De Wet DNA-V, uitgebreid tot de inverzekeringstelling. Een goed idee?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De Wet DNA-V, uitgebreid tot de inverzekeringstelling. Een goed idee?"

Transcriptie

1 De Wet DNA-V, uitgebreid tot de inverzekeringstelling. Een goed idee? Masterthesis Rechtsgeleerdheid Accentprogramma strafrecht door Mark Stuij

2 De Wet DNA-V, uitgebreid tot de inverzekeringstelling. Een goed idee? Materthesis Rechtsgeleerdheid, accent strafrecht, Tilburg Law School. Te verdedigen ten overstaan van de examencommissie op 31 augustus 2016, 14:00 uur, door M.H.C. Stuij LL.B. (anr.: ). Thesisbegeleider: mr. S.R.B.Walther. Tweede lezer: mr. R. Milić.

3 Voorwoord. Op deze plaats tracht men gewoonlijk terug te kijken op de studententijd. Een leerzame periode waarin ik veel heb opgestoken. Ik had het genoegen college te mogen volgen bij vele bevlogen docenten en professoren, waaronder mr. Witteveen, mr. Kooijmans en mr. De Roos. Allen hadden zij hun eigen kijk op het recht en gezamenlijk hebben zij mijn kijk op het recht gevormd. Een bijzonder woord van dank ook voor mijn thesisbegeleider mr. Walther. Zoals gezegd, het was een leerzame periode. Daarvoor dank ik niet alleen mijn docenten en professoren hier op de universiteit, maar ook zeker Harry, Simone en mijn ouders, Frank en Jolanda. Het meest dankbaar ben ik mijn lieve vriendin, Iris. Roosendaal, 29 juli 2016.

4 Inhoudsopgave. I. Inleiding De onderzoeksvraag 3 II. DNA-afname in het strafrecht De wetshistorische ontwikkeling van DNA-afname in het strafrecht De huidige stand van zaken Bart van U Het voorstel van de commissie Hoekstra Conclusie: DNA-afname in het strafrecht voortdurend in ontwikkeling 11 III. De onschuldpresumptie De onschuldpresumptie, art. 6 lid 2 EVRM S en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk Het voorstel van de commissie Hoekstra getoetst aan de onschuldpresumptie Conclusie: geen schending van art. 6 lid 2 EVRM.. 19 IV. Het recht op privacy Het recht op privacy, art. 8 EVRM S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk Het voorstel van de commissie Hoekstra getoetst aan art. 8 EVRM Conclusie: geen rechtmatige inbreuk op art. 8 EVRM.. 26 V. Hoe nu verder? Het advies aan de minister De minister persisteert. In welke context? Conclusie: de verwachtingen te hoog gespannen? 31 VI. Conclusie DNA-afname in het strafrecht De onschuldpresumptie Het recht op privacy Hoe nu verder? 35 Literatuurlijst.. 38

5 I. Inleiding. Het recht, en daarmee ook het strafrecht, is voortdurend in beweging. Sociale, maatschappelijke en technologische ontwikkelingen staan aan de basis van vele wetswijzigingen. Een technologische ontwikkeling die een grote weerslag heeft gehad op het strafrechtelijk opsporingsonderzoek is de ontdekking van DNA. De invloed van DNA-onderzoek op het opsporingsonderzoek wordt zelfs vergeleken met de revolutionaire opkomst van de dactyloscopie (vingersporenonderzoek) aan het eind van de 19 e eeuw. 1 Sinds 1994 is het justitie wettelijk toegestaan om DNA af te nemen in het kader van de opsporing. Daarbij is door de minister van justitie het uitgangspunt genomen dat de wet het mogelijk maakt dat op de lichamelijke integriteit van een verdachte van een misdrijf inbreuk wordt gemaakt ten einde een DNA-onderzoek te laten plaatsvinden, met dien verstande dat deze inbreuk zo gering mogelijk dient te zijn en dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zo veel mogelijk dient te worden gewaarborgd. 2 Omdat de techniek zich is blijven ontwikkelen is de strafwetgeving in het kader van DNA-onderzoek in de loop der jaren diverse keren aangepast. Inmiddels kunnen verdachten worden gedwongen DNA af te staan in geval van verdenking van een misdrijf als bedoeld in art. 67 lid 1 Sv, zo blijkt uit art. 151b lid 1 Sv en art. 195b Sv. Daarnaast is een DNA-databank tot stand gebracht met daarin DNA-profielen van verdachten, dodelijke slachtoffers van onopgeloste misdrijven, sporen en sinds 2005 ook van veroordeelden. 3 Het DNA-profiel kent een drietal eigenschappen dat zich uitstekend leent voor forensisch onderzoek: specificiteit, gevoeligheid en betrouwbaarheid. 4 Desondanks kunnen ook rondom het DNA-onderzoek fouten worden gemaakt in de opsporing. Op 26 januari 2015 is bekendgemaakt dat Bart van U. is aangemerkt als verdachte van de moord op oud-minister Els Borst. 5 Politie en justitie zijn Van U. op het spoor gekomen door een match met een opgeslagen profiel in de DNA-databank. Opmerkelijk is dat Van U. reeds in 2012 is veroordeeld wegens verboden wapenbezit. 6 Ingevolge de Wet DNA-V had zo spoedig mogelijk na dat veroordelend vonnis DNA-afname moeten volgen. Dit is niet gebeurd, waardoor de DNA-sporen die in de omgeving van Els Borst werden aangetroffen niet overeenkwamen met 1 Meulenbroek 2009, p Meulenbroek & Poley 2014, p Hoekstra e.a. 2015, p Meulenbroek 2009, p Hoekstra e.a. 2015, p 7. 6 Hoekstra e.a. 2015, p. 32 en p

6 een van de profielen uit de DNA-databank. Met andere woorden, wanneer Bart van U. direct na zijn veroordeling gedwongen was DNA af te staan, zou justitie eerder tot een oplossing van de moord op Els Borst zijn gekomen. Bovendien had daarmee mogelijk voorkomen kunnen worden dat Van U. enige tijd later zijn eigen zus om het leven zou brengen. De commotie rondom de zaak van Van U. heeft geleid tot een onderzoek van de commissie Hoekstra. 7 Eén van de vragen die in het onderzoek van de commissie aan bod komt is de vraag hoe men het niet afnemen van DNA bij veroordeelden die daarvoor op basis van de wet DNA-V in aanmerking komen, in de toekomst kan voorkomen. De commissie Hoekstra ziet zich dus voor de vraag gesteld hoe voorkomen kan worden dat bij veroordeelden geen DNA wordt afgenomen, terwijl zij daarvoor op basis van de wet DNA-V wel in aanmerking komen. In de huidige situatie komt het immers bij twintig tot dertig procent van de veroordeelden die daarvoor in aanmerking komen voor dat geen DNA wordt afgestaan. 8 De commissie heeft meerdere opties overwogen. Uiteindelijk heeft de commissie Hoekstra voorgesteld om DNA reeds af te nemen op het moment dat een verdachte in verzekering wordt gesteld. Onder de huidige regeling kan dit alleen in het belang van het onderzoek. Het voorstel van de commissie beoogt DNA-afname voor opname in de DNAdatabank mogelijk te maken bij alle verdachten van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis kan worden gevorderd. Daarbij de kanttekening dat met het oog op de rechtspositie van verdachte pas na een veroordeling het afgenomen DNA wordt verwerkt in een DNA-profiel dat kan worden opgenomen in de DNA-databank van het NFI. 9 Bij het lezen van dit voorstel dringen zich direct twee gedachten op. Hoe verhoudt dit voorstel zich tot de onschuldpresumptie uit art. 6 lid 2 EVRM en hoe verhoudt het voorstel zich tot het recht op privacy uit art. 8 EVRM? Opmerkelijk is dat de commissie in haar rapport wel aandacht schenkt aan art. 8 EVRM en daarbij aangeeft welke gevolgen dit artikel heeft voor de nieuw in te richten wetgeving. 10 De onschuldpresumptie uit art. 6 lid 2 EVRM komt in het rapport niet aan bod. Nu het gaat om alle verdachten die in verzekering worden gesteld en niet enkel het opsporingsbelang in de concrete zaak voorop staat, is het echter wel degelijk van belang om het voorstel tevens aan art. 6 lid 2 EVRM te toetsen. Daarnaast kan men zich afvragen 7 Hoekstra e.a Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p

