STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT"

Transcriptie

1 STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT 's-gravenhage 23 december 1996 Aan Hare Excellentie Mevrouw Mr. W.Sorgdrager, Minister van Justitie, Ministerie van Justitie, Postbus EH 's-gravenhage Excellentie, Bij brief van 25 februari 1992 (kenmerk: Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr /92/6) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht verzocht te willen adviseren over een ten departemente van Justitie opgesteld voorontwerp van wet houdende regeling van het conflictenrecht betreffende de verbintenissen uit andere bron dan overeenkomst (Wet conflictenrecht niet-contractuele verbintenissen; hierna te noemen: voorontwerp). Dit voorontwerp bevat 14 artikelen, waarvan artikel 1 tot en met 12 zijn overgenomen in de artikelen 91 tot en met 102 van de Schets van een algemene wet betreffende het internationaal privaatrecht (hierna te noemen: Schets), zoals deze door de Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht van het Ministerie van Justitie in augustus 1992 is opgesteld. De tekst van het voorontwerp en de daarmee corresponderende bepalingen van de Schets zijn onderwerp geweest van overleg binnen de subcommissie vermogensrecht van de Staatscommissie. 1 De subcommissie heeft in november 1995 aan het plenum van de Staatscommissie een rapport uitgebracht. De Staatscommissie heeft dit rapport en de door de subcommissie ontworpen regeling van het conflictenrecht inzake onrechtmatige daad in een drietal vergaderingen uitgebreid besproken en brengt thans op basis van het genoemde rapport van de subcommissie advies uit. Onderdeel van het onderhavige advies is een door de Staatscommissie opgestelde regeling (hierna te noemen: Voorstel), die als bijlage bij dit advies is opgenomen. I. Inleiding 1. Het voorontwerp ziet op 'verbintenissen uit andere bron dan overeenkomst': verbintenissen uit zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. Dit advies heeft uitsluitend betrekking op het belangrijkste onderdeel van het voorontwerp: de verbintenissen uit onrechtmatige daad. De overige categorieën van nietcontractuele verbintenissen kunnen naar het oordeel van de Staatscommissie 1 De subcommissie was als volgt samengesteld: Mr. H.L.J.Roelvink, voorzitter; Prof. Mr. P.Vlas, rapporteur; Mr. T.Drion; Mr. H.Duintjer Tebbens; Mr. J.H.A.van Loon; Prof. Mr. L.Strikwerda; Mr. F.J.A. van der Velden; Mr. E.Hennis, adj. secretaris. Scheveningseweg 6, 2517 KT 's-gravenhage - telefoon (070) fax (070)

2 in het onderhavige Voorstel onbehandeld worden gelaten. De genoemde gebieden zijn nog volop in beweging, terwijl geschillen over i.p.r.-kwesties daaromtrent betrekkelijk zeldzaam zijn. 2 Niet is gebleken dat in de praktijk aan i.p.r.-regelgeving op deze gebieden een dringende behoefte bestaat. 2. Nadat het voorontwerp en de Schets waren opgesteld, heeft de Hoge Raad op het terrein van de internationale onrechtmatige daad een principiële uitspraak gedaan (HR 19 november 1993, NJ 1994, 622 JCS, 'COVA'). 3 De door de Hoge Raad geformuleerde conflictregel luidt als volgt: 'Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt een vordering uit onrechtmatige daad, behoudens rechtskeuze, in beginsel beheerst door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden. (...) Voorts heeft het hof met juistheid geoordeeld dat op de hoofdregel van toepasselijkheid van de lex loci delicti een uitzondering kan worden aanvaard ingeval beide partijen zijn gevestigd in een ander land dan dat waar de onrechtmatige daad is gepleegd en de rechtsgevolgen van de daad zich geheel in dat andere land afspelen.' De Staatscommissie heeft dit arrest als uitgangspunt genomen voor het opstellen van een wettelijke regeling op het terrein van het conflictenrecht ter zake van de onrechtmatige daad. Het Voorstel sluit zo nauw mogelijk aan bij de door de Hoge Raad geformuleerde regel, aangezien het arrest van de Hoge Raad een duidelijke keuze maakt ten aanzien van een aantal tot dan toe controversiële kwesties en aansluit bij de ontwikkelingen in de ons omringende landen. Overigens stemt de door de Staatscommissie voorgestelde regeling op hoofdpunten overeen met de bepalingen uit het voorontwerp (en uit de Schets). De Staatscommissie heeft voorts zo veel mogelijk acht geslagen op de commentaren die in de literatuur zijn verschenen naar aanleiding van de bepalingen van de Schets. 4 II. Hoofdregel (lex loci delicti); art.1 lid 1 van het Voorstel 3. In het onder 2 genoemde arrest van de Hoge Raad is als hoofdregel gehanteerd de aanknoping aan het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden (de lex loci delicti). Deze regel is algemeen aanvaard als de 'natuurlijke' conflictregel voor onrechtmatige daden, met de 2 Uit de rechtspraak van na 1983 kunnen de volgende beslissingen worden genoemd. Over onverschuldigde betaling: Rb. Alkmaar 13 mei 1982, NIPR 1983, 205; Rb. Amsterdam 18 juni 1982, NIPR 1983, 206 en Rb. Assen 15 november 1988, NIPR 1989, 115. Over ongerechtvaardigde verrijking: Hof Amsterdam 23 oktober 1986, NIPR 1987, 272; Rb. Amsterdam 1 april 1992, NIPR 1992, 377 en Rb. Arnhem 26 november 1992, NIPR 1993, 275. Over zaakwaarneming: HR 23 februari 1996, RvdW 1996, 68C, AAe 1996, blz. 642 e.v. Wat de literatuur betreft kan worden verwezen naar het overzichtsartikel van K.Boele-Woelki, Ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling in het IPR, in: Europees Privaatrecht, 1995, blz , alsmede naar H.L.E.Verhagen, Ongerechtvaardige verrijking, in: Op Recht, bundel opstellen aangeboden aan prof.mr. A.V.M.Struycken ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, 1996, blz. 367 e.v. 3 Zie voorts Th.M.de Boer, AAe 1994, blz. 165 e.v.; H.Duintjer Tebbens, NILR 1994, blz. 363 e.v. 4 Zie o.a. D.Kokkini-Iatridou en K.Boele-Woelki, NIPR 1992, blz.477 e.v. (in het bijzonder blz ); A.P.M. J.Vonken, WPNR (1993) 6113, blz ; H.Duintjer Tebbens, NIPR spec. 1994, blz.44-51, alsmede J.Erauw, NIPR spec. 1994, blz B

3 mogelijkheid van uitzonderingen daarop. 5 Het voorontwerp gaat in artikel 4 uit van het beginsel van de nauwste band, met in artikel 5 een vermoeden van toepassing van de lex loci delicti. Deze opzet - het uitgaan van vermoedens - hangt hiermee samen dat het voorontwerp een regeling beoogt te geven van alle niet-contractuele verbintenissen, terwijl in de visie van de Staatscommissie de regeling beperkt dient te blijven tot het conflictenrecht ter zake van onrechtmatige daad. Om deze reden heeft de Staatscommissie gekozen voor een regeling die niet uitgaat van een rechtsvermoeden, maar van een regel (gebaseerd op de door de Hoge Raad in het COVA-arrest geformuleerde conflictregel) waarop uitzonderingen mogelijk zijn. In het eerste lid van artikel 1 van het Voorstel van de Staatscommissie is deze regel neergelegd. Hoewel het arrest spreekt van 'het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden', geeft de Staatscommissie de voorkeur aan de formulering 'het recht van de Staat waar de daad heeft plaatsgevonden'. De Staatscommissie is van mening dat kwesties van verwijzing naar Staten met een meervoudig rechtsstelsel, evenals de kwestie van interregionaal recht in Koninkrijksverband buiten beschouwing moeten worden gelaten. Wettelijke regels met betrekking tot het eerstgenoemde onderwerp behoren in het algemene deel van de i.p.r.-codificatie te worden gegeven. De regeling met betrekking tot het tweede onderwerp valt buiten het terrein van de i.p.r.- codificatie. 4. In het arrest van de Hoge Raad wordt gesproken van 'het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden', terwijl ook in het eerste lid van artikel 1 van het Voorstel een dergelijke formulering in de voltooide tijd wordt gebruikt. De bepaling kan echter evenzeer worden toegepast op een geval van dreigende onrechtmatige daad. In de tekst van de bepaling behoeft niet uitdrukkelijk met een dergelijke dreiging rekening te worden gehouden, zoals zulks evenmin - wat het Nederlandse interne recht betreft - in artikel 6:162 BW is gebeurd, maar in de Memorie van Toelichting ware wel op deze ruime toepassingsmogelijkheid te wijzen. 5. Zoals vermeld, heeft de Staatscommissie het COVA-arrest van de Hoge Raad tot uitgangspunt van haar Voorstel genomen. Deze opzet brengt met zich mee dat niet gekozen is voor het beginsel van aanknoping aan het recht van de Staat waarmee de daad het nauwst is verbonden. Hoewel aanknoping aan het 5 De lex loci delicti is ook in buitenlandse codificaties algemeen aanvaard als conflictregel voor onrechtmatige daden, zoals in artikel 133 van de Zwitserse IPR-Wet van 18 december 1987, 48 van de Oostenrijkse IPR- Wet van 15 juni 1978 en artikel 62 van de Italiaanse IPR-Wet van 31 mei De regel is voorts te vinden in artikel 40(1) van het Duitse 'Referentenentwurf' (tekst in: J.Kropholler, Internationales Privatrecht, 2e druk, 1994, blz. 557, alsmede IPRax 1995, blz ). Niet alleen in Staten met een gecodificeerd i.p.r. is aanknoping aan de lex loci delicti algemeen aanvaard, maar ook in Staten met op dit terrein ongeschreven i.p.r., zoals in België (zie F.Rigaux en M.Fallon, Droit International Privé, Tome II, Droit Positif Belge, 1993, nr. 1528) en Frankrijk (zie H.Batiffol en P.Lagarde, Droit international privé, Tome II, 1983, nr. 557; Y.Loussouarn en P.Bourel, Droit international privé, 1993, nr. 401). C

