Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2010

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2010"

Transcriptie

1 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2010

2 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2010 de vierde meting Opdrachtgever: Ministerie OCW Sandra Beekhoven, IJsbrand Jepma, Paul Kooiman Oktober 2010 Sardes Postbus GJ Utrecht

3 Inhoudsopgave Voorwoord... 2 Samenvatting Inleiding Voorschoolse educatie Respons Gemeentelijk VVE-beleid Bereik Kwaliteit van het aanbod Werving en toeleiding en toekomstige ambities Monitoring en kwaliteit geregistreerde gegevens Vroegschoolse educatie Respons Omvang en verdeling vroegschoolse doelgroep Aanbod van VVE in basisscholen Bereik vroegschools Kwaliteit Opbrengsten Wijzigingen in beleid Ontwikkelingen/trends Conclusies Vooraf Conclusies Nawoord Bijlage 1 Representativiteit responsgroep basisscholen Bijlage 2 Vroegschoolse educatie: Opbrengsten in relatie tot de omvang van de doelgroep Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

4 Voorwoord Sardes voert vanaf 2007 op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap jaarlijks de Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) uit. Het doel van de monitor is om periodiek de stand van zaken met betrekking tot VVE in kaart te brengen. De Landelijk Monitor VVE 2010 is de vierde rapportage waarin verslag wordt gedaan van het bereik, de kwaliteit en de opbrengsten van VVE in Nederland. Het voorschoolse gedeelte, waarvoor alle gemeenten in het land worden benaderd, kent afwisselend een intensievere en een wat minder intensieve variant, vooral als het gaat om de gedetailleerdheid waarmee de kwaliteitsaspecten als programmagebruik, opleiding en kwalificatie van leidsters en leidster-kind ratio worden bevraagd. Geoordeeld werd aan het begin van dit onderzoekstraject dat het voldoende is om deze aspecten eens in de twee jaar te onderzoeken. Dit jaar is de minder intensieve variant van het onderzoek gebruikt. Een woord van dank is hier op zijn plaats. Dank aan alle gemeenten en scholen die bereid zijn geweest om de vragenlijsten te beantwoorden en de onderzoekers van vele gegevens te voorzien. Het blijft niet bij dank alleen. De deelnemers aan dit onderzoek, gemeenten en scholen, krijgen allen nog een korte geïndividualiseerde rapportage (benchmark) waarin VVE binnen de eigen gemeente of school wordt vergeleken met de stand van zaken in vergelijkbare gemeenten of scholen. De onderzoekers hopen dat dit rapport een bijdrage kan leveren aan de verdere ontwikkeling en versterking van het VVE-beleid, landelijk, in de gemeenten en ook op schoolniveau. Oktober 2010 Paul Kooiman Projectleider Landelijke Monitor VVE Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

5 Samenvatting 1. Voorschoolse Educatie Alle Nederlandse gemeenten zijn benaderd voor de VVE-monitor. De respons was 51 procent (216 gemeenten). Van deze respondenten besteden 43 gemeenten geen middelen aan VVE. Gemeentelijk VVE-beleid Praktisch alle OAB-gemeenten 1 subsidiëren VVE in peuterspeelzalen en ook bijna een derde van de kleine niet-oab-gemeenten doet dat. In bijna 40 procent van de ondervraagde gemeenten wordt VVE in de kinderdagverblijven gesubsidieerd. Gemeenten is ook gevraagd of zij nog VVE in basisscholen subsidiëren. Dit gebeurt vooral nog in grote gemeenten. Gemeenten beperken zich steeds minder tot de gewichtenkinderen als VVE-doelgroep; nog slechts 10 procent doet dat. De meeste gemeenten rekenen, behalve gewichtenkinderen, ook andere kinderen tot de VVE-doelgroep. Iets minder dan een derde hanteert alleen een eigen doelgroepdefinitie. Het gaat dan voor de grootste groep om een doelgroepdefinitie die uit meerdere criteria bestaat. In deze meting is nagegaan hoe de eigen doelgroep eruit ziet. De meeste gemeenten richten zich op kinderen met een zwak taalniveau en kinderen met een ontwikkelingsachterstand. De manier waarop wordt vastgesteld om welke kinderen dat gaat is enigszins problematisch. Er worden wel verschillende bestaande diagnostische testen toegepast, maar veelal is bij gemeenten niet precies bekend hoe het consultatiebureau daarbij te werk gaat. De omvang van de eigen VVE-doelgroep is slechts bij een derde van de gemeenten bekend. Indien de doelgroep bekend is gaat het om een behoorlijk deel van de populatie peuters, veelal variërend tussen de 30 en 50 procent. Aanbod en bereik voorschools In deze meting is gemeenten gevraagd naar het (actuele) aanbod van plaatsen van vier dagdelen per week. Als dit wordt bezien in verhouding met het aantal gewichtenpeuters is er voor 74 procent van de kinderen een volledig VVE-aanbod beschikbaar. In de kleinere gemeenten is dat echter veel geringer (zie tabel S.1). Tabel S.1 aanbod aan plaatsen van vier dagdelen per week als percentage van het aantal geschatte gewichtenpeuters (gemiddelde percentages) (n=102) Gemeenten Percentage G4 100% G32 87% > % : OAB-gemeenten 34% : niet-oab-gemeenten 50% aanbod van 4 dagdelen voor alle gewichtenpeuters 74% 1 OAB-gemeenten: gemeenten die rijksmiddelen krijgen in het kader van het OnderwijsAchterstandenBeleid Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