7 wat het juridisch belang is van het voorstel. De mogelijkheid bestaat immers reeds om DNA af te nemen bij veroordeelden, waarbij de onschuldpresumptie derhalve geen rol meer speelt. De problemen zitten enkel in de uitvoering van de huidige regeling. Het is dan ook de vraag of de oplossing van dit probleem gevonden moet worden in de verdere beperking van de rechten die aan verdachten in de artikelen 6 lid 2 en 8 EVRM zijn toegekend. Het doel van dit onderzoek is om het voornemen van de commissie Hoekstra om reeds bij de inverzekeringstelling DNA af te nemen bij verdachten bedoeld voor opname in de DNAdatabank, te toetsen aan artikel 6 lid 2 en artikel 8 EVRM. Daarnaast zal in dit onderzoek de huidige stand van zaken met betrekking tot het voorstel worden besproken De onderzoeksvraag. Uit het voorgaande volgt onderstaande onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal zal staan. Hoe verhoudt het voorstel van de commissie Hoekstra, om DNA-afname voor opname in de DNA-databank niet enkel bij veroordeelden, maar ook reeds bij verdachten toe te staan, zich tot de onschuldpresumptie uit art. 6 lid 2 EVRM en het recht op privacy uit art. 8 EVRM en hoe dient de wetgever daarbij een vervolg te geven aan het voorstel van de commissie Hoekstra? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal in hoofdstuk II de wetshistorische ontwikkeling van DNA-wetgeving worden geschetst. Daarbij zal uiteraard ook aandacht worden besteed aan de laatste ontwikkelingen naar aanleiding van het rapport van de commissie Hoekstra. In hoofdstuk III zal de onschuldpresumptie uiteen worden gezet, waarna het voorstel van de commissie Hoekstra aan de onschuldpresumptie wordt getoetst. In hoofdstuk IV wordt het voorstel van de commissie getoetst aan het recht op privacy. Wanneer duidelijk is hoe het voorstel van de commissie Hoekstra zich verhoudt tot de onschuldpresumptie en het recht op privacy, zal in hoofdstuk V worden geschetst welk gevolg de wetgever aan het voorstel zou moeten verbinden. In hoofdstuk VI wordt het onderzoek afgesloten met een antwoord op de onderzoeksvraag. 3

8 II. DNA-afname in het strafrecht. Om het voorstel van de commissie Hoekstra in een breder perspectief te plaatsen wordt in dit hoofdstuk de wetshistorische ontwikkeling van DNA-afname in het strafrecht in vogelvlucht geschetst. Tevens komt in dit hoofdstuk de Wet DNA-V uitgebreid aan bod. Ook het uiteindelijke voorstel van de commissie Hoekstra en de gronden waarop dit voorstel is gebaseerd, worden in dit hoofdstuk belicht. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting De wetshistorische ontwikkeling van DNA-afname in het strafrecht. Dat het menselijk DNA kleine, zichtbare, zeer verschillende delen kent en daarmee de belangrijkste drager is van erfelijke informatie wordt in 1984 ontdekt. 11 Niet lang daarna ziet men ook in de Nederlandse strafrechtelijke praktijk de mogelijkheden van het gebruik van DNA in strafzaken. In de zaak tegen de WTC-verkrachter leidt dit er toe dat een verdachte die in eerste aanleg is veroordeeld wegens verkrachting, in hoger beroep wordt vrijgesproken. Het bij de slachtoffers aangetroffen DNA behoorde niet toe aan de verdachte, zo bleek na onderzoek op initiatief van de verdediging. 12 In de zaak van de Clownspakverkrachter wordt duidelijk dat voor een effectieve toepassing van DNA-onderzoek in het strafrecht de wettelijke grenzen moeten worden verlegd. Er bestond op dat moment immers nog geen wettelijke basis voor gedwongen DNA-afname bij verdachten. Het verzoek van de officier van justitie om bloed af te nemen van de verdachte voor DNA-onderzoek kon zonder toestemming van de verdachte dan ook niet worden ingewilligd. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. 13 Naar aanleiding van de zaak komt het wetgevingsproces op gang. 14 Dit leidt tot de Wet DNA-onderzoeken uit Met deze wet is het mogelijk om verdachten te dwingen DNA af te staan. De wet wordt ingevoerd omdat in de eerste plaats is gebleken dat DNA-onderzoek unieke mogelijkheden biedt personen te identificeren. Daarbij is het van belang dat het forensisch onderzoek van deze relatief nieuwe techniek gebruik kan maken, in het bijzonder omdat dit onderzoek juist van grote betekenis kan zijn voor de 11 Hoekstra e.a. 2015, p Meulenbroek & Poley 2014, p. 18 ev. 13 Rb. Maastricht 20 oktober 1989, ECLI:NL:RBMAA:1989:AD Kamerstukken II 1991/92, , nr. 3, p Stb. 1993/596 en Stb. 1994/523. 4

9 opheldering van doorgaans moeilijk te bewijzen zeden- en geweldsdelicten. 16 De minister van Justitie acht het daarbij van belang dat weliswaar een inbreuk op de lichamelijke integriteit van een verdachte mogelijk wordt gemaakt teneinde een DNA-onderzoek te laten plaats vinden, maar acht het eveneens van belang dat deze inbreuk zo gering mogelijk dient te zijn en dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zo veel mogelijk dient te worden gewaarborgd. 17 Dit heeft geresulteerd in een regeling (opgenomen in de artikelen 151a en 195a Sv oud) 18 waarbij DNA-onderzoek mogelijk is wanneer sprake is van een verdenking van een feit waarop een maximale gevangenisstraf van ten minste acht jaar staat, of bij specifieke gewelds- en zedendelicten waarop een maximale gevangenisstraf van ten minste zes jaar is gesteld. In voornoemde artikelen is verder opgenomen dat DNA enkel mag worden afgenomen wanneer sprake is van ernstige bezwaren jegens de verdachte en wanneer het noodzakelijk is voor de waarheidsvinding. Het bevel tot DNA-afname mag gegeven worden door de rechter-commissaris en enkel een arts is bevoegd om DNA af te nemen. Ook is een DNA-databank opgericht, waarin DNA-profielen van verdachten, veroordeelden, dodelijke slachtoffers van onopgeloste misdrijven en DNA-profielen van sporen worden opgenomen. Na een voorzichtig begin werden in 1997 de eerste profielen aan de DNA-databank toegevoegd. 19 Het DNA-onderzoek vindt derhalve plaats op basis van het vergelijken van DNA-profielen. De DNA-profielen die worden aangetroffen op de plaats van het misdrijf worden vergeleken met de DNA-profielen van de verdachte en/of met de DNA-profielen uit de DNA-databank. Nadat DNA-afname halverwege de jaren 90 in de strafwetgeving is opgenomen, is de wetgeving op dit gebied in het nieuwe millennium enkele malen verruimd. Te beginnen met de Wet tot aanvulling van het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten aanzien van DNA-onderzoek in strafzaken 20 in Met deze wetswijziging is DNA-afname mogelijk bij een verdenking voor misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf staat van vier jaar of meer. Bovendien speelt de wetswijziging in op de technologische ontwikkelingen. Nu bloedafname niet langer nodig is voor het opstellen van een volwaardig DNA-profiel kan worden volstaan met het afnemen van wangslijm. Het afnemen van wangslijm wordt door de wetgever 16 Kamerstukken II 1991/92, , nr. 3, p Kamerstukken II 1991/92, , nr. 3, p Art. 151a en 195a van de Wet van 8 november 1993 tot aanvulling van het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van DNA-onderzoek in strafzaken, Stb. 1993, Jaarverslag NFI 2006 voor de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, p Stb. 2001/335 en Stb. 2001/450. 5

