Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 1 of 18

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 1 of 18"

Transcriptie

1 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 1 of 18 JBPR 2011/29 Hoge Raad 's-gravenhage, , 09/02579, LJN BO4579 Eisvermeerdering bij memorie van antwoord, Strijd met de goede procesorde Publicatie JBPR 2011 afl. 3 Publicatiedatum 11 juli 2011 College Hoge Raad 's-gravenhage Uitspraakdatum 24 december 2010 Rolnummer Rechter(s) Partijen 09/02579 LJN BO4579 mr. Fleers mr. Hammerstein mr. Van Schendel mr. Bakels mr. Asser [Eiseres] te [woonplaats], eiseres tot cassatie, advocaat: mr. L. Kelkensberg, tegen [verweerder] te [woonplaats], verweerder in cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder]. Noot Trefwoorden Regelgeving» Samenvatting mr. A.M. van Aerde Eisvermeerdering bij memorie van antwoord, Strijd met de goede procesorde, Rv ; lid 1 en 2 Rv Eisvermeerdering bij memorie van antwoord door het hof niet toegelaten wegens strijd met de goede procesorde. Rechts- en motiveringsklachten tegen deze beslissing door de Hoge Raad verworpen omdat daartegen ingevolge art. 130 lid 2 Rv geen hogere voorziening openstaat.» Uitspraak Conclusie Advocaat-Generaal (mr. Rank-Berenschot) In deze beroepsaansprakelijkheidszaak gaat het om de vraag of een huisarts een fout heeft gemaakt bij het inbrengen van het anticonceptiemiddel Implanon en zo ja, wat de omvang is van zijn verplichting tot schadevergoeding. 1. Feiten en procesverloop 1.1. In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan: [noot:1] a. Organon B.V. heeft in het najaar van 1999 het anticonceptiemiddel Implanon op de Nederlandse markt gebracht. Het is een middel dat beoogt na inbrengen langdurig, tenminste drie jaar, bescherming te bieden tegen zwangerschap. Uit Pearl-index-gegevens volgt dat ondanks het gebruik van Implanon 0,03 zwangerschappen per 100 vrouwenjaren ontstaan. b. Het middel bestaat uit een klein, enigszins buigzaam kunststof staafje van 4 cm lang en 2 mm in doorsnee waarin zich de ovulatieremmer etonogestrel bevindt. Het wordt geleverd in een

2 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 2 of 18 wegwerp applicator. De applicator bestaat uit twee onderdelen: een obturator (met handgreep) en een canule (met naald); onderdelen die schijnbaar één geheel vormen maar na het verbreken van de verzegeling los van elkaar kunnen bewegen. Voorts is er een beschermhuls voor de naald. Het staafje bevindt zich in de naald van de canule. c. Het staafje wordt door middel van een zogenoemde omgekeerde injectietechniek onderhuids geplaatst aan de binnenzijde van de niet dominante bovenarm van de vrouw: de naald wordt direct onder de huid ingebracht, de applicator wordt parallel aan het huidoppervlak gehouden waarna door het indrukken van de handgreep van de obturator de verzegeling c.q. vergrendeling wordt verbroken en de obturator en de canule los van elkaar kunnen bewegen. De handgreep van de obturator wordt 90 graden gedraaid ten opzichte van de canule. Vervolgens wordt de handgreep (en daarmee ook de obturator) op de arm gefixeerd en de canule (met naald) gelijktijdig teruggetrokken, waardoor het staafje in de arm blijft. d. Implanon is uitsluitend op recept verkrijgbaar en moet door een arts worden ingebracht. e. Verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) was in 2000 huisarts met ruim vijfentwintig jaar ervaring. Op 5 april 2000 heeft eiseres tot cassatie, geboren op [geboortedatum] 1974 (hierna: [eiseres]), het spreekuur van [verweerder] bezocht met het verzoek Implanon (hierna ook: het implantaat, het staafje of het middel) in te brengen. Door [verweerder] is aan [eiseres] een recept verstrekt voor Implanon. f. [Eiseres] heeft het middel aangeschaft bij een apotheek. Daarbij is haar tevens een zogeheten Implanonkaart verstrekt alsmede een bijsluiter met informatie voor de gebruikster. Op deze bijsluiter staan aan de achterzijde de instructies voor het inbrengen vermeld. g. Op 11 april 2000 heeft [eiseres] zich weer bij [verweerder] vervoegd om het staafje te laten inbrengen. [verweerder] heeft voorafgaand aan het verrichten van de handelingen tot het inbrengen van Implanon de aan [eiseres] geleverde bijsluiter gelezen. Hij had Implanon voorheen niet eerder toegediend. h. Op 2 juni 2000 heeft [eiseres] [verweerder] geconsulteerd in verband met een pijnlijke linkerbovenarm. [Verweerder] veronderstelde een RSI en heeft [eiseres] verwezen naar een Mensendieck therapeut. Die heeft [verweerder] op 14 augustus 2000 bericht dat de klachten verholpen waren. i. Op 31 juli 2000 is [eiseres] samen met haar (toenmalige) partner [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1981 (hierna: [betrokkene 1]) naar Australië gereisd. Op 23 oktober 2000 heeft [eiseres] in Australië een arts bezocht die de diagnose zwangerschap stelde. Bij een op 24 oktober 2000 uitgevoerd echografisch onderzoek bleek dat de zwangerschap reeds 22,5 weken duurde. Voorts is op dezelfde datum een echo van [eiseres] s arm gemaakt, waarbij het implantaat niet is aangetroffen. Op 15 december 2000 zijn [eiseres] en [betrokkene 1] naar Nederland teruggekeerd. Op 27 februari 2001 is [eiseres] bevallen van een zoon, [de zoon]. j. In de zomer van 2001 is Implanon in opspraak geraakt nadat was gebleken dat een aantal vrouwen bij wie het middel was toegediend, zwanger was geraakt. [noot:2] k. Op 22 april 2003 heeft de gynaecoloog drs. D.G.C. van Seumeren op verzoek van [eiseres] een onderzoek ingesteld naar de vraag of een anticonceptiemiddel in de vorm van Implanon nog aantoonbaar aanwezig was. Van Seumeren heeft verklaard dat in de linkerarm van [eiseres] geen staafje te voelen was, dat met de echo geen Implanon kon worden aangetoond en dat de etonogestrelconcentratie in het serum van [eiseres] lag beneden de detectielimiet. Van Seumeren komt aan de hand van een en ander tot de conclusie dat Implanon niet aanwezig is bij [eiseres] Bij inleidende dagvaarding van 21 mei 2002 heeft [eiseres] [noot:3] onder meer en voor zover in cassatie van belang gevorderd dat de rechtbank Alkmaar a) voor recht verklaart dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade, en b) [verweerder] veroordeelt tot vergoeding van (im)materiële schade, op te maken bij staat. [Eiseres] heeft daartoe gesteld dat [verweerder] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de met haar gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd primair: dat [verweerder] het staafje niet heeft ingebracht, subsidiair: dat [verweerder] niet heeft gecontroleerd (i) of het staafje in de naald aanwezig was, (ii) of het staafje na het inbrengen uit de naald verwijderd was en (iii) door palperen of het staafje in de arm van [eiseres] aanwezig was, en meer subsidiair: dat [verweerder] niet heeft

3 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 3 of 18 voldaan aan zijn informatieplicht ten aanzien van de (on)betrouwbaarheid van het middel. [noot:4] 1.3. Bij tussenvonnis van 11 februari 2004 [noot:5] oordeelt de rechtbank dat [verweerder] op de primair geformuleerde grondslag aansprakelijk is. [noot:6] [eiseres] mocht er volgens de rechtbank van uitgaan dat [verweerder] er in ieder geval voor in stond dat het staafje in haar lichaam zou worden ingebracht (rov. 5.10); het is aan haar te stellen en zonodig te bewijzen dat het staafje niet is ingebracht (rov. 5.11). De rechtbank overweegt in dit verband: [Eiseres] heeft daartoe gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat in elk geval kan worden aangenomen dat eind mei 2000 het implantaat niet in haar arm aanwezig was. Zij heeft daartoe onbetwist gesteld dat zij in die periode zwanger is geraakt en voorts voldoende gemotiveerd naar voren gebracht dat er geen gevallen bekend zijn waarbij ná het (deugdelijk) inbrengen van het implantaat zwangerschappen zijn opgetreden. Aan de onvoldoende geconcretiseerde betwisting door [verweerder] daarvan gaat de rechtbank voorbij Voorts heeft zij naar voren gebracht dat uit de door haar ingebrachte producties is gebleken dat op 24 oktober 2000 alsmede op 22 april 2003 geen implantaat in haar arm is aangetroffen. Ook deze feiten zijn door [verweerder] onvoldoende betwist. De rechtbank leidt uit dit samenstel van feiten af dat het implantaat eind mei 2000 niet in het lichaam van [eiseres] aanwezig was en verbindt daaraan het vermoeden dat het op 11 april 2000 [noot:7] niet door [verweerder] is ingebracht, behoudens door [verweerder] te stellen en aannemelijk te maken feiten waaruit het tegendeel zou blijken. Met betrekking tot de door [verweerder] in dit verband gestelde (onbemerkt gebleven) expulsie van het (ingebrachte) implantaat overweegt de rechtbank dat die in de gebruiksaanwijzing uitsluitend wordt genoemd in relatie tot een onjuiste insertie. In geval van een onjuiste insertie zou er reeds uit dien hoofde sprake zijn van een tekortkoming, aldus de rechtbank. Zij houdt het er dan ook voor dat het implantaat ofwel niet is ingebracht ofwel op onjuiste wijze en dat daardoor het implantaat vervolgens door het lichaam is uitgestoten, hetgeen in beide gevallen een [verweerder] toerekenbare tekortkoming oplevert (rov ). De rechtbank overweegt dat voor het antwoord op de vraag welke schade in welke omvang voor vergoeding in aanmerking komt van belang is of [eiseres] zoals zij stelt, hetgeen [verweerder] betwist had gekozen voor een kinderloos leven (rov. 5.16). [Eiseres] wordt toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij voor 5 april 2000 definitief had gekozen voor het nimmer krijgen van kinderen Bij eindvonnis van 24 mei 2006 oordeelt de rechtbank dat [eiseres] erin is geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren, waarmee vaststaat dat de (materiële) schade waarvan [eiseres] vergoeding vordert geen kosten betreft die zij op een later tijdstip zou hebben gemaakt als [verweerder] niet toerekenbaar zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, zodat het verweer van [verweerder] dat een rechtens relevant causaal verband tussen zijn tekortkoming en de gestelde schade ontbreekt, faalt (rov. 2.22). De rechtbank verklaart voor recht dat [verweerder] aansprakelijk is voor de materiële schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [verweerder] in de nakoming van de tussen partijen gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst en veroordeelt [verweerder] tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat [Verweerder] komt van beide vonnissen in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam. Bij tussenarrest van 24 januari 2008 [noot:8] acht het hof de gestelde primaire grondslag van de tekortkoming niet bewezen (rov en 2.5.2). In het kader van de subsidiaire grondslag draagt het hof [eiseres] op te bewijzen (door getuigen) dat [verweerder] niet heeft gecontroleerd: (i) of het staafje in de naald aanwezig was; (ii) of het staafje na het inbrengen uit de naald verwijderd was; (iii) door palperen of het staafje in de arm aanwezig was. Voor het geval [eiseres] in dat bewijs slaagt, wordt [verweerder] toegelaten te bewijzen dat het staafje na de insertie op 11 april 2000 ongemerkt is verloren (rov. 2.6 tot en met 2.6.3). De meer subsidiaire grondslag heeft het hof voorshands niet draagkrachtig geoordeeld; partijen worden in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten (rov. 2.7 tot en met 2.7.3). Voor het geval dat vast komt te staan dat [verweerder] een beroepsfout heeft gemaakt, oordeelt het hof dat hij 80% van de materiële schade van [eiseres] dient te vergoeden (rov ).

