Matthias Botterman 1 ste Bachelor vastgoed-makelaardij Klasgroep 1D1

Transcriptie

1 Matthias Botterman 1 ste Bachelor vastgoed-makelaardij Klasgroep 1D1 Ligging opdracht: Bouwheer: Koning Leopoldstraat 30 Immo De Ruyter N.V LOVENDEGEM Grote Baan LOVENDEGEM BTW-nr.: BE Architect: RDBarchitecten BVBA Hekers ZWIJNAARDE BTW-nr.: BE Matthias Botterman 1

2 Constructiedetails Het platte dak (Detail C-1001) Inleiding In de bespreking van het constructiedetail bij het platte dak in casu hebben we het over het warme dak. Dit is een dakopbouw waarbij de isolatie op de dakvloer wordt geplaatst en waarbij geen met buitenlucht geventileerde spouw aanwezig is. De bescherming tegen sterke temperatuurschommelingen is een groot pluspunt van deze dakopbouw, zo kunnen er geen bewegingen en scheuren in de dakvloer en muren ontstaan. i ii Schema warmdak Dakvloer en afschot Als basis voor de dakvloer koos men voor geprefabriceerde gewapende holle welfsels met een dikte van 17cm en een druklaag van 4cm die voorzien is van een netwapening 6/6/150/150. Deze druklaag staat in verbinding met een balk uit gewapend beton. Deze welfsels worden naast elkaar op twee steunpunten gelegd en dragen in één richting. Nadat de welfsels geplaatst zijn worden ze met elkaar verbonden door het opvullen van de speciaal voorziene voegen met mortel of microbeton. iii Één van de belangrijkste aandachtspunten bij het ontwerp van de dakvloer is het afschot. Dit onderdeel zorgt ervoor dat na vervorming van het dak overal een normale afwatering naar de afvoerpunten mogelijk blijft en belangrijke plasvorming vermeden wordt. In deze constructie heeft men gekozen voor een afschotlaag in mager beton die op de welfsels gegoten wordt en een helling heeft van minimum 2cm/m en een minimumdikte van 4cm. Door deze methode te gebruiken moet men niet meer voorzien in een bijkomend afschot. iv Vooraleer men deze afschotlaag giet moet men zeker zijn dat de ondergrond droog en vlak is, maar men moet ook rekening houden met de ruwheid en de cohesie. v De cementgebonden afschotlaag wordt rechtstreeks op de welfsels aangebracht, zo kan er geen bouwvocht worden ingesloten en wordt de droging naar binnen mogelijk gemaakt. Op deze afschotlaag wordt het dampscherm bevestigd. vi vii Afschotlaag bestaande uit mager of licht beton Matthias Botterman 2

