GEMEENTE BOECHOUT- PROVINCIE ANTWERPEN

Transcriptie

1 GEMEENTE BOECHOUT- PROVINCIE ANTWERPEN RUP SITE BMT STATIONSOMGEVING ONTWERP RUP juni 2012 definitieve vaststelling STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN BUUR Bureau voor urbanisme cvba Blijde Inkomststraat Leuven T F info@buur.be

2 Gezien en voorlopig aangenomen door de gemeenteraad van Boechout in zitting van vanwege de Raad, De Gemeentesecretaris De voorzitter van de gemeenteraad Gemeentezegel Frank Coenen Philippe Simons Het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente Boechout bevestigt dat onderhavige plan op het gemeentehuis ter inzage van het publiek werden neergelegd van tot en met vanwege de Raad, De Gemeentesecretaris De Burgemeester Gemeentezegel Frank Coenen Koen T sijen Gezien en definitief aangenomen door de gemeenteraad van Boechout in zitting van vanwege de Raad, De Gemeentesecretaris De voorzitter van de gemeenteraad Gemeentezegel Frank Coenen Philippe Simons Bijlage aan het besluit van de bestendige deputatie van de provincie Antwerpen in zitting van Vanwege de deputatie, De provinciegriffier De gouverneur provinciezegel Voor eensluidende kopie; Voor de provinciegriffier, Het Departementshoofd Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit provincie Antwerpen, provinciezegel

3 Algemene voorschriften... 5 art. 1. Voorafgaande bepalingen... 5 Gebiedsaanduiding Wonen Woongebied...11 art. 2. Zone voor wonen art. 3. Bouwvelden art. 4. Parkvilla s art. 5. Zone voor tuinen Gebiedsaanduiding Gemeenschaps en nutsvoorzieningen...22 art. 6. Zone voor gemeenschapsvoorzieningen Gebiedsaanduiding Overig Groen Parkgebied...24 art. 7. Zone voor park Gebiedsaanduiding Lijninfrastructuur...26 art. 8. Zone voor openbare wegenis art. 9. Zone voor openbare erfontsluitingen (overdruk) art. 10. Zone voor openbare trage wegen (overdruk) Verklarende woordenlijst...28 BUUR RUP BMT site stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 3 / 29

4 Leeswijzer De toelichtende bepalingen en doelstellingen van de stedenbouwkundige voorschriften, eventueel grafisch verduidelijkt met schema s, zijn terug te vinden in de vergezellende toelichtingsnota. De stedenbouwkundige voorschriften in deze bundel, inclusief de verklarende woordenlijst, zijn steeds verordenend. Jo Decoster Opgenomen in het register van ruimtelijke planners Gemeente Boechout Gemeentebestuur Boechout Heuvelstraat Boechout Contactpersoon: Marian Mys stedenbouwkundig ambtenaar, diensthoofd ruimtelijke ordening BUUR Bureau voor Urbanisme BUUR cvba bureau voor urbanisme projectleider masterplan: Toon Manders, contactpersoon RUP: Jo Decoster Blijde Inkomststraat 24, 3000 Leuven Fase en aanpassingen A. Voorontwerp RUP 20 oktober 2011 B. Voorontwerp RUP 22 november 2011 revisie op basis van opmerkingen gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar en college van burgemeester en schepenen C. Voorontwerp RUP 7 december 2011 versie dossier organisatie plenaire vergadering D. Ontwerp RUP 6 februari 2012 versie dossier voorlopige vaststelling door de gemeenteraad E. Ontwerp RUP 14 juni 2012 versie definitieve vaststelling door de gemeenteraad Planidentificatienummer RUP_ 11004_214_00005_00001 BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 4 / 29

5 Algemene voorschriften art. 1. Voorafgaande bepalingen art.1.1. Goede ruimtelijke ordening Voorliggende voorschriften bepalen de criteria van de goede ruimtelijke ordening voor gebied zoals begrensd volgens de aanduidingen van het grafisch plan. Afwijkingen op geldige wijze, zoals bedoeld in de beoordelingsgronden van de Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening, dienen steeds afgetoetst te worden aan voorliggende voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan. De grafische gegevens van het ruimtelijk uitvoeringsplan en de voorliggende reglementaire stedenbouwkundige voorschriften vullen elkaar aan. art.1.2. Overgangsmaatregelen Bestaande vergunde functies die afwijken van de planvoorschriften kunnen behouden blijven binnen de bestaande volumes en voor zover deze activiteiten geen hinder veroorzaken nefast voor de bestemmingen van het RUP. Aan bestaande en vergunde gebouwen die afwijken van de planvoorschriften kunnen onderhouds en stabiliteitswerken worden uitgevoerd. Ze mogen eveneens verbouwd worden, voor zover ze niet getroffen zijn door een rooilijn of (deels) gelegen zijn binnen de zone voor openbare wegenis zoals aangeduid op het grafisch plan. Bij uitbreiding, herbouw en nieuwbouw dienen de voorschriften van het RUP te worden nageleefd. Aan het Monfortgebouw en aanhorigheden, zoals aangeduid op het grafisch plan, kunnen onderhouds en stabiliteitswerken worden uitgevoerd zolang de huidige schoolactiviteiten er gevestigd zijn. Verbouwing, uitbreiding, herbouw en nieuwbouw aan het Monfortgebouw en aanhorigheden worden niet toegelaten. Het bestaande Monfortgebouw kan in zijn huidige vorm niet behouden blijven bij de toepassing van art. 3 bouwvelden. art.1.3. Nutsleidingen, voorzieningen voor openbaar nut en installaties voor hernieuwbare energie Het oprichten, in stand houden en het uitvoeren van aanpassingen aan nutsleidingen, constructies en voorzieningen voor openbaar nut en installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie is steeds toegelaten binnen de bestemmingen van het RUP. Mits een akkoord van het College van Burgemeester en Schepenen en op voorwaarde dat deze ruimtelijk en vormelijk in de omgeving geïntegreerd worden. Alle inrichtingen en handelingen voor de sanering van de bestemmingszones binnen het RUP worden toegelaten. art.1.4. Niet woonfuncties die steeds kunnen voorkomen in het woongebied Aan het wonen complementaire functies Aan het wonen complementaire functies zijn activiteiten die worden uitgeoefend in het woongebouw en die een wisselwerking vertonen met het woonweefsel, zoals kantoorfuncties, vrije beroepen, handel, horeca, dienstverlening en ambachten. In de gebiedsaanduiding wonen woongebied kunnen deze functies worden toegelaten en mits aan alle volgende vereisten voldaan is: geen aantoonbare hinder op de verkeersafwikkeling; geen aantoonbare stijging van de parkeerdruk; geen hinder verwekken voor het woonkarakter en de privacy van omwonenden respecteren; BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 5 / 29