4 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 4 of Bij eindarrest van 24 maart 2009 oordeelt het hof dat [eiseres] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs en verwerpt het de subsidiaire grondslag van de vordering (rov. 2.10). Ook de meer subsidiaire grondslag acht het hof niet succesvol (rov. 2.13). Het hof vernietigt de vonnissen van de rechtbank en wijst, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] af Tegen beide arresten van het hof heeft [eiseres] tijdig [noot:9] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Ieder van partijen heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht. [Eiseres] heeft gerepliceerd. [Verweerder] heeft afgezien van dupliek. 2. Beoordeling van het cassatieberoep 2.1. Het cassatiemiddel bestaat uit zes onderdelen met subonderdelen. De daarin vervatte klachten bestrijden achtereenvolgens 1) s hofs oordeel dat spontane expulsie niet uit te sluiten valt, zodat niet vaststaat dat [verweerder] het staafje niet heeft ingebracht, 2) zijn oordeel dat de memorie van antwoord een (impliciete) eisvermeerdering bevat die in strijd is met de goede procesorde, 3) het oordeel dat [verweerder] 80% van de schade dient te vergoeden, 4) s hofs waardering van getuigenbewijs en het passeren van een bewijsaanbod, en 5) de innerlijke tegenstrijdigheid van het tussenarrest en het eindarrest. Het laatste onderdeel bevat enkel voortbouwende klachten Onderdeel 1 is gericht tegen rov van het tussenarrest. Daarin bespreekt het hof de grieven II en IV, waarmee [verweerder] zich volgens s hofs vaststelling richt tegen het vermoeden van de rechtbank dat het staafje op 11 april 2000 niet door hem bij [eiseres] is ingebracht en de aanname van de rechtbank dat expulsie uitsluitend kan plaatsvinden na onjuiste insertie. [noot:10] Het hof overweegt: Met juistheid heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen (rov. 5.11) dat op [eiseres] de bewijslast rust van haar stelling dat [verweerder] het staafje niet heeft ingebracht. De omstandigheden dat [eiseres] in mei 2000 zwanger is geraakt en dat bij onderzoeken nadien geen staafje in haar arm is aangetroffen, zijn op zich onvoldoende om, zoals de rechtbank heeft gedaan, tot op tegenbewijs als vaststaand aan te nemen dat [verweerder] het staafje niet (deugdelijk) bij [eiseres] heeft ingebracht. Niet uit te sluiten is immers, zo blijkt ook uit de in de gedingstukken besproken casus [A], dat spontane expulsie heeft plaatsgevonden. Die mogelijkheid wordt volgens partijen ook in de bijsluiter genoemd. De stelling van [eiseres] dat geen gevallen bekend zijn waarin na deugdelijk inbrengen van het staafje zwangerschappen zijn opgetreden, was wellicht vol te houden in het geval juist was dat zoals Organon aanvankelijk in haar publicaties meedeelde de Pearl-index 0,0 is. Nu echter gebleken is dat bij gebruik van Implanon 0,03 zwangerschappen per 100 vrouwenjaren ontstaan, kan dit niet zonder meer als juist worden aanvaard. Het hof komt daarom tot de slotsom dat (nog) niet tussen partijen vaststaat dat [verweerder] het staafje niet heeft ingebracht. De tweede en de vierde grief slagen dus. Geklaagd wordt over onbegrijpelijkheid van s hofs oordeel dat niet uit te sluiten is dat spontane expulsie heeft plaatsgevonden. Daardoor is ook het voortbouwende oordeel dat (nog) niet tussen partijen vaststaat dat [verweerder] het staafje niet heeft ingebracht (en dat de tweede en de vierde grief van [verweerder] slagen) onbegrijpelijk, althans niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, aldus onderdeel Het onderdeel gaat er in de eerste plaats vanuit dat het bestreden oordeel dat niet uit te sluiten is dat spontane expulsie heeft plaatsgevonden geheel berust op de overwegingen a) dat de mogelijkheid van spontane expulsie blijkt uit de in de gedingstukken besproken casus [A], en b) dat die mogelijkheid volgens partijen in de bijsluiter wordt genoemd. Volgens het middel zijn die laatste twee overwegingen onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van partijen en de stukken van het geding. [noot:11] Ook indien die laatste kwalificatie moet worden gevolgd en de genoemde vindplaatsen bieden daarvoor zeker steun kan het onderdeel echter geen doel treffen. Het ziet eraan voorbij dat het hof zijn oordeel (dat spontane expulsie niet uitgesloten is) kennelijk en niet onbegrijpelijk reeds op andere argumenten de overgelegde deskundigenrapportages [noot:12] heeft gebaseerd, voor welk oordeel het hof, gelet op het herhaald gebruik van het woord ook, in de overwegingen a) en b) kennelijk slechts een bevestiging vindt (vgl. zo blijkt ook uit de casus [A] en die mogelijkheid wordt volgens partijen ook in de bijsluiter genoemd ). Uit de overweging valt niet af te leiden dat het hof bij afwezigheid van de argumenten a) en b) tot een

5 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 5 of 18 ander oordeel zou zijn gekomen. Een slagende klacht tegen de overwegingen a) en b) kan derhalve niet tot cassatie leiden Het onderdeel berust voorts op de lezing dat het hof zijn oordeel dat spontane expulsie mogelijk is mede baseert op het gegeven dat bij gebruik van Implanon in een enkel geval toch een zwangerschap kan ontstaan (Pearl-index 0,03). Geklaagd wordt dat dit gegeven s hofs oordeel niet kan dragen, omdat niet vast staat noch uit de gedingstukken volgt dat in bedoelde gevallen de staafjes op de juiste wijze zijn ingebracht. Op dit punt faalt het onderdeel bij gebrek aan feitelijke grondslag. De door het hof in rov. 2.4 vermelde en in rov verworpen stelling van [eiseres] dat geen gevallen bekend zijn waarbij na het deugdelijk inbrengen van het implantaat zwangerschappen zijn opgetreden, is door [eiseres] niet aangevoerd en door de rechtbank in rov van het tussenvonnis [noot:13] niet beoordeeld in het kader van het expulsie-vraagstuk, maar ten betoge dat haar zwangerschap niet het gevolg kan zijn van een (anderszins) gebrekkige anticonceptieve werking van het middel. [noot:14] In de thans bestreden rov legt ook het hof geen verband tussen de Pearl-index en het expulsievraagstuk. Het constateert uitsluitend dat de stelling van [eiseres] niet langer [noot:15] zonder meer als juist kan worden aanvaard, kennelijk met het doel te betogen dat die stelling bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het door de rechtbank aangenomen vermoeden geen rol kan spelen Onderdeel 2, dat uiteenvalt in drie subonderdelen, is gericht tegen rov. 2.8 van het tussenarrest, waarin het hof overweegt: 2.8. In haar memorie van antwoord heeft [eiseres] nog gesteld, zo begrijpt het hof, dat [verweerder] niet de kennis bezat om het staafje in te brengen (par. 5) en dat de armklachten waarvoor [eiseres] [verweerder] op 2 juni 2000 heeft geconsulteerd hadden moeten leiden tot nader onderzoek dat de zwangerschap aan het licht had kunnen brengen op een moment dat abortus provocatus nog mogelijk was (par. 29). Deze beide stellingen heeft [eiseres] in eerste aanleg niet aan haar vordering ten grondslag gelegd zo blijkt uit de weergave van de grondslagen in het tussenvonnis. Het hof acht deze, vrijwel impliciete, vermeerdering van de grondslagen van de vordering van [eiseres] in dit stadium van het geding in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het zal deze daarom buiten beschouwing laten Subonderdeel 2a bevat een rechts- en een motiveringsklacht tegen het oordeel dat de vrijwel impliciete vermeerdering van de grondslagen van de vordering van [eiseres] in dit stadium van het geding in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting van art. 130 Rv door de uitbreiding van de grondslag van de vordering van [eiseres] in haar memorie van antwoord niet toe te staan, [noot:16] althans is die weigering met de enkele overweging dat de vermeerdering in dit stadium van het geding in strijd met de eisen van een goede procesorde is, niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, aldus het subonderdeel In art. 130 lid 1 Rv is bepaald dat eiser, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, in beginsel bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen (tezamen ook: zijn eis te wijzigen). Wijziging van de gronden ziet zowel op de juridische als de feitelijke grondslag van het gevorderde. [noot:17] De rechter kan op het bezwaar van de wederpartij of ambtshalve een eiswijziging buiten beschouwing laten op grond dat de wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Dit criterium is ontleend aan de rechtspraak van de Hoge Raad en impliceert de voormalige criteria onredelijke bemoeilijking van de verdediging en onredelijke vertraging van het geding. De ambtshalve bevoegdheid van de rechter is te beschouwen als uitwerking van zijn verplichting om te waken tegen onredelijke vertraging van het geding (art. 20 lid 1 Rv). [noot:18] In de literatuur wordt verdedigd dat de rechter terughoudend met deze bevoegdheid moet omgaan. Daartoe wordt aangevoerd dat in art. 130 lid 1 Rv de mogelijkheid van de wederpartij al dan niet bezwaar te maken voorop wordt gesteld, hetgeen strookt met de gedachte van partij-autonomie, en dat vanuit het perspectief van de rechtspleging een eiswijziging in het algemeen te prefereren valt boven een nieuwe procedure. [noot:19] 2.8. Op grond van art. 353 lid 1 jo art. 130 lid 1 Rv is de oorspronkelijk eiser, hetzij als appellant, hetzij als geïntimeerde, ook in hoger beroep bevoegd zijn eis te wijzigen. Anders dan uit art. 130 lid 1 Rv zou volgen, betreft het in deze fase echter geen tot aan het eindarrest uit te