10 gezien als een minder grote inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte dan het afnemen van bloed. 21 Daarnaast is met deze wetswijziging het gebruik van DNA-onderzoek in het vooronderzoek verruimd. In 2003 volgt een uitbreiding dat DNA-onderzoek van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken mogelijk maakt. 22 Hierbij gaat het niet om het vergelijken van DNAprofielen, maar om het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken teneinde de identiteit van een onbekende verdachte vast te stellen. Wanneer met achtergebleven sporen een DNA-profiel kan worden opgesteld, kan na onderzoek het geslacht, het ras of andere bij AMvB vast te stellen persoonskenmerken worden vastgesteld. Dit kan leiden tot nieuwe inzichten in het rechercheonderzoek. 23 De invoering van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, ofwel de wet DNA-V, 24 staat aan de basis van dit onderzoek. Art. 2 van de wet DNA-V 25 verplicht veroordeelden van een delict waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en waarvoor een (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf of maatregel of een taakstraf is opgelegd, tot het afstaan van celmateriaal waaruit een DNA-profiel wordt opgemaakt dat in de Nederlandse databank voor strafzaken wordt opgenomen. Recent volgt in 2012 de voorlopig laatste aanpassing. Art. 138a Sv is uitgebreid met een derde type DNA-onderzoek dat DNAverwantschapsonderzoek mogelijk maakt De huidige stand van zaken. Het huidige art. 138a Sv maakt onderscheid tussen drie typen DNA-onderzoek, te weten het vergelijken van DNA-profielen, het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken (bij onbekende verdachten of onbekende slachtoffers) en het vaststellen van verwantschap. Bij twee van deze onderzoeksvormen, het vergelijken van DNA-profielen en het vaststellen van verwantschap, kan DNA worden afgenomen van de bij politie en justitie bekende verdachte. Deze drie typen van DNA-onderzoek kunnen worden ingezet in het kader van een opsporingsonderzoek. De officier van justitie en de rechter-commissaris zijn op grond van de 21 Kamerstukken II, , , nr. 3, p Stb. 2003/201 en Stb. 2003/ Kamerstukken II, , , nr. 3, p Stb. 2004, Wet van 16 september 2004, houdende regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden. 26 Kamerstukken II, , , nr. 3, p. 1. 6

11 artikelen 151a en 195a Sv ambtshalve bevoegd een dergelijk onderzoek te laten verrichten. Tot het afstaan van lichaamsmateriaal (in de regel wangslijm) kan een verdachte worden gedwongen indien het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en wanneer tegen de verdachte een ernstige verdenking bestaat. Ook de verdachte, of diens raadsman, kan een verzoek tot DNA-onderzoek doen. DNA-onderzoek kan immers ook aantonen dat het niet het lichaamsmateriaal van verdachte is dat op de plaats delict is aangetroffen en de verdachte derhalve vrij pleiten. Zoals gezien kan DNA-onderzoek echter ook buiten het opsporingsonderzoek plaatsvinden. Op basis van art. 2 van de wet DNA-V 27 kunnen veroordeelden worden gedwongen om DNA af te staan voor opslag in de DNA-databank. Reeds voor invoering van de wet DNA-V werd van verdachten, van wie tijdens het voorbereidend onderzoek een DNAprofiel is opgemaakt en die later werden veroordeeld, het DNA-profiel voor een periode van twintig of dertig jaar opgeslagen in de DNA-databank. 28 Met de Wet DNA-V is het mogelijk om bij personen die veroordeeld zijn voor een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv DNA af te nemen voor opslag in de DNA-databank. 29 Dus ook wanneer in het voorbereidend onderzoek nog geen DNA is afgenomen. Weliswaar ontbreekt bij DNA-onderzoek bij veroordeelden een direct onderzoeksbelang, maar dit wordt door de wetgever gerechtvaardigd nu bij een veroordeling het vereiste van een ernstige verdenking is verzwaard tot het vereiste van een veroordeling door de strafrechter. 30 Immers, wanneer vast staat dat de veroordeelde een zwaar misdrijf heeft gepleegd (waarbij een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv als een zwaar misdrijf wordt beschouwd) rechtvaardigt dit de opslag van het DNA-profiel in de DNAdatabank. Het doel is daarbij om de opsporing, vervolging en berechting van reeds gepleegde en eventuele toekomstige misdrijven te vergemakkelijken. Daarnaast heeft de wet DNA-V tot doel om de veroordeelde, wiens DNA is opgenomen in de databank, te weerhouden van het plegen van nieuwe misdrijven. 31 DNA-afname bij veroordeelden is niet toegestaan wanneer in de databank reeds een DNA-profiel van de veroordeelde is opgenomen of wanneer, gelet op de aard van het misdrijf 27 Wet van 16 september 2004, houdende regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden. 28 Kamerstukken II 2002/03, , nr. 3, p Kamerstukken II 2002/03, , nr. 3, p Kamerstukken II 2002/03, , nr. 3, p Kamerstukken II 2002/03, , nr. 3, p. 2. 7

12 (denk aan bijvoorbeeld het plegen van fraudedelicten), niet aannemelijk is dat DNA-afname kan bijdragen aan de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. 32 Invoering van de wet DNA-V heeft gezorgd voor een grote toename in het werk met betrekking tot DNA-onderzoek voor het NFI. Om te zorgen voor spreiding van de hoge werkdruk is de wet destijds gefaseerd ingevoerd Bart van U. Bart van U. is op 12 januari 2015 aangehouden vanwege de verdenking van de moord op zijn zus. Na de aanhouding wordt DNA-materiaal afgenomen bij de verdachte, hetgeen resulteert in een volledige match met het aangetroffen DNA-materiaal op de plaats delict van de moord op voormalig minister Els Borst. 34 Opmerkelijk is dat Van U. reeds in 2012 is veroordeeld wegens verboden wapenbezit (art. 26 lid 1 en art. 13 lid 1 Wet wapens en munitie). In eerste aanleg is door de rechtbank een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. 35 Deze straf is in hoger beroep omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. 36 Het hof wijkt daarmee sterk af van het vonnis in eerste aanleg en van de eis van de advocaat-generaal. In de overweging van het hof speelt volgens de commissie Hoekstra vooral het feit dat Van U. niet wenst mee te werken aan enig persoonlijkheidsonderzoek een rol. 37 Uit het onderzoek van de commissie Hoekstra blijkt dat door het Openbaar Ministerie tot drie keer toe (onjuist) is vastgesteld dat de veroordeling op grond van art. 26 en art. 13 van de Wet wapens en munitie niet DNA-waardig was. Van Bart van U. wordt op grond van deze veroordeling dus geen DNA afgenomen voor opname in de DNA-databank. Op grond van art. 2 lid 1 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V) had een bevel tot DNA-afname bij Bart van U. wel degelijk bevolen moeten worden. Een dergelijk bevel is echter niet afgegeven, zo concludeert de commissie Hoekstra. Dit bevel is achterwege gebleven omdat de veroordeling van Van U. administratief niet goed werd verwerkt in het strafzaakregistratiesysteem Compas Kamerstukken II 28685, nr. 3, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Gerechtshof s-gravenhage, 25 september 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p

13 De commissie Hoekstra concludeert verder dat in 2012 tussen de veroordeling en de daadwerkelijke DNA-afname gemiddeld een half jaar verstreek. Deze lange afhandeltijd doet afbreuk aan de bedoeling van de wetgever om DNA-materiaal zo spoedig mogelijk na de veroordeling af te nemen Het voorstel van de commissie Hoekstra. Op zoek naar een oplossing voor de geschetste lange afhandeltijden van DNA-afname bij veroordeelden stuit de commissie Hoekstra op een reactie van de Raad van Hoofdcommissarissen, die haar ongenoegen over de trage werkwijze kenbaar maakte. De hoofdcommissarissen achten het bezwaarlijk dat DNA nog altijd niet in een vroegtijdig stadium kan worden afgenomen bij in verzekering gestelde verdachten van ernstige misdrijven. 40 Daarbij wijzen zij er op dat dit er toe leidt dat de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven onnodig vertraagd en zelfs belemmerd wordt. 41 Bovendien merken de hoofdcommissarissen de werkwijze rondom het afnemen van DNA bij veroordeelden aan als uiterst inefficiënt. Immers, nadat zij veroordeeld zijn, mogen verdachten de rechtbank verlaten. Vervolgens wordt van de politie verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om de veroordeelden weer voor zich te krijgen, zodat DNA afgenomen kan worden. Veroordeelden moeten zich melden op speciale spreekuren waar DNA wordt afgenomen. Verschijnen zij niet vrijwillig, zoals dat in de helft van de gevallen gebeurd, dan moeten zij door de politie alsnog worden aangehouden. 42 Naast bovenstaand voorstel neemt de commissie Hoekstra nog vijf alternatieven 43 onder de loep, te weten: - Afname van DNA bij inverzekeringstelling. - Afname van DNA direct na het vonnis in eerste aanleg. - Afname van DNA bij de executie van de gevangenis- of taakstraf. - Afname van DNA als bijzondere voorwaarde bij het vonnis. 39 Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p. 156 en