6 Voor het kleine aantal gemeenten dat de omvang van de eigen doelgroep kent (n=48) is het bereik van die doelgroep berekend. Dat is behoorlijk hoog, zo n 84 procent van de VVEdoelgroepkinderen neemt deel. Evenals in eerdere rapportages van de VVE-monitor is ook het bereik van peuters met een leerlinggewicht geschat. Omdat veel gemeenten niet meer of niet meer apart bijhouden welk deel van de VVE-deelnemers een gewicht heeft, kon het bereik niet voor alle categorieën gemeenten berekend worden. Waar dat wel kon, was het bereik behoorlijk hoog: 94 procent in de G32 en 85 procent in de kleine OAB-gemeenten. Gemeenten bieden gemiddeld meer dagdelen VVE per week aan dan vorig jaar (het landelijk gemiddelde is 3,1). Behalve in de G4 komt het in de overige gemeenten nogal eens voor dat er differentiatie is naar leeftijd in het aanbod van het aantal dagdelen. Jonge peuters onder de drie jaar oud biedt men dan vaak minder dagdelen aan dan driejarigen. Het is natuurlijk niet alleen aan gemeenten om te bepalen hoeveel dagdelen kinderen deelnemen, hoewel sommige gemeenten bij deelname aan VVE van ouders eisen dat zij drie of vier dagdelen komen. In de G4 is vier dagdelen per week voor 100 procent gerealiseerd. Het aantal gerealiseerde plaatsen van ten minste drie dagdelen is behoorlijk hoog. Van alle kinderen die deelnemen, kan 86 procent dat voor ten minste drie dagdelen doen. Kwaliteit De meest gebruikte VVE-programma s zijn de programma s die zich richten op alle ontwikkelingsgebieden. Piramide en Ko-totaal worden het meest gebruikt. Een belangrijk aspect van de kwaliteit van VVE is de personele inzet. Als er meer dan één professionele leidster of leerkracht per groep is (dubbele bezetting), kan aan de kinderen meer persoonlijke aandacht worden gegeven. Driekwart van de gemeenten zet op (bijna) alle peuterspeelzalen extra personeel / dubbele bezetting in. Werving en toeleiding - Bijna 80 procent van de gemeenten is actief op het gebied van werving en toeleiding. Sinds 2008 is een stijging te zien van het aantal gemeenten dat hier aan werkt. De manier waarop men dat doet varieert. Steeds minder (nu nog 18 procent) gemeenten zetten daarvoor speciale programma s in, zoals Stap-in of Speel mee. In bijna alle gemeenten wordt voor werving en toeleiding de jeugdgezondheidszorg ingeschakeld. In deze meting is aandacht besteed aan de redenen die ouders van doelgroepkinderen hebben om hun kinderen niet deel te laten nemen aan VVE. Veel gemeenten geven aan dat kinderen andere typen opvang bezoeken, zoals gastouders, informele opvang of voorschoolse voorzieningen zonder VVE. Er wordt ook gewag gemaakt van ouders die drie of vier dagdelen te veel vinden en om die redenen niet willen deelnemen. Gemeenten blijven ambitieus bij het formuleren van doelstellingen voor het bereikpercentage van hun doelgroep waarbij opvalt dat dit het sterkst geldt voor kleine niet-oab-gemeenten. Monitoring en kwaliteit geregistreerde gegevens De meeste gemeenten doen pogingen het VVE-beleid te monitoren en het aantal gemeenten dat dit doet neemt al enkele jaren toe. De inhoud van de monitoring met betrekking tot gegevens over bereik is van dien aard dat vooral de VVE deelname bij peuterspeelzalen wordt Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