6 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 6 of 18 oefenen (door de eisen van een goede procesorde begrensde) bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak wordt art. 130 Rv in hoger beroep uitgelegd overeenkomstig de eisen van het grievenstelsel en dient de eiswijziging derhalve in beginsel te geschieden bij memorie van grieven (door appellant) of memorie van antwoord (door geïntimeerde). Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld en indien de eiswijziging niet als een grief moet worden aangemerkt. [noot:20] Bij dit laatste valt te denken aan een door geïntimeerde bij memorie van antwoord aangevulde subsidiaire grondslag voor zijn in eerste aanleg toegewezen vordering; hierbij is immers geen verandering in het dictum van het vonnis beoogd. [noot:21] Aan te nemen valt dat ook indien de eiswijziging tijdig in de eerste memorie is geschied, het hof bevoegd is de eiswijziging op het bezwaar van de wederpartij of ambtshalve aan de eisen van een goede procesorde te toetsen. [noot:22] De eiswijziging kan betrekkelijk verscholen geschieden. [noot:23] 2.9. Tegen de achtergrond van het voorgaande is subonderdeel 2a gegrond. Op grond van art. 353 lid 1 jo 130 lid 1 Rv was [eiseres] als oorspronkelijk eiseres bevoegd tot aanvulling van de gronden van haar vordering in hoger beroep. De memorie van antwoord was daarvoor de eerste en in beginsel enige gelegenheid. Indien het bestreden oordeel van het hof berust op het uitgangspunt dat een vermeerdering van de grondslagen van de vordering door de oorspronkelijk eiser (later geïntimeerde) in strijd is met de goede procesorde op de enkele grond dat deze eerst bij memorie van antwoord in hoger beroep heeft plaatsgevonden, getuigt dit van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting is zijn oordeel dat de vermeerdering van de gronden van eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde niet toereikend gemotiveerd. Voor zover het hof zijn oordeel baseert op de enkele door het hof vastgestelde omstandigheid dat de eisvermeerdering vrijwel impliciet is geschied, is die vaststelling onbegrijpelijk met betrekking tot de stelling dat [verweerder] op 2 juni 2000 niet goed heeft gecontroleerd. Deze vermeerdering van gronden is in de memorie van antwoord expliciet aangekondigd, waarvoor ik verwijs naar de bespreking van subonderdeel 2b. Tot slot kan worden aangetekend dat deze eiswijziging een reactie vormt op een eerst bij memorie van grieven geponeerde stelling van [verweerder]. [noot:24] Subonderdeel 2b keert zich tegen s hofs kwalificatie van de tweede stelling (dat de armklachten hadden moeten leiden tot nader onderzoek dat de zwangerschap aan het licht had kunnen brengen op een moment dat abortus provocatus nog mogelijk was) als een vrijwel impliciete vermeerdering van de grondslag van de vordering. [noot:25] Ten betoge dat deze kwalificatie onbegrijpelijk is, wordt verwezen naar de alinea s 11 en 15 van de memorie van antwoord, waarin is gesteld (onderstreping toegevoegd): 11. (...) In deze beroepsprocedure breidt geïntimeerde haar verwijten uit met het niet goed controleren op 2 juni Zij komt hierop terug. (...) 15. (...) Appellant stelt nu dat de armklachten kunnen duiden op een afstotingsreactie die expulsie tot gevolg kan hebben gehad, [noot:26] maar hij heeft op dat bewuste moment verzuimd vast te stellen dat het implantaat zich niet in de arm van geïntimeerde bevond. Geïntimeerde acht dit verwijtbaar. In die zin breidt zij de grondslag van de vordering uit. Indien het ontbreken van het staafje en de zwangerschap in juni al waren ontdekt had geïntimeerde abortus kunnen overwegen. (...) Voorts wordt verwezen naar de alinea s 29, 36 en 44, waarin, zoals het onderdeel aangeeft, bedoeld verwijt nader wordt onderbouwd. Gelet op de aangegeven stellingen acht ik de klacht gegrond Subonderdeel 2c klaagt over onbegrijpelijkheid van s hofs overweging dat [eiseres] de stelling dat [verweerder] niet de kennis bezat om het staafje in te brengen (en daardoor verwijtbaar heeft gehandeld) in eerste aanleg niet aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Voor zover daar wegens gegrondbevinding van subonderdeel 2a nog belang bij bestaat, is de klacht, gelet op de gedingstukken in eerste aanleg, [noot:27] gegrond. Hieraan doet niet af dat het hof de gewraakte vaststelling ontleent aan de in appel niet bestreden weergave van de grondslagen in het tussenvonnis van de rechtbank; [noot:28] op grond van de devolutieve werking van het appel diende het hof immers de nog niet besproken grondslagen van de vordering van geïntimeerde [eiseres] te inventariseren en te beoordelen Onderdeel 3 is gericht tegen rov van het tussenarrest, waarin het hof, voor het geval op de subsidiaire of meer subsidiaire grondslag zou komen vast te staan dat [verweerder]

7 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 7 of 18 een beroepsfout heeft gemaakt, een oordeel geeft over de omvang van diens verplichting tot schadevergoeding. Bij dit onderdeel bestaat derhalve uitsluitend belang indien een van de andere, tegen s hofs afwijzing van aansprakelijkheid gerichte middelonderdelen slaagt In de bestreden overweging beoordeelt het hof grief VIII, waarmee [verweerder] de rechtbank verwijt er geen rekening mee te hebben gehouden dat (de ten tijde van de implantatie 25-jarige) [eiseres] zou kunnen terugkomen op haar keus om geen kinderen te krijgen. [noot:29] Daartoe wordt onder meer aangevoerd (i) dat de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen in Nederland kinderen krijgen 29 jaar is en (ii) dat bekend is dat velen op latere leeftijd terugkomen op hun aanvankelijke keus om geen kinderen te willen. Daarbij wordt gewezen op een brochure van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, waarin met betrekking tot sterilisatie op jonge leeftijd is vermeld: Uit onderzoek blijkt dat 20% van de vrouwen onder de dertig jaar later spijt heeft van de ingreep, tegenover 6% van de vrouwen die bij de sterilisatie dertig jaar of ouder waren. [noot:30] Tevens wordt gewezen op (iii) de tekst van het geboortekaartje van [de zoon]: Sommige wensen gaan in vervulling voordat je wist dat je ze wenste. Betoogd wordt dat de rechtbank de vordering had moeten afwijzen althans tot ten hoogste 80% had moeten toewijzen. [noot:31] Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief: In het geval [verweerder] een beroepsfout heeft gemaakt, heeft hij [eiseres] de kans ontnomen om òf te volharden in haar besluit geen kinderen te krijgen òf wellicht op latere leeftijd op dat besluit terug te komen. De omstandigheden die [verweerder] heeft aangedragen maken aannemelijk dat het niet ondenkbaar is dat [eiseres] op haar aanvankelijk besluit zou zijn teruggekomen. [Eiseres] was nog jong en van de vrouwen uit haar leeftijdsgroep die hebben gekozen voor sterilisatie, wat toch een verdergaande ingreep is dan het plaatsen van Implanon, krijgt naar onbestreden is 20% spijt van die ingreep. De kans dat [eiseres] op haar besluit zou zijn teruggekomen, ligt ook besloten in de tekst van het geboortekaartje. Dat zij het opstellen van deze tekst, die niet op [betrokkene 1] kan slaan, geheel aan hem heeft overgelaten, zoals zij betoogt, overtuigt niet alleen niet, maar de tekst vindt ook zijn bevestiging in de mededeling van [eiseres] ter gelegenheid van de in eerste instantie gehouden pleidooien: maar [[de zoon]] is er en ik ben heel gelukkig met hem. Het hof zal daarom indien en voor zover [verweerder] aansprakelijk is voor de materiële schade van [eiseres], de door de rechtbank gegeven verklaring voor recht zodanig wijzigen dat [verweerder] 80% van die schade van [eiseres] dient te vergoeden. In zoverre slaagt de achtste grief Ten eerste klaagt het onderdeel dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijkerwijs, de kans dat vrouwen spijt krijgen van een sterilisatie gelijk stelt met de kans dat [eiseres] zou terugkomen op haar aanvankelijke besluit om geen kinderen te willen, althans de door het hof aan de statistieken over sterilisatie toegekende betekenis voor de situatie van [eiseres] zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. De klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag voor zover zij ervan uitgaat dat het hof de kans dat vrouwen spijt krijgen van sterilisatie gelijkstelt met de kans dat [eiseres] van haar aanvankelijk besluit zou terugkomen. Het hof overweegt dat sterilisatie een verdergaande ingreep is dan het plaatsen van Implanon en brengt hiermee kennelijk tot uitdrukking dat de kans dat [eiseres], bij wie een slechts tijdelijk werkend anticonceptiemiddel is ingebracht, op haar besluit zou terugkomen, in ieder geval niet kleiner moet worden geacht dan de kans dat een vrouw van haar leeftijd spijt krijgt van sterilisatie. Dit feitelijk oordeel kan niet met een rechtsklacht worden bestreden. Anders dan het onderdeel stelt, is het voorts niet onbegrijpelijk dat het hof aan de (algemene) statistische gegevens omtrent sterilisatie in voormelde zin betekenis toekent voor zijn oordeel omtrent de (individuele) kans dat [eiseres] op haar besluit zou terugkomen. [noot:32] Dit laatste oordeel, dat mede berust op de tekst van het geboortekaartje en de mededeling van [eiseres] ter zitting, behoeft geen nadere motivering Ten tweede wordt in het onderdeel met een rechts- en een motiveringsklacht opgekomen tegen het oordeel van het hof dat [verweerder] slechts 80% van de materiële schade van [eiseres] dient te vergoeden. Volgens de rechtsklacht is s hofs oordeel er op neer komende dat de kans dat vrouwen spijt krijgen van sterilisatie rechtstreeks doorwerkt in de schadevergoedingsplicht onjuist omdat bedoelde omstandigheid niets afdoet aan (i) de fout van [verweerder], (ii) de toerekenbaarheid en (iii) het causaal verband. Voorts wordt aangevoerd dat vast staat dat [eiseres] ten tijde van de ingreep geen zwangerschap wenste en dat [verweerder] er voor in stond dat het staafje zou worden ingebracht.