14 - Afname van DNA bij verdachten door het begrip in het belang van het onderzoek op te rekken. - Afname van DNA in het kader van het ZSM-traject. In de meeste alternatieven ziet de commissie uiteindelijk meer nadelen dan voordelen, waardoor men terug komt bij de eerste variant: afname van DNA bij de inverzekeringstelling. Praktisch gezien is dit immers het meest voor de hand liggende moment. De verdachte bevindt zich op dat moment letterlijk onder handbereik van de politie, die direct tot DNA-afname kan overgaan. 44 De nadelen van dit voorstel worden eveneens door de commissie geschetst: de wet- en regelgeving zal moeten worden aangepast. Bovendien wordt een relatief grote groep van de verdachten die in verzekering zijn gesteld uiteindelijk niet veroordeeld. 45 Voor de commissie Hoekstra geven de voordelen van dit voorstel echter de doorslag. Deze oplossing bevordert het belang van strafrechtelijke handhaving naar oordeel van de commissie het meest. Tegelijkertijd kan daarbij op gepaste wijze rekening worden gehouden met de belangen van de verdachte, nu het afgenomen DNA-materiaal na een vrijspraak wordt vernietigd. 46 De commissie adviseert de minister van Justitie dan ook om de wet aan te passen en DNA-afname mogelijk te maken bij verdachten die in verzekering worden gesteld. De commissie ziet in dat hierbij aandacht moet worden besteed aan art. 8 EVRM, het recht op privacy. Met een goede motivering en duidelijke wetsomschrijving verwacht de commissie op dit punt echter geen problemen. 47 Vermeldenswaardig is nog dat de wetgever een soortgelijk voorstel bij de invoering van de wet DNA-V heeft overwogen en afgewezen. Het laten vallen van het onderzoeksbelang als vereiste voor DNA-onderzoek bij verdachten is destijds besproken. Als grootste bezwaar hiertegen is genoemd het verlaten van het uitgangspunt dat dwangmiddelen die een inbreuk maken op de lichamelijke integriteit alleen bij verdenking van een strafbaar feit mogen worden toegepast en indien het onderzoek ter opheldering van dat strafbare feit dat rechtvaardigt Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p Hoekstra e.a. 2015, p. 206 ev. 48 Kamerstukken II 2002/03, , nr. 3, p

15 2.5. Conclusie: DNA-afname in het strafrecht voortdurend in ontwikkeling. Niet lang nadat de mogelijkheden van DNA-onderzoek duidelijk werden heeft de wetgever zich genoodzaakt gezien om de mogelijkheid van DNA-onderzoek op te nemen in de strafwetgeving. Spraakmakende rechtszaken en de daaropvolgende Kamervragen hebben de wetgever doen inzien dat DNA-onderzoek unieke mogelijkheden biedt om personen te identificeren. DNAonderzoek kan dus een doorbraak betekenen in de opsporing en is voor het eerst in de strafwet vastgelegd met invoering van de Wet DNA-onderzoeken in Met invoering van deze wet is gedwongen DNA-afname in het belang van het onderzoek mogelijk gemaakt. Daarbij is de voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een verdenking van een feit waarop een maximale gevangenisstraf van ten minste acht jaar staat, of van specifieke gewelds- en zedendelicten met een maximumstraf van ten minste zes jaar. Er moeten ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gerezen en het DNA-onderzoek moet noodzakelijk zijn in het kader van de waarheidsvinding. De Wet DNA-onderzoeken uit 1994 vormt weliswaar het startpunt, maar is in de loop der jaren diverse malen aangepast en uitgebreid. Waar in 1994 nog sprake dient te zijn van een verdenking van een misdrijf waarop een maximumstraf van ten minste acht jaar gevangenisstraf is gesteld, worden de mogelijkheden tot DNA-onderzoek al in 2001 uitgebreid. De verdenking van een misdrijf met een maximumstraf van vier jaar of meer volstaat. Bovendien is bij vrijwillige DNA-afname in het vooronderzoek toestemming van de rechter-commissaris niet langer vereist. Een andere grote uitbreiding op de toepassing van DNA in het strafrecht vormt de Wet DNA-V. Met invoering van deze wet wordt het mogelijk om van iedereen die veroordeeld wordt wegens een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv DNA af te nemen na de veroordeling voor opslag in de DNA-databank. Het doel van de wet is om daarmee de opsporing, vervolging en berechting van reeds gepleegde en eventuele toekomstige misdrijven te vergemakkelijken. De wet wordt gefaseerd ingevoerd om een te hoge werkdruk bij het NFI te voorkomen. In de uitvoering van de Wet DNA-V loopt men tegen praktische problemen aan, zo blijkt uit de zaak Bart van U. Na een veroordeling blijft een bevel tot afname van DNA achterwege vanwege administratieve fouten. De zaak komt aan het licht omdat Van U. verdacht wordt van het plegen van twee moorden. Na onderzoek van de commissie Hoekstra blijkt dat ook in twintig tot dertig procent van de gevallen geen DNA wordt afgenomen, waar dit op basis van de Wet DNA-V wel zou moeten gebeuren. Bovendien duurt het gemiddeld een half jaar voordat een 11

16 bevel tot DNA-afname op basis van de Wet DNA-V tot uitvoering wordt gebracht. De commissie Hoekstra stelt voor om DNA voortaan reeds af te nemen wanneer verdachten in verzekering worden gesteld. Vooraleer dit voorstel daadwerkelijk tot wet wordt verheven is het raadzaam een aantal zaken uitvoerig te overwegen. Daarover meer in de navolgende hoofdstukken. 12

17 III. De onschuldpresumptie. Het voorstel van de commissie Hoekstra behelst een uitbreiding van de Wet DNA-V, waarmee DNA voor opslag in de databank (dus zonder onderzoeksbelang) wordt afgenomen reeds op het moment dat de verdachte in verzekering wordt gesteld. Zoals de commissie zelf terecht ook opmerkt worden jaarlijks relatief veel verdachten in verzekering gesteld die later niet strafrechtelijk worden veroordeeld. Dit maakt dat bij invoering van het voorstel van de commissie Hoekstra ook grote aantallen onschuldigen zullen worden onderworpen aan de afname van DNA voor opslag in de databank. Volgens het CBS is in 2015 in gevallen een schadevergoeding uitgekeerd aan ex-verdachten die ten onrechte in hechtenis hebben gezeten. 49 Om te voorkomen dat het DNA-profiel van duizenden niet veroordeelde verdachten in de DNA-databank wordt opgenomen stelt de commissie Hoekstra voor om bij de inverzekeringstelling wel reeds DNA af te nemen, maar nog geen DNA-profiel op te maken. 50 Het blijft de vraag of met het voorstel van de commissie een rechtvaardige inbreuk kan worden gemaakt op de onschuldpresumptie uit art. 6 lid 2 EVRM. Om tot een antwoord op die vraag te komen zal in dit hoofdstuk allereerst de onschuldpresumptie worden toegelicht. Vervolgens zal relevante jurisprudentie van het EHRM, de zaak van S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk worden besproken. Tot slot worden de criteria van de onschuldpresumptie uit art. 6 lid 2 EVRM toegepast op het voorstel van de commissie Hoekstra. Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvattende conclusie De onschuldpresumptie, art. 6 lid 2 EVRM. Zonder toegankelijke, eerlijke, niet te lang durende en effectieve rechterlijke procedures kunnen (wettelijk) toegekende aanspraken of rechten niet worden afgedwongen wanneer dat (onverhoopt) nodig is. 51 Het recht op een eerlijk proces is dan ook opgenomen in art. 6 EVRM. Het artikel richt zich niet enkel op het strafrecht (in geval van een criminal charge ofwel strafvervolging), maar is eveneens van toepassing bij de vaststelling van civil rights and obligations (burgerlijke rechten en verplichtingen). 52 In beide gevallen is een eerlijke rechtsgang 49 Meer schadevergoedingen naar ex-verdachten CBS 18 april Hoekstra e.a., p Gerards e.a. 2013, p Gerards e.a. 2013, p