4 recht van de nauwste band een oplossing kan bieden voor allerlei moeilijk localiseerbare gebeurtenissen die onder het leerstuk van de onrechtmatige daad kunnen vallen, is de Staatscommissie van oordeel dat zulks nog niet met zich meebrengt dat het uitgangspunt van aanknoping aan de lex loci delicti moet worden verlaten. Door in het Voorstel uit te gaan van toepassing van de lex loci delicti met mogelijkheid tot differentiatie, wordt de aanknoping aan de nauwste band zo veel mogelijk gerealiseerd. De Staatscommissie is er geen voorstander van om de onderhavige regeling te belasten met specifieke bepalingen voor meer bijzondere gevallen van onrechtmatige daad, zoals bijvoorbeeld die gepleegd via het 'Internet'. De Staatscommissie geeft er de voorkeur aan dat in het kader van de totstandkoming van het algemene deel van de i.p.r.-codificatie nader wordt bezien of (mede) naar aanleiding van eventueel in de rechtspraktijk gebleken problemen bij de toepassing van de ontworpen conflictregels op zulke bijzondere gevallen, het beginsel van de nauwste band, al dan niet in de vorm van een algemene exceptie, moet worden opgenomen. III. Meervoudige locus; art.1 lid 2 van het Voorstel 6. Indien een onrechtmatige handeling schade aanricht in een andere Staat dan die waar de handeling is verricht, dus wanneer 'Handlungsort' en 'Erfolgsort' uiteenvallen, rijst de vraag waar de onrechtmatige daad geacht moet worden te hebben plaatsgevonden. Het betreft hier het probleem van de zogenoemde 'meervoudige locus'. Dit probleem zal zich voornamelijk kunnen voordoen bij grensoverschrijdende milieuverontreiniging (zoals in het bekende geval van de zoutlozingen in de Rijn door de Franse kalimijnen, waardoor tuinders in het Westland schade aan hun gewassen leden), doch behoeft niet daartoe beperkt te zijn. Ook bij grensoverschrijdende belediging kan van een meervoudige locus sprake zijn, wanneer de belediging via de media in de ene Staat wordt geuit en in een andere Staat schade in de vorm van aantasting van goede naam veroorzaakt. 6 Voorts kan bij ongeoorloofde mededinging onder omstandigheden sprake zijn van een meervoudige locus. De Staatscommissie is van mening dat het vraagstuk van de meervoudige locus - in het bijzonder met het oog op grensoverschrijdende milieuverontreiniging - een afzonderlijke regeling wenselijk maakt, welke afwijkt van het eerste lid van artikel 1 van haar Voorstel. 7. De Staatscommissie heeft daarbij gezocht naar een formulering waardoor tot uitdrukking komt dat het bij deze afwijking van de regel van artikel 1 lid 1 niet gaat om het geval dat de onrechtmatige daad schade aanricht in de Staat van handeling, maar vervolgens in een andere Staat als gevolg daarvan vermogensschade teweegbrengt. In een dergelijk geval kan niet van een meervoudige locus worden gesproken. 7 Het tweede lid van artikel 1 van het Voorstel van de Staatscommissie brengt dit tot uitdrukking door te bepalen dat de regel van het eerste lid niet wordt toegepast in het geval dat een daad 'schadelijk inwerkt op een persoon, een zaak of het natuurlijk milieu elders dan in de Staat waar die daad heeft plaatsgevonden'. Dit 'schadelijk inwerken' ziet op fysieke beschadiging en letsel, op aantasting van rechtsgoederen als het natuurlijk milieu, de goede naam, klantenkring en 6 Zie in het kader van het EEX: HvJ EG 7 maart 1995, zaak C-68/93 (Fiona Shevill c.s./presse Alliance SA), Jur. 1995, blz. I-415, AAe 1995, blz (PV). 7 In het kader van de uitleg van art.5, sub 3, EEX heeft het HvJ EG op 19 september 1995, zaak C-364/93 (Marinari/Lloyd's Bank plc), Jur. 1995, blz. I-2719, overwogen dat het begrip 'plaats waar het schadebrengend feit zich heeft voorgedaan' niet zo ruim kan worden uitgelegd 'dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt' (r.o.14). D

5 dergelijke. De door de Staatscommissie gekozen formulering strookt met de term 'place of injury', zoals deze ook in het Haagse Produktenaansprakelijkheidsverdrag wordt gebruikt. 8. De ontworpen tekst van lid 2 omschrijft duidelijk waarop de daad schadelijk kan inwerken: een persoon (daaronder is zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon begrepen), een zaak of het natuurlijk milieu. 9. In het geval van een grensoverschrijdende onrechtmatige daad met een meervoudige locus heeft de Staatscommissie gekozen voor toepassing van het recht van het 'Erfolgsort', te weten de Staat waar de schadelijke inwerking op de persoon, de zaak of het natuurlijk milieu plaatsvindt. De Staatscommissie geeft aan toepassing van dit recht - veelal het recht van het land waar de benadeelde zijn woonplaats of vestiging heeft - de voorkeur boven toepassing van het recht van de Staat waar de daad heeft plaatsgevonden (het 'Handlungsort'). Wel is de Staatscommissie voorstander van het opnemen van een onvoorzienbaarheidsexceptie: wanneer de dader redelijkerwijs niet kon voorzien dat deze schadelijke inwerking in een andere Staat zou plaatsvinden, kan het tweede lid geen toepassing vinden en dient men terug te vallen op de regel van het eerste lid. Of de door de dader in te roepen onvoorzienbaarheidsexceptie zal slagen, hangt af van de omstandigheden van het geval. Zo is het denkbaar dat onvoorzienbaarheid eerder wordt aangenomen bij grensoverschrijdende belediging (gedacht kan worden aan een belediging geuit via een Nederlandse radiozender die in een ander deel van de wereld wordt ontvangen) dan bij grensoverschrijdende milieuverontreiniging (bijvoorbeeld bij een ongeval met een kernreactor). 10. Naast opneming van de onvoorzienbaarheidsexceptie, welke door de dader kan worden ingeroepen, heeft de Staatscommissie aandacht besteed aan de vraag of in de bepaling een keuzerecht voor de benadeelde moet worden neergelegd. Moet de benadeelde kunnen kiezen voor toepassing van de lex loci delicti in plaats van het recht van de Staat waar de schadelijke inwerking heeft plaatsgevonden? De rechtvaardiging voor een dergelijk keuzerecht kan worden gevonden in de omstandigheid dat in bepaalde gevallen het recht van het 'Handlungsort' meer bescherming aan het slachtoffer kan bieden dan het recht van het 'Erfolgsort' (vaak het eigen recht van de benadeelde), terwijl de dader zich niet erover kan beklagen dat het recht van de plaats waar hij heeft gehandeld toepassing vindt. De Staatscommissie is evenwel van mening dat er voor een dergelijk aan de benadeelde toekomend keuzerecht geen plaats dient te worden ingeruimd, omdat niet valt in te zien waarom bij dit soort van onrechtmatige daden (met een meervoudige locus) aan de benadeelde wèl en in andere gevallen van onrechtmatige daden, zoals bij toepassing van artikel 1 lid 3, géén keuzerecht wordt toegekend. Bovendien opent het voorgestelde artikel 6 reeds de mogelijkheid dat de rechter rekening houdt met in de Staat van het 'Handlungsort' geldende voorschriften ter bescherming van personen of zaken. IV. Gevolgenuitzondering: art.1 lid 3 van het Voorstel 11. Het derde lid van artikel 1 van het Voorstel is ontleend aan het COVAarrest van de Hoge Raad. In dit lid is een uitzondering opgenomen op zowel het eerste lid (toepassing van de lex loci delicti) als op het tweede lid (toepassing van het recht van het 'Erfolgsort' in het geval van een meervoudige locus). Indien dader en benadeelde in dezelfde Staat hun gewone verblijfplaats onderscheidenlijk plaats van vestiging hebben, geldt het recht van die Staat. In tegenstelling tot het genoemde arrest wordt in lid 3 de term 'rechtsgevolgen' vermeden als afzonderlijk criterium. Volstaan kan worden met aanknoping aan de gewone verblijfplaats respectievelijk de plaats van vestiging van dader en benadeelde. Deze tekst sluit ook aan bij hetgeen is bepaald in buitenlandse wetgeving, zoals in artikel 133 lid 1 van de Zwitserse IPR-wet. E