8 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 8 of De rechtsklacht faalt. Zij strekt kennelijk tot betoog dat nu aan alle aansprakelijkheid scheppende voorwaarden (toerekenbaar tekortschieten, schade, causaal verband) is voldaan, [verweerder] gehouden is tot vergoeding van de gehele schade. De klacht ziet er echter aan voorbij dat het hof in de bestreden overweging een oordeel geeft omtrent de vraag of en, zo ja, in hoeverre [eiseres] daadwerkelijk schade lijdt en zal lijden als gevolg van de gestelde beroepsfout. De beantwoording van die vraag vergt een vergelijking tussen de (werkelijke) situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden en de hypothetische situatie zonder schadeveroorzakende gebeurtenis. Daarbij begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is; kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat (art. 6:97 BW). De rechter komt daarbij een grote vrijheid toe. [noot:33] Het hof zag zich in casu geconfronteerd met onzekerheid omtrent de toekomstige hypothetische situatie zonder beroepsfout. Zoals in de eerste volzin van de bestreden overweging besloten ligt, is volgens het hof niet zeker dat [eiseres] in die situatie nimmer een kind zou hebben gehad, doch moet in het voor [eiseres] meest gunstige geval worden uitgegaan van een kans (ad 80%) dat [eiseres] in haar besluit zou hebben volhard. Het hof heeft in dit verband kennelijk aansluiting gezocht bij de zogenoemde leer van de kansschade en als schade aangemerkt het verlies van de kans dat [eiseres] in haar aanvankelijke besluit zou hebben volhard. Deze schade heeft het hof vervolgens begroot op, zo valt de laatste volzin van rov te begrijpen, (het met voormelde kans corresponderende percentage ad) 80% van de schade die [eiseres] zou hebben geleden wanneer wordt vergeleken met de hypothetische situatie dat zij nimmer een kind zou hebben gehad. Deze benadering is in de rechtspraak en literatuur aanvaard en geeft, naar het voorkomt, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. [noot:34] Anders dan het onderdeel stelt, biedt de bestreden rechtsoverweging voldoende inzicht in de gedachtegang en de gronden van de beslissing van het hof, zodat ook de motiveringsklacht faalt Onderdeel 4 is gericht tegen rov. 2.7 van het eindarrest, waarin het hof, na in rov. 2.6 te hebben overwogen dat de (partij)getuigenverklaring van [eiseres] geen bewijs oplevert van de haar te bewijzen opgedragen stelling dat [verweerder] niet door palperen heeft gecontroleerd of het staafje in de arm aanwezig was, overweegt: 2.7. In haar akte na enquête heeft [eiseres] gesteld dat uit de getuigenverklaring van [verweerder] blijkt dat hij niet op deugdelijke wijze heeft gepalpeerd. Het hof is van oordeel dat [eiseres] in dit opzicht geen (steun)bewijs aan de verklaring van [verweerder] kan ontlenen op grond waarvan aan haar getuigenverklaring bewijskracht toekomt. [verweerder] heeft immers verklaard dat hij heel snel de linker arm van [eiseres] heeft bevoeld en dat hij heeft gevoeld dat er een langwerpige zwelling was ontstaan. Uit deze verklaring noch uit de getuigenverklaring van [eiseres] kan worden afgeleid dat hij daarbij niet het object heeft omvat of vastgepakt, hetgeen volgens [eiseres] deel uitmaakt van een deugdelijke palpatie. Het nadere bewijsaanbod van [eiseres] wordt dan ook als niet ter zake dienend gepasseerd Subonderdeel 4a klaagt dat uit de verklaring van [verweerder] (dat hij de arm heel snel heeft bevoeld) moet worden afgeleid dat hij niet deugdelijk heeft gepalpeerd, zodat de overweging van het hof dat [eiseres] aan de verklaring van [verweerder] geen (steun)bewijs kan ontlenen zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. De klacht faalt. Zij ziet eraan voorbij dat het hof heeft geoordeeld dat uit de getuigenverklaring van [verweerder] niet kan worden afgeleid dat hij niet zoals een goede palpatie volgens de stelling van [eiseres] vereist het object van palpatie heeft omvat of vastgepakt. Deze bewijswaardering, die is voorbehouden aan het hof als feitenrechter, is niet onbegrijpelijk Subonderdeel 4b richt een rechts- en een motiveringsklacht tegen de overweging van het hof dat het nadere bewijsaanbod van [eiseres] als niet ter zake dienend wordt gepasseerd. Bedoeld aanbod had betrekking op de stelling dat bij palperen gebruikelijk is dat het object wordt omvat en soms zelfs als het ware wordt vastgepakt. [noot:35] Uit hetgeen hiervoor onder 2.20 is opgemerkt, volgt dat ook deze klacht geen doel kan treffen.

9 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 9 of Onderdeel 5 klaagt dat rov. 2.9 en de daarop voortbouwende rov van het eindarrest onbegrijpelijk, althans niet naar de eisen der wet met redenen omkleed zijn. Daartoe wordt aangevoerd dat de overwegingen in rov. 2.9 van het eindarrest en rov van het tussenarrest innerlijk tegenstrijdig zijn. In de kern gaat het om onverenigbaarheid van de overweging in het eindarrest: 2.9. (...) Als [verweerder] de naald na het inbrengen van het staafje niet heeft gecontroleerd wil dat niet zeggen dat [verweerder] daarmee een fout heeft gemaakt. met de overweging in het tussenarrest: [Eiseres] stelt dat [verweerder] niet heeft gecontroleerd of: (...) (ii) het staafje na het inbrengen uit de naald verwijderd was; (...) Indien een of meer van die feiten juist is, heeft [verweerder] inderdaad zoals [eiseres] stelt een kunstfout gemaakt, omdat niet in geschil is dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot bedoelde controles zou hebben verricht. De klacht faalt. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiseres] tegen de haar gegeven bewijsopdracht namelijk dat [verweerder] nooit heeft weersproken dat hij de naald achteraf niet heeft gecontroleerd, zodat dit reeds vast staat heeft het hof alsnog het verweer van [verweerder] gehonoreerd dat een dergelijke controle, kort gezegd, op dat moment ook niet van hem verlangd mocht worden. Daarmee is het hof kennelijk teruggekomen op zijn in het tussenarrest gegeven bindende eindbeslissing dat het nalaten de naald te controleren een beroepsfout oplevert. Het onderdeel bevat echter geen klachten [noot:36] van de strekking dat zulks het hof niet vrijstond, of althans niet vrijstond zonder de argumenten daarvoor in zijn uitspraak te vermelden en/of partijen in de gelegenheid te stellen op zijn voornemen tot heroverweging te reageren. [noot:37] Uit het voorgaande volgt dat middelonderdeel 2 gegrond is bevonden. Voor zover onderdeel 6 hierop voortbouwt met een klacht tegen het dictum van het eindarrest behoeft het geen afzonderlijke bespreking. Voorts klaagt het onderdeel dat het hof in rov van het eindarrest ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd voorbij gaat aan de bewijsaanbiedingen van [eiseres] ter zake van de mogelijkheden van expulsie (verwezen wordt naar MvA sub 37) en ter zake van een deugdelijke palpatie (verwezen wordt naar akte na enquête sub 6). Nu het onderdeel deze klachten echter verbindt aan de eventuele gegrondbevinding van de middelonderdelen 1 respectievelijk 4, [noot:38] kan het niet tot cassatie leiden. Voorts volgt ook reeds uit de bespreking van subonderdeel 4b dat de klacht betreffende het passeren van laatstgenoemd bewijsaanbod geen doel treft. 3. Conclusie De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden arresten en verwijzing ter verdere afdoening. Hoge Raad 1. Het geding in feitelijke instanties Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken: a. de vonnissen in de zaak 60177/HA ZA van de rechtbank Alkmaar van 11 februari 2004 en 24 mei 2006, b. de arresten in de zaak , rolnummer 1156/06 van het gerechtshof te Amsterdam van 24 januari 2009 (tussenarrest) en 24 maart 2009 (eindarrest). (...; red.) 2. Het geding in cassatie (...; red.)

10 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 10 of Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld onder 1.1 van de conclusie van de Advocaat-Generaal De vordering van [eiseres] strekt tot het geven van een verklaring voor recht dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, met veroordeling van [verweerder] tot vergoeding van materiële en immateriële schade, op te maken bij staat. Volgens [eiseres] is [verweerder] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de met haar gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst. Primair heeft zij aangevoerd dat [verweerder] het anticonceptiemiddel Implanon, bestaande uit een staafje waarin zich de ovulatieremmer etonogestrel bevindt, niet goed met de bijbehorende naald heeft ingebracht, subsidiair dat [verweerder] niet heeft gecontroleerd (i) of het staafje in de naald aanwezig was, (ii) of het staafje na het inbrengen uit de naald verwijderd was, en (iii) door palperen of het staafje in de arm van [eiseres] aanwezig was, en meer subsidiair dat [verweerder] niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht ten aanzien van de (on) betrouwbaarheid van het anticonceptiemiddel De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] op de primaire grondslag in hoofdzaak toegewezen. Het hof heeft in zijn eerste tussenvonnis de primaire grondslag van de vordering niet bewezen geacht, bewijs opgedragen met betrekking tot de subsidiaire grondslag, en de meer subsidiaire grondslag voorshands als ondeugdelijk van de hand gewezen. In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, en heeft het hof haar vorderingen afgewezen Onderdeel 1 van het middel klaagt tevergeefs over onbegrijpelijkheid dan wel ontoereikende motivering van het oordeel in rov van het tussenarrest dat niet is uit te sluiten dat spontane expulsie heeft plaatsgevonden. Het hof heeft voldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Het oordeel van het hof is verder zodanig verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst Onderdeel 2 keert zich tegen de beslissing van het hof dat de vermeerdering van de grondslag van de vordering van [eiseres] in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Dit onderdeel stuit af op het bepaalde in art. 130 lid 2 Rv. Dat hier sprake was van een vermeerdering van eis, is een oordeel dat berust op de aan het hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken. Door de uitsluiting van ieder rechtsmiddel terzake kan de juistheid van het oordeel dat deze vermeerdering van eis in strijd is met de goede procesorde, in cassatie niet aan de orde komen Onderdeel 3 is gericht tegen rov van het tussenarrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat [verweerder] in elk geval niet meer dan 80% van de schade van [eiseres] behoeft te vergoeden. Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, nu zoals hierna blijkt het eindarrest van het hof in stand blijft Onderdeel 4 keert zich tegen rov. 2.7 van het eindarrest, waarin het hof de stelling van [eiseres] heeft verworpen dat uit de getuigenverklaring van [verweerder] blijkt dat hij niet op deugdelijke wijze heeft gepalpeerd en het nadere bewijsaanbod van [eiseres] als niet ter zake dienend heeft verworpen. Onderdeel 4a faalt, omdat de waardering van bewijs aan het hof als feitenrechter is voorbehouden en het desbetreffende oordeel niet onbegrijpelijk is. Onderdeel 4b, dat een rechtsklacht en een motiveringsklacht bevat met betrekking tot het passeren van het bewijsaanbod, treft evenmin doel. Hetgeen het hof in de tweede alinea van rov. 2.7 heeft overwogen moet aldus worden begrepen dat het op grond van de getuigenverklaring van [verweerder] en bij gebreke van indicaties van het tegendeel heeft aangenomen dat [verweerder] bij de palpatie het staafje heeft omvat of vastgepakt. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat daarom het aanbod van [eiseres] om te bewijzen dat het omvatten of vastpakken bij een deugdelijke palpatie gebruikelijk is, niet terzake dienend was. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk Onderdeel 5, dat klaagt over tegenstrijdigheid van rov van het tussenarrest en rov. 2.9 van het eindarrest, ziet eraan voorbij dat het hof van de eerste overweging is teruggekomen in zijn eindarrest, zodat reeds daarom van de gestelde tegenstrijdigheid geen sprake kan zijn. Het onderdeel faalt derhalve Onderdeel 6 heeft geen zelfstandige betekenis en kan onbehandeld blijven.