6 een harmonieuze inpassing in het straatbeeld en omgeving en een landschappelijk verantwoorde inrichting van de onbebouwde zones; niet groter zijn dan 100m² bvo; toegankelijk volgens de regelgeving voor publieke gebouwen; geen imagoverlagende activiteiten omvatten zoals nachtwinkels Gemeenschapsvoorzieningen Binnen alle bestemmingszones van het RUP kunnen steeds gemeenschapsvoorzieningen, zoals een wijkkantoor voor de politie, ingeplant worden met een maximale bvo van 500 m². art.1.5. Globaal richtplan Het globaal richtplan wordt opgemaakt bij ontwikkeling van een globaal project en dient toegevoegd te worden bij de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning. Bij elke aanvraag in een van de betreffende zones wordt een globaal richtplan gevraagd voor: Globaal richtplan Deelzones 3i, 6, Deelzones 3a Deelzones 3b, 3c, 3d, 4a Deelzones 3e, 4b, 4d Deelzones 3f, 3g, 3h, 4c Deelzones 3j, 4e, 7b In elk richtplan wordt de aansluitende bebouwing, zone voor tuinen, zone voor park, zone voor openbare wegenis mee opgenomen. Het globaal richtplan is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid, dat gehanteerd wordt voor de beoordeling van voorliggende en latere vergunningsaanvragen. Wanneer de vergunningsaanvrager wenst af te wijken van een eerder ingediend globaal richtplan dient er een nieuw richtplan opgemaakt te worden. Het globaal richtplan dient aan te tonen dat aan volgende elementen voldaan is: een goede ruimtelijke ordening en het respecteren van de intrinsieke bepalingen van voorliggend RUP; een kwalitatieve vormgeving en architectuur met hoge beeldkwaliteit en afstemming tussen bebouwing, infrastructuur en omgevingsaanleg; een goede onderlinge ruimtelijke samenhang en functionele afstemming tussen de woonzones en de zone voor tuinen en zone voor park ; een verantwoorde verenigbaarheid met de omgeving en een kwalitatieve overgang met het bestaande woonweefsel. Het globaal richtplan dient zowel grafisch als tekstueel de verantwoording van de potentiële ingrepen en te wijzigen elementen weer te geven. Het globaal richtplan dient een gezamenlijke visie te bevatten voor de toegankelijkheid van de desbetreffende gebieden, ontsluiting, architectuur en vormgeving, gabarieten, bezonning, duurzaam materiaalgebruik, afwatering, de kwalitatieve inrichting van de omgeving en de eventuele fasering. Grafisch dient er een inrichtingsplan te worden opgemaakt voor geheel de zone van het globaal project met inbegrip van de aangrenzende bestemmingen. Voor de bestemmingen bouwvelden en parkvilla s dient het globaal richtplan op een duidelijke wijze de bebouwde oppervlakte te illustreren per bouwlaag. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 6 / 29

7 Het globaal richtplan dient duidelijk de lokalisering van het gewoon, bescheiden en sociaal wonen grafisch aan te geven en de eventuele fasering(en) inzake het sociaal woonaanbod. art.1.6. Bepalingen omtrent bouwkundig erfgoed en archeologie Waardevol bouwkundig erfgoed (overdruk) Het waardevol bouwkundig erfgoed wordt aangeduid op het grafisch plan. Deze gebouwen dienen zowel aan het interieur als exterieur in hun huidige vormgeving behouden te blijven. De karakteristieke elementen en het silhouet van de aanwezige bebouwing wordt bestendigd. Eveneens wordt het karakteristieke materiaalgebruik gerespecteerd. Aanpassingen aan het exterieur, noodzakelijk voor het functioneren van de vergunde bestemmingen, kunnen worden toegelaten. Deze ingrepen dienen te gebeuren in hoogwaardige materialen in harmonie en/of in contrast met het huidige materiaalgebruik en de historische architectuur. Bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de instandhouding, uitbreiden en aanpassen van het exterieur van het waardevol bouwkundig erfgoed binnen de zone voor tuinen en/of zone voor park dient zowel grafisch als tekstueel het behoud van de bestaande beeldwaarde, het typerende silhouet, de versterking van de historische karakteristieken van het waardevolle gebouw en de stedenbouwkundige samenhang binnen de zone toegelicht te worden Het beschermd dorpsgezicht (overdruk) Binnen de aanduiding dient het beschermde dorpsgezicht Het geheel gevormd door de landhuizen gelegen Heuvelstraat in haar bestaande historische, artistieke en stedenbouwkundige esthetische waarde bewaard te blijven. De inrichting van het dorpsgezicht mag geenszins afbreuk doen aan de vormgeving en uiterlijke kenmerken van het landhuizen met hun tuinen en het park Clematites. De tuinen van de landhuizen dienen hun groen en aaneengesloten karakter te behouden. De verdere opdeling van de huidige tuinen van landhuizen is niet mogelijk. De bestaande hoogstambomen in het beschermd landschap dienen passend verzorgd en onderhouden te worden. Het vellen van bomen is enkel mogelijk om veiligheidsredenen of in geval van ziekte die tot afsterven leidt. In dit geval is het vervangen van de bomen verplicht door streekeigen en inheems hoogstammig plantenmateriaal. Afsluitingen dienen te bestaan uit hagen al dan niet in combinatie met draadafsluitingen. Naakte en geplastificeerde draadafsluitingen worden niet toegelaten. Bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de inrichting van het beschermde dorpsgezicht dient zowel grafisch als tekstueel toegelicht te worden dat het project de bestaande beeldwaarde, de historische, artistieke en stedenbouwkundige esthetische waarde van het dorpsgezicht versterkt in haar stedenbouwkundige en landschappelijke samenhang Vooronderzoek archeologische potenties De bouwheer dient bij de realisatie van werken onverminderd rekening te houden met de geldende wetgeving betreffende de bescherming van het archeologisch patrimonium. Voorafgaand aan de werken moet een archeologisch detectieonderzoek worden uitgevoerd aan de hand van proefsleuven en boringen, op alle zones waar ondergrondse graafwerken met een grondverzet van minstens 250m³ noodzakelijk zijn. Dit in overleg met de bevoegde dienst archeologie van de Vlaamse overheid, om te vermijden dat bij de realisatie werken moeten worden stilgelegd overeenkomstig de geldende wetgeving. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 7 / 29

