Technische fiche bij politiereglement stad Leuven rubriek 1.6 Brandveiligheid in woongelegenheden

Transcriptie

1 Technische fiche bij politiereglement stad Leuven rubriek 1.6 Brandveiligheid in woongelegenheden Algemeen Artikel 145 Alarminstallatie: een alarminstallatie bestaat uit minstens één drukknop per bouwlaag, die een alarm in werking doet treden. Deze drukknoppen zijn verbonden via bekabeling. De alarminstallatie moet voorzien zijn van een autonome stroombron. Automatische branddetectie-installatie: een automatisch branddetectiesysteem detecteert een brand via optische rookmelders die aan elkaar geschakeld en centraal beheerd worden. Na detectie gaat een alarmsysteem af om alle bewoners te waarschuwen. Eventueel kan hier ook nog een alarminstallatie aan gekoppeld worden. Indien er een automatisch branddetectiesysteem aanwezig is in het hele gebouw met optische detectoren in elke kamer en/of studio, zijn autonome optische rookmelders niet verplicht. Autonome rookmelder: een autonome rookmelder moet steeds een optische rookmelder zijn met BOSEC-certificaat en CE-keuring. Deze is onder meer te koop in doe-het-zelfzaken. In elke kamer moet een autonome, optische rookmelder aanwezig zijn. We raden aan een rookmelder te kopen met een niet-vervangbare batterij met een levensduur van 10 jaar. Elke 10 jaar moet de rookmelder immers vervangen worden door een nieuw exemplaar, om de werking ervan te verzekeren. 1 Een rookmelder kan ook aangesloten zijn op de automatische branddetectie-installatie. Hij werkt dan niet autonoom, maar zorgt voor een waarschuwingssignaal via de volledige 1 Foto KU Leuven

2 installatie en wordt op het stroomnet aangesloten. Evacuatieweg: Een evacuatieweg is een weg binnen het gebouw, die toegang geeft tot trappenhuizen, vluchtterrassen of uitgangen en die start aan de deur van het lokaal. Een doodlopende evacuatieweg (zie artikel 149, 7.) ontstaat als men bijvoorbeeld de evacuatieweg in de tegenovergestelde richting neemt dan die van de trappenhuizen, vluchtterrassen of uitgangen. Deze doodlopende evacuatieweg mag niet langer zijn dan 15 meter. Laag-, middelhoog-, en hoogbouw: Hoe moet men deze hoogte meten? Neem volgende 2 maten: Aan de buitenzijde van de bovenste verdieping van het gebouw meet je de afstand tussen de bovenzijde van het venstertablet van de bovenste verdieping tot het straatniveau. (afstand A) Aan de binnenzijde van de bovenste verdieping van het gebouw meet je van de bovenzijde van de vensterbank tot het afgewerkte vloerniveau. (afstand B) Neem nu het verschil tussen afstand A en B. Laagbouw: minder dan 10 meter Middelhoogbouw: tussen 10 meter (inbegrepen) en 25 meter Hoogbouw: vanaf 25 meter (inbegrepen) Rookluik: Het rookluik mag niet voorzien zijn van een smeltzekering en mag niet werken met een automatisch detectiesysteem. Het is evenmin de bedoeling dat het rookluik automatisch opent bij brand.

3 rookluik voorbeeld van bediening voorbeeld van bediening Veilige plaats: Een veilige plaats wordt beoordeeld door de brandweer of gevolmachtigd ambtenaar, deskundige brandpreventie. Een ingesloten koer is geen veilige plaats, tenzij men van hieruit nog verder kan vluchten (bijvoorbeeld via een ladder). In de schets hieronder wordt er vanuit gegaan dat alle wanden en deuren een brandweerstand van minstens een halfuur (EI1 30) bezitten. Wand: Binnenwanden zijn niet enkel muren, ook plafonds en vloeren vallen hieronder. Buitenwanden omvatten ook daken. Artikel De woongelegenheid moeten gescheiden zijn van nevenliggende constructies en nietfunctioneel gerelateerde gedeelten van het gebouw door bouwelementen (wanden, vloeren, plafonds) met een brandweerstand van minimum één uur.

4 Brandweerstand van 1 uur (RF 1h, RF 60 of EI 60) 2. In deze wanden mag een verbinding tussen gebouwen bestaan via een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur met een brandweerstand van minimum een half uur. Zelfsluitende branddeur Brandweerstand half uur (RF 1/2h, RF 30 of EI1 30) Het is belangrijk dat de plaatsing van een branddeur correct gebeurt, hiervoor kan u een attest vragen aan de plaatser. Wanneer de branddeur geplaatst wordt door een ISIB geattesteerde plaatser en u een vraagt een ISIB attest, moet dit attest juist ingevuld worden. Een kopie ervan moet teruggestuurd worden naar ISIB.

5 2 3. Wanneer er in een woongelegenheid ook een niet-functioneel gerelateerd deel is ondergebracht, moeten er een aantal specifieke brandveiligheidsmaatregelen voorzien worden. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt of het niet-functioneel gerelateerd deel enkel voor bewoning wordt gebruikt of voor ander gebruik wordt aangewend. Een niet-functioneel gerelateerd deel dat enkel gebruikt wordt voor bewoning, duidt op de privé-woning in de woongelegenheid waar de eigenaar gedomicilieerd is. Een niet-functioneel gerelateerd deel dat voor ander gebruik wordt aangewend, duidt op het deel van de woongelegenheid dat ingericht is als bijvoorbeeld een handelsruimte, kantoor of een ruimte voor vrije beroepen, horeca, (deze opsomming is niet limitatief). De hierboven beschreven 2 type gebruikers van het niet-functioneel gerelateerd deel hebben de keuzemogelijkheid tussen 2 opties om de ruimte (het niet functioneel gerelateerd deel) brandveilig af te schermen van de rest van de woongelegenheid (waarin de andere kamers of studio s zich bevinden). Deze opties staan genoteerd in de bijhorende tabel in het reglement. 2 Info KU Leuven

6 Artikel 146 De rubriek geldt dus voor alle appartementen die kleiner zijn dan 60 m² en bewoond worden door een student, voor alle studio s en voor alle kamers, tenzij ze door de eigenaar worden bewoond. Artikel Tweede vluchtweg Een gevelopening die tot vluchtmogelijkheid dient, is een opening in de gevel aan de zijde waar een brandweerwagen kan staan, en die minstens 1m² groot is en zich maximaal op 120 cm boven het vloerniveau in de woonentiteit bevindt. De opening moet voldoende groot zijn zodat er een bol met een diameter van minstens 70 cm door kan. Hierdoor kan de brandweer via deze gevelopening personen veilig evacueren. Dakvlakramen zijn enkel aanvaardbaar indien het vensteroppervlak in zijn geheel weggedraaid of opzij geschoven kan worden zodat de evacuatie onder optimale omstandigheden mogelijk wordt. Ramen (zowel verticale ramen als dakvlakramen) die enkel beschikken over een centraal kantelpunt worden niet aanvaard, tenzij er een bol met minstens een diameter van 70 cm vlot door kan. Lichtopeningen in een plat dak (opperlichten, koepels en dergelijke) voldoen niet. Verticaal raam met centraal kantelpunt niet ok als de opening minder dan 70 cm breed is

7 Dakvlakraam met centraal kantelpunt niet ok als de opening minder dan 70 cm hoog is Dakvlakraam met kantelpunt bovenaan wel ok indien de opening minstens 70 cm hoog is 3. Buitenladder Voorbeeld van versprongen ladders. Houd er rekening mee dat deze ladders nooit voor een gevelopening die als vluchtweg dient, mogen geplaatst worden. Verder moeten ze altijd minstens 190 cm van de perceelsgrens geplaatst worden.

8 Voorbeeld: Versprongen ladders 3 Voorbeeld: Trap met kooi Voorbeeld: Versprongen buitenladder met rustbordes 6. Indien om technische redenen niet kan worden voldaan aan de eisen vermeld in dit artikel kan de brandweer andere voorwaarden opleggen zoals het plaatsen van een automatische branddetectie-installatie en branddeuren aan elke woonentiteit. Voor andere lokalen of ruimten kan de brandweer dit eveneens opleggen. Vergunningstechnische redenen worden aanvaard om een afwijking op artikel 149 aan te vragen, mits voldaan wordt aan de andere voorwaarden die de brandweer oplegt. 7. doodlopende evacuatieweg: zie p.1 van deze technische fiche bij evacuatieweg 3 Tekening KU Leuven

9 9. De plaats van elke uitgang en nooduitgang, evenals de richting van de wegen, uitgangswegen en trappen die naar deze uitgangen leiden, dienen aangeduid te worden door pictogrammen zoals bepaald in het koninklijk besluit van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. Voor een vluchtladder kan het pictogram ISO 7010:2012 E016 gebruikt worden: Op elke verdieping moet bovendien een aanduiding worden aangebracht waarop staat aangegeven op welk niveau men zich bevindt. Artikel 150 Voorbeeld: Veiligheidsverlichting Voorbeeld signalisatie van veiligheidsvoorschriften en een evacuatieplan:

10 Artikel De structurele brandweerstand van het dak moet een stabiliteit bij brand van minimum een half uur bezitten (zie symbolen art. 148 in deze technische fiche). Dit voorschrift is niet van toepassing indien het dak aan de binnenkant beschermd is door een bouwelement met een brandweerstand van minimum een half uur. Indien de dragende delen van het dak geen brandweerstand van minstens een half uur bezitten, moet de afwerking aan de binnenzijde van het dak deze brandweerstand bezitten. Voorbeelden hiervan zijn onder meer:

11 - Gipskartonplaten - Calciumsilicaatplaten - Speciale brandwerende verf - Bespuiting tegen de onderzijde - Impregnatie van hout met brandvertragend middel: een productcertificaat wordt steeds bij het brandvertragend product geleverd. Alsook bestaat de mogelijkheid om een certificaat van behandeling te vragen bij de plaatser. - Bepleistering op zonder beschadigingen of openingen U dient steeds de voorschriften van de fabrikant te volgen en na de plaatsing een attest te vragen aan de aannemer om er zeker van te zijn dat de werken conform de voorschriften werden uitgevoerd. Alleen zo bent u zeker dat de structuur effectief de vereiste brandweerstand bezit. Artikel Hierbij de richtlijnen om een veilige trap te bekomen: - het moet gaan om een vaste trap - trap mag geen aangetaste elementen vertonen die de stabiliteit in gevaar brengen: breuk, houtworm, schimmel, corrosie ; - trap en overloop moeten een stevig vastgehechte leuning bezitten; - trap mag geen balusters (stijlen)ontbreken - alle aan- en/of optreden in eenzelfde trap moeten gelijk zijn (afhankelijk van het hoogteverschil); - de helling van de trap mag maximaal 45 bedragen; - de trap mag geen ernstige fouten aan het loopvlak vertonen, maar moet vlak, horizontaal, niet extreem uitgesleten, niet vervormd zijn; - voldoende vrije hoogte op de looplijn: de vrije hoogte, gemeten loodrecht op de trapneus, moet minimaal 1,80 m zijn (richtnorm).

12 4 - Eventueel geplaatste traplopers moeten een reactie bij brand van minimum klasse Cfl,s2 (indien geen branddetectie aanwezig) of Dfl, s2 (indien branddetectie aanwezig) bezitten. Volgende materialen komen hiervoor in aanmerking: De toegestane materialen zijn herkenbaar aan het respectievelijke symbool dat de brandreactieklasse aangeeft. Bij twijfel of onduidelijkheid vraagt u aan de leverancier een attest of certificaat dat de brandklasse aanduidt. Symbool brandreactie klasse Cfl, s1 (klasse C, floor, smoke 1) 3. Voorbeeld van trap met hindernissen: 4 Tekening uit Technische richtlijnen voor een woningkwaliteitsonderzoek, handleiding bij de technische verslagen, Wonen Vlaanderen, herwerkte versie 1 oktober 2016, te vinden op

13 5. Fysieke barrière/doorloopbeveiliging: 5 6. De binnenwanden van de trappenhuizen hebben minstens de vereiste brandweerstand van de structurele elementen. Tabel van de Europese klasse versus de oude Belgische klassificatie: Klassen volgens NBN EN (Europese wetgeving) Klassen volgens bijlage 5 bij de basisnormen (oude Belgische wetgeving) A1 (1) A0 (2) A2 s1 d0 A2 s2 of s3 d0 of d1 A1 B s1, s2 of s3 d0 of d1 C s1, s2 of s3 d0 of d1 A2 D s1, s2 of s3 d0 of d1 A3 E d0, d1 of d2 A4 F (1) Producten uit lijst zoals vastgesteld in de beschikking van de Commissie (96/603/EG) van 4 oktober 1996 tot vaststelling van de lijst van producten die behoren tot de klassen A geen 5 Foto KU Leuven

14 bijdrage tot de brand van Beschikking 94/611/EG ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/1 06/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten. (2) In de basisnormen zijn technische specificaties opgenomen waarbij A0 als materiaaleigenschap geviseerd is (bijvoorbeeld A0 voor de materialen waarin luchtkanalen en hun binnen- en buitenisolatie vervaardigd zijn). In die gevallen, kan enkel A1 als overeenstemmende Europese klasse aanvaard worden. Een eis over de reactie bij brand van de gebruikte wand- en/of plafondbekleding is aangewezen: behandeld hout bijvoorbeeld kan gebruikt worden, indien een attest van het product en een verklaring van toepassing ervan volgens de instructies van de fabrikant kan voorgelegd worden. Enkele voorbeelden van de aanduiding van de brandreactie op vloerbekleding: Klasse Cfl-s1 Klasse Efl Artikel De buitendeur kan bijvoorbeeld voorzien worden van:

15 - Een paniekbalk 6 - Een draaiknop op cilinder (eventueel nog achter veiligheidsglas) 7 - Een anti-paniekkruk Dit is een kruk waarmee je een gesloten deur (met nachtslot, dus met sleutel) altijd van binnenuit kan openen door enkel de kruk te gebruiken (zonder sleutel). Afhankelijk van het aantal personen die deze uitgang moeten gebruiken, worden bovenstaande oplossingen al dan niet aanvaard. 4. De evacuatiewegen moeten vrij zijn van hindernissen en de brandlast moet beperkt zijn. De vloerbekledingen moeten een reactie bij brand van minimum klasse A2 (Belgisch) 6 Foto KU Leuven 7 Foto s KU Leuven

16 of Bfl,s1 bezitten. Symbool brandreactie klasse Cfl, s1 (klasse C, floor, smoke 1) Voorbeelden van hindernissen op de evacuatiewegen: Koelkast in de gang Voorbeelden van voorwerpen met een te grote brandlast: In een tellerlokaal mag geen brandbaar materiaal aanwezig zijn. Artikel De brandwerendheid van de structurele elementen kan u via een attest bewijzen. Dit attest kan u bekomen bij de leverancier en plaatser van het product en geeft uitsluitsel over de

17 brandwerende klasse van het aangekochte product én de correcte plaatsing ervan volgens de voorschriften van de fabrikant. 3. De vloerbekledingen moeten een reactie bij brand van minimum klasse Dfl bezitten. Bijvoorbeeld: de meeste houten vloeren. 4. Voorbeeld van brandwerend glas geplaatst over sierglas. 5. Een kookgelegenheid is aanwezig van zodra er minstens één kookplaat aanwezig is. Indien enkel een microgolfoven aanwezig is, ontbreekt de kookgelegenheid. Artikel Materialen die onder klasse Bfl, s1 vallen zijn onder meer: getufte tapijttegels, pvc, sommige textiele vloerbedekking,.. 5. Metalen RHT Gasslang Foto Wonen-Vlaanderen, afdeling woningkwaliteit 9 Foto Wonen-Vlaanderen, afdeling woningkwaliteit

18 Artikel De deuren moeten dus minstens van een pomp voorzien zijn zodat deze ten allen tijde sluiten. Artikel 160 Enkel elektrische verlichting is toegelaten. Andere soorten verlichting zoals kaarsen, zaklampen, lucifers, petroleumlampen, fakkels, lampion, olielamp zijn verboden. 4. CEBEC-Keurmerk: 10 Artikel De onmiddellijke omgeving waar de gasmeter opgesteld is, moet vrij zijn van alle brandbaar materiaal. In een straal van 50 cm rond de gasmeter mogen geen obstakels, hindernissen en brandbaar materiaal liggen. Deze gasmeter moet te allen tijde bereikbaar zijn en blijven. De ruimte waar de gasmeter geplaatst is dient degelijk verlucht te zijn. Een degelijke verluchting houdt in: de verluchting moet minstens overeenkomstig de voorschriften van de gasdistributeur voorzien zijn, met een minimum van 150 cm². Deze opening moet permanent open zijn, zodat een natuurlijke bovenverluchting steeds aanwezig is. Een opengaand raam wordt niet aanvaard, omdat dit gesloten kan worden en geen permanente verluchting garandeert. Een rooster in de wand wordt wel aanvaard, 10 Foto KU Leuven

19 indien de totale oppervlakte van de openingen in het rooster minstens 150 cm² groot zijn. Een rooster dat kan dichtgezet worden, wordt eveneens niet toegelaten. Enkele voorbeelden: 11 Artikel Indien het gebouw beschikt over een automatische branddetectiecentrale wordt er in de keuken de plaatsing van een thermische detector geadviseerd, dit om een vals alarm te vermijden tijdens het koken. Deze detector heeft hetzelfde uiterlijk als een rookdetector. Een thermische detector registreert enkel de warmte in het lokaal in tegenstelling tot een rookdetector. 3. Indien het gebouw niet beschikt over een automatische branddetectiecentrale en enkel uitgerust is met autonome rookdetectoren is er geen detector vereist in de keuken. 4. De mogelijkheid bestaat om de automatische branddetectiesysteem te gebruiken om zowel rookdetectoren op aan te sluiten als de evacuatiedrukknoppen om handmatig brand te signaleren. Artikel 164 Bevoegde persoon (BP): Een bevoegde persoon beschikt over voldoende kennis om over deze installatie te kunnen oordelen. Een bevoegde persoon kan ook de eigenaar/verhuurder zijn mits deze handelt met kennis van zaken. 11 Foto Wonen-Vlaanderen, afdeling woningkwaliteit

20 Bevoegd technicus (BT): Een bevoegd technicus is een persoon of organisatie met de nodige kennis en het nodige materiaal die via een certificaat van bekwaamheid, uitgereikt door een erkend opleidingscentrum, kan aantonen dat hij of zij over deze installatie kan en mag oordelen. Hij of zij kan dan een attest afleveren voor de desbetreffende installatie. Externe dienst voor technische controle (EDTC): Een externe dienst voor technische controle is een dienst die een erkenning geniet om de installatie technisch te kunnen keuren, met officieel keuringsattest tot gevolg. Bijvoorbeeld een CERGA-installateur is vereist om tweejaarlijks de gasinstallatie te onderhouden. Een lijst van erkende technici kan u vinden via Er moet een logboek aanwezig zijn waarin alle momenten van onderhoud worden bijgehouden. Ook alle attesten van bevoegde technici en externe diensten voor technische controle moeten in het logboek aanwezig zijn. Liften en goederenliften periodiciteit: volgens de toepasselijke reglementering. De toepasselijke reglementering kan u vinden via g_bestaande_liften/#verplichtingen Artikel Het bewijs dat de bepalingen van het reglement zijn nageleefd, kan eventueel wanneer geen ander bewijs aanwezig is ook bestaan uit een verklaring op eer van de eigenaar of verhuurder. Hierdoor draagt de eigenaar of verhuurder de volle verantwoordelijkheid voor de weerstand, stabiliteit en reactie bij brand van de bouwelementen en bouwmaterialen in het betreffende pand. Een ander bewijs kan bijvoorbeeld een attest van de plaatser zijn. Voor de gebouwen die zijn opgetrokken vóór de inwerkingtreding van dit besluit en waarvan voormeld bewijs niet kan worden geleverd, is de verhuurder verplicht een schriftelijke en door hem ondertekende beschrijving te geven van de samenstelling van elk der bouwelementen waarvoor het bewijs niet kan worden geleverd.