11 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 11 of Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op 384,34 aan verschotten en 2.200,= voor salaris.» Noot 1. Inleiding Bovenstaande zaak is interessant vanwege de beslissing van het hof om een vermeerdering van grondslag bij memorie van antwoord niet toe te staan en de verwerping van de tegen die beslissing gerichte klachten door de Hoge Raad. Rechts- of motiveringsklachten in cassatie over de beslissing van de appelrechter om een eiswijziging al of niet toe te staan, worden door de Hoge Raad per definitie niet behandeld, zo volgt uit het arrest. De zaak gaat over het volgende. 2. Feiten en procesverloop Eiseres tot cassatie (hierna: de vrouw) heeft zich tot verweerder in cassatie (hierna: de huisarts) gewend met het verzoek bij haar het anticonceptiemiddel Implanon in te brengen. Het middel bestaat uit een klein kunststof staafje waarin zich een ovulatieremmer bevindt en wordt met behulp van een naald geplaatst aan de binnenzijde van de niet dominante bovenarm van de vrouw. De vrouw is op 11 april 2000 door de huisarts behandeld, die Implanon niet eerder had toegediend. Op 2 juni 2000 heeft de vrouw de huisarts weer bezocht in verband met een pijnlijke linkerbovenarm. De huisarts veronderstelde RSI en heeft de vrouw verwezen naar een Mensendieck therapeut, die de huisarts op 14 augustus 2000 heeft bericht dat de klachten verholpen waren. Op 23 oktober 2000 werd de diagnose zwangerschap gesteld en op 24 oktober 2000 werd vastgesteld dat deze zwangerschap reeds 22,5 weken duurde derhalve vanaf half mei. Op 27 februari 2001 is de vrouw bevallen van een zoon. De vrouw heeft de huisarts gedagvaard en gesteld dat deze tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd: primair, dat de huisarts het staafje niet heeft ingebracht en subsidiair, dat de huisarts niet heeft gecontroleerd of (i) het staafje in de naald aanwezig was, (ii) of het staafje na het inbrengen uit de naald verwijderd was en (iii) (door palperen) of het staafje in de arm van de vrouw aanwezig was. Het verweer van de huisarts hield (onder meer) in dat spontane expulsie had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de huisarts het implantaat ofwel niet had ingebracht, ofwel op onjuiste wijze, waardoor het lichaam het implantaat had uitgestoten, hetgeen volgens de rechtbank in beide gevallen een toerekenbare tekortkoming opleverde. De huisarts is in hoger beroep gekomen van (onder meer) dit vonnis. Bij memorie van grieven heeft de huisarts voor het eerst in de procedure gesteld dat de armklachten van de vrouw, achteraf beschouwd, verklaard kunnen worden door een afstotingsreactie die uiteindelijk tot verlies van het staafje heeft geleid. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw (volgens de A-G: in reactie op bovengenoemde stelling van de huisarts) de grondslag van haar vordering uitgebreid met de stelling (iv) dat de armklachten waarvoor de vrouw de huisarts op 2 juni 2000 had bezocht, hadden moeten leiden tot een nader onderzoek dat de zwangerschap aan het licht had kunnen brengen op een moment waarop abortus nog mogelijk was. Uit par van de conclusie A-G volgt dat de vrouw deze vermeerdering van grondslag op meer plaatsen in haar memorie van antwoord expliciet had aangekondigd. De vrouw had bij memorie antwoord voorts gesteld dat (v) de huisarts niet de kennis bezat om het staafje in te brengen. Volgens de A-G (par. 2.11) had de vrouw deze stelling ook al in eerste aanleg ten grondslag gelegd aan haar vordering. 3. Beslissingen van het hof en de Hoge Raad

12 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 12 of 18 Bij tussenarrest heeft het hof de vrouw bewijs opgedragen van de hierboven genoemde grondslagen (i), (ii) en (iii). Ten aanzien van de hierboven genoemde grondslagen (iv) en (v) oordeelde het hof evenwel dat het deze, vrijwel impliciete vermeerdering van de grondslagen van de vordering van de vrouw in dit stadium van het geding in strijd [acht] met de eisen van een goede procesorde. Het hof heeft deze vermeerdering van grondslag buiten beschouwing gelaten. In onderdeel 2 van het cassatiemiddel klaagt de vrouw dat het hof met zijn oordeel dat de vermeerdering van de gronden van de eis in strijd is met de goede procesorde blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting van art. 130 Rv, althans dat niet toereikend had gemotiveerd. Anders dan de A-G (par ), oordeelt de Hoge Raad dat dit onderdeel afstuit op het bepaalde in art. 130 lid 2 Rv. s Hofs oordeel dát hier sprake was van een vermeerdering van eis berust, volgens de Hoge Raad, op de aan het hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken. Door de uitsluiting van ieder rechtsmiddel ter zake kan de juistheid van het oordeel dat deze vermeerdering van eis in strijd is met de goede procesorde in cassatie niet aan de orde komen, zo oordeelt de Hoge Raad (r.o. 3.5). 4. Commentaar Op grond van art. 130 lid 1 Rv (van overeenkomstige toepassing in hoger beroep: art. 353 lid 1 Rv) is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Art. 130 lid 1 Rv is van toepassing op de oorspronkelijke eiser (in casu: de vrouw), ongeacht of hij in het hoger beroep de hoedanigheid van appellant of geïntimeerde heeft. De bevoegdheid van de oorspronkelijke eiser tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep is in die zin beperkt dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord mag veranderen. Dit geldt ook als deze eisverandering of -vermeerdering niet als een grief moet worden aangemerkt, aldus de Hoge Raad in het arrest HR 19 juni 2009, NJ 2010, 154, m.nt. Snijders, «JBPr» 2009/39, m.nt. B.T.M. van der Wiel (Wertenbroek q.q./erven Van Vlerken), r.o De litigieuze vermeerdering van grondslag kan worden getypeerd als een dergelijke eisverandering of - vermeerdering die niet als grief moet worden aangemerkt, omdat de vrouw geïntimeerde daarmee niet beoogde het dictum van het vonnis in eerste aanleg aan te vallen. Volgens de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt: alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd (Wertenbroek q.q./erven Van Vlerken, r.o ). De oorspronkelijk eiser dient zijn eis dus in beginsel uiterlijk bij memorie van grieven of antwoord te veranderen of vermeerderen. Dat is echter (zoals deze zaak illustreert) geen garantie dat die in beginsel tijdige verandering of vermeerdering van eis altijd is toegestaan: zij kan door de rechter (ook ambtshalve) worden geweigerd indien zij in strijd komt met de eisen van een goede procesorde (vgl. V.C.A. Lindijer, De goede procesorde. Een onderzoek naar de betekenis van de goede procesorde als normatief begrip in het burgerlijk procesrecht (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2006, p ). In de literatuur wordt verdedigd dat de rechter (althans in eerste aanleg) zeer terughoudend gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om een vermeerdering van eis ambtshalve als strijdig met de goede procesorde buiten beschouwing te laten, omdat de mogelijkheid van de wederpartij om al of niet bezwaar te maken voorop staat en een eiswijziging de voorkeur heeft boven een nieuwe procedure (B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, diss. Leiden, Deventer: Kluwer 2004, p. 231). Waar het gaat om een eisvermeerdering bij memorie van grieven of antwoord, bestaat eens temeer reden voor de appelrechter om terughoudend met deze bevoegdheid om te gaan. Het hoger beroep strekt er immers mede toe om partijen de mogelijkheid te bieden hun stellingen te verbeteren en aan te vullen ten opzichte van de eerste aanleg (zie F.J.H. Hovens, Het civiele hoger beroep. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de functie van het hoger beroep (diss. Tilburg), Deventer: Kluwer 2005, hoofdstuk 5.7.6). De appelrechter kan aan processueel gedrag in eerste aanleg de slotsom verbinden dat een procespartij het recht heeft verloren voor het eerst in appel een bepaald standpunt in te nemen, maar dient daarmee terughoudend te zijn (vgl. tamelijk recent nog HR 9 juli 2010, NJ 2010, 418, «JBPr» 2010/57, m.nt. F.J.H. Hovens (Leemkuil/Smit c.s.), r.o. 4.1). Volgens Hovens is het aantal uitspraken waarin de Hoge Raad een uitsluiting door het hof van nieuwe stellingen in appel heeft toegelaten, op één hand te tellen, waarbij het in hoofdzaak gaat om preliminaire of processuele kwesties die ook wel in