8 art.1.7. Kwalitatieve eisen en stedenbouwkundige duurzaamheid Waterhuishouding Bij bebouwing geldt in alle bestemmingszones dat het hemelwater opgevangen, vastgehouden, passend gebufferd en vertraagd afgevoerd dient te worden. Het hemelwater dient tevens verplicht herbruikt te worden. Prioriteit moet uitgaan naar herbruik van het hemelwater en vervolgens infiltratie boven buffering met vertraagde afvoer. Bij bronbemalingen dient het niet verontreinigd grondwater opnieuw geïnfiltreerd of geloosd worden op het oppervlaktewater. De aanleg van een gescheiden rioleringsstelsel is verplicht. Het afvoer van hemelwater dient in eerste instantie plaats te vinden zonder aantakking op een gemengd systeem. Bij de afwatering van verharde oppervlakte in de buitenruimte dienen de nodige maatregelen genomen te worden om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Voor toegangswegen, pleinen en parkeerzones moeten de verhardingen worden beperkt tot het strikte minimum, zoals bij zones voor zware belastingen, veelvuldig gebruik, verhardingen boven ondergrondse constructies en dergelijke. In niet bebouwde zones moeten maximaal landschappelijk ingekaderde ingrepen voor de opvang, retentie en vertraagde afvoer van hemelwater worden geïntegreerd. In de aangeduide zone effectief overstromingsgevoelig gebied zoals aangeduid op de watertoetskaarten dienen bij nieuwbouw en herbouw gebouwen opgericht met volgende randvoorwaarden: het vloerpeil moet overstromingsvrij voorzien te worden; er mogen geen reliëfwijzigingen uitgevoerd worden; indien het voorzien van een veilig vloerpeil niet mogelijk is door middel van een aangepaste bouwwijze kan een reliëfwijziging enkel en alleen worden toegestaan indien uit de stedenbouwkundige aanvraag blijkt dat de ruimte voor water zowel in volume als in oppervlakte gecompenseerd wordt. : aanduiding effectief overstromingsgevoelig gebied zoals aangeduid op de watertoetskaarten Het College van burgemeester en schepen kan beslissen om de oppervlakte van het overstromingsgevoelige gebied zoals aangeduid op de watertoetskaarten te wijzigingen en dit omwille van nieuwe inzichten ten aanzien van het overstromingsgevaar. Eventuele wijzigingen aan de oppervlakte van het overstromingsgevoelige gebied zoals aangeduid op de watertoetskaarten zullen vastgelegd worden in een gemeentelijk reglement Architecturale kwaliteiten en beeldwaarde Iedere constructie of groep van constructies dient architecturaal ingepast te worden in de omgeving. Een groep van constructies moet op zichzelf een harmonieus geheel vormen door hun vormgeving, volumegebruik, kleur en duurzaamheid van de materialen. Alle definitief zichtbaar blijvende delen van de constructie moeten als voorgevel worden behandeld voor wat de keuze van materialen en de afwerking betreft. Ook daken worden omschreven als zichtbare gevels. In principe zijn alle gevelmaterialen toelaatbaar indien ze esthetisch zijn voor zowel het betreffende gebouw, de gebouwengroep als voor de omgeving en getuigen van duurzaamheid en kwaliteit Minimale woonkwaliteiten bij gestapelde woningen Bij elke woongelegenheid dient een buitenruimte voorzien te worden van minimaal 2.5m². Bij aanleg van terrassen dient steeds de privacy van de omwonenden gegarandeerd te worden. Om een aangenaam binnenklimaat te verkrijgen, dient een leefruimte minstens 2.60 m hoog te zijn. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 8 / 29

9 De woongelegenheden dienen steeds uitzicht te hebben op het park of de groene tuinen van de bouwvelden. De gestapelde woningen hebben steeds natuurlijk en goed verlichte inkomhallen, waar mogelijk ook gangen en trappenhallen. De trappenhallen hebben rechtstreekse toegang tot een ondergrondse parking. Een woongelegenheid heeft een minimale oppervlakte van (zonder parkeervoorzieningen en/of gemeenschappelijke ruimtes) 52 m²; 62 m² bij twee slaapkamers; 76 m² bij drie slaapkamers; 94 m² bij vier slaapkamers en 114 m² bij vijf slaapkamers. Uitzonderingen op de minimale oppervlakte worden toegestaan in functie van zorgwoningen. art.1.8. Parkeercoëfficiënten Volgende parkeeraantallen dienen voorzien te worden voor niet woonfuncties: functie Handelsinrichtingen vanaf 700 m² Handelsinrichtingen vanaf 400 m² Kantoren vanaf 400 m² Horeca vanaf 400 m² aantal autoparkeerplaatsen maximaal: 1 per 30 m² bvo minimaal: 1 per 50m² bvo maximaal: 1 per 50 m² bvo minimaal: 1 per 100m² bvo maximaal: 1 per 50 m² bvo minimaal: 1 per 100m² bvo maximaal: 1 per 20 m² bvo aantal fietsstallingen minimaal: 1 per 50 m² bvo minimaal: 1 per 50 m² bvo minimaal: 1 per 50 m² bvo minimaal: 1 per 100 m² bvo Onderwijsinstellingen lager onderwijs minimaal: 2 per klas minimaal: 40 per 100 leerlingen Onderwijsinstellingen secundair minimaal: 70 per 100 leerlingen onderwijs minimaal: 2 per klas Kinderopvang (crèche) administratieve voorzieningen culturele voorzieningen vanaf 400 m² maximaal: 1 per 75 m² bvo maximaal: 1 per 75 m² bvo maximaal: 1 per 100 m² bvo minimaal: 1 per 25 m² bvo minimaal: 1 per 25 m² bvo minimaal: 1 per 50 m² bvo Serviceflats maximaal: 1 per 3 serviceflats en 1 per schijf van 10 serviceflats Rust en verzorgingstehuis maximaal: 1 per 4 bedden en 1 per schijf van 10 bedden minimaal: 1 per serviceflat minimaal: 1 per 5 bedden en 1 per 5 werknemers Volgende parkeeraantallen dienen voorzien te worden voor de woonfuncties in de bouwvelden en parkvilla s: functie Per woongelegenheid in de bouwvelden (art. 3) Per woongelegenheid in de parkvilla s (art.4) aantal autoparkeerplaatsen minimaal 1,0 ondergrondse autoparkeer plaatsen maximaal: 1,5 ondergrondse autoparkeer plaatsen aantal fietsstallingen minimaal twee overdekte fietsparkeerplaatsen voor iedere eerste slaapkamer en 1 bijkomende overdekte fietsparkeerplaats per extra slaapkamer. In de alle bouwvelden (art. 3) en de parkvilla s (art. 4) kan, na realisatie van alle fases, slechts een gemiddelde van 1,3 parkeerplaatsen per woongelegenheid gerealiseerd worden. Het globaal richtplan dient hier, informatief, duidelijkheid over te verschaffen. Voor sociale woningen en voor zorgwoningen kan afgeweken worden van de opgelegde minima. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 9 / 29