6 12. De Staatscommissie meent niet te moeten adviseren tot het opnemen van een regeling in artikel 1 lid 3 omtrent het tijdstip waarop dader en benadeelde hun gewone verblijfplaats onderscheidenlijk plaats van vestiging in dezelfde Staat moeten hebben. De Staatscommissie is van oordeel dat in ieder geval niet het tijdstip van uitbrengen van de dagvaarding beslissend is en acht het vanzelfsprekend dat de gewone verblijfplaats respectievelijk de plaats van vestiging moet worden gefixeerd op het moment van het plegen van de onrechtmatige daad. Het valt echter niet uit te sluiten dat de rechter in bijzondere gevallen aanleiding ziet om af te wijken van de regel dat het tijdstip van het plegen van de onrechtmatige daad beslissend is. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat schade zich pas na lange tijd openbaart ('Spätschaden'). In de Memorie van Toelichting ware op een en ander te wijzen. 13. Met de term 'gewone verblijfplaats' is de 'résidence habituelle' van natuurlijke personen bedoeld; de term 'plaats van vestiging' heeft betrekking op rechtspersonen en vennootschappen. Voor de toepassing van dit begrip kan aansluiting worden gezocht bij artikel 4 lid 2 EVO. V. Ongeoorloofde mededinging: art.2 van het Voorstel 14. In artikel 2 van het Voorstel is een regeling opgenomen voor ongeoorloofde mededinging. Deze materie is ook onderwerp van een regeling in artikel 7 van het voorontwerp (gelijkluidend aan artikel 97 Schets). Qua terminologie wijkt de door de Staatscommissie ontworpen bepaling daarvan enigszins af. De Staatscommissie is van mening dat een regeling van het onderwerp van de ongeoorloofde mededinging op haar plaats is. Ook in buitenlandse i.p.r.-regelingen is de materie afzonderlijk geregeld en bestaat over de te hanteren conflictregel - het recht van de markt - overeenstemming (zie artikel 136 van de Zwitserse IPR-wet en 48(2) van de Oostenrijkse IPRwet). 15. Hoewel de 'marktregel' internationaal aanvaard is, heeft de Staatscommissie gezocht naar een andere omschrijving van de aanknoping. Als bezwaar tegen de aanknoping aan het recht van 'de markt' is aangevoerd, dat bij een voortschrijdende internationalisering (globalisering) van de handel 'de markt' moeilijk valt te localiseren. Zo vervagen in het kader van de Europese Unie de landsgrenzen en is er steeds minder sprake van een echte nationale markt. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de Lid-Staten van de Europese Unie nog steeds hun eigen stelsels van privaatrecht met eigen mededingingsregels hebben. Om aan het genoemde bezwaar tegemoet te komen, heeft de Staatscommissie in het Voorstel gekozen voor de volgende terminologie: 'door het recht van de Staat op wiens grondgebied de mededingingshandeling de concurrentieverhoudingen beïnvloedt'. Een versnippering van het toepasselijk recht is echter ook bij deze omschrijving onontkoombaar wanneer de mededingingshandeling de concurrentieverhoudingen in meerdere landen beïnvloedt. 16. Artikel 2 spreekt over 'ongeoorloofde mededinging' in plaats van de in artikel 7 van het voorontwerp gebruikte term 'onrechtmatige mededinging'. De door de Staatscommissie gebezigde term, die ruim moet worden opgevat, sluit aan bij hetgeen thans gangbaar is in verdragen, rechtspraak en literatuur. 8 Artikel 2 geldt als afwijking van hetgeen in artikel 1 is bepaald (zie de aanhef van artikel 2). Op zijn beurt kan artikel 2 worden opzijgezet door een door partijen uitgebrachte rechtskeuze (artikel 4) dan wel doordat de rechter van mening is dat de ongeoorloofde mededinging nauw verbonden is met een andere reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding (artikel 3). 17. Het tweede lid van artikel 2 bepaalt uitdrukkelijk dat de nietmarktgerichte gedraging niet onder het eerste lid valt. Hierbij dient niet 8 Zie bij voorbeeld Asser-Hartkamp III, 1994, nr.47; voorts: D.Kokkini- Iatridou en K.Boele-Woelki, NIPR 1992, blz.540. F

7 slechts aan kwesties van oneerlijke reclame te worden gedacht, maar ook aan daden zoals het weglokken van personeel, infiltraties bij een bepaalde concurrent, etc. Deze laatste daden kunnen aan één specifieke concurrent schade toebrengen. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 dient men voor dergelijke gedragingen terug te vallen op de algemene regel van artikel 1. In artikel 136 lid 2 van de Zwitserse IPR-wet is voor deze situatie aangeknoopt aan het recht van de Staat 'in dem sich die betroffene Niederlassung (des Geschädigten)' bevindt. Voor een dergelijke afzonderlijke regel bestaat geen reden, omdat in voorkomende gevallen - voorzover er bij de benadeling van de concurrent sprake is van een meervoudige locus - op grond van artikel 1 lid 2 hetzelfde resultaat kan worden bereikt (de schadelijke inwerking op een (rechts)persoon). VI. Accessoire aanknoping: art.3 van het Voorstel 18. Artikel 3 van het Voorstel heeft betrekking op de accessoire aanknoping. Ook in artikel 3 van het voorontwerp (gelijkluidend aan artikel 93 Schets) is hiervoor een regeling opgenomen, zij het dat deze regeling niet beperkt is tot onrechtmatige daad. De accessoire aanknoping heeft ook in buitenlandse regelingen haar plaats gevonden (zie artikel 133 lid 3 van de Zwitserse IPR-wet en artikel 41 van het Duitse 'Referentenentwurf'). 19. Volgens het Voorstel kan, in afwijking van hetgeen bepaald is in de voorgaande artikelen, in het geval dat een onrechtmatige daad nauw verbonden is met een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding, de verbintenis uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht dat op die andere rechtsverhouding van toepassing is. De bepaling heeft betrekking op situaties van samenloop van rechtsverhoudingen (in het bijzonder van onrechtmatige daad met wanprestatie). Doet een dergelijk samenloop ('tussen partijen') zich voor, dan kan de rechter op de verbintenis uit onrechtmatige daad het recht toepassen dat die andere rechtsverhouding beheerst. De bepaling heeft niet de strekking van een algemene exceptieclausule zoals is opgenomen in artikel 15 van de Zwitserse IPR-wet. Een dergelijke algemene exceptie, zo daaraan behoefte bestaat, hoort naar de mening van de Staatscommissie in het algemeen deel van de i.p.r.-codificatie thuis (zie ook hierboven onder 5). Zoals uit de facultatieve formulering van artikel 3 blijkt, heeft de rechter de bevoegdheid om accessoir aan te knopen en is hij daartoe geenszins verplicht. Voorts moet het gaan om een reeds tussen partijen bestaande andere rechtsverhouding (meestal een contractuele relatie). In de Memorie van Toelichting ware te verduidelijken dat de rechter onder omstandigheden accessoir kan aanknopen bij een rechtsverhouding die tussen partijen bestaan heeft, maar inmiddels is beëindigd. De mate waarin een onrechtmatige daad 'nauw verbonden' is met een andere rechtsverhouding wordt in artikel 3 niet nader gepreciseerd. Dit staat aan de rechter ter beoordeling. VII. Rechtskeuze: art.4 van het Voorstel 20. Evenals in artikel 2 van het voorontwerp was opgenomen voor alle nietcontractuele verbintenissen, opent artikel 4 van het Voorstel de mogelijkheid dat partijen een rechtskeuze uitbrengen, waardoor wordt afgeweken van het recht dat krachtens artikelen 1 tot en met 3 op de onrechtmatige daad van toepassing zou zijn geweest ware geen rechtskeuze gedaan. De mogelijkheid tot het doen van een rechtskeuze op het terrein van de onrechtmatige daad was reeds in de lagere jurisprudentie aanvaard. 9 Recentelijk heeft ook de Hoge Raad in het COVA-arrest van 19 november 1993 zich hierover uitgesproken. In dit arrest heeft de Hoge Raad beslist dat de lex loci delicti, behoudens rechtskeuze, van toepassing is. Uit de formulering van de Hoge Raad laat zich afleiden dat rechtskeuze niet vooropstaat, maar subsidiair geldt ten opzichte van de hoofdregel van de lex loci delicti. Bij 9 Zie o.a. Rb. Rotterdam 8 januari 1979, NJ 1979, 113. G