3 Dampscherm Dit onderdeel zorgt ervoor dat ontoelaatbare inwendige condensatie dat het gevolg is van convectie van vochtige binnenlucht en diffusie van waterdamp of van bouwvocht wordt vermeden, alsook zorgt het voor een verbeterde weerstand tegen wind. viii Voor dit gebouw werd gekozen voor een dampscherm van klasse E3, type DERBIGUM Derbicoat S. Het dampscherm mag in casu losliggend geplaatst worden daar er een isolatielaag bovenop komt te liggen. Bij de plaatsing moet men rekening houden dat de voegen in overlapping steeds onderling en tegen andere bouwdelen gekleefd of gelast moeten worden. Tevens moeten bij de dakranden, opstanden en dakdoorwerkingen het dampscherm en de afdichting op elkaar aangesloten worden zodat de isolatie ingesloten is. ix x Aansluiting tussen dampscherm en afdichting Dakisolatie Men heeft gekozen voor drukvaste isolatieplaten uit PIR: 2 X 90mm van het type RECTICEL Eurothane Bi-4 met = 0,026 W/m 2 K. PIR wordt gekenmerkt door zijn gunstig brandgedrag en gunstige isolatiewaarde. Voor gebruik bij platte daken worden deze isolatieplaten steeds gecacheerd, deze cachering bestaat meestal uit een gebitumineerd glasvlies. xi De plaatsing gebeurt nadat er eventueel een dampscherm aangebracht werd. In dit project heeft men gekozen voor de plaatsing van isolatie in twee lagen (2 X 90mm). Deze plaatsingswijze in twee lagen met geschrankte voegen beperkt koudebrugwerking van de voegen. Eens het isolatiemateriaal geplaatst is dient het onmiddellijk afgedicht te worden. xii Dakafdichting Een meerlaags copolymeerbitumen dat wordt volgekleefd, van het type DERBIGUM Aquatop moet bij dit gebouw dienst doen als dakafdichting. Dit copolymeerbitumen is veel duurzamer dan geblazen bitumen. xiii De plaatsing van meerlaags copolymeerbitumen gebeurt steeds volvlakkig door vlamlasse, warm gegoten bitumen of door koude kleefstof. xiv Bij bitumineuze banen streeft men er naar om tegennaden te vermijden. De dakbanen worden dus best in de richting van de afwatering aangebracht. De overlappingen van de onder- en eindlagen mogen niet samenvallen, bij voorkeur liggen de naden van de tweede laag in het midden van de eerste laag. Deze overlappingen dienen over de totale breedte te worden gelast. De hoekjes van de eindlagen moeten worden afgesneden onder een hoek van 45 ter breedte van de overlap op het baaneinde om een gesloten lange naad te krijgen, Matthias Botterman 3

4 die bij beweging van de baan niet open kan worden getrokken. Dit levert een verminderd risico van capillaire indringing. xv Nadien kan bij de daken die dit toelaten de waterdichtheid gecontroleerd worden door het platte dak onder water te zetten, meestal gebeurt dit onmiddellijk na de afwerking van de dakafdichting. Opstanden Dit is het geheel waarbij de dakafdichting waterdicht aangesloten wordt tegen een opgaande muur, dakrand of een dakdoorbreking. De dakopstand moet minstens 150mm hoger liggen dan het niveau van het afgewerkte dakvlak. xvi Voor afdichting van de kim, dit is de overgang tussen het platte dak en de verticale wand werd gekozen voor een afkantingsprofiel van het type CANT STRIP-Derbigum. Bij bitumineuze afdichtingen zijn deze stroken slechts enkele meters breed en worden horizontaal met een voldoende overlap met de afdichting van het dakvlak verbonden. Deze overgang wordt ontdubbeld bij bitumineuze afdichtingen, dit is enerzijds noodzakelijk om de differentiële bewegingen tussen de dakvloer en de dakranden op te vangen en anderzijds om de vervormingen van de dakafdichting op te nemen. Het afkantingsprofiel moet eerst nog worden ingesmeerd met een kleefvernis alvorens deze aan te brengen tegen de opstanden. xvii De opstand zelf is opgebouwd uit een thermisch verbeterde baksteen, van het type PLOEGSTEERT Lambdabloc 138 x 255 x 290mm met = 0,032 W/m 2 K. De isolatie die bovenop deze bakstenen komt is een EPS-isolatie van 2 X 90mm met = 0,032 W/m 2 K. Boven deze isolatielaag wordt een buitengevelisolatiesysteem en een afwerkingslaag in siliconenharspleister van het type Wilco bevestigd. Dakranden De afwerking van de dakrand dient hoger te liggen dan het dakvlak zelf. De druiplijn van de dakrandafwerking moet minstens 10mm van de dakrand verwijderd zijn. xviii Bovenop de kopse kant van de thermisch verbeterde baksteen, de thermische isolatie en de afwerkingslaag in siliconenharspleister wordt een multiplexplaat van het type WBP klasse III van 18mm bevestigd. Hierna komt er op de multiplexplaat een meerlaags copolymeerbitumen van het type DERBIGUM Aquatop dat wordt volgekleefd. Het dakrandprofiel is een aluminium dakrandprofiel in een RAL-kleur overeenkomstig met het buitenschrijnwerk. Dit profiel wordt in de spouwafdekking bevestigd d.m.v. schroeven die op een afstand van 100mm van de uiteinden en op een onderlinge tussenafstand van maximum 400mm geplaatst worden. Dit profiel wordt tevens aangesloten op de bitumineuze afdichting en er worden glijstroken voorzien om te vermijden dat er scheurvorming in de dakafdichting zou ontstaan ten gevolge van de thermische werking van de profielen. xix Matthias Botterman 4