18 uiteraard van groot belang. Voor wat betreft de strafrechtelijk rechtsgang zijn daar enkele aanvullende rechten bij opgenomen, zoals in art. 6 lid 2 EVRM. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan, zo blijkt uit art. 6 lid 2 EVRM, de zogeheten presumptio innocentiae, ofwel de onschuldpresumptie. Het beginsel lijkt haaks te staan op de stelregel geen procedure zonder verdenking, maar uit een redelijke uitleg van de onschuldpresumptie blijkt dat hier vooral mee wordt bedoeld dat de verdachte door de wetgever en de strafrechtelijke autoriteiten niet mag worden aangemerkt als iemand die al is veroordeeld. 53 Het doel van de onschuldpresumptie is, zoals Keijzer stelt en zoals tevens blijkt uit art. 6 EVRM, het garanderen van het recht op een eerlijk proces. 54 Om aan dit recht te voldoen onderscheidt Keijzer een drietal aspecten in de onschuldpresumptie. Zo dient bij redelijke twijfel geen veroordeling van de verdachte te volgen. Ten tweede dient de verdachte als onschuldige te worden behandeld (zolang het tegendeel niet in rechte is komen vast te staan) en tot slot omvat de onschuldpresumptie het recht van de verdachte om zijn onschuld niet te hoeven bewijzen. 55 In dat laatste aspect ligt volgens Keijzer de kern van de praesumptio innocentiae besloten. 56 Keijzer noemt de praesumptio innocentiae wellicht het belangrijkste beginsel dat ons hedendaagse strafproces beheerst 57 en pleit daarbij voor een royale en loyale uitleg van de onschuldpresumptie. 58 Voor de verdachte zal immers in ieder geval de mogelijkheid open moeten staan om zich te kunnen verweren wanneer hem een verwijt wordt gemaakt. 59 De Jong en Van Lent constateren dat de presumptio innocentiae een ondraaglijk zachte norm lijkt te zijn geworden en pleiten voor een meer op de kern gerichte benadering van de onschuldpresumptie. 60 Die kern is volgens De Jong en Van Lent niet zozeer terug te vinden in concrete, gecodificeerde wettelijke voorschriften. Zij zien de onschuldpresumptie vooral als een kritische toetssteen die tegenwicht dient te bieden tegen de bewegingen die als vanzelfsprekend uit een strafprocedure voortkomen Corstens & Borgers 2014, p Keijzer 1987, p Keijzer 1987, p. 243 ev. 56 Keijzer 1987, p Keijzer 1987, p Keijzer 1987, p Keijzer 1987, p De Jong & Van Lent 2013, p De Jong & Van Lent 2013, p

19 Geen concrete voorschriften dus, maar toch weten Corstens en Borgers uit de onschuldpresumptie vijf aspecten af te leiden die meer houvast kunnen bieden. 62 Zo is het niet aan de verdachte om zijn onschuld te bewijzen, maar dient de rechter, of de beschuldigende partij aan te tonen dat een strafbaar feit is gepleegd. Gedurende het strafproces dient de rechter geen blijk te geven van enige overtuiging van de schuld of onschuld van verdachte. De rechter dient met andere woorden onpartijdig te zijn. Daarbij moet worden voorkomen dat de verdachte reeds voor zijn veroordeling al aan irreparabele maatregelen dient te worden onderworpen die uit de verdenking voortvloeien. In beginsel mogen met voorlopige maatregelen ook geen strafrechtelijke doeleinden worden nagestreefd. Zo dient de verdachte ook bij de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis niet als een veroordeelde te worden behandeld. Tot slot dient, aldus Corstens en Borgers, het openbaar ministerie ook in de informatieverstrekking aan de media rekening te houden met de onschuldpresumptie. Enkel vaststaande feiten mogen door het openbaar ministerie aan de media worden medegedeeld, strafrechtelijk kwalificerende conclusies dienen daarbij achterwege te blijven. Van Sliedregt onderscheidt waar het gaat om de onschuldpresumptie zelfs acht aspecten, 63 die in grote lijnen overeenkomen met die van Corstens en Borgers. Van Sliedregt verbindt aan de onschuldpresumptie de volgende waarden. De verdachte dient als onschuldige te worden behandeld voor het proces door vervolgingsautoriteiten en media. Er is een verbod op vooringenomenheid van de rechter en daarbij de garantie van een onpartijdige en onafhankelijke rechtsgang. Een verbod op punitief voorarrest en een terughoudend gebruik van de maatregel van voorlopige hechtenis. De verdachte kan zich gedurende het strafproces beroepen op het zwijgrecht en kan niet worden verplicht om mee te werken aan de eigen veroordeling (het zogeheten nemo tenetur-beginsel). De bewijslast ligt bij de vervolgende instantie, de verdachte is dus niet gehouden om zijn eigen onschuld te bewijzen. Tot slot onderscheidt Van Sliedregt de stelregel dat de verdachte bij twijfel dient te worden vrijgesproken. Door Van Sliedregt worden deze waarden ingedeeld in drie categorieën, waardoor de onschuldpresumptie volgens haar kan worden vervat in een bejegeningsaspect, een behandelingsaspect en een bewijs-/beslisaspect. 64 Het bejegeningsaspect behoort volgens Van Sliedregt niet tot de oorspronkelijke betekenis van 62 Corstens & Borgers 2014, p. 46 en Van Sliedregt 2009, p Van Sliedregt 2009, p

20 de onschuldpresumptie. Vooral het bewijs-/beslisaspect behoort volgens haar juist tot de kern van het beginsel. 65 Nu duidelijk is uit welke waarden de kritische toetssteen van de onschuldpresumptie is opgebouwd, is het goed om te kijken onder welke voorwaarden de verdachte zich kan beroepen op deze kritische toetssteen uit art. 6 lid 2 EVRM. Een beroep op de onschuldpresumptie kan worden gedaan door een ieder tegen wie vervolging is ingesteld. Maar wanneer is sprake van een ingestelde vervolging? Het EHRM spreekt daarbij van een criminal charge. Er is sprake van een criminal charge wanneer een officiële mededeling wordt gedaan dat iemand wordt verdacht van een overtreding, of een andere maatregel waaruit blijkt dat op de betrokkene een verdenking rust die zijn inhoudelijke positie raakt. 66 Om te voorkomen dat staten sancties overhevelen van het strafrecht naar het bestuursrecht (om zo een mogelijk beroep van de verdachte op de onschuldpresumptie te omzeilen) heeft het Hof het begrip criminal charge breed uitgelegd. Zo kunnen ook bestuursrechtelijke sancties worden aangemerkt als een criminal charge, tenzij de sanctie een zuiver reparatoir karakter heeft en niet is gericht op afschrikking en/of leedtoevoeging S en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk. De ontwikkeling van de technieken rond DNA-onderzoek zijn uiteraard niet alleen in Nederland onopgemerkt gebleven. Ook in het buitenland heeft de wetgeving rond DNA-onderzoek in het strafproces zich de laatste decennia stormachtig ontwikkeld. Vanzelfsprekend ook in het Verenigd Koninkrijk, waar de advocaten uit de zaken van de WTC-verkrachter en de Clownspak-verkrachter, zoals besproken in hoofdstuk 2, hun inspiratie opdeden. En ook daar zag men zich voor de vraag gesteld hoe het DNA-onderzoek zich verhoudt tot diverse grondrechten uit het EVRM. Zoals bijvoorbeeld in de zaak S en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk. 68 In voornoemde zaak staan twee gewezen verdachten centraal. Het betreft de (destijds) elfjarige en dus minderjarige S. (geboren in 1989) en Michael Marper (geboren in 1963). S. is in 2001 aangeklaagd vanwege een poging tot beroving. Na vijf maanden volgt de uitkomst van zijn 65 Van Sliedregt 2009, p EHRM 10 december 1982, nrs. 7604/76, 7719/76, 7781/77 en 7931/77 (Foti e.a./italie) en EHRM 22 mei 1998, nr /93 (Hozeel/Nederland). 67 EHRM 21 februari 1984, nr. 8544/79 (Ozturk/Duitsland). 68 EHRM 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04, m.nt. B.J. Koops (S. en Marper/Verenigd Koninkrijk). 16