7 gemonitord. Ruim de helft van de gemeenten wil nog weten hoeveel gewichtenkinderen met VVE bereikt worden. 2. Vroegschoolse Educatie Respons Aan het onderzoek naar de stand van zaken bij de vroegschoolse educatie hebben dit jaar 623 OAB-basisscholen meegedaan. 2.Deze responsgroep vormt een goede afspiegeling van alle OAB-scholen in Nederland. Nederland telt vier- en vijfjarige doelgroepleerlingen, die een gewicht hebben volgens de landelijke gewichtenregeling. De omvang van de vroegschoolse doelgroep is met bijna één procent gedaald ten opzichte van vorig jaar (11,5 procent in tegen 12,4 procent in ). Afgerond heeft zes procent een gewicht van 0.3 en zes procent een gewicht 1.2. In de G4 behoort bijna een kwart van de leerlingen tot de doelgroep (23 procent). Van de totale populatie doelgroepleerlingen zit 23 procent op een school die geen extra financiële middelen krijgt voor achterstandsbestrijding. Dit is drie procent meer dan vorig jaar. Het gaat in totaal om zo n vier- en vijfjarige leerlingen. Verondersteld wordt dat deze groep geen VVE-aanbod krijgt. Aanbod van VVE in basisscholen Werken met een VVE-programma 62 procent van de OAB-scholen biedt leerlingen in de groepen 1 en 2 een VVE-programma aan, tegenover 57 procent vorig jaar, een stijging van vijf procent. Door de OAB-scholen in de G4 wordt het meest vaak met een VVE-programma gewerkt: 83 procent. De OAB-scholen in de kleinere gemeenten bieden minder vaak een VVEprogramma aan. Hoe hoger het percentage doelgroepleerlingen op school, des te vaker men met een VVE-programma werkt. Over de gehele linie stijgt het gebruik van andere programma s dan VVE-programma s, met name in de kleinere plattelandsgemeenten. Vooral Schatkist wint aan populariteit: 15 procent van de OAB-scholen gebruikt dit programma. De vier VVE-programma s die het meest worden gebruikt zijn achtereenvolgens Piramide, Kototaal (Ik & Ko), Bas-programma en Startblokken/Basisontwikkeling. Al deze VVEprogramma s zetten in op de brede ontwikkelingsstimulering. Intensiteit VVE-aanbod 80 procent van de OAB-scholen bieden VVE gedurende de gehele week aan. 20 procent van de OAB-scholen biedt VVE gedurende een beperkt aantal dagdelen per week aan. In de meeste gevallen komt dit neer op drie dagdelen of meer per week. Enkele OAB-scholen uit kleinere gemeenten, geeft minder dan drie dagdelen per week VVE. 2 OAB scholen zijn scholen die extra financiële middelen krijgen vanuit het onderwijsachterstandenbeleid Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