13 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 13 of 18 eerste aanleg hadden kunnen worden aangevoerd. Wanneer de koerswijziging evenwel op inhoudelijke stellingen ziet (grondslagen voor de vordering dan wel verweren daartegen) krijgen partijen nog steeds ruim baan en moet de appelrechter zeer terughoudend zijn bij het bestraffen van een koerswijziging, aldus Hovens in par. 3 van zijn noot in dit blad bij het arrest Leemkuil/Smit c.s., met verwijzing naar rechtspraak en literatuur. Hovens concludeert in dit verband in zijn proefschrift dat in het hoger beroep partijen weinig te duchten hebben, zolang hun koersveranderingen en nieuwe stellingen zijn opgenomen in hun eerste processtuk in hoger beroep (Hovens, diss. t.a.p., p. 249). De vermeerdering van eis waar het in deze zaak om gaat, stelt echter geen preliminaire of processuele kwesties aan de orde, maar is (ook volgens het hof) een vermeerdering van de grondslagen van de vordering van de vrouw die overigens nauwelijks als koerswijziging kan worden gezien. De Hoge Raad laat desondanks toe dat het hof die eisvermeerdering buiten beschouwing laat (waarover hierna meer) en breekt dus met de door Hovens gesignaleerde vaste lijn. Volgens de memorie van toelichting bij art. 130 Rv is het criterium strijd met de eisen van een goede procesorde ontleend aan de rechtspraak van de Hoge Raad ter zake (HR 12 oktober 1990, NJ 1991, 186, Discount Wijk en Aalburg/Schouten) en impliceert zij de huidige criteria: onredelijke bemoeilijking van de mogelijkheid verweer te voeren en onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding. Deze grond houdt verband met een efficiënte procesvoering (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 322). Werd de huisarts in dit geval onredelijk bemoeilijkt in de mogelijkheid verweer te voeren of werd het geding onredelijk vertraagd? Onredelijke vertraging is in dit geval niet goed denkbaar, omdat de vrouw de grondslag van haar eis had vermeerderd bij de eerste (en, in beginsel: enige) mogelijke gelegenheid, namelijk: bij memorie van antwoord. Voor de vrouw was zo volgt uit de conclusie A-G bovendien geen aanleiding om in een eerder stadium aan te voeren dat haar armklachten de huisarts reden hadden moeten geven tot het doen van nader onderzoek, aangezien de huisarts pas eerst bij memorie van grieven had gesteld dat die armklachten achteraf beschouwd verklaard konden worden door een spontane afstotingsreactie. Toch lijkt het hof de vrouw wel te verwijten dat zij deze stelling niet in een eerder stadium heeft betrokken, gezien zijn oordeel dat de vermeerdering van de grondslagen van haar vordering in dit stadium van het geding in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Bij onredelijke bemoeilijking van het verweer van de huisarts kan men zich wellicht (iets) meer voorstellen, omdat de huisarts in beginsel geen schriftelijke ronde meer had na de memorie van antwoord van de vrouw en daardoor werd beperkt in zijn reactiemogelijkheden. Wellicht had de huisarts de vermeerdering van eis bij pleidooi kunnen redresseren, maar uit het procesverloop blijkt dat een dergelijk pleidooi niet heeft plaatsgevonden: partijen hebben na memorie van antwoord arrest gevraagd. In dit verband valt ook op te merken dat het hof de eisvermeerdering van de vrouw als vrijwel impliciet kwalificeert. Deze overweging van het hof kan aldus worden verstaan dat de huisarts inderdaad in zijn verweer werd bemoeilijkt: een vrijwel impliciete vermeerdering van eis blijft immers gemakkelijk onopgemerkt. Daar staat tegenover dat het procesverloop in deze procedure nu juist wel ruimte leek te bieden voor een voortgezet partijdebat over de vermeerdering van eis. Het partijdebat was na de memorie van antwoord van de vrouw immers nog niet geëindigd: bij tussenarrest had het hof de vrouw opgedragen haar grondslagen (i), (ii) en (iii) te bewijzen, waarna de huisarts (indien de vrouw in dat bewijs zou slagen) zou worden toegelaten tot het bewijs dat het staafje ongemerkt is verloren. Vgl. in dit verband ook Van der Wiel, die voorstaat dat appellant bij akte kan reageren op zelfstandige nieuwe weren en eiswijzigingen in de memorie van antwoord (HR 22 juni 2007, «JBPr» 2008/3, m.nt. B.T.M. van der Wiel, par. 12 (Maclaine Pont/De Haan). Op zo n voortgezet partijdebat had de vrouw mijns inziens bovendien reeds aanspraak uit oogpunt van hoor en wederhoor, aangezien haar vermeerdering van eis immers een reactie was op een eerst bij memorie van grieven geponeerde stelling van de huisarts (vgl. H.J. Snijders & A. Wendels, Civiel appel, Deventer: Kluwer 2009, p. 157, 3e alinea). De A-G heeft in par van haar conclusie op wat mij betreft overtuigende gronden geconcludeerd tot vernietiging van s hofs arrest: indien s hofs oordeel berust op het uitgangspunt dat een vermeerdering van de grondslagen van de vordering in strijd is met de goede procesorde (uitsluitend) omdat zij bij memorie van antwoord in hoger beroep heeft plaatsgevonden, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting en indien het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, is zijn oordeel onvoldoende toereikend gemotiveerd. Met name s hofs oordeel dat de vrouw de grondslagen van haar vordering vrijwel impliciet heeft vermeerderd, wekt verwondering in het licht van de door de A-G in par aangehaalde stellingen, waaruit duidelijk blijkt dat de vrouw haar eisvermeerdering expliciet heeft

14 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 14 of 18 aangekondigd. In de literatuur werd tot dusverre bovendien aangenomen dat de eiswijziging betrekkelijk verscholen kan geschieden (Snijders & Wendels t.a.p., nr. 187, onder verwijzing naar HR 5 december 1986, NJ 1987, 383 en HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 2; zo ook de A-G in par. 2.8). Kennelijk gaf juist dat verscholen karakter het hof aanleiding om de eiswijziging van de vrouw buiten beschouwing te laten. De Hoge Raad oordeelt dat onderdeel 2 van het cassatiemiddel afstuit op art. 130 lid 2 Rv: het oordeel dát sprake is van een vermeerdering van eis is voorbehouden aan het hof en de juistheid van dat oordeel kan in cassatie niet aan de orde komen door de uitsluiting van ieder rechtsmiddel ter zake. Bij dit oordeel teken ik in de eerste plaats aan dat de vrouw in cassatie niet alleen heeft geklaagd over de juistheid van s hofs oordeel, maar ook over de begrijpelijkheid daarvan. Hoewel de Hoge Raad niet expliciet oordeelt dat de begrijpelijkheid van de motivering van s hofs oordeel in cassatie evenmin aan de orde kan komen, volgt uit zijn arrest duidelijk dat de Hoge Raad de motiveringscontrole van art. 130 lid 1 Rv-beslissingen niet meer tot zijn taak rekent. Niet meer, want voor zover ik heb nagaan, breekt dit oordeel met eerdere jurisprudentie. Zo greep de Hoge Raad in het arrest Willemse/Sinitex nog wel in toen het hof in de stellingen van Sinitex een wijziging of aanvulling las, welke lezing niet werd toegelaten door de gedingstukken (HR 3 januari 1992, NJ 1992, 154 (Willemse/Sinitex), r.o Dat dit arrest werd gewezen voor de herziening van het burgerlijk procesrecht maakt geen verschil: ook onder het oude art. 134 lid 3 Rv gold al dat geen voorziening openstond tegen de beslissing van de rechter om verandering of vermeerdering van eis al of niet toe te laten. Snijders & Wendels t.a.p., nr. 187, merken naar aanleiding van het arrest Willemse/Sinitex op dat de Hoge Raad de appelrechter [gelukkig casseert] als deze een wijziging van eis in een processtuk mocht lezen en deze lezing onbegrijpelijk valt te achten. Die tijden zijn dus voorbij. Een voorbode van het hier besproken arrest is wellicht het arrest HR 28 mei 1999, NJ 2000, 220, m.nt. J.B.M. Vranken (Heep/De Bilt). In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zogenaamde doorbraakjurisprudentie op grond waarvan een specifiek rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken niet geldt bij art. 134 (oud) Rv. Voor dat oordeel was de aard van de betrokken beslissing doorslaggevend: volgens de Hoge Raad wordt die beslissing vooreerst gekenmerkt door een marginale toetsing, omdat de (rol)rechter slechts toetst of de voorgenomen wijziging van eis de verdediging onredelijk bemoeilijkt of het geding onredelijk vertraagt. Daarnaast is de beslissing volgens de Hoge Raad niet definitief en ontneemt zij eiser in de regel geen rechten, omdat eiser in beginsel zijn eis in een later stadium van het geding wederom zou kunnen wijzigen, dan wel de gewijzigde eis in een nieuw geding aan de rechter voorleggen. Het arrest van de Hoge Raad is bekritiseerd door Vranken in zijn NJ -noot. Zo gaat volgens Vranken het door de Hoge Raad aangevoerde niet-definitieve karakter van de art. 130 lid 1 Rv-beslissing niet op, omdat het onwaarschijnlijk is dat een rechter die eenmaal een eisvermeerdering heeft geweigerd, die eisvermeerdering in een later stadium van het geding wel zou toestaan. Anno 2011 is deze kritiek des te relevanter, omdat een eisvermeerdering volgens de in beginsel strakke regel in beginsel niet later dan bij memorie van grieven of antwoord kan plaatsvinden. Vranken deelt evenmin de gedachte dat een afgewezen eiswijziging vrijwel altijd alsnog in een nieuwe procedure aanhangig gemaakt zou kunnen worden, omdat er gevallen zullen zijn waarin dit afstuit op het gezag van gewijsde. Als in dit geval de vrouw al opnieuw zou kunnen procederen op basis van (enkel) de twee grondslagen die het hof buiten beschouwing heeft gelaten, kan ik mij niet voorstellen dat zij dit ook zou willen. Het arrest van de Hoge Raad maakt duidelijk dat de oorspronkelijk eiser is overgeleverd aan de genade van het hof waar het zijn vermeerdering van eis of de grondslag daarvan betreft: indien deze door de appelrechter als in strijd met de goede procesorde wordt beoordeeld, valt daar niets meer aan te doen, hoe onjuist of onbegrijpelijk dat oordeel ook voorkomt. Om maar een open deur in te trappen: het is dus zaak om te voorkomen dát de appelrechter een eiswijziging buiten beschouwing laat wegens strijd met de goede procesorde. Indien de oorspronkelijk eisergeïntimeerde bij memorie van antwoord zijn eis wijzigt, lijkt het mij raadzaam dat bijvoorbeeld al aan te kondigen op het voorblad van de memorie. Een lastige vraag vind ik of de oorspronkelijk eiser-geïntimeerde in dergelijk gevallen ook (voorwaardelijk) incidenteel appel zou moeten instellen. Dit zou eigenlijk niet nodig moeten zijn voor zover geïntimeerde met zijn eiswijziging in wezen slechts reageert op een door de oorspronkelijk gedaagde-appellant eerst bij memorie van grieven aangevoerde weer. Geïntimeerde beoogt in zulke gevallen immers geen wijziging van het dictum (vlg. F.B. Bakels, A. Hammerstein & E.M. Wesseling-van Gent, Hoger beroep (Asser Procesrecht 4), Deventer: Kluwer 2009, nr. 178 en Snijders & Wendels t.a.p., p. 138, par. 143) en bovendien zou de appelrechter aan deze eiswijziging moeten