21 strafproces: vrijspraak. Marper is, eveneens in 2001, aangeklaagd wegens huiselijk geweld. Nadat Marper zich met zijn partner heeft verzoend, is de klacht ingetrokken. Marper is derhalve niet verder vervolgd. In de tussentijd zijn bij S. en Marper (verder te noemen, de klagers) vingerafdrukken en DNA-materiaal afgenomen. Ook is een DNA-profiel opgemaakt. De klagers dienen een verzoek in tot vernietiging van hun persoonsgegevens, echter tevergeefs. Tot aan de hoogste Britse instantie (de House of Lords) wordt hun verzoek afgewezen. Beiden stappen naar het EHRM en dienen een klacht in wegens schending van art. 8 en art. 14 EVRM. Meer over de (mogelijke) schending van het recht op privacy uit art. 8 EVRM volgt in hoofdstuk 4. Aan bespreking van art. 14 EVRM is het Hof uiteindelijk niet toegekomen. Door Koops wordt in zijn noot echter terecht opgemerkt dat het Hof ook art. 6 lid 2 EVRM, de onschuldpresumptie, in de zaak betrekt. Het Hof stelt zich, waar het gaat om de onschuldpresumptie, op hetzelfde punt als de klagers. De opslag van gegevens van nietveroordeelden blijft een schaduw van verdenking over hen werpen, waarmee geïmpliceerd wordt dat ze toch niet helemaal onschuldig waren. Nu niet-veroordeelden op gelijke voet worden behandeld met veroordeelden is het risico op stigmatisering aanwezig, zo stelt het EHRM. 69 De overheid maakt daarmee een onterecht onderscheid tussen burgers. Wanneer het gaat om de langdurige opslag van persoonsgegevens is een strafrechtelijke veroordeling een legitimerend criterium voor het maken van onderscheid tussen burgers. Een enkele arrestatie is dat niet Het voorstel van de commissie Hoekstra getoetst aan de onschuldpresumptie. Kijkend naar het voorstel van de commissie Hoekstra om in het kader van een efficiëntere uitvoering van de Wet DNA-V reeds DNA af te nemen bij verdachten op het moment dat zij in verzekering worden gesteld, kan dit worden aangemerkt als een behandelingsaspect. Immers, reeds voordat een veroordeling is uitgesproken wordt, terwijl de verdachte nog als onschuldig dient te worden behandeld, een maatregel ten uitvoer gelegd, die nu slechts aan veroordeelden wordt opgelegd. Het doel van die maatregel kan daarbij gelijk worden gesteld aan het doel van de wet DNA-V. De opsporing, vervolging en berechting van reeds gepleegde en eventuele toekomstige misdrijven dient er mee te worden vereenvoudigd. 69 EHRM 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04, m.nt. B.J. Koops (S. en Marper/Verenigd Koninkrijk), onder

22 Daarnaast dient van de maatregel een preventieve, afschrikkende werking uit te gaan, daar de maatregel er op is gericht om nieuwe misdrijven te voorkomen. 70 Vooraleer gekeken kan worden naar het behandelingsaspect een intermezzo met betrekking tot het bewijs-/beslisaspect. In paragraaf 3.1. is immers reeds kort het nemo teneturbeginsel vermeld. De verdachte kan niet gedwongen worden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Hoe verhoudt zich dit tot gedwongen DNA-afname? Voor die vraag zag de wetgever zich reeds in 1994 gesteld bij de invoering van de wet DNA-onderzoek in strafzaken, zo schrijft Prinsen. 71 Destijds oordeelde de wetgever dat gedwongen afname van DNA niet strijdig was met het nemo tenetur-beginsel. Een begrijpelijk oordeel, zo stelt Prinsen, aangezien de kern van het nemo tenetur-beginsel is gelegen in het zwijgrecht uit art. 29 Sv. De ratio van het beginsel is er op gericht om de verdachte te beschermen tegen fysieke pressie. Verklaringen afgelegd onder dwang kunnen immers als onbetrouwbaar worden bestempelt. 72 Waar de verdachte zelf invloed heeft op de door hem af te leggen verklaringen, heeft hij daarentegen geen invloed op de samenstelling van zijn DNA-materiaal. 73 Derhalve kan voor wat betreft het nemo tenetur-beginsel aansluiting worden gezocht bij het door het EHRM gewezen arrest Saunders tegen het Verenigd Koninkrijk. In die zaak oordeelde het Hof immers dat materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat gedwongen kan worden afgenomen en onderzocht in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. 74 Het moment waarop DNA-materiaal wordt afgenomen (voor of na de veroordeling) heeft geen invloed op de voorgaande redenering. Het voorstel van de commissie Hoekstra is derhalve niet in strijd met het nemo tenetur-beginsel. Ook voor wat betreft het behandelingsaspect kan aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie van het EHRM. Zo haalt Harteveld de zaak Minelli aan. 75 In die zaak oordeelde het Hof dat het recht op behandeling als onschuldige onder meer impliceert dat de rechter in zijn uitspraak of in met de strafzaak samenhangende procedures niet mag laten blijken van de schuld van de verdachte overtuigd te zijn, als die schuld niet according to law is bewezen. 76 In de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk 77 zijn de DNA-gegevens van klagers ook na hun 70 Kamerstukken II 2002/03, 28658, nr. 3, p Prinsen 2008, p. 112 ev. 72 Prinsen 2008, p Prinsen 2008, p EHRM. 17 december 1996, NJ 1997/699, m. nt. Knigge (Saunders/Verenigd Koninkrijk). 75 Harteveld ea EHRM 25 maart 1983, NJ 1983, 698, m.nt. EAA (Minelli/Zwitserland). 77 EHRM 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04, m.nt. B.J. Koops (S. en Marper/Verenigd Koninkrijk). 18

23 vrijspraak bewaard. Naar oordeel van het Hof is daarmee het risico op stigmatisering aanwezig. Klagers worden na het uitblijven van een veroordeling op deze manier immers behandeld als ware zij veroordeeld. Hieruit blijkt dat de onschuldpresumptie zowel tijdens als na afloop van het strafproces bescherming biedt aan de verdachte waar het gaat om het behandelingsaspect. Desondanks lijkt er een zeker spanningsveld te bestaan tussen de onschuldpresumptie en enkele onderzoeksmaatregelen, vooral met betrekking tot de voorlopige hechtenis. 78 Prinsen concludeert in haar proefschrift echter dat dergelijke maatregelen toelaatbaar zijn, zolang deze niet punitief van aard zijn. 79 Daarmee rijst de vraag of de door de commissie Hoekstra voorgestelde maatregel punitief van aard is. Dat lijkt niet het geval te zijn. De commissie stelt immers voor enkel DNAmateriaal af te nemen op het moment dat de verdachte in verzekering wordt gesteld. Er wordt op dat moment uitdrukkelijk nog geen DNA-profiel opgemaakt. Dat gebeurd pas na een eventuele veroordeling. Wanneer geen veroordeling volgt wordt het afgenomen DNA-materiaal vernietigd. De voorgestelde maatregel heeft enkel een verzamelend en bewarend karakter. Derhalve vervalt het risico op stigmatisering, zoals dat in de zaak S en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk is geformuleerd. Ook andere punitieve elementen zijn niet in de voorgestelde maatregel te ontwaren. Het enkel bewaren van de DNA-gegevens vormt geen nieuwe beschuldiging of verdenking. Van een criminal charge is dus geen sprake. Ook voor wat betreft het behandelingsaspect is de voorgestelde maatregel derhalve niet in strijd met de onschuldpresumptie Conclusie: geen schending van art. 6 lid 2 EVRM. De onschuldpresumptie uit art. 6 lid 2 EVRM stelt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Keijzer noemt de onschuldpresumptie wellicht het belangrijkste beginsel in het strafproces. Bij nadere beschouwing vloeien er diverse waarden voort uit voornoemd artikel. Deze worden door Van Sliedregt ingedeeld in drie categorieën, te weten het bejegeningsaspect, het behandelingsaspect en het bewijs-/beslisaspect. 78 Corstens & Borgers 2014, p Prinsen 2008, p

