Handreiking milieueffectrapportage van plannen (planmer)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Handreiking milieueffectrapportage van plannen (planmer)"

Transcriptie

1 Handreiking milieueffectrapportage van plannen (planmer) Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen Implementatie in Wet milieubeheer & Besluit m.e.r. 1994

2

3 Handreiking milieueffectrapportage van plannen (planmer) Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen Implementatie in Wet milieubeheer & Besluit m.e.r. 1994

4 Inhoud Leeswijzer 03 1 De Wet Van Europese richtlijn tot Nederlandse Wetgeving Wanneer is planmer verplicht? De hoofdlijn Wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht (artikel 7.2) Kader vormen voor (artikel 7.2, tweede lid) Projectmer-(beoordelings)plichtige besluiten: Besluit m.e.r. (art. 7.2) Passende beoordeling (artikel 7.2a) Planmer is een procedure Het milieueffectrapport (planmer) 13 2 Praktische informatie Hoe bepaal ik of mijn plan planmer-plichtig is? Stroomschema Een kader vormen voor Hoe doorloop ik de procedure? Koppeling met de planprocedure Bevoegd gezag De openbare kennisgeving: wanneer de planmer-procedure starten? Het raadplegen van bestuursorganen over reikwijdte en detailniveau Onafhankelijke toetsing: Commissie voor de milieueffectrapportage Kwaliteitsborging Koppeling met de projectmer-procedure koppeling met de projectmer-beoordelingsprocedure Koppeling met de watertoets Koppeling met het Verdag van Valetta: archeologie Aandachtspunten bij het opstellen van het planmer Het hele plan is planmer-plichtig Redelijke alternatieven Bepalen nadelige milieugevolgen Planmer en passende beoordeling 33 3 Bijlagen Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (planmer en projectmer) Onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. 49 Meer informatie 103

5 0 Leeswijzer Deze handreiking Milieueffectrapportage van plannen is bedoeld voor degenen die te maken krijgen met milieueffectrapportage van plannen, kortweg planmer. Planmer is uitsluitend van toepassing op plannen die worden opgesteld door de overheid. De handreiking bestaat uit drie delen: Deel 1: De Wet. In dit deel worden de wettelijke verplichtingen toegelicht als gevolg van implementatie van planmer in de Wet milieubeheer en het hier aan gekoppelde Besluit m.e.r. in september Achtereenvolgens komen de plicht, de procedure en het milieueffectrapport aan bod. Op de website van VROM ( kunt u de implementatiewetgeving met bijbehorende memorie van toelichting vinden. Deel 2: Praktische informatie. In dit deel worden op basis van de eerste ervaringen met planmer en eerdere ervaringen met projectmer een aantal praktische tips gegeven voor de toepassing van planmer. Deel 3 Bijlagen: naslag. In dit deel zijn verwijzingen naar de tekst van de Europese richtlijn en onderdeel C en D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. opgenomen. Zoals de titel al aangeeft is deze rapportage bedoeld als een eerste handreiking voor de toepassing van planmer in de praktijk. Gezien de complexiteit van het onderwerp en het belang van een zorgvuldige en verantwoorde wijze van omschrijven is deze handreiking niet vrij van vakjargon. Voor een eerste indruk van het instrument wordt verwezen naar het informatieblad Milieueffectrapportage van plannen op de website van VROM ( Zonder verdere kennis en ervaring met de instrumenten planmer en projectmer biedt deze handreiking onvoldoende basis om alle aspecten van planmer te overzien en in de praktijk toe te passen. In deel 2 van de handreiking wordt daarom waar mogelijk en zinvol gericht doorverwezen naar relevante instanties of documenten. Met vragen rond planmer kunt u terecht bij InfoMil ( Terminologie Op 27 juni 2001 is de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma s vastgesteld (nr. 2001/42/EG). In Nederland is deze verplichting bekend geworden als Strategische Milieubeoordeling of kortweg SMB. De Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 27 juni 1985 (85/337/EEG; 97/11/EG), in Nederland bekend als milieueffectrapportage of kortweg m.e.r., blijft daarnaast onverkort van kracht. Bij de omzetting van de Europese SMB-richtlijn in Nederlandse wetgeving wordt gesproken over een milieueffectrapportage van plannen (als vertaling van de Europese SMB-richtlijn) en over een milieueffectrapportage van besluiten (het oorspronkelijke Nederlandse m.e.r.). De term besluiten is verwarrend, aangezien ook in relatie tot plannen in de praktijk wordt gesproken over besluiten; de term projecten uit de Europese m.e.r.-richtlijn is eenduidiger. In deze handreiking wordt de volgende terminologie gebruikt: Milieubeoordeling Milieubeoordeling plannen projecten Plicht planmer-plicht projectmer-plicht Procedure planmer- projectmerprocedure procedure Milieueffectrapport planmer projectmer

6 0

7 0 1. De wet 1.1 Van europese richtlijn tot nederlandse wetgeving Europese richtlijn Op 27 juni 2001 is de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma s vastgesteld (nr. 2001/42/EG). De tekst van deze richtlijn is opgenomen in deel 3 van deze handreiking. In Nederland is deze verplichting bekend geworden als Strategische Milieubeoordeling of kortweg SMB. Doel Doel van SMB is om bij de besluitvorming over plannen en programma s het milieu een volwaardige plaats te geven met het oog op de bevordering van een duurzame ontwikkeling. SMB is gekoppeld aan plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Aanleiding Aanleiding voor SMB vormen de praktijkervaringen met de Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 27 juni 1985 (85/337/EEG; 97/11/EG), in Nederland bekend als milieueffectrapportage of kortweg m.e.r.. Bij m.e.r. voor projecten is gebleken dat voor het milieu belangrijke keuzes soms al in een eerder stadium gemaakt Juist in voorafgaande plannen waarin de betreffende projecten mogelijk worden gemaakt kan de speelruimte om milieuwinst te boeken groot uit de Europese m.e.r.-richtlijn is eenduidiger. In analogie met bovenstaande wordt in deze handreiking de terminologie gebruikt uit de tabel zoals opgenomen onder Terminologie op pagina 3. Planmer-plicht heeft consequenties voor de Projectmer-plicht Omzetting van de planmer-plicht in de Nederlandse wetgeving heeft ook consequenties voor de projectmer-plicht. Vaak zal sprake zijn van een tweetrapsraket: de planmer voor het kaderstellende plan gaat vooraf aan de projectmer voor projecten. Praktijkervaring door rechtstreekse werking Omzetting van de SMB-richtlijn in de nationale wetgeving van alle lidstaten moest uiterlijk 21 juli 2004 zijn afgerond. Nederland is daar niet in geslaagd. In de periode van 21 juli 2004 tot september 2006 was daarom sprake van rechtstreekse werking van de richtlijn. Praktijkervaringen met de rechtstreekse toepassing van de Europese richtlijn in deze periode zijn waar mogelijk gebruikt bij het opstellen van het praktische deel van deze handreiking (deel 2). SMB én M.E.R. De Europese m.e.r.-richtlijn blijft onverkort van kracht, dus in de praktijk is sprake van zowel SMB-plicht voor plannen als een m.e.r.-plicht voor projecten. Implementatie in Nederland Omzetting van de SMB-richtlijn in de Nederlandse wetgeving heeft in september 2006 plaatsgevonden door wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) en het hier aan gekoppelde Besluit m.e.r (verder Besluit m.e.r. genoemd). Hierbij wordt gesproken over een milieueffectrapportage van plannen (als vertaling van de Europese SMB-richtlijn) en over een milieueffectrapportage van besluiten (het oorspronkelijke Nederlandse m.e.r.). De term besluiten is verwarrend, aangezien ook in relatie tot plannen in de praktijk wordt gesproken over besluiten; de term projecten

8 0 De ontwikkelingen op een rij Projectmer 1985: Europese richtlijn milieubeoordeling van projecten 1987: Implementatie milieueffectrapportage in Nederland 1994: Besluit milieueffectrapportage : Herziene Europese richtlijn milieubeoordeling van projecten 1999: Herzien Besluit milieueffectrapportage 1994 Planmer 2001: Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen 2004: Rechtstreekse werking vanaf 21 juli 2006: Implementatie planmer door wijziging Wet milieubeheer + Wijziging Besluit milieueffectrapportage toekomstige projectmer-(beoordelings)plichtige besluiten; 4. passende beoordeling. Navolgend worden deze vier elementen van de planmer-plicht nader uitgewerkt en toegelicht. In paragraaf 2.1 is een stroomschema opgenomen waarmee u stapsgewijs kunt bepalen of uw plan planmer-plichtig is. Overgangsregeling Ten aanzien van de planmer-plicht is een overgangsregeling van kracht. De planmer-verplichting is niet van toepassing indien de eerste formele stap in de betreffende planprocedure is gezet voor 21 juli 2004 en het besluit voor 21 juli 2006 is genomen Wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht (artikel 7.2) Alleen wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen kunnen planmer-plichtig Wettelijk verplicht Onder wettelijk verplicht vallen plannen waarvan de noodzaak tot opstellen is vastgelegd in formele wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en verordeningen. 1.2 Wanneer is planmer verplicht? De hoofdlijn Planmer-plicht Het is verplicht om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen een planmer uit te voeren. Het gaat daarbij om plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Meer concreet geldt de planmer-plicht in geval van wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen: die het kader vormen voor toekomstige projectmer- (beoordelings)plichtige besluiten of waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Vier elementen Binnen de planmer-plicht kunnen dus vier belangrijke elementen worden onderscheiden: 1. wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht; 2. kader vormen voor; Bestuursrechtelijk verplicht Onder bestuursrechtelijk verplicht vallen plannen die voortvloeien uit bestuursrechtelijke bepalingen, bijvoorbeeld van een hoger bestuursorgaan met binding voor een lager bestuursorgaan. Dit geldt onder andere voor plannen op grond van de wet op de ruimtelijke ordening. Zo komt het veel voor dat in planologische kernbeslissingen de verplichting staat voor provinciebesturen om bepaalde onderdelen daarvan uit te werken in het streekplan. Besluit m.e.r.: Plannen vooralsnog limitatief In het Besluit m.e.r. (Artikel 7.2 Van de wet milieubeheer) zijn de bestuursrechtelijk en wettelijk verplichte plannen vooralsnog limitatief opgenomen. Tabel 1.1 geeft een overzicht Kader vormen voor (artikel 7.2, Tweede lid) De toon zetten voor Wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen die het kader vormen voor toekomstige besluiten waarvoor een projectmer moet worden doorlopen of waarvoor eerst moet worden beoordeeld of een projectmer noodzakelijk is (beoordelingsplicht) zijn planmer-plichtig. Het kader vormen voor is in de wet uitgelegd

9 0 Tabel 1.1: Wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen conform het Besluit m.e.r. Op grond van: Plan: Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO): artikel 2a Planologische kernbeslissing (PKB) * artikel 4a Streekplan ** artikel 7 Gemeentelijk structuurplan artikel 10 Bestemmingsplan *** artikel 11 Uitwerkingsplan van het bestemmingsplan artikel 36c Regionaal structuurplan Wet op de waterhuishouding (WHH) artikel 3 artikel 5 artikel 7 artikel 9 Waterleidingwet artikel 47 Wet milieubeheer artikel 10 Planwet verkeer en vervoer artikel 5 artikel 8 artikel 9 Reconstructiewet concentratiegebieden artikel 11 artikel 18 Natuurbeschermingswet 1998 artikel 4 Nota waterhuishouding Beheersplan rijkswateren Provinciaal waterhuishoudingsplan Beheersplan van waterschappen Nota drink- en industriewatervoorziening Landelijk afvalbeheersplan Nationaal verkeers- en vervoersplan Provinciaal verkeers- en vervoersplan Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Reconstructieplan Uitwerking van het reconstructieplan Natuurbeleidsplan * Zowel het opstellen als de herziening. ** Zowel het opstellen als een uitwerking of afwijking. *** Hieronder vallen ook een vrijstelling als bedoeld in artikelen 17, 19 en 40 en een aanwijzing als bedoeld in artikel 37 van de Wro.

10 0 als de toon zetten voor. Wat een kader is, is verder niet gedefinieerd in de wet. Er bestaat ook geen (juridisch-technisch) eenduidig equivalent voor. Uit de Europese richtlijn SMB blijkt dat er iets concreets over een projectmer-(beoordelings)plichtige activiteit moet worden gezegd in het plan. In de wet is aangegeven dat in ieder geval locatie- of tracékeuzes en -vergelijkingen hieronder vallen. Maar het kan ook gaan om een niet-locatiegebonden kader, zoals de peilhoogte voor een oppervlaktewater of de capaciteit van een afvalverwerkingsinstallatie. De uitspraak in het plan moet echter wel concreet genoeg zijn om een kader te kunnen vormen voor een later projectmer-(beoordelings)plichtig besluit. Zo kan de aanduiding agrarische functie niet tot planmer-plicht leiden; het aanwijzen van een zoekgebied voor een glastuinbouwlocatie wel. In paragraaf Een kader vormen voor wordt nader toegelicht in welke gevallen sprake kan zijn van een kader Projectmer-(beoordelings)plichtige besluiten: besluit M.E.R. (artikel. 7.2) Besluit m.e.r.: Onderdeel c en d In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is vastgelegd voor welke besluiten meteen een projectmer moet worden doorlopen. In onderdeel D is vastgelegd voor welke besluiten eerst moet worden beoordeeld of een projectmer noodzakelijk is (beoordelingsplicht). Dan wordt beoordeeld of door de omstandigheden waaronder de betreffende activiteiten worden ondernomen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Zo ja, dan moet voor dit besluit eveneens een projectmer worden doorlopen. Onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn in deel 3 van deze handreiking opgenomen. Het gebruik van het Besluit m.e.r. wordt in deze paragraaf kort toegelicht. In paragraaf 2.1 Hoe bepaal ik of mijn plan planmer-plichtig is? is een praktische toelichting opgenomen. Vier kolommen Onderdeel C en D bestaan elk uit vier kolommen: 1. een omschrijving van de activiteiten; 2. een aanduiding van de gevallen met eventuele drempelwaarden; 3. de kaderstellende wettelijk en bestuursrechtelijk verplichte plannen; 4. de projectmer-plichtige respectievelijk projectmer-beoordelingsplichtige besluiten. Indien voldaan wordt aan de omschrijving in de kolommen 1, 2 en 3 en niet aan de omschrijving in kolom 4 is sprake van een planmer-plichtig plan. Indien voldaan wordt aan de omschrijving in de kolommen 1, 2 en 4 is sprake van een projectmer-plichtig of projectmer-beoordelingsplichtig besluit. Hieronder worden de vier kolommen nader toegelicht. Kolom 1. Omschrijving van de activiteiten In deze kolom zijn de activiteiten die kunnen leiden tot een projectmer-plicht of een projectmer-beoordelingsplicht vastgelegd. Voorbeelden zijn: auto(snel)wegen, spoorwegen, vaarwegen, trambanen, busbanen, havens, luchthavens, transportleidingen, landinrichting, recreatieve voorzieningen, woningbouw, bedrijfsterrein, dijken, pluimvee, varkenshouderij, drinkwaterwinning, delfstofwinning, afvalverwijdering, industrie, elektriciteitsproductie en hoogspanningsleidingen. Kolom 2. De gevallen met eventuele drempelwaarden In deze kolom zijn per activiteit de specifieke situaties waarbij sprake kan zijn van een projectmer-plicht of een projectmer-beoordelingsplicht nader omschreven met eventuele drempelwaarden. Wanneer de omvang van de activiteit gelijk is aan deze drempelwaarde of deze overschrijdt kan sprake zijn van een projectmerplichtig of projectmer-beoordelingsplichtig besluit. Kolom 3. De kaderstellende wettelijk en bestuursrechtelijk verplichte plannen In deze kolom zijn per activiteit de kaderstellende wettelijk en bestuursrechtelijk verplichte plannen vooralsnog limitatief opgenomen (zie tabel 1.1 in paragraaf voor een overzicht hiervan). Per activiteit kunnen dat meerdere plannen Kolom 4. De projectmer-plichtige en projectmer-beoordelingsplichtige besluiten In deze kolom zijn de projectmer-plichtige en projectmer-beoordelingsplichtige besluiten limitatief opgenomen. Per activiteit betreft dat steeds één besluit. Het besluit heeft in veel gevallen betrekking op de vergunningverlening. Indien voor een activiteit geen milieuvergunning is aan te wijzen waarmee toestemming wordt gegeven voor deze activiteit, is het ruimtelijke ordeningsplan aangewezen dat het laagst in de hiërarchie en het meest concreet is. Dit is het uitwerkingsplan van het bestemmingsplan (artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) en bij het ontbreken daarvan het bestemmingsplan zelf (artikel 10).

11 0 Op de navolgende pagina is een voorbeeld opgenomen uit het Besluit m.e.r. (zie bijlage 3.2, C19.2/ C19.2, bijlage 3.3 D19.1, 19.2) Aangezien de betreffende activiteit is opgenomen in zowel onderdeel C als in onderdeel D, zijn de lagere drempelwaarden in kolom 2 van onderdeel D bepalend voor de projectmer-plicht. Vaak tweetrapsraket, maar niet altijd Voor projectmer-plichtige activiteiten zal in veel gevallen sprake zijn van een tweetrapsraket: eerst een planmer gekoppeld aan de besluitvorming over een kaderstellend plan en vervolgens een projectmer gekoppeld aan de besluitvorming over de vergunningverlening of, indien dit niet mogelijk is, het (uitwerkingsplan van het) bestemmingsplan. Er zijn echter meer mogelijkheden: meerdere opeenvolgende planmer-plichtige plannen (meertrapsraket); meerdereparallelle planmer-plichtige plannen; gelijktijdigplanmer en projectmer; geenplanmer, wel projectmer; welplanmer, geen projectmer. Historie: wijziging projectmer-plicht door implementatie planmer (herverkaveling) Voordat planmer werd ingevoerd, was in sommige gevallen een plan projectmer-(beoordelings)plichtig. Met de vertaling van de Europese SMB-richtlijn naar de Nederlandse situatie zou voor deze plannen een dubbele plicht zijn ontstaan: zowel een planmer-plicht als een projectmer (-beoordelings)plicht. Om dit te voorkomen is het Besluit m.e.r. op dit punt aangepast, een zogenaamde herverkaveling. Na herverkaveling is de projectmer-(beoordelings)plicht gekoppeld aan de besluitvorming over de vergunningverlening (of indien dit niet mogelijk is aan het bestemmingsplan of als dat er is een uitwerkingsplan hiervan) en de planmer-plicht aan de besluitvorming over kaderstellende plannen die hier aan voorafgaan. Daarmee komt de in Nederland gehanteerde onderverdeling overeen met de Europese richtlijnen SMB en m.e.r.. Navolgend worden deze mogelijkheden nader toegelicht. De wet kent geen vrijstelling of ontheffingsmogelijkheid van de planmerplicht. Meerdere opeenvolgende planmer-plichtige plannen Er kunnen meerdere plannen zijn op verschillende bestuursniveaus die na elkaar worden opgesteld die allemaal een kader vormen voor dezelfde projectmer-plichtige activiteit(en) en dus onder de planmer-plicht vallen. Bijvoorbeeld achtereenvolgens de planologische kernbeslissing, het streekplan, het structuurplan en het bestemmingsplan. In een dergelijk geval zal vier keer de volledige planmer-procedure moeten worden doorlopen, uitgaande van de situatie dat het besluit waar de projectmerprocedure aan moet worden gekoppeld een milieuvergunning is. De planmer-procedure is beschreven in paragraaf 1.3. Voor de consequenties van meerdere opeenvolgende planmer en voor de inhoud van het milieueffectrapport (planmer) wordt verwezen naar paragraaf 1.4. Meerdere parallelle planmer-plichtige plannen Er kunnen meerdere plannen zijn die parallel worden opgesteld en die elk een kader vormen voor dezelfde projectmer-plichtige activiteiten en dus onder de planmer-plicht vallen. Bijvoorbeeld het parallel vastleggen van een kader voor de projectmerplichtige aanleg van een weg in een gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en in het bestemmingsplan. Of bijvoorbeeld het parallel vastleggen van een kader voor de projectmer-plichtige wijziging van een rivierdijk in een planologische kernbeslissing (PKB) en in de Nota waterhuishouding. De wijze waarop een kader wordt gevormd kan echter verschillend zijn en is specifiek voor het betreffende plan (zie paragraaf Een kader vormen voor voor een nadere uitwerking). In deze gevallen zal voor beide parallelle plannen de volledige planmer-procedure moeten worden doorlopen. De procedure is beschreven in paragraaf 1.3. Gelijktijdig planmer en projectmer Het is denkbaar dat een planmer-plichtig plan en een projectmer-plichtig besluit tegelijkertijd worden voorbereid en dat dus de planmer- en de projectmer-procedure voor bepaalde activiteiten tegelijkertijd worden doorlopen. Bijvoorbeeld wanneer de vergunningverlening parallel loopt met inpassing van de locatie in het ruimtelijk plan. Vaak zal dit het bestemmingsplan of een uitwerkingsplan hiervan Maar niet uitgesloten is dat het zich ook op andere niveaus voordoet, bijvoorbeeld bij het streekplan.

12 10 In paragraaf Koppeling met de projectmer-procedure zijn de procedurele consequenties toegelicht van gelijktijdige voorbereiding van het planmer-plichtig plan en een projectmer-plichtig besluit. Geen planmer, wel projectmer In enkele gevallen is in het Besluit m.e.r. geen wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan aangewezen dat een kader vormt voor een projectmer-plichtig besluit. In dat geval kan een projectmer worden doorlopen zonder een voorafgaande planmer. Het betreft: de aanleg, wijziging militair oefenterrein (onderdeel C-en D-activiteit 7); de uitvoering van werken als bedoeld in de Deltawet (onderdeel C activiteit 12.3 en onderdeel D activiteit 12.2 ). Ook kan het voorkomen dat direct een projectmer-plichtig besluit wordt genomen zonder dat hiervoor eerst een kader is vastgesteld in één van de voorafgaande ruimtelijk plannen die bij deze activiteit in het Besluit m.e.r. zijn aangewezen. Planmer ná projectmer komt niet voor. Indien al een projectmer- of projectmer-beoordelingsprocedure is doorlopen en het projectmer of projectmer-beoordelingsplichtige besluit al is genomen, bijvoorbeeld in het kader van een vrijstelling op grond van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, is de latere inpassing van dit besluit in bijvoorbeeld het bestemmingsplan of streekplan niet planmerplichtig meer. Deze plannen vormen dan immers niet meer het kader voor dit projectmer-plichtige besluit, omdat deze al is genomen. Voorwaarde is dan wel dat sprake moet zijn van één op één inpassing. Wel planmer, geen projectmer Indien een plan conform het Besluit m.e.r. een kader vormt voor een projectmer-(beoordelings)plichtig besluit, dan is dit plan planmer-plichtig. Ook als vooraf nog geen duidelijkheid bestaat over de precieze omvang van de activiteit en daardoor ook nog niet duidelijk is of daadwerkelijk sprake zal zijn van een projectmer- (beoordelings)plicht, is het kaderstellende plan planmer-plichtig. Uiteindelijk kan blijken dat de activiteit de drempelwaarde voor de projectmer-(beoordelingsplicht) toch niet overschrijdt. Dan volgt er dus geen projectmer of projectmer-beoordeling. Ook kan het zijn dat wel de drempelwaarde voor de projectmer-beoordelingsplicht wordt overschreden, maar dat na het onderzoek voor de projectmer-beoordeling blijkt dat er geen projectmer behoeft te worden uitgevoerd. Belangrijke nadelige milieueffecten De gevallen met drempelwaarden in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de Nederlandse vertaling uit de Europese m.e.r.-richtlijn van mogelijk belangrijke nadelige effecten voor het milieu. Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat hiermee een projectmer-plicht voor activiteiten die onder deze drempelwaarden blijven niet volledig kan worden uitgesloten. Indien sprake is van belangrijke milieueffecten bij een activiteit die onder de drempelwaarde blijft kan de rechter het Nederlandse Besluit m.e.r passeren en terugvallen op de Europese richtlijn. Beoordeel dus in de gevallen waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden of toch sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op basis van de omstandigheden waaronder de activiteiten worden ondernomen. Voor de wijze waarop deze beoordeling kan worden uitgevoerd wordt verwezen naar paragraaf 2.1 Hoe bepaal ik of mijn plan planmer-plichtig is? Provinciale milieuverordening In een provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het landelijke Besluit m.e.r. extra activiteiten en besluiten worden aangewezen waarvoor een projectmer moet worden uitgevoerd en kunnen extra kaderstellende planmer-plichtige plannen worden aangewezen (Wet milieubeheer, artikel 7.6, eerste en tweede lid). Sinds het van kracht worden van het Besluit m.e.r. in 1994 tot aan het opstellen van deze handreiking in 2005 heeft alleen voor de Waddenzee een uitbreiding van de projectmer-plicht op basis van een provinciale milieuverordening plaats gevonden Passende beoordeling (artikel 7.2A) Passende beoordeling Wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Habitatrichtlijn zijn planmer-plichtig. De Europese Habitatrichtlijn legt vervolgens weer een verbinding met de Europese Vogelrichtlijn. In het Besluit m.e.r. zijn de wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen vooralsnog limitatief opgenomen; zie tabel 1.1 in paragraaf Wettelijk en bestuursrechtelijk verplicht voor een overzicht. Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien significante gevolgen

13 11 kunnen hebben op een speciale beschermingszone die is aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hoe beoordeelt u of er sprake is van significante gevolgen? En wat is een passende beoordeling op planniveau? Paragraaf 2.4 Planmer en passende beoordeling geeft aan waar u deze informatie kunt vinden. 1.3 Planmer is een procedure Koppeling aan planprocedure Planmer staat niet op zich zelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over het betreffende plan. De planmer-procedure is daarom steeds gekoppeld aan de planvoorbereiding en de procedure die daarvoor moet worden doorlopen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf Koppeling met de planprocedure. Zeven stappen De planmer-procedure bestaat uit zeven stappen (betreffende artikel Wet milieubeheer): 1. Openbare kennisgeving (artikel 7.11c). 2. Raadplegen bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen over reikwijdte en detailniveau van het op te stellen milieueffectrapport (planmer, artikel 7.11b). 3. Opstellen milieueffectrapport (planmer; artikel 7.11a). 4. PlanMER en ontwerpplan: a. Terinzagelegging (artikel 7.26a); b. Inspraak (artikel 7.26a); c. Eventueel: raadplegen andere lidstaten (artikel 7.38); d. Eventueel: toetsing Commissie m.e.r. (artikel 7.26b). 5. Motiveren van de gevolgen van de planmer en de inspraak in het definitieve ontwerpplan (artikel 7.26d). 6. Bekendmaking en mededeling van het plan (artikel 7.26e). 7. Evaluatie van de effecten na realisatie (artikel 7.39). Navolgend worden de stappen toegelicht. Stap 1: Openbare kennisgeving. Het voornemen om een plan te gaan opstellen en hiervoor een planmer-procedure te doorlopen moet op een geschikte wijze openbaar worden aangekondigd. Hierbij dient te worden aangegeven hoe met de verdere planvoorbereiding wordt omgegaan: Welke stukken waar en wanneer ter inzage worden gelegd. Wie op welke wijze en binnen welke termijn de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen naar voren te brengen. Of de Commissie m.e.r. of een andere (onafhankelijke) instantie in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen. Hierbij dient expliciet te worden aangegeven of de redenen voor een verplichte inzet van de Commissie m.e.r. van toepassing zijn (zie onder stap 4d: Eventueel: toetsing Commissie m.e.r. (artikel 7.26d). Doel van de openbare kennisgeving is uniformiteit in de toepassing van planmer en het bevorderen van een systematische aanpak door een georganiseerde start. Hoewel verdere, aanvullende stappen naast de in deze paragraaf beschreven stappen niet wettelijk verplicht zijn, zijn ze soms wel wenselijk. Het is dan ook vooral bedoeld als impuls om expliciet na te gaan of het nodig is om een meer open planvoorbereiding te initiëren. Paragraaf gaat nader in op het moment waarop de kennisgeving wordt uitgebracht en de planmer-procedure wordt gestart in relatie tot de planvoorbereidingsprocedure. Stap 2: Raadplegen bestuursorganen Na de bekendmaking dient eerst de reikwijdte en het detailniveau van het planmer te worden bepaald. Bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen moeten hierover worden geraadpleegd. In paragraaf wordt toegelicht op welke wijze raadpleging kan plaats vinden. Paragraaf 2.3 gaat nader in op de reikwijdte en het detailniveau van het planmer. Deze tweede stap in de procedure mag volgens de wet overigens ook worden gecombineerd met de eerste stap, de openbare kennisgeving. Stap 3: Opstellen milieueffectrapport (planmer) Het planmer wordt opgesteld conform de bepaalde reikwijdte en het bepaalde detailniveau. Dit resulteert in een afzonderlijk rapport of volgens de Wet bij voorkeur in een herkenbaar onderdeel in de toelichting bij het betreffende ontwerpplan. Achtergrond van de voorkeur om het planmer op te nemen in het plan is het bereiken van een verdere versterking van de integratie van milieuoverwegingen in de planvoorbereiding. Aan het planmer zijn inhoudelijke voorwaarden verbonden. In paragraaf 1.4 wordt hier nader op ingegaan.

14 12 Stap 4a tot en met d: PlanMER en ontwerpplan a/b Het planmer en het ontwerpplan dienen gezamenlijk ter inzage te worden gelegd ten behoeve van inspraak. c Buurlanden dienen te worden geraadpleegd in het geval van grensoverschrijdende effecten. Het planmer en het ontwerpplan worden naar de betreffende autoriteiten opgestuurd voor het verkrijgen van zienswijzen. Het is raadzaam om bij de start van de procedure ook de kennisgeving te versturen en de betreffende autoriteiten ook te raadplegen over de reikwijdte en het detailniveau van het planmer, maar dat is wettelijk niet verplicht. d Onafhankelijke toetsing van het planmer door Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) is alleen verplicht voor de natuuraspecten van het planmer indien: het plan een kader schept voor projectmer- (beoordelings)plichtige activiteiten in de ecologische hoofdstructuur (EHS) en/of voor het plan een passende beoordeling nodig is. Doel van de inzet van de Commissie m.e.r. is advisering over een juiste toepassing van de strenge beschermingsregimes die in deze gevallen van toepassing zijn en de volledigheid van de informatie die hiervoor is benodigd. Door de advisering van de Commissie m.e.r. te laten samenvallen met de ter inzage legging is geen extra proceduretijd benodigd. Indien gewenst kan er vrijwillig voor worden gekozen de Commissie m.e.r. ook al op een eerder moment in de planmer-procedure om advies te vragen. Paragraaf gaat nader in op de toetsing door de Commissie m.e.r.. Stap 5: Motiveren in het definitief ontwerpplan De betreffende overheidsinstantie is verplicht om in het uiteindelijke plan te motiveren hoe met de resultaten van het planmer, de inspraak en eventueel de zienswijzen van één of meerdere buurlanden en het advies van de Commissie m.e.r. is omgegaan. Stap 6: Bekendmaking en mededeling van het plan Conform de betreffende planprocedure wordt het plan bekend gemaakt. De planmer-procedure voegt hier niks aan toe. Stap 7: Evaluatie van de effecten na realisatie Het is verplicht om de daadwerkelijk optredende milieugevolgen van de uitvoering van het plan in kaart te brengen (monitoren) en te evalueren. In de Wet is deze verplichting niet opgenomen als procedurestap, maar omdat deze verplichting altijd volgt (ruim) na de bekendmaking van het plan kan dit als laatste stap van de planmer-procedure worden gezien. In het planmer moet al worden aangegeven welke aspecten van het plan voor evaluatie in aanmerking komen. De evaluatie kan worden gezien als de spiegel van het planmer. Daar waar in het planmer voorspellingen worden gedaan over de mogelijke milieugevolgen, worden deze bij de evaluatie empirisch gemeten. Het kan ertoe leiden dat de planuitvoering bijstelling behoeft, nadat de werkelijke effecten in beeld zijn gebracht. De verantwoordelijkheid voor evaluatie ligt bij de overheidsinstantie die het betreffende plan heeft vastgesteld. Indien het eventueel op het plan volgende projectmer-plichtige besluit door een andere overheidsinstantie wordt genomen, gaat de planmerevaluatieverplichting echter over op deze overheidsinstantie en wordt gecombineerd met de evaluatieplicht die is gekoppeld aan de vergunningverlening. Overgangsregeling In de Nederlandse wet zijn twee extra waarborgen opgenomen ten opzichte van de Europese richtlijn SMB: de openbare kennisgeving (stap 1) en de eventuele toetsing door de Commissie m.e.r. (stap 4d). De overgangsregeling (artikel VIII, vierde lid) geeft aan dat deze extra waarborgen niet alsnog uitgevoerd hoeven te worden als de procedure op het moment van implementatie van planmer in de Wet milieubeheer in september 2006 al verder gevorderd is. Is men al bezig met stap 2, 3 of 4 van de procedure kan de openbare kennisgeving achterwege blijven en is men al bezig met stap 6 of 7 kan ook de eventuele toetsing door de Commissie m.e.r. achterwege blijven. Planmer en passende beoordeling koppelen Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is, zijn tevens planmer-plichtig. Met het oog op stroomlijning van beide procedures en het voorkomen van dubbelingen is het streven om, indien de aard van het plan dit toelaat, de planmer en de passende beoordeling gelijktijdig uit te voeren. Voorwaarde is wel dat zowel aan de vereisten van een planmer als van een passende beoordeling wordt voldaan. In paragraaf 2.4 Planmer en passende beoordeling is aangegeven waar u nadere informatie kunt vinden over de passende beoordeling.

15 13 Gecombineerde planmer- en projectmer-procedure Indien het planmer-plichtige plan en het projectmer-plichtige besluit tegelijk worden voorbereid, bijvoorbeeld vergunningverlening parallel met de inpassing van de locatie in het streekplan, mag één gecombineerde procedure worden doorlopen. Deze gecombineerde procedure moet dan wel voldoen aan de eisen van zowel de planmer-procedure als de projectmer-procedure. De planmer-procedure kent minder procedurele voorschriften dan de projectmer-procedure. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf Koppeling met de projectmer-procedure van deze handreiking. 1.4 Het milieueffectrapport (planmer) Inhoudelijke vereisten De inhoudelijke vereisten van het planmer zijn (artikel 7.10): Inhoud en doelstellingen van het plan en de mogelijke relatie met andere plannen. Bestaande toestaand van het milieu en de te verwachten ontwikkelingen als het plan niet zou worden uitgevoerd. Relevante beleidsdoelstellingen en de wijze waarop hiermee in het plan rekening is gehouden. Beschrijving van de mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen van zowel het plan als van redelijke alternatieven voor het plan, inclusief een motivering van de wijze waarop deze gevolgen bepaald Beschrijving van mogelijke gevolgen van het plan op gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese vogel- en/of habitatrichtlijn. Een beschrijving van maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden genomen om mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, dan wel te beperken of ongedaan te maken. Een overzicht van de leemten als het gevolg van het ontbreken van kennis of informatie. De voorgenomen monitoringsmaatregelen. Een voor een algemeen publiek op begrijpelijke wijze geformuleerde samenvatting. Nadelige milieugevolgen Met nadelige milieugevolgen worden mogelijke aanzienlijke milieueffecten bedoeld voor met name biodiversiteit, bevolking, gezondheid van de mens, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, materiële goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap en de wisselwerking tussen deze elementen. Hierbij vallen onder milieueffecten secundaire, cumulatieve, synergetische, blijvende en tijdelijke, positieve en negatieve effecten, alsmede effecten op korte, middellange en lange termijn. In paragraaf Bepalen nadelige milieugevolgen is onder meer een overzicht gegeven van enkele veelgebruikte methoden en tools om deze nadelige milieugevolgen te bepalen. Detailniveau Het detailniveau waarop de effecten en alternatieven kunnen worden beschreven kan sterk verschillen en is afhankelijk van de abstractie van het plan. Is bijvoorbeeld sprake van een keuze uit meerdere locaties of van een keuze uit meerde inrichtingsopties voor één concrete locatie? Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf Redelijke alternatieven en paragraaf Bepalen nadelige milieugevolgen. Geen mma In het planmer hoeft geen meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) te worden ontwikkeld. Dit in tegenstelling tot het project- MER. Verwijzing naar eerder of later plan Zoals al toegelicht in paragraaf 1.2 kunnen meerdere opeenvolgende plannen een kader vormen voor dezelfde projectmer-plichtige activiteiten en dus onder de planmer-plicht vallen. De wijze waarop een kader wordt gevormd is specifiek voor het betreffende plan en zal doorgaans steeds concreter worden (zie paragraaf Een kader vormen voor ). Daarbij zal de milieubeoordeling voor deze activiteiten doorgaans ook steeds concreter worden waarbij passende informatie wordt verzameld. Omdat het planmer de informatie dient te bevatten die redelijkerwijs mag worden vereist gelet op het detailniveau van het plan, mag het planmer gedeeltelijk verwijzen naar een eerder rapport dan wel een nog op te stellen rapport waar deze milieu-informatie meer op zijn plaats is. Voorwaarde is wel dat in het betreffende plan hierover geen (nieuwe) keuzes worden gemaakt en hieraan geen wezenlijk nieuwe aspecten worden toegevoegd. Bij verwijzing naar een eerder plan moet wel worden gecheckt of de hierin gepresenteerde milieuinformatie nog actueel is, met andere woorden: of er in de tussentijd geen wijzigingen hebben voorgedaan die relevant zijn voor het te nemen besluit.

16 14

17 15 2. Praktische informatie 2.1 Hoe bepaal ik of mijn plan planmer-plichtig is? Stroomschema Is mijn plan planmer-plichtig? In figuur 2.1 is een stroomschema opgenomen waarmee u stapsgewijs kunt bepalen of uw plan planmer-plichtig is. De planmerplicht kent een gesloten en een open deel. Navolgend worden achtereenvolgens de stappen uit het gesloten deel en het open deel van de planmer-plicht behandeld. Het schema is zo opgezet dat bij een eventuele planmer-plicht ook de reden(en) hiervoor worden aangegeven. Dit kan namelijk bepalend zijn voor de procedure die moet worden gevolgd. Om het schema inzichtelijk te houden zijn niet alle uitzonderingen en nuanceringen hierin opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de aandachtspunten aan het eind van deze paragraaf. Kader voor projectmer- (beoordelings)plicht Het gesloten deel van de planmer-plicht Het gesloten deel van de planmer-plicht heeft betrekking op wettelijk en bestuursrechtelijk verplichte plannen die het kader vormen voor latere projectmer-plichtige of projectmer-beoordelingsplichtige besluiten. De basisvraag: worden kaderstellende keuzen gemaakt? De basisvraag die u moet beantwoorden is: welke keuzen worden met de vaststelling van het plan gemaakt en voor welke activiteiten wordt hierdoor een kader gevormd oftewel de toon gezet? Deze keuzen hoeven: Niet specifiek te Algemene uitspraken kunnen soms maar op één manier worden uitgelegd waardoor toch sprake is van een kader voor één of meer activiteiten. Zo worden in de Planologische Kernbeslissing (PKB), bv Nota Ruimte, Ruimte voor de Rivier algemene uitspraken gedaan over de te nemen maatregelen en de grond die hierbij vrij komt. Dit impliceert echter de realisatie van depots voor de berging van verontreinigde baggerspecie, een projectmer-plichtige activiteit. Niet nieuw te Dit kan ook het verlengen van een bestaand plan zijn waarmee al eerder gemaakte keuzen opnieuw worden vastgesteld. Zo kan de integrale herziening van het Streekplan een kader vormen voor veel activiteiten doordat al eerder gemaakte keuzen opnieuw worden bekrachtigd. Dat voor het oorspronkelijke plan vanwege deze activiteit(en) al een planmer en/of projectmer is doorlopen is daarbij niet van belang. Er is immers opnieuw sprake van een kader. Bedenk steeds goed of de keuzen ook daadwerkelijk in het betreffende plan worden gemaakt of dat deze keuzen al gemaakt zijn in een eerder plan of gemaakt worden in een ander (later) plan. De navolgende paragraaf (2.1.2) gaat nader in op de vraag wanneer sprake is van een kader. Check het besluit m.e.r. Met de activiteit(en) waarvoor een kader wordt gevormd checkt u vervolgens zowel bijlage C als bijlage D bij het Besluit m.e.r.. Deze bijlagen zijn opgenomen in deel 3 van deze handreiking. In paragraaf van deze handreiking is al toegelicht dat deze bijlagen bestaan uit vier kolommen. In kolom 1 checkt u of de door u benoemde activiteit(en) zijn aangewezen. In kolom 2 checkt u of de betreffende activiteit valt binnen de specifiek omschreven gevallen en of de eventuele drempelwaarde wordt overschreden. Het gaat daarbij om de laagste drempelwaarde. Deze is in principe opgenomen in bijlage D voor de projectmer-beoordelingsplichtige activiteiten. Diverse activiteiten zijn echter niet opgenomen in bijlage D, maar alleen in bijlage C voor de projectmer-plichtige activiteiten. In dat geval is de laagste drempelwaarde opgenomen in bijlage C. In kolom 3 checkt u of uw plan is aangewezen voor de betreffende activiteit. In kolom 3 zijn alleen wettelijk en bestuursrechtelijk verplichte plannen opgenomen. Deze check hoeft u dus niet zelf meer te doen. In tabel 1.1 in deel 1 van deze handreiking is een overzicht opgenomen van de in totaal 18 plannen die zijn opgenomen in kolom 3. In kolom 4 checkt u of uw plan projectmer-plichtig (C) of projectmer-beoordelingsplichtig (D) is. Is het antwoord bij kolommen 1, 2 en 3 ja en bij kolom 4 nee dan is uw plan planmer-plichtig. Is het antwoord bij de vierde kolom echter ook ja, dan is uw plan voor deze activiteit projectmer-plichtig en niet planmer-plichtig. De projectmer-plicht is gekoppeld aan het vergunningplichtige besluit. In kolom 4 zijn dan ook veelal milieuvergunningen opgenomen als projectmerplichtig. Als echter geen milieuvergunningen konden worden aangewezen waarmee toestemming wordt gegeven voor de betreffende activiteit is in kolom 4 het ruimtelijke ordeningsplan aangewezen dat het laagst in de hiërarchie en het meest concreet is. Dit is het uitwerkingsplan van het bestemmingsplan (artikel 11 van de wet op de ruimtelijke ordening) en bij het ontbreken daarvan het bestemmingsplan zelf (artikel 10). Het

18 16 Figuur 2.1. Stroomschema: is mijn plan planmer-plichtig? Gesloten deel Open deel Zijn er activiteiten waarvoor het plan het kader vormt oftewel de toon zet Nee Is voor het plan een passende beoordeling noodzakelijk? Ja Nee Ja Staan één of meerdere activiteiten op de C/D-lijst van het Besluit m.e.r. (kolom 1)? Nee Staat het plan in kolom 3 van het Besluit m.e.r. (zie tabel 1.1 van deze handreiking)? Ja Nee Ja Worden voor deze activiteit(en) één of meerdere drempels overschreden (kolom 2) Nee Geen planmer-plicht Planmerplicht: passende beoordeling Ja Is het plan voor deze activiteit(en) aangewezen als projectmerplichtig besluit (kolom)? Ja Nee Is het plan voor deze activiteit(en) aangewezen als mogelijk kaderstellend (kolom 3)? Is voor het plan een passende beoordeling noodzakelijk? Nee Planmerplicht: kader voor projectmer-plicht Ja Planmerplicht: passende beoordeling Toelichting: De reden voor planmer-plicht is vermeld omdat dit van invloed kan zijn op de procedure. Voor uitzonderingen wordt verwezen naar de aandachtspunten in de tekst.

19 17 bestemmingsplan is in deze gevallen opgenomen in zowel kolom 3 als kolom 4. Als er één of meerdere uitwerkingsplannen zijn is het bestemmingsplan planmer-plichtig. Zijn die er niet, dan is het bestemmingsplan projectmer-plichtig. In dit laatste geval is het antwoord bij kolom 3 en kolom 4 ja, maar geeft kolom 4 de doorslag. Plannen waarvoor passende beoordeling nodig is Het open deel van de planmer-plicht Het open deel van de planmer-plicht heeft betrekking op wettelijk en bestuursrechtelijk verplichte plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Habitatrichtlijn. De achterliggende gedachte voor deze koppeling tussen passende beoordeling en planmer is dat een activiteit waarvoor die passende beoordeling noodzakelijk is per definitie ook belangrijke milieugevolgen heeft. Onder milieugevolgen worden immers ook de gevolgen voor flora en fauna en biodiversiteit verstaan. Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien significante gevolgen kunnen hebben voor een speciale beschermingszone die is aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Geen drempelwaarden De plannen die planmer-plichtig kunnen zijn, zijn vooralsnog afgebakend in het Besluit m.e.r.: 18 wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (zie tabel 1.1 in deel 1 van deze handreiking voor een overzicht). De activiteiten en gevallen die kunnen leiden tot een passende beoordeling en dus een planmer-plicht zijn echter in tegenstelling tot de projectmer-plichtige activiteiten niet afgebakend in het Besluit m.e.r.. Er zijn dus geen drempelwaarden waar u aan kunt toetsen. Daarom is dit het open deel van de planmer-plicht. Het kan gaan om relatief kleinschalige activiteiten. Hoe beoordeelt u of er sprake is van significante gevolgen? En wat is een passende beoordeling op planniveau? Paragraaf 2.4 geeft aan waar u hierover nadere informatie kunt verkrijgen. Belangrijke nadelige milieueffecten Aandachtspunten bij het bepalen van de planmer-plicht Bij het gesloten deel van de planmer-plicht vormt het Besluit m.e.r. de leidraad bij het bepalen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Echter, als een activiteit net onder de drempelwaarde blijft (kolom 2) en effecten op gevoelige gebieden waarschijnlijk zijn, pas dan op. Bijvoorbeeld de bouw van woningen (de drempel voor projectmer-beoordeling is woningen) met ruimtebeslag op een kerngebeid uit de ecologische hoofdstructuur. Uit jurisprudentie is namelijk gebleken dat in dergelijke gevallen toch sprake kan zijn van projectmer- (beoordelings)plicht. Beoordeel dus in dergelijke gevallen of toch sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op basis van de specifieke omstandigheden waaronder de activiteiten worden ondernomen. Ter vergelijking: bij het doorlopen van een projectmer-beoordelingsprocedure worden deze omstandigheden aangeduid als bijzondere omstandigheden (zie ook artikel 7.8b uit de Wet milieubeheer, de nota van toelichting van het Besluit m.e.r en bijlage 3 van de Europese m.e.r.-richtlijn). De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op: de kenmerken van de activiteit; de plaats waar de activiteit plaatsvindt (bijvoorbeeld: gevoelige gebieden); de kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben; de samenhang met andere activiteiten (cumulatie van effecten). Voor een verdere uitwerking van de wijze waarop hieraan getoetst kan worden wordt verwezen naar InfoMil ( Provinciale milieuverordening In een provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het landelijke Besluit m.e.r. extra activiteiten en besluiten worden aangewezen waarvoor een projectmer moet worden uitgevoerd en extra plannen die planmer-plichtig Sinds het van kracht worden van het Besluit m.e.r. in 1994 tot aan het opstellen van deze handreiking in 2005 heeft alleen voor de Waddenzee een dergelijke uitbreiding van de projectmer-plicht plaats gevonden. Advies is om bij het opstellen van plannen die op zichzelf niet zijn aangewezen als planmer-plichtig in een provinciale milieuverordening of in het Besluit m.e.r., maar die wel een kader vormen voor extra activiteiten en besluiten die als projectmer-plichtig zijn aangewezen in een provinciale milieuverordening, wel de planmer-procedure te doorlopen.

20 18 Reden van planmer-plicht mogelijk van invloed op de procedure In het stroomschema in figuur 2.1 is expliciet aangegeven of de planmer-plicht voortkomt uit een kader voor de projectmerplicht en/of de noodzaak van een passende beoordeling. De reden hiervoor is dat dit consequenties kan hebben voor de te doorlopen planmer-procedure. Zoals al beschreven in paragraaf 1.3 is voor planmer-plichtige plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is, is onafhankelijke toetsing door de Commissie m.e.r. verplicht. Het hele plan is planmer-plichtig Het hele plan is planmer-plichtig. Een plan kan een kader vormen voor veel activiteiten, bijvoorbeeld in het geval van een integrale streekplanherziening. Mogelijk leiden slechts één of enkele van deze activiteiten tot een planmer-plicht. In een dergelijk geval mag de planmer dus niet geheel worden beperkt tot die delen van het plan waarin een kader wordt gevormd voor projectmer-plichtige activiteiten en/of activiteiten waarvoor een passende beoordeling nodig is. In paragraaf wordt toegelicht hoe hiermee in het planmer kan worden omgegaan. Zelfde plan zowel planmer-plichtig als projectmer-plichtig Eén en hetzelfde plan kan zowel planmer-plichtig als projectmer-plichtig Bijvoorbeeld het bestemmingsplan of het uitwerkingsplan van het bestemmingsplan zijn in het Besluit m.e.r. bij diverse activiteiten opgenomen in kolom 3 en bij weer andere activiteiten in kolom 4 (zoals hiervoor beschreven bij de check van het Besluit m.e.r. kan het bestemmingsplan zelfs opgenomen zijn in beide kolommen). Dus kunnen deze plannen ook tegelijkertijd voor de ene activiteit planmer-plichtig zijn en voor de andere activiteit projectmer-(beoordelings)plichtig. Daarnaast kunnen activiteiten planmer-plichtig zijn doordat hiervoor een passende beoordeling nodig is. Een gecombineerde planmer- en projectmer-(beoordelings)plicht voor dezelfde activiteit is alleen mogelijk als tegelijkertijd aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan: het plan vanwege deze activiteit projectmer- (beoordelings)plichtig is; voor de betreffende activiteit een passende beoordeling nodig is; het plan wettelijk of bestuursrechtelijk is voorgeschreven (zie tabel 1.1 in deel 1 van deze handreiking voor een overzicht van deze plannen uit het Besluit m.e.r.). Deze situatie zal zich het meest waarschijnlijk op het gemeentelijk niveau voordoen. Bijvoorbeeld het vastleggen van een projectmer-plichtige woningbouwlocatie in het uitwerkingsplan van het bestemmingsplan, waarbij deze locatie grenst aan een gebied dat is aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Zonder dat een passende beoordeling aan de orde is kan voor dezelfde activiteit nooit sprake zijn van een dubbele plicht. Dan zou het plan namelijk tegelijk zowel een kader vormen voor het vergunningplichtige besluit als het vergunningplichtige besluit zelf betreffen. In de Nederlandse praktijk komt zoiets niet voor. De wet kent geen vrijstelling of ontheffingsmogelijkheid van de planmer-plicht. In het geval van een gecombineerde plicht is in de wet opgenomen dat hiervoor een gecombineerde procedure mag worden doorlopen. Deze gecombineerde procedure moet dan wel voldoen aan de eisen van zowel de planmer-procedure als de projectmer-procedure. De planmer-procedure kent minder procedurele voorschriften dan de projectmer-procedure. Voor een nadere uitwerking van de gecombineerde procedure wordt verwezen naar paragraaf van deze handreiking. Voorzorgsprincipe In de praktijk zal niet altijd duidelijk zijn of sprake is van planmer-plicht. Is bijvoorbeeld sprake van een voldoende kader voor een later projectmer-plichtig besluit? Wordt de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. bij latere uitwerking van het project wel overschreden? In dit geval treedt het voorzorgsprincipe in werking en voert u voor het betreffende plan een planmer uit. Wees expliciet Aanbeveling is om in alle plannen met mogelijke ruimtelijke consequenties en daardoor mogelijke aanzienlijke milieugevolgen expliciet te onderbouwen hoe is omgegaan met de planmerplicht. Dus ook in de gevallen dat geen planmer-procedure is doorlopen. Zo wordt de planmer-plicht niet over het hoofd gezien en zijn de redenen om wel of geen planmer uit te voeren reproduceerbaar en transparant. Het opstellen van een plan is soms een langdurig proces waarbij sprake kan zijn van inhoudelijke wijzigingen die ook van invloed kunnen zijn op de planmer-plicht. Wees hier op bedacht!

21 Een kader vormen voor Het kader vormen voor is in de wet uitgelegd als de toon zetten voor. Om de toon te kunnen zetten voor een later projectmer-(beoordelings)plichtig besluit moet echter wel sprake zijn van enige concreetheid. Maar wanneer is dat het geval? Om dit inzichtelijk te maken worden in deze handreiking vier typen plannen onderscheiden, waarin één of meer: 1. doelen worden vastgelegd, zonder concrete activiteiten, locaties en inrichtingen; 2. activiteiten worden vastgelegd, zonder concrete locatie(s) en inrichting(en); 3. locaties worden vastgelegd, zonder concrete inrichtingen; 4. inrichtingen worden vastgelegd. Dit is een theoretische indeling; in de praktijk kunnen ook meerdere typen in één plan worden verenigd. In deze paragraaf wordt per type aan de hand van enkele voorbeelden toegelicht op welke wijze de toon wordt gezet. In paragraaf 2.3 Aandachtspunten bij het opstellen van het planmer wordt dit doorvertaald naar de verschillende inhoudelijke onderdelen van een planmer: hoe redelijke alternatieven er uit kunnen zien en hoe de nadelige milieugevolgen kunnen worden bepaald. 1. Doelen Bij sommige plannen kan een concrete ruimtelijke context volledig ontbreken: vast te stellen doelen die niet worden doorvertaald naar concrete activiteiten, locaties en inrichtingen, maar waar bij de vergunningverlening wel rekening mee moet worden gehouden. Voorbeelden van dergelijke doelen kunnen zijn een groter percentage hergebruik van afval of het gebruik van normen bij onder meer dijk- of waterpeilaanpassingen. Dergelijke doelen kunnen in een later stadium leiden tot één of meer projectmer- (beoordelings)plichtige projecten, bijvoorbeeld de vergunningverlening voor een afvalverwerkinginstallatie of de (ruimtelijke) inpassing in het dijkversterkingsplan. De plannen waarin dergelijke doelen (normen) worden vastgelegd kunnen dan ook planmer-plichtig 2. Activiteiten Dit betreft met name plannen waarin abstracte doelen (normen) worden doorvertaald naar concrete activiteiten, maar nog niet naar locaties en inrichtingen. Een voorbeeld is de vertaling van het abstracte doel aangaande meer duurzame energie naar het realiseren van voldoende windmolenparken voor het op wekken van een vastgestelde hoeveelheid stroom zonder hiervoor concrete locaties aan te wijzen. Het zal vaak een rijks- of provinciaal plan zijn dat dergelijke uitspraken zal doen. Dergelijke activiteiten kunnen in een later stadium leiden tot één of meer projectmer-(beoordelings)plichtige projecten, bijvoorbeeld de ruimtelijke inpassing van een windmolenpark in een bestemmingsplan. De plannen waarin dergelijke activiteiten worden vastgelegd kunnen dan ook planmer-plichtig 3. Locaties Dit zijn overheidsplannen waarin één of meerdere locaties worden gekozen voor de realisatie van activiteiten, waarbij de inrichting nog niet wordt vastgelegd. Voorbeelden zijn de locatiekeuze van een baggerspeciestortplaats en de locatiekeuze van een wegomlegging rond een woonkern. Dergelijke activiteiten kunnen in een later stadium leiden tot één of meer projectmer- (beoordelings)plichtige projecten, bijvoorbeeld de vergunningverlening voor een baggerspeciestortplaats en de ruimtelijke inpassing van een wegomlegging in een bestemmingsplan. De plannen waarin dergelijke locaties worden vastgelegd kunnen dan ook planmer-plichtig Hierbij moet echter wel sprake zijn van enige concreetheid. Zo kan de aanduiding agrarische functie niet tot planmer-plicht leiden; het aanwijzen van een zoekgebied voor een glastuinbouwlocatie wel. Een zoekgebied is een voorbeeld van een positieve selectie van een locatie. Ook een negatieve selectie door bepaalde gebieden uit te sluiten kan een kader vormen, mits de overblijvende gebieden hiermee voor de hand liggende locaties worden voor een bepaalde projectmer-plichtige activiteit. Bijvoorbeeld door bepaalde gebieden rond een stad expliciet of impliciet uit te sluiten van verstedelijking betekent dit automatisch dat de overblijvende gebieden wel in aanmerking komen voor verstedelijking. Een impliciete uitsluiting kan bijvoorbeeld plaats vinden door het toekennen van een bepaalde natuurfunctie die in de praktijk niet kan worden gecombineerd met verstedelijking. 4. Inrichtingen Dit betreft plannen van een overheid waarin een inrichting wordt gekozen voor de realisatie van een activiteit op een bepaalde locatie. In de praktijk zal de inrichting veelal worden vastgelegd in het projectmer-plichtige besluit en in dat geval is er geen sprake meer van planmer-plicht. Immers, planmer is gekoppeld aan een plan dat kaderstellend is voor het projectmer-plichtige besluit. De inrichting kan echter ook al worden vastgelegd in

22 20 een kaderstellend plan. Bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een grote woningbouwlocatie wordt de inrichting op hoofdlijnen vastgelegd in het planmer-plichtige bestemmingsplan. Vervolgens wordt de inrichting tot in detail vastgelegd in de projectmerplichtige uitwerkingsplannen van dit bestemmingsplan. 2.2 Hoe doorloop ik de procedure? Koppeling met de planprocedure Geen blauwdruk voor procedure en communicatie Planmer staat niet op zich zelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over het betreffende plan. De planmer-procedure is daarom steeds gekoppeld aan de vaststelling van een plan en de procedure die daarvoor moet worden doorlopen. De aard van de planmer-plichtige plannen en de bijbehorende planprocedures lopen sterk uiteen. Er kan dan ook geen blauwdruk gegeven worden over de wijze waarop de planprocedure en de planmer-procedure het beste kunnen worden gekoppeld en de wijze waarop communicatie daarbij vorm kan krijgen. Daarom wordt in deze handreiking voor enkele stappen uit de planmer-procedure zoals omschreven in paragraaf 1.3 het speelveld weergegeven, mede op basis van praktijkvoorbeelden. De accenten die u uiteindelijk in planvoorbereiding kiest worden onder meer bepaald door: het doel van het op te stellen plan; de beleidsfase waarin dit plan verkeert; de betrokken doelgroepen; de maatschappelijke context; de geografische omvang van het initiatief; de mate van gevoeligheid van het plan op bestuurlijk en ambtelijk niveau en in de omgeving. Leeswijzer In de navolgende paragrafen komen de volgende onderwerpen aan bod: Het bevoegd gezag (paragraaf 2.2.2). De openbare kennisgeving: wanneer de planmer-procedure starten? (paragraaf 2.2.3). Het raadplegen van bestuursorganen over reikwijdte en detailniveau (paragraaf 2.2.4). Onafhankelijke toetsing: commissie voor de milieueffectrapportage (paragraaf 2.2.5). Kwaliteitsborging (paragraaf 2.2.6). Koppeling met de projectmer-procedure (paragraaf 2.2.7). Koppeling met de projectmer-beoordelingsprocedure (paragraaf 2.2.8). Koppeling met de watertoets (paragraaf 2.2.9). Koppeling met het Verdrag van Valetta: archeologie (paragraaf ). De aandachtspunten bij het opstellen van het milieueffectrapport zelf worden behandeld in paragraaf 2.3. Het PlanMER is stap 3 van de procedure zoals beschreven in paragraaf Bevoegd gezag Het bevoegd gezag is eindverantwoordelijk Het bevoegd gezag is de overheidsinstantie die eindverantwoordelijk is voor zowel het opstellen en vaststellen van het betreffende planmer-plichtige plan als het correct doorlopen van de planmer-procedure. In de meeste gevallen zal het bevoegd gezag worden gevormd door een instantie, maar het kunnen er ook meerdere Bijvoorbeeld de gemeenteraden van meerdere gemeenten bij het opstellen van een regionaal structuurplan. Binnen een instantie kunnen de verantwoordelijkheden gescheiden Zo kan B&W van een gemeente verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een plan met bijbehorend planmer en de Gemeenteraad voor de vaststelling ervan. Uit oogpunt van kwaliteitsborging is het scheiden van deze verantwoordelijkheden binnen één organisatie sterk gewenst. Rol baathebbers Het bevoegd gezag kan de uiteindelijke baathebber(s) van het plan (bijvoorbeeld een lagere overheid of een private partij) eventueel verzoeken de inhoudelijke uitvoering van één of enkele onderdelen van de procedure op zich te nemen, bijvoorbeeld het opstellen van (delen van) het planmer. Het bevoegd gezag zal dan de producten die zijn opgesteld moeten beoordelen op aanvaarbaarheid. Hiervoor zijn in de wetgeving geen spelregels opgenomen. Het bevoegd gezag kan per geval zelf beoordelen welke rol de baathebber krijgt en hoe het bevoegd gezag dit toetst De openbare kennisgeving: wanneer de planmer-procedure starten? De planmer-procedure start met een openbare kennisgeving. De inhoudelijke vereisten van de openbare kennisgeving zijn beschreven in paragraaf 1.3.

23 21 Op welk moment? Op welk moment tijdens de planvoorbereiding kan de planmerprocedure het beste worden gestart? Een vroege en een late start hebben allebei zo hun voor en nadelen. De kunst is een goed optimum te vinden. De voors en tegens van een vroege start Het voordeel van een zo vroeg mogelijke start is dat de planmer-procedure (deels) gelijk op kan lopen met de planprocedure zodat wisselwerking mogelijk is. De milieu-informatie kan zo daadwerkelijk een rol spelen bij de alternatiefontwikkeling en bij de (tussentijdse) keuzes. Het planmer krijgt hiermee de beoogde functie als planvormingsdocument. Nadeel van een vroege start kan zijn dat het plan nog onvoldoende is uitgekristalliseerd waardoor een eenduidige bepaling van de reikwijdte en het detailniveau van het planmer, van de milieugevolgen en zelfs van de planmer-plichtigheid lastig kan Aanpassingen en aanvullingen in het planproces leiden dan snel tot fundamentele herzieningen in het planmer. Overigens is het wettelijk niet verplicht om in gevallen waarbij wordt afgeweken van de oorspronkelijke kennisgeving opnieuw een openbare kennisgeving te doen. De voors en tegens van een late start Voordeel van een late start is dat de planontwikkeling verder is gevorderd waardoor mogelijk meer duidelijkheid bestaat over de planmer-plichtigheid en de onderwerpen waarop het planmer zich kan richten en met welke diepgang. Nadeel is echter dat mogelijk voor het milieu belangrijke keuzes al in een eerder stadium van de planontwikkeling zijn gemaakt. Het planmer krijgt in dat geval meer een functie als verantwoordingsdocument: op welke wijze is milieu meegenomen in de eerdere keuzes? Het raadplegen van bestuursorganen over reikwijdte en detailniveau Raadpleging: drie methoden De bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen moeten worden geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het planmer. Dit gebeurt na of uiterlijk gelijktijdig met de openbare kennisgeving. Voordeel van het gelijktijdig doorlopen van beide procedurele stappen is dat de mogelijkheid bestaat om bij de bekendmaking ook de bevindingen ten aanzien van de reikwijdte en het detailniveau openbaar te maken. Het raadplegen van bestuursorganen gebeurt in de praktijk op meerdere manieren, bijvoorbeeld (van eenvoudig tot uitgebreid, combinaties zijn ook mogelijk): Vertegenwoordigers van de betreffende bestuursorganen worden uitgenodigd voor een bijeenkomst waarop ze een toelichting krijgen over het plan en over de beoogde reikwijdte en het beoogde detailniveau van het planmer. Tijdens het overleg bestaat de mogelijkheid om hierop te reageren. De bevindingen tijdens de bijeenkomst worden vastgelegd door middel van en verslag of een bandopname. De beoogde reikwijdte en het beoogde detailniveau van het plan- MER worden kort en bondig verwoord in een notitie of brief. Deze notitie of brief wordt voorgelegd aan de betreffende bestuursorganen waarbij de bestuursorganen de mogelijkheid krijgen om hierop te reageren. De beoogde reikwijdte en het beoogde detailniveau van het planmer worden verwoord in een uitgebreider document, bijvoorbeeld conform de startnotitie in het kader van de projectmerprocedure. Dit document kan vrijwillig ter inzage worden gelegd waarbij openbare inspraak mogelijk is. Raadpleging: welke bestuursorganen? Welke bestuursorganen krijgen met de uitvoering van het plan te maken? Dit kunnen in principe de bestuursorganen van alle overheidsinstanties zijn: rijksoverheid, provincies, stadsregio s, waterschappen en (deel)gemeenten. Denkt u daarbij aan: De overheidsinstanties die direct verantwoordelijk zijn voor verdere uitwerking en/of implementatie van de doelen/normen, activiteiten, locaties en inrichtingen die in uw plan worden vastgelegd (zie ook paragraaf Een kader vormen voor ). Bijvoorbeeld alle gemeenten in het geval van een provinciaal plan. Andereoverheidsinstanties die een rol hebben in het besluitvormingsproces voor het betreffende plan, bijvoorbeeld de Provinciale Planologische Commissie (PPC) en de Inspectie VROM. Dekoppeling met andere te doorlopen procedures, bijvoorbeeld het bestuur van het waterschap in relatie tot de watertoets (zie paragraaf 2.2.9), de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in relatie tot archeologische waarden (zie paragraaf ) en de regiodirectie van het ministerie van LNV in het kader van de passende beoordeling (zie paragraaf 2.4). Derelaties met andere relevante plannen en de overheidsinstanties die daarbij zijn betrokken.

24 22 Reikwijdte en detailniveau Hoe bepaal ik de reikwijdte en het detailniveau voor het planmer? Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3 Aandachtspunten bij het opstellen van het planmer. Voor de inhoudelijke keuzes ten aanzien van reikwijdte en detailniveau kan er al in deze fase voor worden gekozen om vrijwillig onafhankelijk advies in te winnen, bijvoorbeeld van de Commissie m.e.r.. Zeker voor plannen waarbij advisering door de Commissie m.e.r. na afronding van het planmer verplicht is (passende beoordeling, EHS), kan het wenselijk zijn al vooraf advies in te winnen over de keuzes ten aanzien van reikwijdte en detailniveau. De navolgende paragraaf (2.2.5) gaat nader in op de inzet van de Commissie m.e.r.. Afwijkingen in het planmer Als tijdens het opstellen van het planmer fundamenteel wordt afgeweken van de beoogde reikwijdte en het beoogde detailniveau, bijvoorbeeld door voortschrijdend inzicht binnen het planproces, wordt geadviseerd ook deze wijzigingen voor te leggen aan de bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen. Mogelijk komen door de wijzigingen zelfs andere bestuursorganen in beeld Onafhankelijke toetsing: commissie voor de milieueffectrapportage In welke gevallen is toetsing verplicht? Zoals al beschreven in deel 1 van deze handreiking is onafhankelijke toetsing door Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) wettelijk verplicht als: het plan een kader schept voor projectmer- (beoordelings)plichtige activiteiten in de ecologische hoofdstructuur (EHS) en/of voor het plan een passende beoordeling in het kader van de Europese Habitatrichtlijn nodig is. Bij het bepalen van de planmer-plicht is al onderzocht of het plan een kader vormt voor toekomstige projectmer- (beoordelings)plichtige activiteiten en of voor het plan een passende beoordeling nodig is (zie paragraaf 2.1). In het geval van projectmer-(beoordelings)plichtige activiteiten toetst u of één of meerdere van deze activiteiten voor een deel of geheel in de EHS plaats vinden. Het gaat dus niet om activiteiten die fysiek buiten de EHS plaatsvinden maar wel van invloed zijn op de EHS (bijvoorbeeld door uitstralingseffecten of externe werking). Wat wordt verstaan onder de EHS? Het gaat hierbij om EHS die in provinciaal en gemeentelijk beleid is begrensd en dus niet om de onbegrensde EHS op Rijksniveau. Voor een overzicht van de begrensde EHS vormen de internetsites van de provincies over het algemeen een goede ingang. Op welk moment is toetsing verplicht? De verplichte toetsing door de Commissie m.e.r. dient plaats te vinden tijdens of na de ter visielegging van het planmer en het ontwerpplan, voordat het definitieve ontwerpplan wordt opgesteld (stap 4d van de procedure; zie paragraaf 1.3 in deel 1). Waar richt de toetsing zich op? De verplichte toetsing door de Commissie m.e.r. heeft alleen betrekking op het aspect natuur in het planmer. Doel van de verplichte inzet van de Commissie m.e.r. is namelijk advisering over een juiste toepassing van de strenge beschermingsregimes die in deze gevallen van toepassing zijn en de volledigheid van de informatie die hiervoor is benodigd. Vrijwillige toetsing De navolgende paragraaf Kwaliteitsborging gaat nader in op mogelijke extra waarborgen die kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld als het plan controversieel is of als de milieugevolgen complex en onoverzichtelijk Naast verplichte toetsing door de Commissie m.e.r. kan daartoe onder andere gekozen worden voor extra vrijwillige toetsing: Op meer momenten tijdens de procedure dan op het verplichte moment tijdens of na de inspraak. Een logisch moment hiervoor is de bepaling van de reikwijdte en het detailniveau van het planmer. Een bredere toetsing dan alleen de verplichte toetsing van het aspect natuur. De Commissie m.e.r. beschikt over specialisten voor alle aspecten die in een milieueffectrapport aan de orde kunnen Voor planmer-procedures waarbij de inzet van de Commissie m.e.r. niet verplicht is. In dat geval kunt u zelf bepalen welke momenten tijdens de procedure u hiervoor kiest en welke aspecten u laat toetsen.

25 23 Indien u inzet van de Commissie m.e.r. overweegt is het raadzaam om al voorafgaand aan de start van de procedure met de Commissie m.e.r. te overleggen welke momenten in uw specifieke situatie het meest geschikt zijn om advies in te winnen. Inzet van de Commissie m.e.r. is kosteloos. Openbare kennisgeving In de openbare kennisgeving (stap 1 van de planmer-procedure) geeft u aan of u de Commissie m.e.r. inschakelt en zo ja op welke wijze en of deze inzet vrijwillig of verplicht is. Definitieve plan In het definitieve plan dient u te onderbouwen hoe u bent omgegaan met het eventuele advies van de Commissie m.e.r.. Meer informatie Indien u meer wil weten over de Commissie m.e.r. of contact wil opnemen verwijzen wij u naar de internetsite van de Commissie: Kwaliteitsborging Belang van kwaliteit De kwaliteit van de doorlopen procedure is van groot belang voor legitimiteit en draagvlak. U doet er verstandig aan hier bewust en zorgvuldig mee om te gaan. De kwaliteit laat zich vertalen in de volledigheid en juistheid van het eindproduct: het planmer. Staat alles erin wat er in moet staan en wordt alles op een goede manier bekeken en onderzocht? Het bevoegd gezag is verantwoordelijk De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de planmer-procedure en de volledigheid en juistheid van het planmer ligt bij het bevoegd gezag. De planmer-procedure kent een aantal verplichte waarborgen. Daarnaast kan het bevoegd gezag aanvullend extra waarborgen inbouwen. Verplichte waarborgen De planmer-procedure kent een aantal verplichte kwaliteitsbevorderende waarborgen: Twee keer terugkoppeling naar bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen: over reikwijdte en detailniveau (zie paragraaf 2.2.4) en tijdens de ter inzagelegging. Eén keer inspraak op het ontwerpplan inclusief planmer voor het brede publiek tijdens de ter inzagelegging. In bepaalde gevallen verplichte toetsing door de Commissie m.e.r. gericht op de natuuraspecten (zie voorgaande paragraaf 2.2.5). Motivering hoe u bent omgegaan met de bevindingen in het planmer, de inspraakreacties en eventueel de toetsing door de Commissie m.e.r.. Dit is van belang voor draagvlak voor het plan: dit laat zien dat serieus met opmerkingen en zienswijzen wordt omgegaan en dat dit waar nodig resulteert in wijzigingen in het planmer of in het plan zelf. De kennisgeving als eerste stap van de planmer-procedure is er voor bedoeld om het proces dat uiteindelijk leidt tot het planmer transparant te maken. Dit kan ook als kwaliteitsborging worden gezien omdat: van tevoren goed moet worden nagedacht over de totstandkoming van het planmer; dit aan belanghebbenden en betrokkenen laat zien dat zorgvuldig met aspecten als kwaliteit en draagvlak wordt omgegaan; de eventuele (publieke) discussie naar aanleiding van de kennisgeving een indicatie kan geven van de gevoeligheden; het proces kan hierop eventueel worden afgestemd. Extra waarborgen Het draagvlak voor het plan en de kwaliteit van het planmer kunnen worden versterkt door extra waarborgen in te bouwen. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat het plan controversieel is en dat hiertegen veel weerstand bestaat. Of dat de milieugevolgen complex en onoverzichtelijk Voorbeelden van extra waarborgen zijn: Een extra inspraakronde of op een andere wijze met de betrokkenen en/of belanghebbenden van gedachten te wisselen. Een logisch moment hiervoor is de bepaling van de reikwijdte en het detailniveau van het planmer. Extra (onafhankelijke) toetsing. Bijvoorbeeld door de Commissie m.e.r.. Maar er kan ook een andere instelling worden benaderd om de voorspelde milieugevolgen nog eens te laten checken, zoals het RIVM. De openbare kennisgeving (stap 1 van de planmer-procedure) is een ideaal moment om over het inzetten van extra waarborgen na te denken en hiermee naar buiten te gaan.

26 24 Scheiden van verantwoordelijkheden Planmer dient ter ondersteuning van de besluitvorming over het plan. Uit oogpunt van legitimiteit en draagvlak is het verstandig om organisatorisch de uitvoering van de planmer-procedure en het opstellen van bijbehorende producten te scheiden van de beoordeling en besluitvorming. Veelal zal deze scheiding moeten worden aangebracht binnen één overheidsinstantie. Eventuele tips op dit punt kunt u vinden in de handleiding m.e.r. op www. infomil.nl Koppeling met de projectmer-procedure Wanneer is een gecombineerde procedure aan de orde? Zoals aangegeven in deel 1 (paragraaf 1.3) mag volgens de wet een gecombineerde planmer- en projectmer-procedure worden doorlopen. Dit kan zich in twee gevallen voordoen: Het planmer-plichtige plan en het projectmer-plichtige besluit worden tegelijk voorbereid, bijvoorbeeld vergunningverlening parallel met de inpassing van de locatie in het streekplan of bestemmingsplan. Het plan is zowel planmer-plichtig als projectmer-plichtig. Zoals beschreven in paragraaf 2.1 Hoe bepaal ik of mijn plan planmer-plichtig is kan deze situatie zich voordoen bij bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen van het bestemmingsplan waarin projectmer-plichtige activiteiten worden voorzien. Planmer-plicht kan voor deze plannen ook ontstaan als een passende beoordeling nodig is. Koppeling met de moederprocedures Bij gelijktijdige voorbereiding van het planmer-plichtige plan en het projectmer-plichtige besluit is de planmer-procedure gekoppeld aan de vaststelling van een plan terwijl de projectmer-procedure is gekoppeld aan een besluit. Dus bij de afweging of in een dergelijk geval een gecombineerde planmer/projectmer-procedure kan worden doorlopen ook bezien of deze procedure op een goede manier kan worden gekoppeld aan zowel de planprocedure als aan de procedure om te komen tot het besluit. Deze procedures kunnen immers van elkaar verschillen waardoor koppeling in bepaalde gevallen mogelijk niet haalbaar of wenselijk is. Tabel 2.1: De verplichtingen van de planmer-procedure en de projectmer-procedure Stappen & kenmerken Planmer-procedure Projectmer-procedure 1. Start procedure Openbare kennisgeving Startnotitie 2. Inzage/inspraak: begin Nee Inspraak op de startnotitie 3. (Onafhankelijk) advies: begin Raadpleging bestuursorganen over Advies Wettelijke Adviseurs reikwijdte en detailniveau van het planmer Advies Commissie m.e.r. Richtlijnen bevoegd gezag 4. Het rapport PlanMER ProjectMER Redelijke alternatieven? Ja. Meest milieuvriendelijk Ja. Meest milieuvriendelijk alternatief niet verplicht. alternatief verplicht. 5. Inzage/inspraak: eind Inspraak op planmer en ontwerpplan Inspraak op projectmer en ontwerpbesluit 6. (Onafhankelijk) advies: eind Advies van Commissie m.e.r., Advies van Wettelijk adviseurs alleen voor natuur Advies van Commissie m.e.r. 7. Motivering in besluit Ja Ja 8. Evaluatie Ja Ja

27 25 Voldoen aan de eisen van beide procedures De gecombineerde planmer/projectmer-procedure moet voldoen aan de eisen van zowel de planmer-procedure als de projectmer-procedure. De planmer-procedure is beschreven in paragraaf 1.3. De projectmer-procedure wordt in deze paragraaf kort toegelicht. Voor een meer gedetailleerde uitwerking van de projectmer-procedure wordt verwezen naar de herziene handleiding milieueffectrapportage op In tabel 2.1 is een overzicht gegeven van de verplichtingen van beide procedures. De projectmer-procedure is maatgevend Zoals blijkt uit tabel 2.1 lijken beide procedures sterk op elkaar. De projectmer-procedure kent echter meer procedurele stappen en voorschriften dan de planmer-procedure: Het opstellen, publiceren en ter inzage leggen van een startnotitie inclusief inspraak in plaats van de openbare kennisgeving. Vaststellen van richtlijnen op basis van de inspraakreacties en advies van de Wettelijke Adviseurs en de Commissie m.e.r. in plaats van raadpleging van bestuursorganen over reikwijdte en detailniveau van het planmer. Verplichting tot het opstellen van een meest milieuvriendelijk alternatief. In alle gevallen twee maal integraal verplicht advies van de Wettelijke Adviseurs en de Commissie m.e.r. in plaats van één maal advies van Commissie m.e.r. in bepaalde gevallen over de natuuraspecten. Voor deze punten is de planmer-procedure een minder uitgebreide variant van de projectmer-procedure. Door het doorlopen van de projectmer-procedure wordt voor deze punten automatisch ruim voldaan aan de verplichtingen van de planmer-procedure. De gecombineerde procedure is voor deze punten dus gelijk aan de projectmer-procedure. Met andere woorden: de projectmer-procedure is maatgevend. Extra vereisten planmer-procedure Met het doorlopen van de projectmer-procedure wordt op enkele punten niet geheel voldaan aan de vereisten van de planmerprocedure: Bij de planmer-procedure moeten in het planmer de gevolgen voor andere plannen in beeld worden gebracht. Bij de projectmer-procedure zijn dat de gevolgen voor andere besluiten. Bij de planmer-procedure worden bij de te beschouwen gevolgen biodiversiteit en de gezondheid voor de mens expliciet genoemd en bij de projectmer-procedure niet. Bij de gecombineerde procedure moet dus aanvullend op de projectmer-procedure aan deze punten worden voldaan. Verschil in detailniveau De planmer-procedure is gekoppeld aan de vaststelling van een kaderstellend plan en de projectmer-procedure aan de besluitvorming over het vergunningplichtige besluit. Het detailniveau van het milieueffectrapport zal dus in veel gevallen verschillend Planmer zal veelal gekoppeld zijn aan de keuzen van doelen, activiteiten en locaties. Projectmer veelal zal zijn gekoppeld aan inrichtingskeuzen (voor een andere toelichting wordt verwezen naar paragraaf Een kader vormen voor ). Als de gecombineerde procedure wordt doorlopen omdat het planmer-plichtige plan en het projectmer-plichtige besluit tegelijk worden voorbereid, zullen in het MER voor dezelfde activiteit(en) beide abstractieniveaus aan de orde Bijvoorbeeld het beschouwen van meerdere locaties ten behoeve van de inpassing in het streekplan of bestemmingsplan en het beschouwen van meerdere inrichtingen ten behoeve van de vergunningverlening. Als de gecombineerde procedure wordt doorlopen omdat het plan zowel planmer-plichtig als projectmer-plichtig is, zal het detailniveau waarop de planmer-plichtige activiteiten zijn uitgewerkt waarschijnlijk afwijken van het detailniveau waarop de projectmer-plichtige activiteiten zijn uitgewerkt Koppeling met de projectmer-beoordelingsprocedure Wanneer is koppeling aan de orde? In analogie met de voorgaande paragraaf Koppeling met de projectmer-procedure kan een koppeling van de planmer-procedure met de projectmer-beoordelingsprocedure in twee gevallen aan de orde zijn: Het planmer-plichtige plan en het projectmer-beoordelingsplichtige besluit worden tegelijk voorbereid, bijvoorbeeld vergunningverlening parallel met de inpassing van de locatie in het streekplan of bestemmingsplan. Het plan is zowel planmer-plichtig als projectmer-beoordelingsplichtig. Deze situatie kan zich voordoen bij bijvoorbeeld

28 26 bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen waarin zowel planmer-plichtige als projectmer-beoordelingsplichtige activiteiten worden voorzien. Planmer-plicht kan voor deze plannen ook ontstaan als een passende beoordeling nodig is. Mogelijkheden voor koppeling De koppeling van de planmer-procedure met de projectmerbeoordelingsprocedure is niet formeel wettelijk geregeld. Drie mogelijke opties zijn: Als tijd een beperkende factor is en op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de projectmer-beoordelingsprocedure leidt tot een projectmer-plicht, kan meteen een gecombineerde planmer/projectmer-procedure worden doorlopen zoals beschreven in de vorige paragraaf. De planmer-procedure is immers een minder uitgebreide variant van de projectmerprocedure. Een projectmer-beoordeling is dan niet meer nodig. Feitelijk wordt er impliciet op voorhand vanuit gegaan dat de uitkomst van de projectmer-beoordeling is dat een projectmer-procedure noodzakelijk is. Als tijd geen beperkende factor is kunnen de procedures na elkaar worden doorlopen. De uitkomst van de projectmerbeoordelingsprocedure vormt dan geen risico. Eerst wordt de projectmer-beoordeling uitgevoerd. Als de uitkomst is dat geen projectmer-procedure is benodigd, wordt vervolgens voor het plan de planmer-procedure doorlopen. Als de uitkomst is dat wel een projectmer-procedure moet worden doorlopen, wordt de gecombineerde planmer/projectmer-procedure doorlopen zoals beschreven in de vorige paragraaf. Als tijd een beperkende factor is en op voorhand al duidelijk is dat de projectmer-beoordeling niet zal leiden tot een projectmer-plicht kunnen de planmer-procedure en de projectmerbeoordelingsprocedure tegelijk worden doorlopen. Het planmer en de aanmeldingsnotitie in het kader van de projectmer-beoordelingsprocedure kunnen dan worden gecombineerd. De gecombineerde planmer/beoordelingsnotitie wordt vervolgens gezamenlijk met het ontwerpplan en de beslissing van het bevoegd gezag om wel of geen projectmer-procedure te doorlopen ter inzage gelegd. Nadeel van deze werkwijze is dat het risico dat alsnog de projectmer-procedure moet worden doorlopen in veel gevallen niet voor de volle 100% kan worden uitgesloten. Verder moet bij deze optie rekening worden gehouden met de verschillende procedurele termijnen van beide procedures. Of de vaststelling van het planmer-plichtig plan en het nemen van het projectmer-beoordelingsplichtige besluit door dezelfde of verschillende overheidsinstanties plaats vindt kan mede bepalend zijn voor de wijze waarop met mogelijke koppeling wordt omgegaan. Meer informatie Voor een nadere omschrijving van de projectmer-beoordelingsprocedure en de inhoudelijke vereisten van de aanmeldingsnotitie wordt verwezen naar InfoMil ( Koppeling met de watertoets Dubbele plicht: planmer en watertoets Alle planvormen binnen Ordening (WRO) kunnen planmer-plichtig zijn (zie paragraaf 1.2 en 2.1). Volgens het Besluit op de ruimtelijke ordening is voor de meeste van deze plannen tevens de watertoets verplicht: streekplannen en streekplanuitwerkingen, regionale structuurplannen, gemeentelijke structuurplannen en bestemmingsplannen. Bij de overige ruimtelijke plannen is de watertoets wettelijk niet verplicht, maar wordt de toets veelal om beleidsmatige en bestuurlijke redenen toegepast. Integratie: waarom? De watertoets is het hele proces van vroegtijdig infomeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. In het geval van dubbele plicht (planmer en watertoets) kan het bevoegd gezag er vrijwillig voor kiezen om beide procedures te integreren. Dit kan efficiëntievoordelen bieden omdat in beide procedures de wateraspecten in het kader van het plan moeten worden onderzocht. In de praktijk komt het echter ook voor dat in het planmer voor wat betreft de watertoets wordt volstaan met een verwijzing naar het plan. Integratie: hoe? Indien gekozen wordt voor integratie zal met de waterbeheerders moeten worden afgesproken hoe het proces van de watertoets aan de planmer-procedure wordt gekoppeld en op welke momenten afstemming plaatsvindt. Zo kunnen bijvoorbeeld: de waterbeheerders worden geraadpleegd bij het bepalen van de reikwijdte en het detailniveau van het planmer; de waterbeheerders worden betrokken bij het verkrijgen van de benodigde informatie;

29 27 de waterbeheerders worden geïnformeerd over het te hanteren beoordelingskader voor de wateraspecten in het planmer; de resultaten van de milieubeoordeling worden teruggekoppeld met de waterbeheerders, waarna de waterbeheerders hun wateradvies kunnen opstellen. Meer informatie Voor meer informatie over de watertoets en planmer wordt verwezen naar de Handreiking watertoets ( Koppeling met het Verdrag van Valetta: archeologie Europees verdrag In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, beter bekend als het Verdrag van Valetta of het Verdrag van Malta. Het verdrag kent drie belangrijke uitgangspunten: Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren. Bodemverstoorders laten betalen voor archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen. Nieuwe nederlandse wet Het Europese Verdrag wordt in Nederland ondermeer geïmplementeerd door de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De nieuwe Wet legt een link tussen projectmer en archeologisch onderzoek. Het ministerie van Onderwijs Cultuur en wetenschappen (OC&W) is vanaf de inwerkingtreding van de Wamz. wettelijk adviseur bij projectmer. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), voorheen de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), dragen zorg voor de uitvoering van deze nieuwe rol. Planmer is een geschikt instrument om archeologie in de planvorming mee te nemen Door het Europese Verdrag en de nieuwe Nederlandse Wet over de bescherming van archeologische waarden zal bij het opstellen en vaststellen van ruimtelijke plannen, met name op gemeentelijk en provinciaal niveau, meer aandacht zijn voor archeologie. Alle planvormen binnen Ordening (WRO) kunnen ook planmer-plichtig zijn (zie paragraaf 1.2 en 2.1). Planmer is een geschikt instrument om archeologie in de planvorming mee te nemen. Binnen planmer is het immers ook verplicht om te kijken naar mogelijke nadelige gevolgen voor archeologische waarden en cultureel erfgoed. Planmer brengt verschillende aspecten met elkaar in verband en verplicht tot het betrekken van bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen en tot inspraak. Zo ontstaat ook voor archeologie een getrapte aanpak waarbij het op planmerniveau veelal gaat om de keuzen van doelen, activiteiten en locaties en op projectmer-niveau veelal om inrichtingskeuzen. Meer informatie Voor meer informatie over het Verdrag van Valetta en de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg wordt verwezen naar Rijksdienst voor de Monumentenzorg ( en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (www. archis.nl). 2.3 Aandachtspunten bij het opstellen van het planmer Het hele plan is planmer-plichtig Het hele plan is planmer-plichtig. Een plan kan een kader vormen voor veel activiteiten, bijvoorbeeld in het geval van een integrale streekplanherziening. Mogelijk leiden slechts één of enkele van deze activiteiten tot een planmer-plicht. In een dergelijk geval mag het planmer dus niet geheel worden beperkt tot die delen van het plan waarin een kader wordt gevormd voor projectmer-(beoordelings)plichtige activiteiten en/of activiteiten waarvoor een passende beoordeling nodig is. Om dit te bereiken kunnen grofweg twee wegen worden bewandeld (dit blijkt ook uit de praktijk): 1. Het planmer richt zich primair op het integrale plan en secundair op losse (planmer-plichtige) activiteiten. 2. Het planmer richt zich primair op de planmer-plichtige activiteiten en secundair op de eventuele samenhang en relaties hiertussen en het integrale plan. Navolgend worden beide opties toegelicht. Voor de duidelijkheid is hier gekozen voor een zwart-wit benadering, maar in de praktijk zijn tussenvormen en combinaties van beide werkwijzen ook mogelijk.

30 28 1. Het planmer richt zich primair op het integrale plan Deze werkwijze is met name aan de orde bij plannen waarin alle activiteiten worden ontwikkeld vanuit dezelfde visie of hetzelfde doel. De besluitvorming en de alternatiefontwikkeling richten zich bij deze plannen primair op het totale plan en in mindere mate op de losse activiteiten. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan regionale en gemeentelijke structuurplannen en de vertaling van concrete locaties en inrichtingen in (uitwerkingsplannen van) streekplannen en bestemmingsplannen. In dergelijke gevallen kunnen in het planmer de milieugevolgen voor een bepaald gebied of een bepaalde regio van alle in het plan voorziene activiteiten integraal in beeld worden gebracht. Daarbij kunnen de hogere-orde-effecten zich mogelijk voordoen in het hele gebied, zoals effecten op verkeer en de hiervan afgeleide effecten. De lagere-orde-effecten zullen zich meer lokaal voordoen, zoals de vernietiging van waardevolle objecten door ruimtebeslag. 2. Het planmer richt zich primair op de planmer-plichtige activiteiten Deze werkwijze is met name aan de orde bij plannen waarin een kader wordt gevormd voor veel activiteiten die vaak (deels) op zichzelf staan. De besluitvorming en de alternatiefontwikkeling richten zich bij deze plannen primair op deze opzichzelfstaande activiteiten. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan een integrale herziening van het provinciale streekplan en rijksplannen zoals de Nota waterhuishouding. In dergelijke gevallen is het integraal in beeld brengen van de milieugevolgen van alle activiteiten veelal ondoenlijk (complex, onoverzichtelijk) en heeft dat ook geen meerwaarde aangezien de besluitvorming zich primair richt op de bouwstenen en niet het totale plan. Doel van planmer is immers het ondersteunen van de besluitvorming. In dergelijke gevallen kan het planmer zich primair richten op de planmer-plichtige activiteiten. Dit zijn immers de activiteiten waarvan wordt verondersteld dat ze mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen veroorzaken, anders waren ze niet planmer-plichtig geweest. Op basis van deze beoordeling per losse activiteit wordt vervolgens de samenhang onderzocht. In welke mate versterken of verzwakken de milieugevolgen van deze activiteiten elkaar (cumulatie van milieugevolgen)? Dit kan bijvoorbeeld doordat activiteiten op korte afstand van elkaar plaatsvinden of doordat zich hogere-orde-effecten voordoen die een groter gebied beslaan, zoals effecten op verkeer en de hiervan afgeleide effecten. Mogelijk is dit van invloed op de afweging van de alternatieven of komen zelfs nieuwe reële alternatieven Praktijkvoorbeeld: Planmer Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 In een samenwerkingsverband tussen de provincie Zuid- Holland en de Stadsregio Rotterdam is een nieuw gecombineerd streekplan en regionaal structuurplan opgesteld. Dit plan zet de lijnen uit voor talrijke ruimtelijke ontwikkelingen in de regio Rotterdam, zoals woningbouw, nieuwe bedrijventerreinen en nieuwe infrastructuur. De hoofddoelstellingen van het plan, onder andere met betrekking tot leefbaarheid en milieu, zijn geformuleerd voor de regio als geheel. Daarom is bij de uitvoering van de planmer één beoordelingskader ontwikkeld waarop het totaal aan ruimtelijke ontwikkelingen is getoetst. Zo is het ruimtebeslag uitgedrukt in de mate van verstedelijking van de gehele regio (percentage) en zijn de verkeerseffecten in beeld gebracht door de toename van het aantal autoritten in de gehele regio te bepalen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam ( in beeld. Bij deze analyse dienen nadrukkelijk eventuele niet planmer-plichtige activiteiten uit het plan te worden betrokken omdat deze immers ook kunnen bijdragen aan de cumulatie van milieugevolgen. De losse planelementen kunnen ieder voor zich milieuverantwoord zijn, maar de vraag is of het totaal aan milieugevolgen voor een gebied ook nog acceptabel is als alle activiteiten uit het plan doorgang vinden. De kunst hierbij is om de grens of het omslagpunt te bepalen Redelijke alternatieven De Wet schrijft voor dat redelijke alternatieven voor het plan moeten worden onderzocht. Maar wat zijn redelijke alternatieven en hoe ontwikkel je die? Wat zijn redelijke alternatieven? Wat redelijke alternatieven zijn is afhankelijk van het abstractieniveau van het plan. Zoals al beschreven in paragraaf Een kader vormen voor worden om dit inzichtelijk te maken in deze handreiking vier typen plannen onderscheiden. Dit betreft plannen waarin één of meer: 1. doelen worden vastgelegd, zonder concrete activiteiten, locaties en inrichtingen;

31 29 2. activiteiten worden vastgelegd, zonder concrete locatie(s) en inrichting(en); 3. locaties worden vastgelegd, zonder concrete inrichtingen; 4. inrichtingen worden vastgelegd. Dit is een theoretische indeling; in de praktijk kunnen ook meerdere typen in één plan worden verenigd. In deze paragraaf wordt per type aan de hand van enkele voorbeelden toegelicht hoe redelijke alternatieven er uit kunnen zien. 1. Doelen Bij sommige plannen kan een concrete ruimtelijke context volledig ontbreken: vast te stellen doelen die nog niet worden doorvertaald naar concrete activiteiten, locaties en inrichtingen. Redelijke alternatieven zullen betrekking hebben op variaties in het doel (doelalternatieven). Dit is bijvoorbeeld een afwijkend percentage hergebruik van afval (of een andere vorm van hergebruik) of een afwijkende norm voor dijken of waterpeil. In veel gevallen zal sprake zijn van communicerende vaten: minder van het een, betekent meer van het ander. Zo kan gewerkt worden met alternatieve scenario s zoals een wisselende verdeling van het afvalaanbod over hergebruik, storten en verbranding. 2. Activiteiten Dit betreft met name plannen waarin abstracte doelen (normen) worden doorvertaald naar concrete activiteiten, maar nog niet naar locaties en inrichtingen. Redelijke alternatieven zullen betrekking hebben op variaties in de activiteiten waarmee voldaan kan worden aan het abstracte doel (activiteitalternatieven). Bij het realiseren van voldoende windmolenparken om een vastgestelde hoeveelheid duurzame energie te kunnen opwekken kan bijvoorbeeld het opwekken van (een deel) van de duurzame energie door middel van zonnecollectoren een reëel alternatief 3. Locaties Dit zijn overheidsplannen waarin één of meerdere locaties worden gekozen voor de realisatie van activiteiten, waarbij de inrichting nog niet wordt vastgelegd. Redelijke alternatieven zullen betrekking hebben op variaties in de te verkiezen locatie(s) om de voorgenomen activiteit te realiseren (locatiealternatieven). Bij een locatiekeuze voor een baggerspeciestortplaats kan dat bijvoorbeeld in potentie de hele Provincie zijn en bij een wegomlegging bijvoorbeeld een krap en een ruim tracé aan de oostzijde en een krap en een ruim tracé aan de westzijde van de woonkern. 4. Inrichtingen Dit betreft plannen van een overheid waarin een inrichting wordt gekozen voor de realisatie van een activiteit op een bepaalde locatie. Redelijke alternatieven zullen betrekking hebben op variaties in de te verkiezen inrichting (inrichtingsalternatieven). Scoping Hoe ontwikkel je redelijke alternatieven? Bij het ontwikkelen van redelijke alternatieven gaat het er niet zo zeer om dat alle denkbare alternatieven worden onderzocht, maar dat de te onderzoeken alternatieven zo worden gekozen dat de besluitvorming zo optimaal mogelijk wordt ondersteund met milieu-informatie en dat de beschikbare speelruimte zo volledig mogelijk wordt belicht (dit wordt ook wel scoping genoemd). Als de besluitvorming zich primair richt op het integrale plan, richt de alternatiefontwikkeling zich ook primair op het integrale plan. Als de besluitvorming zich echter primair richt op meer of minder op zichzelfstaande planmer-plichtige activiteiten, richt de alternatiefontwikkeling zich ook primair op deze activiteiten (zie ook voorgaande paragraaf: Het hele plan is planmer-plichtig ). De speelruimte wordt bepaald door enerzijds het type en de status van het plan (waarover mag het plan bindende uitspraken doen?) en anderzijds eerdere besluiten. Redelijke alternatieven kunnen dus beperkt blijven tot het gebied waarover het plan uitspraken mag doen (het plangebied). Bij het streekplan is dit bijvoorbeeld de betreffende provincie. Tip is om de speelruimte aan het begin zo groot mogelijk te houden, zodat eventuele kansrijke oplossingen niet op voorhand afvallen. Welke besluiten of andere plannen zijn werkelijk kaderstellend en waar mag nog van worden afgeweken? Eerdere keuzen kunnen immers worden herzien. Richtinggevende principes In sommige gevallen is de speelruimte voor de ontwikkeling van redelijke alternatieven klein waardoor snel duidelijk is welke alternatieven nog kansrijk zijn of mogelijk zijn er zelfs geen reële alternatieven. In andere gevallen is de speelruimte groot of onduidelijk. De Commissie m.e.r. constateert in de huidige projectmer- en planmer-praktijk een vijftal richtinggevende principes voor de ontwikkeling van redelijke alternatieven. Hierbij kan vanuit een principe worden gewerkt, maar een combinatie is ook mogelijk: Breng de beslissingen in beeld die genomen moeten worden. Breng de speelruimte in beeld: welke keuzen zou je in principe kunnen maken. Ontwikkel alternatieven op de extremen

32 30 van deze keuzen. Identificeer in de maatschappelijke discussie welke ideeën over alternatieven heersen bij maatschappelijke sectoren, zoals bedrijfsleven en lagere overheden. Ontwikkel alternatieven rondom deze ideeën. Stel visies op: wat zou je willen, waar zou je naar toe willen. Visies kunnen deelonderwerpen zijn: wat je voor mensen zou willen, wat je voor natuur zou willen, wat je economisch zou willen en ontwikkel rond iedere deelvisie een alternatief. Probeer niet alle beslissingen die je moet nemen in een model te gieten, maar kijk bij welke beslissingen dilemma s bestaan. Ontwikkel modellen rond deze dilemma s, dat wil zeggen bij ieder dilemma een model voor de ene kant en een model voor de andere kant. Stel scenario s op voor de te verwachten ontwikkeling van de regio en het land in de komende periode (bijvoorbeeld demografisch, economisch of klimatologisch). Ontwikkel dan voor ieder scenario een alternatief dat zo goed mogelijk aansluit bij dat scenario. Iteratief proces Alternatiefontwikkeling en scoping vinden vaak niet in één stap plaats, maar dit is een continue en iteratief proces. Dit geldt zeker voor complexe en/of controversiële plannen. De mogelijke alternatieven worden bepaald en beoordeeld. Op basis van de milieugevolgen worden de alternatieven geoptimaliseerd, vallen alternatieven af of komen zelfs nieuwe alternatieven in beeld. Vervolgens worden de milieugevolgen van deze geoptimaliseerde en nieuwe alternatieven bepaald enzovoorts Bepalen nadelige milieugevolgen De wet Zoals aangegeven in deel 1 schrijft de wet voor dat de mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen van zowel het plan als van redelijke alternatieven voor het plan worden beschreven, inclusief een motivering van de wijze waarop deze gevolgen bepaald Met nadelige milieugevolgen worden mogelijke aanzienlijke milieueffecten bedoeld voor bijvoorbeeld biodiversiteit, bevolking, gezondheid van de mens, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, materiële goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap en de wisselwerking tussen deze elementen. De referentie De wet schrijft ook voor dat de bestaande toestaand van het milieu en de te verwachten ontwikkelingen als het plan niet zou worden uitgevoerd moeten worden beschreven. Dit is het referentiekader voor het bepalen van de belangrijke nadelige milieugevolgen van zowel het plan als van redelijke alternatieven voor het plan. Methoden en tools Voor het bepalen en beschrijven van de milieugevolgen zijn vele methoden en tools beschikbaar, onder andere uit de projectmer-praktijk. In relatie tot planmer worden hier enkele van de meest relevante methoden en tools beschreven (deze methoden en tools sluiten elkaar niet uit; combinaties zijn mogelijk): 1. Expert-judgement: Bij deze methode wordt door een, liefst meerdere, specialisten voor een bepaald aspect op basis van kennis en ervaring een inschatting gegeven van de omvang en de ernst van een bepaald effect. 2. Rekenmodellen: Rekenmodellen zijn onder andere geschikt om hogere-orde-effecten te bepalen die een groter gebied beslaan. Bijvoorbeeld een verkeersmodel in combinatie met geluid- en luchtmodellen om de effecten op verkeer en de hiervan afgeleide geluid- en luchteffecten te bepalen. Rekenmodellen zijn ook geschikt (en soms zelfs noodzakelijk) om effecten in complexe systemen over een lange periode te bepalen. Bijvoorbeeld morfologische modellen om de morfologische ontwikkelingen in rivieren, in estuaria of langs de kust en in zee te bepalen. De morfologische ontwikkeling kan vervolgens weer input zijn voor de modelmatige bepaling van veiligheid tegen overstromingen en voor natuureffecten (bijvoorbeeld de toe- of afname van het areaal ondiep water). 3. Geografische informatiesystemen (GIS): Deze systemen werken met digitale kaarten waarop allerhande informatie is opgeslagen. Door verschillende kaarten digitaal over elkaar heen te projecteren kunnen bijvoorbeeld het ruimtebeslag op waardevolle gebieden en het aantal gevoelige en waardevolle objecten worden berekend en gevisualiseerd. 4. De lagenbenadering: Dit is een concept dat veel wordt toegepast bij de ontwikkeling van provinciale en regionale plannen (zoals streekplannen en regionale structuurplannen). In laag 1 ondergrond zitten de primaire milieuaspecten zoals bodem en water, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie. In laag 2 netwerken staat de infrastructuur centraal (wegen, spoorlijnen, rivieren, kanalen, leidingen) en in laag 3 occupatie-

33 31 patronen de ligging en kwaliteit van woongebieden, bedrijventerreinen en recreatiegebieden. Essentie van de lagenbenadering is de ruimtelijke structurerende en sturende werking die tijdens de planvorming uitgaat van de onderste lagen naar de bovenste lagen. Door bij de milieubeoordeling aan te sluiten bij de lagenbenadering kan de milieu-informatie effectief worden gebruikt bij de planontwikkeling. Voor een uitwerking van de lagenbenadering wordt verwezen naar Milieugevolgen: onzekerheid & gevoeligheid Het is van groot belang om bij de resultaten van de milieubeoordeling de onzekerheidsmarge en de gevoeligheid aan te geven, met name bij een kwantitatieve beoordeling. Dit bepaald immers welke waarde aan de resultaten mag worden toegekend bij de vergelijking van alternatieven en bij de keuzen. De basisvraag De basisvraag bij alle milieu-informatie die wordt verzameld is: wat is de relevantie voor de uiteindelijke keuze in het plan? Belangrijk hierbij is het opstellen van een gedegen beoordelingskader aan de hand van de doelstellingen van het plan zelf, de vigerende relevante regelgeving en beleidsdoelstellingen en eventuele gevoeligheden bij belanghebbenden en betrokkenen. De kunst is om voldoende informatie te verzamelen voor een goed onderbouwde keuze, maar ook niet meer. Te veel informatie komt de overzichtelijkheid niet ten goede en heeft het gevaar in zich dat de ruimte voor toekomstige planvorming en besluiten te veel wordt beperkt. Bovendien is het van belang dat de milieubeoordeling van alle alternatieven op een vergelijkbare wijze en op een vergelijkbaar detailniveau is uitgewerkt zodat een evenwichtig en eerlijk beeld ontstaat. Dit is een theoretische indeling; in de praktijk kunnen ook meerdere typen in één plan worden verenigd. Navolgend wordt per type aan de hand van enkele voorbeelden kort toegelicht hoe de milieugevolgen kunnen worden bepaald. 1 Doelen Bij sommige plannen kan een concrete ruimtelijke context volledig ontbreken: vast te stellen doelen die nog niet worden doorvertaald naar concrete activiteiten, locaties en inrichtingen. De nadelige milieugevolgen zullen, vanwege het ontbreken van een concrete ruimtelijke context, uitsluitend globaal kunnen worden geschat op basis van beschikbare ervaringscijfers en kentallen. Bij het beschouwen van verschillende percentages hergebruik van afval (of een andere vorm van hergebruik) is dat bijvoorbeeld de gemiddelde uitstoot van broeikasgassen per verwijderde eenheid afval. Effecten kunnen kwalitatief of kwantitatief worden uitgedrukt, afhankelijk van de beschikbare informatie en de informatie die nodig is voor de uiteindelijke keuze in het plan. Hoewel in het plan nog geen concrete activiteiten worden vastgelegd, is het wel zinvol om te bezien of eventuele activiteiten om de doelen te kunnen realiseren al kunnen worden benoemd. Door de Het abstractieniveau Het abstractieniveau van het plan is bepalend voor het abstractieniveau waarop de alternatieven en de nadelige milieugevolgen moeten worden uitgewerkt. Zoals al beschreven in paragraaf Een kader vormen voor worden om dit inzichtelijk te maken in deze handreiking vier typen plannen onderscheiden. Dit betreft plannen waarin één of meer: 1. doelen worden vastgelegd, zonder concrete activiteiten, locaties en inrichtingen; 2. activiteiten worden vastgelegd, zonder concrete locatie(s) en inrichting(en); 3. locaties worden vastgelegd, zonder concrete inrichtingen; 4. inrichtingen worden vastgelegd.

34 32 milieu-informatie uitsluitend direct te koppelen aan de beleidsdoelen blijft mogelijk belangrijke milieu-informatie die wel degelijk van belang kan zijn voor het te nemen besluit achterwege. Zo kan bijvoorbeeld bij hergebruik van afval de verspreiding van verontreinigingen uit het afval naar bodem, water en lucht beperkter zijn dan bij verbranding, maar zijn bij hergebruik wel installaties nodig die meer energie verbruiken. Door ook de effecten van de activiteit installaties te bepalen, kan een eerlijkere en volledigere vergelijking van de doelen in het plan plaats vinden. 2. Activiteiten Dit betreft met name plannen waarin abstracte doelen (normen) worden doorvertaald naar concrete activiteiten, maar nog niet naar locaties en inrichtingen. De nadelige milieugevolgen zullen, vanwege het ontbreken van een concrete ruimtelijke context, uitsluitend globaal kunnen worden geschat op basis van beschikbare ervaringscijfers en kentallen. Bij het realiseren van voldoende windmolenparken om een vastgestelde hoeveelheid duurzame energie te kunnen opwekken kan bijvoorbeeld een beeld worden verkregen van: De benodigde ruimte voor aanleg (totaal benodigde oppervlakte windmolenpark): kentallen van de dichtheid van molens in relatie tot de capaciteit. Van belang voor de inschatting van de ernst van dit effect is of ook andere functies binnen deze benodigde ruimte nog mogelijk zijn, zoals natuur. Onderhoudsinspanning en afval: kentallen voor de levensduur. Milieugebruiksruimte: kentallen voor geluidsproductie en eventuele andere uitstralingseffecten. Hiervoor zijn wel aannamen nodig met betrekking tot de grootte en het aantal windmolenparken. Effecten kunnen kwalitatief of kwantitatief worden uitgedrukt, afhankelijk van de beschikbare informatie en de informatie die nodig is voor de uiteindelijke keuze in het plan. Hoewel geen besluit wordt genomen over de locatie(s) van de activiteit, zijn mogelijk toch al zeer voor de hand liggende locaties denkbaar. In het voorbeeld van de windmolens bijvoorbeeld de uitbreiding van een grote bestaande locatie waarvoor in het verleden al een ruimtelijke reservering is vastgelegd. Indien dit relevant is voor de te maken keuze kunnen de effecten van deze locatie worden meegenomen in het planmer. 3. Locaties Dit zijn overheidsplannen waarin één of meerdere locaties worden gekozen voor de realisatie van activiteiten, waarbij de inrichting nog niet wordt vastgelegd. Omdat de daadwerkelijke inrichting nog niet bekend is, kunnen de effecten op de omgeving van de locaties niet exact worden bepaald. Het gaat om de gevoeligheid van de omgeving voor het type te realiseren inrichting. De effecten kunnen globaal in twee stappen worden bepaald. Eerst worden alle relevante typen van te verwachten effecten als gevolg van de voorgenomen activiteit benoemd. Vervolgens wordt de gevoeligheid van de locatie(s) en directe omgeving voor deze effecten beoordeeld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in het gebied waar daadwerkelijk ruimtebeslag plaats vindt en het gebied dat mogelijk wordt beïnvloedt door uitstralingseffecten als gevolg van gebruik. Bijvoorbeeld bij een tracé-alternatief voor een wegomlegging het aantal woningen binnen 500 meter van de weg in verband met geluidshinder. Veelal zal sprake zijn van een stapsgewijze inperking van het aantal beschikbare locaties door op basis van de te verwachten effecten randvoorwaarden te formuleren. Zo kunnen bij de keuze van een locatie voor een baggerspeciestortplaats bijvoorbeeld alle gebieden met aaneengesloten bebouwing en hoge natuurwaarden binnen de Provincie afvallen, maar bijvoorbeeld ook gebieden met een hoge stroomsnelheid van het grondwater en zonder slecht doorlatende laag in de bodem. Bij een dergelijk selectieproces en bij de beschrijving van de gevoeligheid van meerdere verspreid liggende locaties kan mede gebruik worden gemaakt van de beleidsmatige waardering van gebieden en elementen in het provinciale en gemeentelijke beleid. Deze beleidsmatige waarderingen zijn veelal vastgelegd op (digitaal) kaartmateriaal en kunnen onder meer betrekking hebben op landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en ecologische beleidsmatig vastgelegde waarden. Hoewel geen besluit wordt genomen over de concrete inrichting van de locatie(s), is enig inzicht in de uiteindelijke inrichting wel van belang om de benodigde grootte van de locatie(s) en de relevante typen van te verwachten effecten te kunnen schatten. Een mogelijkheid is om één of enkele standaardinrichtingen te ontwikkelen, bijvoorbeeld een gemiddelde inrichting of een maximum en een minimum inrichting, die vervolgens wordt geprojecteerd op de diverse locaties. Aandachtspunt is om hierbij niet verder te gaan dan nodig om de milieugevolgen die relevant zijn voor het locatiebesluit in beeld te brengen. Dit voorkomt onnodige inspanning en

35 33 komt de inzichtelijkheid en overzichtelijkheid van het planmer ten goede. Daarnaast kan met het oog op toekomstige besluitvorming van belang zijn om voldoende inrichtingsvrijheden te bewaren. Bijvoorbeeld bij baggerspeciestortplaatsen kunnen uiteindelijk een aantal geschikte locaties worden aangewezen die door private partijen kunnen worden ontwikkeld. Voor deze partijen is het van belang dat een kostenefficiënte inrichting nog mogelijk is. 4. Inrichtingen Dit betreft plannen van een overheid waarin een inrichting wordt gekozen voor de realisatie van een activiteit op een bepaalde locatie. De nadelige milieugevolgen van de verschillende inrichtingsalternatieven kunnen concreet voor de betreffende locatie worden beschreven. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in effecten als gevolg van daadwerkelijk ruimtebeslag en uitstralingseffecten als gevolg van gebruik. Het verdient aanbeveling bij de beoordeling van deze effecten zoveel mogelijk gebruik te maken van waarderingen zoals deze zijn opgenomen in bijvoorbeeld het Streekplan, het Bestemmingsplan en andere voor de betreffende locatie relevante beleidsstukken en plannen. 2.4 Planmer en passende beoordeling Passende beoordeling en planmer-plicht Voor alle wettelijke of bestuursrechtelijk verplichte plannen waarvoor een passende beoordeling is vereist op grond van de Europese Habitatrichtlijn, moet een planmer-procedure worden doorlopen. De Europese Habitatrichtlijn legt vervolgens weer een verbinding met de Europese Vogelrichtlijn. In paragraaf 2.1 Hoe bepaal ik of mijn plan planmer-plichtig is zijn de wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen uit het Besluit m.e.r. weergegeven (zie tabel 1.1 van deel 1 van deze handreiking voor een overzicht). Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien significante gevolgen kunnen hebben op een speciale beschermingszone die is aangewezen in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Passende beoordeling: informatie en advies De gebiedsbescherming en de passende beoordeling zijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet In artikel 19f staat aangegeven waarop een passende beoordeling betrekking heeft. In de Natuurbeschermingswet is een apart artikel opgenomen over plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is (artikel 19j). Voor een toelichting op de Natuurbeschermingswet wordt verwezen naar een handleiding die is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het ministerie van LNV ( nl/natuurwetgeving). Hierin wordt onder meer aangegeven wat significante gevolgen zijn, waar een passende beoordeling aan moet voldoen en welke procedure moet worden doorlopen. Ook kan advies worden ingewonnen bij de regionale directies van LNV. Zoals beschreven in paragraaf dient in het geval van een passende beoordeling een verplichte onafhankelijke toetsing van het planmer door de Commissie m.e.r. plaats te vinden. Doel is advisering over de volledigheid van de informatie die ten behoeve van de passende beoordeling is verzameld. De Commissie kan ook vrijwillig in een eerder stadium tijdens de planmer-procedure worden geraadpleegd, bijvoorbeeld tijdens het bepalen van de reikwijdte en detailniveau van het planmer. Veel van de benodigde natuurinformatie is in beheer bij de provincies en bij particuliere instanties (zie onder andere Voor de volledigheid wordt vermeld dat de soortsbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet (onder andere soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn). De soortsbescherming staat los van de passende beoordeling en de planmer-plicht. Deze paragraaf gaat hier niet nader op in. Integratie planmer en passende beoordeling? Voor plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is moet dus ook de planmer-procedure worden doorlopen. De Wet milieubeheer geeft aan dat met het oog op stroomlijning van beide procedures en het voorkomen van dubbelingen het streven is om, indien de aard van het plan dit toelaat, de planmer en de passende beoordeling gelijktijdig uit te voeren. Dit is efficiënt omdat in de planmer-procedure effecten op flora, fauna en biodiversiteit in het kader van het plan moeten worden onderzocht. Onderdeel hiervan zijn mogelijke effecten op Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die ook centraal staan in het kader van de passende beoordeling. Voor beiden is dus deels dezelfde informatie nodig. De resultaten van de passende beoordeling kunnen worden opgenomen in het planmer. Dit is echter niet verplicht. De planmer en de passende beoordeling hebben elk hun vereisten en doelstellingen. In de praktijk moet er voor gewaakt worden dat steeds aan de vereisten van beide richtlijnen en beide wettelijke kaders wordt voldaan. De kenmerken van hogere plannen en de hier aan gekoppelde planmer kunnen in algemene zin worden gekarakteriseerd als

36 34 globaal, breed en adviserend. De passende beoordeling kan in algemene zin worden gekarakteriseerd als gedetailleerd, specifiek en dwingend. Planmer richt zich op het totaal aan milieueffecten van het plan. De passende beoordeling richt zich uitsluitend op significante effecten op Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De inhoudelijke vereisten voor een passende beoordeling zijn streng en vragen om een wetenschappelijke aanpak en een hoge mate van zekerheid (dus geen aanduiding van mogelijke significante effecten). Het is van belang om bij de hogere planniveaus voor een aanpak te kiezen waarbij risico s later in de planvorming zoveel mogelijk worden afgevangen. Feitelijk is dan sprake van een gefaseerde uitvoering van de passende beoordeling waarbij gedurende de planontwikkeling de mate van concreetheid toeneemt. Op elk planniveau moet daarbij vanuit de passende beoordeling worden gekeken naar de significantie van de gevolgen, naar mitigatiemogelijkheden en naar mogelijke alternatieven op het abstractieniveau van dit plan. Hiermee wordt voorkomen dat alternatieven die vanuit het afwegingskader van de passende beoordeling kansrijk zijn afvallen of uit beeld blijven. Bij de passende beoordeling is de alternatievenkeuze dwingend en minder vrij dan bij planmer. Goedkeuring van het plan in het kader van de natuurbeschermingswet wordt alleen verleend wanneer de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast; hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken en om dwingende redenen van groot openbaar belang.

Procedurestappen MER-trajecten

Procedurestappen MER-trajecten Procedurestappen MER-trajecten 1. Procedurestappen besluitmer-traject p.2 2. Procedurestappen planmer-traject p.4 3. Procedurestappen combi plan- en besluitmer p.6 1. Procedurestappen BesluitMER-traject

Nadere informatie

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

Notitie Reikwijdte en Detailniveau Notitie Reikwijdte en Detailniveau Opdrachtgever: Gemeente Horst aan de Maas projectnummer: 934.00.00.01.00.00 Datum: 17-04-2015 A a n l e i d i n g n i e u w b e s t e m m i n g s p l a n Voor het buitengebied

Nadere informatie

Strategische Milieubeoordeling. Aandachtspunten inzake de toepassing van de Europese Richtlijn 2001/42/BG voor Strategische Milieubeoordeling

Strategische Milieubeoordeling. Aandachtspunten inzake de toepassing van de Europese Richtlijn 2001/42/BG voor Strategische Milieubeoordeling Strategische Milieubeoordeling Aandachtspunten inzake de toepassing van de Europese Richtlijn 2001/42/BG voor Strategische Milieubeoordeling Strategische Milieubeoordeling Aandachtspunten inzake de toepassing

Nadere informatie

Voorbeelden toepassen Besluit m.e.r.

Voorbeelden toepassen Besluit m.e.r. Voorbeelden toepassen Besluit m.e.r. Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Hier vindt u twee voorbeelden voor het toepassen van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (onderdeel C en D): Een

Nadere informatie

Een toetsbestendig Projectplan. vereist een robuuste. m.e.r.-beoordeling of MER

Een toetsbestendig Projectplan. vereist een robuuste. m.e.r.-beoordeling of MER Een toetsbestendig Projectplan vereist een robuuste m.e.r.-beoordeling of MER Peter Oosterling 26 juni 2014 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Het programma Wat komt vanmiddag aan de orde? Onderscheid

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 828 Wijziging van de Wet milieubeheer (reparatie milieueffectrapportage) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen Dit wetsvoorstel bevat technische

Nadere informatie

Droge Voeten 2050, beheergebied waterschap Noorderzijlvest

Droge Voeten 2050, beheergebied waterschap Noorderzijlvest Droge Voeten 2050, beheergebied waterschap Noorderzijlvest Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 18 september 2014 / rapportnummer 2820 43 1. Oordeel over het Milieueffectrapport (MER) De provincies

Nadere informatie

Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe

Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 9 maart 2011 / rapportnummer 2382 81 1. Oordeel over het MER De gemeente Midden-Drenthe is van plan een nieuw bestemmingsplan

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Havenkwartier Zeewolde

Havenkwartier Zeewolde Havenkwartier Zeewolde Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 8 september 2011 / rapportnummer 2459 60 Oordeel over het MER Voor de aanleg van de woonwijk Polderwijk te Zeewolde is in 2003 de procedure

Nadere informatie

ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU VOOR HET MILIEUEFFECTRAPPORT (MER) BETREFFENDE HET PLUIMVEEBEDRIJF AAN DE BARNEVELDSEWEG 21A EN 21C IN LUNTEREN

ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU VOOR HET MILIEUEFFECTRAPPORT (MER) BETREFFENDE HET PLUIMVEEBEDRIJF AAN DE BARNEVELDSEWEG 21A EN 21C IN LUNTEREN ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU VOOR HET MILIEUEFFECTRAPPORT (MER) BETREFFENDE HET PLUIMVEEBEDRIJF AAN DE BARNEVELDSEWEG 21A EN 21C IN LUNTEREN Inhoudsopgave 1. Inleiding...3 2. Het advies...4 3. Wet-

Nadere informatie

Verplaatsing varkenshouderij van de Geerstraat naar de Begijnenstraat te Winssen, gemeente Beuningen

Verplaatsing varkenshouderij van de Geerstraat naar de Begijnenstraat te Winssen, gemeente Beuningen Verplaatsing varkenshouderij van de Geerstraat naar de Begijnenstraat te Winssen, gemeente Beuningen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 28 januari 2013 / rapportnummer 2725 31 1. Oordeel over

Nadere informatie

Vakdag conditionering Workshop natuur en milieu(wetgeving): aanpak en benodigde onderzoeken. 6 maart 2014, prof. mr. A.A. Freriks

Vakdag conditionering Workshop natuur en milieu(wetgeving): aanpak en benodigde onderzoeken. 6 maart 2014, prof. mr. A.A. Freriks Vakdag conditionering Workshop natuur en milieu(wetgeving): aanpak en benodigde onderzoeken 6 maart 2014, prof. mr. A.A. Freriks Onderwerpen Belangrijkste besluitvormingstrajecten: projectplan Waterwet,

Nadere informatie

Oprichting van een inrichting voor varkenshouderij Maatschap Jongen te Maria Hoop Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Oprichting van een inrichting voor varkenshouderij Maatschap Jongen te Maria Hoop Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Oprichting van een inrichting voor varkenshouderij Maatschap Jongen te Maria Hoop Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 7 april 2004 / rapportnummer 1411-21 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Nadere informatie

Alternatieve locaties baggerberging, provincie Utrecht Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Alternatieve locaties baggerberging, provincie Utrecht Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Alternatieve locaties baggerberging, provincie Utrecht Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 6 augustus 2008 / rapportnummer 2015-43 1. OORDEEL OVER HET MER De provincie Utrecht is voornemens om

Nadere informatie

Bedrijvenpark IBF Heerenveen

Bedrijvenpark IBF Heerenveen Bedrijvenpark IBF Heerenveen Toetsingsadvies over het planmer voor de 2 e partiële herziening van het bestemmingsplan 11 juli 2013 / rapportnummer 2120 110 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER)

Nadere informatie

Bijlage 2: M.e.r.-plicht en procedure

Bijlage 2: M.e.r.-plicht en procedure Bijlage 2: M.e.r.-plicht en procedure 1. Algemeen Voor bepaalde plannen is het verplicht om een m.e.r. uit te voeren. Het gaat daarbij om wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen: 1. waarvoor

Nadere informatie

Gezamenlijke Verklaring Nederland en Duitsland grensoverschrijdende m.e.r.: schematische samenvatting

Gezamenlijke Verklaring Nederland en Duitsland grensoverschrijdende m.e.r.: schematische samenvatting Gezamenlijke Verklaring Nederland en Duitsland grensoverschrijdende m.e.r.: schematische samenvatting Inhoud 1. Aanleiding p. 1 2. Project of plan/programma vindt plaats op Nederlands grondgebied: Nederland

Nadere informatie

Provinciaal Inpassingsplan bedrijventerrein Medel, provincie Gelderland

Provinciaal Inpassingsplan bedrijventerrein Medel, provincie Gelderland Provinciaal Inpassingsplan bedrijventerrein Medel, provincie Gelderland Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 7 juli 2014 / rapportnummer 2889 56 1. Oordeel over het milieueffectrapport

Nadere informatie

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 15 mei 2017 / projectnummer: 2732 1. Toetsingsadvies Inleiding De gemeente Moerdijk

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied 2016 gemeente Simpelveld

Bestemmingsplan buitengebied 2016 gemeente Simpelveld Bestemmingsplan buitengebied 2016 gemeente Simpelveld Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 11 april 2016 / projectnummer: 3109 1. Oordeel over het Milieueffectrapport De gemeente Simpelveld heeft

Nadere informatie

Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen

Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 30 oktober 2015/ rapportnummer 3070 1. Oordeel over het milieueffectrapport De gemeente Cromstrijen

Nadere informatie

Waterbeheerplan Aa en Maas

Waterbeheerplan Aa en Maas Waterbeheerplan Aa en Maas Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 25 februari 2015 / rapportnummer 2871 26 1. Oordeel over het Milieueffectrapport (MER) Het Waterschap Aa en Maas stelt een nieuw

Nadere informatie

Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 27 augustus 2009 / rapportnummer 2130-60 1. OORDEEL OVER HET MER ENECO heeft het voornemen om een windpark in

Nadere informatie

Bedrijvenpark IBF Heerenveen

Bedrijvenpark IBF Heerenveen Bedrijvenpark IBF Heerenveen Toetsingsadvies over het PlanMER voor de 1 e partiële herziening van het bestemmingsplan 4 februari 2013 / rapportnummer 2120 93 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER)

Nadere informatie

Gezamenlijke Verklaring Nederland en Duitsland grensoverschrijdende m.e.r. Stappenschema

Gezamenlijke Verklaring Nederland en Duitsland grensoverschrijdende m.e.r. Stappenschema Gezamenlijke Verklaring Nederland en Duitsland grensoverschrijdende m.e.r. Stappenschema Gezamenlijke Verklaring op hoofdlijnen: doel en inhoud In 2005 hebben Nederland en Duitsland een Gezamenlijke Verklaring

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied Etten-Leur

Bestemmingsplan buitengebied Etten-Leur Bestemmingsplan buitengebied Etten-Leur Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 31 mei 2012 / rapportnummer 2529 60 1. Oordeel over het MER De gemeente Etten-Leur wil het bestemmingsplan voor haar

Nadere informatie

Agendapunt : Portefeuille : Kees Wassenaar Postregistratienummer : Z/18/057430/ Adviserende afdeling / SP71

Agendapunt : Portefeuille : Kees Wassenaar Postregistratienummer : Z/18/057430/ Adviserende afdeling / SP71 Pagina 1 van 6 GEMEENTE LEIDERDORP Collegevergadering van: Agendapunt : Portefeuille : Kees Wassenaar Postregistratienummer : Z/18/057430/110294 Adviserende afdeling / SP71 *Z0151E76C61* : Resultaatteam

Nadere informatie

Voldoende afstand tot windturbines en belangrijke kabels en leidingen. archeologische vindplaatsen, natuurgebieden, etc.).

Voldoende afstand tot windturbines en belangrijke kabels en leidingen. archeologische vindplaatsen, natuurgebieden, etc.). Hoe vindt de trechtering van groot concept zoekgebied naar voorkeursalternatief plaats? Om tot een voorkeurslocatie voor het station en voorkeurslocatie voor de kabelcircuits te komen worden een aantal

Nadere informatie

Denk op tijd aan m.e.r.

Denk op tijd aan m.e.r. Vertraging kan worden voorkomen bij vaststellen EHS-effecten Denk op tijd aan m.e.r. 2 0 Bij (vormvrije) m.e.r.-beoordelingen mag rekening worden gehouden met het treffen van mitigerende maatregelen voor

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Kampen

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Kampen Bestemmingsplan buitengebied gemeente Kampen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 29 november 2013 / rapportnummer 2844 24 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De gemeente Kampen wil

Nadere informatie

Reactienota zienswijzen Startdocument planm.e.r. bestemmingsplan buitengebied 2014 Someren

Reactienota zienswijzen Startdocument planm.e.r. bestemmingsplan buitengebied 2014 Someren Notitie Contactpersoon Maartje van Ravesteijn Datum 18 februari 2014 Kenmerk N001-1219533RMV-cri-V01-NL Reactienota zienswijzen Startdocument planm.e.r. bestemmingsplan buitengebied 2014 Someren Inleiding

Nadere informatie

M.e.r. is altijd in beweging. Marcel Soppe

M.e.r. is altijd in beweging. Marcel Soppe M.e.r. is altijd in beweging Marcel Soppe Actuele ontwikkelingen milieueffectrapportage Onderwerpen: - Ontwikkelingen in wet- en regelgeving - Ontwikkelingen in jurisprudentie - M.e.r.-gebreken - M.e.r.-

Nadere informatie

Programma van Eisen - Beheerplannen

Programma van Eisen - Beheerplannen Programma van Eisen - Beheerplannen Eisen voor de inhoud Inventarisatie 1. Het beheerplan geeft allereerst een beschrijving van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied (de actuele situatie en trends,

Nadere informatie

Windvisie Gelderland. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop. 21 augustus 2014 / rapportnummer

Windvisie Gelderland. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop. 21 augustus 2014 / rapportnummer Windvisie Gelderland Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 21 augustus 2014 / rapportnummer 2934 28 1. Oordeel over het MER en de aanvulling daarop De provincie Gelderland

Nadere informatie

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl)

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl) Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl) Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvullingen wind en geur 16 mei 2017 / projectnummer: 3041 1. Toetsingsadvies

Nadere informatie

Startbijeenkomst Klankbordgroep 21 november

Startbijeenkomst Klankbordgroep 21 november Startbijeenkomst Klankbordgroep 21 november 2018 1 21 november 2018 2 Onderwerpen 1. Welkom en introductie klankbordgroep 2. Voorstelrondje en verwachtingen 3. Status van project/proces 4. Toelichting

Nadere informatie

Herinrichting Neherkade Den Haag

Herinrichting Neherkade Den Haag Herinrichting Neherkade Den Haag Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 24 mei 2013 / rapportnummer 2486 66 1. Oordeel over het milieueffectrapport MER De gemeente Den Haag heeft het voornemen de

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen Bestemmingsplan buitengebied Wageningen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 12 augustus 2013 / rapportnummer 2755 40 1. Oordeel over het MER De gemeente Wageningen wil haar bestemmingsplan voor

Nadere informatie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling: vereisten

De vormvrije m.e.r.-beoordeling: vereisten Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu vereisten In gevallen dat een be sluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst kent de vormvrije m.e.r.-beoordeling

Nadere informatie

Omgevingsvisie provincie Groningen

Omgevingsvisie provincie Groningen Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 24 maart 2016 / projectnummer: 2980 1. Oordeel over de aanvulling op het milieueffectrapport

Nadere informatie

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr.