8 onrechtmatige daad gaat het - anders dan bij overeenkomsten - dan ook meestal om een rechtskeuze achteraf. De Staatscommissie meent dat moet worden afgezien van een regeling met betrekking tot de modaliteiten van de rechtskeuze. Hoewel het niet valt uit te sluiten dat in een meeromvattende overeenkomst tevens een rechtskeuze (vooraf) is opgenomen welke betrekking kan hebben op vorderingen uit onrechtmatige daad tussen partijen, behoeft daarvoor geen afzonderlijke regeling te worden getroffen. Dat het gekozen recht tevens de verbintenissen uit onrechtmatige daad beheerst, kan direct voortvloeien uit de bedoeling van partijen, maar kan ook berusten op accessoire aanknoping. Ook in artikel 42 van het Duitse 'Referentenentwurf' is de rechtskeuze bij onrechtmatige daad niet vooropgesteld. 10 Met de term 'partijen' worden in artikel 4 de procespartijen bedoeld. Indien in rechte door verzekeraars wordt opgetreden, staat artikel 4 toe dat deze partijen een rechtskeuze uitbrengen. 21. Volgens het tweede lid van artikel 4, waarin aansluiting is gezocht bij artikel 3 EVO, dient de rechtskeuze uitdrukkelijk te zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk te blijken. Bij onrechtmatige daad zal in de meerderheid der gevallen een rechtskeuze achteraf plaatsvinden. De Staatscommissie is van mening dat een rechtskeuze slechts kan worden aangenomen, indien blijkt van een daadwerkelijk daarop gerichte wilsovereenstemming van partijen. Een veronderstelde rechtskeuze kan derhalve niet worden geaccepteerd. De rechtskeuze moet ondubbelzinnig ('uitdrukkelijk') geschieden of 'anderszins voldoende duidelijk' blijken, waarbij gedacht kan worden aan een rechtskeuze zoals deze uit de processtukken of de omstandigheden van het geval blijkt. Naar de mening van de Staatscommissie mag een forumkeuze in dit verband niet zonder meer als een aanwijzing van het toe te passen recht worden gezien. 22. In de literatuur is de vraag gesteld of rechtskeuze ook geldt ten aanzien van internationale verkeersongelukken en internationale kwesties van produktenaansprakelijkheid. 11 Noch het Haagse Verkeersongevallenverdrag noch het Haagse Produktenaansprakelijkheidsverdrag bevat een bepaling inzake rechtskeuze. De Staatscommissie is van mening dat de vraag of deze verdragen niettemin een dergelijke rechtskeuze toelaten een vraagstuk van verdragsinterpretatie betreft, zodat de Nederlandse wetgever door het invoeren van een wettelijke bepaling inzake (de geldigheid van een) rechtskeuze in de bedoelde gevallen, het risico zou lopen dat deze regeling met (een juiste uitleg van) genoemde verdragen strijdig wordt geoordeeld. Het lijkt de commissie daarom niet opportuun een dergelijke bepaling op te nemen. De vraag of rechtskeuze is toegestaan in gevallen van aansprakelijkheid uit aanvaring dient, voor zover deze aansprakelijkheid wordt beheerst door de Wet van 18 maart 1993 (Wet IPR-Zeerecht en Binnenvaartrecht), door de genoemde wet te worden beantwoord. Een en ander wordt geconstateerd door artikel 8 van het onderhavige Voorstel. 10 Art.42 luidt als volgt: 'Nach Eintritt des Ereignisses, durch das ein außervertragliches Schuldverhältnis entstanden ist, können die Parteien das Recht wählen, dem es unterliegen soll. Rechte Dritter bleiben unberührt.' 11 Zie voor een bevestigende beantwoording van deze vraag: D.Kokkini- Iatridou en K.Boele-Woelki, NIPR 1992, blz.527; A.P.M.J.Vonken, Verkeersongevallen, Praktijkreeks IPR, deel 17, 1996, nr. 81 e.v.; H.Duintjer Tebbens, Speciale Aflevering NIPR 1994, blz.47; Th.M.de Boer, Alternatieven voor de lex loci delicti, Studiekring 'Prof. Mr J.Offerhaus', no. 13, 1982, blz.29. Voorts onder het Verkeersongevallenverdrag: Rb. Arnhem 11 juli 1985, NIPR 1986, 292 en Rb. Amsterdam 21 april 1993, NIPR 1994, 127 en onder het Produktenaansprakelijkheidsverdrag: Rb. Rotterdam 15 oktober 1993, S & S 1994, 80, NIPR 1995, 240. H

9 VIII. Omvang van het door de conflictregel aangewezen recht: art.5 van het Voorstel 23. Artikel 5 van het Voorstel geeft de omvang aan van het door de conflictregel - op grond van de voorgaande artikelen - aangewezen recht. De bepaling is vrijwel gelijk aan artikel 10 van het voorontwerp (en aan artikel 100 Schets). Strikt genomen is de opsomming van artikel 5 niet noodzakelijk: het betreft immers een vraag van kwalificatie - te verrichten aan de hand van de lex fori - welke onderwerpen door het door de conflictregel aangewezen recht worden beheerst. De Staatscommissie is echter van mening dat artikel 5 voor de rechtspraktijk duidelijkheid kan scheppen en om die reden bestaansrecht heeft. Ook in andere wettelijke regelingen komt een dergelijke opsomming voor (zie artikel 7 lid 6 van de Wet IPR Zeerecht en Binnenvaartrecht). 24. De lijst van onderwerpen opgenomen in artikel 5 is enuntiatief (zie de woorden 'in het bijzonder', gebruikt in de aanhef van de bepaling). Het staat de rechter vrij om ook andere in het kader van een onrechtmatige daad gerezen rechtsvragen onder het rechtsstelsel te brengen dat de onrechtmatige daad beheerst. In het navolgende wordt ingegaan op de afwijkingen van het Voorstel ten opzichte van het voorontwerp. - In onderdeel c wordt in het Voorstel gesproken van 'de aard van de schade', terwijl hetzelfde onderdeel van artikel 10 van het voorontwerp spreekt over 'de aard van letsel of schade'. De Staatscommissie is van mening dat het woord 'letsel' geschrapt dient te worden, omdat deze aanduiding van schade niet in de andere bepalingen van haar Voorstel is opgenomen. - In onderdeel f van het Voorstel is aansluiting gezocht bij artikel 7, lid 6, onderdeel e van de Wet IPR Zeerecht en Binnenvaartrecht, waar eveneens wordt gesproken van personen die 'uit eigen hoofde recht hebben op vergoeding van geleden schade'. - In onderdeel g wordt in het Voorstel gesproken van 'de aansprakelijkheid van een opdrachtgever voor handelingen van degene die voor hem optreedt'. Het begrip 'opdrachtgever' moet in dit verband niet beperkt worden opgevat als zou het slechts betrekking hebben op de overeenkomst van opdracht, maar het begrip ziet op alle gevallen van aansprakelijkheid voor hulppersonen ('vicarious liability'), zoals ten onzent geregeld in de artikelen 6: 170, 171 en 172 BW. - Onderdeel h van artikel 10 van het voorontwerp vermeldt 'de bewijslast in zoverre de regels van de daarop toepasselijke wet deel uitmaken van het recht inzake de aansprakelijkheid'. De Staatscommissie is van mening dat dit onderdeel niet overgenomen moet worden, omdat niet vaststaat dat de bewijslast steeds door de lex causae wordt beheerst en derhalve de lex fori op dit terrein geen betekenis zou hebben. Het ligt meer voor de hand deze materie te regelen in het algemeen deel van de codificatie van het i.p.r. De Staatscommissie heeft nog de vraag onder ogen gezien of de in artikel 3:305a van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek geregelde bevoegdheid van belangenorganisaties om een rechtsvordering uit onrechtmatige daad in te stellen, ook toekomt aan buitenlandse belangenorganisaties, en of dit punt regeling behoeft. Naar het oordeel van de commissie geeft noch de tekst van die bepaling, noch de strekking ervan, noch ook de geschiedenis van haar totstandkoming grond voor de veronderstelling dat zij alleen betrekking zou hebben op naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen. 12 Aan een regeling op dit punt bestaat naar de mening van de Staatscommissie dan ook geen behoefte. 25. Uit onderdeel d van artikel 5 blijkt dat de omvang van de schade en de wijze van vergoeding ervan worden gerekend tot het recht dat op de onrechtmatige daad van toepassing is. De Staatscommissie heeft zich in dit verband de vraag gesteld of de wet een regeling moet treffen met betrekking Zie ook P.Vlas, Rechtspersonen, Praktijkreeks IPR deel 9, 1993, nr. I