24 Met het oog op de drie door Van Sliedregt onderscheiden aspecten kan het voorstel van de commissie Hoekstra allereerst worden getoetst aan het bewijs-/beslisaspect. Het gaat daarbij om het nemo tenetur-beginsel. De vraag of gedwongen DNA-afname de verdachte op ontoelaatbare wijze dwingt mee te werken aan zijn eigen veroordeling is reeds bij de invoering van de eerste DNA-wetgeving door de wetgever ontkennend beantwoord. Dit is volgens Prinsen verklaarbaar, aangezien het nemo tenetur-beginsel er op gericht is de verdachte te beschermen tegen fysieke pressie bij het afleggen van een verklaring, om zo onbetrouwbare verklaringen te voorkomen. De samenstelling van het DNA-profiel van de verdachte zal echter onder alle omstandigheden gelijk zijn, ook wanneer veel druk op de verdachte wordt uitgeoefend. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij het arrest Saunders tegen het Verenigd Koninkrijk, waarin het EHRM oordeelde dat materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat gedwongen kan worden afgenomen en onderzocht in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Het voorstel van de commissie Hoekstra leidt dus niet tot een schending van het nemo teneturbeginsel. Uit de door het Hof gewezen zaken Minelli en S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk kan worden geconcludeerd dat de onschuldpresumptie zowel tijdens als na afloop van het strafproces bescherming biedt aan de verdachte waar het gaat om het behandelingsaspect. Desondanks zijn gedurende het strafproces onderzoeksmaatregelen toelaatbaar, zolang deze niet punitief van aard zijn. Het voorstel van de commissie Hoekstra is niet punitief van aard. Immers, wanneer een veroordeling uitblijft wordt het afgenomen DNA-materiaal vernietigd. De voorgestelde maatregel heeft daarmee enkel een verzamelend en bewarend karakter en draagt ook niet het risico op stigmatisering (zoals in S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk) met zich mee. Ook van een criminal charge is geen sprake, aangezien met het afnemen van DNA de verdachte niet van een nieuw feit wordt beschuldigd. Ook aangaande het behandelingsaspect is het voorstel van de commissie Hoekstra niet in strijd met de onschuldpresumptie. 20

25 IV. Het recht op privacy. Wanneer gesproken wordt over een DNA-databank zal vroeg of laat het recht op privacy aan bod komen. Het DNA-profiel bevat immers bij uitstek veel privacygevoelige gegevens. Personen kunnen er mee worden geïdentificeerd en familiebanden, maar ook erfelijke afwijkingen, kunnen er mee worden aangetoond. Het recht op privacy is gecodificeerd in art. 8 lid 1 EVRM: een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Evenals de onschuldpresumptie is het recht op privacy op zich zelf een enigszins vaag begrip. Ook dit begrip wordt verder ingekleurd door de literatuur en jurisprudentie. In dit hoofdstuk volgt dan ook een uiteenzetting van het recht op privacy, gevolgd door de wettelijke mogelijkheden om een inbreuk te maken op dit recht. Immers, het recht op privacy is geen absoluut recht. Voortdurend dient de wetgever de weegschaal tussen vrijheden in het strafrecht in balans zien te houden. Enerzijds dienen de belangen en de veiligheid van burgers te worden gewaarborgd, anderzijds is het daarbij noodzakelijk rekening te houden met de grond- en mensenrechten van diezelfde burgers. Het is dan ook niet voor niets dat de commissie Hoekstra in haar rapport reeds speciale aandacht schenkt aan het vraagstuk van het recht op privacy, vervat in art. 8 EVRM. Een lastig vraagstuk, waarbij opnieuw de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk zal worden belicht. Tot slot zal het voorstel van de commissie Hoekstra om DNA af te nemen reeds bij de inverzekeringstelling van verdachten worden getoetst aan de criteria van art. 8 EVRM Het recht op privacy, art. 8 EVRM. Art. 8 EVRM omvat het recht op privéleven. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie, zo luidt lid 1 van het artikel. Evenals de onschuldpresumptie is ook het recht op privéleven niet in één zin te vangen. Door De Vries worden uit het artikel diverse rechten afgeleid. 80 Zij onderscheiden de volgende rechten. Allereerst het recht op privacy, waarbij de burger wordt beschermd tegen ongewenste aandacht van de overheid of van derden. 81 Het recht op privacy wordt daarbij beschouwd als het meest traditionele onderdeel van het recht op privéleven en is vooral van belang waar het gaat 80 De Vries in Gerards e.a. 2013, p. 129 ev. 81 Gerards e.a. 2013, p

DNA-onderzoek bij veroordeelden

DNA-onderzoek bij veroordeelden Regelingen en voorzieningen CODE 6.5.2.3 DNA-onderzoek bij veroordeelden algemene informatie bronnen ministerie van Veiligheid en Justitie: www.rijksoverheid.nl, januari 2011 brochure de wet DNA-onderzoek

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van );

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van ); BEATRIX Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; Gelet op de artikelen 151a, zesde

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 168 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek

Nadere informatie

De Minister van Justitie

De Minister van Justitie POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM 18

Nadere informatie

De Minister van Justitie

De Minister van Justitie = POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM

Nadere informatie

De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden Inhoud Inleiding 2 DNA-onderzoek 2 De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden 3 Voor wie? 4 Waar? 6 De afname 7 Hoe lang blijven gegevens bewaard? 7 Voordelen 8 Bezwaar

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHDHA:2015:84 ECLI:NL:GHDHA:2015:84 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 27-01-2015 Datum publicatie 27-01-2015 Zaaknummer 22000511-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5390 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-11-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 23-003117-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHSHE:2017:978 ECLI:NL:GHSHE:2017:978 Instantie Datum uitspraak 17-02-2017 Datum publicatie 10-03-2017 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-003836-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 685 Regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 29-01-2014 Datum publicatie 29-01-2014 Zaaknummer 09/818467-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907 ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907 Instantie Datum uitspraak 30-11-2010 Gerechtshof Leeuwarden Datum publicatie 20-12-2010 Zaaknummer 24-001016-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 31 415 DNA-onderzoek in strafzaken Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie Van onderstaande zaken zijn nummer 0038 t/m 0052 in 2008 onder de aandacht gebracht. Zaak 0031 is zowel in 2006,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992 ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 14-07-2011 Datum publicatie 26-07-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 16/600081-11; 16/600434-10 (tul)

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291 ECLI:NL:GHDHA:2017:2291 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 24-05-2017 Datum publicatie 09-08-2017 Zaaknummer 22-005150-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/213 2 Feiten Verzoeker is

Nadere informatie

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK ECLI:NL:GHAMS:2016:5593 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-001668-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPRAAK De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 28 maart 2014 Uw kenmerk 476490 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHARL:2017:2188 ECLI:NL:GHARL:2017:2188 Instantie Datum uitspraak 15-03-2017 Datum publicatie 15-03-2017 Zaaknummer 21-006632-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2016:935 ECLI:NL:GHDHA:2016:935 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 31-03-2016 Datum publicatie 06-04-2016 Zaaknummer 22-004068-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ec Instantie Datum uitspraak 07-10-2015 Datum publicatie 07-10-2015 Rechtbank Oost-Brabant