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. Nr: 13-13 De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. 13-13; gelet op artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening (Wro); b e s l u i t : vast te stellen de volgende:

Nadere informatie

Vestiging intensieve veehouderij Beemte-Vaassen

Vestiging intensieve veehouderij Beemte-Vaassen Vestiging intensieve veehouderij Beemte-Vaassen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 5 maart 2015 / rapportnummer 2988 22 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De provincie Gelderland

Nadere informatie

Vermeerderingsbedrijf Exterkate, Slaghekkeweg 18 te Bentelo

Vermeerderingsbedrijf Exterkate, Slaghekkeweg 18 te Bentelo Vermeerderingsbedrijf Exterkate, Slaghekkeweg 18 te Bentelo Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 10 september 2013 / rapportnummer 2819 28 1. Oordeel over het MER Vermeerderingsbedrijf Exterkate

Nadere informatie

Structuurvisie Noord-Holland

Structuurvisie Noord-Holland Structuurvisie Noord-Holland Aanvullend toetsingsadvies over het milieueffectrapport 8 februari 2010 / rapportnummer 2214-68 1. OORDEEL OVER HET MER Het provinciebestuur van Noord-Holland heeft het voornemen

Nadere informatie

vastgesteld Wijziging Verordening ruimte 2014 ivm plan Korteveld ong (naast 14) te Nistelrode, Bernheze

vastgesteld Wijziging Verordening ruimte 2014 ivm plan Korteveld ong (naast 14) te Nistelrode, Bernheze vastgesteld Wijziging Verordening ruimte 2014 ivm plan Korteveld ong (naast 14) te Nistelrode, Bernheze Inhoudsopgave Regels 5 Hoofdstuk 1 Inleidende regels 5 Artikel 1 Begripsbepaling 5 Hoofdstuk 2 Algemene

Nadere informatie

Uitwerkingsplan Reconstructie Losser Advies over de Strategische Milieubeoordeling (SMB)

Uitwerkingsplan Reconstructie Losser Advies over de Strategische Milieubeoordeling (SMB) Uitwerkingsplan Reconstructie Losser Advies over de Strategische Milieubeoordeling (SMB) 21 december 2006 / rapportnummer 1820-36 Provinciale Staten van Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle uw kenmerk

Nadere informatie

NOTITIE REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU PLANMER (MESTVERGISTINGSINSTALLATIE BOTNIAWEG 6 TE MARRUM)

NOTITIE REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU PLANMER (MESTVERGISTINGSINSTALLATIE BOTNIAWEG 6 TE MARRUM) NOTITIE REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU PLANMER (MESTVERGISTINGSINSTALLATIE BOTNIAWEG 6 TE MARRUM) (Mestvergistingsinstallatie Botniaweg 6 te Marrum) Code 101606 / 27-08-10 GEMEENTE FERWERDERADIEL 101606

Nadere informatie

Pangea Parc te Epe Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Pangea Parc te Epe Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Pangea Parc te Epe Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 10 juli 2008 / rapportnummer 1444-70 1. OORDEEL OVER HET MER Zodiac Zoos heeft het voornemen het huidige dierenpark De Wissel binnen de

Nadere informatie

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen NL.IMRO.1730.ABdorpsstr74zuidlv-0301 Projectgebied Situatie Dorpsstraat 74 Zuidlaarderveen 2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Huidige en beoogde

Nadere informatie

Uitbreiding golfbaan De Haar, gemeente Utrecht

Uitbreiding golfbaan De Haar, gemeente Utrecht Uitbreiding golfbaan De Haar, gemeente Utrecht Voorlopig toetsingsadvies over het milieueffectrapport 19 november 2012 / rapportnummer 2019 75 1. Oordeel over het MER De gemeente Utrecht wil Golfclub

Nadere informatie

Uitbreiding Land van Ooit Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Uitbreiding Land van Ooit Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Uitbreiding Land van Ooit Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 28 april 2005 / rapportnummer 1460-76 Toetsingadvies over het milieueffectrapport Uitbreiding Land van Ooit Advies op grond van artikel

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Bestemmingsplan Maastricht Aachen Airport, Businesspark AviationValley

Bestemmingsplan Maastricht Aachen Airport, Businesspark AviationValley Bestemmingsplan Maastricht Aachen Airport, Businesspark AviationValley Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 17 augustus 2016 / projectnummer: 3103 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER)

Nadere informatie

: Coördinatieregeling ruimtelijke besluiten. Beslispunt(en): 1. De coördinatieverordening Wro gemeente Woensdrecht vaststellen

: Coördinatieregeling ruimtelijke besluiten. Beslispunt(en): 1. De coördinatieverordening Wro gemeente Woensdrecht vaststellen Voorstel aan de Raad Onderwerp : Coördinatieregeling ruimtelijke besluiten Raadsvergadering : 26 juni 2013 Agendapunt : Portefeuillehouder : A.Th.S. van der Wijst Datum : 14 mei 2013 Bestuurlijk kader

Nadere informatie

Regionale Energie- en Klimaatstrategieën. Lianne Barnhoorn en Iman Brinkman

Regionale Energie- en Klimaatstrategieën. Lianne Barnhoorn en Iman Brinkman Regionale Energie- en Klimaatstrategieën Lianne Barnhoorn en Iman Brinkman Houtzaagmolenseminar 24 januari 2019 Programma Wat is de RES? Proces van de RES Doorwerken in ruimtelijke instrumenten Juridische

Nadere informatie

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Landgoed Hydepark, Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Landgoed Hydepark, Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug Notitie Contactpersoon Gosewien van Eck Datum 14 november 2013 Kenmerk N001-1220333GGV-evp-V01-NL Vormvrije m.e.r.-beoordeling Landgoed Hydepark, Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug 1 Inleiding De gemeente

Nadere informatie

Vormvrije m.e.r.-beoordeling bij Structuurvisie Zuidplas 2030

Vormvrije m.e.r.-beoordeling bij Structuurvisie Zuidplas 2030 Vormvrije m.e.r.-beoordeling bij Structuurvisie Zuidplas 2030 Colofon Titel: Vormvrije m.e.r.-beoordeling bij Structuurvisie Zuidplas 2030 Documentnummer: A12.003139 Status: Vastgesteld door de gemeenteraad

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 30 Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet in verband met de uitvoering van Richtlijn 2014/52/EU

Nadere informatie

Herzien of afwijken van het bestemmingsplan Informatieblad

Herzien of afwijken van het bestemmingsplan Informatieblad Als u bouw- of verbouwplannen hebt, krijgt u vaak te maken met het bestemmingsplan. In een bestemmingsplan is geregeld wat wel en niet is toegestaan in een gebied. Functies zoals wonen of bedrijvigheid

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied Drimmelen VOORLOPIG. Voorlopig Toetsingsadvies over het MER. 18 december 2013 / rapportnummer

Bestemmingsplan buitengebied Drimmelen VOORLOPIG. Voorlopig Toetsingsadvies over het MER. 18 december 2013 / rapportnummer Bestemmingsplan buitengebied Drimmelen Voorlopig Toetsingsadvies over het MER 18 december 2013 / rapportnummer 2851-23 -1- 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De gemeente Drimmelen heeft het

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten. Omgevingsvergunning Poststuknummer: DA00079369 Burgemeester en wethouders hebben op 30 juni 2016 een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen en in behandeling genomen voor het bouwen van 14 woningen op

Nadere informatie

Wet ruimtelijke ordening

Wet ruimtelijke ordening Gemeenten Wormerland, Oostzaan en Landsmeer Erwin de Bos 5 juni 2008 Inhoud Stand van zaken Kernpunten Wro Structuurvisie Bestemmingsplan Projectbesluit Beheersverordening Grondexploitatie Planschade Overgangsrecht

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015 OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015 Burgemeester en wethouders hebben op 16-1-2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het dempen en realiseren van water. De aanvraag gaat over

Nadere informatie

Pluimveehouderij Duinkerken te Zuidwolde, gemeente De Wolden

Pluimveehouderij Duinkerken te Zuidwolde, gemeente De Wolden Pluimveehouderij Duinkerken te Zuidwolde, gemeente De Wolden Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 26 september 2014 / rapportnummer 2971 26 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) Maatschap

Nadere informatie

Voorschriften en overwegingen

Voorschriften en overwegingen Hof van Tholen 2 4691 DZ Tholen Postbus 51 4690 AB Tholen telefoon: 14 0166 e-mail: gemeente@tholen.nl website: www.tholen.nl Voorschriften en overwegingen bank: NL14BNGH0285008315 bic: BNGHNL2G btw-nummer:

Nadere informatie

Adviescomité SEA. Brussel, 11 april 2008

Adviescomité SEA. Brussel, 11 april 2008 Directoraat-generaal: Leefmilieu EUROSTATION Blok II 2 de verdieping Victor Hortaplein, 40 bus 10 B 1060 BRUSSEL www.environment.fgov.be Secretariaat van het SEA Adviescomité : Sabine WALLENS t : + 32

Nadere informatie

Bestemmingsplan Buitengebied, planmer

Bestemmingsplan Buitengebied, planmer Bestemmingsplan Buitengebied, planmer Bestemmingsplan Buitengebied, planmer Inhoud Rapport + bijlagen 28 augustus 2013 Projectnummer 005.00.01.40.06 S a m e n v a t t i n g I n l e i d i n g De gemeente

Nadere informatie

CVDR. Nr. CVDR367404_1. Coördinatieverordening gemeente Maastricht. 14 maart Officiële uitgave van Maastricht.

CVDR. Nr. CVDR367404_1. Coördinatieverordening gemeente Maastricht. 14 maart Officiële uitgave van Maastricht. CVDR Officiële uitgave van Maastricht. Nr. CVDR367404_1 14 maart 2017 Coördinatieverordening gemeente Maastricht Hoofdstuk 1 Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: d. e. f. g.

Nadere informatie

Omgevingsvisie Overijssel Aanvullend advies over de reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport

Omgevingsvisie Overijssel Aanvullend advies over de reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport Omgevingsvisie Overijssel Aanvullend advies over de reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport 3 oktober 2008 / rapportnummer 2066-76 1. AANVULLEND ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU 1.1 Inleiding

Nadere informatie

Uitbreiden van veehouderij Van Deuveren, Beitelweg 5-7 te Putten

Uitbreiden van veehouderij Van Deuveren, Beitelweg 5-7 te Putten Uitbreiden van veehouderij Van Deuveren, Beitelweg 5-7 te Putten Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 1 september 2016 / projectnummer: 2736 1. Oordeel over het milieueffectrapport Maatschap van

Nadere informatie

werkzaamheden en/of het daarbij veranderende gebruik van panden en/of percelen,

werkzaamheden en/of het daarbij veranderende gebruik van panden en/of percelen, Indieningsvereisten Ruimtelijke Plannen gemeente Woudenberg Zoals vastgesteld en van toepassing sinds januari 2012 en gewijzigd vastgesteld 16 juli 2015 Inleiding Voor het opstellen van een bestemmingsplan

Nadere informatie

Zoekzones stedelijke functies gemeente Ede Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Zoekzones stedelijke functies gemeente Ede Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Zoekzones stedelijke functies gemeente Ede Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 20 augustus 2008 / rapportnummer 2079-37 1. OORDEEL OVER HET MER Het College van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

Vleeskuikenhouderij Haambergweg 11 te Beringe, gemeente Peel en Maas

Vleeskuikenhouderij Haambergweg 11 te Beringe, gemeente Peel en Maas Vleeskuikenhouderij Haambergweg 11 te Beringe, gemeente Peel en Maas Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 30 juni 2015 / rapportnummer 2999 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De firma

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Bergen (LB)

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Bergen (LB) Bestemmingsplan buitengebied gemeente Bergen (LB) Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 24 oktober 2013 / rapportnummer 2832 19 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De gemeente Bergen

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 maart 2000 (OR. en) 5685/00 Interinstitutioneel dossier: 96/0304 (COD) LIMITE ENV 22 CODEC 68

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 maart 2000 (OR. en) 5685/00 Interinstitutioneel dossier: 96/0304 (COD) LIMITE ENV 22 CODEC 68 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 20 maart 2000 (OR. en) 5685/00 Interinstitutioneel dossier: 96/0304 (COD) LIMITE ENV 22 CODEC 68 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Gemeenschappelijk

Nadere informatie

Aan de raad AGENDAPUNT 3. Doetinchem, 27 januari 2010 ALDUS BESLOTEN 4 FEBRUARI 2010. Oostelijke randweg; afronding mer-procedure

Aan de raad AGENDAPUNT 3. Doetinchem, 27 januari 2010 ALDUS BESLOTEN 4 FEBRUARI 2010. Oostelijke randweg; afronding mer-procedure Aan de raad AGENDAPUNT 3 ALDUS BESLOTEN 4 FEBRUARI 2010 Oostelijke randweg; afronding mer-procedure Voorstel: 1. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de mer over het milieueffectrapport (mer) oostelijke

Nadere informatie

GEMEENTE HALDERBERGE Bestemmingsplan Kom Hoeven Herziening 1

GEMEENTE HALDERBERGE Bestemmingsplan Kom Hoeven Herziening 1 GEMEENTE HALDERBERGE Bestemmingsplan Kom Hoeven Herziening 1 Toelichting NL.IMRO.1655.BP2008-C001 / vastgesteld Projectnr. 015-030 / 4 februari 2016 INHOUD BLZ 1. INLEIDING... 3 1.1. Aanleiding... 3 1.2.

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied Roosendaal - Nispen

Bestemmingsplan buitengebied Roosendaal - Nispen Bestemmingsplan buitengebied Roosendaal - Nispen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 4 september 2014 / rapportnummer 2950 25 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De gemeente Roosendaal

Nadere informatie

Bestemmingsplan Leeuwarden Buitengebied, planmer

Bestemmingsplan Leeuwarden Buitengebied, planmer Bestemmingsplan Leeuwarden Buitengebied, planmer Bestemmingsplan Leeuwarden Buitengebied, planmer Inhoud Rapport + bijlagen 6 september 2013 Projectnummer 129.00.00.09.01 S a m e n v a t t i n g I n l

Nadere informatie

vastgesteld Wijziging Verordening ruimte ivm plan Sportpark Zegenwerp, Sint-Michielsgestel

vastgesteld Wijziging Verordening ruimte ivm plan Sportpark Zegenwerp, Sint-Michielsgestel vastgesteld Wijziging Verordening ruimte ivm plan Sportpark Zegenwerp, Sint-Michielsgestel Inhoudsopgave Regels 5 Hoofdstuk 1 Inleidende regels 5 Artikel 1 Begripsbepaling 5 Hoofdstuk 2 Algemene regels

Nadere informatie

Golfbaan Cromvoirt. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport. 24 maart 2010 I rapportnummer 1633-93

Golfbaan Cromvoirt. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport. 24 maart 2010 I rapportnummer 1633-93 Golfbaan Cromvoirt Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 24 maart 2010 I rapportnummer 1633-93 1. OORDEEL OVER HET MER De familie Hendriks heeft het voornemen om een l8-holes golfbaan te realiseren

Nadere informatie

Beschikking Wet milieubeheer

Beschikking Wet milieubeheer Beschikking Wet milieubeheer Besluit van burgemeester en wethouders van Woensdrecht. Datum beschikking: 16-12-2008 Onderwerp aanvraag Op 3 juli 2008 is een aanvraag om vergunning ingevolge de Wet milieubeheer

Nadere informatie

Ontwerp-structuurvisie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op

Ontwerp-structuurvisie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op PROVINCIALE COMMISSIE OMGEVINGSVRAAGSTUKKEN LIMBURG MEMO ADVIESSTUK: Structuurvisie Randweg N266 Nederweert 1. Onderwerp / plan Structuurvisie Randweg N266 Nederweert inclusief onderliggende stukken (Plan-

Nadere informatie

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1111

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1111 IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1111 Onderwerp Nummer voorstel Datum voorstel Contactpersoon Contactpersoon Email Contactpersoon Telefoon Programmanummer en naam : Toepassing gemeentelijke

Nadere informatie

Verplaatsingsgebied Goedereede, De Klepperstee Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Verplaatsingsgebied Goedereede, De Klepperstee Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Verplaatsingsgebied Goedereede, De Klepperstee Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 9 juni 2008 / rapportnummer 1271-79 1. OORDEEL OVER HET MER In het zandwallengebied ten westen van Ouddorp op

Nadere informatie

Structuurvisie Kampen 2030 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop

Structuurvisie Kampen 2030 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop Structuurvisie Kampen 2030 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 9 april 2009 / rapportnummer 2175-61 1. OORDEEL OVER HET MER De gemeente Kampen bereidt een structuurvisie

Nadere informatie

Inhoud. Voorwoord. Leeswijzer 7. 1 Toelichting op het benchmark-convenant 9. 2 Stappenplan bevoegd gezag 11

Inhoud. Voorwoord. Leeswijzer 7. 1 Toelichting op het benchmark-convenant 9. 2 Stappenplan bevoegd gezag 11 Inhoud Voorwoord Leeswijzer 7 1 Toelichting op het benchmark-convenant 9 2 Stappenplan bevoegd gezag 11 3 Vergunningverlening bij convenantbedrijven 17 4 Vergunningverlening bij bedrijven die niet deelnemen

Nadere informatie

Uitbreiding pluimveehouderij Buijs VOF te Emmer-Compascuum

Uitbreiding pluimveehouderij Buijs VOF te Emmer-Compascuum Uitbreiding pluimveehouderij Buijs VOF te Emmer-Compascuum Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 9 november 2016 / projectnummer: 3157 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) Landbouwbedrijf

Nadere informatie

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV DEFINITIEVE VERGUNNING verleend aan EEW Energy from Waste Delfzijl BV ten behoeve van de activiteit het wijzigen van de verwerkingscapaciteit (locatie: Oosterhorn 38, 9936 HD te Farmsum) Groningen, 17

Nadere informatie

Wethouder Peter Bot. Aan de leden van de commissie RWN en de gemeenteraad. Startnotitie De Kegel/Nationaal Tenniscentrum. Geachte raadsleden,

Wethouder Peter Bot. Aan de leden van de commissie RWN en de gemeenteraad. Startnotitie De Kegel/Nationaal Tenniscentrum. Geachte raadsleden, Wethouder Peter Bot gemeente@amstelveen.nl Aan de leden van de commissie RWN en de gemeenteraad Postbus 4, 1180 BA Amstelveen Vermeld bij reactie ons kenmerk en datum van deze brief Disclaimer: deze brief

Nadere informatie

Provinciale Staten Commissie Ruimte, Groen, Water

Provinciale Staten Commissie Ruimte, Groen, Water Provinciale Staten Commissie Ruimte, Groen, Water Utrecht, 26 november 2018 Kenmerk: 22a / 2018 / NB / 205.4 Betreft: Reactie op Nota van beantwoording 2 e partiële herziening PRS en PRV 2018 Geachte Statenleden,

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten. Omgevingsvergunning Poststuknummer: DA00107087 Burgemeester en wethouders hebben op 17 juli 2018 een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen en in behandeling genomen voor het bouwen van 2 vrijstaande schuurwoningen

Nadere informatie

Uitbreiding opslagcapaciteit Maasvlakte Olie Terminal, Maasvlakte Rotterdam Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Uitbreiding opslagcapaciteit Maasvlakte Olie Terminal, Maasvlakte Rotterdam Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Uitbreiding opslagcapaciteit Maasvlakte Olie Terminal, Maasvlakte Rotterdam Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 15 juli 2008 / rapportnummer 1995-62 1. OORDEEL OVER HET MER Maasvlakte Olie Terminal

Nadere informatie

Bestemmingsplan Sluiskil Oost, gemeente Terneuzen

Bestemmingsplan Sluiskil Oost, gemeente Terneuzen Bestemmingsplan Sluiskil Oost, gemeente Terneuzen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 5 april 2012 / rapportnummer 2619 35 1. Oordeel over het MER De gemeente Terneuzen heeft het voornemen het

Nadere informatie

9*-`" **"' * Raadsvoorstel Status: Besluitvormend Agendapunt: 8 Onderwerp: Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen Datum: 14 mei 2013

9*-` **' * Raadsvoorstel Status: Besluitvormend Agendapunt: 8 Onderwerp: Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen Datum: 14 mei 2013 9*-`" **"' * Raadsvoorstel Status: Besluitvormend Agendapunt: 8 Onderwerp: Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen Datum: 14 mei 2013 Portefeuillehouder: dhr. N.L. Agricola Decosnummer: 73 lnformant:

Nadere informatie

[ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844

[ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844 Haaren Helvotrt Esch Biezenmorrel gemeente Haaren [ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844 Burgemeester en Wethouders hebben op 13 juli 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het vestigen

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied Doetinchem

Bestemmingsplan buitengebied Doetinchem Bestemmingsplan buitengebied Doetinchem Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 10 juni 2013 / rapportnummer 2779 31 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De Gemeente Doetinchem wil verschillende

Nadere informatie

GEWIJZIGD. Gelet op: Artikel 2.2 van de Wro en artikel 5 van de Planwet Verkeer en Vervoer;

GEWIJZIGD. Gelet op: Artikel 2.2 van de Wro en artikel 5 van de Planwet Verkeer en Vervoer; GEWIJZIGD Voordracht aan Provinciale Staten van Gedeputeerde Staten Vergadering Juli 2014 Nummer 6721 Onderwerp Visie ruimte en mobiliteit 2014 1 Ontwerpbesluit Provinciale Staten van Zuid-Holland, Gelet

Nadere informatie