10 tot de in het Anglo-Amerikaanse recht bestaande 'punitive damages' en dergelijke. 13 Of deze vorm van schadevergoeding kan worden geaccepteerd zal vooral bij tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen aan de orde komen. De tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis waarin een dergelijke schadevergoeding is toegekend, zou door de Nederlandse rechter kunnen worden geweigerd op grond van strijd met de openbare orde. Wat de reikwijdte van onderdeel d van artikel 5 betreft, heeft de Staatscommissie nog overwogen of er voldoende aanleiding is om te bepalen dat de rechter een regel van het toepasselijke buitenlandse recht omtrent de hoogte van een toe te kennen schadevergoeding buiten toepassing mag laten voor zover die erop neerkomt dat - bij wege van straf - wezenlijk meer dan de door de benadeelde geleden schade dient te worden vergoed. De Staatscommissie is tot de slotsom gekomen dat een dergelijke bepaling geen aanbeveling verdient, enerzijds omdat niet bij voorbaat kan worden gezegd dat een punitief element bij elke vorm van onrechtmatig handelen naar Nederlandse rechtsopvattingen onaanvaardbaar is, anderzijds omdat de rechter op grond van de openbare orde een dergelijke bepaling van vreemd recht buiten toepassing kan laten indien hij oordeelt dat toepassing door de Nederlandse rechtsorde niet wordt verdragen. IX. Verkeers- en veiligheidsvoorschriften: art.6 van het Voorstel 26. Artikel 6 van het Voorstel stemt vrijwel overeen met artikel 8 van het voorontwerp (gelijkluidend aan artikel 98 Schets). Het toepasselijke recht - dat op grond van de onderhavige regeling is gevonden - staat niet eraan in de weg dat rekening wordt gehouden met op de plaats van de onrechtmatige daad geldende verkeers- en veiligheidsvoorschriften en andere daarmee vergelijkbare voorschriften strekkend tot bescherming van personen of zaken. Soortgelijke bepalingen zijn ook te vinden in artikel 7 van het Haagse Verkeersongevallenverdrag, artikel 9 van het Haagse Produktenaansprakelijkheidsverdrag en in artikel 7 lid 5 van de Wet IPR Zeerecht en Binnenvaartrecht. 27. Uit de gekozen formulering van artikel 6 ('staat niet eraan in de weg') blijkt dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft om de in artikel 6 genoemde voorschriften in zijn oordeel te betrekken. 28. De Staatscommissie heeft aandacht besteed aan de vraag of de werkingssfeer van artikel 6 van het Voorstel zou moeten worden verruimd in die zin dat rekening wordt gehouden met 'op de plaats van de onrechtmatige daad geldende voorschriften of rechten'. Door deze formulering zou tot uitdrukking worden gebracht, dat ook met regels die niet reeds als voorrangsregels kunnen worden beschouwd, zoals bijvoorbeeld de fusiegedragscode en beursregels, rekening zou kunnen worden gehouden. De Staatscommissie is echter van mening dat de genoemde regels in het algemeen ook tot gelding kunnen komen door middel van de zorgvuldigheidsnorm van het recht dat door de conflictregel als toepasselijk is aangewezen. Om deze reden ziet de Staatscommissie geen aanleiding om de werkingssfeer van artikel 6 van het Voorstel te verruimen. X. Gelijkstelling met grondgebied van een Staat: art.7 van het Voorstel 29. Wanneer het Voorstel spreekt van een 'Staat' wordt in beginsel gedoeld op het grondgebied van die Staat. Er kunnen zich echter bepaalde omstandigheden voordoen waarin voor de toepassing van de in dit ontwerp neergelegde verwijzingsregels sprake dient te zijn van een gelijkstelling 13 Zie hierover A.T.Bolt en J.A.W.Lensing, Privaatrechtelijke boete, preadvies Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking, no. 48, 1993, en F.C. Schirmeister, Amerikaanse toestanden in het Schadevergoedingsrecht? diss, Amsterdam J

11 met het grondgebied van een Staat. Artikel 7 van het Voorstel regelt deze gevallen. 30. In de eerste plaats is in artikel 7 (onder a) de gelijkstelling geregeld met - kort gezegd - het Continentaal Plat. Bij het redigeren van de bepaling is aansluiting gezocht bij het advies van de Staatscommissie van 10 december 1990 (IPR/206.6). 14 In het voetspoor van dit advies is de onderhavige gelijkstelling geformuleerd als een meerzijdige hulpregel van i.p.r. Als rechtsbron van de in de omschrijving genoemde souvereine rechten wordt het algemene begrip 'het internationale recht' gebruikt. Bij de formulering van de gelijkstelling is in afwijking van evengenoemd advies een beperking aangebracht in deze zin dat niet de zeebodem zelf, maar slechts de installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, aanwezig in, op of boven het Continentaal Plat, met het grondgebied van de betrokken Staat gelijk worden gesteld. 15 In de tweede plaats stelt artikel 7 (onder b) met een Staat gelijk 'een zich op volle zee, buiten enige territoriale grens bevindend schip dat door of vanwege die Staat teboekgesteld is of van een zeebrief of daarmee gelijk te stellen document is voorzien, dan wel bij gebreke van enige teboekstelling, zeebrief of daarmee gelijk te stellen document, toebehoort aan een onderdaan van die Staat'. In dit verband verdient opmerking dat veel installaties ter exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in de zeebodem tegenwoordig niet meer op die bodem staan, maar zeeschepen zijn. In dat geval zullen dergelijke installaties onder artikel 7 onder b van het Voorstel vallen. In de derde plaats wordt een gelijkstelling geregeld voor luchtvaartuigen (artikel 7 onder c): 'een zich in het luchtruim bevindend luchtvaartuig dat door of vanwege die Staat teboekgesteld is dan wel bij gebreke van enige teboekstelling toebehoort aan een onderdaan van die Staat'. 31. De onderdelen van artikel 7 zien op 'loci sine lege'. De Staatscommissie is van mening dat deze problematiek zich met name voordoet bij onrechtmatige daden begaan op booreilanden of aan boord van schepen die zich op volle zee (buiten de territoriale wateren) bevinden en aan boord van zich in het luchtruim bevindende luchtvaartuigen. De Staatscommissie ziet geen aanleiding om andere gevallen van 'loci sine lege' (bijvoorbeeld onrechtmatige daden begaan op niet-geoccupeerd landgebied, aan boord van ruimtevaartuigen, satellieten e.d.) te regelen. Opgemerkt moet worden dat de gelijkstelling onder c echter niet slechts ziet op het geval van 'locus sine lege', maar op iedere onrechtmatige daad begaan aan boord van een zich in het luchtruim bevindend luchtvaartuig. Wanneer een onrechtmatige daad wordt gepleegd op het moment dat het luchtvaartuig zich in het luchtruim van een bepaalde Staat bevindt, heeft toepassing van de lex loci delicti iets volstrekt willekeurigs. Ook kunnen, mede gelet op de snelheid waarmede luchtvaartuigen zich door het luchtruim bewegen, bewijsproblemen rijzen: hoe kan worden bewezen wáár het luchtvaartuig zich in het luchtruim bevond op het moment dat de onrechtmatige daad werd gepleegd? 16 Om dergelijke problemen te vermijden heeft de Staatscommissie gekozen voor de hierboven weergegeven gelijkstelling. 14 Zie Staatscommissie IPR, geselecteerde adviezen - Naar een afgewogen IPR -, 1995, blz Vgl. H.L.J.Roelvink, Het continentaal plat als IPR-aanknopingspunt, in: Op Recht, bundel opstellen, aangeboden aan prof.mr. A.V.M.Struycken ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, 1996, blz. 273 e.v. 16 Zie ook Chr. von Bar, Internationales Privatrecht, II, 1991, blz.476. K