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 Instantie Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-000203-14 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 072 Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond. Rapport Een onderzoek naar klachten over het niet eerder seponeren van een strafzaak en over het doorsturen van een verzoek om schadevergoeding naar de rechtbank. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 Instantie Datum uitspraak 17-10-2011 Datum publicatie 25-10-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-003332-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5286 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 13-12-2016 Zaaknummer 23-000227-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2006 190 Besluit van 5 april 2006, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak De Minister van Justitie Mr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 EH Den Haag Datum: 25 september 2007 Uw kenmerk: 5488782/07/6 Ons kenmerk: B.2.1.7/1456/BM Onderwerp:

Nadere informatie

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001 Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta Voorgeschiedenis Aangifte 2001 Eerder werd aangifte gedaan tegen Jorge Zorreguieta in 2001 ter zake van foltering

Nadere informatie

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11 Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1:11 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete. b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde

Nadere informatie

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren Dit document beoogt de strafrechtelijke consequenties voor de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling

Nadere informatie

Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken vanuit wetgevings- en juridisch perspectief

Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken vanuit wetgevings- en juridisch perspectief Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken vanuit wetgevings- en juridisch perspectief Inhoud 1. INLEIDING...2 2. WAARDE VAN DNA-ONDERZOEK EN DE GRENZEN AAN HET GEBRUIK DAARVAN...3 2.1. WAARDE VAN DNA-ONDERZOEK...3

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving ϕ Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden Postadres: Postbus 2030, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapportnummer: 2014 /122 20 14/122 d e Natio nale o mb ud sman 1/5 Feiten

Nadere informatie

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2], ECLI:NL:RBAMS:2013:3850 Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13/737331-13 RK nummer: 13/2646 Datum uitspraak: 28 juni 2013 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3074

ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3074 ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3074 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 31-03-2005 Datum publicatie 04-04-2005 Zaaknummer 04/1140 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 116 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201112631/1/V2. Datum uitspraak: 22 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 07-09-2011 Datum publicatie 15-09-2011 Zaaknummer 16-600572-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Datum 25 augustus 2016 Onderwerp Uitvoering motie voorlopige hechtenis terrorismeverdachten (29 754, nr. 379)

Datum 25 augustus 2016 Onderwerp Uitvoering motie voorlopige hechtenis terrorismeverdachten (29 754, nr. 379) 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 Instantie Datum uitspraak 11-11-2009 Datum publicatie 11-11-2009 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-002029-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 415 DNA-onderzoek in strafzaken Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag,

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus 2011 Rapportnummer: 2011/226 2 Feiten Verzoekers hebben bij de politie aangifte gedaan jegens

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 22-04-2014 Datum publicatie 31-10-2014 Zaaknummer 23-003653-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Datum 24 oktober 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de uitlevering van verdachten aan Rwanda

Datum 24 oktober 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de uitlevering van verdachten aan Rwanda 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving α Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag An de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674 ECLI:NL:GHAMS:2016:3674 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-09-2016 Datum publicatie 12-09-2016 Zaaknummer 23-004422-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS in de zaak tegen de verdachte: [verdachte]., geboren op [geboortedatum] 1994 in Curaçao, wonende te [adres]

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ;

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ; -` Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ; Gelet

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 Instantie Datum uitspraak 07-09-2010 Datum publicatie 18-10-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-005986-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 2 Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets

Leidraad voor het nakijken van de toets Leidraad voor het nakijken van de toets STRAFPROCESRECHT 14 OKTOBER 2011 (Uit het antwoord moet blijken dat de cursist de stof heeft begrepen en juist heeft toegepast; een enkel ja of nee is niet voldoende)

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 Instantie Datum uitspraak 16-05-2012 Datum publicatie 16-05-2012 Zaaknummer 20-002733-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 29 628 Politie 28 684 Naar een veiliger samenleving Nr. 725 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:OGEAA:2016:411 ECLI:NL:OGEAA:2016:411 Instantie Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Datum uitspraak 05-02-2016 Datum publicatie 22-06-2016 Zaaknummer 426 van 2015, P-2015/06927 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant bij brief gedateerd 10 februari 2005 zijn

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 16-12-2015 Datum publicatie 16-12-2015 Zaaknummer 23-000433-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158 ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 14-07-2010 Datum publicatie 22-07-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 16-711123-09 [P] Strafrecht

Nadere informatie

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar Samenvatting aangemelde strafzaken Toegangscommissie CEAS 2006/0001 wetenschapper Indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar een strafzaak, die heeft geleid tot onherroepelijke veroordelingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 916 Bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2007:BB2884

ECLI:NL:HR:2007:BB2884 ECLI:NL:HR:2007:BB2884 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-11-2007 Datum publicatie 20-11-2007 Zaaknummer 02209/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB2884

Nadere informatie

Richtlijn Forensische Geneeskunde Afname celmateriaal voor DNA

Richtlijn Forensische Geneeskunde Afname celmateriaal voor DNA Richtlijn Forensische Geneeskunde Afname celmateriaal voor DNA Inhoudsopgave 1. Onderwerp 2 2. Doelstelling 2 3. Toepassingsgebied 2 4. Uitgangspunten 2 5. Toestemming 2 6. Werkwijze 3 6.1 Algemeen 3 6.2

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van , directie Wetgeving, nr. ;

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van , directie Wetgeving, nr. ; Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van.. 2011, directie Wetgeving, nr.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2016 475 Wet van 17 november 2016, houdende implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960 ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 20-07-2004 Datum publicatie 03-08-2004 Zaaknummer 21-005715-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 05-03-2009 Datum publicatie 05-03-2009 Zaaknummer 24-002073-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling: 1-2-3 Aangiftewijzer Geweld, bedreiging en belediging tegen de gerechtsdeurwaarder Soms heeft de gerechtsdeurwaarder te maken met agressie en geweld. Helaas worden strafbare feiten niet altijd en automatisch

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 175 Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 17-12-2010 Datum publicatie 22-12-2010 Zaaknummer 24-002079-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002 ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002 Instantie Rechtbank Maastricht Datum uitspraak 16-02-2011 Datum publicatie 17-02-2011 Zaaknummer 03-702714-08 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHAMS:2014:264 ECLI:NL:GHAMS:2014:264 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 14-01-2014 Datum publicatie 22-04-2014 Zaaknummer 23-003557-13 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 Rapport Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin op 10 december 1999, klaagt erover dat het arrondissementsparket te

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHARN:2007:208 ECLI:NL:GHARN:2007:208 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 25-05-2007 Datum publicatie 11-04-2016 Zaaknummer 21-004591-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3 Aan de minister van Justitie Dr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Afdeling Ontwikkeling datum 7 januari 2010 doorkiesnummer 070-361 9721 e-mail Voorlichting@rechtspraak.nl onderwerp

Nadere informatie

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn Samenvatting aangemelde strafzaken Toegangscommissie Dossiernummer: CEAS 2006/0001 wetenschapper Indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar een strafzaak, die heeft geleid tot onherroepelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234 ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234 Instantie Rechtbank Alkmaar Datum uitspraak 07-12-2010 Datum publicatie 29-12-2010 Zaaknummer 14.701344-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293 ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 01-12-2005 Datum publicatie 01-12-2005 Zaaknummer 16/501029-05 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOBR:2017:4416

ECLI:NL:RBOBR:2017:4416 ECLI:NL:RBOBR:2017:4416 Instantie Datum uitspraak 17-08-2017 Datum publicatie 17-08-2017 Rechtbank Oost-Brabant Zaaknummer 01/860063-17 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Inleiding. 1 Strafrecht

Inleiding. 1 Strafrecht Inleiding 1 Strafrecht Plaats van het strafrecht Het strafrecht is, net als bijvoorbeeld het staatsrecht en het bestuursrecht, onderdeel van het publiekrecht. Het publiekrecht regelt de betrekkingen tussen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 15-04-2011 Datum publicatie 15-04-2011 Zaaknummer 19.605555-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie