anatomie/definitie Biomechanica/functie In ADL In de sport VOLLEYBAL De sport Aanval en service Blessures Definitie Epidemiologie Lokalisatie Periode Schouderblessures Risicofactoren voor schouderblessures Preventiemaatregelen ALGEMEEN BESLUIT 27 III

6 Deel 2: ONDERZOEK METHODIEK Onderzoeksvragen en hypothesen Procedures Subjecten Validiteit Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleybalspelers Meetinstrumenten Validiteit Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleybalspelers Protocol Validiteit Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleybalspelers Statistische analyse Validiteit Beschrijvende statistiek Correlatie Excentrische spierkracht RC bij volleybalspelers Beschrijvende statistiek Peak force RESULTATEN Validiteit Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleyballers Antropometrische gegevens Peak force DISCUSSIE Inleiding Validiteit 43 IV

7 3.3 Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleyballers Verschil tussen mannelijke en vrouwelijke volleybalspelers Verschil tussen dominante en niet dominante arm bij volleybalspelers Suggesties voor verder onderzoek CONCLUSIE 52 Deel 3: BIJLAGEN TABELLEN FIGUREN FOTO S GRAFIEKEN BIJLAGEN Informed consent Vragenlijst proefpersonen Output Biodex Output Hand-Held Dynamometer 63 Deel 4: REFERENTIELIJST 64 V

8 LIJST MET AFKORTINGEN RC = rotator cuff CLUSK = coördinatie, lenigheid, uithouding, snelheid en kracht HHD = Hand-held Dynamometer MMT = manual muscle testing Nm = newton*meter ADL = activities of daily living m. = musculus EMG = electromyografie FIVB = Fédération Internationale de Volleyball km/h= kilometer/uur UZ = universitair ziekenhuis SD = standaarddeviatie 90 /90 ABER = 90 abductie, 90 exorotatie cm = centimeter kg= kilogram N/kg= newton/kilogram LG= lichaamsgewicht ANOVA= analysis of variance CC= correlatie coëfficient CSA = cross-sectional area n. = nervus VI

9 INLEIDING In het eerste gedeelte van deze scriptie wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van spierkracht en in het bijzonder excentrische spierkracht. Tevens wordt nagegaan hoe men deze kan meten. Vervolgens wordt bestudeerd wat de rol is van de rotator cuff (RC) tijdens bovenhandse sportbeoefening en dan specifiek voor volleybal. Tot slot komen de risicofactoren om een blessure te ontwikkelen tijdens het volleyballen aan bod, met de focus op excentrische spierkracht. Het meten van spierkracht kan op verschillende manieren gebeuren. Daar de ene al geschikter is om te gebruiken in de klinische setting, zal de andere meer voordeel bieden om objectieve metingen te doen. Een compromis tussen beide kan dan ook een uitweg zijn om de praktijk en theorie met elkaar te verzoenen. Wanneer een nieuwe test wordt ontwikkeld, dient deze te worden gevalideerd teneinde er zeker van te zijn dat de juiste waarden worden gemeten. Tijdens de werpbeweging is het zaak om genoeg snelheid te ontwikkelen zodat deze kan overgezet worden op het te bewegen object. Eens dit succesvol is kunnen gebeuren, dient de snelheid te worden afgeremd en opgevangen. Hiervoor zorgen verschillende spieren. Wil men als atleet niet vatbaar zijn voor blessures, dan is het een vereiste dat deze spieren krachtig genoeg zijn om voor een adequate afremming te zorgen. Het kwantificeren en objectiveren van deze kracht is een belangrijk gegeven in preventie, revalidatie en prestatieverbetering. Het tweede deel van deze studie behelst het onderzoeksopzet, met nadien een weergave van de resultaten en tot slot een analyse en discussie. Hierin wordt uitgelegd hoe het onderzoek tracht te bewijzen dat de hand-held dynamometer (HHD) een valide meetinstrument kan zijn om excentrische spierkracht te meten van de RC. Aansluitend wordt dit nieuw protocol toegepast op volleyballers, om zo een inzicht te krijgen in verschillen tussen enerzijds mannen en vrouwen, en anderzijds tussen de dominante en niet dominante arm. Literatuurstudie 1

10 Deel 1: LITERATUURSTUDIE 1. INLEIDING Door middel van een grondige studie van de bestaande literatuur wordt er getracht een overzicht te geven over wat bekend is inzake het meten van excentrische spierkracht van de rotator cuff (RC), gebruik makend van de handheld dynamometer (HHD). Tevens wordt getracht een inzicht te krijgen in de relatie tussen een tekort aan excentrische spierkracht van de RC en het ontwikkelen van schouderblessures bij elite volleybalspelers. Het correct meten van spierkracht is een belangrijk gegeven. Het geeft de (para)medici objectieve informatie welke kan worden gebruikt om een gepast therapieplan op te stellen. Vooral in (top)sportmiddens is het van belang een adequate diagnose en optimale behandeling in te stellen om de tijd welke een speler uit competitie is, zo minimaal mogelijk te houden. Het is echter van belang dat de verkregen informatie een correcte weergave biedt en dat deze diagnosestelling kan herhaald worden met een constant resultaat. Daarom is het belangrijk om na te gaan of nieuwe testprotocols valide en betrouwbaar zijn. In bovenhandse sporten zoals baseball, tennis, badminton en volleybal wordt er heel veel gevraagd van de schouder, voornamelijk bij de unilaterale bovenhandse werpbeweging. Het is een gewricht dat een zeer grote beweeglijkheid heeft, wat soms ten koste gaat van de stabiliteit. Tijdens bovenhandse bewegingen zoals het werpen of slaan van een bal, spelen er heel wat factoren samen om ervoor te zorgen dat zowel de beweeglijkheid als stabiliteit bewaard worden. Parallel hieraan is het van groot belang dat er een optimale energieoverdracht is, gegenereerd uit de romp, zodat die kan worden overgedragen op de bal. Dit is nodig om die zo hard mogelijk tot bij de tegenstander te brengen en zo te kunnen scoren. Indien een van deze factoren faalt, kan er op termijn een blessure ontstaan door het veelvuldig herhalen van deze beweging. Literatuurstudie 2

11 Aan de hand van betrouwbare en valide meetinstrumenten kan men parameters gaan meten waarvan wordt aangenomen dat zij, bij een significant tekort, kunnen leiden tot een blessure. Omdat dit een atleet verhindert zijn beroep uit te oefenen is het belangrijk deze zogenaamde risicofactoren, die leiden tot een blessure, op te sporen en te behandelen. Om dit te doen ondergaan sporters traditioneel aan het begin en tijdens het seizoen verschillende testen waarbij deze risicofactoren worden onderzocht. 2. SPIERKRACHT 2.1 Definitie Eenvoudig weg gezegd, is kracht de eigenschap van een spier om door het ontwikkelen van spanning tegen een uitwendige weerstand te contraheren. Naast coördinatie, lenigheid, uithouding en snelheid maakt het deel uit van de CLUSK-eigenschappen die samen de motorisch grondeigenschappen van de mens zijn. Het bepaalt het sportmotorisch prestatieniveau en is door training beïnvloedbaar (Vrijens, Bourgois en Lenoir, 2007). Dit is een belangrijk gegeven omdat zo atleten met te weinig spierkracht deze lacune kunnen wegwerken. 2.2 Soorten spiercontracties Voorts kan men nog een onderscheid maken tussen statische kracht, dynamische concentrisch kracht en dynamisch excentrische kracht. Wanneer de spier verkort, waarbij oorsprong en insertie dichter bij elkaar komen en er een beweging in het gewricht is, spreekt men over dynamische concentrische kracht. Verkort de spier echter niet en is er geen beweging in het gewricht, dan spreekt men over statische of isometrische krachtlevering. Indien de spier verlengt en dus oorsprong en insertie verder van elkaar komen te liggen waardoor er een beweging is in het gewricht, dan levert de spier dynamische excentrische kracht (Vrijens, Bourgois en Lenoir, 2007; Van den Broeck & Witvrouw, 2007; Wilk et al. 2009). Dit laatste zal gebeuren wanneer de last te zwaar is of wanneer de beweging gecontroleerd dient afgeremd te worden. Literatuurstudie 3

12 2.3 Meten Meten is weten. Daarom is het van primordiaal belang dat de verschillende testen, welke de fysieke eigenschappen van een patiënt of atleet evalueren, een correcte weergave bieden van wat er wordt getest. Er zijn daarom over de jaren heen verschillende manieren ontwikkeld om spierkracht te meten. Deze omvatten onder andere Manual Muscle Testing (MMT), isokinetische dynamometrie en het gebruik van de hand-held dynamometer (HHD) (Roy et al., 2009; Land & Gordon, 2011) Manual Muscle Testing In het klinische kinesitherapeutische onderzoek zal men, naast de isometrische weerstandstesten, trachten de spierkracht van de patiënt te objectiveren. Een methode die hiervoor gebruikt wordt, is de MMT. Bij deze manuele spiertests maakt de therapeut gebruik van een schaal waarbij aan de te testen spier een waarde wordt toegekend tussen 0 en 5. De toekenning wordt gedaan door een subjectieve interpretatie na de spier over de totale bewegingsbaan te laten bewegen tegen weerstand. Tabel 1 geeft de verschillende cijferscores weer (Van den Broecke & Witvrouw, 2007). Score 0-waarde 1-waarde Betekenis Er is geen enkele waarneembare of zichtbare contractie. De contractie is altijd voelbaar of zichtbaar, maar er is geen beweging. 2-waarde 3-waarde 4-waarde 5-waarde De totale baan kan in antizwaartekrachthouding driemaal na elkaar doorlopen worden. De beweging wordt concentrisch tegen de zwaartekracht driemaal na elkaar doorlopen. De beweging wordt concentrisch over de totale baan tegen de zwaartekracht uitgevoerd. In de meest proximale baan wordt geen maximale weerstand gegeven. De beweging wordt concentrisch over de totale baan tegen de zwaartekracht uitgevoerd. In de meest proximale baan wordt een maximale weerstand gegeven. De therapeut wil de spier breken en overwint de kracht van de patiënt niet. Tabel 1 Overzicht van de cijferscores van de MMT. (Uit Van den Broeck & Witvrouw, 2007) Literatuurstudie 4

13 Deze manier van meten is waardevol in de klinische praktijk, maar voor onderzoeksdoeleinden is het veelal ontoereikend. Daarom zal men eerder van andere en objectievere vormen van krachtmeting gebruik maken (Van den Broeck & Witvrouw, 2007, Janssen & Le-Ngoc, 2009) zoals isokinetische testing en de HHD (Mayer et al., 2001; Roy et al., 2009; Stark et al., 2011) Isokinisme In 1967 deed het isokinisme zijn intrede in het wetenschappelijk onderzoek (Hislop & Perinne, 1967) en werd sinds 1980 veelvuldig gebruikt (Dvir, 1995). Bij de isokinetische vorm van spierkracht zal de spier over haar gehele bewegingsbaan werken tegen een constante snelheid (Baltzopoulos & Brodie, 1989; Van den Broeck & Witvrouw, 2007). Dit gebeurt doordat de weerstand, gegeven door het toestel, constant wordt aangepast zodat de snelheid waarmee het toestel beweegt, constant blijft over de gehele bewegingsbaan (Baltzopoulos & Brodie, 1989; Drouin et al., 2004). Het is dan ook mogelijk om de patiënt isokinetisch te testen, waarbij hij of zij concentrisch of excentrisch spierwerk zal moeten leveren. Deze vorm van spierkrachtevaluatie kan voor verschillende doeleinde worden gebruikt zoals training, testing en screening. Het doel hiervan is onder meer om een objectieve meting te verkrijgen over spierfuncties, het screenen van atleten, het verzamelen van normatieve data waardoor men een database aan gegevens kan creëren (Ellenbecker & Davies, 2000) en de effectiviteit van een therapie na te gaan (van Meeteren, 2006). Uit diverse studies is gebleken dat isokinetisch testen een betrouwbare en valide methode is (Ellenbecker & Davies, 2000; Drouin et al. 2004). Via isokinetisch testen kunnen verschillende parameters onderzocht worden zoals om de spierkracht van een bepaalde spiergroep of een musculaire disbalans tussen agonisten en te bepalen (Cools & Walravens, 2006). Deze parameters, zoals bijvoorbeeld het hoogste krachtsmoment (peak troque, weergegeven in Nm), de gemiddelde peak torque, de angle of peak torque, muscle group ratio, work, power, muscle endurance e.a, geven de dynamische Literatuurstudie 5

14 functies van spieren. Ze kunnen, zoals hogerop beschreven, worden gebruikt bij screening van atleten, om na te gaan of bepaalde behandelingen werken en om te beslissen of een geblesseerde atleet terug mag spelen (Baltzopoulos & Brodie, 1989; Dvir, 1995; Davies, Heiderscheit & Brinks, 2000; Drouin et al, 2004; van Meeteren, 2006; Le-Ngoc & Janssen, 2012). Zijn gebruiksvriendelijkheid is echter laag wegens de hoge kostprijs (+/ USD) en omdat het een groot toestel is, welk men moeilijk kan verplaatsen (Mital et al., 1995, Li et al., 2006; Martin et al., 2006; Roy et al., 2009; Stark et al., 2011). Desalniettemin wordt dit toestel frequent gebruikt in de sportevaluatie en revalidatie en geldt het als de gouden standaard om spierkracht te meten (Osternig, 1986; Baltzopoulos & Brodie, 1989; Kannus, 2004; Drouin et al., 2004; Lund et al., 2005; Matrin et al., 2006; Janssen & Le- Ngoc, 2009). De Biodex sytem 3 pro, een isokinetische dynamometer, bleek tevens betrouwbaar en valide te zijn voor het meten van spierkracht (Drouin et al., 2004) Hand-Held Dynamometer Een mogelijk alternatief voor de isokinetische dynamometer, kan de hand-held dynamometer (HHD) zijn (figuur 1). Dit toestel, welk voor het eerst beschreven werd door Lovett en Martin in 1916, heeft een veel lagere kost (+/ USD) is klein en draagbaar (Bohannon, 1990; Stark et al., 2011; Le-Ngoc & Janssen, 2012). Het is een apparaat dat wordt gehouden tussen de hand van de tester en het te testen lichaamsdeel van de patiënt of atleet, net zoals bij de MMT. Vervolgens wordt, terwijl de tester het lichaamsdeel stabiliseert, een maximale inspanning gevraagd van de testpersoon (Le-Ngoc & Janssen, 2012). In tegenstelling tot de MMT echter, wordt de maximale spierkracht hier gekwantificeerd, waarbij de waarde wordt uitgedrukt in kilogram, pounds of newton. Het meet de kracht dus op een objectievere manier (Stark et al., 2011, Le-Ngoc & Janssen, 2012). Literatuurstudie 6

15 Figuur 1 De Hand-Held Dynamometer (HHD). (Uit Hayes et al, 2002) Stark et al. (2011) publiceerde recent een review waarin 19 studies onder de loep worden genomen. Hierin werd nagegaan of de HHD een gepaste methode is om spierkracht te meten in een klinische setting. Na een analyse van de artikels werd er geconcludeerd dat de HHD een betrouwbaar en valide instrument is om spierkracht te meten. Traditioneel werden de resultaten, bekomen met de HHD, vergeleken met de Biodex, welk wordt omschreven als de gouden standaard. Hoewel de HHD de Biodex niet helemaal zal kunnen vervangen, is het toestel, gezien zijn gebruiksvriendelijkheid, lage kost, beperkte grootte en draagbaarheid (Stark et al., 2011; Le-Ngoc & Janssen, 2012), een waardig alternatief om spierkracht te meten (Stark et al., 2011). De betrouwbaarheid en validiteit van de HHD werd nagegaan door verschillende spiergroepen te testen. In de 19 studies die werden opgenomen in de review werd onder andere onderzoek gedaan bij heupflexoren, knieflexoren en - extensoren, enkeldorsiflexoren en -extensoren, elleboogflexoren en - extensoren, schouderabductoren, -adductoren, -exorotatoren en-endorotatoren. In het licht van deze studie is het aan te bevelen om de studie van Sullivan et al. (1988) te bekijken. Deze onderzocht de betrouwbaarheid en validiteit tussen de HHD en de Cybex dynamometer waarbij de isometrische contractie werd gemeten voor de exorotatoren in de schouder bij 14 gezonde mannen. De resultaten waren positief wat tot de conclusie leidde dat de HHD een betrouwbaar en valide instrument is om spierkracht van de exorotatoren te meten. Twee studies die niet werd geïncludeerd in de review en die het Literatuurstudie 7