12 XI. Afbakening ten opzichte van andere regelingen: art.8 van het Voorstel 32. In artikel 8 van het Voorstel vindt een afbakening plaats ten opzichte van andere regelingen. Artikel 8 is een samenvoeging van hetgeen bepaald is in artikel 1 van het voorontwerp (gelijkluidend aan artikel 91 Schets) en de artikelen 11 en 12 van het voorontwerp (gelijkluidend aan artikelen 101 en 102 Schets). Artikel 8 bepaalt dat de onderhavige regeling niet van toepassing is - kort gezegd - op: a) aansprakelijkheid voor aanvaring door schepen waarop de Wet IPR Zeerecht en Binnenvaartrecht van toepassing is, b) aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer waarop het Haagse Verkeersongevallenverdrag van toepassing is, en c) aansprakelijkheid voor produkten waarop het Haagse Produktenaansprakelijkheidsverdrag van toepassing is. Deze opsomming is niet uitputtend bedoeld. Voor zover nog andere dan de in artikel 8 genoemde verdragen het conflictenrecht ter zake van onrechtmatige daden regelen, geldt ook voor deze verdragen de algemene regel van artikel 93 van de Grondwet. Wat betreft de vraag of rechtskeuze (krachtens artikel 4 van het Voorstel) is toegestaan, zij verwezen naar de opmerkingen hierboven onder 22. XII. Niet in het ontwerp opgenomen: 'action directe' 33. In artikel 9 van het voorontwerp (gelijkluidend aan artikel 99 Schets) is een regeling opgenomen inzake het recht dat van toepassing is op de vraag of een rechtstreekse vordering mogelijk is van het slachtoffer tegen de verzekeraar van de laedens. Dit artikel heeft van de zijde van het Verbond van Verzekeraars enige vragen opgeroepen. 17 De Staatscommissie wijst erop dat een regeling van de 'action directe' te vinden is in artikel 9 van het Haagse Verkeersongevallenverdrag, waarop artikel 9 van het voorontwerp in grote lijnen is gebaseerd. In verband met het feit dat de 'action directe' vooral een rol speelt in het verkeersongevallenrecht en daarvoor in het genoemde Verdrag een regeling is te vinden, acht de Staatscommissie een regeling van dit onderwerp voor andere gevallen niet noodzakelijk. De Staatscommissie vertrouwt hiermede aan Uw in de aanhef genoemde verzoek te hebben voldaan. Met gevoelens van de meeste hoogachting, J.H.A. van Loon, Secretaris. A.V.M. Struycken, Voorzitter. -bijlage 17 Bij schrijven van 4 februari 1994 heeft het Verbond zijn bezwaren over artikel 9 aan de (toenmalige) Staatssecretaris van Justitie kenbaar gemaakt. L

13 Bijlage Voorstel van de Staatscommissie tot regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad Artikel 1 1. Verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat waar de daad heeft plaatsgevonden. 2. Wanneer echter een daad schadelijk inwerkt op een persoon, een zaak of het natuurlijk milieu elders dan in de Staat waar die daad heeft plaatsgevonden, wordt het recht toegepast van de Staat waar die inwerking is geschied, tenzij de dader dit redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien. 3. Indien dader en benadeelde in dezelfde Staat hun gewone verblijfplaats onderscheidenlijk plaats van vestiging hebben, is in afwijking van het in de voorgaande leden bepaalde het recht van die Staat van toepassing. Artikel 2 1. In afwijking van het bepaalde in het voorgaande artikel worden verbintenissen wegens ongeoorloofde mededinging beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de mededingingshandeling de concurrentieverhoudingen beïnvloedt. 2. Het voorgaande lid is niet van toepassing indien de mededingingshandeling uitsluitend tegen een bepaalde concurrent is gericht. Artikel 3 Indien een onrechtmatige daad nauw verbonden is met een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding, kan in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen op de verbintenis uit onrechtmatige daad het recht worden toegepast dat die andere verhouding beheerst. Artikel 4 1. Indien partijen het op de verbintenis uit onrechtmatige daad toepasselijke recht hebben gekozen, is in afwijking van het in de voorgaande artikelen bepaalde tussen hen dit recht van toepassing. 2. De rechtskeuze dient uitdrukkelijk te zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk te blijken. Artikel 5 Het op grond van de voorgaande artikelen toepasselijke recht bepaalt in het bijzonder: a. de gronden voor en de omvang van de aansprakelijkheid; b. de gronden voor uitsluiting, beperking en verdeling van de aansprakelijkheid; c. het bestaan en de aard van schade die voor vergoeding in aanmerking komt; d. de omvang van de schade en de wijze van vergoeding ervan; e. de mogelijkheid tot overdracht of overgang van het recht op schadevergoeding; M

14 f. de personen die uit eigen hoofde recht hebben op vergoeding van geleden schade; g. de aansprakelijkheid van een opdrachtgever voor handelingen van degene die voor hem optreedt; h. de termijn voor de verjaring of het verval van een aanspraak op schadevergoeding, alsmede het tijdstip van aanvang van de termijn en van zijn stuiting of schorsing. Artikel 6 Het in de voorgaande artikelen bepaalde staat niet eraan in de weg dat rekening wordt gehouden met op de plaats van de onrechtmatige daad geldende verkeers- en veiligheidsvoorschriften en andere daarmee vergelijkbare voorschriften strekkend tot bescherming van personen of zaken. Artikel 7 Voor de toepassing van deze wet wordt met het grondgebied van een Staat gelijkgesteld: a. de installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, aanwezig in, op of boven het buiten de territoriale grens van die Staat gelegen deel van de zeebodem voor zover die Staat daar op grond van het internationale recht souvereine rechten mag uitoefenen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen; b. een zich op volle zee, buiten enige territoriale grens bevindend schip dat door of vanwege die Staat teboekgesteld is of van een zeebrief of daarmee gelijk te stellen document is voorzien, dan wel bij gebreke van enige teboekstelling, zeebrief of daarmee gelijk te stellen document, toebehoort aan een onderdaan van die Staat; c. een zich in het luchtruim bevindend luchtvaartuig dat door of vanwege die Staat teboekgesteld is dan wel bij gebreke van enige teboekstelling toebehoort aan een onderdaan van die Staat. Artikel 8 Deze wet is niet van toepassing op: a. aansprakelijkheid voor aanvaring door schepen voor zover het daarop toepasselijke recht wordt bepaald door artikel 7 van de wet van 18 maart 1993 houdende enige bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot het zeerecht en het binnenvaartrecht; b. aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer voorzover het daarop toepasselijke recht wordt bepaald door het op 4 mei 1971 te 's- Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, waarvan de Engelse en de Franse tekst en de vertaling in het Nederlands zijn geplaatst in het Tractatenblad 1971, nr. 118; c. aansprakelijkheid voor produkten voor zover het daarop toepasselijke recht wordt bepaald door het op 2 oktober 1973 te 's-gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens produkten, waarvan de Engelse en de Franse tekst en de vertaling in het Nederlands zijn geplaatst in het Tractatenblad 1974, nr. 84. N

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 608 Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad (Wet conflictenrecht onrechtmatige daad) Nr. 3

Nadere informatie

4 De Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD)

4 De Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD) 4 De Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD) 4.1 Inleiding In deze paragraaf staat het toepasselijke recht op de maritieme onrechtmatige daden centraal waarvoor geen eenvormig recht bestaat en waarvoor

Nadere informatie

Inhoud Voorwoord 11 Lijst van afkortingen Verkort geciteerde literatuur

Inhoud Voorwoord 11 Lijst van afkortingen Verkort geciteerde literatuur Inhoud Voorwoord 11 Lijst van afkortingen 13 Verkort geciteerde literatuur 17 Inleiding 21 Hoofdstuk 1. Het Nederlandse internationaal bevoegdheidsrecht: eex-verordening ii, eex-verdrag en Lugano Verdrag

Nadere informatie

De Rome II-Verordening

De Rome II-Verordening tschap eming De Rome II-Verordening Inleiding Sinds het verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 in werking is getreden, behoort het zorg dragen voor de bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten

Nadere informatie

STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT Mevr. mr W. Sorgdrager Minister van Justitie Postbus 20301 2500 EH 's-gravenhage 's-gravenhage, 18 april 1997 Excellentie, Bij brief van 1 oktober 1996

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2004:AP0965

ECLI:NL:PHR:2004:AP0965 ECLI:NL:PHR:2004:AP0965 Instantie Datum uitspraak 12-11-2004 Datum publicatie 12-11-2004 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad C03/149HR

Nadere informatie

Inleiding. Doelstelling

Inleiding. Doelstelling Inleiding Doelstelling Het internationaal privaatrecht heeft betrekking op de bevoegdheid van de rechter in internationale gevallen, het toepasselijke recht op internationale rechtsverhoudingen en op de

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013 Datum van inontvangstneming : 28/02/2013 Vertaling C-45/13-1 Datum van indiening: Zaak C-45/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing 28 januari 2013 Verwijzende rechter: Oberste Gerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

VOORWOORDEN BIJ EERDERE DRUKKEN

VOORWOORDEN BIJ EERDERE DRUKKEN VOORWOORDEN BIJ EERDERE DRUKKEN Bij de zevende druk In de derde band worden de titels 6.3 (Onrechtmatige daad) en 6.4 (Verbintenissen uit andere bron dan onrechtmatige daad of overeenkomst) behandeld als

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg. De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,

Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg. De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen inzake de wet

Nadere informatie

Afkortingen. Inleiding

Afkortingen. Inleiding Inhoud Afkortingen 11 I 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Deel 1 II 12 III 13 14 15 16 Inleiding Inhoud internationaal privaatrecht (ipr) Bestaansgrond ipr Primair doel ipr Hoofdonderdelen ipr Internationale rechtshulp

Nadere informatie

DE POSITIE VAN HET ZEESCHIP IN HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT.» mr. W. van der Vekte

DE POSITIE VAN HET ZEESCHIP IN HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT.» mr. W. van der Vekte DE POSITIE VAN HET ZEESCHIP IN HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT» mr. W. van der Vekte Kluwer - Deventer - 2006 Inhoudsopgave Gebruikte afkortingen xix Inleiding 1 Deel I Goederenrechtelijke rechten op zeeschepen

Nadere informatie

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 98/2/17) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT Datum: Kenmerk: De Minister van Justitie, mr A.H. Korthals Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Excellentie, inzake: Adviesaanvraag commissie vennootschapsrecht over het wetsvoorstel

Nadere informatie

Inhoudstafel. Woord vooraf... Dankwoord... Lijst van afkortingen... Lijst van verkort aangehaalde tijdschriften...

Inhoudstafel. Woord vooraf... Dankwoord... Lijst van afkortingen... Lijst van verkort aangehaalde tijdschriften... i Woord vooraf...................................... Dankwoord....................................... Lijst van afkortingen................................ Lijst van verkort aangehaalde tijdschriften.................

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 876 Regeling van het conflictenrecht betreffende het goederenrechtelijke regime met betrekking tot zaken, vorderingsrechten, aandelen en giraal

Nadere informatie

www.asser.nl/cursusaanbod-advocatuur

www.asser.nl/cursusaanbod-advocatuur Cursusaanbod Onderhoud Vakbekwaamheid (PO) voor de advocatuur T.M.C. Asser Instituut 6 dec 2013 IPR Familierecht. Echtscheiding en nevenvoorzieningen inzake boedelscheiding en alimentatie gewezen echtgenoten

Nadere informatie

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 70 Wet van 25 februari 2008, houdende regeling van het conflictenrecht betreffende het goederenrechtelijke regime met betrekking tot zaken, vorderingsrechten,

Nadere informatie

3 Onrechtmatige overheidsdaad

3 Onrechtmatige overheidsdaad Monografieen Privaatrecht 3 Onrechtmatige overheidsdaad Rechtsbescherming door de burgerlijke rechter Prof. mr. G.E. van Maanen Prof. mr. R. de Lange Vierde druk Deventer - 2005 Inhoud VERKORT AANGEHAALDE

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014 Datum van inontvangstneming : 25/08/2014 Vertaling C-359/14 1 Datum van indiening: 23 juli 2014 Verwijzende rechter: Zaak C-359/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Vilniaus miesto apylinkės teismas

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 239 Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek BES in verband met de uitvoering van het op 28 mei 1999 te Montreal tot stand gekomen Verdrag

Nadere informatie

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Verlangend gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het toepasselijke recht

Nadere informatie

Datum 27 september 2018 Onderwerp Beantwoording vragen van de VKC verordening toepasselijk recht derdenwerking van grensoverschrijdende cessie

Datum 27 september 2018 Onderwerp Beantwoording vragen van de VKC verordening toepasselijk recht derdenwerking van grensoverschrijdende cessie 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 * ARREST VAN 10. 5. 2001 ZAAK C-144/99 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 * In zaak C-144/99, Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel als gemachtigde, bijgestaan

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil.

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil. Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens produkten De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 924 Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) B ADVIES

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting van deel I

Samenvatting. Samenvatting van deel I Conclusie Conflictregels dienen een doelmatige en rechtvaardige regeling van het internationale rechtsverkeer te bieden. Conflictregels wijzen op doelmatige en rechtvaardige wijze het toepasselijke recht

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

Inleiding. Het systeem II 15. Causaal verband Relativiteit Groepsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid voor personen

Inleiding. Het systeem II 15. Causaal verband Relativiteit Groepsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid voor personen Inhoud I 1 2 Deel 1 II 3 4 5 6 7 8 9 10 III 11 12 13 14 15 Inleiding Aansprakelijkheidsrecht Het systeem Vestiging Aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW) Onrechtmatige daad

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Conflictenrecht in ontwikkeling

Conflictenrecht in ontwikkeling Conflictenrecht in ontwikkeling Deel 10 NTHR-reeks Onder redactie van: Prof. mr. F.G.M. Smeek Zutphen2009 UITGEVERIJ Inhoudsopgave 1 Rome I - Mw. mr. W. van der Velde / 9 1.1 Inleiding/9 1.2 Van verdrag

Nadere informatie

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De Brandverzekering en Risicoverzwaring: over primaire dekkingsbepalingen, risicoverzwaringsmededelingsclausules en preventieve garantieclausules Prof. mr.

Nadere informatie

Advies Aanpassingswet normalisering rechtspositie ambtenaren

Advies Aanpassingswet normalisering rechtspositie ambtenaren Advies Aanpassingswet normalisering rechtspositie ambtenaren Dit document bevat de alternatieve tekst van het origineel. Dit document is bedoeld voor mensen met een visuele beperking, zoals slechtzienden

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 32 420 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december

Nadere informatie

3 december 1992, houdende plaatsing in het

3 december 1992, houdende plaatsing in het Beschikking van de Minister van Justitie van 3 december 1992, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet verontreiniging zeewater (Stb. 1981,695), zoals deze luidt na wijziging krachtens

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017 Datum van inontvangstneming : 23/03/2017 Vertaling C-83/17-1 Zaak C-83/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 februari 2017 Verwijzende rechter: Oberster Gerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 * ARREST VAN 13. 11. 1990 ZAAK C-106/89 Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 * In zaak C-106/89, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Juzgado de Primera

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 770 Invoering van en aanpassing van wetgeving aan de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Invoeringswet titel

Nadere informatie

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt: Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6494_1/309; 6836_1/220 Betreft zaak: Limburgse bouwzaken 1 en 2 / de heer [A] Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

Den Haag, 3 december Betreft: Adviesaanvraag ter uitvoering van de motie-dijkstra (34 102, nr. 5) Excellentie,

Den Haag, 3 december Betreft: Adviesaanvraag ter uitvoering van de motie-dijkstra (34 102, nr. 5) Excellentie, COMMISSIE VAN ADVIES voor de za ken betreffende DE BURGERLIJKE STAAT en de NATIONALITEIT Aan de Minister van Veiligheid en Justitie Mr. G.A. van der Steur Directie Wetgeving en Juridische Zaken Sector

Nadere informatie

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen. Reactie op de brief van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de

Nadere informatie

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars) De art. 6:193a e.v. BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B9 9243 (Nestlé/Mars) 1. In Vzr. Rb. Amsterdam 25 november

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481 ECLI:NL:PHR:2013:873 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 20-09-2013 Datum publicatie 08-11-2013 Zaaknummer 12/04481 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 768 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet in verband met de samenloop van de vordering op de boedel ingeval

Nadere informatie

Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/ Arrêt du 19 décembre 1997 dans l affaire A 96/

Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/ Arrêt du 19 décembre 1997 dans l affaire A 96/ BENELUX-GERECHTSHOF COUR DE JUSTICE BENELUX A 96/4/8 Inzake : Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/4 ------------------------- KANEN tegen GEMEENTE VELDHOVEN Procestaal : Nederlands En cause : Arrêt

Nadere informatie

The Dutch Collective Settlements Act and Private International Law Aspecten van Internationaal Privaatrecht in de WCAM

The Dutch Collective Settlements Act and Private International Law Aspecten van Internationaal Privaatrecht in de WCAM The Dutch Collective Settlements Act and Private International Law Aspecten van Internationaal Privaatrecht in de WCAM Dr. Hélène van Lith Supervisor: Prof. Filip De Ly Co-Supervisor: Dr. Xandra Kramer

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015 Datum van inontvangstneming : 19/06/2015 Vertaling C-222/15-1 Zaak C-222/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 mei 2015 Verwijzende rechter: Pécsi Törvényszék (Hongarije) Datum

Nadere informatie

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 maart 2007 (13.04) (OR.en) ST 8028/07 Interinstitutioneel dossier: 2006/0135(CNS) LIMITE JUSTCIV 75

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 maart 2007 (13.04) (OR.en) ST 8028/07 Interinstitutioneel dossier: 2006/0135(CNS) LIMITE JUSTCIV 75 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 30 maart 2007 (13.04) (OR.en) PUBLIC ST 8028/07 Interinstitutioneel dossier: 2006/0135(CNS) LIMITE JUSTCIV 75 NOTA van: het voorzitterschap aan: het Coreper/de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833 ECLI:NL:RBDHA:2016:11833 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 03-10-2016 Datum publicatie 04-10-2016 Zaaknummer C/09/503343 / FA RK 16-214 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.0351 (005.03) ingediend door: hierna te noemen klaagster', tegen: hierna te noemen verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 213 Uitvoering van het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING ALFISURE 1. ALGEMEEN.

ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING ALFISURE 1. ALGEMEEN. ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING ALFISURE 1. ALGEMEEN. 1.1 Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing op overeenkomsten waarbij door Alfisure, verder ook opdrachtnemer te noemen, al dan niet op declaratiebasis

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 334 Wet van 6 juli 2004, houdende regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.0156 (004.05) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar.

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar. > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Datum 15 april 2019 Betreft beslissing op uw bezwaar tegen het Wob-besluit

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015 Datum van inontvangstneming : 28/12/2015 Vertaling C-618/15-1 Zaak C-618/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 23 november 2015 Verwijzende rechter: Cour de cassation (Frankrijk)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 945 (R 1737) Goedkeuring van het op 28 mei 1999 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake

Nadere informatie

STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT 's-gravenhage, 28 maart 1995 Excellentie, 1. Bij brief van 25 juni 1993 (Uw kenmerk 374391/93/6) heeft de toenmalige Staatssecretaris Mr A. Kosto, naar

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403 ECLI:NL:RBGEL:2017:3403 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 30-06-2017 Datum publicatie 27-07-2017 Zaaknummer AWB - 15 _ 7758 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING JOHN VAN VLIET FINANCIEEL ADVIES OP HET TERREIN VAN VERZEKERINGEN, PENSIOENEN EN ANDERE EMPLOYEE BENEFITS

ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING JOHN VAN VLIET FINANCIEEL ADVIES OP HET TERREIN VAN VERZEKERINGEN, PENSIOENEN EN ANDERE EMPLOYEE BENEFITS ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING JOHN VAN VLIET FINANCIEEL ADVIES OP HET TERREIN VAN VERZEKERINGEN, PENSIOENEN EN ANDERE EMPLOYEE BENEFITS 1. ALGEMEEN. 1.1 Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing

Nadere informatie

1. ALGEMEEN. 2. OVEREENKOMST.

1. ALGEMEEN. 2. OVEREENKOMST. ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING VAN SCHRIJVER ASSURANTIE MANAGEMENT OP HET TERREIN VAN RISK MANAGEMENT, VERZEKERINGEN, PENSIOENEN EN ANDERE EMPLOYEE BENEFITS 1. ALGEMEEN. 1.1 Deze algemene voorwaarden

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN

ALGEMENE VOORWAARDEN ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING FINANCIEEL ADVIESBUREAU KARIN BLOTT OP HET TERREIN VAN HYPOTHEKEN / VERZEKERINGEN / OVERIG FINANCIEEL ADVIES. 1. ALGEMEEN. 1.1 Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 JANUARI 2014 C.12.0463.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.12.0463.N 1. WIBRA BELGIË nv, met zetel te 9140 Temse, Frank Van Dyckelaan 7A, 2. WIBRA HOLDING bv, vennootschap naar Nederlands recht,

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING VAN NL PENSIOEN OP HET TERREIN VAN PENSIOENEN EN EMPLOYEE BENEFITS

ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING VAN NL PENSIOEN OP HET TERREIN VAN PENSIOENEN EN EMPLOYEE BENEFITS ALGEMENE VOORWAARDEN ADVISERING VAN NL PENSIOEN OP HET TERREIN VAN PENSIOENEN EN EMPLOYEE BENEFITS 1. ALGEMEEN. 1.1 Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing op overeenkomsten waarbij door NL Pensioen,

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012 Datum van inontvangstneming : 19/06/2012 Vertaling C-218/12-1 Zaak C-218/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 mei 2012 Verwijzende rechter: Landgericht Saarbrücken (Duitsland)

Nadere informatie

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH DEN HAAG Amsterdam, 22 juni 2017 Betreft: Schriftelijke opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 524 Uitvoering van de Richtlijn 96/71/EG van het Europees parlement en van de Raad van de Europese Unie van 16 december 1996 betreffende de

Nadere informatie

Rolnummer 2485. Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer 2485. Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T Rolnummer 2485 Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken ϕ1 Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104 19 (1950) No. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1956 No. 104 A. TITEL Verdrag inzake de nomenclatuur voor de indeling van goederen in de douanetarieven, met Bijlage; Brussel,

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs

Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs ARTIKEL 1 DEFINITIES 1. In deze algemene voorwaarden worden de hierna volgende termen in de navolgende betekenis gebruikt, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 321 Besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen, het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-548 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen, mr. J.S.W. Holtrop, leden en mr. C.J.M. Veltmaat, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018 Datum van inontvangstneming : 13/11/2018 Vertaling C-629/18-1 Zaak C-629/18 Prejudiciële verwijzing Datum van ontvangst: 8 oktober 2018 Verwijzende rechter: Sofiyski gradski sad (Bulgarije) Datum van de

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284 ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284 Instantie Datum uitspraak 28-03-2007 Datum publicatie 05-04-2007 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 04-5151 WAO Bestuursrecht

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer: 3758-32 Betreft zaak: Tariefstructuur Arbodiensten Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot nietontvankelijkheidsverklaring

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp

Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp Mr. P.H.A.M. Peters Hoff van Hollantlaan 5 Postbus 230 5240 AE Rosmalen Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp Geachte heer Peters, Bij brief van 12 november

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder. Zaaknummer: 2008/008 Rechter(s): mrs. Loeb, Lubberdink, Mollee Datum uitspraak: 20 juni 2008 Partijen: appellant tegen college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Bijzondere omstandigheden,

Nadere informatie

Datum 11 maart 2011 Betreft: Beperking van de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders

Datum 11 maart 2011 Betreft: Beperking van de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 'S-GRAVENHAGE Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.minfin.nl

Nadere informatie

Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering. Mr. drs. KP. van Koppen

Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering. Mr. drs. KP. van Koppen Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering Mr. drs. KP. van Koppen Kluwer - Deventer - 1998 Voorwoord V Gebruikte afkortingen XV Algemene inleiding en verantwoording 1 Verantwoording 1 2 Een körte schets

Nadere informatie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Advies Aanpassingswet normalisering rechtspositie ambtenaren

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Advies Aanpassingswet normalisering rechtspositie ambtenaren De minister van Justitie en Veiligheid mr. F.B.J. Grapperhaus Postbus 20301 2500 EH Den Haag Afdeling HRM&OO bezoekadres Kneuterdijk 1 2514 EM Den Haag correspondentieadres Postbus 90613 2509 LP Den Haag

Nadere informatie

Internationaal privaatrecht

Internationaal privaatrecht Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht Internationaal privaatrecht Deel I Door: M.m.v.: Algemeen deel IPR mr. A.P.M.J. Vonken Universitair hoofddocent aan de Radboud

Nadere informatie

Besluit tot openbaarmaking

Besluit tot openbaarmaking Besluit als bedoeld in artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur Zaak: OB/001 Kenmerk: 00.061.063 Openbaarmaking onder kenmerk: Besluit tot openbaarmaking Besluit tot openbaarmaking van de besluiten

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014 Datum van inontvangstneming : 26/05/2014 Vertaling C-189/14-1 Zaak C-189/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 16 april 2014 Verwijzende rechter: Eparchiako Dikastirio Lefkosias

Nadere informatie