15 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 15 of 18 toekomen in het kader van het debat dat werd geopend door de bij memorie van grieven aangevoerde nieuwe weer (vgl. Snijders & Wendels t.a.p., p. 157, 3e alinea). Door toch voorwaardelijk incidenteel appel in te stellen, stelt geïntimeerde echter wel alles in het werk om aan appellant een reactiemogelijkheid te bieden. Dat lijkt, paradoxaal genoeg, ook in zijn eigen belang te kunnen zijn. mr. A.M. van Aerde, advocaat bij Houthoff Buruma te Den Haag» Voetnoten [1] Ontleend aan rov. 2.1 t/m en rov. 2.2 t/m van het tussenarrest van het hof Amsterdam d.d. 24 januari 2008 i.v.m. rov. 2 sub a t/m s van het tussenvonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 11 februari [2] Zie voor de procedures tussen vijftien vrouwen en Organon/de artsen: Rb s-hertogenbosch 26 maart 2008, LJN BC7489; Hof s-hertogenbosch 28 augustus 2007, LJN BB2385; Rb s- Hertogenbosch 15 juni 2005, LJN AT7353, JBPr 2005, 75 m.nt. J.S. Kortmann; Rb s- Hertogenbosch 15 juni 2005, LJN AT7382. Zie ook Hof s-gravenhage 14 oktober 2004, LJN AR5850, NJF 2004, 573, en Rb Arnhem 11 juni 2003, LJN AG0130. [3] In eerste aanleg heeft ook [betrokkene 1] geprocedeerd, maar zijn vorderingen zijn afgewezen. In hoger beroep en cassatie spelen zijn vorderingen geen rol meer. [4] Volgens weergave van het hof in rov. 2.3 van het tussenarrest van 24 januari [5] LJN AO3453, NJ 2004, 205. [6] Vgl. s hofs weergave in het tussenarrest, rov [7] Abusievelijk is in rov vermeld: 10 april [8] LJN BC9815, NJF 2008, 223. [9] De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 24 juni [10] Rov van het tussenvonnis van 11 februari 2004, aangehaald hiervoor onder 1.3. [11] Verwezen wordt naar de pleitaantekeningen in eerste aanleg d.d. 16 februari 2006, p. 2-3; MvA alinea s 9, 16-17, 23, 25-26, 30-31, 35, 37-39; productie 1a bij de inleidende dagvaarding; productie 3 a-d bij MvA. [12] Zie de (aan andere procedures ontleende) rapporten van prof. C. van Weel en prof. dr. A.B. van Vugt, in de onderhavige procedure overgelegd als prod. VIII en IX bij antwoordconclusie d.d. 25 augustus 2004.

16 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 16 of 18 [13] Aangehaald onder 1.3 hiervoor. [14] Rov van het tussenvonnis van 11 februari 2004 heeft kennelijk betrekking op de stellingen van [eiseres] in CvR sub 4.10 en pleitnotities zijdens [eiseres] d.d. 17 november 2003, sub 2.5. [15] Zie MvA sub 21, verwijzend naar een verklaring van dr Korver d.d. 30 maart 2007, waarin een Pearl-index van 0,03 wordt vermeld. [16] Verwezen wordt naar HR 14 maart 2008, LJN BC1231, NJ 2008, 466, m.nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders; HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009, 21, m.nt. H.J. Snijders en HR 6 maart 2009, LJN BG5051, RvdW 2009, 393. [17] Ynzonides & Van de Hel-Koedoot 2010 (T&C Rv) art. 130, aant. 1. [18] MvT, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 322, met verwijzing naar HR 12 oktober 1990, LJN AC2672, NJ 1991, 186, rov [19] B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, 2004, p [20] Zie HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010, 154, m.nt. H.J. Snijders; tevens in JBPr 2009, 39, m.nt. B.T.M. van der Wiel; HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009, 21, m.nt. H.J. Snijders. Zie voorts losbl. Burgerlijke Rechtsvordering (Heemskerk), art. 130, aant. 12; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent , nr. 164; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 187 jo 162, 189; Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nrs. 11 en 38. Zie ook E.J. Bellaart, Herdefiniëring van het grievenstelsel, MvV 2008/10, p [21] B.T.M. van der Wiel, noot onder HR 19 juni 2009, LJN BI8771, JBPr 2009, 39. Vgl. F.J.H. Hovens, Het civiele hoger beroep, 2005, p [22] Zie L. Lieverse, Eiswijziging in appel, Tijdschrift voor de Procespraktijk , p. 102, met verwijzing naar HR 19 juni 2009, LJN BI8771, rov Vgl. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent , nrs [23] Zie Snijders/Wendels, 2009, nr. 187, met vermelding van jurisprudentie. [24] Zie MvG onder 6.3 sub c i.s.m. 6.6 onder het kopje armklachten : Het verloop van de klachten die [eiseres] enige tijd na de insertie van haar arm ontwikkelde, kunnen achteraf beschouwd worden verklaard door een (milde) afstotingsreactie die uiteindelijk tot verlies van het staafje heeft geleid.

17 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 17 of 18 [25] Volgens art. 2.6 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven d.d. 26 mei 2008 dient een eiswijziging in de kop van het processtuk te worden vermeld. Deze bepaling was nog niet van toepassing op de onderhavige memorie van antwoord d.d. 26 april 2007, die in de kop niet dergelijke vermelding bevat. [26] Zie MvG sub 6.6, aangehaald in voetnoot 24. [27] Verwezen wordt naar CvR sub en 6.3, en naar de pleitnotities zijdens [eiseres] in eerste aanleg d.d. 17 november 2003 sub en 5. [28] Zie tussenvonnis d.d. 11 februari 2004, rov. 3.3 t/m 3.5. [29] Vgl. rov van het tussenarrest. [30] Vgl. rov van het tussenarrest. [31] MvG sub [32] Vgl. s.t. zijdens [eiseres] sub 51. [33] MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p [34] Zie HR 16 februari 2007, LJN AZ0419, NJ 2007, 256 m.nt. J.M.M. Maeijer; HR 19 januari 2007, LJN AZ6541, NJ 2007, 63; HR 24 oktober 1997, LJN ZC2467, NJ 1998, 257 m.nt. PAS, en Hof Amsterdam 4 januari 1996, LJN AB8629, NJ 1997, 213. Zie o.m. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II*, 2009, nr. 79, 80; Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding (Hartlief), 2009, nr. 201; C.J.M. Klaassen, Mon. BW B35, 2007, nr. 57; C.J.M. Klaassen, Proportionele aansprakelijkheid: een goede of kwade kans, NJB 2007, i.h.b. p , allen met verdere vermelding van literatuur. Zie over de begroting van de schade o.m. P.A. Stein, noot onder HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257, met verwijzing naar de conclusie van A-G Bakels voor het arrest, onder [35] Akte na enquête sub 6. [36] [Eiseres] betwist immers dat het hof terugkomt op zijn eerdere beslissing, zie schriftelijke repliek sub 4. [37] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent , nr. 156, 158. Vgl. o.m. HR 25 april 2008, LJN BC2800, NJ 2008, 553 m.nt. HJS. [38]

18 Tekst SDU Publicatie A.M. van Aerde Page 18 of 18 Zie ook s.t. zijdens [eiseres] sub 85.

Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum Publicatie Zaaknummer Bijzondere kenmerken

Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum Publicatie Zaaknummer Bijzondere kenmerken ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9815, Gerechtshof Amsterdam, 24-01-2008, 106.005.258 Inhoudsindicatie Gegevens Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 24-01-2008 Datum Publicatie 18-04-2008 Zaaknummer 106.005.258

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-06-2008 Datum publicatie 12-02-2009 Zaaknummer 104.003.290 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-01-2017 Datum publicatie 23-03-2017 Zaaknummer 200.189.286/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119 ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119 Instantie Datum uitspraak 27-01-2004 Datum publicatie 20-02-2004 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch C0201298-RO Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 25-06-2007 Zaaknummer 0600267 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 06-05-2014 Datum publicatie 07-05-2014 Zaaknummer HD 200.134.974_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.121.491-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 14-11-2006 Datum publicatie 17-01-2007 Zaaknummer 2006/346 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 30-01-2009 Datum publicatie 30-01-2009 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/181HR

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05 ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-08-2007 Datum publicatie 14-12-2007 Zaaknummer 1659/05 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01 LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, 200.092.893/01 Datum uitspraak: 20-11-2012 Datum publicatie: 20-11-2012 Rechtsgebied: Handelszaak Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Ziektekostenverzekering

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-01-2013 Datum publicatie 26-05-2014 Zaaknummer 200.053.330-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-03-2010 Datum publicatie 05-01-2016 Zaaknummer 200.015.254-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 31-07-2007 Zaaknummer 0600466 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.035.875-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:2682

ECLI:NL:GHARL:2017:2682 ECLI:NL:GHARL:2017:2682 Instantie Datum uitspraak 28-03-2017 Datum publicatie 30-03-2017 Zaaknummer 200.189.034/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013 SECOND OPINION REGLEMENT Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg april 2013 1 INHOUDSOPGAVE Considerans... 3 I. Algemene bepalingen... 4 II. Het verzoek om een second opinion-procedure

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 29-04-2014 Datum publicatie 01-05-2014 Zaaknummer HD 200.136.561_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 25-09-2014 Zaaknummer 200.133.088/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:gharl...