16 vermelden waard zijn, zijn deze van Hayes et al. (2002) en Roy et al. (2009). Hayes et al. (2002) onderzocht de betrouwbaarheid van 3 verschillende methoden om de spierkracht in de schouder te meten (n=9). Deze omvatte MMT, een HHD en een spring-scale dynamometer, waarmee 5 verschillende bewegingen in de schouder werden gemeten. De conclusie luidde dat de HHD en de spring-scale dynamometer betrouwbare instrument zijn om isometrische kracht te meten, daar waar dat voor de MMT minder het geval was. In de studie van Roy et al. (2009) werd de validiteit tussen de HHD en een isokinetisch dynamometer onderzocht en dit voor isometrisch schouderkracht. De proefpersonen, 21 mannen en 17 vrouwen, onderging werden in 3 testposities (abductie, flexie en exorotatie in het scapulaire vlak) getest met zowel de HHD als de isokinetisch dynamometer. Ook hier kwam men tot de conclusie dat beide toestellen een valide manier zijn om isometrische spierkracht te meten in de schouder. Om een evaluatie van de spierkracht van de schouder te doen kan men dus de HHD gebruiken in plaats van de MMT. Bovenvermelde studies tonen aan de HHD een betrouwbaar en valide meetinstrument is om de spierkracht van de schouder te meten. Het ging echter telkens om metingen waarbij de isometrische kracht werd getest. Daarom onderzochten Janssen & Le-Ngoc (2009) de betrouwbaarheid en validiteit van de HHD, waarbij de dynamisch concentrische kracht bij elleboogflexie werd gemeten. Voor de validiteit werden de waarden vergeleken met de Biodex. Hun conclusie luidde dat het mogelijk was om via de HHD valide dynamische metingen te doen. Deze metingen werden echter gedaan op mechanische arm. Daarom onderzochten beide auteurs nogmaals de betrouwbaarheid en validiteit van de HHD, dit keer echter op menselijke subjecten (Le-Ngoc & Janssen, 2012). Ook hier werd de elleboogflexie gemeten, en bijkomend knieflexie, dit zowel met de HHD als de Biodex. In hun besluit noteren de auteurs dat de HHD een excellent intra-tester betrouwbaarheid heeft en dit voor het meten van onder andere de peak torque. Voor de validiteit werd er enkel een overeenkomst gevonden tussen de HHD en de Biodex voor elleboogflexie en niet voor knieflexie. Daarom kunnen dynamische metingen met de HHD enkel gebeuren op relatief kleine spiergroepen. Literatuurstudie 8

17 Het meten en kwantificeren van dynamische excentrische kracht, en dan specifiek voor spieren uit de schoudergordel zoals de rotator cuff (RC), is tot op heden nog niet bekend. Aangezien de betrouwbaarheid specifiek is voor een bepaalde beweging en voor elke nieuwe test moet worden aangetoond (Cools et al., 2002), dient te worden nagegaan of het excentrisch testen van de RC door middel van de HHD een betrouwbare en valide methode is. 3. ROTATOR CUFF 3.1 Anatomie/definitie De rotator cuff (RC) (figuur 2) is een benaming voor een groep van spieren die zich als een manchet rond de kop van de humerus vormen. Tot deze groep behoren de m. supraspinatus, de m. infraspinatus, de m. teres minor en de m. subscapularis. Deze 4 spieren hebben allemaal hun oorsprong op de scapula en hebben ook een gemeenschappelijke insertie op de humerus (Barr, 2004). Figuur 2 De spieren van de Rotator Cuff (RC) op een sagittale doorsnede bij een normale schouder. (Uit Meister & Andrews, 1993) Literatuurstudie 9

18 3.2 Biomechanica/functie In ADL De functie van de RC is een complex gegeven en heeft een driedubbele functie: (1) het zorgt voor rotaties in het glenohumerale gewricht, (2) houdt een optimale spierbalans aan, waardoor bewegingen precies kunnen worden gecoördineerd en (3) waarborgt een stabilisatie in glenohumerale gewricht door de kop van de humerus in de fossa glenoidale te duwen en zo gewrichtscompressie te creëren (Barr, 2004). De dynamische stabiliteit in het glenohumeraal gewricht wordt bewerkstelligd door een cocontractie van de verschillende spieren van de RC samen. Hierdoor wordt de humeruskop in de fossa glenoidalis geduwd (Meister & Andrews, 1993). Bij de rotatie van de humerus ten opzichte van de scapula zullen vooral de m. infraspinatus en de m. teres major een exorotatie bewerkstelligen, terwijl de m. subscapularis een endorotatie veroorzaakt (Barr, 2004). Uitgebreide functie van de RC wordt weergegeven in tabel 2. Tabel 2 De spieren van de RC met een beschrijving van hun functies. (Uit Lugo, Kung, & Ma, 2008) In sport De functionaliteit van de RC bij een atleet die participeert in een bovenhandse sport, verschilt ten opzichte van andere mensen en hangt af van het type sport (Christoforetti & Carroll, 2005). Een bovenhandse atleet is zeer afhankelijk van de werking van de RC. Dit komt mede door de grote beweeglijkheid van het glenohumerale gewrichtskapsel. Deze beweeglijkheid is nodig om de extreme bewegingen, zoals het werpen van een bal, toe te laten. Samen met de Literatuurstudie 10

19 excessieve beweeglijkheid zorgt de snelheid waarmee de bovenhandse werpbeweging plaats vindt, ervoor dat de atleet onder andere de RC zwaar zal moeten belasten (Meister, 2000). In dit opzicht speelt de RC een belangrijke rol daar hij genoeg dynamische stabiliteit dient te bieden aan de schouder. Van zodra de RC aangetast is, kan dit leiden tot pijn en dysfunctie wegens instabiliteit (Meister en Andrews, 1993). Het is daarom belangrijk te weten wanneer, hoe en waarom de spieren van de schoudergordel werken tijdens bewegingen van bovenhandse sporten. Dit helpt de paramedici en trainers een inzicht te krijgen in hoe blessures ontstaan, waardoor men op maat gemaakte preventie-, therapie-, training- en revalidatieprotocols kan opstellen (Khan et al., 2001; Yildiz et al., 2006; Linter, Noonan, & Kibler, 2008; Escamilla & Andrews, 2009). Verschillende studies trachten dit dan ook te doen. In een review van Escamilla en Andrews (2009) wordt er een overzicht gemaakt waarbij per bovenhandse sport (Baseball, American Football, Softball, Volleyball, Tennis en Golf) de voornaamste bovenhandse bewegingen worden geanalyseerd aan de hand van EMGactiviteiten van de schoudermusculatuur, gekoppeld aan de kinematica en de kinetica van elke beweging. De bovenhandse werpbeweging, wat een gezamenlijk kenmerk is van al deze sporten (Meister, 2000), bestaat uit 6 fasen: wind-up, stride, arm cocking, arm acceleration, arm, deceleration en follow-through (Figuur 3) (Escamilla & Andrews, 2009). Het doel hierbij is om potentiële energie op te bouwen, welke later wordt omgezet tot kinetische energie op de bal en dit op een vloeiende en efficiënte wijze (Meister, 2000). Figuur 3 De 6 fasen van de bovenhandse werpbeweging en sleutelmomenten. ER = exorotatie; IR= endorotatie. (Uit Escamilla & Andrews, 2009) Literatuurstudie 11

20 Per fase beschrijven Escamilla en Andrews (2009) de spieractiviteit van onder andere de RC. Tijdens de wind-up fase is de activiteit van de RC eerder laag. Van al de fasen tijdens de bovenhandse werpbeweging is de RC het minst actief tijdens de wind-up, wat ook het geval is voor de overige musculatuur (Cools & Walravens, 2006). Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er tijdens deze fase weinig tot geen blessures aan de schouder voorkomen (Escamilla & Andrews, 2000). In de stride-fase, wanneer de schouder een horizontale abductie, externe rotatie en abductie ondergaat, is er veel meer spieractiviteit. Hierbij zal de m. supraspinatus de arm niet enkel abduceren, maar er ook voor zorgen dat het glenohumeral gewricht wordt gestabiliseerd (DiGiovine et al., 1992). Vervolgens vindt de cockingfase plaats, waarbij de spieren van de RC uitermate actief zijn om een distractie tegen te gaan in het glenohumerale gewricht en aldus de stabiliteit te bevorderen. Tijdens de arm accelaratiefase zullen vooral de m. teres minor, de m. infraspinatus en de m. supraspinatus de humeruskop in positie trachten te houden. In de voorlaatste fase, de deceleratiefase, wordt getracht de arm af te remmen. Hier zullen onder andere de m. teres minor en de m. infraspinatus excentrisch contraheren om zowel de horizontale abductie als de endorotatie van de arm af te remmen. Ook wordt getracht een distractie in de schouder tegen te gaan en een antwoord te bieden aan de krachten die een anterieure subluxatie uitlokken (Escamilla & Andrews, 2009). Tijdens de followthrough zwaait de slagarm door om uiteindelijk tot rust te komen. Hier neemt de activiteit van de spieren af (Cools & Walravens, 2006). Als conclusie bij Escamilla en Andrews (2009) komt naar voor dat tijdens de bovenhandse werpbeweging de spieren van de RC zeer actief waren. Dit is nodig om de hoge disctractiekrachten, waaronder de schouder lijdt, te weerstaan en zo de integriteit van het schoudergewricht te bewaren. Deze krachten kunnen oplopen van 80 tot 120% van het lichaamsgewicht en dit tijdens de cocking - en deceleratiefase. Van alle fasen die de bovenhandse werpbeweging doormaakt, is de deceleratiefase de meest agressieve fase. Hierin wordt de overblijvende kinetische energie, die niet werd overgedragen op de bal, geabsorbeerd (DiGiovine, 1992). Het is algemeen aangenomen dat kracht en uithouding van de posterieur schoudermusculatuur zeer belangrijk zijn tijdens deze fase om de arm af te remmen (Escamilla & Andrews, 2009). Deze afremming, waarbij Literatuurstudie 12

21 angulaire vertragingen zijn geregistreerd van /sec² (Cools & Walravens, 2006), is essentieel waarbij alle spiergroepen contraheren en er een excentrische contractie plaats vindt om zo de endorotatie van de arm af te remmen (Meister, 2000). Indien er te weinig controle is in deze fase zou dit zeker leiden tot blessures (DiGiovine, 1992). 4. VOLLEYBAL 4.1 De sport Volleybal werd uitgevonden door William G. Morgan in 1895, te Holyoke, Massachusetts (Verenigde Staten van Amerika). Het kreeg eerst de naam Mintonette mee en werd gekenmerkt door acties uit tennis en handbal. Nadat het vollerende karakter werd opgemerkt door Alfred Halstead, veranderde de naam al gauw in volleybal (Briner & Benjamin, 1999; Verhagen, 2010; FIVB, 2012a). Tot op heden is volleybal een van de populairste sporten in de wereld. Briner en Benjamin (1999) vermelden dat de FIVB recent reeds gewag maakt van 800 miljoen volleybalspelers in 130 landen. Mede door dit grote aantal beoefenaars zou het naar schatting de 2 de populairste sport zijn, na voetbal. Wat deze sport zo populair maakt, is dat men het zowel binnen als buiten kan spelen, door jong en oud, man en vrouw. Het is tevens een olympische discipline waarvan er 2 varianten bestaan: een indoor versie, waarbij 2 ploegen van 6 spelers het tegen elkaar opnemen en een outdoor versie, waarin er 2 tegen 2 wordt gespeeld, ook wel gekend als beachvolleybal (Reeser et al., 2006). Desalniettemin is het een complexe discipline welke hoge technische, tactische en atletische eisen stelt aan de atleet (Kugler et al. 1996). 4.2 Aanval en opslag Het doel van het spel is om de bal, over het net, op het terrein van de tegenstander te laten botsen en te verhinderen dat de tegenstander dit bij het eigen team doet (FIVB, 2012b). Om dit mogelijk te maken, zijn er in volleybal 5 Literatuurstudie 13

22 verschillende acties te onderscheiden waarbij de spelers via een beweging van de bovenhandse ledematen een actie uitvoeren: passing, blocking, setting, spike (aanval) en serve (opslag). Passing, blocking en setting van de bal veronderstellen een beweging die bilateraal in de schoudergordel gebeurt. De aanvals en opslagbeweging zijn echter de enige die een unilaterale actie vragen, meestal van de dominante arm (Khan, Guillet & Fanton, 2001). Bij de aanvalsbeweging is het doel om de bal, na een opwaartse sprong, te slaan met de hoogst mogelijke snelheid, zodat de tegenstander de bal niet kan terug over het net brengen (Rokito et al., 1998, Kugler, et al. 1996). Het is de krachtigste manier om een bal te beroeren en de meeste effectieve om een rally te beëindigen en deze te winnen (FIVB, 2012c; Reeser, et al., 2010). Hierbij kan de volleybal snelheden halen tot 100 km/h (Forthomme et al., 2005). Geschat wordt dat een volleybalatleet tijdens 1 volledig seizoen ongeveer aanvalsbewegingen uitvoert (Kugler et al., 1996) maar volgens Reeser et al. (2006) lijkt dit een onderschatting. Naast de aanvalsbeweging, welke op het einde van de rally plaats vindt, zorgt de opslag voor de start van het te spelen punt (FIVB, 2012; Reeser et al., 2010). Er bestaan twee soorten opslagen: de float serve en de meer dynamische jump opslag (Reeser et al., 2010). De enorme belasting die beide acties met zich meebrengen, hangt van verschillende factoren af. De krachten die inwerken op de schouder wanneer de aanvalsbeweging wordt afgeremd, zouden gaan van 1 tot anderhalve keer het lichaamsgewicht. Dit wordt nog versterkt, aangezien tijdens de followthroughfase de zwaartekracht de afremmende beweging tegenwerkt (Cools & Walravens, 2006). Het is duidelijk dat, als gevolg van het herhaald uitvoeren van de aanvals en opslagbeweging, de schoudergordel wordt blootgesteld aan een steeds wederkerende belasting. Hogerop werd reeds de bovenhandse werpbeweging beschreven door Escamilla en Andrews (2009), zoals deze typisch voorkomt in baseball. In dezelfde studie stellen de auteurs als hypothese dat de aanvals en opslagbeweging in volleybal vergelijkbaar is met bovenhandse werpbeweging in baseball, waarbij er ook zeer grote krachten en momenten worden geplaatst op de schouder. Ze nemen deze hypothese voor waar aan omdat, volgens verschillende studies, elk jaar spier-, Literatuurstudie 14

23 pees en ligamentblessures voorkomen tijdens het aanvallen en het blokken. Er is doch, tot op heden, geen studie die de krachten en momenten op de schouder heeft gekwantificeerd. Ook Khan, Guillet & Fanton (2001) stellen dat de biomechanica van de bovenhandse werpbeweging kan worden toegepast op de aanvals en opslagbeweging uit het volleybal. Ze merken wel op dat, in tegenstelling tot de bovenhandse werpbeweging in baseball, de volleybalatleet rekening dient te houden met veranderingen in de positie van de bal, de richting en de spin, welke worden bepaalde door de spelverdeler en niet door de aanvaller zelf (Cools & Walravens, 2006). De aanpassingen die hij/zij hierdoor moet maken in de beweging, plaatsen een bijkomende belasting op de dynamische stabilisatoren van de schouder. Omdat baseball een werpsport en volleybal een slagsport is, zijn er inderdaad essentiële verschillen (Cools & Walravens, 2006). Christoforetti en Carrol (2005) halen in hun review aan dat, waarin ze de schouder van de werpende atleet van naderbij bekijken, er kleine, maar belangrijke verschillen te vinden zijn tussen bovenhandse bewegingen in verschillende bovenhandse sporten. Ze geven ook aan dat er hierdoor verschillen zijn in blessuremechanismen voor de verschillende bovenhandse sporten. Feit is ook dat de aanvalsbeweging in het volleybal wordt voorafgegaan door een sprongbeweging (Cools & Walravens, 2006), wat bij de werpbeweging in baseball niet het geval is. Het is daarom van belang om de aanvals en opslagbeweging in het volleybal van dichterbij te bekijken. Ook Rokito et al. (1998) halen aan dat de armbeweging, nodig om een volleybalaanval of opslag uit te voeren, vergelijkbaar is met deze tijdens baseball pitching en de tennisopslag. Doch voerden ze een studie uit, welke trachtte inzicht te krijgen wanneer welke spieren werken tijdens elke fase van de aanvals en opslagbeweging. Hierbij onderzochten ze 15 vrouwelijke college en professionele volleybalspeelsters waarbij de EMG-activiteit werd gemeten van de RC, m. deltoideus (anterieure deel), m. teres major, m. latissimus dorsi en de m. pectoralis major en dit per fase. Zoals in figuur 4 en 5 te zien is, bestaat de opslag en aanvalsbeweging uit 5 fasen: wind-up, cocking, acceleration, deceleration en follow-trough. Wanneer de duur van de 2 acties wordt bekeken, blijkt de opslagbeweging net iets langer te duren (1,95 seconde) dan de aanvalsbeweging (1,11 seconde). Ook elke fase apart duurt langer bij de opslag, waarbij de EMG-activiteit bijna bij elke fase Literatuurstudie 15

24 groter was tijdens de aanval. Dit maakt het mogelijk om de aanval sneller uit te voeren maar heeft als nadeel dat de schouder vatbaarder is voor blessures. Figuur 4 De 5 fasen van de opslag (Serve) Figuur 5 De 5 fasen van de aanval (Spike) in volleybal. (Uit Rokito et al., 1998) in volleybal. (Uit Rokito et al., 1998) Zowel tijdens de wind-up als de cockingfase zorgen de RC spieren ervoor dat de kop van de humerus wordt gestabiliseerd in de fossa glenoidale. Ze vermijden een distractie door een gewrichtscompressie te bewerkstelligen in het glenohumerale gewricht (Escamilla & Andrews, 2009). Ook tijdens de deceleratiefase zorgen de m. infraspinatus en de m. teres minor voor de stabilisatie via gewrichtscompressie en dit zowel tijdens de opslag als aanval (Rokito et al., 1998). Wat echter opvalt tijdens de deceleratiefase is dat de spieractiviteit van de m. supraspinatus en de m. infraspinatus het grootste was van alle fasen tijdens de opslag, maar niet tijdens de aanval. Het was zelfs zo dat de RC spieractiviteit in het algemeen lager was tijdens de aanval dan tijdens de opslag. Dit lijkt contradictorisch aangezien de RC het glenohumerale gewricht voorziet van een compressiekracht, waardoor het een distractie van dit gewricht tegengaat tijdens de acceleratiefase en dit vooral tijdens bovenhandse werpbewegingen. De relatief lage activiteit van de RC tijdens de aanval staat in schril contrast met de vrij hoge activiteit van de RC die terug gevonden wordt bij het baseball pitchen en het passen in american football. Ook hier gaat de RC de distractie tegen, waar krachten te zien zijn welke bijna gelijk of soms zelfs groter zijn dan het lichaamsgewicht. Deze verschillen in EMG-activiteit kunnen verklaard worden door verschillen in bovenhandse werpbewegingen welke optreden tussen verschillende bovenhandse sporten (Escamilla & Andrews, 2009). Doch dient opgemerkt te worden dat in de studie van Rokito et al. (1998) de EMG-activiteit van de verschillende spieren werd uitgedrukt in % van de maximale MMT waarde, wat dus geen info geeft over de soort contractie van de Literatuurstudie 16

