Aanpassing toetredingsvoorwaarden

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Aanpassing toetredingsvoorwaarden"

Transcriptie

1 04 01 Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW

2 advies Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW Uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publicatienummer 1, 20 februari 2004 Sociaal- Economische Raad

3 Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de regering en het parlement over de hoofdlijnen van het te voeren sociale en economische beleid en over belangrijke wetgeving op sociaal-economisch terrein. Daarnaast is de SER belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (productschappen en bedrijfschappen). De raad is voorts betrokken bij de uitvoering van enkele wetten. De SER is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie. Zitting in de SER hebben vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers alsmede onafhankelijke deskundigen. De raad is een onafhankelijk orgaan dat door het gezamenlijke Nederlandse bedrijfsleven wordt gefinancierd. De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door een aantal vaste en tijdelijke commissies. Enkele vaste commissies zijn onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties vindt u achterin. Een uitgebreider overzicht wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandblad SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER. De SER beschikt ook over een eigen site op Internet, met onder meer de samenstelling van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws. 2003, Sociaal-Economische Raad Alle rechten voorbehouden. Overname van teksten is toegestaan onder bronvermelding. Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus LK Den Haag Telefoon: Telefax: ser.info@ser.nl Internet: ISBN / CIP 2

4 Inhoudsopgave Samenvatting 5 1 Inleiding Adviesaanvraag Context Reikwijdte advies Voorbereiding en opbouw advies 15 2 Analyse kabinetsvoornemens Inleiding Analyse en opvattingen kabinet Algemene gevolgen WW-maatregelen Mogelijke kwantitatieve effecten Beperking instroom WW Budgettaire effecten Uitwerking naar groepen Enkele gevolgen voor (de werking van) de arbeidsmarkt Beschouwingen bij de afzonderlijke kabinetsvoornemens Referte-eisen in Nederland en in een aantal EU-landen Conclusies 38 3 Afwegingen en conclusies 41 Bijlagen 1 Adviesaanvraag 47 2 Samenstelling van de Commissie Sociale Zekerheid 73 3 Huidige referte-eisen voor de WW 75 4 Kabinetsvoorstellen WW-pakket Achtergrondinformatie: werkloosheid, arbeidsmarktontwikkelingen en -beleid 81 6 Gebruikte afkortingen

5 4..

6 SAMENVATTING 5

7 SAMENVATTING 6

8 SAMENVATTING Samenvatting Adviesaanvraag, opvattingen kabinet In dit advies reageert de SER op een drietal voorgenomen maatregelen van het kabinet om de toetredingsvoorwaarden van de WW aan te scherpen. Het betreffen: de afschaffing van de kortdurende WW-uitkering; de aanscherping van de wekeneis tot 39 uit 52; het harmoniseren van de wekeneis en het intrekken van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidwet. De adviesaanvraag is een van de uitkomsten van het Najaarsoverleg (oktober 2003) tussen kabinet en Stichting van de Arbeid waar is afgesproken de SER in de gelegenheid te stellen een zwaarwegend advies uit te brengen over deze WW-maatregelen. In de adviesaanvraag vraagt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de SER aandacht te besteden aan de gevolgen voor de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid en voor de WW als arbeidsmarktinstrument. Daarbij geeft de minister aan dat het kabinet de SER begin 2004 om advies zal vragen over de toekomstbestendigheid van de WW. Met de maatregelen wil het kabinet de band met de arbeidsmarkt die vereist is om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering, versterken. Het aanscherpen van de toetredingsvoorwaarden leidt tevens tot een versterking van het opbouwkarakter van de WW. De minister ziet de afschaffing van de kortdurende uitkering ook als een eerste aanzet voor een vereenvoudiging van de WW. Verder wil de minister vermijdbaar gebruik van de WW terugdringen. Het kabinet lijkt van oordeel te zijn dat de huidige toetredingsvoorwaarden voor de WW afwenteling van het bedrijfsrisico van het individuele bedrijf op de werkloosheidskassen mogelijk maakt. schema In het onderstaande schema worden de kabinetsvoorstellen gerelateerd aan de huidige situatie Huidige wetgeving Soort WW-uitkering Referte-eisen Kortdurende WW-uitkering Wekeneis: 26 uit 39 weken (70% minimumloon, maximaal halfjaar) Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidwet. Voor bepaalde groepen werknemers geldt als wekeneis 13, 16 of 20 uit 39 Loongerelateerde uitkering (70% dagloon tot maximumdagloon, maximaal 5 jaar) Wekeneis: 26 uit 39 Jareneis: 4 uit 5 jaar waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen Kabinetsvoorstellen Afschaffen kortdurende uitkering Harmoniseren en aanscherpen wekeneis tot 39 uit 52 en intrekken Besluit verlaagde wekeneis Wekeneis: 39 uit 52 Jareneis: handhaven 7

9 SAMENVATTING Gevolgen van de maatregelen Berekeningen van het UWV geven aan dat de WW-maatregelen in 2002 tot een afname zouden hebben geleid van WW-uitkeringen. De grootste instroomreductie wordt veroorzaakt door de afschaffing van de kortdurende uitkering (39.072). De aanscherping van de wekeneis leidt tot een reductie met uitkeringen. Het ministerie van SZW heeft, op basis van de UWV-berekeningen, geraamd dat de maatregelen leiden tot een bezuiniging op de WW-lasten van 320 miljoen euro in 2005 oplopend tot 560 miljoen in 2007 en een structurele bezuiniging van 600 miljoen. Daarvan komt 250 miljoen voor rekening van de afschaffing van de kortdurende uitkering en 350 miljoen is het gevolg van de aanscherping van de wekeneis. Van de bezuinigingen lekt naar verwachting de helft weg naar het Fonds Werk en Inkomen door een verwacht extra beroep op de Wet werk en bijstand (WBB). Netto is het structurele effect van de maatregelen dus 300 miljoen euro. Door het weglekken leiden de maatregelen tot een verschuiving van lasten. Er treedt een (relatieve) premieverlaging op voor werkgevers en werknemers, en voor de overheid een verlaging van de collectieve lasten. Tegelijkertijd treedt een verhoging op van de lasten voor gemeenten en rijk door een extra beroep op de, uit de algemene middelen gefinancierde, WBB. De kabinetsvoornemens hebben tot gevolg dat in de toekomst een meer continue band met het arbeidsproces vereist is om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering. Naast de wekeneis moet ook voldaan worden aan de jareneis. De nieuwe referte-eis is lang in vergelijking met de referte-eisen in andere EU-landen. De aanscherping van de wekeneis en de afschaffing van de kortdurende uitkering hebben ook consequenties voor het equivalentiebeginsel (evenredigheid tussen gedekt risico, premie en prestatie). Door de afschaffing van de kortdurende uitkering kan de situatie ontstaan dat gedurende vier jaar premie betaald moet worden zonder dat daar een recht op uitkering tegenover staat. De maatregelen zullen vooral jongeren treffen evenals personen die starten of herintreden op de arbeidsmarkt, werknemers met een kortlopend tijdelijk contract en werknemers voor wie het recente arbeidspatroon onregelmatig is. Van de instroomreductie door de WW-maatregelen komt 25 procent op het conto van de jongeren (tot 23 jaar). Van de jongeren verliest 63 procent het recht op een uitkering. Van de werknemers die onder het Besluit verlaagde wekeneis vallen zal bij het harmoniseren en aanscherpen van de wekeneis (39 uit 52) ongeveer 75 procent het recht op een uitkering verliezen. Een deel van de werkloze werknemers dat niet meer een beroep kan doen op de WW zal in aanmerking kunnen komen voor een WWB-uitkering en geconfronteerd worden met de daarvoor geldende (middelen- en) vermogenstoets. 8

10 SAMENVATTING Afwegingen en conclusie van de raad Op basis van de gemaakte analyse is de raad van menig dat de kabinetsvoornemens verschillende effecten veroorzaken en aspecten bevatten die uiteenlopend beoordeeld kunnen worden. Daarenboven is hij van oordeel dat deze voornemens leiden tot een wijziging van onderdelen van de huidige kaders en van de systematiek van de WW en daarmee tot een verandering van de basisinrichting van de WW. De raad vindt het daarom wenselijk dat een zorgvuldige afweging en een finale beoordeling van de ter advisering voorgelegde voornemens in een breder kader kunnen plaatsvinden. De adviesaanvraag van 3 februari 2003 over de toekomstbestendigheid van de WW biedt daarvoor zijns inziens het juiste kader en de gepaste gelegenheid. De raad merkt daarbij op dat een eventuele instemming met of afwijzing van (onderdelen van) de thans ter advisering voorliggende kabinetsvoornemens zou leiden tot een aanzienlijke beperking van de vrijheidsgraden in de komende beleidsdiscussie over de toekomstige inrichting van de WW in relatie tot andere socialezekerheids- en arbeidsmarktregelingen. Hij bepleit dan ook geen wezenlijke veranderingen in de WW door te voeren, in afwachting van zijn advies over de toekomst van de WW. In dit verband acht de raad het ook van groot belang dat de met de kabinetsvoornemens beoogde besparingen op de WW-uitgaven ten vroegste vanaf 1 januari 2005 kunnen optreden. Al met al acht de raad het wenselijk dat een finale oordeelsvorming over de ter advisering voorgelegde kabinetsvoornemens kan plaatsvinden in het bredere kader van zijn advies over de toekomstbestendigheid van de WW, welk advies het kabinet in juni 2004 verwacht. In dat advies zal hij zijn definitieve oordeel geven over (onder meer) de nu ter advisering voorliggende voornemens en over het opvangen van de eventuele budgettaire consequenties van dat oordeel. De raad zal in dat advies ook ingaan op de nu reeds voorliggende bredere vraagstelling over de gevolgen van de kabinetsvoornemens voor de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid en als arbeidsmarktinstrument. Tevens zal hij dan beleidsmatige conclusies verbinden aan de consequenties van het vervallen van de WW-vervolguitkering. 9

11 SAMENVATTING 10

12 1 Inleiding In dit advies behandelt de Sociaal-Economische Raad (hierna: de raad) enkele kabinetsvoorstellen met betrekking tot de Werkloosheidswet (WW), in reactie op de adviesaanvraag van 19 november 2003 van het kabinet. In dit inleidende hoofdstuk gaat hij in op deze aanvraag (paragraaf 1.1) en de context ervan (paragraaf 1.2). Daarna komen de reikwijdte (paragraaf 1.3) en de voorbereiding en opbouw van het advies aan de orde (paragraaf 1.4). 1.1 Adviesaanvraag Met zijn brief van 19 november 2003 vraagt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) namens het kabinet de raad voor 1 maart 2004 te adviseren over voorstellen tot aanpassing van de voorwaarden om beroep te doen op een WW-uitkering 1. De adviesaanvraag is beknopt en zeer gericht. Zij bevat uiteenlopende elementen zoals de achtergrond van de aanvraag, de ter advisering voorgelegde maatregelen, enkele mogelijke gevolgen daarvan en een aantal vragen. Het kabinet wil de toetredingsvoorwaarden voor de WW 2 veranderen door: de afschaffing van de kortdurende uitkering; de aanpassing van de wekeneis (39 weken uit 52 weken in plaats van 26 uit 39), als een van de ontstaansvoorwaarden voor het recht op uitkering; de harmonisatie van de toetredingsvoorwaarden door intrekking van het Besluit verlaagde wekeneis WW. Achtergrond van deze maatregelen is de opvatting dat thans een relatief zwakke band met het arbeidsproces volstaat om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering. Daarom acht het kabinet een aanscherping van de toetredingsvoorwaarden gewenst. Het wil deze voorstellen invoeren per 1 januari Over de drie genoemde maatregelen vraagt het kabinet advies. Het verzoekt de raad daarbij aandacht te besteden aan de gevolgen voor de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid en voor de WW als arbeidsmarktinstrument. Wat de gevolgen van de maatregelen betreft wijst het kabinet erop dat deze ertoe zullen leiden dat een sterkere band met het arbeidsproces vereist is om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering. Alleen werknemers die voldoen aan de nieuwe wekeneis én aan de arbeidsverledeneis komen als ze ook voldoen aan andere voorwaarden in aan- 1 De adviesaanvraag is opgenomen in bijlage 1. 2 Een beschrijving van de huidige regelingen is opgenomen in bijlage 3. 11

13 INLEIDING merking voor een WW-uitkering. Doordat een uitkering alleen wordt toegekend aan personen die al enige tijd (volgens de voorstellen vier jaar) als werknemer werkzaam zijn, is er sprake van een versterking van het opbouwkarakter van de WW, aldus de adviesaanvraag. Verder verwijst het kabinet naar het UWV-rapport Afschaffing kortdurende WW-uitkering en aanscherping wekeneis, dat als bijlage bij de adviesaanvraag is gevoegd. Daaruit blijkt dat de maatregelen ertoe leiden dat bepaalde categorieën van werknemers minder vaak in aanmerking komen voor een WW-uitkering: jongeren en personen die starten op de arbeidsmarkt (voorzover zij nu niet voldoen aan de arbeidsverledeneis), werknemers met een kortlopend tijdelijk contract en werknemers voor wie het recente arbeidspatroon onregelmatig is. 1.2 Context Het kabinet plaatst de adviesaanvraag uitdrukkelijk in het verlengde van zijn overleg met de Stichting van de Arbeid (Najaarsoverleg van 14 oktober 2003). In dat kader heeft het besloten geen nieuwe wetsvoorstellen in te dienen ten aanzien van de referte-eis en de kortdurende WW-uitkering, alvorens de SER in de gelegenheid te stellen hierover voor 1 maart 2004 een zwaarwegend advies uit te brengen. Van belang in dit verband is dat het regeerakkoord de afspraak bevat tot afschaffing van de kortdurende WW-uitkering, volledige afschaffing van de WW-vervolguitkering en aanscherping van de WW-wekeneis (39 uit 52 weken, in plaats van 26 uit 39) 3. Deze voorstellen zijn ook opgenomen in de op prinsjesdag 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden begroting van het Ministerie van SZW. In zijn brief van 17 oktober jl. aan de Tweede Kamer gaat de minister van SZW nader in op de consequenties van het Najaarsoverleg 4. Daarin deelt hij mee dat de regering afziet van indiening van het wetsvoorstel Anticumulatie ontslagvergoedingen WW zoals aangekondigd in het Strategisch akkoord (kabinet-balkenende I) en het Hoofdlijnenakkoord (kabinet-balkenende II). Ook wordt medegedeeld dat het kabinet vasthoudt aan spoedeisende behandeling van de wetsvoorstellen Werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere werknemers, Wijziging WW in verband met de afschaffing van de vervolguitkering en Wijziging WW in verband met de vervanging van fictief arbeidsverleden door feitelijk arbeidsverleden en beperking van het verzorgingsforfait 5. In zijn brief aan de Tweede Kamer verwijst de minister van SZW ook naar de (concept)- kabinetsverklaring d.d. 14 oktober 2003 in het verlengde van het Najaarsoverleg 6. Deze 3 Hoofdlijnenakkoord voor het kabinet CDA, VVD, D66, 16 mei 2003, bijlage, p. 3 (Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 19). 4 Tweede Kamer, vergaderjaar , XV, nr. 7, p De stand van zaken met betrekking tot deze wetsvoorstellen is opgenomen in bijlage 4. 6 De kabinetsverklaring is op 18 november 2003 vastgesteld. 12

14 INLEIDING verklaring bevat verschillende onderdelen die eveneens van belang zijn voor de context van de adviesaanvraag over de WW-maatregelen. Behalve de aankondiging van deze adviesaanvraag bevat zij ook de aankondiging van een SER-adviesaanvraag over onderdelen van het beoogde stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen 7 en de mededeling dat het kabinet met de Stichting van de Arbeid nader zal overleggen over het gehele stelsel van fiscale faciliëring ten behoeve van VUT, prepensioen en levensloop; in dit verband formuleert het kabinet ook een budgettair kader. Ten slotte bevestigt de minister van SZW in de thans voorliggende adviesaanvraag dat het kabinet begin 2004 de raad om advies zal vragen over de toekomstbestendigheid van de WW. Met zijn brief van 3 februari 2004 heeft de minister dat ook gedaan. Daarin vraagt hij het oordeel van de raad over de vraag in hoeverre de WW toekomstbestendig is alsmede over enkele in discussie zijnde modaliteiten (zie kader). De minister vraagt de raad hem uiterlijk in juni 2004 te adviseren. Adviesaanvraag toekomstbestendigheid WW De adviesaanvraag bevat een tweeledige vraagstelling. De eerste adviesvraag heeft betrekking op de vraag of de huidige WW voldoende is toegesneden op actuele trends en toekomstige langetermijnontwikkelingen. De raad wordt gevraagd te adviseren over de toekomstbestendigheid van de WW in het licht van: arbeidsmarktontwikkelingen; ontwikkelingen op het terrein van de VUT, de WAO en de bijstand; een internationale vergelijking; financierbaarheid en financieringswijze; het streven naar vereenvoudiging van regelgeving en administratieve lastenverlichting; de relatie tot levensloopregelingen. In de adviesaanvraag worden twee aspecten bij de operationalisering van het begrip toekomstbestendigheid van de WW onderscheiden: De financierbaarheid van de WW. Dit aspect heeft betrekking op de bestendigheid van de WW tegen financiële risico s die voortvloeien uit ontwikkelingen als vergrijzing, internationalisering en de afsluiting van andere routes voor onnodige uittreding uit het arbeidsproces (VUT, prepensioen en WAO). Ook gaat het bij dit aspect om de vraag of bij voortzetting van de bestaande uitkerings- en financieringssystematiek in de toekomst problemen te verwachten zijn in de werkloosheidsfondsen. 7 Deze adviesaanvraag is eveneens op 19 november 2003 aan de SER voorgelegd. Het desbetreffende advies Verdere uitwerking WAO-beleid - reactie op enkele kabinetsvoornemens heeft de raad ook op 20 februari 2004 vastgesteld. 13

15 INLEIDING De legitimiteit van de WW. Het gaat bij dit aspect om de aansluiting van de WW op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de behoefte aan meer keuzevrijheid en het meer naar eigen inzicht vormgeven van de levensloop. Verder heeft dit aspect betrekking op de mate waarin de WW erin slaagt om oneigenlijk gebruik van de WW tegen te gaan en moral hazard te beperken. In dit verband is van belang dat in de vormgeving van de WW voldoende rekening wordt gehouden met de beïnvloedbaarheid van het werkloosheidsrisico. Ten slotte heeft legitimiteit van de WW ook te maken met de mate waarin werknemers en werkgevers als belanghebbenden en financiers van de WW zich in de werkloosheidsverzekering herkennen. De tweede adviesvraag betreft het oordeel van de raad over enkele in discussie zijnde modaliteiten of aangrijpingspunten voor beleid om de toekomstbestendigheid van de WW te verbeteren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: aanpassingen in de polisvoorwaarden van de bestaande WW ( parametrische aanpassingen, zoals met betrekking tot de hoogte en/of duur van de uitkering en ten aanzien van de referte-eisen); aanpassingen in de financiering(sstructuur), in het bijzonder premiedifferentiatie; fundamentele aanpassingen (spaar-ww en levensloopsparen); meer randvoorwaardelijke aanpassingen, welke betrekking hebben op instrumenten als: monitoring (of controle) en sancties; reïntegratie en scholing; arbeidsmarktregulering (i.c. het ontslagrecht). 1.3 Reikwijdte advies Dit advies bevat vooral een analyse van de kabinetsvoorstellen tot aanpassing van de toetredingsvoorwaarden voor de WW. Dit betekent dat niet ten fundamente wordt ingegaan op de gevolgen van deze voorstellen voor de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid en voor de WW als arbeidsmarktinstrument, zoals door het kabinet is verzocht (zie paragraaf 1.1). Dit verzoek heeft betrekking op een brede thematiek en heeft raakvlakken met uiteenlopende aspecten. Zo is er een relatie met de verhouding tussen inkomensbescherming en activering in het stelsel van sociale zekerheid 8. Ook heeft de brede vraagstelling te maken met de functie van de werkloosheidsverzekering als instrument om de dynamiek en de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te bevorderen. 8 In zijn advies Werken aan zekerheid stelde de raad dat activering en bevordering van mobiliteit als doelstelling van sociale zekerheid een gelijkwaardig belang hebben gekregen naast die van inkomensbescherming. Zie: SER-advies Werken aan zekerheid, publicatienr. 97/05 I, Den Haag 1997, pp

16 INLEIDING Al met al zijn aan de brede vraagstelling over de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid en als arbeidsmarktinstrument, veel aspecten verbonden, die een fundamenteel karakter hebben. Een zorgvuldige en afgewogen beantwoording van deze vraagstelling is beter mogelijk in een breder verband en vraagt ook de nodige tijd, die nu gegeven de krappe adviestermijn niet beschikbaar is. De behandeling van de op 3 februari 2004 ontvangen adviesaanvraag over de toekomstbestendigheid van de WW biedt de raad daartoe wel de gepaste gelegenheid. Dit neemt niet weg dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt ook van belang zijn voor een analyse van de huidige voorstellen. Daarom bevat bijlage 5 achtergrondinformatie met onder meer een beschouwing over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en over enkele hoofdlijnen van het arbeidsmarktbeleid. 1.4 Voorbereiding en opbouw advies Voorbereiding advies Het Dagelijks Bestuur van de raad heeft de voorbereiding van een ontwerpadvies opgedragen aan de commissie Sociale Zekerheid 9. De raad heeft het advies vastgesteld in zijn vergadering van 20 februari Het verslag van de vergadering is op te vragen bij het secretariaat van de raad. Na vaststelling is het ook via de website van de raad te raadplegen ( Opbouw advies Na dit inleidende hoofdstuk bestaat het advies uit twee hoofdstukken. Hoofdstuk 2 begint met een weergave van de opvattingen van het kabinet over de WW-voorstellen. Vervolgens worden deze opvattingen geanalyseerd en de effecten van de voorgenomen maatregelen in beeld gebracht. De analyse van dit hoofdstuk steunt op actuele en kwantitatieve informatie over de sociale zekerheid en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Een deel van deze informatie is opgenomen in verschillende bijlagen. In hoofdstuk 3 geeft de raad zijn reactie op de adviesaanvraag in de vorm van enkele afwegingen en conclusies. 9 De samenstelling van de commissie is opgenomen in bijlage 2. In bijlage 6 worden de belangrijkste gebruikte afkortingen uitgelegd. 15

17 INLEIDING 16

18 2 Analyse kabinetsvoornemens 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat een beknopte verkenning van relevante, mogelijke gevolgen en effecten van de kabinetsvoornemens, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het gaat om de (kwantitatieve) volume- en budgettaire effecten, maar ook om de mogelijke gevolgen voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en voor de aard van de WW. In het hoofdstuk worden de mogelijke effecten zoveel mogelijk afzonderlijk beschreven en in een aantal gevallen ook van kanttekeningen voorzien. Sommige gevolgen zijn van belang voor het geheel van de kabinetsvoornemens, andere gelden alleen voor een bepaald voornemen. Het hoofdstuk begint met een korte weergave van de onderbouwing in de adviesaanvraag van de kabinetsvoornemens. De motivering en verdere relevante opvattingen van het kabinet kunnen ook worden afgeleid uit andere kabinetsdocumenten. Mede op basis daarvan bevat paragraaf 2.2 een weergave van de probleemanalyse van het kabinet. De verdere opbouw van dit hoofdstuk is als volgt. In paragraaf 2.3 volgt een weergave van enkele algemene aspecten van de ter advisering voorgelegde voornemens en enkele algemene conclusies die kunnen worden getrokken uit de achtergrondinformatie die is opgenomen in bijlage 5. Paragraaf 2.4 bevat een weergave van een aantal kwantitatieve effecten. Vervolgens komen de gevolgen voor de (werking van de) arbeidsmarkt aan de orde (paragraaf 2.5). Daarna volgt een schets van enkele kwalitatieve gevolgen van het geheel van de kabinetsvoornemens en van de afzonderlijke voornemens (paragraaf 2.6), evenals een beknopt overzicht van regelingen in het buitenland (paragraaf 2.7). Ten slotte wordt een aantal analytische conclusies geformuleerd (2.8). In het schema zijn de drie voorgenomen veranderingen in de WW samengevat waarover het advies van de raad wordt gevraagd (zie bijlage 3 voor een uitvoeriger weergave van de huidige regelingen). Huidige wetgeving Soort WW-uitkering Referte-eisen Kortdurende WW-uitkering Wekeneis: 26 uit 39 weken (70% minimumloon, maximaal halfjaar) Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidwet. Voor bepaalde groepen werknemers geldt als wekeneis 13, 16 of 20 uit 39 Loongerelateerde uitkering (70% dagloon tot maximumdagloon, maximaal 5 jaar) Wekeneis: 26 uit 39 Jareneis: 4 uit 5 jaar waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen Kabinetsvoorstellen Afschaffen kortdurende uitkering Harmoniseren en aanscherpen wekeneis tot 39 uit 52 en intrekken Besluit verlaagde wekeneis Wekeneis: 39 uit 52 Jareneis: handhaven 17