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:gharl... 1 of 5 31-01-16 21:27 Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:GHARL:2013:5729 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecl Instantie Datum uitspraak 30-07-2013 Datum publicatie 01-08-2013

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C05/352

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C05/352 ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 18-01-2007 Datum publicatie 31-08-2010 Zaaknummer C05/352 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 21-07-2015 Datum publicatie 23-07-2015 Zaaknummer 200.128.839-01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 28-10-2014 Datum publicatie 27-11-2014 Zaaknummer 200.140.914/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:350

ECLI:NL:GHARL:2015:350 ECLI:NL:GHARL:2015:350 Instantie Datum uitspraak 20-01-2015 Datum publicatie 26-01-2015 Zaaknummer 200.145.738-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 18-10-2016 Datum publicatie 21-10-2016 Zaaknummer 200.181.474/01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

ECLI:NL:HR:2004:AM2315 ECLI:NL:HR:2004:AM2315 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-01-2004 Datum publicatie 16-01-2004 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie C02/203HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AM2315

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2016:7784

ECLI:NL:GHARL:2016:7784 ECLI:NL:GHARL:2016:7784 Instantie Datum uitspraak 27-09-2016 Datum publicatie 28-09-2016 Zaaknummer 200.137.907/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHARL:2015:9831 ECLI:NL:GHARL:2015:9831 Instantie Datum uitspraak 22-12-2015 Datum publicatie 31-12-2015 Zaaknummer 200.173.880 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma ECLI:NL:PHR:2017:47 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 03-02-2017 Datum publicatie 21-04-2017 Zaaknummer 16/01604 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:757, Gevolgd

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8710

ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8710 ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8710 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 22-01-2013 Datum publicatie 23-01-2013 Zaaknummer 200.085.175/01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 02-02-2016 Datum publicatie 31-03-2017 Zaaknummer 200.163.502/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:65. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05661

ECLI:NL:HR:2016:65. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05661 ECLI:NL:HR:2016:65 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 15-01-2016 Datum publicatie 15-01-2016 Zaaknummer 14/05661 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2048,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218 ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 14-07-2010 Datum publicatie 15-07-2010 Zaaknummer 268738 / HA ZA 09-1343 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ8119 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer

ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ8119 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ8119 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-08-2004 Datum publicatie 30-08-2004 Zaaknummer Rolnummer 0300145 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 6 maart 1998 Eerste Kamer Nr. 16.561 (C97/040 HR) AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: Karl Heinz HILLE, wonende te Haarlem, EISER tot cassatie, advocaat : mr E. Grabandt, t e g e n 1. de

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHDHA:2017:647 ECLI:NL:GHDHA:2017:647 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 07-02-2017 Datum publicatie 14-03-2017 Zaaknummer 200.207.571/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236 ECLI:NL:HR:2016:2707 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 25-11-2016 Datum publicatie 25-11-2016 Zaaknummer 15/05236 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:874,

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team T zaaknummer : /0 1

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team T zaaknummer : /0 1 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team T zaaknummer : 200.097.924/0 1 zaaknummer rechtbank Amsterdam : 434569/HA ZA 09-2443 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ2227 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ2227 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ2227 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 07-07-2009 Datum publicatie 13-07-2009 Zaaknummer HD 103.004.825 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-04-2009 Datum publicatie 02-06-2009 Zaaknummer 200.003.858 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357 ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 01-10-2008 Datum publicatie 03-11-2008 Zaaknummer 285436 / HA ZA 07-1418 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 7 NOVEMBER 2014 C.14.0122.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.14.0122.N 1. M. H., 2. A. D. K., eisers, toegelaten tot de rechtsbijstand bij beslissing van 6 januari 2014 (nr. G.13.0163.N) vertegenwoordigd

Nadere informatie

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid arrest GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer gerechtshof 104.001.423 (zaaknummer rechtbank 91282 / HA ZA 03-1198) arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 inzake de besloten vennootschap

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:2838 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2015:2838 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2015:2838 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-07-2015 Datum publicatie 04-04-2016 Zaaknummer 200.133.331-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201201003/1/V4. Datum uitspraak: 3 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak rnet toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823 JIN 2013/174 JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6823, 200.090.368, (annotatie) INHOUDSINDICATIE Personenvennootschappen, Ontvankelijkheid maatschap GA DIRECT NAAR GEGEVENS

Nadere informatie

de vennootschap naar Duits recht MECKLENBURGER KARTOFFELVEREDLUNG GMBH, gevestigd te Hagenow, Bondsrepubliek Duitsland,

de vennootschap naar Duits recht MECKLENBURGER KARTOFFELVEREDLUNG GMBH, gevestigd te Hagenow, Bondsrepubliek Duitsland, LJN: AD9613, Hoge Raad, C00/311HR Datum uitspraak: 26-04-2002 Datum publicatie: 26-04-2002 Rechtsgebied: Handelszaak Soort procedure: Cassatie Vindplaats(en): JOL 2002, 260 Rechtspraak.nl Uitspraak 26

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401 ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 15-09-2010 Datum publicatie 29-10-2010 Zaaknummer 127472 - HA ZA 06-1116 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711 ECLI:NL:GHSHE:2016:2711 Instantie Datum uitspraak 05-07-2016 Datum publicatie 08-07-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.183.368_01

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 21-02-2017 Datum publicatie 19-05-2017 Zaaknummer 200.179.432/01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2001:AD4914

ECLI:NL:HR:2001:AD4914 1 of 5 12-10-2014 15:35 ECLI:NL:HR:2001:AD4914 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 14-12-2001 Datum publicatie 14-12-2001 Zaaknummer C00/042HR Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD4914 Rechtsgebieden

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2001:AB2754

ECLI:NL:PHR:2001:AB2754 ECLI:NL:PHR:2001:AB2754 Instantie Datum uitspraak 09-11-2001 Datum publicatie 12-11-2001 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad C00/054HR

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709 ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709 Instantie Raad van State Datum uitspraak 15-02-2007 Datum publicatie 07-03-2007 Zaaknummer 200607659/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht Hoger

Nadere informatie

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder. Zaaknummer : 2013/068 Rechter(s) : mrs. Nijenhof, Olivier, Borman Datum uitspraak : 6 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool Utrecht Trefwoorden : Beleidsvrijheid, in stand laten rechtsgevolgen,

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. ingediend door: i n d e k l a c h t nr. 054.01 hierna te noemen 'klager tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927 ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 05-01-2011 Datum publicatie 10-02-2011 Zaaknummer 332164 / HA ZA 09-1605 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

http://legalintelligence.com/frontend/doc.aspx?docid=8305225& sr...

http://legalintelligence.com/frontend/doc.aspx?docid=8305225& sr... pagina 1 van 5 JOR 2013/87 Gerechtshof Arnhem, 18-12-2012, 200.099.939, LJN BY7149 Processuele gevolgen faillietverklaring voor aanhangige rechtsvorderingen, Schorsing van geding in conventie ex art. 29

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457 ECLI:NL:GHSHE:2015:3457 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 08-09-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch HD

Nadere informatie

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen.

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen. Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen. Samenvatting Werknemer met mesothelioom spreekt werkgever aan. De schadevergoeding wordt

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477 ECLI:NL:GHDHA:2016:3477 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 07-12-2016 Zaaknummer 200.181.068/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4023 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer

ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4023 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4023 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 12-06-2002 Datum publicatie 12-06-2002 Zaaknummer Rolnummer 0100236 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 06-07-2010 Datum publicatie 23-07-2010 Zaaknummer AWB 10/180, 10/181, 10/508, 10/513, 10/684 en 10/685 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2375 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 03/51

ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2375 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 03/51 ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2375 Instantie Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak 10-07-2007 Datum publicatie 28-08-2007 Zaaknummer 03/51 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2015:1768 ECLI:NL:RVS:2015:1768 Instantie Raad van State Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201407801/1/A3 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHSHE:2016:171 ECLI:NL:GHSHE:2016:171 Instantie Datum uitspraak 21-01-2016 Datum publicatie 26-01-2016 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 200.164.903/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen-

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 201107210/1/V1. Datum uitspraak: 21 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935 ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935 Instantie Datum uitspraak 31-03-2009 Datum publicatie 03-04-2009 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer HD 200.002.315 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799 ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 03-06-2009 Datum publicatie 05-06-2009 Zaaknummer 256615 / HA ZA 08-21443 juni 2009 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2004:AM2358

ECLI:NL:HR:2004:AM2358 1 of 5 3-8-2014 18:56 ECLI:NL:HR:2004:AM2358 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-01-2004 Datum publicatie 16-01-2004 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden C02/239HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AM2358

Nadere informatie

HR: [X] R.E.M. Holding B.V. DomJur 2012-919. Hoge Raad Zaak-/rolnummer: 11/04582 DV/EP Datum: 14 december 2012. Hoge Raad der Nederlanden.

HR: [X] R.E.M. Holding B.V. DomJur 2012-919. Hoge Raad Zaak-/rolnummer: 11/04582 DV/EP Datum: 14 december 2012. Hoge Raad der Nederlanden. HR: [X] R.E.M. Holding B.V. DomJur 2012-919 Hoge Raad Zaak-/rolnummer: 11/04582 DV/EP Datum: 14 december 2012 Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], wonende te [woonplaats], Israël,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBALK:2011:BR4675

ECLI:NL:RBALK:2011:BR4675 ECLI:NL:RBALK:2011:BR4675 Instantie Rechtbank Alkmaar Datum uitspraak 20-07-2011 Datum publicatie 10-08-2011 Zaaknummer 119380 - HA ZA 10-390 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking.

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking. Uitspraak Commissie van Beroep 2014-017 d.d. 8 mei 2014 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG en mr. W.J.J. Los, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240 ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 07-08-2007 Zaaknummer 266642 / HA ZA 06-2184 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., handelend onder de naam [Y],

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., handelend onder de naam [Y], GERECHTSHOF TE AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., handelend onder de naam [Y], gevestigd te [plaats],

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECLI:NL:HR:2007:BA6231 ECLI:NL:HR:2007:BA6231 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-07-2007 Datum publicatie 13-07-2007 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie C05/331HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA6231

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:3006

ECLI:NL:GHSHE:2015:3006 ECLI:NL:GHSHE:2015:3006 Instantie Datum uitspraak 04082015 Datum publicatie 24122015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 'shertogenbosch HD 200.159.533_01

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 25-06-2013 Datum publicatie 23-07-2013 Zaaknummer 200.115.689 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 14-11-2013 Zaaknummer 200.092.575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542

ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542 ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542 Instantie Datum uitspraak 18-11-2005 Datum publicatie 22-12-2005 Zaaknummer 03/1187 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage Civiel recht

Nadere informatie