25 RC. Doch lijkt het duidelijk dat ook hier de RC een belangrijke rol speelt in niet alleen het stabiliseren van het glenohumerale gewricht. Ook bij het afremmen van de slagbeweging bij de opslag en vooral de aanval is deze spiergroep belangrijk, aangezien deze bewegingen een dominant concentrische endorotatie en een excentrische exorotatie vragen van de schoudermusculatuur. Indien deze excentrische kracht van de exorotatoren de agonisten tijdens de aanvalbeweging niet kan controleren, dan kan te weinig excentrische spierkracht tot ongecontroleerde bewegingen leiden en de kans op een schouderblessure verhogen (Wang et al., 2000b). 4.3 Blessures Definitie Omdat er veel verschillende definities van een blessure bestaan, doen Wong en Hong (2005) in hun review een suggestie tot een eenduidige definitie, die uit 3 delen bestaat, waarbij een blessure: 1. In een geplande competitie of training zich voordoet; 2. Medische aandacht verdient of wordt gecontroleerd door een professional zoals een dokter of een fysiotherapeut; 3. Resulteert in een niet normale participatie voor één of meerdere dagen. Voorts kan de ernst van een blessure worden onderverdeeld in verschillende categorieën, naargelang het aantal dagen afwezig zijn omwille van deze blessure (Wong & Hong, 2005): Minor: 0 6 dagen Moderate: 7 30 dagen Major: > 30 dagen De duur van een letsel kan ook nog worden omschreven als acuut (0 tot 6 weken), subacuut (6 tot 12 weken) en chronisch (vanaf 12 weken) (Danneels en Literatuurstudie 17

26 Vantillo, 2005). Tot slot is het ook nog mogelijk om een onderscheid te maken tussen een acuut letsel of een overbelastingsblessure Epidemiologie Omdat volleybal een non-contact sport is, waarbij de spelers worden gescheiden door een net in het midden van het veld, verwacht Verhagen (2010) dat de incidentie van volleybalblessures eerder laag is. Ook Reeser (2003) haalt aan dat volleybal wordt beschouwd als een vrij veilig sport wanneer men ze vergelijkt met andere sporten. Toch blijkt de elite en meer begaafde atleet een verhoogd risico te hebben om blessures op te lopen. Verschillende studies die de epidemiologie van volleybalblessures onderzoeken werden onder de loep genomen (tabel 3). Desondanks de verschillen in onderzoek kan men aannemen dat de algemene blessure-incidentie in volleybal om en bij de 2 blessures per 1000 uren sportbeoefening is (Verhaegen, 2010). Tabel 3 Vergelijking van het aantal blessures welke werden gerapporteerd in epidemiologische volleybal-specifieke studies. (Uit Verhagen, 2010) Literatuurstudie 18

27 Volgens de definitie van een blessure, zoals hogerop beschreven door Wong en Hong (2005), zorgt dit er dus voor dat de atleet niet kan deelnemen aan training(en) en/of wedstrijd(en). Verhagen et al. (2004) maakte gewag van algemeen gemiddelde (+/-SD) van afwezigheid van 4,3 (+/- 4,6) volleybalsessies wegens een blessure. Voor acute blessures ging dit over (4,0 +/- 3,8) sessies, overbelastingsblessures hielden atleten 4,0 (+/- 6,2) sessies aan de kant. Figuur 6 toont het aantal dagen dat een speler niet kon deelnemen aan een training of wedstrijd wegens een blessure. Grafiek 1 Aantal dagen afwezigheid van volleybal wegens blessure. (Uit Verhagen, 2010) Specifiek voor schouderblessures vond Verhagen et al. (2004) in zijn studie dat volleybalspelers met een schouderblessures langer uit waren dan wanneer ze geblesseerd waren op een andere anatomische plaats. Gemiddeld konden volleyballers hierdoor 6,2 weken niet deelnemen aan trainingen of wedstrijden Lokalisatie Om een beter inzicht te krijgen in de blessures en hun mechanismen, is het ook belangrijk om te weten waar deze in volleybal het meest voorkomen. Agel et al. (2007) ging over een periode van 16 jaar ( tot ) bij Zweedse elite volleybalspeelsters na waar zich de meeste blessures voor deden. Literatuurstudie 19

28 Hierbij werd een opdeling gemaakt naar blessures opgelopen tijdens training of wedstrijd. Op training kwam een sprain van de enkelligamenten het frequentst voor (29,4%), gevolgd door een strain van een spier van het bovenste lidmaat (12,3%), een lumbale spierstrain (7,9%) en knee internal derangements (7,9%). Ook tijdens wedstrijd was een sprain van de enkelligamenten de meest voorkomende blessure (44,1%). Knee internal derangements (14,1%), een strain van de schouderspieren (5,2%) en van de lumbale spieren (4,8%) vervolledigen de lijst. Augustsson et al. (2006) onderzocht in het seizoen elite Zweedse volleybalspelers. De meeste blessures kwamen voor in de enkel (23%), de knie (17%) en de rug (16%) (figuur). Van alle blessures, zijn er 8 tot 20% schouderblessures (Bahr, 2003). Figuur 6 Localisatie en relatieve distributie van blessures in volleybal gedurende het seizoen bij Zweedse elite volleybalspelers. (Uit Augustsson et al., 2006) Reeser et al. (2006) concludeert uit zijn review dat volleybalspelers voornamelijk een risico hebben om geblesseerd te raken door een acute enkelverstuiking of Literatuurstudie 20

29 een overbelasting aan de knie (voor een patellaire tendinopathie) en de schouder (impingement en functionele instabiliteit) Periode Bij atleten met gewrichtsinstabiliteit zullen er vaak overbelastingstendinopathieën voorkomen bij de spieren van de RC. Voornamelijk in het begin van het seizoen, wanneer de atleet nog niet genoeg is voorbereid, of op het einde van het seizoen, wanneer de vermoeidheid toeslaat, zullen deze blessures voorkomen (Cools & Walravens, 2006). Agel et al. (2007) vond dat er bij volleybalspelers meer blessures voorkomen in de voorbereiding wat betreft trainingsblessures en meer blessures tijdens het seizoen wat betreft blessures opgelopen tijdens een wedstrijd Schouderblessures Doch schouderblessures niet de grootste zorg zijn, blijkt het toch een belangrijk deel uit te maken van de blessures in volleybal. Wang en Cochrane (2000a) keken specifiek naar schouderblessures en deden dit bij 59 Engelse volleybalatleten uit de 1 ste divisie, welk de hoogste is in Engeland. Ze gingen de prevalentie en incidentie na en onderzochten welke soort schouderblessure het frequentst voorkwam, evenals welke acties de meeste blessures veroorzaakten. Als conclusie kwam naar voor dat vooral de RC spieren werden aangetast en dat de aanvalsbeweging hiervan de grootste oorzaak was. De meest voorkomend volleybalgerelateerde schouderblessures, welke volgens verschillende auterus voornamelijk overbelastingsblessures zijn (Aagaard & Jorgensen, 1996; Reeser, 2003; Ferretti & DeCarli, 2003; Reeser et al., 2006) omvatten glenohumerale instabiliteit, impingement (RC tendinopathie) en scapulaire neuropathie (Ferretti & DeCarli, 2003). Literatuurstudie 21

30 4.3.6 Risicofactoren voor het ontwikkelen van schouderblessures Wil men schouderproblemen bij volleybalspelers behandelen of preventieprogramma s opstellen, dan dienen de individuele risicofactoren gekend te zijn. Nadruk dient hierbij gelegd te worden op deze die specifiek die worden veroorzaakt door een overbelasting (Reeser et al., 2010). Risicofactoren kunnen worden opgedeeld in intrinsieke en extrinsieke risicofactoren, welke al dan niet modificeerbaar of beïnvloedbaar zijn. Intrinsieke risicofactoren zijn factoren die eigen zijn aan de sporter, zoals geslacht, leeftijd, anatomie, biomechanica van de werpbeweging, vorige blessures, conditiestatus, etc. Extrinsieke risicofactoren zijn onder andere de omgeving waar de sporter zijn sportbeoefening doet, het volume van de training, materiaal dat wordt gebruikt, spelregels, (Reeser, 2003, Bahr 2003). Het is echter belangrijk dat men vooral onderzoek doet naar de risicofactoren die modificeerbaar zijn (Bahr & Holme, 2003; Reeser, 2003, Bahr 2003). Reeser et al. (2006) somt een paar intrinsieke (anatomie, biomechanica, conditie/core stability, glenohumeral internal rotation deficit (GIRD), vorige blessure, SICK scapula en geslacht) en extrinsieke (belasting en plaats in de competitie) risicofactoren op. De auteurs merken echter op dat krachtsratio s, zoals tussen de excentrische exorotatie en de concentrische endorotatie, nood hebben aan verder onderzoek om aan te tonen of deze ook kunnen leiden tot schouderpijn. In een latere studie, ook uitgevoerd door Reeser et al. (2010) werd tevens onderzoek gedaan naar risicofactoren die kunnen leiden tot schouderpijn en dysfunctie (tabel 4). Tabel 4 Risicofactoren welke geassocieerd worden met volleybal-gerelatereerde schouderdysfunctie en pijn. (Uit Reeser, 2010) Literatuurstudie 22

31 In tabel 4 valt op dat een onevenwicht in spierkracht in de schouder dit maal wel wordt vermeld als een intrinsieke risicofactor, welke modificeerbaar is. Ook Wang en Cochrane (2001) vonden dat er meer nood was aan evidentie omtrent deze onevenwichten. Zij onderzochten 16 volleybalspelers uit de Engelse nationale ploeg, waarbij de schoudermobiliteit, de symmetrie van de beide scapula s en de kracht van de schouderrotatoren werd nagegaan. Zowel concentrische als excentrische spierkracht werd getest aan de hand van isokinetische testing en dit aan 60 en 180 per seconde. Tijdens de testing lagen de proefpersonen neer waarbij de schouder 90 was geabduceerd en de elleboog 90 was geflecteerd. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat het lijden aan een schouderblessure een statistisch significant verband had met spierkrachtonevenwicht tussen de schouder exo en endorotatoren, maar dat dit niet het geval was voor de ROM in de schouder, de scapulaire asymmetrie of de relatieve spierkrachtzwakte. Ze suggereerden dan ook dat de bijdrage van de dynamische spierkrachtbalans tijdens de aanvalsbeweging belangrijker is dan de andere 3 risicofactoren, waardoor de spierkrachtbalans tussen de exo en endorotatoren belangrijker is in het ontstaan van schouderblessures dan de andere factoren. Reeds in een vorig onderzoek (Wang, Macfarlane, & Cochrane, 2000b) stelden de auteurs dat niet alleen functioneel spierkrachtzwakte van de exorotatoren maar ook de spierkrachtbalans intrinsieke risicofactoren zijn die kunnen leiden tot overbelastingsblessures van de schouder, iets wat ook Alfredson et al. (1998) reeds aanhaalden. Deze musculaire onevenwichten, welke een gevolg zijn van de repetitieve bovenhandse bewegingen, zijn onder andere te vinden tussen de endo en exorotatie in de schouder (Cools & Walravens, 2006). Dit onevenwicht werd vroeger in de literatuur uitgedrukt als de verhouding van concentrische exorotatiekracht tot concentrische endorotatiekracht (Conc ER/ Conc IR) (Cools & Walravens, 2006), welke de conventionele ratio wordt genoemd (van Cingel et al., 2007). Conventionele ratio s die worden gevonden variëren van de soort sport en de intensiteit. De waarden hiervan liggen tussen de 60 en 70% (Cools & Walravens, 2006). Wilk et al. (1993) onderzocht dit bij baseballers en bekwam een conventionele ratio van 61 tot 65% uit. Gezien de functionaliteit van de exorotatoren tijdens de werpbeweging gaat de voorkeur echter naar de verhouding van excentrische exorotatiekracht tot concentrische Literatuurstudie 23

32 endorotatiekracht (Ecc ER/Con IR), waarbij de exorotatoren excentrisch worden getest. De relatief zwakke antagonisten (exorotatoren) dienen tijdens de werpbeweging namelijk de sterkere agonisten (endorotatoren) af te remmen. Deze ratio wordt gedefinieerd als de functionele ratio (Scoville et al., 1997; Cools & Walravens, 2006; Niederbracht, 2008). Tabel 5 geeft een overzicht van deze ratio s en dit telkens voor de dominant zijde, welke de werp of slagarm was. Auteur Populatie Ratio Waarde Dos Santos Andrade et al. (2010) Mannelijke handbalspelers Ecc ER/Conc IR 1,21 (+/- 0,13) tot 1,54 (+/- 0,41) van Cingel et al. (2007) Mannelijke en vrouwelijke badmintonspelers Ecc ER/Conc IR 0,94 (+/- 0,16) tot 1,29 (+/- 0,12) Yildiz et al. (2006) Mannelijke cadetten uit Ecc ER/Conc IR 1,03 (+/- 0,80) de militaire academie welke participeerde in bovenhandse sporten Noffal (2003) Mannelijke baseballspelers Ecc ER/Conc IR 1,17 (+/- 0,20) Tabel 5 Overzicht waarden functionele ratio: gemiddelden (+/- SD). Verschillen in ratio s kunnen verklaard worden door testpositie, snelheid van testing, Wat opvalt is dat de verhouding bijna altijd overhelt in het voordeel van de excentrische kracht van de exorotatoren. Ook in volleybal werden reeds ratio s berekend. Wang, Macfarlane, & Cochrane, (2000b) onderzochten 10 elite volleybalspelers uit de Engelse nationale ploeg waarbij zowel bij 60 /seconde als 120 /seconde de exo en endorotatoren concentrische en excentrisch werden gemeten. Tabel 6 geeft een overzicht van de bekomen ratio s. Literatuurstudie 24

33 Tabel 6 Gemiddelde (+/- SD) krachtsratio s tussen endo en exorotatoren (ER/IR) in de dominante en niet dominante schouder. (Uit Wang et al., 2000b) Wat opvalt is dat hier niet wordt gesproken over de functionele ratio. Wel liggen de resultaten over de Conc ER/Conc IR tussen de 60 en 70%, zoals andere auteurs reeds meldden (Wilk et al., 1993; Cools & Walravens, 2006). Ook Alfredson, Pietilä en Lorentzon, (1998) berekenden verschillende ratio s. In de studie werden 11 vrouwelijke volleybalspeelsters uit de 1 ste divisie getest. Bij deze proefpersonen werden de krachtsmetingen uitgevoerd met de Biodex, waar een zittende positie werd aangenomen. De schouder werd in 90 abductie gebracht en de elleboog werd 90 geflecteerd. Er werd voor deze positie gekozen daar zij op deze manier het best de positie van de arm tijdens de aanvalsbeweging in het volleybal weergeeft. De conventionele ratio ging van 0,72 (+/- 0,12) bij een snelheid van 60 /sec tot 0,78 (+/- 0,23) bij een snelheid van 180 /seconde, wat lichtjes groter is dan de vorige vermelde conventionele ratios. Doch is er tot op heden geen enkele studie bekend die de functionele ratio heeft berekend bij elite volleybalspelers. Naast deze ratio kan werd ook nog een prospectieve studie gedaan door Byram et al. (2010), zij het bij baseballpitchers. Deze studie onderzocht het verband tussen de isometrische spierkracht, gemeten aan het begin van het seizoen, en de blessures opgelopen in het daaropvolgende seizoen. De onderzoekers concludeerden dat onder andere spierzwakte van de exorotatie geassocieerd is met werpgerelateerd blessures. Het is daarom mogelijk om in de toekomst via de bepaling van enkel de kracht van de exorotatie atleten at risk te detecteren. Literatuurstudie 25

34 4.3.7 Preventiemaatregelen Studies die de bovenstaande ratio s hebben berekend, adviseren dat het trainen van de spierkracht van de schouder deel zou moeten uitmaken van blessurepreventie en dagdagelijkse trainingen evenals van behandelingen op zich en dit om de balans tussen de exo en endorotatoren te normaliseren (Wang & Cochrane, 2001; Noffal, 2003; Yildiz et al., 2006; Stickley et al., 2008). Verschillende studies hebben dan ook het effect trachten na te gaan van excentrische spierkrachttraining van de exorotatoren van de schouder. Deze werden uitgevoerd bij verschillende populaties, zoals bij tennissers (Niederbracht, 2008) en studenten lichamelijke opvoeding (Malliou, 2003). In beide studies werd een positief effect gevonden. Meer nog, Niederbracht et al. (2008) besloot dat deze vorm van spierkrachttraining de excentrische spierkracht van de exorotatoren verhoogt zonder een verhoging te zien in de concentrische spierkracht van de endorotatoren. Hierdoor wordt de functionele ratio positief beïnvloedt en wordt het onevenwicht weggewerkt, wat zou moeten leiden tot een daling in het ontwikkelen van schouderblessures. Literatuurstudie 26

35 5. ALGEMEEN BESLUIT Na een grondige studie van de literatuur met betrekking tot de betrouwbaarheid en de validiteit van het meten van spierkracht, de functie van de RC tijdens bovenhandse sporten en de blessures die hiermee gepaard gaan, kunnen een paar korte conclusies worden getrokken. Vooraleerst blijkt dat het meten van spierkracht op een betrouwbare en valide manier kan gedaan worden via isokinetisch dynamometrie en het gebruik van de HHD. Dit werd reeds voor verschillende spiergroepen onderzocht. Het is echter onduidelijk of men met de HHD ook de dynamisch excentrische spierkracht van de RC kan nagaan. Voorts is het ook duidelijk geworden dat de RC, naast zijn stabiliserende werking, vooral actief is tijdens de bovenhandse werpbeweging in de deceleratiefase om de bovenarm af te remmen en dit via een excentrische contractie. Tot slot is ook gebleken dat te weinig excentrische spierkracht van de exorotatoren, al dan niet in relatie tot de krachtige endorotatoren, mogelijks een risicofactor kan zijn om schouderblessures te ontwikkelen. Deze schouderblessures komen relatief veel voor in bovenhandse sporten. In het volleybal zijn ze samen met een acute enkeldistorsie en een patellaire tendinopathie, de meest voorkomende blessure in het hedendaagse volleybal. Het lijkt daarom aangewezen om deze risicofactor, welke overigens modificeerbaar is, vroegtijdig op te sporen en te behandelen. Om dit te doen is het van het allergrootste belang dat de testen die deze risicofactor kunnen blootleggen, valide en betrouwbaar is. Isokinetische testen zijn in dit licht reeds positief bevonden, maar of de HHD een valide en betrouwbaar meetinstrument blijkt te zijn om excentrische spierkracht te meten, moet blijk uit verder onderzoek. Literatuurstudie 27

36 Deel 2: ONDERZOEK 1. METHODE 1.1 Doelstelling en hypothesen Deze studie is een onderdeel van een groter onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de HHD voor het meten van excentrische spierkracht van de RC. Dit onderzoek focust zich enerzijds op de validatie van het nieuwe protocol en anderzijds wordt deze test toegepast op bovenhandse sporters, meer bepaald volleyballers. Om te onderzoeken of dit protocol valide is, worden de resultaten van de HHD vergeleken met de Biodex, welke als gouden standaard geldt voor het meten van spierkracht. Uit de bovenstaande synthese is duidelijk geworden dat het gebruik van de HHD als een valide methode kan worden beschouwd om verschillende vormen van spierkracht te meten. Doch is het niet bekend of dit ook geldt voor het meten van dynamische excentrische spierkracht van de RC. Als hypothese wordt dan ook gesteld dat de HHD een valide instrument is om excentrische spierkracht te meten van de RC. In het 2 de deel wordt de HHD gebruikt om de excentrisch spierkracht te meten bij mannelijke en vrouwelijk volleybalspelers. In dit beschrijvend deel wordt de kracht van de dominante schouder, welke gebruikt wordt om aan te vallen en op te slaan, vergeleken met de niet dominante schouder. Daarnaast wordt er gekeken of er een verschil is in kracht tussen mannen en vrouwen en dit voor zowel de dominante als niet dominante schouder. Deze excentrische spierkracht is nodig om ervoor te zorgen dat, tijdens de aanval en opslagbeweging in volleybal, de kop van de humerus in de fossa glenoidale geduwd wordt en de beweging wordt afgeremd. Als hypothese wordt er gesteld dat, gezien de eenarmige sport, er krachtverschillen zullen zijn tussen de dominante en niet dominante arm. Ook wordt er verwacht dat zowel de dominante als niet dominante schouder bij de mannen krachtiger zal zijn dan bij de vrouwen. Onderzoek 28

37 Wanneer de waarden worden genormaliseerd naar het lichaamsgewicht, zouden deze verschillen moeten verdwijnen. 1.2 Procedures Subjecten Validiteit Voor de validiteitsstudie werden 32 proefpersonen onderzocht (15 mannen en 17 vrouwen), welke allen op voorhand werden ingelicht door de testleider over het doel en de verschillende testen die voor deze scriptie werden uitgevoerd. Vervolgens ondertekende elke proefpersoon een informed consent (bijlage 5.1). De studie werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van de Universiteit Gent. Tabel 7 geeft de beschrijvende variabelen weer. De populatie had een gemiddelde leeftijd (+/- SD), welke werd berekend volgens de tabel van Weiner & Lourie (1969), van 21,71 jaar (1,37), een gemiddelde lichaamslengte (+/- SD) van 174,63 cm (10,86) en een gemiddeld gewicht (+/- SD) van 65,91 kg (12,16). Uit de vragenlijst (bijlage 5.2) bleek dat 19 van hen geen bovenhandse sport beoefende, terwijl 13 proefpersonen niet meer dan 6 uur bovenhandse sporten per week speelde. Dertig personen waren dominant rechts en twee personen dominant links. Niemand van de onderzochte personen rapporteerde schouderklachten de voorbije zes maanden. Tabel 7. Beschrijvende variabelen studenten. Variabele Aantal Gemiddelde SD* Minimum Maximum Leeftijd (jaar) 32 21,71 1,37 19,56 25,40 Lichaamslengte (cm) ,63 10,86 158,00 199,00 Lichaamsgewicht (kg) 32 65,91 12,64 46,00 91,00 * SD = standaarddeviatie; cm= centimeter, kg= kilogram. Onderzoek 29

38 Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleybalspelers In het beschrijvend deel van deze studie werden 25 proefpersonen onderzocht (10 mannen en 15 vrouwen), welke allen op voorhand werden ingelicht door de testleider over het doel en de verschillende testen die voor deze scriptie werden uitgevoerd. Tabel 8 geeft de beschrijvende variabelen weer. De populatie had een gemiddelde leeftijd (+/- SD) van 21,25 jaar (2,6), een gemiddelde lichaamslengte van 176,52 cm (9,98) en een gemiddeld gewicht (+/- SD) van 71,08 kg (13,04). Uit de vragenlijst (bijlage 5.2) bleek dat er gemiddeld 6,88 uur (+/- 0,88) gevolleybald werd per week. Eenentwintig personen waren dominant rechts en vier personen dominant links. Van de vier personen die dominant links zijn, waren er twee die voor ADL dominant rechts waren, maar als slagarm links verkozen. Niemand van de onderzochte personen rapporteerde schouderklachten de voorbije zes maanden, waardoor hij/zij niet kon deelnemen aan training en/of wedstrijden. Er werd geen informatie bekomen over de positie van de volleybalspelers. Tabel 8. Beschrijvende variabelen volleyballers. Variabele Aantal Gemiddelde SD* Minimum Maximum Leeftijd (jaar) 25 21,25 2,59 18,02 25,91 Lichaamslengte (cm) ,52 9,98 163,00 200,00 Lichaamsgewicht (kg) 25 71,08 13,04 53,00 102,00 Aantal uur volleybal/week (uur) 25 6,88 0,88 6,00 8,00 * SD = standaarddeviatie; cm= centimeter, kg= kilogram Meetinstrumenten Validiteit De testopstelling omvatte een isokinetische dynamometer, type Biodex System Pro 3 (Biodex Medical Systems Inc., Shirley, New York, USA) (foto 1) om de isokinetische testing uit te voeren. De betrouwbaarheid en validiteit van de Onderzoek 30

39 Biodex werd reeds hogerop beschreven en geldt als gouden standaard voor isokinetische testing (Drouin et al., 2004). Tevens werd gebruikt gemaakt van een draagbare HHD, type Compu-FET (Hoggan Health industries Inc., West Jordan, Utah, USA) met bijhorende software (foto 2) en een stoel. Foto 1. Biodex type System Pro 3. Foto 2. Hand-Held Dynamometer type Compu-FET. Onderzoek 31

40 Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleybalspelers Voor de testing van de volleyballers werd enkel de HHD met bijhorende softwareprogramma gebruikt, zoals hogerop beschreven Protocol Validiteit De testen met de Biodex en de HHD vonden plaats in het UZ Gent te België en gebeurde voor elke proefpersoon op dezelfde dag. De testvolgorde voor de HHD en de Biodex werd gerandomiseerd. De subjecten ondergingen een individuele opwarming, welke bestond uit tien push-ups tegen de muur en tienmaal een volledige circumductie van beide schoudergewrichten. Hierna ondergingen de proefpersonen 3 excentrische testen: (1) isokinetische testing met de Biodex, (2) tester 1 met de HHD en (3) tester 2 met de HHD. Deze 2 de testpersoon werd aangesteld in het kader van de betrouwbaarheidsstudie om zo de intra en intertesterbetrouwbaarheid na te gaan. Hierbij werd enkel de dominante arm getest, welke werd gedefinieerd als de arm waarmee werd geworpen. Voor de isokinetische testing namen de proefpersonen plaats op de Biodex, waarop ze een zittende positie aannamen. De thorax en de contralaterale schouder werden gefixeerd door middel van een strip. De dynamometer werd tot op schouderhoogte gebracht en het schouderelement werd aangebracht. Voor de testing werd er een correctie aangebracht voor de zwaartekracht en de ROM werd ingesteld tussen 0 en 90 rotatie. De dominante schouder, welke aan de zijde van de dynamometer stond, werd in de rustpositie van 90 abuctie en 0 exorotatie gebracht. Vanuit deze positie dienden ze een submaximale concentrische exorotatie te doen aan 180 /sec (foto 3) tot ze in de 90 /90 ABER positie (90 abductie en 90 exorotatie) waren (foto 4), zoals beschreven in Scoville et al. (1997) en Alfredson et al. (1998). Onderzoek 32

41 Foto 3. 0 rotatie rustpositie. Foto /90 ABER positie. Ook Wang et al. (2000b), Yildiz et al. (2006) van Cingel et al. (2007), Dos Santos Andrade et al. (2010) gebruikten dezelfde positie van de arm. Maar in plaats van de proefpersonen te laten zitten, werden ze neergelegd. Aangezien de positie van de proefpersoon tijdens een test zo functioneel mogelijk moeten zijn (Khan et al., 2001) werden de proefpersonen in zit getest. Samen met de 90 /90 ABER geeft dit de beste positie van de arm weer zoals deze wordt gebruikt tijdens de aanvalsbeweging (Alfredson, Pietilä en Lorentzon, 1998). Van uit deze 90 /90 ABER positie werd gevraagd om een maximale excentrische exorotatoire contractie uit te voeren tegen de weerstand geleverd door de Biodex. Dit werd driemaal herhaald aan een snelheid van 30 /sec. Na een kleine rustperiode namen de proefpersonen plaats op een stoel om dezelfde test uit te voeren met de HHD. Ook hier werd de dominante arm in de 90 /90 ABER positie gebracht, waarna de tester achter de proefpersoon ging staan. Hierbij werd de heterolaterale arm van de tester over het glenohumerale gewricht van de dominante arm van de proefpersoon gebracht om deze te fixeren (foto 5). De homolaterale arm van de tester hield de HHD ter hoogte van het distale deel van de radius en ulna van de dominante arm van de proefpersoon (foto 6). Onderzoek 33

42 Foto /90 ABER beginpositie. Foto 6. Positie HHD. Vervolgens voerde de tester een endorotatie uit aan 30 /seconde (foto 7), welke de proefpersonen dienden af te remmen door een excentrische contractie uit te voeren met de exorotatoren tot en met 0 rotatie (foto 8). Het begin van de test werd aangekondigd door de volgende instructie: 3, 2, 1 en duw, waarna de proefpersonen weerstand dienden te geven tegen de endorotatie van de tester. Tijdens de test telde de tester mee door aansluitend aan de start duw, 2, 3 en stop te zeggen. Ook deze test werd driemaal herhaald. Na een nieuwe rustpauze werden de proefpersonen nogmaals getest volgens het protocol van de HHD, zij het door een andere tester. Na het verzamelen van alle data, werd enerzijds de gemiddelde peak force voor de Biodex berekend via de formule gemiddelde peak torque/lengte lastarm Biodex (de lengte van de lastarm was 0,21 cm). Deze werd vervolgens ook uitgezet tegen het lichaamsgewicht door de formule gemiddelde peak force/lichaamsgewicht. De gemiddelde peak torque werd bekomen uit de geprinte output (bijlage 5.3). Anderzijds werd de gemiddelde peak force voor de HHD weergegeven in een gedetailleerd rapport (bijlage 5.4), waarbij de drie Onderzoek 34

43 afzonderlijke peak force-waarden, evenals de gemiddelde peak force en de gemiddelde peak force ten opzichte van lichaamsgewicht werden weergegeven. Foto 7. Endorotatie 30 /sec. Foto 8. Eindpositie testing HHD Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleybalspelers De testen voor de volleyballers vonden plaats op hun trainingslocatie van de volleyballers en gebeurde voor elke proefpersoon op dezelfde dag. Om de waarden niet te laten beïnvloeden door vermoeidheid, werd voor de aanvang van de training getest. Om de excentrische spierkracht van de RC na te gaan, werden zij onderworpen aan hetzelfde protocol als met de HHD, zoals hogerop werd beschreven. Voor deze populatie werd zowel de dominante als niet dominante schouder getest. Als dominante schouder werd de arm gekozen waarmee tijdens de training en wedstrijden werd opgeslagen en aangevallen. Onderzoek 35

44 1.3 Statistische analyse Validiteit Beschrijvende statistiek Voor de statistische analyse werd gebruik gemaakt van het programma SPSS voor Windows. Om na te gaan of de variabelen normaal waren verdeeld, werd gebruik gemaakt van de Kolmogorov-Smirnov test, zodat kon worden uitgemaakt of parametrische testen konden worden toegepast. De afhankelijke variabelen voor het validiteitsonderzoek bleken normaal verdeeld te zijn (p=0,05) Correlatie Om de overeenkomst tussen de Peak Force van de Biodex en de HHD na te gaan, werd de Pearson correlation coëfficiënt berekend. Een significantieniveau van p<0,05 werd gekozen om statistische significantie aan te duiden Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleyballers Beschrijvende statistiek Voor de statistische analyse werd gebruik gemaakt van het programma SPSS voor Windows. Om na te gaan of de variabelen normaal waren verdeeld, werd gebruik gemaakt van de Kolmogorov-Smirnov test, zodat kon worden uitgemaakt of parametrische testen konden worden toegepast. De afhankelijke variabelen bleken normaal verdeeld te zijn (p=0,05) Peak force Om de verschillen na te gaan in de peak force, gemeten met de HHD, werd een General Linear Model met Repeated Measures ANOVA gebruikt, met hierbij 1 within-subject factor (zijde) en 1 between-subject factor (groep). Daardoor konden de verschillen enerzijds de dominante en niet dominante arm, voor Onderzoek 36

45 zowel mannen als vrouwen en anderzijds de verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke volleyballers worden nagegaan. Een significantniveau van p<0,05 werd gekozen om statistische significantie aan te duiden. Interactie-effecten (zijde x groep) werden op significantie gecontroleerd, en in geval van afwezigheid werden hoofdeffecten voor zijde en groep geanalyseerd. In geval van interactie werd post-hoc een bonferroni-correctie uitgevoerd met de alphawaarde = 0,025. Bij hoofdeffecten werd geen post-hoc analyse uitgevoerd. Onderzoek 37

46 2. RESULTATEN 2.1 Validiteit Tabel 9 geeft weer, via de Kolmogorov-Smirnov Test, dat de variabelen normaal verdeeld zijn (p>0,05). Hierdoor was het mogelijk om parametrische testen uit te voeren. Tabel 9. Resultaten van de One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test voor de studenten. Variabele Aantal Gemiddelde SD* p- waarde Gemiddelde Peak Force HHD Tester 1 (N) ,30 32,10 0,669 Gemiddelde Peak Force/LG HHD Tester 1 (N/kg) 32 1,85 0,42 0,853 Gemiddelde Peak Force HHD Tester 2 (N) ,98 26,47 0,686 Gemiddelde Peak Force/LG HHD Tester 2 (N/kg) 32 1,81 0,30 0,541 Gemiddelde Peak Force Biodex/lastarm (N) ,80 48,01 0,399 Gemiddelde Peak Force (Biodex/lastarm)/LG (N/kg) 32 1,83 0,52 0,881 *SD = standaarddeviatie; HHD= Hand-held dynamometer, Kg= kilogram, cm= centimeter, N= newton, N/kg= newton/kilogram, LG= lichaamsgewicht. De Pearson correlatie coëfficient tussen de gemiddelde Peak Force van de HHD en die van de Biodex was 0,73 (tester 1) en 0,74 (tester 2). De correlatie was significant (p=0,01) (tabel 10). Tabel 10. Resultaten van de Pearson correlatie coëfficient. Variabele Tester 1 Tester 2 Gemiddelde Peak Force HHD (N) 121,3 ± 32,10 118,98 ± 26,47 Gemiddelde Peak Force Biodex/lastarm (N) 122,8 ± 48,01 122,8 ± 48,01 Pearson CC HDD validiteit met Biodex gemiddelde waarde 0,73 0,74 HHD= Hand-held dynamometer, N= newton, CC= correlatie coëfficient. De Pearson correlatie coëfficient tussen de gemiddelde Peak Force gedeeld door het lichaamsgewicht van de HHD en die van de Biodex was 0,40 (tester 1) en 0,35 (tester 2). De correlatie was significant (p<0,05) (tabel 11). Tabel 11. Resultaten van de Pearson correlatie coëfficient. Variabele Tester 1 Tester 2 Gemiddelde Peak Force/LG HHD (N/kg) 1,85 ± 0,42 1,81 ± 0,30 Gemiddelde Peak Force (Biodex/lastarm)/LG (N/kg) 1,83 ± 0,52 1,83 ± 0,52 Pearson CC HDD validiteit met Biodex gemiddelde waarde 0,40 0,35 HHD= Hand-held dynamometer, N/kg= newton/kilogram, LG= lichaamsgewicht, CC= correlatie coëfficient. Onderzoek 38

47 2.2 Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleyballers Antropometrische gegevens In tabel 12 ziet men de resultaten voor de gepaarde T-test voor de beschrijvende gegevens. Hieruit kunnen we besluiten dat er voor leeftijd, lengte, gewicht en aantal uur volleybal geen verschil is tussen beide groepen (man en vrouw). Tabel 12. Gemiddelden ± standaarddeviatie van de gepaarde T-test voor de beschrijvende gegevens van de volleybalpopulatie. Variabele Man (n=10) Vrouw (n=15) p-waarde Leeftijd (jaar) 22,68 ± 2,12 20,31 ± 2,50 0,378 Gewicht (kg) 82,90 ± 12,05 63,20 ± 5,65 0,079 Lengte (cm) 186,60 ± 6,77 169,80 ± 4,49 0,229 Aantal uur volleybal/week (uur) 6,20 ± 0,63 7,33 ± 0,72 0,129 Kg= kilogram, cm= centimeter Peak force Om na te gaan of de variabelen normaal waren verdeeld, werd gebruik gemaakt van de Kolmogorov-Smirnov test. Aangezien dit het geval is, konden variabelen worden weergegeven in tabel 13. Tabel 13. Resultaten van de One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test van de volleybalpopulatie. Variabele Aantal Gemiddelde SD* p- waarde Gemiddelde Peak Force HHD Dominante zijde (N) ,35 39,82 0,505 Gemiddelde Peak Force/LG Dominante zijde (N/kg) 25 1,89 0,45 0,409 Gemiddelde Peak Force HHD Niet Dominante zijde (N) ,97 34,75 0,222 Gemiddelde Peak Force/LG Niet Dominante zijde (N/kg) 25 1,67 0,33 0,698 *SD = standaarddeviatie; HHD= Hand-held dynamometer, Kg= kilogram, cm= centimeter, N= newton, N/kg= newton/kilogram. Onderzoek 39

48 In tabel 14 ziet men de resultaten van de Repeated Measures ANOVA voor de peak force. Er is geen interactie-effect, maar wel twee hoofdeffecten. Hieruit kan besloten worden dat de dominante arm van zowel de mannelijke als de vrouwelijke volleyballers sterker is dan hun niet dominante arm. Ook kan er geconcludeerd worden dat de mannen, voor zowel de dominante als niet dominante arm sterker zijn dan hun vrouwelijke collega s. Tabel 15 geeft de resultaten van de Repeated Measures ANOVA voor de peak force/lichaamsgewicht weer. Er is geen interactie-effect, maar wel twee hoofdeffecten. Hieruit kan besloten worden dat de dominante slagarm van zowel de mannelijke als de vrouwelijke volleyballers sterker zijn dan hun niet dominante slagarm. Ook kan er geconcludeerd worden dat de mannen, voor zowel de dominante als niet dominante arm sterker zijn dan hun vrouwelijke collega s. Onderzoek 40

49 Tabel 14. Gemiddelden ± standaarddeviatie van de Repeated Measures ANOVA voor de gemiddelde peak force. Man (n=10) Vrouw (n=15) Geslacht Zijde Geslacht*Zijde Niet Niet Dominante zijde dominante zijde Dominante zijde dominante zijde F p-waarde F p-waarde F p-waarde Gemiddelde Peak Force HHD (N) 166,99 ± 35,54 153,94 ± 28,05* 112,59 ± 25,24 95,65 ± 10,42* 37,463 0,001 11,271 0,003 0,189 0,668 * p<0,05 wanneer vergeleken met de dominante zijde. p<0,05 wanneer vergeleken met de mannelijke volleyballers. p<0,05, significant verschillend. N= newton. Tabel 15. Gemiddelden ± standaarddeviatie van de Repeated Measures ANOVA voor de gemiddelde peak force/lichaamsgewicht. Man (n=10) Vrouw (n=15) Geslacht Zijde Geslacht*Zijde Dominante zijde Niet dominante zijde Dominante zijde Niet dominante zijde F p-waarde F p-waarde F p-waarde Gemiddelde peak force/lg (N/kg) 2,05 ± 0,46 1,89 ± 0,38* 1,78 ± 0,43 1,52 ± 0,19* 5,849 0,024 0,504 0,007 8,884 0,485 * p<0,05 wanneer vergeleken met de dominante zijde. p<0,05 wanneer vergeleken met de mannelijke volleyballers. p<0,05, significant verschillend. LG= lichaamsgewicht, N/kg= newton/kg. Onderzoek 41

50 Grafiek 2 geeft de gemiddelde peak force, gemeten met de HHD, weer voor zowel zijde als geslacht. Grafiek 2. Gemiddelde peak force HHD voor zijde en geslacht. * p<0,05 wanneer vergeleken met de dominante zijde. p<0,05 wanneer vergeleken met de mannelijke volleyballers. N= newton. Grafiek 3 geeft de gemiddelde peak force/lg, gemeten met de HHD, weer voor zowel zijde als geslacht. Grafiek 3. Gemiddelde peak force/lg HHD voor zijde en geslacht. * p<0,05 wanneer vergeleken met de dominante zijde. p<0,05 wanneer vergeleken met de mannelijke volleyballers. LG= lichaamsgewicht, N/kg= newton/kg. Onderzoek 42

51 3. DISCUSSIE 3.1 Inleiding In deze studie wordt getracht een antwoord te geven op 3 vragen: (1) of de HHD een valide meetinstrument is om excentrische spierkracht van de RC te testen, (2) of er verschillen zijn in excentrische spierkracht van de RC, gemeten met de HHD, tussen mannelijke en vrouwelijk volleybalspelers onderling voor hun dominante arm en tot slot (3) of er verschillen zijn, bij mannelijke en vrouwelijke volleybalspelers, tussen hun dominante en niet dominante arm. 3.2 Validiteit De validiteit van een test is de mate waarin een toestel meet wat het zou moeten meten (Johansson & Cools, paper in progress, 2012). Dit wordt meestal onderzocht door de nieuwe test te vergelijken met een gouden standaard (Sullivan et al., 1988). Aangezien een isokinetische dynamometer, zoals de Biodex, beschouwd wordt als de gouden standaard om spierkracht te meten (Osternig, 1986; Baltzopoulos & Brodie, 1989; Kannus, 2004; Drouin et al., 2004; Lund et al., 2005; Janssen & Le-Ngoc, 2009) werd in deze studie de peak force gemeten met de HHD en vergeleken met deze bekomen uit de Biodex, een isokinetische dynamometer. De relatie tussen 2 verschillende meetinstrumenten wordt in dit opzicht meestal berekend door de Pearson correlatie coëfficient (Roy, et al., 2009; Stark et al., 2011) zoals Sullivan et al. (1988) en Roy et al. (2009) deden, wanneer zij de validiteit van een HHD ten opzicht van een isokinetische dynamometer onderzochten. Uit de statistische analyse werd duidelijk dat er positieve correlaties werden gevonden (tester 1: 0,73 en tester 2: 0,74) voor het testen van excentrische spierkracht van de RC met de HHD, welke significant waren (p=0,01). Wanneer er een correlatie is met een positieve waarde, (r>0), dan duidt dit op een positieve relatie. Bij een waarde van meer dan 0,50, wordt dit aanzien als een grote correlatie (Kolber & Cleland, 2005; Stark et al., 2011), doch dit eerder aan de lage kant is. Desalniettemin komen onze waarden overeen met de correlaties Onderzoek 43

52 berekend in een pilootstudie van Johansson & Cools (unpublished data, 2012), waar een correlatie van 0,78 en 0,70 werd gevonden voor hetzelfde testprotocol. Deze werden door de auteurs als goed bevonden. Ook in andere studies werden significante correlaties gevonden wanneer de validiteit tussen de HHD en de isokinetische dynamometer werd nagegaan voor isometrische spierkracht in de schouder en specifiek voor exorotatie. Hier werden waarden gevonden van 0,78 (Sullivan et al., 1988) en 0,85 (Roy et al., 2009), welke door de auteurs als goed werden bestempeld. Het lijkt er dus op dat de onze waarden een grote en goede correlatie en aldus een nauw verband aantonen voor de parameter peak force, gemeten met de HHD en de Biodex. Opmerkelijk is echter dat, wanneer de peak force wordt uitgezet ten opzichte van het lichaamsgewicht, deze correlatie daalt naar 0,43 en 0,35, welke ook significant bleek te zijn (p<0,05). Dit lijkt onlogisch, daar beide waarden (zowel de peak force bekomen via de HHD en via de Biodex), worden gedeeld door exact hetzelfde getal, namelijk het lichaamsgewicht. De absolute waarden in deze studie tonen dus aan dat er een grote correlatie en bijgevolg een grote overeenkomst is, en dit tussen de peak force van de excentrische exorotatie van de RC, gemeten met de HHD en die bekomen met de Biodex. Hierdoor kunnen we in de toekomst de excentrische spierkracht van de RC op een valide manier meten met de HHD. Tot op heden was er geen enkele studie die de HHD gebruikte om spierkracht op een excentrische manier in de schouder te meten. Magnusson et al. (1994) deed wel al een poging om excentrische spierkracht te meten in de schouder met een HHD. Ze deden dit door middel van een break test uit te voeren, iets wat ook Thorborg et al. (2010) deed toen de excentrische spierkracht van de heup werd na gegaan. Deze test houdt in dat de tester met het testtoestel duwt tegen het lidmaat van de testpersoon tot dat deze de kracht niet meer kan weerstaan en er een beweging plaats vindt in het gewricht (May, Burnham & Steadward, 1997). Dit verschilt van het gebruikte protocol, waarbij over een hele bewegingsbaan (90 ) de excentrische kracht werd gemeten. Aangezien het laatste protocol het meeste aansluit bij de werpbeweging, wordt de voorkeur Onderzoek 44

53 gegeven aan het testen van de excentrische spierkracht op de voor deze studie beschreven wijze. Dat de HHD een betrouwbaar en valide instrument is om de spierkracht op een isometrische manier te meten en dit voor verschillende spieren (Stark et al., 2011) en specifiek voor exorotatie in de schouder (Sullivan et al., 1988; Hayes et al., 2002; Roy et al., 2009), werd al meermaals bewezen. Mayer et al. (2001) haalt echter aan dat, voor zowel MMT als de HHD, enkel kunnen testen op een isometrisch manier, een limitatie is. Daarom werden de betrouwbaarheid en validiteit van de HHD voor dynamisch concentrische metingen onderzocht op een mechanische arm (Janssen & Le-Ngoc, 2009) en later bij gezonde proefpersonen (Le-Ngoc & Janssen, 2012). De validiteit werd hier nagegaan door de waarden van de Biodex te vergelijken met deze bekomen via de HHD, zoals in dit onderzoek werd gedaan. Uit deze studies bleek dat de HHD een betrouwbaar en valide meetinstrument bleek te zijn om dynamische spierkrachtmetingen te doen, waardoor de HHD een praktisch tool kan zijn om objectieve metingen te doen. Deze voorafgaande studies bevestigen dus dat dynamische metingen mogelijk zijn met de HHD, zij het voor concentrische metingen. De huidige studie voegt daaraan toe dat excentrische metingen van spierkracht mogelijk zijn met de HHD, althans voor de schouder. Door deze positieve correlatie is het dus mogelijk om de excentrische spierkracht van de rotator cuff te testen met de HHD. Daar dit toestel makkelijker te verplaatsen is en aanzienlijk minder kost dan een isokinetische dynamometer zoals de Biodex, kan het een waardig alternatief bieden om dynamische spierkracht te meten, wat het geschikter maakt voor de klinische setting (Bohannon, 1990; Roy et al., 2009; Thorborg et al., 2010; Stark et al., 2011; Le-Ngoc & Janssen, 2012). Hierdoor kan deze test deel uitmaken van een grotere testbatterij, welke gemakkelijk op de trainingsfaciliteiten van de clubs kan worden uitgevoerd. Atleten dienen dan geen al te grote verplaatsing te maken en geen extra tijd vrij te maken, die anders kan worden besteed aan trainingen. Dit is vooral voor niet-professionele atleten van groot belang, een argument dat Johansson & Cools (paper in progress, 2012) reeds aanhaalde. In volleybal kan het opportuun zijn om isokinetische testen te doen van de schouder om zo spierzwakte en -onevenwichten te achterhalen (Khan et al., Onderzoek 45

54 2001). Het meten van spierkracht is een belangrijk aspect bij preventie en revalidatie (Sullivan et al., 1988), zeker omdat zwakte aan het begin het seizoen van de exorotatoren in verband kan worden gebracht met het oplopen van blessures (Byram et al., 2010). Aangezien de excentrische kracht van de exorotatoren nodig is om de werp- of slagbeweging in de schouder af te remmen (DiGiovine, 1992), merken verschillende auteurs ook op dat te weinig excentrische spierkracht om de schouder af te remmen en te controleren kan leiden tot blessures (Meister, 2000;Wang et al., 2000b). Daarom is de mogelijkheid om atleten, welke een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van een blessure, voor of tijdens het seizoen te identificeren, zeer waardevol. Dit kan interessante informatie verschaffen aan zowel trainer als atleten (Byram et al., 2010). Een pathologie waar het testen en objectiveren van excentrische spierkracht dan ook zeker kan worden gebruikt, is de suprascapulaire neuropathie, ook wel gekend als volleybalschouder (Reeser, 2003). Aangezien volgens Ferretti en DeCarli (2003) deze pathologie tussen de 12,5 en 45% voorkomt bij volleyballers, wat zelfs een onderschatting zou zijn, kan het nuttig zijn om volleyballers te screenen. De onderzoekers leggen uit dat hierbij de n. suprascapularis gecompromiteerd wordt en dit op 2 plaatsen: ter hoogte van de suprascapulaire of de spinoglenoidale notch. Vooral de 2 de soort zou voorkomen bij volleyballers waarbij, onafhankelijk van de positie waarop men speelt, er een inconstante pijn en een geïsoleerde atrofie van de infraspinatus optreedt. Het gevolg hiervan is een zwakte in kracht bij exorotatie. Hierdoor is het objectiveren van de kracht van de m. infraspinatus een belangrijk gegeven bij volleyballers. Wanneer bij herhaaldelijke metingen in het seizoen er plots een significante daling is van de spierkracht van de exorotatoren, kan er eventueel een vermoeden zijn van suprascapulaire neuropathie. Het detecteren van zwakte in spierkracht van de exorotatoren is daarom zeker van groot belang bij bovenhandse sporters en dan specifiek bij volleyballers, waarbij suprascapulaire neuropathie een grote kans heeft op voorkomen. Toch dient er een belangrijke opmerking gemaakt te worden bij het gebruik van de HHD. Het is bijna niet mogelijk om voor testleiders, welke niet zo sterk zijn, dynamische spierkracht te meten, zeker wanneer men atleten wilt testen (Roy et Onderzoek 46

55 al., 2009). Om de te testen persoon excentrisch spierwerk te kunnen laten leveren, dient de uitwendige kracht altijd groter te zijn dan die ontwikkeld door de testpersoon. Wanneer de testleider niet meer kracht kan ontwikkelen dan de proefpersoon en er dus ook geen externe kracht is die de krachtsontwikkeling van de proefpersoon kan overwinnen, dan is er per definitie (Vrijens, 2007) geen excentrisch spierwerk. Wikholm & Bohannon (1991) onderzochten of de kracht van de tester een invloed had op de resultaten bekomen met de HHD. Hieruit bleek dat, wanneer de kracht, geproduceerd door de proefpersoon, groter was dan 120 N, de kracht van de tester de betrouwbaarheid van de meting beïnvloedde. Ook Thorborg et al. (2011) onderzocht het verschil in betrouwbaarheid wanneer met de HHD isometrische spierkracht werd getest door een mannelijke en vrouwelijke tester, waarbij de vrouwelijke tester niet zo sterk was in het bovenlichaam vergeleken met haar mannelijke collega. Hierbij kwam naar voor dat de vrouw telkens lagere waarden meette met de HHD. De sterkte van de tester is dus een factor waar rekening mee moet worden gehouden. Als suggestie gaven de onderzoekers aan dat, om dit nadeel weg te werken, er gebruik kon gemaakt worden van een stabilisatie-opstelling, wat Roy et al. (2009) ook reeds voorstelden. Dit zorgt er echter voor dat de testopstelling minder gebruiksvriendelijk wordt (Thorborg et al., 2010, Johansson & Cools, paper in progress, 2012). 3.3 Excentrische spierkracht van de rotator cuff bij volleyballers Hogerop werd reeds geconcludeerd dat het meten van de excentrische spierkracht van de RC met de HHD een valide methode blijkt te zijn. Het was dan ook mogelijk om dit protocol te gebruiken om zowel mannelijke als vrouwelijk volleyballers te testen Verschil tussen mannelijke en vrouwelijke volleybalspelers Uit de resultaten blijkt dat mannelijke volleybalspelers voor zowel de dominante (166,99 N vs 112,59 N) als niet dominante arm (153,94 N vs 95,65 N) significant sterker zijn dan de vrouwelijk volleybalspelers en dit als het aankomt Onderzoek 47

56 op excentrische spierkracht van de RC, gemeten met de HHD. Deze resultaten worden ook teruggevonden wanneer de peak force wordt uitgezet ten opzicht van het lichaamsgewicht, nl. 2,05 N/kg vs 1,78 N/kg en 1,89 N/kg vs 1,52 N/kg, respectievelijk voor de dominante en niet dominante arm. Dat de mannelijke populatie sterker is dan de vrouwelijke, is op zich niet te verwonderen. Recent onderzocht Roy et al. (2009) de isometrische schouderkracht bij mannen en vrouwen, gemeten met zowel de HHD als een isokinetische dynamometer. Voor alle richtingen (abductie, flexie en exorotatie in het scapulaire vlak), waren de mannen telkens significant (p<0,001) sterker dan de vrouwen. Een verklaring hiervoor kan bij Miller et al. (1993) gevonden worden. De onderzoekers gingen de verschillen na tussen mannen en vrouwen en dit voor kracht en spiervezelkarakteristieken van de m. biceps brachii en de m. vastus lateralis. Hierbij kwam naar voor dat de vrouwen spierkrachtwaarden hadden voor het bovenlichaam en het onderlichaam, welke respectievelijk 52 en 66% van de mannen bedroegen. Deze krachtsverschillen bleven bestaan wanneer de spierkrachtwaarden werden uitgezet ten opzichte van vetvrije massa. Verder bleek dat er een significante correlatie (p<0,05) werd gevonden tussen de gemeten spierkracht en de cross-sectionele area (CSA). Na analyse van de spiervezeltypes, concludeerden de onderzoekers dat de grotere kracht bij mannen vooral lag aan het feit dat zij groter type I spiervezels hadden. Voorts kon het grotere verschil in spierkracht in het bovenlichaam verklaard worden door het feit dat de vrouwen minder vetvrije massa hebben in het bovenlichaam ten opzichte van het onderlichaam. Verder werd in een studie van Murray et al. (1985) de isometrische kracht (torque) gemeten in beide schouders (flexie, extensie, abductie, endorotatie en exorotatie, waarbij de arm in 0 abductie en exorotatie was en de elleboog in 90 flexie) bij 40 gezonde mannen (n=20) en vrouwen (n=20) van 2 leeftijdscategorieën (25 36 jaar en jaar). Er werd vastgesteld dat de mannen voor alle richtingen sterker waren dan de vrouwen en dit voor beide leeftijdscategorieën. De waarden voor de vrouwen lagen tussen 45% en 66% van de waarden voor de mannen. In de huidige studie was de waarde voor de dominante schouder bij de vrouwen 67,4% van deze bij de mannen. Voor de niet dominante schouder bedroeg dit 63,1%. We Onderzoek 48

57 zien dus systematisch dat de mannelijke populatie sterker is dan de vrouwelijk, en dat de verschillen in onze studie in de lijn liggen met de bovengenoemde waarden Verschil tussen dominante en niet dominante arm bij volleybalspelers Om na te gaan of er een verschil is tussen de dominante en niet dominante arm bij volleybalspelers, werden zowel bij de mannelijke als vrouwelijke volleybalspelers beide zijde vergeleken. De resultaten hieromtrent tonen aan dat, zowel voor de mannen (166,99 N vs 153,94 N) als vrouwen (112,59 N vs 95,65 N) de dominante arm significant sterker is dan de niet dominante arm als het aankomt op excentrische spierkracht van de RC. Ook hier wordt dit verschil tussen de dominante en niet dominante arm teruggevonden wanneer de peak force wordt uitgezet ten opzicht van het lichaamsgewicht, nl 2,05 N/kg vs 1,89 N/kg en 1,78 N/kg vs 1,52 N/kg, respectievelijk voor de mannelijke en vrouwelijke volleybalspelers. Knapik et al. (1991) haalde aan dat bilaterale krachtsverschillen niet meer dan 15% mogen bedragen. In zijn onderzoek, waar hij 138 vrouwelijke atletes onderzocht, kwam naar voor dat bij een krachtsverschil van meer dan 15% voor de knieflexoren en heupextensoren ten op zichte van de andere zijde er een trend is tot een verhoogd risico om blessures te ontwikkelen. In deze studie werd het verschil tussen dominante en niet dominante zijde berekend en dit voor de gemiddelde waarde van de onderzochte populatie. Hierbij was het verschil voor de mannelijke volleybalspelers 13,05 N, terwijl bij de vrouwelijke volleyballers een verschil van 16,94 N werd teruggevonden. Omgerekend is dit een verschil van respectievelijk 7,05% en 15,05%. Voor beide groepen liggen de krachtsverschillen dus onder of gelijk aan 15%, zoals bij Knapik et al. (1991). Aangezien noch de mannelijke, noch de vrouwelijke volleyballers klachten rapporteerden de laatste 6 maanden, is het logisch dat de verschillen niet meer dan 15% bedragen. Wanneer Magnusson et al. (1994) 47 baseballpitchers en 16 mannelijke, niet in bovenhandse sport participerende proefpersonen onderzocht en dit op onder andere excentrische exorotatie, vond hij bij beide groepen geen verschil in Onderzoek 49

58 excentrische spierkracht van de exorotatoren tussen beide zijden. De waarden werden uitgedrukt in Nm/kg (peak torque), waar deze voor de huidige studie werden berekend in N en N/kg (peak force), waardoor een vergelijking niet mogelijk is. Doch zijn de waarden gevonden in dit onderzoek significant verschillend tussen beide zijden, wat niet zo is bij Magnusson et al. (1994). Er dient wel opgemerkt te worden dat het testprotocol niet dezelfde is, daar Magnusson et al. (1994) gebruik maakte van een break test in tegenstelling tot het dynamische testprotocol in de huidige studie. 3.4 Suggesties voor verder onderzoek Daar de validiteit van de HHD voor het meten van excentrische spierkracht van de RC door deze studie als positief werd bevonden, kan er van dit protocol in de toekomst gebruik gemaakt worden om spierzwakte van de RC na te gaan. Een kwantitatieve bepaling van het neuromusculaire systeem geeft informatie over de functionele status, kan helpen om de omvang en evolutie van de blessure in te schatten en kan controleren of een revalidatieprogramma aanslaat (Sullivan et al., 1988, Ellenbecker & Davies, 2000). Om deze redenen lijkt het zinvol om in de toekomst gebruik te maken van dit nieuw protocol. Om metingen te kunnen interpreteren, is het zaak om een normatieve database op te bouwen (Ellenbecker & Davies, 2000). Daarom is het noodzakelijk om in de toekomst metingen met het nieuwe protocol en dit bij verschillende populaties bovenhandse sporters uit diverse sporttakken (tennis, volleybal, badminton, ) welke allen gebruik maken van de bovenhandse werp- of slagbeweging. Voorts kan het meten van de excentrische kracht van de RC een maat zijn om een atleet, welke uit blessure terugkomt, opnieuw toe te laten tot trainingen en wedstrijden. Magnusson et al. (1994) suggereert dat excentrische metingen van de exorotatoren bij de niet dominante schouder kunnen dienen als norm om te revalideren, daar er geen significante zijdeverschillen werden gevonden bij de controlegroep in zijn studie, welke geen bovenhandse sporters waren. Kovacic & Bergfeld, (2005) verduidelijken dit door te stellen dat de kracht in de Onderzoek 50

59 geblesseerde arm minstens 90% moet bedragen van deze van de niet geblesseerde arm. Daarom kan het zinvol zijn om in de toekomst beide armen van de bovenhandse sporter te testen. Zo heeft men, naast de normatieve data, een objectieve norm om een gefundeerde beslissing te nemen om de sporter terug toe te laten deel te nemen aan trainingen en wedstrijden. Onderzoek 51

60 4. CONCLUSIE Aan het begin van het onderzoek werden enkele hypothesen naar voor gebracht. Zo werd gesteld dat (1) de HHD een valide meetinstrument zou blijken te zijn voor het meten van excentrische spierkracht van de RC, dat (2) mannelijke volleybalspelers sterker zouden zijn als het aankomt op excentrische spierkracht van de RC dan hun vrouwelijke collega s en (3) dat voor beide groepen de dominante arm sterker zou zijn dan de niet dominante arm. Elke van deze hypothesen werden bevestigd na onderzoek en bijhorende statistische analyse. Door een significante correlatie (0,73 en 0,74) terug te vinden voor de absolute waarden van de peak force, kon worden aangetoond dat de HHD een valide meetinstrument is om excentrische spierkracht van de RC te meten. Deze correlaties liggen in de lijn van de correlaties gevonden in een pilootstudie van Johansson & Cools (unpulished data, 2012). Ze lopen tevens samen met correlaties gevonden wanneer de HHD werd vergeleken met de isokinetische dynamometer, zij het wel voor isometrische kracht van de exorotatoren (Sullivan et al., 1988; Roy et al., 2009). Voorts waren de waarden van de peak force (absoluut en relatief) significant groter bij de mannen dan bij de vrouwen voor zowel de dominante als niet dominante arm, wat in andere onderzoeken omtrent krachtsverschillen tussen mannen en vrouwen, ook naar voor kwam (Murray et al., 1985; Miller et al., 1993, Roy et al., 2009). Tot slot bleek ook dat, voor zowel de mannelijke volleyballers als de vrouwelijke de dominante arm significant sterker is dan de niet dominante. Deze verschillen bleven binnen de norm van 15% (Knapik et al., 1991) waardoor beide groepen geen risico hadden op het ontwikkelen van blessures. Door de bewezen validiteit kan dit nieuw protocol gebruikt worden voor diverse doeleinden, zoals het opstellen van normatieve data en om return to play criteria te bepalen. Onderzoek 52

61 Deel 3: BIJLAGEN 1. TABELLEN Tabel 1 Overzicht van de cijferscores van de MMT. (Uit Van den Broeck & Witvrouw, 2007) Tabel 2 De spieren van de RC met een beschrijving van hun functies. (Uit Lugo, Kung, & Ma, 2008) Tabel 3 Vergelijking van de aantal blessures welke werden gerapporteerd in epidemiologische volleybal-specifieke studies. (Uit Verhagen, 2010) Tabel 4 Risicofactoren welke geassocieerd worden met volleybal-gerelatereerde schouderdysfunctie en pijn. (Uit Reeser, 2010) Tabel 5 Overzicht functionele ratio: gemiddelden (+/- SD). Tabel 6 Gemiddelde (+/- SD) krachtsratio s tussen endo en exorotatoren (ER/IR) in de dominante en niet dominante schouder. (Uit Wang et al., 2000b) Tabel 7 Beschrijvende variabelen studenten. Tabel 8 Beschrijvende variabelen volleyballers. Tabel 9 Resultaten van de One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test voor de studenten. Tabel 10 Resultaten van de Pearson correlatie coëfficient. Tabel 11 Resultaten van de Pearson correlatie coëfficient. Tabel 12 Gemiddelden ± standaarddeviatie van de gepaarde T-test voor de beschrijvende gegevens voor de volleybalpopulatie. Tabel 13 Resultaten van de One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test van de volleybalpopulatie. Tabel 14 Gemiddelden ± standaarddeviatie van de Repeated Measures ANOVA voor de gemiddelde peak force. Bijlagen 53

62 Tabel 15 Gemiddelden ± standaarddeviatie van de Repeated Measures ANOVA voor de gemiddelde peak force/lichaamsgewicht. 2. FIGUREN Figuur 1 De Hand-Held Dynamometer (HHD). (Uit Hayes et al, 2002) Figuur 2 De spieren van de Rotator Cuff (RC) op een sagitale doorsnede bij een normale schouder. (Uit Meister & Andrews, 1993) Figuur 3 De 6 fasen van de bovenhandse werpbeweging en sleutelmomenten. ER = exorotatie; IR= endorotatie. (Uit Escamilla & Andrews, 2009) Figuur 4 De 5 fasen van de opslag (Serve) in volleybal. (Uit Rokito et al., 1998) Figuur 5 De 5 fasen van de aanval (Spike) in volleybal. (Uit Rokito et al., 1998) Figuur 6 Localisatie en relatieve distributie van blessures in volleybal gedurende het seizoen bij Zweedse elite volleybalspelers. (Uit Augustsson et al., 2006) 3. FOTO S Foto 1 Biodex type System Pro 3. Foto 2 Hand-Held Dynamometer type Compu-FET. Foto 3 0 rotatie rustpositie. Foto 4 90 /90 ABER positie. Foto 5 90 /90 ABER beginpositie. Foto 6 Positie HHD. Foto 7 Endorotatie 30 /sec. Foto 8 Eindpositie testing HHD. Bijlagen 54

63 4. GRAFIEKEN Grafiek 1 Aantal dagen afwezigheid van volleybal wegens blessure. (Uit Verhagen, 2010) Grafiek 2 Gemiddelde peak force HHD voor zijde en geslacht. Grafiek 3 Gemiddelde peak force/lg HHD voor zijde en geslacht. Bijlagen 55

64 5. BIJLAGEN 5.1 Informed consent Bijlagen 56

65 Bijlagen 57

66 Bijlagen 58

67 Bijlagen 59

68 Bijlagen 60

69 5.2 Vragenlijst studenten STUDIE: INTER-EN INTRATESTERBETROUWBAARHEID EN CONSTRUCT VALIDITEIT VAN DE EVALUATIE VAN DE EXCENTRISCHE KRACHT VAN DE ROTATOR CUFF MET DE HAND HELD DYNAMOMETER Scriptietesting NR: INFORMATIEFICHE PROEFPERSONEN NAAM + VOORNAAM: GESLACHT (M/V): GEBOORTEJAAR (DD/MM/JJJJ): GEWICHT (KG): LENGTE (CM): LINKS/RECHTSHANDIG: Schouderklachten laatste 6 maanden? Sportbeoefening bovenhandse sport? Zo ja, welke? Aantal uur/week: Bijlagen 61

70 5.3 Output Biodex Bijlagen 62

Sport Specifieke Blessure Begeleiding

Sport Specifieke Blessure Begeleiding Sport Specifieke Blessure Begeleiding Week 9. Schouderrevalidatie R.D. Boekema, Sport Specifieke Bovenhandse technieken 1. Wind up 2. Early cocking 3. Late cocking 4. Acceleration 5. Deceleration 6. Follow

Nadere informatie

SAMENVATTING. Schouder pijn na een beroerte.

SAMENVATTING. Schouder pijn na een beroerte. SAMENVATTING Schouder pijn na een beroerte. Schouderpijn na een beroerte is een veelvoorkomend bijverschijnsel bij patiënten met een hemiplegie (halfzijdige verlamming) en het voorkomen ervan wordt geschat

Nadere informatie

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4 Lichamelijke activiteit is erg belangrijk om de algemene gezondheid van mensen met een dwarslaesie in stand te houden. Door de beperking van de onderste extremiteiten is dit bij mensen met een dwarslaesie

Nadere informatie

Lichamelijk onderzoek

Lichamelijk onderzoek Hoofdstuk 3 Lichamelijk onderzoek Het lichamelijk onderzoek omvat de volgende onderdelen: -- inspectie in rust -- passief en actief uitgevoerd onderzoek naar de beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom,

Nadere informatie

Revalidatie: Biodex-meting. Dr. Sam Hendrix Fysische Geneeskunde & Revalidatie 15 november 2014

Revalidatie: Biodex-meting. Dr. Sam Hendrix Fysische Geneeskunde & Revalidatie 15 november 2014 Revalidatie: Biodex-meting Dr. Sam Hendrix Fysische Geneeskunde & Revalidatie 15 november 2014 Wat is Biodex? Objectief, gestandaardiseerd meet- en trainingsinstrument voor de perifere gewrichten Isokinetische

Nadere informatie

Sportspecifieke adaptaties in de schouder bij zwemmers: glenohumerale en scapulothoracale spierbalans.