19 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS 2.2 Analyse en opvattingen kabinet Adviesaanvraag Het kabinet geeft in de adviesaanvraag als zijn mening dat met de huidige toetredingsvoorwaarden voor de WW een relatief zwakke band met het arbeidsproces volstaat om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen. Met het afschaffen van de kortdurende uitkering wil het de band tussen uitkering en arbeidsproces versterken. Met het aanscherpen en harmoniseren van de wekeneis wil het kabinet vervolgens ook de opbouwelementen in de WW versterken. Als opbouwelementen in de huidige WW noemt het de wekeneis, de jareneis en de verhouding tussen de duur van de loongerelateerde uitkering en het arbeidsverleden. Het kabinet geeft aan dat de aanpassing van de toetredingsvoorwaarden in het bijzonder gevolgen heeft voor bepaalde categorieën werknemers. Vooral voor jongeren en starters die niet voldoen aan de jareneis omdat zij daarvoor nog te kort werken. Daarnaast zullen werknemers met een kortlopend tijdelijk contract en werknemers van wie het recente arbeidspatroon onregelmatig is, minder vaak in aanmerking komen voor een WW-uitkering. Het kabinet geeft aan dat afwisselend wel en niet werkzaam zijn, wat nogal eens voorkomt bij flexibele contractsvormen, bij de huidige voorwaarden relatief vaak tot een aanspraak op een WW-uitkering leidt. Uitzendkrachten en werknemers die bij herhaling werken op basis van niet nauw aansluitende tijdelijke contracten (waaronder seizoenwerkers), veroorzaken thans een aanzienlijk deel van het beroep op de WW, aldus het kabinet. Begroting 2004 ministerie van SZW De aanpassing van de toetredingsvoorwaarden voor de WW komt, met enkele andere voorgenomen maatregelen, ook aan de orde in de begroting 2004 van het ministerie van SZW 1. Daarin wijst de minister erop dat de toename van de werkloosheid leidt tot een groter beroep op de WW en tot meer dan een verdubbeling van de WW-uitkeringslasten in de periode 2002 tot en met Het kabinet ontkomt er daarom niet aan maatregelen te treffen die het beroep op de WW beperken, zo wordt gesteld. Naast de afschaffing van de kortdurende uitkering en de aanscherping van de wekeneis opteert het kabinet ook voor afschaffing van de vervolguitkering 2 en voor een overgang naar het feitelijk arbeidsverleden voor de bepaling van de duur van de WW-uitkering 3. Met al deze maatregelen hoopt het vanaf 2004 het beroep op de WW terug te dringen met ruim uit- 1 Tweede Kamer, vergaderjaar , hoofdstuk XV (begroting SZW), nr. 2, p. 158 e.v. (Premieartikel 1, Inkomensgarantie bij werkloosheid). 2 Bijlage 4 bevat een overzicht van de recente en voorgenomen wijzigingen van de WW en andere relevante beleidsvoornemens. Op 16 december 2003 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met de afschaffing van de vervolguitkering voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. 3 Nu wordt voor de bepaling van de duur van de WW-uitkering nog gebruiktgemaakt van een fictief arbeidsverleden aan de hand van de leeftijd van de betrokkene. 18

20 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS keringsjaren (in 2007) en de uitkeringslasten te verlagen met een bedrag dat oploopt tot miljoen euro in Voor de activering van werkloze werknemers wijst de minister naast de activerende werking van de WW op de voortzetting in 2004 van de zogenoemde sluitende aanpak. Verder wordt in de begroting gerefereerd aan het beperken van vermijdbaar gebruik van de WW (operationele doelstelling 2). Het veelvuldig benutten van de WW in diverse sectoren voor regelmatig terugkerende, kortdurende werkloosheid leidt in de desbetreffende sectoren tot relatief hoge wachtgeldlasten. Werkgevers kunnen een deel van deze lasten voorkomen door een andere organisatie van de arbeid, aldus de begroting. De bestaande financieringsstructuur van de WW stimuleert individuele werkgevers hiertoe echter onvoldoende. In de begroting wordt aangegeven dat is onderzocht welke financiële prikkels kunnen bijdragen tot het terugdringen van kortdurende herhalingswerkloosheid en op welke wijze deze doelmatig kunnen worden ingezet. De passage besluit met de mededeling dat de resultaten van dit onderzoek aan de Tweede Kamer zullen worden gezonden. Dit is op 3 februari 2004 gebeurd, tegelijk met de adviesaanvraag aan de SER inzake de toekomstbestendigheid van de WW. Uit een en ander kan worden afgeleid dat de huidige toetredingsvoorwaarden tot de WW volgens het kabinet afwenteling van het bedrijfsrisico van het individuele bedrijf op de werkloosheidskassen mogelijk maken en calculerend gedrag (zoals dat tot uitdrukking komt door regelmatig optredende perioden van werkloosheid en beroep op de WW) onvoldoende beperken. Vereenvoudiging en deregulering sociale verzekeringen Onder verwijzing naar de bevindingen van de Stuurgroep vereenvoudiging en deregulering sociale verzekeringen wijst de minister van SZW er in zijn begroting op dat de WW in zijn regelgeving en uitvoering complex is (zie kader). Vooral bij de toepassing van de WW voor uitzendkrachten en andere flexwerkers leidt dit tot doelmatigheids- en rechtmatigheidproblemen 4. De minister ziet de afschaffing van de kortdurende uitkering (naast de afschaffing van de vervolguitkering) als een eerste aanzet voor een vereenvoudiging van de WW 5. 4 Ambtelijke Stuurgroep VDSV, Bouwstenennotitie Vereenvoudiging en Deregulering Sociale Verzekeringen, mei Zie ook de antwoorden van de minister op vragen bij deze notitie (brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 6 augustus 2003, kenmerk SV/F&W/ ) en de brief van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer over zijn voornemens op korte termijn (Tweede kamer, vergaderjaar , XV, nr. 6). Zie ook het briefadvies over de bouwstenennotitie dat de SER-commissie Sociale Zekerheid op 17 juli 2003 heeft uitgebracht aan de minister van SZW ( 5 Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer (beantwoording vragen Bouwstenen) d.d. 6 augustus

21 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Bouwstenennotitie Vereenvoudiging en Deregulering Sociale Verzekeringen De WW is complex zowel wat regelgeving als wat uitvoering betreft. Door de toegenomen flexibiliteit van de arbeidsmarkt doen meer werknemers met een flexibel arbeidspatroon een beroep op de WW dan voorheen. De complexiteit van de WW staat vooral bij deze werknemers een doelmatige en rechtmatige uitvoering in de weg en leidt tot veel administratieve lasten bij werkgevers. Er is aanleiding om te komen tot een fundamentele vereenvoudiging van de WW. De meest complicerende factoren voor de uitvoering van de WW zijn het ontstaan van vaak naast elkaar bestaande deelrechten en het steeds weer opnieuw (wekelijks) vaststellen van de omvang van de werkloosheid. Deze punten hebben een uitgebreide en belastende uitvraag van gegevens bij werkgevers tot gevolg. Als bouwstenen voor vereenvoudigen noemt het rapport: vervangen van de weekbeoordeling door bijvoorbeeld een maandbeoordeling plus aansluiting bij Walvis (Wet administratieve lastenverlichting in socialeverzekeringswetten); koppelen van het ontstaan van (deel) rechten aan het opnieuw voldoen aan de referte-eisen; onderzoeken van harmonisatie van referte-eisen (26 weken uit 39 en 4 uit 5 jaren met daarin 52 loondagen); het eventueel afschaffen van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet; het (als optie) onderzoeken van het uniformeren van de drie WW-uitkeringsregimes (kortdurende uitkering, loongerelateerde uitkering en vervolguitkering). De werkgroep stelt dat dergelijke substantiële ingrepen niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden omdat het een volledig doordenken van de beleidsmatige, financiële en technische consequenties vraagt, plus aandacht voor de samenhang met bijvoorbeeld Walvis en het WAO-traject. De stuurgroep stelt voor hiervoor een speciaal project op te zetten. Beleid WW, cyclische arbeid en seizoensarbeid Het voorstel om het Besluit verlaagde wekeneis WW in te trekken komt niet als een verrassing. Bij het ministerie van SZW bestaat die wens al enige jaren en deze is eerder gemotiveerd door erop te wijzen dat de achterliggende gedachte bij het besluit niet meer spoort met de actuele maatschappelijke inzichten en de huidige inrichting van de arbeidsmarkt. Werknemers zijn niet meer aangewezen op een specifieke sector of een bepaalde werkgever. Uitzendarbeid als opvularbeid is een reële optie geworden. Seizoenswerknemers zijn wel verplicht om aansluitend aan het seizoen ander werk te zoeken, maar door het bestaan van de verlaagde wekeneis worden zij daartoe onvoldoende geprikkeld. Het ministerie meent bovendien dat de behoefte aan een verlaagde 20

22 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS wekeneis afneemt omdat door maatschappelijke en technologische veranderingen seizoenen langer worden. Bovendien zou de regeling discrimineren tussen werknemers die door het besluit worden begunstigd (de zogenoemde besluitgroepen) en werknemers wier werk eveneens een (enigszins) seizoenmatig of tijdelijk karakter heeft maar die niet in het besluit worden genoemd. Verder zou de afschaffing van het besluit een bijdrage leveren aan de vereenvoudiging van de werknemersverzekeringen en daarmee de rechtmatigheid ten goede komen 6. WW, cyclische werkloosheid en seizoenswerkloosheid: definities Cyclische werkloosheid ontstaat als een werknemer steeds bij dezelfde werkgever werkzaam is in een wisselend arbeidspatroon met een vaste cyclus. In de praktijk komt het voor dat werknemers jaar in, jaar uit, voor (bijvoorbeeld) negen maanden in dienst worden genomen bij dezelfde werkgever en de resterende drie maanden van het jaar een werkloosheidsuitkering ontvangen. Om dit tegen te gaan geldt voor hen artikel 4b van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (van 18 december 1986)*. Toepassing van deze regeling leidt ertoe dat gemiddeld genomen veelal geen sprake is van verlies aan arbeidsuren, zodat geen recht op een WW-uitkering ontstaat**. De regeling komt erop neer dat voor de bepaling van het recht op een uitkering het gemiddeld aantal gewerkte uren in een cyclus vergeleken wordt met het gemiddeld gewerkte aantal uren in de verwachte cyclus. Een cyclus bestaat steeds uit een periode van werken en nietwerken. De periode in de cyclus van niet gewerkte weken telt mee voor de vraag of sprake is van urenverlies. Cyclische arbeid wordt zo buiten het WW-regime gehouden. Er geldt echter een uitzondering als het cyclische arbeidspatroon een klimatologische oorzaak heeft; dan wordt gesproken van seizoensarbeid. In maart 2001 is de uitzondering voor seizoensarbeid verduidelijkt en aangescherpt. Dat was nodig gelet op de te ruime interpretatie door de uitvoeringsinstellingen van een eerdere regeling die door de toenmalige SVr in het leven was geroepen om het cyclische beroep op de WW te beperken, maar seizoensarbeid wel in het WWregime te handhaven. Onder seizoensarbeid wordt nu verstaan arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoengebonden is en daardoor slechts gedurende een of meer jaarlijkse terugkerende perioden beschikbaar is ***. Niet langer de werkplek (bijvoorbeeld buiten of binnen), maar de aard van de werkzaamheden is bepalend. Onder seizoensarbeid wordt ook begrepen arbeid die plaatsvindt in bedrijven die volledig worden gesloten (of afgebroken) op klimatologische gronden (zoals strandtenten die veelal ook op grond van gemeentelijke verordeningen na het seizoen moeten worden afgebroken). 6 Ministerie van SZW, Directie Analyse en Onderzoek, Startnotitie onderzoek verlaagde wekeneis WW, Den Haag 2001, geciteerd in: H. van der Heul, Beetwortelkwekers en bollensorteerders. Onderzoek naar besluitgroepen verlaagde wekeneis in de WW, UWV, Amsterdam, oktober 2002, p

23 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Door de aanscherping valt bepaalde cyclische arbeid, die voorheen wel als seizoenmatig werd aangeduid, thans niet meer onder het begrip seizoensarbeid. Het gaat hierbij onder meer om arbeid van schilders, werknemers in horecagelegenheden in de buurt van toeristische en recreatieve attracties en pretparken, bepaalde werknemers in de agrarische sector en werknemers in grond-, wateren wegenbouwbedrijven. Het gevolg van deze aanscherping is dat werknemers in deze sectoren bij cyclische werkloosheid bij dezelfde werkgever geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering. Afwenteling van bedrijfsrisico s op de WW wordt zo voorkomen. Gezien de (ruime) overgangstermijn zal dit nieuwe beleid pas in 2004 zichtbaar worden in de WW-statistieken. De aanscherping van de definitie van seizoensarbeid staat los van de huidige voorstellen met betrekking tot de kortdurende uitkering, de wekeneis en het Besluit verlaagde wekeneis. Het effect van de aangescherpte definitie is dat op de arbeidsmarkt weliswaar sprake kan zijn van cyclische werkloosheid, maar dat dan geen sprake meer kan zijn van een beroep op de WW. Overigens zij opgemerkt dat niet alle werknemers die in het kader van het Besluit verlaagde wekeneis voor een verlaagde wekeneis in aanmerking komen, behoeven te vallen onder de uitzondering zoals deze op grond van de definitie van seizoenwerker in het kader van de regeling rondom cyclische werkloosheid gehanteerd wordt. Om onder de uitzondering te vallen is het nodig dat er ook sprake is van seizoensarbeid, in casu arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is. * Staatscourant, 1986, nr ** Het recht van een werknemer op een WW-uitkering ontstaat alleen indien sprake is van een urenverlies van ten minste 5 uur per week (of verlies van de helft van het gemiddeld aantal uren bij een werkweek van minder dan 10 uur). *** UWV, Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid, in: Stct. 30 mei 2003, nr. 100, p. 26. In zijn brief van 5 december 2002 aan de Tweede Kamer heeft de minister van SZW kenbaar gemaakt dat hij de uitgangspunten van de huidige regeling van cyclische werkloosheid (waaronder de regeling Gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren) onderschrijft (zie kader), maar dat de uitvoering van de regeling gecompliceerd is 7. Bovendien is de grens tussen seizoenmatige en niet-seizoenmatige arbeid niet altijd even gemakkelijk te trekken, waardoor discussie kan ontstaan over de toepassing. In zijn brief van 3 februari 2004 trekt de minister deze lijn door en geeft aan dat hem als alternatief voor de regeling van cyclische werkloosheid het volgende driesporenbeleid voor ogen staat 8 : 7 Tweede Kamer, vergaderjaar , XV, nr Tweede Kamer, Brief van de minister van SZW, Den Haag, 3 februari

24 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS spreiding van opdrachten; spreiding van werkzaamheden; een combinatie van een intensievere begeleiding van de werknemer en invoering in een aantal wachtgeldfondsen van premiegroepen op basis van contractvorm. Deze combinatie van maatregelen moet in de plaats komen van de huidige regeling van cyclische werkloosheid die de minister overweegt af te schaffen. De minister wijst erop dat de voorgenomen aanpassing van de toetredingsvoorwaarden WW (aanscherpen van de wekeneis, afschaffen van de kortdurende uitkering en opheffen van de verlaagde wekeneis) reeds leidt tot een beperking van de zogeheten cyclische toekenningen. Niettemin zou afschaffing van de huidige regeling van cyclische werkloosheid in branches waar nu veel cyclische werkloosheid voorkomt, ertoe kunnen leiden dat werknemers jaarlijks voor maximaal 13 weken worden ontslagen, zodat ook bij een 39-uit-52-wekeneis een recht op WW-uitkering ontstaat. Volgens de minister is er aanleiding om bij afschaffing van de regeling van cyclische werkloosheid financiële prikkels in te voeren om het vermijdbare beroep op de WW als gevolg van cyclische of seizoensmatige schommelingen in de bedrijfsactiviteiten te beperken. De in overweging genomen maatregelen voorzien daarin; deze komen verder aan de orde in paragraaf Algemene gevolgen WW-maatregelen De kabinetsvoornemens in de adviesaanvraag met inbegrip van de afschaffing van de vervolguitkering leiden ertoe dat de WW in de toekomst alleen in een loongerelateerde uitkering zal voorzien. Voor het recht op deze uitkering geldt dan voor werknemers de facto een WW-wachttijd van vier jaar waarin betrokkene als werknemer werkzaam moet zijn geweest (met 52 loondagen per jaar waarop ten minste 1 uur is gewerkt) en moet de betrokkene in 39 of meer weken binnen de referteperiode van 52 weken hebben gewerkt. Alleen werknemers die voldoen aan de nieuwe wekeneis én aan de arbeidsverledeneis komen als ze ook voldoen aan andere voorwaarden in aanmerking voor een WW-uitkering. Daarmee wordt een meer continue band met het arbeidsproces vereist om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering. De kabinetsvoornemens hebben ook gevolgen voor het opbouwkarakter van de WW en voor de verhouding tussen (plicht tot) premiebetaling en opbouw van uitkeringsaanspraken. In dit verband is het equivalentiebeginsel (evenredigheid tussen gedekt risico, premie en prestatie) aan de orde. Zo beïnvloeden de aanscherping van de wekeneis en de afschaffing van de kortdurende uitkering de verhouding tussen de (plicht tot) premiebetaling en de opbouw van uitkeringsaanspraken. Door de afschaffing van de kortdurende uitkering kan de situatie ontstaan dat de WW-verzekerde gedurende vier jaar WW-premie betaalt zonder dat daar geldend te maken uitkeringsrechten tegenover staan. Ook leiden beide voornemens in hun onderlinge combinatie volgens het kabinet tot een versterking van het opbouwkarakter van de WW omdat de arbeidsduur meer bepalend wordt voor het recht op een WW-uitkering. 23

25 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Verder leidt de afschaffing van de kortdurende uitkering tot een wijziging in de verhouding tussen de sectorale premies voor de wachtgeldfondsen en de landelijk uniforme premie voor het Awf. Aangezien de WW-uitkeringen deels ten laste komen van de wachtgeldfondsen (bekostiging van de uitkeringen tijdens de eerste periode van 26 weken) kan onder meer worden verondersteld dat invoering van de voorgestelde WW-maatregelen effecten heeft voor de betrokken sectoren. Daarnaast leiden de afschaffing van de kortdurende uitkering en de aanscherping van de wekeneis tot een extra beroep op de bijstand, dat wil zeggen een verschuiving van premiefinanciering naar belastingfinanciering. Ten slotte impliceren de kabinetsvoornemens een verschuiving van collectieve verantwoordelijkheid naar individuele verantwoordelijkheid in die zin dat men zelf ervoor moet zorgen dat perioden van arbeidsinkomen elkaar naadloos opvolgen of dat reguliere arbeidsinkomsten worden verworven. Tegelijkertijd wordt een groter beroep gedaan op de verantwoordelijkheid van de onderneming of de sector voor continuïteit van werkgelegenheid. Mogelijke gedragsreacties De kabinetsvoornemens kunnen leiden tot uiteenlopende gedragsreacties zoals: hogere deelname aan en aanbod van betaalde arbeid (in plaats van werkloosheid of tijdelijk niet-werken), hetgeen een participatiebevorderend effect heeft; verscherpt gebruik van het ontslagrecht door het minder soepel afwikkelen van ontslagen (leidend tot hogere kosten voor de onderneming); verstarring van de arbeidsmarkt door minder belangstelling voor flexibele arbeidsrelaties en arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd; toename van het beroep op de bijstand; toename van informele arbeid; duurder worden van flexibele arbeid en afname van (externe) flexibele arbeidsrelaties wat ertoe kan leiden dat de interne flexibiliteit in ondernemingen toeneemt, maar ook dat bij een neerwaartse conjunctuur werknemers met een vast dienstverband eerder voor ontslag in aanmerking komen (en het uitkeringsvolume in de WW sterker toeneemt); groter beroep op eigen middelen dan wel het inkomen van anderen (ouders, partner, familie); compenseren van de inkomensgevolgen via arbeidsvoorwaardelijke afspraken; in theorie: het afsluiten van een private verzekering of het collectief opvangen van de inkomensderving via particuliere arrangementen. De gedragsreacties zullen mede afhankelijk zijn van de economische conjunctuur en van de ontwikkeling van de werkloosheid. Thans ontbreekt een afgewogen effectenanalyse waarbij rekening is gehouden met dit geheel van mogelijke gedragsreacties. In de volgende paragrafen wordt, met de uitkomsten van beschikbare ramingen, een deel van de mogelijke reacties geduid. 24

26 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Daaraan voorafgaand volgt hieronder een korte weergave van een aantal relevante ontwikkelingen met betrekking tot de werkloosheid en de arbeidsmarkt die mede de context bepalen van de invoering van de kabinetsvoornemens en de mogelijke gedragsreacties. Werkloosheid en arbeidsmarkt De achtergrondinformatie die in bijlage 5 is opgenomen leidt tot de volgende conclusies. Na een periode met teruglopende werkloosheid stijgt deze nu weer en neemt ook het beroep op de WW weer toe. Verder blijkt dat het aandeel van de kortdurende uitkeringen in het totaal aantal nieuwe uitkeringen (kortdurende plus loongerelateerde uitkeringen) in de voorgaande jaren min of meer constant is gebleven. Bij de lopende uitkeringen daalde het (relatieve) aantal kortdurende uitkeringen bij een oplopende conjunctuur sneller dan het aantal loongerelateerde uitkeringen. Bij de instroom leidt het feit dat er relatief meer jongeren instromen met een kort arbeidsverleden tot meer kortlopende rechten. Niettemin worden jongeren vaker dan andere categorieën voor een WW-uitkering afgewezen onder meer omdat ze niet voldoen aan de wekeneis. Vervolgens is gebleken dat de dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt in de laatste decennia van de vorige eeuw flink is toegenomen. De arbeidsmarkt is volop in beweging; er geldt een aanzienlijke mobiliteit en er is sprake van een sterk toegenomen omvang van arbeidsmarktstromen en van sterk veranderde arbeidspatronen. De toename van de werkgelegenheid heeft zich voor een belangrijk deel vertaald in de groei van zogeheten atypische arbeid: kleine deeltijdbanen en flexibele banen. Van belang daarbij is dat relatief veel banen korter duren dan een jaar (namelijk meer dan 25 procent van het totale aantal banen, of omgerekend, ruim 16 procent van het totale aantal banen exclusief uitzendarbeid). Het zijn relatief gezien vooral de jongeren die verantwoordelijk zijn voor de (toegenomen) dynamiek en flexibiliteit op de Nederlandse arbeidsmarkt. Veel jonge werknemers met een flexibele arbeidsrelatie stromen na verloop van tijd door naar vast werk. Ook voor mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie kan flexibele arbeid een opstapje zijn naar vast werk. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de kans op vast werk echter af. Ten slotte is ook de economische conjunctuur relevant 9. Zo neemt de baan-baan mobiliteit in een neerwaartse conjunctuur sterk af: men blijft zitten waar men zit. Parallel hieraan neemt de werkloosheid onder flexwerkers toe. Aldus beschouwd, vormen flexwerkers een buffer voor het personeel met vaste contracten voor wie het werkloosheidsrisico (ten dele) wordt afgewenteld op flexwerkers. 9 J. de Koning c.s, Arbeidsmarkttransities en aanboddiscrepanties, OSA, Tilburg, januari

27 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS 2.4 Mogelijke kwantitatieve effecten De belangrijkste kwantitatieve effecten van de kabinetsvoornemens hebben betrekking op de verwachte instroomreductie en op het budgettaire beslag van de WW. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de gevolgen voor de instroom in de WW (paragraaf 2.4.1), de budgettaire effecten (paragraaf 2.4.2) en de (kwantitatieve) gevolgen voor enkele groepen (paragraaf 2.4.3) Beperking instroom WW Er zijn gegevens beschikbaar over de effecten van de afschaffing van de kortdurende uitkering en van de aanscherping van de wekeneis op de WW-instroom (als uitkomst van onderzoek van het UWV in opdracht van het ministerie van SZW 10 ) en over de effecten van de harmonisering van de wekeneis of de afschaffing van het Besluit verlaagde wekeneis WW (als uitkomst van afzonderlijk onderzoek van het UWV 11 ). Uit het UWV-onderzoek blijkt dat de kabinetsvoornemens leiden tot een instroomreductie in de WW van 26 procent (op basis van gegevens over 2002) waarvan 20 procent door afschaffing van de kortdurende uitkering (kdu) en 6 procent door verzwaring van de eisen voor de loongerelateerde uitkering (zie tabel 2.1). tabel 2.1 Instroomreductie WW naar geslacht, uitgesplitst naar kortdurende en loongerelateerde uitkeringen, 2002 Kortdurende uitkering Loonger. uitkering Totaal WW-uitkering aanscherp. % afschaffing % aanscherp. % wekeneis + % wekeneis kdu wekeneis afschaffing kdu Man Vrouw Totaal Bron: UWV, Afschaffing kortdurende WW-uitkering en aanscherping wekeneis, 2003 (tabel 2.3) Budgettaire effecten Uit de begroting van het ministerie van SZW voor 2004 blijkt de verwachting dat de werkloosheidskosten fors oplopen, van 4 miljard euro in 2003 tot 5,6 miljard euro in Dit bedrag zou worden teruggebracht met bruto 1,05 miljard euro (in 2007) door het totaal van de toen (prinsjesdag 2003) voorziene WW-maatregelen (dit wil zeggen inclusief onder meer de afschaffing van de WW-vervolguitkering) UWV, Afschaffing kortdurende WW-uitkering en aanscherping weken-eis, Een onderzoek naar de instroomreductie in de WW door afschaffing van de kortdurende WW-uitkering en aanscherping van de weken-eis, Amsterdam, september UWV, Afschaffing verlaagde weken-eis voor besluitgroepen, Amsterdam, december Tweede Kamer, vergaderjaar , hfst. XV, nr. 2, p. 158 e.v. 26

28 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Aan de hand van UWV-gegevens heeft het ministerie van SZW nadien een voorlopige berekening gemaakt van de financiële effecten van alleen de afschaffing van de kortdurende uitkering (kdu) en de aanscherping van de wekeneis (zie tabel 2.2). tabel 2.2 Financiële effecten afschaffing kortdurende uitkering en aanscherping wekeneis (in mln euro s) structureel Financiële effecten op WW-lasten waarvan afschaffing kdu waarvan aanscherping wekeneis Weglek Fonds Werk en Inkomen Netto financieel effect Bron: Ministerie van SZW. De berekeningen laten zien dat de aangescherpte wekeneis een groter structureel budgettair effect heeft dan de afschaffing van de kortdurende uitkering, terwijl de instroomreductie vooral door de afschaffing van de kortdurende uitkering wordt veroorzaakt. Verder laten de berekeningen zien dat de maatregelen naar verwachting een groot weglekeffect zullen hebben, dat geraamd wordt op 50 procent. Dit weglekeffect geldt zowel voor de afschaffing van de kortdurende uitkering als voor de aanscherping van de wekeneis. Uit een afzonderlijke berekening van het ministerie van SZW blijkt dat de (netto)besparingen door de aanscherping van de wekeneis voor de besluitgroepen (i.c. het intrekken van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet) geraamd kunnen worden op 4 miljoen euro in 2005 oplopend tot 12 miljoen euro in 2007 met een structurele besparing van 19 miljoen euro. Deze nettobesparingen komen bovenop de nettobesparing van 175 miljoen als gevolg van de aanscherping van de wekeneis (structureel 350 miljoen min 50 procent weglek). Door het ministerie van SZW is ook berekend wat de gevolgen zijn als de oplopende werkloosheidslasten niet verminderd worden door de voorgenomen maatregelen maar opgevangen zouden moeten worden door hogere premies. Het niet doorgaan van de maatregelen zou betekenen dat de WW-lasten 280 miljoen euro hoger uitvallen in 2005 en 560 miljoen euro in 2007 (zie tabel 2.2). Uitgaande van een premieloonsom Wgf van 150 miljard euro vergen deze extra lasten een stijging van de premies met 0,21 procent in 2005 en 0,37 procent in Hierbij zij aangetekend dat voor het voorkomen van een verslechtering van het EMU-saldo slechts de nettobesparing (respectievelijk 160 en 280 miljoen euro) gecompenseerd hoeft te worden. Daarnaast zou er, gelet op de ingeboekte uitgavenbesparingen en de begrotingsregels, bij een premieverhoging voor het kabinet nog steeds sprake zijn van een te compenseren besparingsverlies aan de uitgavenkant. De forse omvang van het weglekeffect betekent dat de financiële voordelen en nadelen van de maatregelen door verschillende partijen worden gedragen. De voordelen komen 27

29 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS terecht bij de rijksoverheid in de vorm van een lager beslag op de collectieve middelen, en bij werkenden en werkgevers in de vorm van (relatief) lagere premies. De nadelen slaan neer bij de gemeenten in de vorm van extra bijstandsuitkeringen aan een deel van de werklozen die niet langer in aanmerking komen voor een WW-uitkering, en bij de rijksoverheid door een hogere bijdrage aan het Fonds Werk en Inkomen (FWI). Daarmee leiden de voornemens ook tot een verandering in de financiering; een afname van de premiefinanciering door de terugloop van het aantal WW-uitkeringen en een toename van de belastingfinanciering door een toenemend beroep op het FWI Uitwerking naar groepen Algemeen Uit het UWV-rapport Afschaffing kortdurende WW-uitkering en aanscherping wekeneis blijkt dat de kabinetsvoornemens ertoe zullen leiden dat bepaalde categorieën van werknemers minder vaak in aanmerking komen voor een WW-uitkering: jongeren en personen die starten of herintreden op de arbeidsmarkt (voorzover zij nu niet voldoen aan de arbeidsverledeneis), werknemers met een kortlopend tijdelijk contract en werknemers voor wie het recente arbeidspatroon onregelmatig is (seizoenswerkers, uitzendkrachten). Deze paragraaf bevat een inschatting van de uitwerking van de kabinetsvoornemens naar verschillende groepen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de sociale samenstelling (naar inkomen, afkomst, opleidingsniveau) van de verschillende categorieën niet bekend is. Mannen en vrouwen Uit UWV-onderzoek blijkt dat de instroomreductie voor mannen en vrouwen ongeveer gelijk is (zie tabel 2.1). Verder blijkt dat de verhouding tussen mannen en vrouwen in de instroomreductie groep (59-41) vrijwel gelijk is aan de verhouding in de totale WW-populatie (60-40). Een ongelijke uitwerking van maatregelen naar geslacht kan tot het vermoeden van indirecte discriminatie leiden en daarmee tot onrechtmatigheid van de maatregel. Uit de berekeningen van het UWV over de gevolgen van de maatregelen volgt geen vermoeden van indirecte discriminatie. Ook als de gepresenteerde cijfers worden vergeleken met de verhouding tussen mannen en vrouwen in de werkgelegenheid en de werkloosheid, is er geen reden indirecte discriminatie te vermoeden. Leeftijd De kabinetsvoornemens werken niet gelijkmatig of evenwichtig uit naar leeftijdsklassen. Van de totale WW-instroomreductie als gevolg van de maatregelen komt 25 procent voor rekening van de leeftijdsgroep tot 23 jaar terwijl in die leeftijdsgroep 63 procent het recht op een uitkering verliest. Het overgrote deel van de instroomreductie bij jongeren wordt veroorzaakt door de afschaffing van de kortdurende uitkering. Door deze maatregel komt 30 procent van de reductie op het conto van de jongeren en verliest 60 procent het recht op een uitkering. 28

30 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS In 2002 namen de jongeren 12 procent van de nieuwe WW-uitkeringen voor hun rekening; van het aantal lopende uitkeringen aan het einde van het jaar had 5 procent betrekking op jongeren. Tabel 2.3 laat een en ander zien. Daaruit blijkt tevens dat de werkloosheid onder jongeren maar voor een deel tot uiting komt in het aantal WW-uitkeringen. tabel 2.3 WW en werkloosheid 2002, naar leeftijdsgroep (%) instroom reductie afschaffing kdu* instroom reductie kdu + wekeneis* WW nieuwe gevallen WW lopende uitkeringen geregistreerde werkloosheid werkloze beroepsbevolking beroepsbevolking < totaal * Instroomreductie jongeren < 23 jaar. Overige leeftijdsgroepen berekend via deling groep jaar. Bron: UWV, Afschaffing kortdurende WW-uitkering en aanscherping wekeneis, 2003 en Jaaroverzicht 2002; CBS, Statline. Starters en herintreders Naast de jongeren, waarbij de leeftijdsgroep jonger dan jaar de facto wordt uitgesloten van een WW-uitkering, worden ook starters en herintreders op de arbeidsmarkt getroffen door de afschaffing van de kortdurende uitkering. Recht op een WW-uitkering ontstaat voor hen pas na vier kalenderjaren waarin aan de dageneis (52 of meer dagen waarover loon is ontvangen) is voldaan. Voor herintreders kan deze periode korter zijn door het verzorgingsforfait 13. Uit de UWV-gegevens kan niet worden afgeleid hoeveel starters en herintreders worden getroffen door de kabinetsvoornemens. 2.5 Enkele gevolgen voor (de werking van) de arbeidsmarkt Deze paragraaf bevat een overzicht van enkele gevolgen van de kabinetsvoornemens voor de arbeidsmarkt. Na de weergave van de meer algemene consequenties en van enkele gevolgen voor de dynamiek en flexibiliteit van de arbeidsmarkt gaat de aandacht uit naar de effecten voor cyclische en seizoensarbeid. Algemeen De kabinetsvoornemens hebben consequenties voor de aantrekkelijkheid van werk in een flexibele arbeidsrelatie dan wel als starter, en voor het bevorderen van het totstandkomen van arbeidssituaties van tijdelijke aard. Een en ander kan van belang zijn voor zowel werkgevers als werknemers. 13 Kalenderjaren waarin voor een kind jonger dan 6 jaar is gezorgd, tellen mee voor de jareneis; kalenderjaren waarin voor een kind tussen de 6 en 12 jaar is gezorgd, tellen voor de helft mee voor de jareneis. 29

31 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Ook kunnen ze van invloed zijn op de dynamiek en de flexibiliteit op de arbeidsmarkt (afwisseling werken niet-werken; baan-baanmobiliteit; accepteren van tijdelijke arbeid dan wel arbeid als starter op de arbeidsmarkt) door het opvangen van het risico van inkomensderving als gevolg van (tijdelijke) werkloosheid na een relatief kort arbeidsverleden. Verder zullen de kabinetsvoornemens ook het arbeidsaanbod en het zoek- en acceptatiegedrag beïnvloeden. Dynamiek en flexibiliteit arbeidsmarkt De kabinetsvoornemens reflecteren in zekere zin de norm dat gestreefd moet worden naar een hogere arbeidsparticipatie waardoor werknemers een intensievere band met de arbeidsmarkt opbouwen. Uit de vorige paragrafen kan worden afgeleid dat de voornemens in het bijzonder effect zullen hebben op de arbeidsmarktpositie van flexwerkers, jongeren en andere starters (onder meer herintreders) op de arbeidsmarkt. Met name de categorie flexwerkers (bijvoorbeeld uitzendkrachten) voor wie werk noodzakelijk is voor het eigen levensonderhoud en voor wie de band met de arbeidsmarkt daartoe van groot belang is, lijkt te worden geconfronteerd met de gevolgen van de wens om de toegang tot de WW te beperken. In dit kader is ook van belang dat flexibele arbeid relatief vaak zowel een integratiefunctie voor groepen met een achterstandspositie vervult als een belangrijke opstapfunctie naar vast werk. Dit impliceert dat werknemers uit een oogpunt van werk- en inkomenszekerheid zouden moeten worden aangemoedigd flexibele banen te mijden. Voor een goed functioneren van de arbeidsmarkt is dat niet altijd een goed uitgangspunt, gelet op de negatieve gedragsreacties die kunnen optreden, zoals kort aangeduid in paragraaf 2.3. De kabinetsvoorstellen hebben weinig effect voor werknemers met een vaste baan die onverhoopt werkloos worden. Zo heeft de (aangescherpte) wekeneis geen effect op de positie van mensen met een stabiele arbeidsrelatie, maar werkt deze wel in het nadeel van werknemers met een flexibel arbeidspatroon. De jareneis, die van groter belang wordt na de voorgenomen afschaffing van de kortdurende uitkering, heeft eveneens weinig effect op de positie van werknemers met een stabiele arbeidsrelatie die geconfronteerd worden met de gevolgen van structurele veranderingen in de economie. De jareneis werkt wel in het nadeel van nieuwkomers op de arbeidsmarkt zoals schoolverlaters en herintreders. Achter een en ander kan ook de gedachte schuilgaan dat werkloosheid steeds vaker moet worden gezien als een beïnvloedbaar risico dat afhangt van persoonlijk handelen en persoonlijke keuzen ( manufactured risks ) 14. Wie bewust kiest voor korte contracten voor bepaalde tijd of voor seizoensarbeid, blijkt dan ook bewust te kiezen voor een hoog werkloosheidsrisico. Niet alleen omdat seizoensarbeid naar zijn aard in de tijd beperkt is, maar ook omdat het de werknemer tijd zal kosten om andere passende arbeid (opvul- 14 A. Giddens, Beyond left and right. The future of radical politics, Cambridge

32 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS arbeid) te vinden 15. Vooral in een neergaande conjunctuur kan de zoekduur lang zijn. De vraag is dan of de voorspelbare werkloosheidsrisico s met een WW-uitkering moeten worden afgedekt. Probleem is dat moeilijk een scheiding valt aan te brengen tussen degene voor wie een flexibele werkvorm een bewuste keuze is en diegene voor wie de omstandigheden op de arbeidsmarkt geen andere keuze openlaat. Gevolgen voor besluitgroepen Het aanpassen van de WW-toetredingsvoorwaarden (aanscherpen van de wekeneis en afschaffen van de kortdurende uitkering in combinatie met het afschaffen van het Besluit verlaagde wekeneis) heeft een beperkend effect op het recht op WW-uitkering van musici, artiesten en seizoensarbeiders. In de eerste plaats omdat velen niet aan de reguliere wekeneis kunnen voldoen en een meerderheid van de besluitgroepen niet aan de voorgestelde wekeneis. Veel werknemers zullen daardoor niet meer in aanmerking komen voor een WW-uitkering. Dat kan betekenen dat zij de sector zullen verlaten en dat in de desbetreffende sector een arbeidsvoorzieningsprobleem ontstaat. Ook bestaat de mogelijkheid dat werkgevers de organisatie van de arbeid zo gaan inrichten dat wel aan de voorgestelde, dan reguliere wekeneis wordt voldaan. Dergelijke gedragsreacties zijn op voorhand moeilijk in te schatten en lijken ook beïnvloed te worden door het potentiële aanbod van buitenlandse werknemers die bereid zijn relatief kortdurende seizoensarbeid te verrichten 16. Daarbij moet worden opgemerkt dat de positie van de werkloze seizoenswerknemer regionaal sterk kan verschillen. In een aantal voornamelijk agrarische regio s (veelal in het noorden van het land en een enkele regio in het zuiden) is nauwelijks aansluitende alternatieve werkgelegenheid (of opvularbeid) voor handen. Het aanvaarden van seizoensarbeid is daar de enige mogelijkheid om langdurige werkloosheid te ontlopen. Afschaffing van de verlaagde wekeneis in combinatie met de aanscherping van de reguliere wekeneis treft deze werknemers relatief hard. Gevolgen voor cyclische arbeid Het aanpassen van de toetredingsvoorwaarden voor de WW heeft gevolgen voor werknemers die in een cyclisch patroon werken waarbij de cyclus klimatologisch bepaald is. Mensen met een cyclisch arbeidspatroon dat klimatologisch bepaald is zullen voortaan moeten voldoen aan de aangescherpte referte-eisen om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. Mensen met een cyclisch arbeidspatroon dat niet klimatologisch bepaald wordt, hebben ook nu al geen recht meer op een uitkering. Dat recht herleeft indien de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren wordt ingetrokken, bijvoorbeeld om plaats te maken voor een vorm van premiedifferentiatie. 15 Tijdelijke werkloosheid is bij frequente baanwisselingen nagenoeg onvermijdelijk. Zie: U. Kock, Sociale uitkeringen en de stromenbenadering van de arbeidsmarkt. In: TPE, augustus 2003, p Afschaffing van de verlaagde wekeneis zou er ook toe kunnen leiden dat de lengte van tijdelijke tewerkstellingsvergunningen voor arbeid door niet EU-onderdanen nu maximaal 12 weken kan worden opgetrokken. 31

33 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Per definitie is niet van cyclische werkloosheid sprake indien de betrokken werknemer weliswaar arbeid in een cyclisch patroon vervult, maar tussen de cycli van werkgever verandert. Bij die gevallen is voor de uitvoeringsinstantie het cyclische karakter van de werkloosheid niet meer herkenbaar dan wel geen relevant gegeven meer en wordt de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren niet toegepast. In dat geval zijn uiteraard wel de reguliere referte-eisen van toepassing. 2.6 Beschouwingen bij de afzonderlijke kabinetsvoornemens Afschaffing kortdurende WW-uitkering De afschaffing van de kortdurende uitkering kan leiden tot een vergroting van de inzichtelijkheid van de wetsystematiek van de WW 17. Na de afschaffing van de kortdurende uitkering zou de WW alleen nog voorzien in een loongerelateerde uitkering waarvoor naast de wekeneis ook de jareneis van 4 uit 5 geldt. Daarbij zij aangetekend dat de jareneis een magere invulling kent (52 loondagen per jaar waarop 1 uur is gewerkt) 18. Niettemin zou dan voor de WW zeker ook in vergelijking met andere landen (zie paragraaf 2.7) een forse toegangsvoorwaarde gelden in de vorm van de jareneis. Verder is van belang dat de kortdurende WW-uitkering thans een geïndividualiseerde (want toetsvrije) minimumuitkering van relatief korte duur biedt, zodat werkloze werkzoekenden die al enige ervaring op de arbeidsmarkt hebben, door een korte periode van frictiewerkloosheid worden geholpen. Dat kan bijdragen tot een optimale allocatie van arbeid: niet de eerste de beste baanmogelijkheid wordt gekozen, maar de baan die het beste aansluit op de competenties van de werkzoekende. Het is aannemelijk dat daarmee ook de band met de bedrijfstak behouden blijft. In dit verband lijkt de wekeneis voldoende om oneigenlijk gebruik (bijvoorbeeld door vakantiewerkers) tegen te gaan. Flexwerkers zijn met de kortdurende uitkering geholpen, vooral in een tijd dat de conjunctuur tegenzit en de gemiddelde baanzoekduur langer wordt. Uit alweer wat ouder onderzoek blijkt dat flexwerkers veelal voldoen aan de 26-uit-39-weken-eis (83 procent), maar minder gemakkelijk aan de jareneis (38 procent) 19. De kortdurende uitkering is voor hen dus relatief belangrijk. De hoogte van de uitkering (70 procent van het wettelijk minimumloon) lijkt niet zodanig dat daarvan geen prikkel uitgaat om werk te zoeken, temeer omdat verondersteld mag worden dat sprake is van een actieve controle en zo mogelijk arbeidsbemiddeling door CWI s. 17 Zie: SER-advies Werken aan zekerheid, op.cit., p In de adviesaanvraag merkt het kabinet op dat thans zeer lichte eisen worden gesteld aan de opbouw van het arbeidsverleden. 19 D.J. Klein Hesselink, G.E. Evers, C.W.J. Wevers, De inkomensbescherming van flexwerkers bij ziekte en werkloosheid, Den Haag, pp. 36 en

34 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS Het afschaffen van de kortdurende uitkering heeft tot gevolg dat jongeren in de eerste jaren die zij op de arbeidsmarkt doorbrengen niet meer in aanmerking komen voor een WW-uitkering. Afschaffing van de kortdurende uitkering leidt tot een verandering van de relatieve positie van groepen jongeren op de arbeidsmarkt. Het blijkt dat in een laagconjunctuur werklozen eerder geneigd zijn een minder goede baan dan de vorige te accepteren. Het percentage waarvoor dit geldt, is voor laaggeschoolden iets hoger dan voor hooggeschoolden 20. Het afschaffen van de kortdurende uitkering zal er waarschijnlijk toe leiden dat jongeren en vooral diegenen die geen uitkering ontvangen, eerder dan in de huidige situatie bereid zijn werk te aanvaarden. Het zal er waarschijnlijk ook toe leiden dat ze eerder dan nu bereid zijn werk te aanvaarden dat een lager niveau heeft dan het niveau waarop ze geschoold zijn of het niveau waarop ze eerder werkzaam waren (verdringing) 21. Deze ontwikkeling zal vooral voor lager opgeleiden slecht uitpakken omdat hun mogelijkheden om werk op een lager niveau te aanvaarden per definitie gering zijn. WW, WWB en IOAW De huidige voorstellen voor aanscherping van de toetredingseisen voor de WW leiden er voor een deel van de werknemers toe dat zij voor een inkomensvoorziening een beroep zullen moeten doen op de Wet werk en bijstand (WWB). Eerder is aangegeven dat het weglekeffect naar het FWI ongeveer 50 procent is van de met de WW-maatregelen beoogde bezuinigingen. Het afschaffen van de kortdurende uitkering heeft in dit geval bijzondere consequenties. De kortdurende uitkering wordt verstrekt aan de werkloze werknemer, die aan de toetredingseisen voldoet, op grond van het feit dat hij werkloos is. Daarbij wordt niet gelet op het inkomen van een eventuele partner of het vermogen van de werkloze werknemer. Dit is anders dan bij een WWB-uitkering waar wel sprake is van een middelen- en vermogenstoets. Deze consequentie geldt echter niet in haar volle omvang voor alle werkloze werknemers die een beroep doen op de WWB. In de huidige situatie kunnen oudere werknemers (werkloos geworden na het bereiken van de leeftijd van 57,5 jaar) na afloop van de kortdurende uitkering een beroep doen op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). De IOAW kent een beperktere inkomenstoets dan de WWB en kent geen vermogenstoets. Met het afschaffen van de kortdurende uitkering vervalt voor personen ouder dan 57,5 jaar met een kortdurende uitkering, de mogelijkheid een beroep te doen op de IOAW en worden ook oudere werklozen direct geconfronteerd met de WWB-eisen 22. Vooral de vermogenstoets kan verstrekkende gevolgen hebben voor werkloze werknemers met een 20 ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2008, Maastricht 2003, p. 99 e.v. 21 Als jongeren in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering kan een soortgelijk effect optreden omdat met ingang van 2004 bijna alle arbeid als passend wordt gekwalificeerd. 22 Afgezien van de mogelijkheid dat het IOAW-recht herleeft. 33

35 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS eigen huis. Het gaat hier echter om een relatief kleine groep, aangezien de meeste ouderen in aanmerking zullen komen voor een loongerelateerde uitkering. Een eerdere aanpassing van de WW de afschaffing van de vervolguitkering leidt ook tot een versneld beroep op de WWB. Door het vervallen van de vervolguitkering moeten werkloze werknemers die nog geen werk hebben kunnen vinden bij het aflopen van de loongerelateerde uitkering een beroep doen op de WWB. Zij worden dan direct geconfronteerd met de middelen- en vermogenstoets van de WWB. Ook hier geldt dat de toepassing van deze toetsen verstrekkende gevolgen kan hebben. Deze consequenties gelden echter niet in hun volle omvang voor alle werkloze werknemers. Oudere werklozen kunnen een beroep doen op de IOAW als zij de maximale uitkeringsduur van de WW (loongerelateerde uitkering en voorzover nog van toepassing de vervolguitkering) hebben bereikt en als zij bij de aanvang van de werkloosheid 50 jaar of oud waren. De afschaffing van de vervolguitkering leidt dus tot een verscherping van het verschil in positie tussen werklozen die jonger zijn dan 50 jaar en werklozen die 50 jaar of ouder zijn. Gelet op de minimale duur van de loongerelateerde uitkering (een half jaar) zullen binnenkort de eerste werklozen geconfronteerd worden met de afschaffing van de vervolguitkering en de gevolgen van de voor de WWB geldende toetsen, met name de vermogenstoets in relatie tot het eigen huis. Aanscherping WW-wekeneis en intrekking Besluit verlaagde wekeneis De aanscherping van de wekeneis (tot 39-uit-52-weken) als voorwaarde voor de (loongerelateerde) WW-uitkering bemoeilijkt de toegang tot de WW. Verder heeft de harmonisatie van de toetredingsvoorwaarden (door intrekking van het Besluit verlaagde wekeneis WW) consequenties voor de desbetreffende sectoren (besluitgroepen). Zij kan wel leiden tot een vereenvoudiging van de uitvoering en de administratie. Anderzijds kan intrekking van het Besluit verlaagde wekeneis WW ertoe leiden dat via de WW minder kan worden aangesloten op de behoeften van bepaalde sectoren. Het afschaffen van het Besluit verlaagde wekeneis zal leiden tot een beperking van de instroom in de WW vanuit de besluitgroepen. Vervolgens zal slechts een (klein) deel van de werknemers uit deze besluitgroepen die aan de huidige reguliere wekeneis voldoen, kunnen voldoen aan de voorgestelde 39-uit-52-wekeneis en voor de WW in aanmerking komen 23. Dit feit is van belang voor het antwoord op de vraag in welke mate premiedifferentiatie, na invoering van de kabinetsvoorstellen, nog van enige kwantitatieve betekenis kan zijn om bij seizoensarbeid en cyclische arbeidspatronen het beroep op de WW verder terug te dringen (zie tabel 2.4). 23 Voor de werknemers die niet aan de reguliere wekeneis voldoen, kan sprake zijn van aanspraak op WW- uitkering vanwege een herleving van oude rechten. Dat is bijvoorbeeld het geval indien WW-uitkeringsgerechtigden eerder door het aanvaarden van seizoensarbeid een eerdere werkloosheidsperiode hebben afgesloten. 34

36 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS tabel 2.4 WW-populatie besluitgroepen, uitgesplitst naar loongerelateerde en kortdurende uitkering, en geschatte instroomreductie na invoering van de nieuwe wekeneis WWpopulatie Loongerelateerde uitkering Kortdurende uitkering Instroomreductie 26-uit-39 Instroom-reductie 39-uit-39* Abs. aantal % % % % Musici & Artiesten Beetwortelwerker Agrarisch Algemeen Transport aardappels en suikerbieten Visconservenindustrie Horeca en pensionbedrijven Reis- en recreatiesector Rondvaart- en tourwagensector Sorteerders tuinbouw / bloembollenhandel Totaal besluitgroepen** ** 24** * Het gaat hier om de maximaal mogelijke instroomreductie die voor alle besluitgroepen is berekend door na te gaan hoeveel werknemers in de genoemde sectoren voldoen aan een 39-uit-39-wekeneis. ** Schatting, van enkele kleinere besluitgroepen is de verhouding niet bekend. Bron: UWV. Tabel 2.4 laat zien dat voor de meeste sectoren de instroomreductie bij de huidige wekeneis van 26-uit-39, beperkt is bij het opheffen van het Besluit verlaagde wekeneis, namelijk gemiddeld 15 procent. Verhoging van de reguliere wekeneis heeft verderstrekkende effecten; nog eens 60 procent van de populatie heeft dan geen recht meer op een uitkering. Uit tentatieve berekeningen van het UWV blijkt dat daardoor een instroomreductie met gemiddeld 75 procent kan worden bereikt 24. In tabel 2.4 is de instroomreductie voor een aantal sectoren vermeld. Dat sprake is van een 39-uit-39-wekeneis hangt samen met het feit dat ten tijde van het onderzoek alleen sprake was van een 26-uit-39- wekeneis en er alleen gegevens beschikbaar zijn over 39 weken. Het UWV tekent daarbij aan dat voor de besluitgroepen niet verwacht wordt dat zij in de 13 weken na de 39 weken nog zullen werken. Daarom is sprake van een vrij betrouwbare benadering. Uit tabel 2.4 blijkt eveneens dat seizoenswerkers thans veelal aanspraak kunnen maken op een loongerelateerde uitkering. Gemiddeld genomen ontvangt ruim driekwart van deze populatie een loongerelateerde uitkering. Combinaties van oplossingen De voorstellen van het kabinet bieden ook de mogelijkheid om, naast een keuze voor of tegen elk van de voorstellen, een combinatie van verschillende oplossingen aan te dragen. Denkbaar is immers dat de drie door het kabinet voorgenomen WW-maatregelen van elkaar worden losgekoppeld en elk een eigen invulling krijgen. Voor de kortdurende uitkering kan bijvoorbeeld een andere wekeneis (hoger of lager) gesteld worden dan voor 24 Zie: C. van der Wal, Afschaffing verlaagde wekeneis voor besluitgroepen, UWV, Amsterdam 2003, p. 7, tabel

37 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS de loongerelateerde uitkering. De verlaagde wekeneis zou kunnen worden afgeschaft of gehandhaafd onder andere voorwaarden et cetera. Verschillende opties zijn mogelijk en aan iedere optie zijn bijbehorende administratieve lasten verbonden die hoger kunnen zijn naarmate meer, en meer uiteenlopende eisen worden gesteld. Cyclische arbeid en premiedifferentiatie De minister van SZW heeft in zijn brief van 5 december 2002 aan de Tweede Kamer de mogelijkheid van premiedifferentiatie geopperd om cyclische werkloosheid tegen te gaan. Premiedifferentiatie kan dan een alternatief zijn voor de huidige regeling voor cyclische werkloosheid. Het kabinet weet zich daarin gesteund door de Raad voor Werk en Inkomen. De RWI (zie kader) meent dat het instrument van premiedifferentiatie in het bijzonder kan worden ingezet in sectoren waarin werkgevers vaak gebruikmaken van werknemers die regelmatig met perioden van werkloosheid te maken hebben (seizoenswerkers, flexwerkers). Premiedifferentiatie kan sectorale initiatieven op het gebied van preventie en reïntegratie stimuleren en ertoe bijdragen dat sectoren waarin werkgevers relatief vaak een beroep doen op werknemers die regelmatig met perioden van werkloosheid te maken hebben (seizoenswerkers, flexwerkers) erin slagen zowel het arbeidsaanbod in de eigen sector te waarborgen als tegelijkertijd onnodig beroep op de WW te voorkomen. RWI-advies premiedifferentiatie In zijn brief van 9 mei 2003* schrijft de RWI dat hij de toepassing van een vorm van premiedifferentiatie in de wachtgeldfondsen een effectief en aanvaardbaar alternatief acht voor de huidige regeling betreffende cyclische werkloosheid. De RWI adviseert de premiedifferentiatie in beginsel vorm te geven door invoering van een beperkt aantal risicogroepen per wachtgeldfonds, gebaseerd op werkloosheidsrisico s uit het verleden. Er is een aantal randvoorwaarden: de wachtgeldpremie per risicoklasse dient vooraf te worden vastgesteld; er dient ruimte te zijn voor betrokkenheid van sectoren bij de vormgeving van de risicoklassen in hun sector; er dient de mogelijkheid te bestaan om in een sector af te zien van de invoering van risicogroepen indien er aantoonbaar sprake is van een zodanig gering (verschil in) beroep op de WW door terugkerende werkloosheid, dat premiedifferentiatie tussen risicogroepen slechts tot een marginaal premieeffect zou leiden; er dient een redelijke bandbreedte per risicogroep gehanteerd te worden; voorkomen moet worden dat werkgevers met weinig of geen terugkerende werkloosheid hogere premielasten krijgen dan nu het geval is. 36

38 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS De RWI gaat ervan uit dat de uitvoering eenvoudiger wordt dan nu het geval is omdat er geen discussie meer zal zijn over de vraag of bij terugkerende werkloosheidspatronen sprake is van cyclische werkloosheid. *RWI, Cyclische arbeidspatronen en premiedifferentiatie. Brief aan de minister van SZW d.d. 9 mei Het voorstel van de RWI kan aanleiding zijn om enerzijds het principe van de verlaagde wekeneis te handhaven en anderzijds te komen tot een uniformering van de toetredingsvoorwaarden voor cyclische arbeid onder gelijktijdige intrekking van de regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren, en toepassing van premiedifferentiatie in sectoren die veel cyclische werkloosheid genereren. Het vooralsnog handhaven van het besluit verlaagde wekeneis (bijvoorbeeld gedurende een bepaalde overgangsperiode) komt erop neer dat sectoren desgewenst ervaring kunnen opdoen met het door de RWI voorgestelde model van premiedifferentiatie. Inmiddels heeft de minister van SZW in zijn brief van 3 februari 2004 aan de Tweede Kamer 25 de contouren van een nieuwe aanpak aangegeven waarin premiedifferentiatie een belangrijke rol speelt in aanvulling op de door hem voorgestelde aanpassing van de toetredingsvoorwaarden. De minister overweegt te kiezen voor een systeem dat aansluit bij de huidige vormen van premiegroepen. Werkgevers worden in deze groepen ingedeeld op basis van het soort contracten dat ze aangaan met hun werknemers. Uitgangspunt is dat werkgevers voor werknemers met een kortdurend contract een hoge premie betalen en een lage premie voor werknemers met een arbeidsovereenkomst van langer dan een jaar. Werkgevers worden op deze wijze gestimuleerd om langdurige contracten aan te gaan. Het voorstel sluit aan bij de jaarmodellen die nu in de bouw- en schildersbranches ontwikkeld worden. In het kader van het terugdringen van cyclische werkloosheid zullen premiegroepen alleen ingevoerd worden in die wachtgeldfondsen van sectoren, waarin veel cyclische werkloosheid voorkomt. Vooralsnog gaat het dan om de sectoren: agrarische sector, bouwsector, schilderssector, culturele instellingen en horeca algemeen. 2.7 Referte-eisen in Nederland en in een aantal EU-landen Bij het wijzigen van de referte-eisen voor de WW kan het dienstig zijn om te bezien welke toetredingseisen in het buitenland worden gesteld aan werkloosheidsuitkeringen. Tabel 2.5 geeft een beeld voor een aantal EU-landen. 25 De minister zal de betrokken sociale partners consulteren over de voor- en nadelen van zijn voorstellen. Op basis van de uitkomsten van de consultatieronde zal hij een standpunt innemen over de mogelijkheden van de invoering van premiegroepen enerzijds en de mogelijkheden van een scherpere toepassing van reguliere entree- en poortwachtersbepalingen anderzijds en het UWV om een uitvoeringstoets verzoeken. Het streven is er op gericht de invoering van premiegroepen per 1 januari 2005 te realiseren. 37

39 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS tabel 2.5 Referte-eisen werkloosheidsverzekering in een aantal EU-landen, 2003 Vervolgens valt op dat de kabinetsvoornemens ertoe leiden dat vooral jongeren niet langer toegang hebben tot de WW. Gelet op de jareneis heeft de leeftijdsgroep jonger dan jaar de facto geen kans op een WW-uitkering. De afschaffing van de kortdurende WW-uitkering zal het overgrote deel van de WW-instroomreductie bij jongeren veroorzareferte-eis opmerkingen België 312 werkdagen in 18 maanden oplopend tot 624 werkdagen in 36 maanden Denemarken 52 weken werk en verzekering in 3 jaar Alleen verzekering voltijdwer of deeltijd (2/3 voltijd) Duitsland 12 maanden verplicht verzekerd in 3 jaar Mini-jobs (< 250 euro/m) zijn niet verzekerd voor WW Frankrijk 4 maanden verzekerd in 8 maanden Seizoenswerkloosheid uitgesloten Zweden 6 maanden in laatste jaar Verenigd Koninkrijk minimumpremie-eis in laatste 2 jaar alleen verzekering voltijdwerk Bron: Ministerie SZW, MISSOC Als de voorstellen van het kabinet worden gerealiseerd kent de WW een referte-eis van 39 uit 52 (wekeneis) en 4 uit 5 (jareneis). Ondanks dat de referte-eisen zich moeilijk direct laten vergelijken kan wel geconcludeerd worden dat Nederland met een referte-eis van 4 jaar uit de pas lijkt te gaan lopen ten opzichte van de hier weergegeven landen. Als men de gegevens over 2001 voor andere Europese landen daarbij betrekt, verandert dit beeld niet Conclusies Uit de vorige paragrafen komen enkele min of meer opvallende punten naar voren. Wat de beschikbare ramingen betreft valt op dat de aangescherpte wekeneis een groter structureel budgettair effect zou hebben dan de afschaffing van de kortdurende WW-uitkering. De afschaffing van de kortdurende uitkering zou echter tot een grotere instroomreductie leiden. Ook laten de ramingen zien dat de maatregelen naar verwachting een groot weglekeffect zullen hebben; circa 50 procent van de geraamde bezuiniging lekt weg naar de bijstand. Dit leidt tot een verschuiving van de lasten. Er treedt een (relatieve) premieverlaging voor werkgevers en werknemers op en voor de rijksoverheid een verlaging van de collectieve lasten. Tegelijkertijd treedt een verhoging op van de lasten voor gemeenten en rijk door een extra beroep op de, uit de algemene middelen gefinancierde, WWB. Per saldo is sprake van een netto-effect van 300 miljoen euro. 26 MISSOC 2001, zie: europa.eu.int/comm/employment_social/missoc2001/. 38

40 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS ken. Naast jongeren worden ook werknemers met een flexibele arbeidsrelatie (flexwerkers), waaronder werknemers met seizoensgerelateerde activiteiten, starters en herintreders (de groepen overlappen elkaar sterk) getroffen door de kabinetsvoornemens, in het bijzonder door de afschaffing van de kortdurende WW-uitkering. Daarmee vermindert voor hen de mogelijkheid om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen. De kabinetsvoorstellen raken daarmee ook aan het equivalentiebeginsel: de evenredigheid tussen gedekt risico, premie en prestatie. In de voorstellen blijft de (verplichte) premiebetaling bestaan maar neemt de aanspraak op een uitkering af en vervalt deze als niet aan de jareneis kan worden voldaan. Al met al lijken de kabinetsvoornemens consequenties te hebben voor de flexibiliteit van en dynamiek op de arbeidsmarkt. Relevant in dit verband is dat werkgevers er in algemene zin belang bij hebben om werknemers aan zich te binden en om hun personeelsvoorziening ook in de komende jaren veilig te stellen; dit geldt onder meer ook voor de seizoensgebonden productie. Verder is van belang dat flexibele arbeid vaak een integratiefunctie voor groepen met een achterstandspositie vervult en een belangrijke opstapfunctie naar vast werk biedt. De huidige kortdurende WW-uitkering kan in dit opzicht functioneel zijn, zowel voor de werkgever als voor de werknemer. Ook kan ze bijdragen tot het met elkaar in evenwicht brengen van de flexibiliteitsbehoefte van ondernemingen en individuen. Zo zijn flexwerkers vooral bij een neerwaartse conjunctuur en een groeiende gemiddelde baanzoekduur met de kortdurende WW-uitkering geholpen. Tevens is van groot belang dat deze uitkering niet wordt getoetst op vermogen noch op het partnerinkomen (hetgeen ook vanuit participatieoogpunt van belang is). Bovendien biedt deze uitkering (als onderdeel van een breder pakket van voorzieningen) mogelijkheden om combinaties van voorheen gescheiden levensfasen en transities op de arbeidsmarkt gemakkelijker te realiseren. 39

41 ANALYSE KABINETSVOORNEMENS 40

42 3 Afwegingen en conclusies Dit hoofdstuk bevat de reactie van de raad op de adviesaanvraag Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW. Hij gaat in op de kabinetsvoornemens en de motieven die daaraan ten grondslag liggen, en formuleert daarbij zijn afwegingen en conclusies. Kabinetsvoornemens Uit de analyse in hoofdstuk 2 blijkt dat aan de kabinetsvoornemens verschillende relevante aspecten zijn verbonden en dat deze voornemens kunnen leiden tot wijziging van onderdelen van de huidige kaders en van de systematiek van de WW. Het geheel van de kabinetsvoornemens veroorzaakt een beperking van de toegang tot de WW (zoals ook beoogd door het kabinet) en daarmee van de inkomensbescherming bij werkloosheid. Ook hebben de voornemens in hun onderlinge samenhang een wijziging tot gevolg van de verhouding tussen premiebetaling en uitkeringsaanspraken (equivalentie) en raken zij aan het karakter van de WW als risicoverzekering met opbouwelementen. Daarnaast dragen de voornemens bij tot vereenvoudiging en deregulering van de WW en daarmee tot beperking van administratieve lasten. Verder hebben de kabinetsvoornemens consequenties voor starters en herintreders op de arbeidsmarkt, en voor de aantrekkelijkheid en het totstandkomen van het werken in een flexibele (onder meer tijdelijke) arbeidsrelatie. Daarmee kunnen de voornemens van invloed zijn op de dynamiek en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt, en op het arbeidsaanbod en het zoek- en acceptatiegedrag. Wat de afzonderlijke kabinetsvoornemens betreft leidt de voorgenomen afschaffing van de kortdurende WW-uitkering ertoe dat de WW alleen zou voorzien in een uitkering waarvoor ook internationaal gezien (zie paragraaf 2.7) een lange wachttijd of referteperiode (van vier jaar) geldt. Afschaffing van de kortdurende WW-uitkering kan op zichzelf genomen een grotere inzichtelijkheid van de WW-systematiek met zich brengen. Voorts impliceert dit voornemen dat de WW in de toekomst niet meer voorziet in een geïndividualiseerde en toetsvrije minimumuitkering van relatief korte duur; met een dergelijke uitkering kunnen werkloze werkzoekenden die al enige ervaring op de arbeidsmarkt hebben door een korte periode van frictiewerkloosheid worden geholpen, hetgeen kan bijdragen tot een optimale allocatie van arbeid. De WW voorziet na de voorgenomen afschaffing van de kortdurende uitkering alleen in een loongerelateerde uitkering (gebaseerd op het laatstverdiende loon tot het maximumdagloon); dit kan consequenties hebben in het perspectief van een levensloopbeleid en van het beleid gericht op de bevordering van de arbeidsdeelname van onder meer oudere werknemers 1. 1 Zie: SER-Commissie Sociaal-Economische Deskundigen, Levensloopbanen: gevolgen van veranderende arbeidspatronen, Den Haag 2001, onder meer pp. 73 en

43 AFWEGINGEN EN CONCLUSIES De voorgenomen aanscherping van de wekeneis, als vereiste om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering, leidt op zichzelf genomen tot een sterkere en meer duurzame band met het arbeidsproces in het jaar voorafgaande aan de werkloosheid. Daardoor verandert de verhouding tussen het arbeidsverleden en de opgebouwde uitkeringsaanspraken. Daarnaast kan verschillend worden geoordeeld over de grotere activerende werking van dit voornemen en over de consequenties voor de aansluiting tussen de WW en een flexibeler wordende arbeidsmarkt. De voorgenomen opheffing van het Besluit verlaagde wekeneis WW, met een gelijktijdige verhoging van de wekeneis naar 39 uit 52 weken, heeft uiteenlopende effecten. Zo leidt dit voornemen tot de afschaffing van een instrument met behulp waarvan rekening kan worden gehouden met een specifieke sectorale arbeidsmarktsituatie. Het voornemen kan evenwel ook worden geplaatst in het kader van initiatieven in sectoren waarin wordt gewerkt met niet nauw op elkaar aansluitende tijdelijke contracten (seizoenswerkers, flexwerkers), en die erop gericht zijn het arbeidsaanbod in de eigen sector te waarborgen en onnodig beroep op de WW als gevolg van herhalingswerkloosheid te voorkomen. Op basis van zijn analyse is de raad van mening dat de kabinetsvoornemens verschillende effecten hebben en aspecten bevatten, die uiteenlopend kunnen worden beoordeeld en gewogen. Daarenboven is hij van oordeel dat deze voornemens kunnen leiden tot een wijziging van onderdelen van de huidige kaders en van de systematiek, of, anders gezegd, van de basisinrichting van de WW. Motieven kabinet De relatie met de basisinrichting van de WW is eveneens aan de orde bij de meeste expliciete motieven van het kabinet voor de aanpassing van de WW-toetredingsvoorwaarden 2. In de eerste plaats acht het kabinet zijn voornemens wenselijk met het oog op een vermindering van het budgettaire beslag en een daling van de collectieve lasten. Zo wordt in de begroting 2004 van het Ministerie van SZW gesteld dat maatregelen ter beperking van het beroep op de WW onontkoombaar zijn nu de toename van de werkloosheid leidt tot een groter beroep op de WW en volgens de huidige ramingen tot meer dan een verdubbeling van de WW-uitkeringslasten in de periode tussen 2002 en De koppeling van dit budgettaire motief aan de huidige conjunctureel hogere werkloosheid kan worden gezien in samenhang met mogelijke sociaal-economische functies van een wettelijke werkloosheidsverzekering zoals: de functie van automatische stabilisator in macro-economisch opzicht en de functie van de (gedeeltelijke) opvang van de inkomensgevolgen van het intreden van onvrijwillige (ontslag)werkloosheid. 2 Par. 2.2 bevat een beschrijving van deze motieven. Hier wordt niet afzonderlijk ingegaan op het motief dat te maken heeft met vereenvoudiging en deregulering van de WW. 42

44 AFWEGINGEN EN CONCLUSIES Verder leidt invoering van de kabinetsvoornemens naar verwachting tot een substantiële nettobesparing op de WW-lasten. Op basis van de ramingen van het Ministerie van SZW (zie paragraaf 2.4.2) zou het gaan om een bedrag van structureel bruto 600 miljoen euro. Ook indiceren die ramingen dat circa 50 procent van de besparing weglekt naar de bijstand (met een bijbehorende compensatie voor het FWI). Dit heeft een belangrijke lastenverschuiving tot gevolg 3 ; het illustreert tevens dat de kabinetsvoornemens ingrijpende consequenties kunnen hebben voor socialezekerheidsregelingen buiten de WW. In de tweede plaats formuleert het kabinet zijn voornemens met het oog op een vergroting van de activerende werking van de WW (en van de sociale zekerheid) en daarmee een beperking van het beroep op de WW. Zo zouden seizoenswerkers in de huidige omstandigheden door het bestaan van de verlaagde wekeneis onvoldoende worden geprikkeld om ander werk te zoeken. Tevens beoogt het kabinet een afname van vermijdbaar gebruik van de WW (en een beperking van de afwenteling van bedrijfsrisico s naar de WW). Invoering van de kabinetsvoornemens leidt in ieder geval tot een vermindering van de mogelijkheid om beroep te doen op de WW; daarvan kan een financiële stimulans uitgaan om (eerder) betaalde arbeid te (gaan) verrichten. Eveneens kunnen de voornemens een vermindering van herhalingswerkloosheid tot gevolg hebben; ook in dit verband is het ingezette en het voorgenomen beleid ten aanzien van seizoens- en cyclische arbeid van belang 4. Uit de analyse in hoofdstuk 2 blijkt verder dat de kabinetsvoornemens de allocatiefunctie van de arbeidsmarkt negatief kunnen beïnvloeden. Zo hebben de kabinetsvoornemens gevolgen voor de categorie werknemers met een flexibele arbeidsrelatie (bijvoorbeeld uitzendkrachten) voor wie werk noodzakelijk is voor het eigen levensonderhoud en voor wie de band met de arbeidsmarkt daarom van groot belang is. Relevant zijn ook de gevolgen voor de categorie mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie voor wie flexibele arbeid een opstapje naar vast werk kan zijn. Al met al kan het motief van een grotere activerende werking van de WW worden gezien in samenhang met de functie van het optimaliseren van de allocatie op de arbeidsmarkt (faciliteren van arbeidsmobiliteit) als een van de mogelijke belangrijke sociaal-economische functies van een wettelijke werkloosheidsverzekering. Verder kan verschillend worden geoordeeld over de vraag of de kabinetsvoornemens in de praktijk zullen leiden tot een toename van de activerende werking van de sociale zekerheid en of zij zullen zorgen voor een betere aansluiting tussen de WW en recente tendensen op de arbeidsmarkt (toe- 3 Enerzijds zijn er een (relatieve) premieverlaging voor werkgevers en werknemers, en een verlaging van de collectieve lasten voor de rijksoverheid. Anderzijds treedt een verhoging op van de lasten voor gemeenten en rijk door een extra beroep op de WWB die uit belastingen wordt gefinancierd. 4 Zie par Met een brief van 3 februari 2004 heeft de minister van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn voornemens ten aanzien van cyclische werkloosheid. 43

45 AFWEGINGEN EN CONCLUSIES nemende flexibiliteit en arbeidsmobiliteit), zoals de raad in 1997 heeft bepleit in zijn advies Werken aan zekerheid 5. Conclusies De raad concludeert dat de kabinetsvoornemens kunnen leiden tot een wijziging van enkele onderdelen van de basisinrichting (kaders en systematiek) van de WW en dat de expliciete motieven voor deze voornemens moeten worden gezien in samenhang met belangrijke mogelijke sociaal-economische functies van de werkloosheidsverzekering 6. Een volgende conclusie is dat de kabinetsvoornemens vergaande gevolgen (kunnen) hebben voor de WW als arbeidsmarktinstrument, voor de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid, en voor andere socialezekerheidsregelingen (in het bijzonder de WWB en de IOAW). Ten slotte wijst raad erop dat de geanalyseerde aspecten verbonden aan de kabinetsvoornemens en de effecten van deze voornemens thans niet tot eenduidige conclusies leiden, ook al omdat er nu niet voldoende zicht is op dit geheel van aspecten en effecten. Op basis van deze conclusies acht de raad het wenselijk dat een zorgvuldige afweging en een finale beoordeling van de ter advisering voorgelegde voornemens in een breder kader geschieden. De adviesaanvraag van 3 februari 2004 over de toekomstbestendigheid van de WW biedt daarvoor het juiste kader en de gepaste gelegenheid. De raad is zich ervan bewust dat het kabinet in het kader van het Najaarsoverleg van 14 oktober 2003 heeft besloten geen nieuwe wetsvoorstellen in te dienen ten aanzien van de referte-eis en de kortdurende WW-uitkering alvorens de SER in de gelegenheid te brengen hierover voor 1 maart 2004 een zwaarwegend advies uit te brengen. De hierboven geformuleerde conclusies (mede gebaseerd op de analyse van de kabinetsvoornemens) brengen de raad tot de opvatting dat het voor een dergelijk advies met maatschappelijke meerwaarde wenselijk en noodzakelijk is dat deze advisering kan plaatsvinden in een breder kader dan nu met de adviesaanvraag is geboden. 5 De raad verwees in dat advies met instemming naar het oordeel van de Stichting van de Arbeid dat het stelsel van sociale zekerheid zal moeten worden toegesneden op een toenemende variatie in arbeidspatronen en onderbrekingen in arbeidsverledens, waarbij onder meer voorkomen moet worden dat degenen die aangewezen zijn op arbeid in tijdelijke of flexibele arbeidsrelaties en die daardoor te maken hebben met een grotere onzekerheid in hun arbeid onvoldoende bescherming kunnen ontlenen aan de sociale zekerheid (SER-advies Werken aan zekerheid, op.cit., p. 314 en Stichting van de Arbeid, Nota Flexibiliteit en Zekerheid, Den Haag 1996, p. 9). 6 In de notitie Toekomstverkenning WW (horend bij de adviesaanvraag van 3 februari 2004 over de toekomstbestendigheid van de WW) wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende functies van de WW: de functie van de inkomensgarantie in geval van werkloosheid; een herverdelingsfunctie waarbij het gaat om risicosolidariteit en een vorm van inkomenssolidariteit; arbeidsmarktfuncties, zoals de circulatiefunctie (WW fungeert als een zoeksubsidie waardoor ontslagen werknemers meer tijd hebben een baan te zoeken die bij hun past, hetgeen bijdraagt tot een efficiënte allocatie) en de functie van motor van dynamiek op de arbeidsmarkt (waarbij het gaat om baan-baan-mobiliteit en baancreatie en -destructie); een stabilisatiefunctie (door de spreiding van het inkomensverlies bij werkloosheid over de beroepsbevolking wordt vraaguitval voorkomen). 44

46 AFWEGINGEN EN CONCLUSIES De raad merkt op basis van de genoemde conclusies ook op dat een eventuele instemming met of afwijzing van (onderdelen van) de thans ter advisering voorliggende kabinetsvoornemens gegeven de daaraan verbonden aspecten de vrijheidsgraden zou beperken in de komende beleidsdiscussie over de toekomstige inrichting van de WW in relatie tot andere socialezekerheids- en arbeidsmarktregelingen. Hij bepleit dan ook geen wezenlijke veranderingen in de WW door te voeren, vooruitlopend op zijn advies over de toekomst van de WW. Het is logisch noch gewenst dat verdergaande politieke besluitvorming (in de vorm van het indienen van wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer) over de nu ter advisering voorliggende kabinetsvoornemens plaatsvindt voorafgaand aan het gevraagde advies over de toekomstbestendigheid van de WW. In dit verband acht de raad het ook van groot belang dat de met de kabinetsvoornemens beoogde besparingen op de WW-uitgaven ten vroegste vanaf 1 januari 2005 kunnen optreden. Voorzover invoering van maatregelen op korte termijn per saldo wel wenselijk zou zijn, acht de raad het gewenst dat het alleen zou gaan om maatregelen die de oordeelsvorming over de toekomstbestendigheid van de WW niet in de weg staan (zogeheten no regret - maatregelen). In dit verband memoreert hij zijn zienswijze dat eventuele wijzigingen van de WW zoveel mogelijk binnen de huidige kaders en systematiek van de werknemersverzekeringen moeten plaatsvinden, dit wil zeggen met respect voor de aanwezige elementen van solidariteit en equivalentie 7. De raad acht het alles samenvattend wenselijk dat een finale oordeelsvorming over de ter advisering voorgelegde kabinetsvoornemens kan plaatsvinden in het bredere kader van zijn advies over de toekomstbestendigheid van de WW; zoals vermeld in paragraaf 1.2 verwacht het kabinet dat advies in juni De raad zal alles in het werk stellen om het advies dan uit te brengen. In het advies over de toekomstbestendigheid van de WW zal hij zijn definitieve oordeel geven over (onder meer) de nu ter advisering voorliggende voornemens én over het opvangen van de eventuele budgettaire consequenties van dat oordeel. 7 SER-advies Werken aan zekerheid, op.cit., p

47 AFWEGINGEN EN CONCLUSIES De raad zal in dat advies ook ingaan op de nu reeds voorliggende bredere vraagstelling over de gevolgen van de kabinetsvoornemens voor de functie van de WW in het stelsel van sociale zekerheid en als arbeidsmarktinstrument. Tevens zal hij dan beleidsmatige conclusies verbinden aan zijn analyse van de consequenties van het vervallen van de WW-vervolguitkering (zie paragraaf 2.6). Den Haag, 20 februari 2004 H.H.F. Wijffels voorzitter N.C.M. van Niekerk algemeen secretaris 46

48 BIJLAGEN 47

49 BIJLAGE 1 48

50 BIJLAGE 1 49

51 BIJLAGE 1 50

52 BIJLAGE 1 51

53 BIJLAGE 1 52

54 BIJLAGE 1 53

55 BIJLAGE 1 54

56 BIJLAGE 1 55

57 BIJLAGE 1 56

58 BIJLAGE 1 57

59 BIJLAGE 1 58

60 BIJLAGE 1 59

61 BIJLAGE 1 60

62 BIJLAGE 1 61

63 BIJLAGE 1 62

64 BIJLAGE 1 63

65 BIJLAGE 1 64

66 BIJLAGE 1 65

67 BIJLAGE 1 66

68 BIJLAGE 1 67

69 BIJLAGE 1 68

70 BIJLAGE 1 69

71 BIJLAGE 1 70

72 BIJLAGE 1 71

73 BIJLAGE 1 72

74 BIJLAGE 2 Samenstelling Commissie Sociale Zekerheid (SZ) leden plaatsvervangende leden Onafhankelijke leden prof.dr. A.H.J. Kolnaar (voorzitter) mevrouw prof.mr. I.P. Asscher-Vonk prof.dr. A.L. Bovenberg prof.dr. K.P. Goudswaard R.L.O. Linschoten dr. M.L. Wilke Ondernemersleden mr. G. de Bock (LTO-Nederland) mr. J.W. van den Braak (VNO-NCW) mr. H.J. van Dalen (VNO-NCW) drs. A. van Delft (MKB-Nederland) mevrouw drs. K. Kuiper (MKB-Nederland) mevrouw mr. Th.M. Snelders (VNO-NCW) ing. A. Hekman drs. G. Verheij vacature vacature Werknemersleden A.J.M. Heerts (FNV) mevrouw drs. C.J.M. Rietbergen (FNV) drs. M. Kastelein (CNV) mevrouw drs. D. Vaartjes-van Suijdam (CNV) drs. E. Tasma (FNV) J.S. Vroon (MHP) S. van de Pol mevrouw ir. J.M.J.C. Westerbeek- Huitink mevrouw J. Udo mevrouw C.B.M. Sombroek drs. E.R. Haket mevrouw drs. L. Kruse W.W. Muller Adviserende leden dr. P.C. Hermans (CVZ) J.W.J. Siebers vacature (UWV) mevrouw drs. A. Delsing drs. F.W. Suijker (CPB) drs. H. Stegeman 73

75 BIJLAGE 2 Ministeriële vertegenwoordigers drs. G.J. Bouwhuis (Fin) J.G. Breit (VWS) dr. R.H.J.M. Gradus (SZW) drs. D.J. Hagedooren (SZW) drs. C.P.C. van de Sanden (BZK) drs. W. Sleumer (VWS) dr. G.J.M. de Vries (SZW) Vacature (EZ) mevrouw drs. M.M. Cluitmans Secretariaat drs. A. Devreese drs. L. Faase drs. H. van der Meer drs. H.G. Fijn van Draat 74

76 BIJLAGE 3 Huidige referte-eisen voor de WW De adviesaanvraag heeft betrekking op het wijzigen van de huidige referte-eisen in de WW. In deze bijlage worden de nu geldende eisen kort weergegeven. Referte-eisen Om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering moet een werkloze aan een aantal voorwaarden voldoen: niet verwijtbaar werkloos worden, zich tijdig als werkzoekende laten registreren, sollicitatieplicht, passende arbeid aanvaarden, zich houden aan de regels van het UWV. Verder moet de betrokkene werkloos zijn (verliezen van ten minste vijf arbeidsuren per week of de helft van het gemiddeld aantal arbeidsuren bij een werkweek van minder dan tien uur, geen recht hebben op loondoorbetaling over die uren en beschikbaar zijn voor werk) en voldoen aan de referte-eisen. De referte-eisen hebben betrekking op het arbeidsverleden van de betrokkene en het daaraan gerelateerde recht op een WW-uitkering. Op dit moment geldende de volgende referte-eisen 1 : Wekeneis: De werknemer moet in de periode van 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de werkloosheid ten minste 26 weken als werknemer hebben gewerkt. Een week telt mee als in die week op één dag is gewerkt. De verrichte arbeid telt slechts mee als die betrekking heeft op de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan. Voor een aantal beroepen / beroepsgroepen bestaat een aangepaste wekeneis (zie verder). Onder bepaalde voorwaarden kan het aantal weken van 39 anders worden bepaald (langere periode). Vier-uit-vijf-eis: Deze eis houdt in dat de werknemer: in de vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn werkloosheid is ingetreden gedurende ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen; of onmiddellijk voorafgaande aan of op de eerste werkloosheidsdag recht heeft op een WAO-, Waz- of Wajong-uitkering, of daarmee overeenkomende uitkering. Kalenderjaren waarin de werknemer als ouder een kind jonger dan 6 jaar heeft verzorgd tellen mee als jaren waarin over 52 dagen of meer loon is ontvangen. Als de verzorging een kind tussen de 6 en 12 jaar gold, tellen deze jaren voor de helft mee. Ook dagen waarover een WAO (of overeenkomende) uitkering is ontvangen en dagen van onbetaald verlof (tot een maximum van 18 maanden) tellen mee. 1 In deze bijlage wordt een globale omschrijving van de referte-eisen gegeven. Voor de referte-eisen voor de loongerelateerde uitkering: zie WW artt c; voor de referte-eisen voor de kortdurende uitkering: zie WW artt. 52a-52d. 75

77 BIJLAGE 3 Loongerelateerde uitkering: wekeneis én vier-uit-vijf-eis Als een werknemer voldoet aan de wekeneis én de vier-uit-vijf-eis komt hij in aanmerking voor een loongerelateerde uitkering. De uitkering bedraagt 70 procent van het dagloon en de uitkeringsduur is afhankelijk van het (fictieve) arbeidsverleden van betrokkene. Na afloop van de loongerelateerde uitkering heeft de werkloze werknemer recht op een vervolguitkering (70 procent minimumloon). Voor nieuwe gevallen (werkloos geworden op of na 11 augustus 2003) is de vervolguitkering afgeschaft. Kortdurende uitkering: wekeneis Als de werkloze werknemer alleen voldoet aan de wekeneis heeft hij recht op een kortdurende uitkering. Deze uitkering duurt een halfjaar en bedraagt 70 procent van het minimumloon (of het dagloon als dat lager is). Verlaagde wekeneis De wet geeft de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde groepen werknemers de wekeneis lager te stellen 2. De groepen werknemers waarvoor een verlaagde wekeneis geldt, zijn opgenomen in het Besluit verlaagde wekeneis WW 3. De groepen die een verlaagde wekeneis kennen worden hieronder weergegeven. Beroepen en beroepsgroepen in het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet De wekeneis wordt verlaagd naar 16 uit 39 voor: De werknemer die in een onregelmatig arbeidspatroon uitsluitend of vrijwel uitsluitend als musicus of anderszins als artiest, dan wel als filmmedewerker arbeid in dienstbetrekking heeft verricht. De werknemer die de hiervoor bedoelde artiest of musicus in hetzelfde of nagenoeg hetzelfde arbeidspatroon in zijn optreden technisch heeft ondersteund. Bij de hierna genoemde groepen werknemers is de verlaagde wekeneis van toepassing voor zover de arbeid naar zijn aard slechts beschikbaar is gedurende een of meer jaarlijks terugkerende perioden. De wekeneis wordt gesteld op 13 voor een werknemer die arbeid heeft verricht in de beetwortelindustrie. 2 WW, art. 17a lid 3. 3 KB van 10 december 1987, Stb

78 BIJLAGE 3 Het aantal weken wordt gesteld op 16 ten aanzien van een werknemer die: a agrarische arbeid in het algemeen heeft verricht; b arbeid heeft verricht in de aardappelmeelindustrie; c arbeid heeft verricht bij transportbedrijven ten behoeve van vervoer van aardappels en suikerbieten; d arbeid heeft verricht in de groente- en fruitverwerkende industrie; e arbeid heeft verricht in de visconservenindustrie, of f arbeid heeft verricht als kermismusicus. Het aantal weken wordt gesteld op 20 ten aanzien van een werknemer die: a arbeid heeft verricht in de hotel-, restaurant-, café-, pension- en aanverwante bedrijven; b arbeid heeft verricht in bakkersbedrijven, mits de aard van die arbeid overeenkomt met de in onderdeel a. genoemde arbeid; c arbeid heeft verricht als aardappelkarteerder en controleur; d arbeid heeft verricht bij reisbureaus, toerwagenondernemingen, verenigingen voor vreemdelingenverkeer, jeugdherbergen, vakantieverblijven, kampeercentra, strandexploitanten, speeltuinen, speelterreinen, instellingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding en sportbeoefening, bad- en zweminrichtingen, tentoonstellingen of musea; e arbeid heeft verricht in bedrijven die rondvaarten en toerwagenreizen organiseren; f arbeid heeft verricht als expeditie- of pakhuispersoneel, in dienst van groothandelaren of commissionairs in land- en tuinbouwproducten; g sorteer- en dergelijke arbeid heeft verricht bij tuinbouwveilingen, tuinbouwverenigingen en bij de detailhandel in bloembollen; h arbeid heeft verricht in het winkelbedrijf; i arbeid heeft verricht in het veenbedrijf; j arbeid heeft verricht in het bontbedrijf, de bontverwerkende en garnerende bedrijven; k arbeid heeft verricht in de spoelderij en pakkerij van het witlofbedrijf; of l arbeid heeft verricht in luchtvaartbedrijven. 77

79 78

80 BIJLAGE 4 Kabinetsvoorstellen WW-pakket 2003 Het voorstel voor de aanpassing van de referte-eisen en de afschaffing van de kortdurende uitkering maakt onderdeel uit van een pakket aan WW-maatregelen. Deze, inmiddels deels gerealiseerde, voornemens betreffen: Vervanging fictief door feitelijk arbeidsverleden, aanpassing verzorgingsforfait 1. Het kabinet wil dat het feitelijk arbeidsverleden bepalend wordt voor de duur van de WW-uitkering. Een wetsvoorstel hiertoe is ingediend en in behandeling bij de Tweede Kamer. Volgens dit wetsvoorstel krijgt het daadwerkelijk gewerkte aantal jaren geleidelijk meer invloed op de uitkeringsduur. Het wetsvoorstel bevat ook een voorstel het verzorgingsforfait aan te passen. Het forfait geldt nu voor de verzorging van kinderen tot 6 respectievelijk 12 jaar. In het voorstel wordt dit teruggebracht tot 5 jaar. De wijzigingen zouden op 1 januari 2005 moeten ingaan. Afschaffing vervolguitkering en Overgangsregeling 2. Dit beleidsvoornemen is inmiddels geëffectueerd. De vervolguitkering WW is afgeschaft voor werknemers voor wie de eerste werkloosheidsdag valt op of na 11 augustus Voor een deel van de werknemers die door deze maatregel worden getroffen (ontslagaanzegging of ontbindingsbeschikking gedateerd voor die datum) is een overgangsregeling getroffen. Gouden handdruk. In het najaarsoverleg (oktober 2003) heeft het kabinet zijn voornemen om een ontslagvergoeding te korten op de werkloosheidsuitkering laten vallen. Werkgevers verantwoordelijk voor kosten WW oudere werknemers. Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend dat regelt dat werkgevers die vanaf 1 mei 2003 een werknemer van 57,5 jaar of ouder ontslaan een eigen bijdrage aan de werkloosheidslasten gaan betalen. Bij de bespreking van dit voorstel in de Tweede Kamer is gebleken dat er niet voldoende steun was voor dit voorstel. De minister heeft het voorstel gewijzigd. Het gewijzigde voorstel, dat inmiddels is aangenomen, houdt in dat werkgevers met ingang van 1 januari 2004 geen basispremie WAO hoeven te betalen voor werknemers van 55 jaar en ouder. Ze hoeven deze premie ook niet te betalen als ze werknemers van 50 jaar en ouder in dienst nemen. Sollicitatieplicht ouderen. Het kabinet heeft om de arbeidsdeelname van ouderen te bevorderen de sollicitatieplicht ingevoerd voor uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder met reële kansen op de arbeidsmarkt. De maatregel is per in werking getreden. Aanscherping wekeneis en intrekking Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet. Afschaffing kortdurende WW-uitkering. 1 Tweede Kamer, vergaderjaar , Tweede Kamer, vergaderjaar ,

81 80

82 BIJLAGE 5 Achtergrondinformatie: werkloosheid, arbeidsmarktontwikkelingen en -beleid Voor de onderbouwing van zijn voornemens verwijst het kabinet naar het UWV-rapport Afschaffing kortdurende WW-uitkering en aanscherping wekeneis dat als bijlage bij de adviesaanvraag is opgenomen. De adviesaanvraag bevat verder geen verkenning of analyse van de kabinetsvoornemens in relatie tot de ontwikkelingen met betrekking tot de werkloosheid, het beroep op de WW, de situatie op de arbeidsmarkt en het lopende en voorgenomen arbeidsmarktbeleid. In aanvulling op de adviesaanvraag volgt hieronder een overzicht van onder meer enkele feitelijke ontwikkelingen met betrekking tot de werkloosheid(sregelingen) en de arbeidsmarkt. Aan de orde komen achtereenvolgens enkele kwantitatieve gegevens (paragraaf 1) en enkele relevante arbeidsmarktontwikkelingen (paragraaf 2). Ten slotte wordt nader ingegaan op het recente beleid (paragaaf 3). 1 Kwantitatieve informatie Deze paragraaf bevat vooral cijfermatige achtergrondinformatie bij de door het kabinet voorgenomen maatregelen. De informatie heeft betrekking op de recente en te verwachten ontwikkeling van de werkloosheid en het beroep op de WW (volume, verschil tussen aanvragen en toekenningen, onderscheid naar WW-uitkering, instroomgegevens). figuur b5.1 Werkloosheid: ontwikkeling en prognose 10 Werkloosheid werkloze beroepsbevolking % geregistreerde werkloosheid % De figuur hierboven geeft de ontwikkeling van de werkloosheid weer, gemeten als percentage van de werkloze beroepsbevolking (bron CPB) en van de geregistreerde werkloosheid (bron CBS). De figuur laat zien dat de werkloosheid na een sterke daling na de jaren 1994/1995, in de recente periode weer snel en sterk oploopt. 81

83 BIJLAGE 5 In de MEV 2004 geeft het CPB aan een verder oplopen van de werkloosheid te verwachten. De werkloze beroepsbevolking (in procenten van de beroepsbevolking) zal oplopen van 3,9 procent in 2002 naar 5,5 in 2003 en 7 in In aantallen een stijging van (2002) via in 2003 naar in Het ministerie van SZW raamt in de begroting 2004 dat de ontslagwerkloosheid zal oplopen van in 2003 tot ca in 2006 en Beroep op de WW Tabel b5.1 bevat gegevens over alle werklozen en specifiek over werkloze jongeren (t/m 24 jaar) en over het aantal WW-uitkeringen. De tabel laat zien dat de relatie tussen werkloosheid en WW niet een-op-een is. Voor alle werklozen geldt dat in de jaren 2001 en 2002 het aantal toegekende WW-uitkeringen (aan het einde van het jaar) duidelijk hoger is dan het aantal geregistreerde werklozen (jaargemiddelde) maar aanzienlijk lager dan de werkloze beroepsbevolking. Werkloosheid Werkloze beroepsbevolking: Van de beroepsbevolking worden personen die niet of die korter dan 12 uur per week werken tot de werkloze beroepsbevolking gerekend. Geregistreerde werkloosheid: Geregistreerde werklozen omvatten dezelfde categorie als de werkloze beroepsbevolking maar zij dienen ingeschreven te zijn bij het CWI en beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt voor een baan van 12 of meer uren per week. WW-ontslagwerkloosheid: Het UWV rekent hiertoe alle WW-uitkeringen die zijn uitgekeerd aan ontslagen personen. WW-uitkeringen als gevolg van faillissement, onwerkbaar weer of vergunningen tot tijdelijk verkort werken, vallen buiten deze definitie. Voor de groep werkloze jongeren (t/m 24 jaar) wijkt het beeld hiervan af. Het aantal toegekende WW-uitkeringen bedraagt nog niet de helft van de geregistreerde werkloosheid en slechts zo n 10 à 14 procent van de werkloze beroepsbevolking. Voor 2003 geeft het UWV aan dat de instroom in de WW als gevolg van de dalende conjunctuur sterk stijgt ten opzichte van 2002: in de eerste negen maanden met bijna 33 procent. Het UWV verwacht dat het aantal lopende WW-uitkeringen aan het einde van het jaar zal zijn. De gemiddelde uitkeringsperiode is in deze negen maanden met bijna 20 procent gedaald ten opzichte van de eerste negen maanden in Ten slotte 1 In de Economierapportage december 2003 geeft het CPB aan te verwachten dat de werkloosheid (percentage beroepsbevolking) in 2003 zal uitkomen op 5,25 in plaats van op de in de MEV geraamde 5,5 procent. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar , hfst. XV, nr. 2, p. 158 e.v. 82

84 BIJLAGE 5 tabel b5.1 Werkloosheid en WW totaal WW-uitkeringen, einde jaar geregistreerde werkloosheid werkloze beroepsbevolking jongeren t/m 24 jaar WW-uitkeringen, einde jaar geregistreerde werkloosheid werkloze beroepsbevolking Bron: CBS, Statline; CPB, MEV geeft het UWV aan dat het feit dat er relatief meer jongeren met een kort arbeidsverleden instromen, leidt tot meer kortlopende rechten 3. WW: aanvragen en toekenningen 4 Het aantal aanvragen voor een WW-uitkering is aanmerkelijk hoger dan het aantal toekenningen. Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werkloze werknemer behalve aan de referte-eisen nog aan een (groot) aantal eisen voldoen. Het niet voldoen aan een van de eisen leidt tot afwijzing van de uitkering. Tabel b5.2 geeft voor een drietal jaren de aantallen aanvragen en afwijzingen. Van het totale aantal aanvragen wordt ongeveer een kwart afgewezen. Bij de jonge aanvragers (15-24 jaar) ligt het percentage afwijzingen veel hoger (ca. 40 procent). Het aandeel van de categorie jongeren in het totale aantal beoordelingen is in deze jaren constant (bijna 15 procent). In de leeftijdscategorie jaar ligt het aantal toekenningen ongeveer op het gemiddelde. tabel b5.2 WW: Beoordeelde aanvragen en toekenningen, * beoordeelde aanvragen, totaal toekenningen % ca 73 72,5 75,1 77,7 beoordeelde aanvragen, jaar toekenningen % ca 60 60,1 63,3 68,4 * Gegevens tot en met november Bron: UWV, Overzicht WW 2001 en De reden voor de afwijzing verschilt tussen de leeftijdscategorieën (zie tabel b5.3). Opvallend is dat de categorie niet werkloos bij de jongeren aanzienlijk kleiner is dan in het totaal van de afwijzingen. Jongeren worden vaker afgewezen omdat ze niet voldoen aan de wekeneis en ze worden aanzienlijk vaker afgewezen (30 tegenover 22 procent) 3 UWV, 3 e Kwartaal 2003, Amsterdam, november De gegevens zijn ontleend aan: UWV, Halfjaar overzicht WW 1 e en 2 e halfjaar 2002 (juni 2003) en Jaaroverzicht WW 2001 (oktober 2002). 83

85 BIJLAGE 5 omdat ze niet aan de aanvullende voorwaarden voldoen; om die reden verspelen ze via een zogeheten maatregel het recht op een uitkering 5. tabel b5.3 Afwijzingen WW-aanvraag per reden (in procenten van het totaal per categorie) totaal jongeren t/m 24 reden afwijzing * * geen werknemer 1,2 1,7 2,0 1,0 1,4 1,9 niet werkloos 35,5 36,3 37,5 28,7 29,1 30,6 te weinig weken 18,7 19,5 20,1 23,4 24,1 23,3 arbeidsongeschikt 8,2 6,0 4,8 5,5 3,3 2,3 maatregel** 22,0 21,7 20,7 30,6 30,5 30,0 overig, onbekend 14,3 13,7 15,0 10,7 11,6 11,9 totaal, absoluut * Gegevens tot en met november ** Straf die leidt tot weigering van uitkering. Bron: UWV, Overzicht WW Soorten WW-uitkering De WW kent vanaf 1 januari 2004 nog twee soorten uitkeringen: de kortdurende uitkering, als alleen voldaan wordt aan de wekeneis; de loongerelateerde uitkering als voldaan wordt aan de wekeneis en de jareneis. Per 1 januari 2004 is de vervolguitkering voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden, afgeschaft. De vervolguitkering voorziet in een minimumuitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering als de betrokkene nog werkloos is. Tabel b5.4 bevat de aantallen voor de verschillende uitkeringen. Daarbij is onderscheid gemaakt naar nieuwe uitkeringen (toekenningen in dat jaar) en lopende uitkeringen (aan het eind van de periode). tabel b5.4 Soort WW-uitkering * nieuwe uitkeringen kortdurende uitkering loongerelateerde uitkering vervolguitkering onbekend lopende uitkeringen, einde jaar kortdurende uitkering loongerelateerde uitkering vervolguitkering onbekend * Gegevens tot en met november Bron: UWV, Jaaroverzicht 2001, Maandinformatie WW-uitkeringen november Maatregel is een straf die (door het UWV) wordt opgelegd aan een uitkeringsgerechtigde wegens het begaan van een overtreding. Hier betreft het een straf die leidt tot een weigering van de gehele uitkering. 84

86 BIJLAGE 5 Opvallend is dat de categorie onbekend erg groot is. De tabel laat duidelijk het stijgende beroep op de WW in 2002 en 2003 zien. De gegevens over de jaren 1998 tot en met 2001 laten zien dat bij de nieuwe uitkeringen het aantal kortdurende uitkeringen (ruim) 30 procent bedraagt van het aantal loongerelateerde uitkeringen. Voor de jaren 2002 en 2003 ligt dit percentage lager. Bij de lopende uitkeringen bedragen de kortdurende uitkeringen ongeveer 10 procent van de loongerelateerde. Uit de gegevens kan tevens worden afgeleid dat bij een oplopende conjunctuur het aantal kortdurende uitkeringen binnen de lopende uitkeringen sneller terugloopt dan de loongerelateerde uitkeringen. Bij de nieuwe uitkeringen blijkt het aandeel van kortdurende uitkeringen in het totaal van kortdurende en loongerelateerde uitkeringen tamelijk stabiel zij het dat het aandeel van de kortdurende uitkeringen enigszins is gedaald. De werkloosheidsfondsen De WW-uitkeringen worden bekostigd vanuit de werkloosheidsfondsen. Dit zijn: De wachtgeldfondsen (Wgf). De fondsen betalen de WW-uitkeringen in het eerste halfjaar. Een toename van de WW-instroom leidt direct tot een stijging van de uitkeringslast van deze fondsen. Het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). Na een halfjaar neemt het AWf als de werkloze aan de voorwaarden voldoet de uitkering over. De maximale duur van de AWf-uitkering is 7 jaar, waarbij de loongerelateerde uitkering maximaal 5 jaar duurt en de vervolguitkering 2 jaar duurt. De vervolguitkering is afgeschaft voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. Het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (Ufo). Dit fonds verzorgt, sinds 1 januari 2001, de WW-uitkeringen voor overheidspersoneel dat na 1 januari 2001 werkloos is geworden. De financiering van de WW voor overheidspersoneel vindt plaats via eigen risicodragerschap; het fonds verhaalt de uitbetaalde uitkeringen bij de desbetreffende werkgevers. In de Juninota van het UWV worden de actuele situatie en de verwachting van de drie categorieën werkloosheidsfondsen weergegeven 6. Van deze drie fondsen laten het AWf en het Ufo in 2003 een vermogensgroei zien. Bij de wachtgeldfondsen uit de stijging van de werkloosheid zich duidelijk, in 2003 slaat het vermogen om van positief naar negatief. Voor de Wgf-en stijgen in 2004 wel de lasten, naar verwachting met zo n 350 miljoen euro, maar geeft de nota geen baten- en dus ook geen vermogensverwachting. Bij het Awf wordt een lastenstijging voorzien met 850 miljoen euro. Omdat de baten gelijk worden verondersteld aan de lasten treedt er geen verandering op in de vermogenspositie. Dit zelfde geldt voor het Ufo waar de lasten van 2003 op 2004 stijgen met 74 miljoen euro. 6 UWV, Juninota financiële ontwikkeling UWV-fondsen , juni

87 BIJLAGE 5 tabel b5.5 Financieel overzicht Wgf, AWf en Ufo (miljoen euro) Wgf AWf Ufo lasten baten saldo vermogen dekkingssaldo lasten baten saldo vermogen* lasten baten saldo vermogen dekkingssaldo *Vermogen = dekkingssaldo. Bron: UWV, Juninota WW-instroom naar sector (onder meer uitzendarbeid en cyclische arbeid) Er zijn grote verschillen tussen sectoren in aantallen werklozen, zo blijkt uit gegevens van het UWV. Grootste leveranciers van nieuwe WW-gevallen zijn in 2002 de uitzendbedrijven, de gezondheidszorg (inclusief geestelijke en maatschappelijke belangen), de zakelijke dienstverlening en de detailhandel 7. Het saldo van uitstroom en instroom is voor uitzendbedrijven het grootst, 2002 sloot af met bijna werkloze uitzendkrachten met een WW-uitkering. Ongeveer de helft van hen heeft langer dan een half jaar een WW-uitkering. Hoge in- en uitstroomcijfers van uitzendkrachten vallen te verwachten gegeven het feit dat de gemiddelde uitzendduur voor 2002 uitkomt op 117 kalenderdagen: vier maanden per jaar gemiddeld per uitzendkracht, gemeten over uitzendkrachten 8. Verder blijkt uit UWV-gegevens dat 5,6 procent van alle WW-uitkeringen wordt toegekend bij cyclische werkloosheid (in de zin van cyclische WW-toekenningen aan personen die niet onder de besluitgroepen vallen) 9. Cyclische werkloosheid concentreert zich in enkele sectoren, zoals het agrarische bedrijf, het bouwbedrijf, de horeca algemeen, de culturele instellingen en het schildersbedrijf. Minder dan 1 procent van alle werkgevers 7 UWV, 8 e Notitie Arbeidsmarktverkenning, Amsterdam, mei Omdat het UWV rapporteert over veranderingen in het WW-bestand zijn absolute aantallen weergegeven en niet de relatieve verhoudingen ten opzichte van de sectorale beroepsbevolking. 8 N. Brusse, P. Donker van Heel, Instroomonderzoek uitzendkrachten , 10 jaar maatschappelijk belang in beeld, ECORYS-NEI / ABU, Rotterdam, september 2003, p UWV, Cyclisch beroep op de werkloosheidswet 1999 t/m 2002, Amsterdam. 86

88 BIJLAGE 5 is verantwoordelijk voor de cyclische werkloosheid, driekwart van hen is terug te vinden in de genoemde vijf sectoren. Bij WW-uitkeringen toegekend bij cyclische werkloosheid gaat het jaarlijks om ongeveer uitkeringen met een gemiddelde duur van 15 weken 10. De uitkeringsduur (in 2002) overtreft gemiddeld genomen in de helft van de gevallen niet de 13 weken 11. Vooral in de horeca algemeen en bij de culturele instellingen ligt de gemiddelde uitkeringsduur echter hoger. Wat het soort WW-uitkering betreft, van alle cyclische WW-uitkeringen (in 2001) is 83 procent loongerelateerd en 11 procent kortdurend. Bij de overige gevallen (ongeveer 6 procent) is het uitkeringstype niet bekend, of gaat het om een vervolguitkering. Vervolguitkeringen blijken echter zelden voor te komen vanwege de gemiddeld genomen korte duur van cyclische uitkeringen. 2 Relevante arbeidsmarktontwikkelingen Deze paragraaf bevat een weergave van enkele relevante ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, in het bijzonder met betrekking tot de flexibilisering van arbeid. Na de schets van een algemeen kader en van enkele feitelijke gegevens, volgen enkele beschouwingen over de positie van jongeren, de integratie van werknemers met een flexibele arbeidsrelatie (zogeheten flexwerkers) in het arbeidsproces en het mogelijke oneigenlijke WW-gebruik door flexwerkers. Algemeen kader: behoefte aan flexibiliteit De dynamiek in de economie vraagt meer dynamiek op de arbeidsmarkt om te kunnen reageren op externe schokken, conjunctuurschommelingen en technologische vernieuwing. Een en ander komt tot uitdrukking in onder meer een toenemende behoefte aan arbeidsflexibiliteit in bedrijven, voor wie flexibilisering van arbeid een organisatiestrategie is om in te spelen op de economische ontwikkelingen. Daarnaast is er bij werknemers een toenemende behoefte of noodzaak om meer variatie in de levensloop te brengen waardoor zorg, scholing, mobiliteit op de arbeidsmarkt en arbeid op hogere leeftijd gemakkelijker worden gerealiseerd. Voor hen is flexibilisering een gedragsstrategie die het mogelijk maakt de arbeidsdeelname in verschillende levensfasen af te stemmen op, en te combineren met andere noodzakelijke maatschappelijke activiteiten. Voor de hand liggende voorbeelden zijn de afwisseling van werk met oplei- 10 Het betreft het aantal uitkeringen vóór de aanscherping van de regeling voor cyclische werkloosheid (zie par. 2.1). 11 Het betreft hier gevallen in alle sectoren, waarvan bijna gevallen in de agrarische sector. Aangenomen mag worden dat de cyclische werkloosheidsduur dusdanig kort is dat de periode van werken voldoet aan de 39-uit- 52-wekeneis. Het betreft hier uiteraard een ruwe schatting, die gebaseerd is op de veronderstelling dat de vorige werkloosheidsperiode niet als werktijd in de arbeidsverledeneis wordt meegeteld. Zie: UWV, Cyclisch beroep op de Werkloosheidswet 1999 t/m 2002, op.cit., p. 32. In de analyse is ervan uitgegaan dat dit rapport betrekking heeft op cyclische werkloosheidsrechten exclusief de rechten van degenen die onder de zogenoemde besluitgroepen vallen. 87

89 BIJLAGE 5 ding of zorgtaken en de combinatie van werk en scholing, van werk en zorg en van werk en pensioen. Deze ontwikkelingen nopen ertoe de behoefte van ondernemingen en individuen aan flexibiliteit goed met elkaar in evenwicht te brengen. Daarvoor zullen nieuwe institutionele oplossingen moeten worden gevonden (zie kader). Wetgeving flexibilisering arbeidsmarkt Op een aantal gebieden is door middel van wetgeving flexibele arbeidsinzet ondersteund. In de Wet flexibiliteit en zekerheid is de behoefte aan flexibiliteit samengebracht met de behoefte aan meer zekerheid voor flexibele werknemers. Die zekerheid uit zich in een verbeterde rechtspositie voor uitzendkrachten. De flexibiliteit op de arbeidsmarkt kan toenemen onder meer omdat uitzendorganisaties aan minder regels zijn gebonden, de regels voor het voortzetten van contracten voor bepaalde tijd zijn aangepast, de regels voor opzegtermijnen zijn vereenvoudigd en de maximale opzegtermijn is beperkt. De Wet aanpassing arbeidsduur vergemakkelijkt de overgang naar deeltijdarbeid en vergemakkelijkt daarmee combinaties tussen arbeid en zorg of arbeid en onderwijs en de (her)intrede op de arbeidsmarkt. De wetgever heeft voorts gepoogd bij te dragen aan de combineerbaarheid van arbeid en zorg door tal van wettelijke verlofregelingen en financieringsinstrumenten in het leven te roepen waarvan een aantal ondergebracht zijn in de Wet arbeid en zorg. De wenselijkheid en mogelijkheid van een levensloopregeling zijn in discussie. Dynamiek en flexibiliteit op de arbeidsmarkt: enkele feiten Het beeld van een meer flexibele arbeidsmarkt wordt in empirisch onderzoek slechts ten dele bevestigd. Zo blijkt dat er, na een aanvankelijk sterke groei in het begin van de jaren negentig, geen sprake is van een duidelijke toename van flexwerkers. De externe flexibiliteit op de arbeidsmarkt is beperkt ten opzichte van de prognoses uit het midden van de jaren negentig. De groei van flexibele arbeidspatronen die toen werd verwacht is er getuige tabel b5.6 niet gekomen. tabel b5.6 Werknemers naar positie in werkkring, Bron: CBS, Statline. totaal aantal werknemers x 1000 aandeel flexwerkers (%) waarvan uitzendkrachten (%) waarvan oproep / invalkrachten (%) waarvan overige flexwerkers (%) ,6 1,9-3, ,9 2,8-3, ,3 3,8 3,2 3, ,6 2,8 1,6 3,3 88

90 BIJLAGE 5 De tabel laat zien dat in 1998 het (voorlopige) hoogtepunt van flexibele arbeid is gepasseerd; daarna is weer sprake van een geleidelijke afname. Daarvoor gelden verschillende redenen (zie kader). De tekenen wijzen erop dat 2003 een nieuw keerpunt kan worden: de uitzendmarkt is in 2002 (in relatieve termen) weer terug op het niveau van 1995, maar trekt in 2003 weer wat aan. De (procyclische) omslag kan duiden op herstel van de conjunctuur. Verklaringen stagnatie flexibele arbeid Voor de relatieve afname van het aantal flexibele banen in het recente verleden zijn verschillende verklaringen aangevoerd. De SER-commissie Sociaal en Economisch Deskundigen heeft erop gewezen dat door de krapte op de arbeidsmarkt numerieke flexibiliteit deels is vervangen door functionele flexibiliteit*. Dit blijkt onder meer ook uit recent onderzoek van ECORYS-NEI. De onderzoekers menen dat met de toename van de functionele flexibiliteit de groei van de uitzendbranche is afgenomen omdat bedrijven inmiddels de voor- en nadelen van verschillende flexibele instrumenten en strategieën aan den lijve hebben ervaren en ermee kunnen omgaan. De afgenomen betekenis van de uitzendbranche zou ook veroorzaakt zijn door de Wet flexibiliteit en zekerheid. Uitzendwerk is relatief duurder geworden en de mogelijkheden voor interne flexibilisering zijn door de wet toegenomen**. * CSED-rapport, Levensloopbanen: gevolgen van veranderende arbeidspatronen, op.cit., p. 39. ** N. Brusse, P. Donker van Heel, Instroomonderzoek uitzendkrachten , 10 jaar maatschappelijk belang in beeld, ECORYS-NEI / ABU, Rotterdam, september Ondanks de beperkte groei of de stagnatie van de externe flexibiliteit op de arbeidsmarkt is sprake van een aanzienlijke mobiliteit op de arbeidsmarkt, een sterk toegenomen omvang van arbeidsmarktstromen 12, en sterk veranderde arbeidspatronen. Zo is het van belang dat de dynamiek op de arbeidsmarkt door het gepresenteerde cijfermateriaal maar beperkt in beeld wordt gebracht. Dat komt omdat veel tijdelijke banen die in de loop van het jaar worden beëindigd aan de aandacht ontsnappen. Sommige werknemers hebben in de loop van een jaar twee of meer tijdelijke banen, soms zelfs gelijktijdig. Uit een analyse van gegevens uit de Enquête Werkgelegenheid en Lonen (EWL) die opgenomen zijn in het Sociaal Statistisch Bestand, blijkt dat in 2000 naast onge- 12 U. Kock, Sociale uitkeringen en de stromenbenadering van de arbeidsmarkt. In: TPE, augustus 2003, pp Schattingen van het aantal arbeidsmarkttransities zijn echter erg gevoelig voor definitieverschillen, de mate waarin overgangen worden waargenomen en de aard van het gebruikte datamateriaal (P.C. Allaart en J.C. van Ours, Stromen op de Nederlandse arbeidsmarkt, OSA, augustus 2001). Kennis over stroomgegevens op de arbeidsmarkt, die zowel betrekking hebben op banen als op personen, is echter beperkt en onvolledig en daarom voor discussie vatbaar. OSA en CBS werken sinds kort samen om onderzoek te doen naar arbeidsmarkttransities en het CBS is doende het Sociaal Statistisch Bestand toegankelijker te maken. Op basis van het SSB is longitudinaal onderzoek mogelijk. 89

91 BIJLAGE 5 veer een miljoen uitzendbanen die korter dan een jaar duren, meer dan een miljoen banen voorkwamen die na 1 januari begonnen en voor 31 december waren beëindigd. Tabel b5.7 geeft hiervan een beeld (naar twee leeftijdscategorieën). tabel b5.7 Banen naar duur en leeftijd werknemers, 2000 (procentuele verdeling naar leeftijd) Bron: CBS, SSB. banen langer dan een jaar banen in 2000 begonnen en niet in 2000 beëindigd banen voor 2000 begonnen en in 2000 beëindigd banen in 2000 begonnen en beëindigd totaal totaal (abs. x 1000) jonger dan 25 jaar ouder dan 25 jaar Het aantal kortdurende banen (20 procent van het totale aantal banen, 12 procent van het totale aantal banen exclusief uitzendarbeid) wordt in tabel b5.7 onderschat omdat de lengte van de banen die na 2000 zijn beëindigd niet bekend is. Wel is bekend dat van de banen die in 2000 zijn beëindigd en voor 2000 begonnen, ongeveer 35 procent korter duurde dan een jaar 13. Voorts is bekend dat, afgezien van de uitzendsector, de meeste korte banen (korter dan een jaar) voorkomen in de landbouw (47 procent) en de horeca (29 procent). Korte banen komen nauwelijks voor in de industrie (6 procent) en in verschillende sectoren van de niet-commerciële dienstverlening zoals het openbaar bestuur (3 procent) en het onderwijs (7 procent). Op grond van deze gegevens mag dus worden aangenomen dat de kans om enige tijd werkloos te zijn van sector tot sector sterk verschilt. Daar staat tegenover dat de kans om een nieuwe baan te vinden groter is in sectoren met meer baanopeningen. Dat geldt uiteraard niet indien sprake is van banen met een cyclisch of seizoensgebonden karakter, of voor sectoren waarin weinig nieuwe baanopeningen zijn. De dynamiek op de arbeidsmarkt blijkt ook uit het feit dat in het onderzochte jaar 12 procent van alle banen (exclusief uitzendbanen) in dat jaar zijn gestart en beëindigd en 30 procent van alle banen (eveneens exclusief uitzendbanen) zijn beëindigd of gestart. Verder kent de Nederlandse arbeidsmarkt een flink segment korte deeltijdbanen. Weliswaar gaat het hierbij veelal niet om flexibele banen, maar kleine deeltijdbanen dragen wel bij aan de functionele flexibiliteit binnen arbeidsorganisaties en verminderen daardoor de behoefte aan externe flexibiliteit A.W.F. Corpeleijn, Tijdelijke en langdurige banen, 2000, In: Sociaal-economische maandstatistiek, nr, , pp Inclusief banen korter dan 12 uur per week, werkt 8 procent van de mannen en 32 procent van de vrouwen in een deeltijdbaan van minder dan 20 uur per week. 90

92 BIJLAGE 5 Positie jongeren op een flexibele arbeidsmarkt Uit tabel b5.7 blijkt dat de dynamiek en flexibiliteit van de Nederlandse arbeidsmarkt voor een belangrijk deel op het conto van jongeren komen. Van alle in 2000 beëindigde banen die korter duurden dan een jaar (ruim 2½ miljoen) werd 52 procent bezet door iemand jonger dan 25 jaar 15. In 2002 werkt van alle werknemers tot 25 jaar 31 procent in een flexibele baan, ofwel 40 procent van de flexibele arbeidskrachten is jonger dan 25 jaar. Van de uitzendkrachten is de helft tussen de 15 en 25 jaar. Uit al weer wat oudere analyses van werkloosheidspatronen blijkt dat herhalingswerkloosheid ook vaker voorkomt onder jongeren 16. De constatering dat vooral jongeren flexibele banen bezetten geldt met uitzondering van de cyclische of seizoensgebonden werkgelegenheid (zie paragraaf 2.2.1). Van de totale populatie cyclisch werklozen is maar 7 procent jonger dan 25 jaar 17. Flexibele arbeid en integratie in het arbeidsproces Werknemers in tijdelijke of flexibele banen blijken een voorkeur te hebben voor een vast dienstverband en koersen daar ook op af. Zo laat onderzoek van de ABU uitgevoerd door ECORYS zien dat circa 55 procent van de uitzendkrachten streeft naar een vaste baan. Een minderheid (ongeveer 11 procent) streeft naar een vaste relatie met de uitzendonderneming en 34 procent ziet uitzendarbeid vooral als een tijdelijke bijverdienste naast studie of als vakantiewerk. Voor alle flexwerkers neemt de kans om een vaste baan te krijgen af met het stijgen van de leeftijd; vooral jonge werknemers met een flexibele arbeidsrelatie stromen na verloop van tijd door naar vast werk. Uit analyses van CBS-data blijkt dat mensen met een relatief zwakke arbeidsmarktpositie, zoals gehuwde vrouwen en niet-westerse immigranten meer moeite hebben om een vast contract te krijgen dan mensen met een sterke arbeidsmarktpositie. Voor gehuwde vrouwen dragen het verbrokkelde arbeidsverleden en de wens zorgtaken te blijven vervullen als dat nodig is, ertoe bij dat zij een hogere kans hebben op een flexibele baan 18. Niettemin kan flexibele arbeid voor mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie een opstapje zijn naar vast werk. Zo lukt het jaarlijks voor ongeveer eenderde van alle uit- 15 Zie tabel 2.6: 35 procent van de banen genoemd in kolom 3 plus alle banen genoemd in kolom 4 duurden korter dan een jaar. 16 Voorts zijn lager geschoolden en allochtonen oververtegenwoordigd, zowel in het vaker voorkomen van werkloosheid als in de duur van de werkloosheid. Zie J. de Koning, P.J. van Nes, C. van der Veen, Patronen van werkloosheid, SZW, Den Haag, juli Cijfers 2000, Zie: Lisv, Cyclisch beroep op de werkloosheidswet, Amsterdam, november Voor alleenstaande vrouwen geldt dit niet. Zie: D. Moolenaar, The Dutch market for agency work, (proefschrift), Amsterdam, 8 maart

93 BIJLAGE 5 zendkrachten om een vaste baan te vinden 19. Daarmee draagt uitzendwerk bij tot een versnelde integratie van moeilijk plaatsbare groepen op de arbeidsmarkt; daarnaast fungeert uitzendarbeid voor de werkgever vaak als een screening device 20. Al met al biedt flexibele arbeid (en andere vormen van atypische arbeid zoals kleine deeltijdbanen) mogelijkheden voor moeilijk plaatsbare groepen en verhoogt dit de arbeidsparticipatie ook van starters en herintreders. Daardoor kan het beroep op de socialezekerheidsregelingen dalen 21. Seizoensarbeid en besluitgroepen verlaagde wekeneis Uit UWV-onderzoek 22 komt naar voren dat het aantal seizoenswerklozen vergeleken met gegevens van elf jaar geleden drastisch is gedaald, namelijk van naar Daarbij speelt een rol dat Arbeidsvoorziening respectievelijk CWI, initiatieven hebben genomen om samen met sociale partners en werkgevers projecten op te zetten om in de tijdelijke vraag naar arbeid te voorzien 24. De daling hangt ook samen met het feit dat in de recreatiesectoren de seizoenslengte toeneemt en met de krimp in de agrarische sector en het sterk toegenomen aantal tijdelijke tewerkstellingsvergunningen voor niet EER-werknemers 25. Daarnaast is ook het aandeel van de werklozen gedaald dat niet aan de reguliere WWwekeneis, maar wel aan de verlaagde wekeneis voldoet, namelijk van 18 naar 13 procent. Deze daling komt vooral op het conto van de recreatiesectoren; de agrarische sector blijft 19 De zogenoemde doelgroepen (ouderen, langdurig werklozen, etnische minderheden en arbeidsgehandicapten) vinden volgens het ECORYS-onderzoek vergeleken met alle uitzendkrachten in gelijke mate een vaste baan, al moet worden aangetekend dat het voor hen soms moeilijker is om aan uitzendwerk te komen en dat zij in sterkere mate dan gemiddeld erop uitzijn om via uitzendwerk aan een vaste baan te komen. Uitzendwerk is daarom belangrijk voor deze categorieën en vervult aldus een belangrijke maatschappelijke functie. Dat brengt de ABU er toe de maatschappelijke waarde van uitzendarbeid mede te schetsen in het licht van de opstapfunctie naar vast werk. Opmerkelijk is dat dit in gelijke mate geldt voor categorieën met een zwakke arbeidsmarktpositie. Zie: N. Brusse, P. Donker van Heel, Instroomonderzoek uitzendkrachten , op.cit., p N. Brusse, P. Donker van Heel, Instroomonderzoek uitzendkrachten , op.cit., p Niet alle werkzoekenden hebben een uitkering. In 2001 waren ongeveer werkzoekenden niet-uitkeringsgerechtigd (NUG); een deel van hen bestond uit herintredende vrouwen. In 2001 zijn er NUGen; onder hen is 32 procent herintreedster. De helft van de NUGen zijn ontslagwerklozen die om diverse redenen niet in aanmerking komen voor een uitkering. Een klein deel is schoolverlater. Van alle herintredende vrouwen (in ) is 56 procent uitkeringsgerechtigd. RWI, Arbeidsmarktanalyse 2003, Den Haag februari 2003, p H. van der Heul, Beetwortelkwekers en bollensorteerders, op.cit. 23 Getallen zijn exclusief het aantal werkloze musici, artiesten en begeleiders, die juist een stevige groei laten zien van 300 naar Zie: H. van der Heul, Beetwortelkwekers en bollensorteerders, op.cit. p. 36. Van het totale aantal WW-uitkeringen is ruwweg 90 procent loongerelateerd. Het onderzoek heeft betrekking op de periode juli 2000 tot en met juni De projecten hebben in belangrijke mate mede ten doel illegale tewerkstelling te voorkomen J. Tiemersma, P.A. Donker van Heel en R. de Vries, Evaluatie-onderzoek 1994 landelijk tuinbouwakkoord, Arbeidsvoorziening Rijswijk, november R. van Uffelen c.s., Evaluatie Seizoensarbeid 2002, SZW, Den Haag, 6 december Van de gemelde vacatures in de tuinbouw in 2002 (5800 plaatsen) is 70 procent (4200) vervuld met een tewerkstellingsvergunning (maximaal 13 weken) voornamelijk voor Poolse werknemers. Zie: R. van Uffelen c.s., Evaluatie Seizoensarbeid 2002, op.cit., pp. VIII en IX. 92

94 BIJLAGE 5 stabiel op 13 procent. Inclusief musici, artiesten en begeleiders voldoen ongeveer 1700 werkloze werknemers niet aan de reguliere wekeneis. Beide structurele tendensen laten de conclusie toe dat veel sectoren met een belangrijke component seizoensarbeid in de richting gaan van een doorlopend arbeidspatroon. Dat neemt niet weg dat in een aantal sectoren het gebruik van de verlaagde wekeneis nog substantieel is. In de agrarische sector zijn het vooral werknemers in de bloembollenhandel en de beetwortelindustrie die er gebruik van maken. Van werkloze werknemers uit deze sectoren voldoet respectievelijk 28 en 77 procent niet aan de reguliere wekeneis. Van de besluitgroep musici, artiesten en hun technische begeleiders, voldoet bijna de helft van degenen onder hen met een onregelmatig arbeidspatroon niet aan de reguliere wekeneis. Flexwerk en oneigenlijk gebruik WW Er zijn weinig gegevens beschikbaar over misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW onder werkzoekende flexwerkers. De beschikbare cijfers suggereren dat dit niet in belangrijke mate het geval is. In de eerste plaats is het aantal jongere WW-uitkeringsgerechtigden klein ten opzichte van de totale groep werkloze jongeren. Omdat veel jongeren in flexibele arbeid participeren, kan dit indiceren dat zij niet in overdreven mate van de WW gebruikmaken, zoals ook blijkt uit tabel b5.8. Een kleine meerderheid van de werkloze jongeren ontvangt een uitkering, het merendeel van hen via de bijstandswet (nu WWB). tabel b5.8 Arbeidsmarktpositie van jongeren jaar, 2002, procentuele verdeling van het totaal aantal jongeren, (absolute aantallen x 1000) Tabel b5.8 heeft betrekking op jongeren tot 23 jaar. In 2002 vormen werkloze jongeren tot 25 jaar 26 procent van de werkloze beroepsbevolking en 5 procent van de WW-popumet startkwalificatie *Waarvan WW en Abw Bron: CBS, EBB zonder startkwalificatie met uitkering zonder uitkering Totaal op school (998) Arbeidsmarkt werkend Arbeidsmarkt werkloos 14,4 (218) 1,1 (17) 12,7 (192) 1,5 (22) 1,4 (21)* 1,2 (18) 27,1 (410) 2,6 (39) overig ,4 (67) Totaal (1.513) 93

95 BIJLAGE 5 latie; dit laat zien dat jongeren minder gemakkelijk in de WW komen 26. Het feit dat zoveel jongeren zonder startkwalificatie werken is overigens een potentiële bron van werkloosheid in de toekomst. In de tweede plaats komt uit de evaluatie van de Wet flexibiliteit en zekerheid naar voren dat flexwerkers die (onvrijwillig) werkloos worden veelal geen WW-uitkering ontvangen. De belangrijkste reden is dat zij die niet aanvragen. Dat houdt gedeeltelijk verband met de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever. Het UWV moet daarop letten en stuurt aanvragers niet zelden terug naar de (oude) werkgever. De werkloze flexwerkers laten nogal eens achterwege daadwerkelijk verhaal te halen omdat zij geen verstoorde arbeidsverhouding met de werkgever willen laten ontstaan Arbeidsmarktbeleid: werk boven inkomen Werk is een beter alternatief voor een werkloosheidsuitkering. In die zin kan aanscherping van referte-eisen mede worden gerechtvaardigd door een effectiever arbeidsmarktbeleid. Het kabinet heeft het afgelopen jaar een groot aantal reïntegratieregelingen geschrapt en heeft sterk bezuinigd op de voor het actieve arbeidsmarktbeleid beschikbare middelen. Veel werkgeverssubsidies zijn vervallen zoals (her)plaatsingsbudgetten en de SPAK. De subsidieregelingen in het kader van de RWI verdwijnen en de afdrachtvermindering lage lonen wordt afgebouwd. De omzetting van ID-banen en WIW-banen in reguliere banen verloopt moeizaam. De nieuwe Wet werk en bijstand geeft gemeenten meer vrijheid en de volledige financiële en beleidsmatige verantwoordelijkheid voor het reïntegratiebeleid, maar vooralsnog met minder middelen om de herplaatsing van werkzoekenden te bespoedigen. Aanscherping van de referte-eisen zal de gemeentelijke taakstelling extra belasten. Ook is een groot aantal specifieke reïntegratieregelingen voor arbeidsgehandicapten in het afgelopen jaar gesneuveld. Daarmee lijkt ook de flexibiliteit van de arbeidsmarkt aan de onderkant van de markt afgenomen 28. Sluitende aanpak Het kabinet heeft besloten de sluitende aanpak voort te zetten. De sluitende aanpak schrijft voor dat iedere werkloze binnen een jaar of werk of een reïntegratietraject krijgt 26 CBS Statline. 27 De loondoorbetalingsverplichting vloeit voort uit de toepassing van art. 16 lid 3 WW. Dit artikel bepaalt, dat indien de voor de werkgever geldende termijn van opzegging niet in acht is genomen, er sprake is van een fictieve opzegtermijn waarvoor een loondoorbetalingsverplichting geldt. Deze fictieve opzegtermijn wordt (na berekening van het gederfde fictieve loon) in mindering gebracht op het aantal uitkeringsdagen, tenzij de loondoorbetalingsverplichting schriftelijk is uitgesloten (eerste 6 maanden) of bij CAO is uitgesloten (na 6 maanden). Uitsluiting van de verplichting komt echter relatief weinig voor, zodat de loondoorbetalingsverplichting vaak door het UWV wordt vastgesteld. Zie: J.P. van den Toren, G.H.M. Evers, E.J. Commissaris, Flexibiliteit en zekerheid, effecten en doeltreffendheid van de Wet flexibiliteit en zekerheid, SZW, Den Haag, februari 2002, p. I 27 en V E. de Vos, Mee-ademen mondt uit in gehijg, in: Zeggenschap, nr , p

96 BIJLAGE 5 aangeboden. Uit onderzoek van Regioplan valt af te leiden dat van alle werklozen (exclusief gehandicapten) 25 procent na een jaar nog geen werk heeft. Van deze groep is ongeveer 30 procent binnen een jaar met een reïntegratietraject gestart. De overigen hebben na een jaar geen aanbod ontvangen (60 procent) of een aanbod geweigerd (10 procent). Voor een sluitende aanpak met 100 procent dekking heeft het kabinet prestatieafspraken gemaakt met het UWV. Het UWV heeft in overleg met het ministerie van SZW een concrete taakstelling in zijn jaarplan opgenomen: 85 % van de werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt moet binnen vier weken na de kwalificerende intake door het CWI zijn aangemeld bij een reïntegratiebedrijf. Ten minste 95 % van de cliënten met een werkloosheidsuitkering moet binnen twaalf maanden na het begin van de uitkeringsperiode een reïntegratietraject krijgen of zonder traject zijn uitgestroomd en de helft van de trajecten moet leiden tot een dienstverband van zes maanden of meer. Het UWV is verplicht de trajecten naar werk of scholing via een aanbestedingsprocedure in te kopen. Aanbesteding vindt plaats op basis van resultaatfinanciering, zodat de reïntegratiebedrijven er belang bij hebben dat zoveel mogelijk trajecten ook tot duurzame plaatsing leiden 29. Aanpak jeugdwerkloosheid De jeugdwerkloosheid is in de afgelopen periode meer dan gemiddeld gestegen en bedraagt eind 2003 bijna 10 procent (tegenover ruim 5 procent voor de 25-plussers). Op grond van de snelle stijging van de jeugdwerkloosheid heeft het kabinet een plan van aanpak jeugdwerkloosheid gelanceerd waardoor tevens moet worden voorkomen dat de stijgende jeugdwerkloosheid een bron van uitkeringsafhankelijkheid wordt 30. Gemeenten hebben de verplichting om een sluitende aanpak te realiseren voor jongeren. Dit geldt voor alle jongeren die werkloos worden, met of zonder uitkering. Gemeenten krijgen hiervoor via het WIW-budget middelen toegekend (met de invoering van de Wet Werk en Bijstand zal het WIW-budget opgaan in het ongedifferentieerde reïntegratiebudget voor gemeenten). Indien jongeren binnen 12 maanden nog niet aan de slag zijn, zijn gemeenten verplicht jongeren een WIW-dienstbetrekking aan te bieden. Het plan van aanpak jeugdwerkloosheid bevat nu de volgende doelstellingen: de jeugdwerkloosheid mag in de kabinetsperiode niet meer bedragen dan het dubbele van de totale werkloosheid; iedere jongere werkloze moet binnen 6 maanden (weer) aan de slag en/of naar school zodat langdurige werkloosheid wordt voorkomen. Onder meer de volgende instrumenten worden ingezet: Via convenantafspraken met werkgevers, CWI en onderwijsorganisaties wordt gestreefd naar het realiseren van extra (leer)werkplekken. 29 SZW, Nationaal Actieplan werkgelegenheid 2003, Den Haag, 1 oktober 2003, pp. 6 en Tweede Kamer, vergaderjaar , Bestrijding (langdurige) werkloosheid, nr. 60, 9 mei 2003 en nr. 64, 30 juni

97 BIJLAGE 5 De bestaande fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau wordt opengesteld voor de scholing van jongeren onder de 23 jaar. De vormgeving zal zodanig zijn dat het budgettaire beslag gelijk blijft. 35 miljoen euro wordt gereserveerd voor drempelslechting. Risicojongeren voor wie bemiddeling alleen niet volstaat, kunnen hiermee korte activiteiten worden aangeboden zoals individuele begeleiding, sollicitatietraining en een korte functiegerichte cursus. Het kabinet meent dat voor het realiseren van een sluitende aanpak voor jongeren zonder startkwalificatie, gemeenten praktische ondersteuning nodig hebben. Het kabinet heeft daarom een Taskforce Jeugdwerkloosheid ingesteld die zich zal bezighouden met de directe ondersteuning van gemeenten via accountmanagers en verspreiding van kennis en informatie over de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Raad voor Werk en Inkomen De RWI heeft intussen een landelijke Modelaanpak Jeugdwerkloosheid (overeengekomen tussen werkgevers, werknemers en gemeenten in de RWI en het CWI) opgesteld waarin lokale partijen worden opgeroepen voortvarend aan de slag te gaan met de jeugdwerkloosheid. In de modelaanpak is een breed scala aan instrumenten opgenomen die, per plaats of regio op maat gesneden, kunnen worden toegepast. De doelstelling is dat over een of twee jaar jongeren niet langer dan een half jaar werkloos zijn: óf ze hebben een baan, óf ze volgen een opleiding, óf ze zitten in een combinatie van beide, bijvoorbeeld via een (werk)stage. Schoolverlaters en jongeren mét een startkwalificatie moeten zo snel mogelijk aansluiting vinden op de arbeidsmarkt. Schoolverlaters en jongeren zónder startkwalificatie moeten worden gestimuleerd hun opleiding af te maken, eventueel via de route van werkend leren. De modelaanpak van de RWI voorziet in de toepassing van een reeks instrumenten variërend van terugkeer naar school via leerwerkplekken, snelle bemiddeling naar een reguliere baan en (werk)stages tot gereserveerde arbeid. Werkgevers, werknemers en gemeenten zijn in de RWI overeengekomen dat jongeren een werkstage van beperkte duur kunnen volgen mét behoud van uitkering. Voorwaarde voor de werkstage is dat jongeren scholing ontvangen of uitzicht hebben op een aanstelling en het recht hebben om als interne kandidaat te kunnen solliciteren naar vacatures. De landelijke afspraak in de RWI maakt eenvoudige lokale toepassing van dit instrument mogelijk. Naast werkstages voorziet de Modelaanpak ook in langere stages. Stages zijn bedoeld voor schoolverlaters, liefst met diploma, die kort werkloos zijn (3 tot 6 maanden) en die dankzij hun stage in conditie blijven voor de arbeidsmarkt. De stage zal over het algemeen in de praktijk ingezet worden voor schoolverlaters zonder uitkering. Om een effectieve lokale samenwerking te realiseren moeten er lokale jongerenloketten komen. Verder wordt een oproep gedaan om op lokaal niveau de nieuwe mogelijkheid om Europese subsidie (ESF-3) in te zetten voor jongeren, daadwerkelijk te benutten. 96

98 BIJLAGE 5 Stichting van de Arbeid Mede naar aanleiding van de verschillende initiatieven heeft de Stichting van de Arbeid CAO-partijen opgeroepen om een extra inzet te plegen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, en partijen aanbevolen: om afspraken te maken en maatregelen te treffen ter bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren, dan wel de uitvoering ervan te intensiveren; beroepspraktijkvormingsplaatsen in stand te houden en, waar mogelijk te creëren, alsmede werkervaringsplaatsen tot stand te brengen; afspraken te maken, gericht op het vergroten van de inzetbaarheid van jongeren; meer ruimte te scheppen voor de totstandkoming van functies voor jongeren onder meer door gebruik te maken van aanloopschalen in de CAO Stichting van de Arbeid, Aanbeveling ter bestrijding van werkloosheid onder jeugdigen, Den Haag, 6 januari

99 98

100 BIJLAGE 6 Gebruikte afkortingen Abw Awf CAO CBS CPB CWI EER ESF EU EWL FWI ID-banen IOAW KB kdu Lisv MEV MISSOC OSA RWI SER SSB SZW Ufo UWV VDSD VUT WAO Wgf WIW WW WWB Algemene bijstandswet (vervangen door WWB) Algemeen werkloosheidsfonds Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Plan Bureau Centrum voor werk en inkomen Europese Economische Ruimte Europees Sociaal Fonds Europese Unie Enquête werkgelegenheid en lonen Fonds Werk en Inkomen In- en doorstroombanen (beëindigd bij invoering WWB) Wet inkomensvoorziening werkloze en arbeidsongeschikte werknemers Koninklijk Besluit kortdurende uitkering (WW) Landelijk instituut sociale verzekeringen (opgeheven) Macro Economische Verkenningen Mutual Information System on Social Protection in the Member States of the European Union Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek Raad voor Werk en Inkomen Sociaal-Economische Raad Sociaal Statistisch Bestand (Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid Uitvoeringsfonds voor de overheid Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vereenvoudiging en deregulering sociale verzekeringen Vervroegde uittredingsregeling Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering Wachtgeldfondsen Wet inschakeling werkzoekenden (beëindigd bij invoering WWB) Werkloosheidswet Wet werk en bijstand 99

101 Publicatieoverzicht Algemeen De belangrijkste adviezen en rapporten van de SER komen in boekvorm uit. Een jaarabonnement op deze publicaties kost 90,50. Van sommige adviezen verschijnt ook een samenvattende brochure, al dan niet in een buitenlandse taal. In het overzicht van recente publicaties zijn deze gratis samenvattingen aangegeven met een N (Nederlands), E (Engels), D (Duits), F (Frans) en S (Spaans). Het SER-bulletin, met nieuws en opinies over de SER, de Stichting van de Arbeid en de overlegeconomie, verschijnt maandelijks. Een jaarabonnement kost 24,95. Een overzicht van alle SER-uitgaven vindt u op onze website ( Adviezen Gratis Prijs samenvatting advies Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW 2004, 103 pp., ISBN , bestelnr. 04/01 6,80 Aanpassing Wet op de Ondernemingsraden 2003, 186 pp., ISBN X, bestelnr. 03/12 10,20 Interactie voor innovatie; naar een samenhangend kennis- en innovatiebeleid 2003, 96 pp., ISBN , bestelnr. 03/11 6,80 Inburgeren met beleid 2003, 152 pp., ISBN , bestelnr. 03/10 6,80 Van Conventie naar Intergouvernementele Conferentie 2003, 30 pp., ISBN , bestelnr. 03/09 5,65 De rol van de werknemers in de Europese vennootschap (SE) 2003, 118 pp., ISBN x, bestelnr. 03/08 N, E 6,80 Naar een doeltreffender, op duurzaamheid gericht Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2003, 88 pp., ISBN , bestelnr. 03/07 5,65 Evaluatie en aanpassing Mededingingswet 2003, 128 pp., ISNB , bestelnr. 03/06 E, D 6,80 Naar een nieuw werkprogramma MAC-waarden 2003, 54 pp., ISBN , bestelnr. 03/05 E, D 5,65 Kennis maken, kennis delen 2003, 106 pp., ISBN , bestelnr. 03/04 E, D 6,80 Aanpassing Arbeidstijdenwet 2003, 84 pp., ISBN , bestelnr. 03/03 5,65 Duurzaamheid vraagt om openheid; op weg naar een duurzame consumptie 2003, 90 pp., ISBN , bestelnr. 03/02 E 5,65 100

102 Conventie over de toekomst van Europa 2003, 82 pp., ISBN , bestelnr. 03/01 E, D, S, F 5,65 Verruiming zeggenschap werknemers over arbeidstijden 2002, 68 pp., ISBN , bestelnr. 02/14 5,65 Bemiddeling in financiële diensten 2002, 94 pp., ISBN , bestelnr. 02/13 6,80 Koersen op vernieuwing 2002, 90 pp., ISBN , bestelnr. 02/12 5,65 Normering piekblootstelling organische oplosmiddelen 2002, 48 pp., ISBN X, bestelnr. 02/11 N 5,65 Het nieuwe leren 2002, 118 pp., ISBN , bestelnr. 02/10 N, E 6,80 Innovatie voor duurzaam voedsel en groen 2002, 88 pp., ISBN , bestelnr. 02/09 5,65 Sociaal-economisch beleid , 288 pp., ISBN , bestelnr. 02/08 N, E, D, F 12,45 Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling 2002, 36 pp., ISBN , bestelnr. 02/07 5,65 Nieuwe risico's 2002, 100 pp., ISBN , bestelnr. 02/06 6,80 Werken aan arbeidsgeschiktheid 2002, 366 pp., ISBN , bestelnr. 02/05 N, E, D, F 14,75 Nationale CO 2 -emissiehandel in Europees perspectief 2002, 64 pp., ISBN , bestelnr. 02/04 5,65 Steden op koers 2002, 86 pp., ISBN , bestelnr. 02/03 E 5,65 EU en de vergrijzing 2002, 96 pp., ISBN , bestelnr. 02/02 6,80 Aanvullend advies Nieuwe Pensioenwet 2002, 58 pp., ISBN , bestelnr. 02/01 5,65 Nationaal Milieubeleidsplan , 58 pp., ISBN , bestelnr. 01/08 5,65 Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening 2001, 114 pp., ISBN , bestelnr. 01/07 6,80 Adviezen van de Bestuurskamer inzake hergroepring bedrijfslichamen , ISBN deel 1 (212 pp.) 10,20 deel 2 (219 pp.) 10,20 Adviezen van de Bestuurskamer inzake beleid of regelgeving , 160 pp., ISBN ,90 101

103 Rapporten Witte vlekken op pensioengebied, quick scan , 94 pp., ISBN ,80 CSED-rapport: Levensloopbanen: gevolgen van veranderende arbeidspatronen 2001, 140 pp., ISBN ,80 CSED-rapport Gezondheidszorg in het licht van de toekomstige vergrijzing 1999, 198 pp., ISBN ,35 CSED-rapport Economische dynamiek en sociale uitsluiting 1997, 220 pp., ISBN ,35 CSED-rapport Arbeidsmarkt, informatietechnologie en internationalisering 1996, 189 pp., ISBN ,35 Samenvattingen (gratis) De rol van de werknemers in de Europese vennootschap 2003, 26 pp., ISBN , bestelnr. 03/08N Normering piekblootstelling organische oplosmiddelen 2003, bestelnummer 02/11N Het nieuwe leren 2002, 20 pp., ISBN X, bestelnr. 02/10N Sociaal-economisch beleid , 40 pp., ISBN , bestelnr. 02/08N Werken aan arbeidsgeschiktheid 2002, 32 pp., ISBN X, bestelnr. 02/05N Het functioneren en de toekomst van de structuurregeling 2001, 20 pp., ISBN , bestelnr. 01/02N Naar een gezond stelsel van ziektekostenverzekeringen 2000, 34 pp., ISBN , bestelnr. 00/12N Naar een robuust belastingstelsel / Sociaal-economisch beleid , 38 pp., ISBN , bestelnr. 98/07-08N Vertaalde samenvatingen (gratis) Employee involvement in the European company 2003, 32 pp., ISBN , orderno. 03/08E Generating knowledge, sharing knowledge 2003, 26 pp., ISBN , orderno. 03/04E Towards a sustainable economy 2003, 24 pp., ISBN , orderno. 03/02E Convention on the Future of Europe 2003, 18 pp., ISBN , orderno. 03/01E 102

104 La Convention sur l avenir de l Europe 2003, 18 pp., ISBN , numéro de commande 03/01F The New Learning - Advisory report on lifelong learning in the knowledge-based economy 2002, 20 pp., ISBN , orderno. 02/10E Social and Economic Policy , 36 pp., ISBN , orderno. 02/08E Sozial- und Wirtschaftspolitik , 40 pp., ISBN , Bestellnummer 02/08D Politique économique et sociale de 2002 à , 40 pp., ISBN X, 02/08/F Working on occupational disability - policy proposals 2002, 38 pp., ISBN , orderno. 02/05E Der Empfehlung zur Erhöhung der Arbeitsfähigkeit und zur Erwerbungfähigkeitversicherung 2002, 42 pp., ISBN , Bestellnummer 02/05D Oeuvrer pour l aptitude à l emploi 2002, 40 pp., ISBN , numéro de commande 02 /05F Ageing population and the EU 2002, 18 pp., ISBN , orderno. 02/02E Steering a course for BVE 2001, 22 pp., ISBN , orderno. 01/01E Vörschläge zur gesetzlichen Regelung des Aufsichtsrats bei Grossunternehmen 2001, 24 pp., ISBN , Bestellnummer 01/02D The Functioning and future of the Structure Regime 2001, 26 pp., ISBN , orderno. 01/02E L avenir des règles applicables à la structure des grandes sociétés 2001, 25 pp., ISBN , numéro de commande 01/02F National Traffic and Transport Plan , 16 pp., ISBN , orderno. 01/03E Overige publicaties Model Rules of Procedure for Works Councils 2003, 127 pp., ISBN Voorbeeldreglement ondernemingsraden 1998, 164 pp., ISBN ,95 Leidraad personeelsvertegenwoordiging 1998, 72 pp., ISBN ,45 Alle uitgaven zijn te bestellen: telefonisch bij de afdeling Verkoop ( ); via de website ( door overmaking van de vermelde prijs op gironummer ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van het bestelnummer en de titel. 103

105 04/01 Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW Bezuidenhoutseweg 60 Postbus LK Den Haag ISBN / CIP

1 Inleiding. 1.1 Adviesaanvraag

1 Inleiding. 1.1 Adviesaanvraag 1 Inleiding In dit advies behandelt de Sociaal-Economische Raad (hierna: de raad) enkele kabinetsvoorstellen met betrekking tot de Werkloosheidswet (WW), in reactie op de adviesaanvraag van 19 november

Nadere informatie

S A M E N V A T T I N G

S A M E N V A T T I N G 5 6 Samenvatting Adviesaanvraag, opvattingen kabinet In dit advies reageert de SER op een drietal voorgenomen maatregelen van het kabinet om de toetredingsvoorwaarden van de WW aan te scherpen. Het betreffen:

Nadere informatie

2 Analyse kabinetsvoornemens

2 Analyse kabinetsvoornemens 2 Analyse kabinetsvoornemens 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat een beknopte verkenning van relevante, mogelijke gevolgen en effecten van de kabinetsvoornemens, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het gaat

Nadere informatie

4 Enkele kanttekeningen bij het voornemen van de minister

4 Enkele kanttekeningen bij het voornemen van de minister 4 Enkele kanttekeningen bij het voornemen van de minister Cyclische werkloosheid en WW-uitkeringen Uit gegevens van het UWV blijkt dat hoewel cyclische arbeid (en daarmee cyclische werkloosheid) eigenlijk

Nadere informatie

Artikel III. Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Artikel III. Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 29738 Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis DERDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1 Artikel I komt te luiden:

Nadere informatie

4 Standpunt. 4.1 Standpunt van een deel van de raad

4 Standpunt. 4.1 Standpunt van een deel van de raad 4 Standpunt De kabinetsvoornemens tot aanpassing van de toetredingsvoorwaarden tot de WW hebben verschillende effecten en bevatten aspecten die uiteenlopend kunnen worden gewogen, zo concludeerde de raad

Nadere informatie

- Achtergrond. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Kamp,

- Achtergrond. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Kamp, Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus 9080 1 2509 LV DEN HAAG 2509 LK DEN HAAG T 070-3 499 577 F 070-3 499 796 E info@stvda.nl

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA DEN HAAG SV/F&W/2004/7660

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA DEN HAAG SV/F&W/2004/7660 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA DEN HAAG Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Sociale Verzekeringen Nr. SV/F&W/05/89716 s -Gravenhage, 11 november 2005 Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Werkloosheidswet

Nadere informatie

Uitkeringssysteem werkloosheid: vergelijking huidige regeling - kabinetsvoorstellen - voorstellen hervorming WW

Uitkeringssysteem werkloosheid: vergelijking huidige regeling - kabinetsvoorstellen - voorstellen hervorming WW Uitkeringssysteem werkloosheid: vergelijking huidige regeling - kabinetsvoorstellen - voorstellen hervorming WW Deze bijlage bevat een schema met een vergelijking tussen de hoofdlijnen van: de huidige

Nadere informatie

Aan de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad, de heer dr. H.H.F. Wijffels Postbus LK 's GRAVENHAGE

Aan de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad, de heer dr. H.H.F. Wijffels Postbus LK 's GRAVENHAGE Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad, de heer dr. H.H.F. Wijffels Postbus 90405 2509 LK 's GRAVENHAGE Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van

Nadere informatie

STICHTING VAN DE ARBEID. Aan: decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer,

STICHTING VAN DE ARBEID. Aan: decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer, STICHTING VAN DE ARBEID Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG Aan: decentrale cao-partijen T 070. 3 499 577 F 070. 3 499 796 E info@stvda.ni www.stvda.ni Den Haag : 17 april 2015 Ons kenmerk

Nadere informatie

D e n H a a g 12 juni 2012

D e n H a a g 12 juni 2012 Aan de voorzitter en de leden van de Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG B r i e f n u m m e r 12/10.937/12-017/MF/Gau

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 268 Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder

Nadere informatie

Modernisering Ziektewet Hoofdlijnen van de wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa)

Modernisering Ziektewet Hoofdlijnen van de wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) Modernisering Ziektewet Hoofdlijnen van de wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) 1. Inleiding De overheid heeft besloten de Ziektewet (ZW) per 1 januari 2013 aan te

Nadere informatie

Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid vraagt uw aandacht voor het volgende.

Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid vraagt uw aandacht voor het volgende. Bezuidenhoutseweg 60 postbus 90405 2509 LK Den Haag tel. 070-3499 577 fax 070-3499 796 e-mail: e.broekema@ser.nl Aan de Voorzitter en de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) Nr. 493 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter

Nadere informatie

No.W /IV 's-gravenhage, 2 november 2005

No.W /IV 's-gravenhage, 2 november 2005 ... No.W12.05.0420/IV 's-gravenhage, 2 november 2005 Bij Kabinetsmissive van 28 september 2005, no.05.003628, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij

Nadere informatie

INLEIDING. 1 Inleiding

INLEIDING. 1 Inleiding 1 Inleiding Dit advies is een vervolg op het sociaal akkoord dat het kabinet en de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers op 11 april 2013 hebben gesloten en op het akkoord van centrale

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Sociale verzekeringen Nr. SV/F&W/03/33404 Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende de invoering van een bijdrage van de werkgever wiens

Nadere informatie

Vragen en antwoorden over veranderingen in de WW. WW Duur. WW in de oude situatie WW in de nieuwe situatie. Aantal gewerkte jaren

Vragen en antwoorden over veranderingen in de WW. WW Duur. WW in de oude situatie WW in de nieuwe situatie. Aantal gewerkte jaren Maanden WW Vragen en antwoorden over veranderingen in de WW Hoe was de WW geregeld? Tot 1 januari 2016 kreeg je, afhankelijk van je arbeidsverleden maximaal 38 maanden WW. Per gewerkt jaar bouwde je een

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 18724 9 juli 2013 Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juli 2013, 2013-0000085564, houdende

Nadere informatie

Amsterdam, 22 juli 2008. Onderzoek Verzorgingsforfait

Amsterdam, 22 juli 2008. Onderzoek Verzorgingsforfait Amsterdam, Onderzoek Verzorgingsforfait Definitief 2 van 8 Inhoud 1 Aanleiding 3 2 Achtergrondinformatie verzorgingsforfait 3 3 Onderzoeksvragen 3 4 Deelvraag A 44 4.1 Hoe is het verzorgingsforfait geformuleerd?

Nadere informatie

AV/PB/04/ Datum 3 mei 2004

AV/PB/04/ Datum 3 mei 2004 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA 's Gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen

Nadere informatie

Optimalisering verlof na geboorte kind

Optimalisering verlof na geboorte kind ADVIES 18/01 Februari 2018 Optimalisering verlof na geboorte kind SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Briefadvies Nadere bevindingen optimalisering verlof na geboorte kind Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Datum 8 mei 2013 Betreft Afschaffing uitzonderingen musici en artiesten werknemersverzekeringen

Datum 8 mei 2013 Betreft Afschaffing uitzonderingen musici en artiesten werknemersverzekeringen > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 29544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 514 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 april 2014 Bijgaand treft u het rapport

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016 ... No.W12.16.0277/III 's-gravenhage, 11 november 2016 Bij Kabinetsmissive van 19 september 2016, no.2016001567, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nadere informatie

advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet

advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet Uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publicatienummer 5, 15 april 2005 Sociaal- Economische Raad Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische

Nadere informatie

De inkomensbescherming in de Werkloosheidswet vanaf 1987

De inkomensbescherming in de Werkloosheidswet vanaf 1987 De inkomensbescherming in de Werkloosheidswet vanaf 1987 Scriptie Master Arbeidsrecht Naam: J. Huigen Studentennr.: 10253947 Begeleider: Prof. mr. M. Westerveld Specialisatie: Arbeidsrecht Instelling:

Nadere informatie

Beleidsartikelen. 7.1 Algemene beleidsdoelstelling

Beleidsartikelen. 7.1 Algemene beleidsdoelstelling BELEIDSARTIKEL 7 INKOMENSGARANTIE VOOR HERKEURDE ARBEIDSONGESCHIKTEN 7.1 Algemene beleidsdoelstelling Het bieden van een inkomensvoorziening aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op basis van het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 738 Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de

Nadere informatie

S A M E N V A T T I N G

S A M E N V A T T I N G 5 6 Samenvatting In dit advies doet de Sociaal-Economische Raad voorstellen voor vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet (ATW). De kern van deze wet bestaat uit een stelsel van normen voor arbeids- en

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 514 Wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1990-1991 22187 Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid IMr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAIM SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter

Nadere informatie

SV-Actueel. Veranderingen in sociale verzekeringswetten. Samen werken met UWV. Zwolle 15 november 2012

SV-Actueel. Veranderingen in sociale verzekeringswetten. Samen werken met UWV. Zwolle 15 november 2012 SV-Actueel Veranderingen in sociale verzekeringswetten Samen werken met UWV Zwolle 15 november 2012 Programma Wetsvoorstel Vereenvoudiging regelingen UWV Wijziging Wfsv i.v.m. mobiliteitsbonussen Wet

Nadere informatie

Uitzonderingspositie musici en artiesten bij bepaling wekeneis en dagloon WW gehandhaafd tot

Uitzonderingspositie musici en artiesten bij bepaling wekeneis en dagloon WW gehandhaafd tot Regelingen en voorzieningen CODE 1.2.2.24 Uitzonderingspositie musici en artiesten bij bepaling wekeneis en dagloon WW gehandhaafd tot 1.1.2014 bronnen - Nieuwsbericht ministerie van SZW d.d. 08.05.2013

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Project Walvis/SUB/ 04/9300

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Project Walvis/SUB/ 04/9300 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

S A M E N V A T T I N G

S A M E N V A T T I N G 5 6 Samenvatting De raad formuleert in dit advies een integraal pakket van voorstellen om de Werkloosheidswet (WW) te hervormen. De belangrijkste doelstelling daarvan is de WW meer toekomstbestendig te

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Artikel I, onderdelen A en B, treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Artikel I, onderdelen A en B, treedt in werking met ingang van 1 januari 2017. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 50456 27 september 2016 Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 september 2016, 2016-0000192144,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 570 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 29 544 Arbeidsmarkbeleid Nr. 339 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 449 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 5 februari 2013 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 277 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets)

Nadere informatie

BIJLAGE 1. SER-adviezen WAO 2002 en 2004 Kabinetsvoorstellen WAO maart 2004

BIJLAGE 1. SER-adviezen WAO 2002 en 2004 Kabinetsvoorstellen WAO maart 2004 BIJLAGE 1 SER-adviezen WAO 2002 en 2004 Kabinetsvoorstellen WAO maart 2004 A. Algemene opzet a.o.-regelingen* 1) verlenging wettelijk verplichte loondoorbetaling bij ziekte tot in beginsel twee jaar 2)

Nadere informatie

Nieuwsbrief van d.d. 21-04-2005

Nieuwsbrief van d.d. 21-04-2005 Nieuwsbrief van d.d. 21-04-2005 Nummer: 06-2005 1) Belastingcontrole. Vaak komt de vraag naar voren of de belastingdienst ook vragen mogen stellen aan derden betreffende uw belastingplicht. Hof Den Haag

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 33 327 Wijziging van verschillende wetten in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Nadere informatie

Doorwerken na 65 jaar

Doorwerken na 65 jaar CvA-notitie februari 2008 Doorwerken na 65 jaar De levensverwachting en het gemiddelde aantal gezonde jaren na het bereiken van de 65-jarige leeftijd is toegenomen. Een groeiende groep ouderen heeft behoefte

Nadere informatie

TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel

TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel TOELICHTING ALGEMEEN 1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel Huidige situatie De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (hierna: IOW) voorziet in een inkomensvoorziening voor werknemers die op of

Nadere informatie

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar Ontwikkeling van de WW in de periode 21 24 Ton Ferber Tussen eind 21 en eind 24 is het aantal WW-uitkeringen bijna verdubbeld. Vooral het aantal uitkeringen aan mannen jonger dan 45 is sterk gestegen.

Nadere informatie

Datum 17 mei 2016 Betreft Memorie van antwoord voorstel van Wet verbetering hybride markt WGA

Datum 17 mei 2016 Betreft Memorie van antwoord voorstel van Wet verbetering hybride markt WGA > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333 44

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën; STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 42348 26 juli 2017 Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juli 2017, nr. 2017-0000098887,

Nadere informatie

De volgende alinea wordt toegevoegd in de inleiding van hoofdstuk 7 van de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (Bedrijfseconomische redenen):

De volgende alinea wordt toegevoegd in de inleiding van hoofdstuk 7 van de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (Bedrijfseconomische redenen): Uitvoeringsinstructie UWV De volgende alinea wordt toegevoegd in de inleiding van hoofdstuk 7 van de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (Bedrijfseconomische redenen): Sinds enige tijd komt het voor dat werkgevers

Nadere informatie

In dit artikel leest u over de belangrijkste elementen uit het sociaal akkoord voor de detailhandel.

In dit artikel leest u over de belangrijkste elementen uit het sociaal akkoord voor de detailhandel. Sociale partners en kabinet hebben voor het eerst sinds heel lange tijd een veelomvattend sociaal akkoord gesloten. "Een sociaal akkoord is belangrijk, omdat het een gemeenschappelijke opvatting tot uitdrukking

Nadere informatie

Sector : 2 Afdeling/Project : SZ Samensteller(s) : Hans Stegeman en Frans Suijker Nummer : 113 Datum : 17 maart 2005

Sector : 2 Afdeling/Project : SZ Samensteller(s) : Hans Stegeman en Frans Suijker Nummer : 113 Datum : 17 maart 2005 CPB Memorandum Sector : 2 Afdeling/Project : SZ Samensteller(s) : Hans Stegeman en Frans Suijker Nummer : 113 Datum : 17 maart 2005 Raming van het bijstandsvolume in het CEP 2005 Het gemiddeld aantal bijstandsuitkeringen

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING. Algemeen

MEMORIE VAN TOELICHTING. Algemeen MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen 1. Inleiding en doel De arbeidsmarkt moet zekerheid en kansen bieden aan iedereen. De huidige vormgeving van de arbeidsmarkt knelt in de visie van het kabinet voor werkgevers

Nadere informatie

Raming bijstandsvolume in de MEV 2005

Raming bijstandsvolume in de MEV 2005 CPB Memorandum Sector : 2 Afdeling/Project : Sociale Zekerheid Samensteller(s) : Hans Stegeman Datum : 19 september 2004 Raming bijstandsvolume in de MEV 2005 Samenvatting: Het bijstandsvolume relevant

Nadere informatie

Modernisering Ziektewet

Modernisering Ziektewet Modernisering Ziektewet De Wet BeZaVa staat voor Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters ofwel Modernisering Ziektewet en is ingevoerd per 1 januari 2013. Het doel van deze wet

Nadere informatie

Akkoord. 16 december 2014. Bart van Bolhuis. Akkoord. Cao voor PostNL. definitief. Auteur Tel. Rapport. Versie

Akkoord. 16 december 2014. Bart van Bolhuis. Akkoord. Cao voor PostNL. definitief. Auteur Tel. Rapport. Versie 16 december 2014 Auteur Tel Bart van Bolhuis Rapport Versie Akkoord definitief Inhoudsopgave 1 Pensioen 3 1.1 Opbouwpercentage 3 1.2 Nabestaandenpensioen 3 1.3 Eigen bijdrage in de pensioenpremie 4 2 Looptijd

Nadere informatie

Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand AAN DE RAAD VAN DE GEMEENTE TEN BOER Raadsvergadering: 19 december 2012 Registratienummer: TB 12.3407403 Agendapunt: 8 Onderwerp: Voorstel: Toelichting: Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 546 Besluit van 30 oktober 1996 tot wijziging van enkele op de Werkloosheidswet gebaseerde besluiten Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

Reacties op de Beleidsverkenning modernisering regelingen verlof en arbeidstijden

Reacties op de Beleidsverkenning modernisering regelingen verlof en arbeidstijden Reacties op de Beleidsverkenning modernisering regelingen verlof en arbeidstijden Op de Beleidsverkenning modernisering regelingen verlof en arbeidstijden hebben de volgende organisaties - op verzoek of

Nadere informatie

Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel

Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel 1. inleiding Het wetsvoorstel omvat een aantal maatregelen die de vangnetfunctie van de WWB en van de Wet

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Betreft Kamervragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) Postbus

Nadere informatie

Bijlage(n): Notitie maximering ziekengeldlasten uitzendsector

Bijlage(n): Notitie maximering ziekengeldlasten uitzendsector De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd: Bijlage bij de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling

Nadere informatie

Vooruitgang door vernieuwend werkgeven. Rutte III Vertrouwen in de toekomst

Vooruitgang door vernieuwend werkgeven. Rutte III Vertrouwen in de toekomst Vooruitgang door vernieuwend werkgeven Rutte III Vertrouwen in de toekomst Rutte III: Ontslag en arbeidsongeschiktheid Uitvoeren wetsvoorstel compensatie TV bij ontslag na 2 jaar ziekte Prima plan, maar

Nadere informatie

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving Advies nummer 8 's-gravenhage, 16 oktober 1996 ROP-advies nr. 8, blad 2 Commentaar gericht aan de

Nadere informatie

Vertrouwen begint met zekerheid en perspectief MHP-ambitie voor de sociale agenda

Vertrouwen begint met zekerheid en perspectief MHP-ambitie voor de sociale agenda Vakcentrale voor Professionals Vertrouwen begint met zekerheid en perspectief MHP-ambitie voor de sociale agenda Culemborg, 13 maart 2013 MHP-ambitie voor de sociale agenda: Vakcentrale voor Professionals

Nadere informatie

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer L.F. Asscher Postbus LV s-gravenhage

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer L.F. Asscher Postbus LV s-gravenhage Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer L.F. Asscher Postbus 90801 2509 LV s-gravenhage BETREFT Briefadvies Calamiteitenregeling WW DEN HAAG 22 augustus 2014 E-MAIL n.achterberg@ser.nl

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 446 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 25 april 2013 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Nota naar aanleiding van het verslag

Nota naar aanleiding van het verslag 29738 Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis Nota naar aanleiding van het verslag 1. Inleiding

Nadere informatie

Wetsvoorstel Wet werk en zekerheid aangenomen door Tweede Kamer

Wetsvoorstel Wet werk en zekerheid aangenomen door Tweede Kamer Regelingen en voorzieningen CODE 2.1.1.61 verwachte wijzigingen Wetsvoorstel Wet werk en zekerheid aangenomen door Tweede Kamer bronnen Nieuwsbericht ministerie van SZW d.d. 18.02.2014 TRA 2014, afl. 3

Nadere informatie

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer drs. W. Koolmees Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Koolmees,

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer drs. W. Koolmees Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Koolmees, Retouradres: Postbus 16228 2500 BE Den Haag Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer drs. W. Koolmees Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Datum 25 mei 2018 Onderwerp Wet, AMvB en Min. Regeling

Nadere informatie

Het advies van de Raad van State geeft aanleiding tot de volgende reactie.

Het advies van de Raad van State geeft aanleiding tot de volgende reactie. Datum 22 februari 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg in verband met een uitkering aan zelfstandigen bij zwangerschap en bevalling en een verruiming

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 034 Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn

Nadere informatie

Evaluatie premiegroepen WW

Evaluatie premiegroepen WW Evaluatie premiegroepen WW Systematiek Sinds 1 januari 26 geldt voor vijf sectorfondsen de systematiek van premiegroepen. Het gaat om de sectoren Agrarisch bedrijf, Bouwbedrijf, Culturele instellingen,

Nadere informatie

Totstandkomingsgeschiedenis Fusiegedragsregels

Totstandkomingsgeschiedenis Fusiegedragsregels 1 Inleiding 1.1 Algemeen Het SER-besluit Fusiegedragsregels is op 15 mei 1970 door de Sociaal-Economische Raad ( SER ) vastgesteld (inwerkingtreding op 19 juni 1970). De fusiegedragsregels zijn laatstelijk

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 143 Besluit van 13 maart 1995 tot wijziging van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 750 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2014 Nr. 13 BRIEF VAN

Nadere informatie

Rekenregels per 1 januari 2008

Rekenregels per 1 januari 2008 Rekenregels per 1 januari 2008 1. Inleiding In deze rekenregels zijn het bruto wettelijke minimumloon, de sociale premies, belastingtarieven en heffingskortingen per 1 januari 2008 opgenomen. Deze premies

Nadere informatie

Hoofdstuk 14 Sociaal zekerheidsrecht

Hoofdstuk 14 Sociaal zekerheidsrecht Hoofdstuk 14 Sociaal zekerheidsrecht Paragraaf 14.1 1. Overzicht van de Nederlandse sociale zekerheid a. Op welke wijze is het Nederlandse sociaal zekerheidsstelsel in te delen? b. Noem de organisaties

Nadere informatie

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 32421 Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Nadere informatie

Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa)

Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) Ingangsdatum 01-01-2013 en later Stapsgewijze privatisering Ziektewet Ontwikkelingen aantal nieuwe WGA-uitkeringen (in procenten

Nadere informatie

STICHTING. Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Geachte dames en heren,

STICHTING. Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Geachte dames en heren, STICHTING Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 2001 8 2500 EA DEN HAAG 070-3 499 577 070-3 499 796 info@stvda.nl

Nadere informatie

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden.

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a Den Haag Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid Nr. 33 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010; CVDR Officiële uitgave van Eemsmond. Nr. CVDR63088_1 11 oktober 2016 Re-integratieverordening 2010 De raad van de gemeente Eemsmond; Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 766 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2018) Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 29 september 2016

No.W /III 's-gravenhage, 29 september 2016 ... No.W12.16.0191/III 's-gravenhage, 29 september 2016 Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2016, no.2016001298, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij

Nadere informatie

Premievaststelling vrijwillige verzekering ZW, WW, WAO en WIA 2014

Premievaststelling vrijwillige verzekering ZW, WW, WAO en WIA 2014 Premievaststelling vrijwillige verzekering ZW, WW, WAO en WIA 2014 Inhoudsopgave 1. Samenvatting 2 2. Premie vrijwillige verzekeringen 2014 3 2.1. ZW 3 2.2. WW 3 2.3. WAO/WIA 4 Colofon 5 Premievaststelling

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 30 545 Uitvoering Wet Werk en Bijstand Nr. 189 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Actualiteitenbulletin 1/6

Actualiteitenbulletin 1/6 Actualiteitenbulletin 1/6 Titel: Handboek personeelswerk, 3 e druk Datum: 27 februari 2014 Par. Blz. Art. Wijziging 1.1 15 Beroepsbevolking 559 duizend mensen hebben twee banen, dat zijn voornamelijk zelfstandigen.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 074 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van. 2012, Z-.;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van. 2012, Z-.; Besluit van houdende wijziging van het Besluit percentages drempel- en toetsingsinkomen zorgtoeslag in verband met gewijzigde percentages met ingang van het berekeningsjaar 2013 Op de voordracht van Onze

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 161 Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere

Nadere informatie

Bijlage uitkomsten dagloonmonitor

Bijlage uitkomsten dagloonmonitor Bijlage uitkomsten dagloonmonitor In verband met de tijd die gemoeid was met implementatie van de wijzigingen is het dagloonbesluit op 1 juni 2013 in werking getreden, na de inwerkingtreding op 1 januari

Nadere informatie