10 art.1.9. Maximale invulling van de bouwenveloppes In de alle bouwvelden (art. 3) en de parkvilla s (art. 4) kan een maximaal plafond van m² bovengronds bvo gerealiseerd worden. Per gedefinieerde bouwenvelop geldt volgende maximale verdeling: Bouwenvelop Bouwveld Parkvilla Bovengronds bvo 3a m² 3b,3c,3d 4a m² 3e 4b, 4d m² 3f 4c m² 3g, 3h m² 3j 4e m² 3i m² Omwille van ontwerptechnische redenen kan er per gedefinieerde bouwenvelop een afwijking van 5% toegelaten worden en dit in zover het plafond van maximaal m² bvo niet overschreden wordt. Het globaal richtplan dient hier duidelijkheid over te verschaffen. De 5% afwijking wordt niet toegelaten in de deelzone 3a van de bouwvelden. Per gedefinieerde bouwenvelop mogen volgende maximaal aantal wooneenheden gerealiseerd worden: Bouwenvelop Bouwveld Parkvilla Maximaal aantal wooneenheden 3a niet vastgesteld 3b,3c,3d 4a 3e 4b, 4d 3f 4c 295 wooneenheden 3g, 3h 3j 4e 3i niet vastgesteld Het globaal richtplan dient duidelijkheid te verschaffen over de verdeling en/of eventuele fasering van het aandeel sociaal wonen voor alle gronden gelegen in de bestemmingszones bouwvelden en parkvilla s. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 10 / 29

11 Gebiedsaanduiding Wonen Woongebied art. 2. Zone voor wonen art.2.1. Bestemming De zone voor wonen is bestemd voor wonen met inbegrip van aanhorigheden, tuinen, parkings, toegangen en ontsluitingen. art.2.2. Inrichting Samenvoegen van woongebouwen en/of percelen In de deelzone 2a is het samenvoegen van woongebouwen en/of percelen met het oog op het realiseren van gestapelde woningen niet toegestaan Inplanting en bouwlijn De voorgevellijn van de nieuw op te richten hoofdgebouwen dienen waar mogelijk de voorgevellijn van aanpalende percelen binnen de zone te volgen zodat een coherent straatbeeld nagestreefd kan worden en dit zowel voor de gelijkvloerse verdieping als voor de verdiepingen. Bij gekoppelde of aaneengesloten bebouwing dient er een kwalitatieve en esthetisch verantwoorde aansluiting te gebeuren met de naastliggende woning(en). De dakvorm, bouwhoogte, kroonlijsthoogte, de inplanting op het woonperceel en de bouwdiepte van de naastliggende woningen zijn bepalend voor de opgenoemde uiterlijke kenmerken van de betreffende verbouwing, herbouw of nieuwbouw Bouwdiepte De maximale bouwdiepte bedraagt 17,00 m op de gelijkvloerse verdieping, 13,00 m op de verdieping(en) en desgevallend 9,00 voor een dakverdieping Bouwhoogte In de zone voor wonen dienen 2 bouwlagen gerealiseerd te worden met een maximale kroonlijsthoogte van 7,00m exclusief dak of dakverdieping. De mogelijke achteruitbouw op de gelijkvloerse verdieping heeft een maximale hoogte van 3,50 m. In de deelzone 2b kan een volwaardige 3de bouwlaag gerealiseerd te worden met een maximale kroonlijsthoogte van 10,50m. Bij een hellende dakvorm bedraagt de nokhoogte maximaal 11,50 m in de deelzone 2a en 14,00 m in deelzone 2b. Bij een platte dakvorm heeft het dak of dakverdieping een maximale hoogte van 3,00m ten opzichte van de onderliggende bouwlaag en dient deze aan de zijde van de voorgevel teruggetrokken voor te komen met een afstand van minstens de hoogte van het dak of dakverdieping. Bij een platte dakvorm kan het niveau van de afgewerkte dakrand maximaal 0,50 m boven de maximale omschreven bouwhoogte liggen Open ruimte De onbebouwde ruimte tussen de straatzijde en de voorgevel en de onbebouwde zijstroken van de gebouwen worden beschouwd als voortuin. Deze zones dienen zodanig te worden aangelegd dat zij bijdragen tot een kwalitatief straatbeeld. De G/T index van de voortuinen bedraagt minimum 0,3 ten opzichte van de totale BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften ontwerp juni 2012 p. 11 / 29

12 oppervlakte van de voortuin. Verhardingen zijn toegelaten voor de aanleg van toegangen en opritten. Bebouwing en constructies worden in de voortuinen niet toegelaten. De afsluitingen moeten één samenhangend en esthetisch geheel vormen met de bebouwing en de tuinzones. De hoogte van de afsluitingen bedraagt maximaal 0,90 m in de voortuinzones. In het geval de afsluiting een muurconstructie is, wordt is de maximale hoogte beperkt tot 0,40 m. Beplantingen, en meer specifiek hoogstambomen, dienen in stand gehouden te worden zonder afbreuk te doen aan de wettelijke en gewoonrechtelijke bepalingen terzake. De onbebouwde ruimte vanaf de achtergevellijn dient te worden ingericht als private tuin of semi publieke groene ruimte. De achtertuinzones dienen te worden ingericht volgens de bepalingen zone voor tuinen. art. 3. Bouwvelden art.3.1. Bestemming De bouwvelden zijn bestemd voor wonen met inbegrip van tuinen, terrassen, groenzones, parkings, toegangen en erfontsluitingen. In de bouwvelden met aanduiding 3g en 3h mogen publieksfuncties met inbegrip van parkings, toegangen, laad en losruimtes, ontsluitingen en groenzones worden ingericht. Hierbij geldt dat: handelsinrichtingen en horeca worden beperkt tot de gelijkvloerse verdieping en met een gezamenlijke oppervlakte van maximum van 1500 m² bvo (met inbegrip van aanhorigheden zoals opslagruimtes, technische en sociale ruimtes). Binnen deze maximale oppervlakte van 1500 m² kan maximum 1 handelszaak voorzien worden met een oppervlakte van 750m² nuttige verkoopsoppervlakte, alle andere eventueel voorkomende handelszaken dienen steeds kleiner te zijn. De voorkomende handelsinrichtingen dienen steeds buurtondersteunend te zijn. kantoren worden beperkt tot maximum 25% van de totale bovengrondse vloeroppervlakte. : aanduiding publieksfuncties De bouwvelden met aanduiding 3i en 3j mogen voor 100% ingericht worden met gemeenschapsvoorzieningen en aanverwanten, zoals een school, met inbegrip van groene ruimtes, pleinen, parkings en toegangen. art.3.2. Inrichting : aanduiding gemeenschapsfuncties Verdeling grondgebonden rijwoningen en de gestapelde woningen In de deelzones met aanduiding 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 3f, 3g, en 3h zoals aangeduid op het grafisch plan dienen: bij de aanduiding grondgebonden rijwoningen minstens 40% grondgebonden rijwoningen voorzien te worden; bij de aanduiding gestapelde woningen minstens 75% gestapelde woningen voorzien te worden; : aanduiding grondgebonden rijwoningen : aanduiding gestapelde woningen Bij de realisatie van een woonfunctie in de deelzone 3i worden minimaal 40% grondgebonden rijwoningen en maximaal 60% gestapelde woningen voorzien. De grondgebonden rijwoningen worden voorzien ter hoogte van de achtertuinen van de Molenlei. Omwille van ontwerptechnische redenen kan er beperkt afgeweken worden van dit principe. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 12 / 29