Sportspecifieke adaptaties in de schouder bij zwemmers: glenohumerale en scapulothoracale spierbalans. Afstudeerrichting revalidatiewetenschappen en kinesitherapie bij musculoskeletale aandoeningen Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Sportspecifieke adaptaties in de

Nadere informatie

(2016.1) Schouder: Secundair Impingement-syndroom

(2016.1) Schouder: Secundair Impingement-syndroom (2016.1) Schouder: Secundair Impingement-syndroom Instituut: Sportrevalidatie Hilversum Verwijzer: Alle verwijzers Periode: 1-1-2016 t/m 31-12-2017 Fysiotherapeut: Alle fysiotherapeuten Inleiding Dit rapport

Nadere informatie

Biodextest spiergroepen

Biodextest spiergroepen Biodextest spiergroepen Beste patiënt Uw arts stelt voor om een Biodextest uit te voeren. In deze brochure vindt u meer uitleg over dit onderzoek waarbij de maximale kracht van bepaalde spiergroepen wordt

Nadere informatie

Schouderblessures bij bovenhandse sporten. Sportfysiotherapeut Merel Hoezen

Schouderblessures bij bovenhandse sporten. Sportfysiotherapeut Merel Hoezen Schouderblessures bij bovenhandse sporten Sportfysiotherapeut Merel Hoezen Keten zorg Casus 18 jarige talentvolle tennister 2 jaar langzaam progressieve schouderklachten Pijn achterzijde van de schouder

Nadere informatie

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel)

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Diagnostiek aan de schoudergordel Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Doorsnede art. humeri bicepspees, loopt door bovenkant van kapsel en voorkomt inklemming van kapsel in gewrichtsspleet

Nadere informatie

Inhoudsopgave Titel Schouder, Protocol na bicepstenotomie... 2 Doel... 2 Toepassingsgebied... 2 Werkwijze/ Uitvoering... 2

Inhoudsopgave Titel Schouder, Protocol na bicepstenotomie... 2 Doel... 2 Toepassingsgebied... 2 Werkwijze/ Uitvoering... 2 Inhoudsopgave 1. Titel Schouder, Protocol na bicepstenotomie... 2 2. Doel... 2 3. Toepassingsgebied... 2 4. Werkwijze/ Uitvoering... 2 4.1. Behandeling... 2 4.2. Controle/ Nazorg... 5 1. Titel Schouder,

Nadere informatie

Core training. Door: Roeland Smits. Roeland Smits Core training voor zwemmers 1

Core training. Door: Roeland Smits. Roeland Smits Core training voor zwemmers 1 Core training Door: Roeland Smits Roeland Smits Core training voor zwemmers 1 Voorbereiding krachttraining zwemmen: Core training: In eerste instantie zal er een grondige bases gelegd moeten worden waar

Nadere informatie

REVALIDATIESCHEMA SCHOUDER

REVALIDATIESCHEMA SCHOUDER REVALIDATIESCHEMA SCHOUDER DECOMPRESSIE CUFF HECHTING BANKART EN LATARJET HECHTING SCHOUDERPROTHESE DOEL Goed functionerende, pijnvrije schouder via een schema volgens fases met vooropgestelde milestones

Nadere informatie

Schuitemaker fysiotherapie en manuele therapie bv www.fysio.net - Amsterdam

Schuitemaker fysiotherapie en manuele therapie bv www.fysio.net - Amsterdam Uit: Egmond-Schuitemaker schouderprotocol (conform Kibler, Cools en Walraven) Excentrische oefeningen rotatorencuff schouder www.fysio.net (nog niet op de huiswerkfilmpjes.) Toe te passen bij stabiliseren

Nadere informatie

Revalidatie Schouder na een labrum reconstructie. www.groningensportrevalidatie.nl

Revalidatie Schouder na een labrum reconstructie. www.groningensportrevalidatie.nl Revalidatie Schouder na een labrum reconstructie Groningen Sport Revalidatie (sport) fysiotherapie praktijk locatie Alfa - Kardingerweg 48 9735 AH Groningen locatie Hanze - Eyssoniusplein 18 9714 CE Groningen

Nadere informatie

Spierkracht meten met de microfet

Spierkracht meten met de microfet Spierkracht meten met de microfet Jan Willem Wisselink biometricsmotion.com Overzicht Algemeen Functionele testen / testen op stoornisniveau Spierkracht meten (MRC, MVC bv. HHD) Validiteit Doelstelling

Nadere informatie

Rotator cuff impingement. Beate Dejaco-Lanz Sportfysiotherapeute MSc Orthopedisch manueel therapeute Sport Medisch Centrum Papendal

Rotator cuff impingement. Beate Dejaco-Lanz Sportfysiotherapeute MSc Orthopedisch manueel therapeute Sport Medisch Centrum Papendal Rotator cuff impingement Beate Dejaco-Lanz Sportfysiotherapeute MSc Orthopedisch manueel therapeute Sport Medisch Centrum Papendal introductie definitie impingement classificatie impingement diagnostiek

Nadere informatie

HEUP EN LIESKLACHTEN. Sport Medisch Netwerk Zoetermeer. Barry Faas (sport)fysiotherapeut. Aartsen Praktijk voor Fysiotherapie

HEUP EN LIESKLACHTEN. Sport Medisch Netwerk Zoetermeer. Barry Faas (sport)fysiotherapeut. Aartsen Praktijk voor Fysiotherapie HEUP EN LIESKLACHTEN EN HET HERSTEL IN DE PRAKTIJK Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Barry Faas (sport)fysiotherapeut Aartsen Praktijk voor Fysiotherapie Inhoud Heup en liesblessures in de sportpraktijk

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5 Patella tendinopathie (ook wel jumper s knee of springersknie genoemd) is een veel voorkomende blessure in sporten waarin veel wordt gesprongen, zoals basketbal en volleybal. In top- en recreatieve basketballers

Nadere informatie

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARTHROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, MIDDEL

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARTHROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, MIDDEL VERSIE JANUARI 2017 POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARTHROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, MIDDEL 1. Doel Het op eenduidige wijze uitvoering geven aan de poliklinische

Nadere informatie

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL HEMI-/TOTALE SCHOUDERPROTHESE (TSP)

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL HEMI-/TOTALE SCHOUDERPROTHESE (TSP) VERSIE JANUARI 2017 POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL HEMI-/TOTALE SCHOUDERPROTHESE (TSP) 1. Doel Het op eenduidige wijze uitvoering geven aan de postklinische fysiotherapeutische behandeling

Nadere informatie

Update schouderpathologie 2013

Update schouderpathologie 2013 Update schouderpathologie 2013 Symposium orthopedie Sint-Truiden 30 november 2013 Vanessa Vleugels Kinesitherapeut- revalidatie Pathologie RC RC is kwetsbaar voor peesletsels: a) overbelasting of overuse

Nadere informatie

Evidence Based Blessurepreventie in de Sport

Evidence Based Blessurepreventie in de Sport Evidence Based Blessurepreventie in de Sport Maarten Barendrecht Sportfysiotherapeut, medische begeleiding Hellas docent MOS, MSPT bij Avans+ Nederlands Instituut voor Sportblessurepreventie Overzicht

Nadere informatie

Sport-Fysiotherapie R. de Vries en Medische Trainings Therapie

Sport-Fysiotherapie R. de Vries en Medische Trainings Therapie Sport-Fysiotherapie R. de Vries en Medische Trainings Therapie Kerkweg 45a 4102 KR Zijderveld Telefoon 0345-642618 Fax 0345-641004 E-mail vriesfysio@planet.nl Internet www.fysiodevries.nl/ Frozen shoulder

Nadere informatie

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARHTROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, GROOT

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARHTROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, GROOT VERSIE JANUARI 2017 POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARHTROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, GROOT 1. Doel Het op eenduidige wijze uitvoering geven aan de poliklinische

Nadere informatie

Samenvatting en Beantwoording van de vragen. Frankrijk, in 1985, is een nieuw tijdperk ontstaan voor de behandeling van patiënten met een

Samenvatting en Beantwoording van de vragen. Frankrijk, in 1985, is een nieuw tijdperk ontstaan voor de behandeling van patiënten met een 1 Samenvatting en Beantwoording van de vragen Met de introductie van de Delta TM omgekeerde schouder prothese door Grammont uit Dijon, Frankrijk, in 1985, is een nieuw tijdperk ontstaan voor de behandeling

Nadere informatie

Krachttraining bij kinderen met Cerebral Palsy

Krachttraining bij kinderen met Cerebral Palsy Krachttraining bij kinderen met Cerebral Palsy Prof. Dr. C. Van den Broeck Fysiologische De temporele en spatiële rekrutering van de musculatuur is verstoord ( Kwakkel G 1995) Het aantal motor units is

Nadere informatie

Samenvatting. Introductie

Samenvatting. Introductie 143 Introductie Werpers spelen een belangrijke rol in honkbalwedstrijden en hebben een groot aandeel in het wedstrijdresultaat. Het succes van een werper wordt voor een belangrijk deel bepaald door diens

Nadere informatie

SNT KLINISCHE TESTS. Dia 1 / 64

SNT KLINISCHE TESTS. Dia 1 / 64 SNT KLINISCHE TESTS Tests letsels rotator cuff (lag tests): dia s 2 9. Tests scapula diskinesie: dia s 10-14. (Klassieke) Tests bij impingement: dia s 15 28. Tests voor lengte dorsale kapsel: dia s 29

Nadere informatie

Samenvatting. Een nieuwe kijk op GIRD & de schouderdiagnostiek. Externe opdrachtgever: Michael Davidson Coach: Simone Andriessen

Samenvatting. Een nieuwe kijk op GIRD & de schouderdiagnostiek. Externe opdrachtgever: Michael Davidson Coach: Simone Andriessen Samenvatting Een nieuwe kijk op GIRD & de schouderdiagnostiek Externe opdrachtgever: Michael Davidson Coach: Simone Andriessen Gemaakt door: Lisette Klompmaker Mike Smeelen Riccardo Wakker Beroepsopdracht

Nadere informatie

RICHTLIJN BIJ REVALIDATIE NA EEN GESLOTEN EN OPEN BANKART

RICHTLIJN BIJ REVALIDATIE NA EEN GESLOTEN EN OPEN BANKART RICHTLIJN BIJ REVALIDATIE NA EEN GESLOTEN EN OPEN BANKART We onderscheiden een 5-tal postoperatieve fasen: Fase 1 : week 0-1 - 2 Fase 2 : week 3-4 5 Fase 3 : week 6 7 8 9 Fase 4 : week 10 tot en met 15

Nadere informatie

Evaluatietechnieken ter objectivatie van de gevolgen van een whiplashtrauma

Evaluatietechnieken ter objectivatie van de gevolgen van een whiplashtrauma Evaluatietechnieken ter objectivatie van de gevolgen van een whiplashtrauma prof. dr. Gaëtane Stassijns fysische geneeskunde en revalidatie Universitair ziekenhuis Antwerpen Universiteit Antwerpen Algemene

Nadere informatie

P. van der Tas & J.M. Klomp-Jacobs

P. van der Tas & J.M. Klomp-Jacobs Naam: Datum: 15-8-2009 Maatschap voor Sport-Fysiotherapie Manuele Therapie Medische Trainings Therapie en Echografie en EMG Stadtlohnallee 2 7595 BP WEERSELO Telefoon 0541-661590 Molemansstraat 52 7561

Nadere informatie

AFREMMEN: DE (VAAK) VERGETEN SCHAKEL IN WENDBAARHEIDSTRAINING #KADERDAGEN & 11 NOVEMBER

AFREMMEN: DE (VAAK) VERGETEN SCHAKEL IN WENDBAARHEIDSTRAINING #KADERDAGEN & 11 NOVEMBER AFREMMEN: DE (VAAK) VERGETEN SCHAKEL IN WENDBAARHEIDSTRAINING #KADERDAGEN2018 10 & 11 NOVEMBER Philippe Vergeylen Verloop van de sessie: Theoretisch gedeelte: Wat is wendbare speler? Afremmen Belang van

Nadere informatie

OEFENTHERAPIE ALS CONSERVATIEVE BEHANDELING BIJ SCHOUDERINSTABILITEIT.

OEFENTHERAPIE ALS CONSERVATIEVE BEHANDELING BIJ SCHOUDERINSTABILITEIT. OEFENTHERAPIE ALS CONSERVATIEVE BEHANDELING BIJ SCHOUDERINSTABILITEIT. Dr. Carl Dierickx, dienst orthopaedie Virga-Jesseziekenhuis, Stadsomvaart 11, 35OO Hasselt. Samenvatting : na een korte bespreking

Nadere informatie

Protocol HUMAC Norm. Opstarten Start het programma op Het beginscherm ziet er als volgt uit:

Protocol HUMAC Norm. Opstarten Start het programma op Het beginscherm ziet er als volgt uit: Protocol HUMAC Norm Inleiding. De Humac norm is een apparaat waarmee je zeer nauwkeurig kracht kunt meten. Je kunt concentrisch, excentrisch, isometrisch, isotonisch en isokinetisch meten. Je kunt het

Nadere informatie

Lieven De Wilde, MD, PhD Alexander Van Tongel, MD Department of Orthopedic Surgery Gent University Hospital

Lieven De Wilde, MD, PhD Alexander Van Tongel, MD Department of Orthopedic Surgery Gent University Hospital Klinisch onderzoek van de schouder Lieven De Wilde, MD, PhD Alexander Van Tongel, MD Department of Orthopedic Surgery Gent University Hospital Klinisch onderzoek van de schouder 12 stappen Stap 1: Anamnese

Nadere informatie

Rotator cuff scheur. De meeste scheuren treden op in de supraspinatus maar andere delen van de pees kunnen ook zijn aangedaan.

Rotator cuff scheur. De meeste scheuren treden op in de supraspinatus maar andere delen van de pees kunnen ook zijn aangedaan. Rotator Cuff Scheur Rotator cuff scheur Inleiding Een rotator cuff scheur is een vaak voorkomende oorzaak van pijn en ongemak in de schouder bij een volwassene. De rotator cuff bestaat uit 4 spieren en

Nadere informatie

De schakel tot. Mobiliteit / Stabiliteit. Overbelastingskwetsuren. Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot

De schakel tot. Mobiliteit / Stabiliteit. Overbelastingskwetsuren. Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot Trainer B-opleiding zwemmen De schakel tot Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot * Natuurlijke bewegingspatronen * Verbeteren van de fysieke capaciteiten * Fysieke voorbereiding Maximaal Rendement

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 1 geeft een algemene inleiding op dit proefschrift. Artrose is een chronische progressieve gewrichtsaandoening. Men schat dat de hoge prevalentie wereldwijd verder zal toenemen vanwege de stijgende

Nadere informatie

VOORBEREIDINGSPROGRAMMA TUSSENSEIZOEN (U14-U15-U16-U17)

VOORBEREIDINGSPROGRAMMA TUSSENSEIZOEN (U14-U15-U16-U17) VOORBEREIDINGSPROGRAMMA TUSSENSEIZOEN (U14-U15-U16-U17) Zorg naast voldoende rust, dat je lichaam af en toe een fysieke prikkel krijgt. Buiten het loopschema dat je hieronder kan terugvinden raden we aan

Nadere informatie

EFA Target Product Aanpak Marketing Onderscheidend Besluit

EFA Target Product Aanpak Marketing Onderscheidend Besluit Wij zijn een alliantie van fitness clubs met de grootste expertise op het gebied van fitness en fysieke herconditionnering. Wij voeren permanent wetenschappelijk onderzoek naar oefenmethodes en trainingsprogramma

Nadere informatie

VolleyVeilig: Act as one tegen blessures. Workshop

VolleyVeilig: Act as one tegen blessures. Workshop VolleyVeilig: Act as one tegen blessures Workshop Wie we zijn? Dr. Vincent Gouttebarge Senior researcher, VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands Chief Medical Officer, Football Players Worldwide (FIFPRO),

Nadere informatie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is artrose een chronische ziekte die vaak voorkomt bij ouderen en in het bijzonder

Nadere informatie

DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN. Wietske Wind Thom van der Sloot

DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN. Wietske Wind Thom van der Sloot DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN Wietske Wind Thom van der Sloot WIE ZIJN WIJ WIETSKE WIND DOCENTE CIOS HEERENVEEN OPLEIDER SPORTMASSAGE/VERZORGING 1997 SPORTMASSEUR SINDS 1995 THOM vd SLOOT Ex DOCENT

Nadere informatie

Effect van functionele schoudervermoeidheid op de subacromiale ruimte bij bovenhandse sporters

Effect van functionele schoudervermoeidheid op de subacromiale ruimte bij bovenhandse sporters FACULTEIT GENEESKUNDE & GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT GENT REVALIDATIEWETENSCHAPPEN & KINESITHERAPIE ACADEMIEJAAR 2010-2011 Effect van functionele schoudervermoeidheid op de subacromiale ruimte

Nadere informatie

De schouder. Anatomie De schouder bestaat uit 3 botstukken: - het schouderblad met de schouderkom - de bovenarm met schouderkop - het sleutelbeen

De schouder. Anatomie De schouder bestaat uit 3 botstukken: - het schouderblad met de schouderkom - de bovenarm met schouderkop - het sleutelbeen De schouder De schouder is een relatief complex gewricht. De vorm van het gewricht laat het toe om onze arm in alle richtingen te bewegen. Zolang alle componenten normaal functioneren kan de schouder perfect

Nadere informatie

Redcord Blessurepreventie

Redcord Blessurepreventie Redcord Blessurepreventie Dag van de conditietrainer 2015 1 Wat is Redcord? Suspension trainer (instabiele touwen) met 2 ophangpunten. Verschil met de andere suspension trainers die meestal maar 1 ophangpunt

Nadere informatie

SCAPULOTHORACALE REVALIDATIE

SCAPULOTHORACALE REVALIDATIE Update schouderpathologie 2013 Symposium orthopedie Sint-Truiden 30 november 2013 SCAPULOTHORACALE REVALIDATIE Liesbeth Motmans Kinesitherapeute revalidatie Belangrijke taken scapula Stabiele basis vormen

Nadere informatie

Luxaties van schouder elleboog en vingers. Compagnonscursus 2012

Luxaties van schouder elleboog en vingers. Compagnonscursus 2012 Luxaties van schouder elleboog en vingers Compagnonscursus 2012 De schouder - Epidemiologie Meest gedisloceerde gewricht: NL 2000/jaar op SEH 45% van alle luxaties betreffen schouder 44% in de leeftijdsgroep

Nadere informatie

NVAB Richtlijn Klachten aan Arm, Nek of Schouder. Werk en KANS. 11-5-2015 Hoge School Leiden. Dr. Leo. A.M. Elders

NVAB Richtlijn Klachten aan Arm, Nek of Schouder. Werk en KANS. 11-5-2015 Hoge School Leiden. Dr. Leo. A.M. Elders NVAB Richtlijn Klachten aan Arm, Nek of Schouder 1 11-5-2015 Hoge School Leiden Dr. Leo. A.M. Elders Werk en KANS Tel: 06-55741585 E-mail: info@nvka.nl Inhoud presentatie Schouderklachten /SAPS Epidemiologie

Nadere informatie

Arthroscopische Stabilisatie (Bankart herstel)

Arthroscopische Stabilisatie (Bankart herstel) Labrum scheuren Het schoudergewricht wordt gezien als een kop en kom gericht. De kom (cavitas glenoidalis) hiervan is zeer oppervlakkig en smal en bedekt slechts een derde van de kop (humeruskop). De kom

Nadere informatie

de definitie van manuele therapie volgens de NVMT onder de loep; individueel bewegingspatroon evidence based?

de definitie van manuele therapie volgens de NVMT onder de loep; individueel bewegingspatroon evidence based? de definitie van manuele therapie volgens de NVMT onder de loep; individueel bewegingspatroon evidence based? H. van Wylick MSc O.C.M.W. van der Zanden MSc Prof. Dr. W. Duquet Prof. Dr. R.A.B. Oostendorp

Nadere informatie

Musculoskeletale aandoeningen in de sport

Musculoskeletale aandoeningen in de sport Musculoskeletale aandoeningen in de sport 9357_Schouderaandoeningen.indd 1 06-10-2008 10:14:17 9357_Schouderaandoeningen.indd 2 06-10-2008 10:14:18 Musculoskeletale aandoeningen in de sport De schouder

Nadere informatie

Blessurepreventie zwemmen

Blessurepreventie zwemmen Blessurepreventie zwemmen AZ&PC 6 december 2014 Master of Science Physiotherapy Orthopedisch manueel therapeut Werkzaam en mede eigenaar bij Geeresteingroep (www.geeresteingroep.nl) Fysio- en manueel therapeut

Nadere informatie

FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2015, blok 3, Gerard Koel.

FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2015, blok 3, Gerard Koel. FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2015, blok 3, Gerard Koel. INHOUD : 1. Enige statistische begrippen omtrent studies naar diagnostische middelen. 2. Diagnostische

Nadere informatie

ISOKINETISCHE DYNAMOMETER (Biodex) Philippe Malcolm

ISOKINETISCHE DYNAMOMETER (Biodex) Philippe Malcolm ISOKINETISCHE DYNAMOMETER (Biodex) Philippe Malcolm Beschrijving Werkingsmodi Toepassingen Voorbeeld van een protocol Outputvariabelen Beschrijving Werkingsmodi Toepassingen Voorbeeld van een protocol

Nadere informatie

TNO Runalyser; real time monitoring van looptechniek. John Willems

TNO Runalyser; real time monitoring van looptechniek. John Willems TNO Runalyser; real time monitoring van looptechniek John Willems Inhoud Korte intro TNO Wat is runalyser? Waarom runalyser? Voorbeeld data runalyser Onderzoek naar running economy Toekomst 2 TNO personal

Nadere informatie

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIE PROTOCOL NA ARTHROSCOPISCH HECHTEN SLAP-LAESIE SCHOUDER

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIE PROTOCOL NA ARTHROSCOPISCH HECHTEN SLAP-LAESIE SCHOUDER Versie 2017 POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIE PROTOCOL NA ARTHROSCOPISCH HECHTEN SLAP-LAESIE SCHOUDER 1. Doel Het op eenduidige wijze uitvoering geven aan de postklinische fysiotherapeutische

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting INTRODUCTION Kinderen en jongeren met cerebrale parese (CP) kunnen vaak niet zo goed lopen, rennen of traplopen. Dat kan komen door spierzwakte. Spierzwakte wordt vaak gemeten als de kracht die kinderen

Nadere informatie

Samenvatting in Nederlands

Samenvatting in Nederlands * Samenvatting in Nederlands Samenvatting in Nederlands Dit proefschrift is gebaseerd op gegevens verkregen uit het FuPro-CVA onderzoek (Functionele Prognose bij een cerebrovasculair accident (of beroerte)).

Nadere informatie

Regular physical activity is probably the most important thing a person can do to stay healthy ALGEMENE INLEIDING SPORTBLESSURES

Regular physical activity is probably the most important thing a person can do to stay healthy ALGEMENE INLEIDING SPORTBLESSURES De rol van heupspierkracht in relatie tot full-body kinematische parameters in de ontwikkeling van exertionele mediale tibiale pijn: een prospectieve studie. Ruth Verrelst Dept. Revalidatiewetenschappen

Nadere informatie

Dag van de trainer 15 december 2018 Sportblessures bij kinderen tips and tricks. Inhoud

Dag van de trainer 15 december 2018 Sportblessures bij kinderen tips and tricks. Inhoud Dag van de trainer 15 december 2018 Sportblessures bij kinderen tips and tricks @smacleuven @SMACLeuven Inhoud Doel: inzicht geven in hoe men tijdig specifieke letsels bij jonge atleten kan herkennen en

Nadere informatie

8 Samenvatting Samenvatting Het is alom bekend dat te weinig bewegen schadelijk is voor de gezondheid van zowel kinderen als volwassenen. Ondanks dat de positieve effecten van een actieve jeugd talrijk

Nadere informatie

Controle van rompbewegingen bij verstoringen tijdens het duwen van karren

Controle van rompbewegingen bij verstoringen tijdens het duwen van karren Het mechanisch verstoren van de romp wordt gezien als een risicofactor voor lage rugklachten. Dergelijke verstoringen kunnen zorgen voor ongecontroleerde bewegingen van de romp waarbij een inadequate reactie

Nadere informatie

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/SCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, KLEIN

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/SCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, KLEIN Versie augustus 2017 POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/SCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, KLEIN 1. Doel Het op eenduidige wijze uitvoering geven aan de poliklinische fysiotherapeutische

Nadere informatie

Click to add title. Hasselt Cuff /11/2010

Click to add title. Hasselt Cuff /11/2010 Click to add title Hasselt Cuff 2010 Revalidatie na een rotator cuff hechting 1 Ons Voorstel: Dr Guido Claes, Dr Bonneux en Dr Dierickx, Dr Vaninbroukx Algemeen uitgangspunt blijft de patient. Uitgaande

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Sinds enkele decennia is de acute zorg voor brandwondenpatiënten verbeterd, hetgeen heeft geresulteerd in een reductie van de mortaliteit na verbranding, met name van patiënten

Nadere informatie

Gesloten vragen Functionele Anatomie II

Gesloten vragen Functionele Anatomie II Gesloten vragen Functionele Anatomie II 2013-2014 1. Ab- en adductie vindt plaats om een longitudinale as 2. In de anatomische houding is, in het sagittale vlak van de wervelkolom, lumbaal een lordose

Nadere informatie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Fysiotherapeutische behandeling van een Reversed Schouderprothese volgens het Schoudernetwerk OZL. Jo Stessen Fysio-manueeltherapeut

Fysiotherapeutische behandeling van een Reversed Schouderprothese volgens het Schoudernetwerk OZL. Jo Stessen Fysio-manueeltherapeut Fysiotherapeutische behandeling van een Reversed Schouderprothese volgens het Schoudernetwerk OZL Jo Stessen Fysio-manueeltherapeut Geen Geen Geen Geen Inhoud: - Veranderde biomechanica - Postoperatieve

Nadere informatie

RICHTLIJNEN BIJ REVALIDATIE NA. Partiële clavicula resectie

RICHTLIJNEN BIJ REVALIDATIE NA. Partiële clavicula resectie RICHTLIJNEN BIJ REVALIDATIE NA Partiële clavicula resectie We onderscheiden een 5-tal postoperatieve fasen: Fase 1 : week 0-1 - 2 Fase 2 : week 3-4 5 Fase 3 : week 6 7 8 9 Fase 4 : week 10 tot en met 26

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Eerste bijeenkomst 2014 van het Schouder Netwerk Twente. 3 Juni 2014, Saxion Hogeschool Enschede.

Eerste bijeenkomst 2014 van het Schouder Netwerk Twente. 3 Juni 2014, Saxion Hogeschool Enschede. Eerste bijeenkomst 2014 van het Schouder Netwerk Twente. 3 Juni 2014, Saxion Hogeschool Enschede. AGENDA 03-06-2014; F 1.09. 17:30 18:30 uur: ontvangst, mededelingen bestuur. 18:30 19:15 uur: Inhoud theorie;

Nadere informatie

Richtlijn bij revalidatie na een SLAP REPAIR

Richtlijn bij revalidatie na een SLAP REPAIR Richtlijn bij revalidatie na een SLAP REPAIR We onderscheiden een 3-tal postoperatieve fasen: Fase 1: 0 t/m 6 Fase 2: 7 t/m 12 Fase3: 3 tot 6 maanden Elke fase is ingedeeld in een 3-tal onderdelen, te

Nadere informatie

Blessurepreventie. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen van klachten of banale letsels om erger te voorkomen

Blessurepreventie. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen van klachten of banale letsels om erger te voorkomen Blessurepreventie Blessurepreventie bestaat uit drie luiken: Primaire preventie is gericht op het voorkomen van nieuwe letsels. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen

Nadere informatie

Wat zorgt voor de stabiliteit? Instabiliteit ontstaat wanneer er iets mis met het actieve of passieve systeem.

Wat zorgt voor de stabiliteit? Instabiliteit ontstaat wanneer er iets mis met het actieve of passieve systeem. (In-) Stabiliteit Inleiding Wat is instabiliteit? Instabiliteit van het schoudergewricht houdt in dat de weefsels in en rond de schouder niet in staat zijn de kop van de bovenarm op een juiste manier in

Nadere informatie

Basis voor krachttraining

Basis voor krachttraining Inhoud Basis voor krachttraining Jan Boone 2. Soorten Kracht 3. Trainingss 4. Belangrijke principes 5. Krachttraining bij lange- (loopeconomie) Voor 1880: weinig gestructureerde krachttraining (cfr. Forcemen

Nadere informatie

HOUDINGSTRAINING. Houdingstraining. Houdingstraining. Wat? 12-12-2014. Onderdeel van de fysieke voorbereiding. Dag van de Trainer (13/12/2014)

HOUDINGSTRAINING. Houdingstraining. Houdingstraining. Wat? 12-12-2014. Onderdeel van de fysieke voorbereiding. Dag van de Trainer (13/12/2014) HOUDINGSTRAINING Onderdeel van de fysieke voorbereiding Dag van de Trainer (13/12/2014) Houdingstraining Wat? raakvlakken met stabilisatietraining hypes o.a., Core stability, Performance Stability, FMS,

Nadere informatie

Substantial Clinical Important Benefit van de CMS en SST!! Toepassing van schoudervragenlijsten bij patiënten van het Schoudernetwerk Twente

Substantial Clinical Important Benefit van de CMS en SST!! Toepassing van schoudervragenlijsten bij patiënten van het Schoudernetwerk Twente Substantial Clinical Important Benefit van de CMS en SST!! Toepassing van schoudervragenlijsten bij patiënten van het Schoudernetwerk Twente Donald van der Burg Onderzoek naar responsiviteit van de CMS/SST

Nadere informatie

Lenigheid en beweeglijkheid

Lenigheid en beweeglijkheid 2.3.2. Lenigheid en beweeglijkheid Deze vaardigheid is bedoeld om de verschillende spieren te trainen op lenigheid en de verschillende gewrichten te mobiliseren. Lenigheid en beweeglijkheid bestaat uit:

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38701 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Visschedijk, Johannes Hermanus Maria (Jan) Title: Fear of falling in older patients

Nadere informatie

Doelstelling en protocol

Doelstelling en protocol STUDIE OVER DE INVLOED VAN CURREX SOLES OP DE VOETBELASTING EN OP SPRONGTESTEN BIJ VOLLEYBALLERS Door Sportmedisch Testcenter RUNNING AND MORE Uit enquêtes bij onze huidige gebruikers van de Currex-zolen

Nadere informatie

HOUDINGSTRAINING. Onderdeel van de fysieke voorbereiding. Dag van de Trainer (17/12/2016)

HOUDINGSTRAINING. Onderdeel van de fysieke voorbereiding. Dag van de Trainer (17/12/2016) HOUDINGSTRAINING Onderdeel van de fysieke voorbereiding Dag van de Trainer (17/12/2016) Houdingstraining Wat? raakvlakken met stabilisatietraining hypes o.a., Core stability, Performance Stability, FMS,

Nadere informatie

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers ummery amenvatting Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers 207 Algemene introductie Werkgerelateerde arm-, schouder- en nekklachten zijn al eeuwen

Nadere informatie

Dr. Marijke C.Ph. Slieker-ten Hove. Bekkenfysiotherapeut

Dr. Marijke C.Ph. Slieker-ten Hove. Bekkenfysiotherapeut Naam Bekkenfysiotherapeut Titel proefschrift/thesis Samenvatting Dr. Marijke C.Ph. Slieker-ten Hove Ja Pelvic Floor Function and Disfunction in a general female population Algemeen Het hoofdonderwerp van

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Complex Regionaal Pijn Syndroom type I (CRPSI) is een verre van volledig begrepen complex van symptomen. Wanneer CRPSI ontstaat is dit meestal het gevolg van een operatie of andersoortig trauma.

Nadere informatie

1 G>=>KE:G=L> Dutch summary

1 G>=>KE:G=L> Dutch summary 1 Dutch summary * - nederlandse samenvatting Alhoewel cerebrale parese (CP) wordt gezien als een non-progressieve aandoening treden er wel degelijk secundaire complicaties op zoals afname van beweeglijkheid,

Nadere informatie

RICHTLIJNEN BIJ REVALIDATIE NA EEN OPEN CUFF REPAIR

RICHTLIJNEN BIJ REVALIDATIE NA EEN OPEN CUFF REPAIR RICHTLIJNEN BIJ REVALIDATIE NA EEN OPEN CUFF REPAIR In het revalidatie schema is uitgegaan van de meest voorkomende cuff repair (supra spinatus met of zonder infraspinatus). Indien er sprake is van repair

Nadere informatie

Stretchen: theorie en praktijk

Stretchen: theorie en praktijk Stretchen: theorie en praktijk Studiedag VAT 4 oktober 2014 Fabienne Van De Steene Studiedag VAT 4 okt 14 2 Studiedag VAT 4 okt 14 3 1 Take home message Studiedag VAT 4 okt 14 4 Studiedag VAT 4 okt 14

Nadere informatie

Fysio-/manueeltherapie van Gerven

Fysio-/manueeltherapie van Gerven Fysio-/manueeltherapie van Gerven Artrose Artrose is een chronische aandoening waarbij een degeneratie van het gewricht optreedt. Het gewrichtkraakbeen vermindert in kwaliteit; vergelijk het kraakbeen

Nadere informatie

FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2014, blok 3, Gerard Koel.

FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2014, blok 3, Gerard Koel. FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2014, blok 3, Gerard Koel. INHOUD : 1. Enige statistische begrippen omtrent studies naar diagnostische middelen. 2. Diagnostische

Nadere informatie

Het kinesitherapeutisch dossier in het ICF-kader:

Het kinesitherapeutisch dossier in het ICF-kader: Het kinesitherapeutisch dossier in het ICF-kader: Casus Musculoskeletale kinesitherapie Stap 1: voorschrift en aanmelding K. H. Vrouw, 51 jaar Gehuwd, geen kinderen meer ten laste Oefent geen beroep uit,

Nadere informatie

Informatiebrief voor de deelnemers aan experimenten

Informatiebrief voor de deelnemers aan experimenten Dienst Orthopedie : Universitair Ziekenhuis Gent pagina 1 van 6 Informatiebrief voor de deelnemers aan experimenten 1 Titel van de studie: Unicompartimentele Knieprothesen > 10 jaar follow-up. 2 Doel van

Nadere informatie

Schouderprothesiologie bij een cuff insufficiëntie. Max Hoelen Orthopedisch chirurg Reinier de Graaf Gasthuis

Schouderprothesiologie bij een cuff insufficiëntie. Max Hoelen Orthopedisch chirurg Reinier de Graaf Gasthuis Schouderprothesiologie bij een cuff insufficiëntie Max Hoelen Orthopedisch chirurg Reinier de Graaf Gasthuis klinisch beeld Neer 1983: arthrose ten gevolge van een massale cufflesie: cuff tear arthropathy

Nadere informatie

ROMPSTABILISATIE U17 Vurste-Semmerzake

ROMPSTABILISATIE U17 Vurste-Semmerzake ROMPSTABILISATIE U17 Vurste-Semmerzake Inleiding Bij voetbal komt het vaak voor dat spieren eenzijdig zijn ontwikkeld, omdat de training vaak gericht is op het verbeteren van een bepaalde spiergroep, nl

Nadere informatie

Geleidelijk ontstane sportblessures

Geleidelijk ontstane sportblessures Geleidelijk ontstane sportblessures in Nederland Blessurecijfers Samenvatting In 2013 liepen sporters 1,4 miljoen blessures op die geleidelijk ontstonden. Dat is bijna een derde (31%) van de 4,5 miljoen

Nadere informatie

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie. Samenvatting De primaire doelstelling van het onderzoek was het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van oefentherapie en de rol die therapietrouw hierbij speelt bij patiënten met artrose aan

Nadere informatie

Functionele krachttraining 2.0 voor hardlopers

Functionele krachttraining 2.0 voor hardlopers Functionele krachttraining 2.0 voor hardlopers Chantal Berga Inspiratiedag voor hardlooptrainers 14 april 2019 Even voorstellen Chantal Berga Manueel therapeut/ sportfysiotherapeut Triathlete met lopen

Nadere informatie