5 De draagvloer (Detail C-1002) Inleiding Draagvloeren zijn vlakke, horizontale of licht hellende bouwdelen waarop circulatie van personen mogelijk is. Deze hebben twee functies: een dragende functie en een ruimtescheidende functie. De draagvloer bestaat meestal uit: De eigenlijke draagvloer Afwerking bovenvlak draagvloer Afwerking ondervlak draagvloer (eventueel) Vloerplaat Het type vloer waarvoor men gekozen heeft in deze woning betreft een semi-prefabvloer bestaande uit geprefabriceerde gewapende holle welfsels met een dikte van 17cm en een druklaag van 5cm met een netwapening 6/6/150/150 die verbonden is met een balk van gewapend beton. Deze welfsels worden naast elkaar op twee steunpunten gelegd en dragen in één richting. Daarna worden de voegen tussen de welfsels gedicht met mortel of microbeton, dit kan enkel wanneer de welfsels onderstut zijn. Deze stuting mag in principe na 28 dagen verwijderd worden. xx xxi Plaatsing van de welfsels De welfsels worden in dit gebouw afgewerkt met een constructieve druklaag, deze moet steeds gewapend worden en zorgt voor de noodzakelijke verbinding tussen de verschillende vloerdelen en ondersteunende elementen, dit zorgt voor structurele integriteit. xxii Welfsels dienen in de kortste richting op de muren geplaatst te worden, zo is er minder kans op doorbuiging. De muren waarop de welfsels bevestigd worden dienen helemaal vlakte zijn, zo kunnen de lasten van de welfsels beter verdeeld worden over de volledige muur. xxiii xxiv Storten van de druklaag Matthias Botterman 5

6 Dekvloer Bovenop de vloerplaat wordt een hechtende dekvloer gegoten met een dikte van 126,5mm die een licht gewapend draadnet met gepuntlaste vierkantige mazen van 38 x 38 x 1mm bevat. De knoop waar de dekplaat, de wand en de vloerplaat elkaar raken moet een luchtdichte folie van het type Pro Clima DA bevestigd worden. Bovenop deze luchtdichte folie moet tussen de dekplaat en de wand nog een randisolatie komen. Afwerking bovenvlak dekvloer Ter afwerking van de bovenzijde wordt er een akoestische linoleum van het type FORBO Marmoleum Decibel met een dikte van 3,5mm aangebracht. Afwerking ondervlak draagvloer De meeste fabrikanten bieden welfsels aan met een gladde onderzijde, wanneer dit niet zo is moeten de welfsels nog afgewerkt worden met een speciaal profiel (bv. gewafelde onderzijde) waarna indien dit gewenst is deze welfsels kunnen afgewerkt worden door te bepleisteren. xxv In dit gebouw brengt men een plafondbepleistering van 15mm aan. Wand in verbinding met de vloerplaat De wand en de vloerplaat worden met elkaar verbonden door een balk van gewapend beton waarboven het uiteindelijke metselwerk komt. Dit metselwerk bestaat uit een thermisch verbeterde baksteen van het type PLOEGSTEERT Lambdabloc 138 x 255 x 290mm met = 0,032 W/m 2 K. Het metselwerk wordt daarna geïsoleerd met een EPS-isolatie van 2 X 90mm met = 0,032 W/m 2 K. Bovenop deze isolatielaag komt het buitengevelisolatiesysteem en een afwerkingslaag in siliconenharspleister van het type Wilco. Overhellende gedeelte van de plaatvloer t.o.v. de wand op het gelijksvloers Dit gedeelte wordt eveneens geïsoleerd met EPS-isolatie 2 X 60mm met = 0,032 W/m 2 K en daarna afgewerkt met een buitengevelisolatiesysteem en een afwerkingslaag in siliconenharspleister van het type Wilco. Maar vooraleer de isolatie aangebracht wordt moet een zelfklevende EPDM strook van het type SEALECO Rubbershell aangebracht worden over de volledige omtrek van het vast raamkader. Matthias Botterman 6

7 Detailplannen Het platte dak (C-1001) Matthias Botterman 7

8 De draagvloer (C-1002) Matthias Botterman 8

9 Uitvoeringsplannen Matthias Botterman 9

10 Matthias Botterman 10

11 Legende Matthias Botterman 11

12 Bibliografie i Technische voorlichting, nr. 215, p. 17. Geraadpleegd op 8 november 2015 via ii Technische voorlichting, nr. 215, p. 17 (Afb. 10). Geraadpleegd op 8 november 2015 via iii Legrand, C. (2002). Draagvloeren in niet-industriële gebouwen. Technische voorlichting, nr. 223, p. 15. Geraadpleegd op 11 november 2015 via iv Technische voorlichting, nr. 215, p. 26. Geraadpleegd op 8 november 2015 via v Technische voorlichting, nr. 215, p. 23. Geraadpleegd op 8 november 2015 via vi Technische voorlichting, nr. 215, p. 27. Geraadpleegd op 8 november 2015 via vii Technische voorlichting, nr. 215, p. 27 (Afb. 29). Geraadpleegd op 8 november 2015 via viii Technische voorlichting, nr. 215, p. 29. Geraadpleegd op 8 november 2015 via ix Technische voorlichting, nr. 215, p Geraadpleegd op 8 november 2015 via x Technische voorlichting, nr. 215, p. 35 (Afb. 35). Geraadpleegd op 8 november 2015 via xi Technische voorlichting, nr. 215, p 40. Geraadpleegd op 8 november 2015 via xii Technische voorlichting, nr. 215, p Geraadpleegd op 8 november 2015 via xiii Technische voorlichting, nr. 215, p. 52. Geraadpleegd op 8 november 2015 via xiv Technische voorlichting, nr. 215, p 54. Geraadpleegd op 8 november 2015 via xv Technische voorlichting, nr. 215, p Geraadpleegd op 8 november 2015 via Matthias Botterman 12

13 xvi Mahieu, E. (2012). Aansluitingsdetails bij platte daken: Algemene principes. Technische voorlichting, nr. 244, p. 27. Geraadpleegd op 8 november 2015 via xvii Mahieu, E. (2012). Aansluitingsdetails bij platte daken: Algemene principes. Technische voorlichting, nr. 244, p Geraadpleegd op 8 november 2015 via xviii Mahieu, E. (2012). Aansluitingsdetails bij platte daken: Algemene principes. Technische voorlichting, nr. 244, p. 53. Geraadpleegd op 8 november 2015 via xix Mahieu, E. (2012). Aansluitingsdetails bij platte daken: Algemene principes. Technische voorlichting, nr. 244, p. 55. Geraadpleegd op 8 november 2015 via xx Legrand, C. (2002). Draagvloeren in niet-industriële gebouwen. Technische voorlichting, nr. 223, p. 15. Geraadpleegd op 11 november 2015 via xxi Een draagvloer in welfsels (2015). Geraadpleegd op 11 november 2015 via xxii Legrand, C. (2002). Draagvloeren in niet-industriële gebouwen. Technische voorlichting, nr. 223, p. 57. Geraadpleegd op 11 november 2015 via xxiii Gijsemans, D. (2015). Constructies 1 Woningbouw: Draagvloeren, pg ( ). Gent: Arch. Dirk Gijsemans. xxiv Welfsels (2015). Geraadpleegd op 11 november 2015 via xxv Legrand, C. (2002). Draagvloeren in niet-industriële gebouwen. Technische voorlichting, nr. 223, p. 66. Geraadpleegd op 11 november 2015 via Matthias Botterman 13