13 Bij de realisatie van een woonfunctie in deelzone 3j worden minimaal 20% grondgebonden rijwoningen en 80% gestapelde woningen voorzien. De grondgebonden rijwoningen worden voorzien ter hoogte van de achtertuinen van de Heuvelstraat. Omwille van ontwerptechnische redenen kan er beperkt afgeweken worden van dit principe Inplanting De bebouwing dient aaneengesloten of gekoppeld voor te komen. Wanneer aanwezig geldt de aangeduide verplichte bouwlijn geldt als voorgevellijn. Het plaatselijk terugtrekken van de voorgevellijn op de verplichte bouwlijn wordt toegelaten over maximaal 20% van de lengte van de verplichte bouwlijn in elk bouwveld. Met uitzondering van de (half) ondergrondse bebouwing dienen volgende inplantingsafstanden gerespecteerd te worden: Deelzone 3a ten opzichte van de bestemmingsgrens met de zone voor wonen bedraagt de inplantingsafstand minstens de hoogte van de bebouwing in de deelzone en dit met een minimum van 4,00 m, tenzij bij gekoppelde bebouwing ter hoogte van de Molenlei; de inplantingsafstand ten opzichte van zone voor tuinen bedraagt minstens 6,00 m; Deelzone 3b en 3d de inplantingsafstand in de deelzones is vrij; Deelzone 3c, 3e en 3f ter hoogte van de grafische aanduiding art. 9 zone voor openbare erfontsluitingen dient tussen de bebouwing in zone met aanduiding grondgebonden woningen (R) en de bebouwing in zone met aanduiding gestapelde woningen (G): * over de totale erflengte een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 9,50m; * bijkomend over minstens 30,00m van de erflengte een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 11,50m en dit ter hoogte van de aansluiting aan de Molenlei; * bijkomend over minstens 30% van de totale erflengte een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 13,50m; bij de aanduiding grondgebonden rijwoningen bedraagt de inplantingsafstand ten opzichte van de bestemmingsgrens zone voor park aan de zijde van de parkvilla minimaal 12,00 m; Deelzone 3g, 3i en 3j ten opzichte van de bestemmingsgrens met de zone voor wonen en zone voor tuinen bedraagt de inplantingsafstand minstens de hoogte van de bebouwing in de deelzone en dit met een minimum van 4,00 m; de inplantingsafstand tussen de bestemmingsgrens met de zone voor gemeenschapsvoorzieningen bedraagt eveneens minstens de hoogte van de bebouwing met een minimum van 4,00 m bij het voorzien van een woonfunctie in de deelzone 3i. Deelzone 3h: ten opzichte van alle bestemmingsgrenzen bedraagt de inplantingsafstand minstens de hoogte van de bebouwing in de deelzone en dit met een minimum van 4,00 m; de footprint van het gebouw mag maximaal 50% van de bestemmingsoppervlakte bedragen; Deelzone 3c, 3e,3f, 3i en 3j: ten opzichte van een parkvilla met vier bouwlagen dient een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 8,00m; ten opzichte van een parkvilla met meer dan vier bouwlagen dient een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 12,00m; BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 13 / 29

14 Tenzij in functie van gemeenschapsvoorzieningen kunnen de ondergrondse en halfondergrondse verdiepingen enkel ingericht worden voor toegangen, parkings, berg en technische ruimtes. De (half) ondergrondse verdiepingen dienen als één zone ontworpen en kunnen de volledige oppervlakte innemen van elk bouwveld. Minstens in de deelzones met aanduiding c, e en f dient de (half)ondergrondse verdieping vormgegeven te worden als een plint waarop de bovengrondse bebouwing van het bouwveld wordt ingeplant. Het afgewerkte vloerpeil van de plint is maximaal 0,90 m boven het niveau van de Molenlei gelegen. Omwille van ontwerptechnische redenen kan er afgeweken worden van de bestemmingsgrenzen van de bouwvelden. Deze afwijking kan enkel gemotiveerd worden door de noodwendige afstemming van funderingsmassieven, kolommen en stijgstructuren tussen de ondergrondse en bovengrondse verdiepingen. Er geldt dat er maximaal 2,00m afgeweken kan worden van de bestemmingsgrens met de zone voor tuinen en maximaal 1,00m met de bestemmingsgrens zone voor park. Het verlies van oppervlakte van zone voor park dient gecompenseerd te worden binnen hetzelfde bouwveld. De afwijking wordt niet toegelaten in de ten nadelen van de zone voor wonen en de zone voor tuinen met aanduiding 5a en 5b. Uitbouwen en terrassen mogen de zonegrens overschrijden. Aan de zijde van de zone voor park mag voor maximaal 30% van de woongelegenheden die een gevel hebben grenzend aan deelzone 7c de enige buitenruimte van de woning aan deze zijde gerealiseerd worden. Bij een bouwvrije afstand van 9,50m tussen de bebouwing in zone met aanduiding grondgebonden woningen (R) en de bebouwing in zone met aanduiding gestapelde woningen (G) zijn geen uitsprongen in het gevelvlak of (overhangende) terrassen toegelaten. De inplanting van de zuivere gemeenschapsvoorzieningen in de deelzone 3i dient te harmoniëren met bestaande gemeenschapsvoorzieningen langsheen de Lange Kroonstraat. Tussen beide zones dienen logische verbindingen en relaties voorzien te worden Bouwhoogte Per deelzone, gelden volgende bepalingen inzake het aantal bovengrondse bouwlagen: Deelzone 3a in de deelzone zijn maximaal drie bouwlagen toegelaten. De maximale kroonlijsthoogte is 10,50m; een vierde bouwlaag kan gerealiseerd worden met een maximale bvo van 40% van de footprint van de bebouwing en mits de vierde bouwlaag: op minimaal 30,00 m teruggetrokken voorkomt ten opzichte van de Molenlei; op minstens 15,00 m ingeplant wordt van de bestemmingsgrens met de zone voor wonen ; de kroonlijsthoogte gelegen is op maximaal 13.50m. Deelzone 3b en 3d in de deelzones worden twee bouwlagen verplicht; een derde bouwlaag kan gerealiseerd worden over maximaal 60% van de gevellengte ter hoogte van verplichte bouwlijn en ter hoogte van de bestemmingszone van de zone voor tuinen ; de maximale kroonlijsthoogte is 10.50m. Deelzone 3c, 3e en 3f bij de aanduiding grondgebonden rijwoningen : worden ter hoogte van de zone voor openbare erfontsluitingen twee bouwlagen verplicht; een derde bouwlaag wordt toegelaten langsheen de Molenlei; een derde bouwlaag wordt toegelaten aan de zijde van de zone voor openbare erfontsluitingen en mits deze minimaal 3,00m wordt teruggetrokken ten opzichte van de onderliggende bouwlaag en dit over minimaal 60% van de totale gevellengte; een derde bouwlaag wordt toegelaten ter hoogte van de bestemmingsgrens met de zone voor tuinen ; BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 14 / 29

15 kan maximaal 30% van de footprint van de bebouwing wordt toegelaten met één enkele bouwlaag; de maximale kroonlijsthoogte is 10,50m. bij de aanduiding gestapelde woningen : bij een openbare erfbreedte van minstens 9,50 m: bij met een openbare erfbreedte van minstens 11,50 m: ter hoogte van de zone voor openbare erfontsluitingen : zijn 2 bouwlagen toegelaten; een derde en vierde bouwlaag wordt toegelaten indien 2,00 m teruggetrokken ten opzichte van de onderliggende bouwlaag; zijn drie bouwlagen toegelaten; een vierde bouwlaag wordt toegelaten indien 2,00 m teruggetrokken ten opzichte van de onderliggende bouwlaag; ter hoogte van de zone voor park : zijn vier bouwlagen toegelaten; zijn vier bouwlagen toegelaten; bij een openbare erfbreedte van minstens 13,50 m: zijn vier bouwlagen toegelaten. zijn vier bouwlagen toegelaten. bij drie bouwlagen is de maximale kroonlijsthoogte 10,50m; bij vier bouwlagen is de maximale kroonlijsthoogte 13,50m; de maximale bvo van de vierde bouwlaag bedraagt 60% van de footprint van het gebouw; op bovenstaande bepalingen inzake de teruggetrokken bouwlagen kan worden afgeweken over maximaal 20% van de gevellengte; langsheen de Molenlei dient de vierde bouwlaag steeds teruggetrokken voor te komen met minimale afstand van 4,00 m in de deelzones 3c en 3e. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 15 / 29

16 Deelzone 3g in de deelzone worden drie bouwlagen voorzien, een vierde bouwlaag kan gerealiseerd worden op de hoek van de grafisch aangeduide verplichte bouwlijn en de bestemmingsgrens met de zone voor park. De vierde bouwlaag heeft een footprint van maximaal 250 m² bvo en dient op minstens 20,00m afstand ingeplant te worden ten opzichte van de zone voor wonen. bij drie bouwlagen is de maximale kroonlijsthoogte 10,50m; bij vier bouwlagen is de maximale kroonlijsthoogte 13,50m. Deelzone 3h in de deelzone wordt één bouwlaag voorzien, een tweede bouwlaag kan worden gerealiseerd met een maximale footprint van 60% ten opzichte van de onderliggende bouwlaag; de maximale kroonlijsthoogte is 8,00m; Deelzone 3i in de deelzone worden drie bouwlagen voorzien; de maximale kroonlijsthoogte is 10,50m; wanneer de deelzone 3i een bestemming krijgt in functie van gemeenschapsvoorzieningen bedraagt de maximale kroonlijsthoogte voor de gemeenschapsvoorzieningen uitzonderlijk 12,00 m. Deelzone 3j in de deelzone worden twee bouwlagen voorzien, een derde bouwlaag wordt toegelaten met een maximale bvo van 50% van de footprint van de bebouwing en mits de derde bouwlaag minstens 3.00m teruggetrokken voorkomt ten opzichte van de bestemmingsgrens met zone voor tuinen ; BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 16 / 29

17 bij twee bouwlagen is de maximale kroonlijsthoogte 8,00m; bij drie bouwlagen is de maximale kroonlijsthoogte 10,50m; In het geval van een schuine dakvorm mag de nokhoogte maximaal 2,00m boven de maximaal toegelaten kroonlijsthoogte liggen. In het geval van een platte dakvorm geldt de kroonlijsthoogte als maximale hoogte van de afgewerkte dakrand. Bovenop de hoogste bouwlaag kunnen geen (dak)verdiepingen ingericht worden. Op de daken van de onderliggende verdiepingen kunnen steeds terrassen, daktuinen en borstweringen worden ingericht. Technische installaties en opbouwen zijn steeds toegelaten. Bij een platte dakvorm hebben deze ruimtes en installaties een hoogte van maximaal 1,50m en dienen zij steeds minimaal 2,00m teruggetrokken voor te komen ten opzichte van de gevellijn van de onderliggende bouwlaag. Bij een schuine dakvorm zijn de technische ruimtes en installaties steeds gelegen onder de maximale nokhoogte Open ruimte De niet bebouwde delen tussen de zone voor erfontsluitingen en de bebouwing kunnen ingericht worden als voortuinen. Zij mogen verhard worden in functie van de aanleg van terrassen of toegangen. De delen van de open ruimte die geen onderdeel uitmaken van de toegang tot meerdere woongelegenheden kunnen geprivatiseerd worden. Deze private buitenruimtes kunnen over maximaal 60% van de gevellengte voorkomen. Het uitzicht, materiaalgebruik en vormgeving van de open ruimte dient afgestemd te worden op de aangrenzende zone voor park en/of de openbare erfontsluitingen. In de voortuinzones dienen eventuele afsluitingen te bestaan uit hagen, al dan niet in combinatie met draadafsluitingen, of muurconstructies opgetrokken uit eenzelfde materiaal zoals toegepast bij het hoofdgebouw. Indien voorzien als hagen bedraagt de maximale hoogte van de afsluiting 1,50 m. Indien de afsluitingen tussen aan mekaar grenzende buitenruimtes worden voorzien als een muurconstructie bedraagt de hoogte maximaal 0,90 m. Tuinbergingen en andere constructies zijn niet toegelaten in de voortuinen. De deelzones 3a, 3g, 3h, en 3j dienen afgeschermd te worden ten opzichte van de omliggende zones voor wonen of zone voor tuinen door middel van een inheems en streekeigen groenscherm met een minimale hoogte van 2,00m De niet bebouwde delen van deelzones 3b en 3d grenzend aan de zone voor tuinen worden aangelegd zoals beschreven in de zone voor tuinen. In de deelzones 3i en 3j dienen de grondgebonden rijwoningen steeds met een achtertuin voorzien te worden met een oppervlakte van minsten 50 m². Bij de inplanting van publieksfuncties in de deelzones 3g en 3h dient de niet bebouwde ruimte ingericht te worden als (semi )private ruimtes die aangewend kunnen worden voor toegangen, pleinen, fietsinfrastructuur, groenruimten en tuinen. Bij de inplanting van gemeenschapsvoorzieningen in de deelzones 3i en 3j dient de niet bebouwde ruimte ingericht te worden als multifunctionele semi private ruimte en kan aangewend worden voor toegangen, speelruimtes en andere verharde buitenruimten, fietsinfrastructuur, groenruimten en tuinen. Specifiek voor de deelzone 3i dient er: bijzondere aandacht te gaan naar het totaalbeeld en integratie van de gemeenschapsvoorziening en het naastliggende parkgebied. De onbebouwde ruimte tussen de zone voor erfontsluiting en de gemeenschapsvoorzieningen wordt beschouwd als representatieve toegang. Deze zone dient een openbaar karakter te hebben. de G/T index van de onbebouwde ruimte bedraagt minimaal 0.3 ten opzichte van de totale bestemmingsoppervlakte. De beplanting dient te gebeuren op basis van inheemse en streekeigen plantensoorten. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 17 / 29

18 Afsluitingen dienen te bestaan uit hagen, al dan niet in combinatie met draadafsluitingen. De afsluitingen moeten één samenhangend en esthetisch geheel vormen met de bebouwing. De hoogte van de afsluitingen bedraagt maximaal 2,00 m. Het plaatsen van verlichting is toegelaten in functie van de veiligheid en het gebruik. Bij de inplanting en keuze van de verlichtingselementen (lichtsterkte, straalrichting) dient er rekening gehouden te worden met de omliggende woonbebouwing en de parkomgeving Parkeren en toegangen Per bouwveld wordt een gezamenlijke en gegroepeerde ondergrondse parking voorzien. Deze ondergrondse parkings dienen gezamenlijk gerealiseerd en toegankelijk gemaakt worden met de ondergrondse parking onder de aangrenzende parkvilla s. De toegangen naar de ondergrondse garages dienen op een eenduidige en verkeersveilige wijze ingericht te worden en dienen een visueel samenhangend geheel te vormen met de zone voor openbare wegenis. Afgesloten parkeerboxen in de ondergrondse parkeergarage worden enkel toegelaten ten behoeve van grondgebonden rijwoningen. Bij de woonfunctie dienen fietsparkeerplaatsen indien mogelijk bovengronds geïntegreerd te worden in de bouwvolumes. Bij publiekfuncties en gemeenschapsvoorzieningen dienen parkeervoorzieningen voor fietsen verplicht bovengronds te worden gerealiseerd. De parkeercoëfficiënten worden omschrevenn in de voorafgaande bepalingen. De ondergrondse parking wordt voor het autoverkeer ontsloten ter hoogte van de aanduiding zone voor erfontsluitingen aansluitend op de Molenlei. De toegang tot de ondergrondse parking dient vormelijk en architecturaal te worden geïntegreerd in de bouwvolumes en/of de woonerven: in deelzones 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 3i en 3j is één gecombineerde in en uitrit verplicht tot de ondergrondse parkings; in deelzones 3f, 3g en 3h is een aparte in en uitrit toegelaten tot de ondergrondse parkings. Bij de aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning voor een onderwijsinstelling in deelzone 3i, moet de aanvrager aantonen dat er minimaal 40 parkeerplaatsen voorzien worden en dit ongeacht de gedefinieerde parkeercoëfficiënten voor auto s (art. 1.8.). Hierbij wordt het toegelaten om, al dan niet gedeeltelijk, deze 40 parkeerplaatsen van deelzone 3i op te vangen in de zone voor gemeenschapsvoorzieningen en omgekeerd. De gedefinieerde parkeercoëfficiënten voor fietsen gelden onverkort. art.3.3. Beheer De realisatie van de bouwvelden of deelzones van de bouwvelden kan gefaseerd gebeuren. De fasering dient duidelijk aangegeven te worden in de vergunningsaanvraag (op globaal richtplan). Bij niet realisatie van een volgende fase dient een kwalitatieve beeldwaarde gewaarborgd te worden. De gebieden die niet onmiddellijk ontwikkeld worden, worden ingericht als grasweides. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 18 / 29

19 art. 4. Parkvilla s art.4.1. Bestemming De bestemmingszones van de parkvilla s worden aangeduid als een gearceerde overdruk. Deze arcering komt voor op het grafisch plan bovenop een basisbestemming zoals aangeduid in een volle kleursymboliek. De gearceerde overdruk is bestemd voor wonen in een parkvilla met inbegrip van terrassen en toegangen. Voor de bestemmingsmodaliteiten van de onderliggende basisbestemming wordt er verwezen naar de voorschriften ter zake. art.4.2. Inrichting Bebouwbare oppervlakte met uitzondering van het bouwkundig erfgoed: Binnen de afgebakende gearceerde zone kan een bovengronds bouwvolume opgetrokken worden met een footprint van maximaal 450 m². Aansluitend deze parkvilla kunnen private buitenruimtes voorkomen met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 150 m² Inplanting met uitzondering van het bouwkundig erfgoed: De parkvilla s dienen de visuele relatie tussen de openbare erfontsluitingen en de zone voor park niet te belemmeren, hierbij dient steeds een zichtrelatie gecreëerd te worden tussen de openbare erfontsluitingen en de zone voor park. De parkvilla s dienen steeds een vormelijke en architecturale samenhang te vertonen met de aanliggende bouwvelden.. Inplantingsafstanden ten opzichte van deelzone 3c, 3e,3f, 3i en 3j: in het geval van een parkvilla met vier bouwlagen dient een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 8,00m; in het geval van een parkvilla met meer dan vier bouwlagen dient een bouwvrije afstand gevrijwaard te worden van minimaal 12,00m; Ten opzichte van de bestemmingsgrens met zone voor park aangeduid als deelzone 7b dient steeds een bouwvrije afstand van 8.00m te worden gerespecteerd. Ondergrondse en half ondergrondse verdiepingen kunnen enkel ingericht worden voor toegangen, parkings, berg en technische ruimtes. Tevens dienen de parkvilla s en de aanliggende bouwvelden ondergronds fysiek met elkaar verbonden te worden. De ondergrondse verdieping van zowel de parkvilla als het aanliggende bouwveld wordt als één zone ontworpen. Minstens voor parkvilla 4a, 4b en 4c dient een half ondergrondse verdieping vormgegeven te worden als een plint waarop de bovengrondse bebouwing van de parkvilla wordt ingeplant. Het afgewerkte vloerpeil van de plint is maximaal 0,90 m boven het niveau van de Molenlei gelegen. Terrasruimtes mogen de gearceerde bestemmingszone voor maximaal 0,50 m overschrijden. Vanaf de eerste verdieping dienen uitbouwen en terrassen geïntegreerd te worden in bouwvolume. Deze uitbouwen en terrassen op de verdiepingen mogen eveneens maximaal 0,50 m uitspringen ten opzichte van de gevel. Omwille van ontwerptechnische redenen kan er afgeweken worden van de bestemmingsgrenzen van de parkvilla s. Deze afwijking kan enkel gemotiveerd worden door de noodwendige afstemming van funderingsmassieven, kolommen en stijgstructuren tussen de ondergrondse en bovengrondse verdiepingen. Deze afwijking is niet van toepassing op de zone voor openbare wegenis. Er geldt dat er maximaal 2,00 m afgeweken kan worden van de bestemmingsgrens met de bouwvelden en maximaal 1,00 m van de bestemmingsgrens met de zone voor park. BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 19 / 29

20 Bouwhoogte met uitzondering tot het bouwkundig erfgoed: In het geval van een schuine dakvorm mag de nokhoogte niet hoger gelegen zijn dan de maximaal toegelaten kroonlijsthoogte. In het geval van een platte dakvorm geldt de kroonlijsthoogte als maximale hoogte van de afgewerkte dakrand. Bovenop de hoogste bouwlaag kunnen geen (dak)verdiepingen ingericht worden. Per deelzone, gelden volgende bepalingen inzake het aantal bovengrondse bouwlagen: deelzones 4a, 4b en 4c: in de deelzones zijn maximaal vijf bouwlagen toegelaten. De maximale kroonlijsthoogte is 16,00m; deelzone 4d en 4e: in de deelzones zijn maximaal vier bouwlagen toegelaten. De maximale kroonlijsthoogte is 13,50m; In het geval van een schuine dakvorm mag de nokhoogte de maximaal toegelaten kroonlijsthoogte niet overschrijden. In het geval van een platte dakvorm geldt de kroonlijsthoogte als maximale hoogte van de afgewerkte dakrand. Bovenop de hoogste bouwlaag kunnen geen (dak)verdiepingen ingericht worden. Op de daken van de onderliggende verdiepingen kunnen steeds terrassen, daktuinen en borstweringen worden ingericht. Terrassen en borstweringen op het dak dienen architecturaal geïntegreerd te worden in het bouwvolume en mogen de maximale kroonlijsthoogte niet overschrijden. Technische installaties en opbouwen zijn steeds toegelaten. Bij een platte dakvorm hebben deze ruimtes en installaties een hoogte van maximaal 1,50m en dienen zij steeds minimaal 2,00m teruggetrokken voor te komen ten opzichte van de gevellijn van de onderliggende bouwlaag. Bij een schuine dakvorm zijn de technische ruimtes en installaties steeds gelegen onder de maximale nokhoogte Open ruimte De delen van de gearceerde zone die niet ingericht worden met een parkvilla en bijhorende terrasruimtes dienen ingericht te worden volgens de inrichtingsmodaliteiten van de onderliggende basisbestemming zoals aangeduid in een volle kleursymboliek. Voor deze modaliteiten wordt er verwezen naar de voorschriften ter zake. De geprivatiseerde ruimte rond een individuele parkvilla heeft een maximale oppervlakte van 150 m². Deze ruimte mag verhard worden in functie van de aanleg van terrassen of toegangen. Terrasruimtes mogen de gearceerde bestemmingszone voor maximaal 0,50 m overschrijden. Het uitzicht, materiaalgebruik en vormgeving van de geprivatiseerde ruimte dient afgestemd te worden op de aangrenzende zone voor park en/of de openbare erfontsluitingen. In deze geprivatiseerde ruimte dienen eventuele afsluitingen te bestaan uit hagen, al dan niet in combinatie met draadafsluitingen, of muurconstructies opgetrokken uit eenzelfde materiaal zoals toegepast bij het hoofdgebouw. Indien voorzien als hagen bedraagt de maximale hoogte van de afsluiting 1,50 m. Indien afsluitingen tussen aan mekaar grenzende buitenruimtes worden voorzien in gevelmateriaal bedraagt de hoogte maximaal 0,90 m. Tuinbergingen en andere constructies zijn niet toegelaten in de onbebouwde ruimte Parkeren en toegangen met uitzondering tot het bouwkundig erfgoed: Het parkeren wordt georganiseerd onder de parkvilla of in de ondergrondse parking van het aanpalende bouwveld. Afgesloten parkeerboxen in de ondergrondse parking worden niet toegelaten. Fietsparkeerplaatsen dienen indien mogelijk bovengronds geïntegreerd te worden in de bouwvolumes van de parkvilla s en/of bouwvelden. art.4.3. Beheer De delen van de gearceerde zone die niet ingericht worden met een parkvilla en bijhorende terrasruimtes dienen beheerd te worden volgens de beheersmodaliteiten van de onderliggende basisbestemming zoals BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 20 / 29

21 aangeduid in een volle kleursymboliek. Voor deze modaliteiten wordt er verwezen naar de voorschriften ter zake. De realisatie van de parkvilla s kan gefaseerd gebeuren. De fasering dient duidelijk aangegeven te worden in de vergunningsaanvraag (op globaal richtplan). Bij niet realisatie van een volgende fase dient een kwalitatieve beeldwaarde gewaarborgd te worden. De gebieden die niet onmiddellijk ontwikkeld worden, worden ingericht als grasweides. art. 5. Zone voor tuinen art.5.1. Bestemming Deze zone is bestemd om ingericht te worden als privé tuin of semi publieke groene ruimte. art.5.2. Inrichting Voor tuinen benoemd als deelzone 5a: De onbebouwde ruimte vanaf de achtergevellijn dient te worden ingericht als private tuin of semi private groene ruimte. De G/T index van de tuinen bedraagt minimum 0,7 ten opzichte van de totale oppervlakte van de (achter)tuin. Waterdoorlatende verhardingen zijn toegelaten voor de aanleg van toegangen, paden en terrassen. De afsluitingen moeten één samenhangend en esthetisch geheel vormen met de bebouwing. De hoogte van de afsluitingen bedraagt maximaal 2,00 m in de tuinzones vanaf de achtergevellijn. Voor tuinen benoemd als deelzone 5b: Hiervoor wordt verwezen naar de voorschriften opgenomen in art. 1.6 betreffende waardevol erfgoed. De aanplanting van hoogstammige inheemse bomen dient het beschermd dorpsgezicht te herstellen en versterken. Tuinbergingen, luifels en andere gebouwde constructies zijn niet toegelaten. Voor tuinen benoemd als deelzone 5c: De onbebouwde ruimte vanaf de achtergevellijn dient te worden ingericht als private tuin of semi private groene ruimte. De G/T index van de tuinen bedraagt minimum 0,6 ten opzichte van de totale oppervlakte van de (achter)tuin. Waterdoorlatende verhardingen zijn toegelaten voor de aanleg van toegangen, paden en terrassen. Terrassen hebben een maximale oppervlakte van 30m² en kunnen enkel worden voorzien in een zone aansluitend op de achtergevellijn. In de deelzone 5c worden geen tuinbergingen toegelaten tenzij deze elementen gelijktijdig gerealiseerd worden met de grondgebonden rijwoningen zoals voorzien in art. 3 bouwvelden. Hierbij wordt er slechts één tuinberging toegelaten per aangrenzende woning en dit met een maximale oppervlakte van 6m². De tuinbergingen dienen tevens opgevat te worden als samenhangende architecturale gehelen met de grondgebonden rijwoningen zoals voorzien in art. 3 bouwvelden. De afsluitingen van de tuinen bestaan uit hagen, al dan niet in combinatie met draadafsluitingen. De afsluitingen moeten worden opgevat als één samenhangend en esthetisch geheel met de aanliggende bebouwing. De hoogte van de afsluitingen bedraagt maximaal 1,50 m. De inrichting van de tuinen moet zo worden opgevat dat deze een visueel en ruimtelijk samenhangend geheel vormen met de aangrenzende zone voor park. In de deelzone 5c worden ondergrondse constructies zoals parkeervoorzieningen toegelaten. Tussen de bovenzijde van de dakplaat van de ondergrondse constructies en het niveau van de tuinzone dient een BUUR RUP site BMT Stationsomgeving stedenbouwkundige voorschriften juni 2012 definitieve vaststelling p. 21 / 29