8 Bereik Vroegschools doelgroepbereik Het streven is om in 2011 een bereik van 100 procent van de vroegschoolse doelgroep te realiseren. Hieronder de stand van zaken in het voorjaar van Tabel S.2 Ongecorrigeerd bereik vroegschoolse doelgroepleerlingen met VVE Omvang vroegschoolse doelgroep Schatting % vroegschoolse doelgroep bereikt Schatting aantal vroegschoolse leerlingen bereikt (n=7.048) (n=623) G % G % > inwoners % inwoners % % Zonder rekening te houden met de uitvoeringskwaliteit van het VVE-programma, wordt 58 procent van de doelgroep bereikt (ongecorrigeerd bereikpercentage). Dit is één procent meer dan vorig jaar. Hoe groter de gemeente, hoe hoger het bereik. Wanneer wordt gecorrigeerd voor twee kwaliteitscriteria (VVE gedurende vier dagdelen per week en (bijna) alle leerkrachten zijn geschoold in VVE), wordt 42 procent van de doelgroep bereikt. Veel leerkrachten zijn niet VVE-gecertificeerd, vooral in kleinere gemeenten. Mogelijk dempt dit ook de leeropbrengsten. Aangezien 23 procent van de doelgroep op een niet-oab-school zit, kan niet meer dan 77 procent van de totale doelgroep worden bereikt. Wordt alleen gekeken naar doelgroepleerlingen op OAB-scholen, dan wordt 75 procent van de doelgroep bereikt (ongecorrigeerd voor de kwaliteitscriteria). Gecorrigeerd voor de twee kwaliteitscriteria is dit 53 procent. Meerjarige ontwikkeling vroegschoolse doelgroepbereik De voortdurende daling van het vroegschoolse doelgroepbereik van de afgelopen jaren is gekeerd. Er is sprake van een stijging van één procent ten opzichte van vorig jaar. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

9 Figuur S.1 Ontwikkeling vroegschools doelgroepbereik van 2007 t/m % 90% 85% 93% 86% 89% 80% 70% 60% 50% 40% 71% 61% 56% 58% 67% 54% 43% 48% 43% 42% 40% 33% 67% 63% 57% 58% % 20% 10% 0% G4 G32 > Het beeld in de verschillende categorieën gemeenten loopt uiteen. In de G4 en gemeenten met meer dan inwoners is sprake van een lichte stijging van het vroegschoolse doelgroepbereik. In de G32 en gemeenten met minder dan inwoners is sprake van een lichte daling. Kwaliteit De kwaliteit van vroegschoolse educatie is licht gestegen ten opzichte van de voorgaande metingen van de Landelijke Monitor VVE. Overdracht Vrijwel alle OAB-scholen met VVE krijgen informatie van kinderen overgedragen van voorschoolse instellingen. Kinderdagverblijven zijn steeds vaker betrokken bij de overdracht. Driekwart van de scholen met VVE hebben warme overdracht (mondeling), meestal in combinatie met koude overdracht (schriftelijk). Er is in 2010 vaker sprake van warme overdracht dan bij voorgaande metingen. Ook worden vaker toetsgegevens overgedragen. Doorgaande lijn Driekwart van de OAB-scholen met VVE vormen samen met één of meer peuterspeelzalen en soms met kinderdagverblijven een koppel. Dit is meer dan in voorgaande jaren. VVE-koppels komen vaker voor in grotere gemeenten. Scholing Op tweederde van de OAB-scholen met VVE zijn (bijna) alle leerkrachten van groep 1 en 2 geschoold in VVE (meestal meerdaags, meer dan 10 bijeenkomsten). Vooral in de G4 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

10 zijn de groepsleerkrachten geschoold. Dit is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Het scholingsniveau van de groepsleerkrachten laat ruimte voor verbetering. Extra personele inzet Op driekwart van de OAB-scholen met VVE is sprake van extra personele inzet bij de uitvoering van VVE. Ten opzichte van vorige jaren is er minder sprake van extra personele inzet. Ouderbetrokkenheid Driekwart van de OAB-scholen met VVE, maar vooral in de G4, bieden activiteiten aan voor ouders om de betrokkenheid bij hun kind te vergroten. Deze cijfers komen redelijk overeen met die van vorige keren. Veel OAB-scholen met VVE zien dat grote groepen ouders niet betrokken zijn, ondanks de investeringen hierin. Opbrengsten De meeste scholen met VVE (93 procent) gebruiken toetsen en/of observatielijsten om (doelgroep)leerlingen te volgen in hun ontwikkeling. Net als de vorige keren zien nagenoeg alle scholen effecten bij de leerlingen die VVE krijgen. Veruit de meeste scholen zien effecten op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit geldt met name voor de OAB-scholen in de G4. Wijzigingen in beleid Dit jaar zijn er meer OAB-scholen met VVE (vooral in de G4) die veranderingen van de uitvoering van VVE toeschrijven aan beleidswijzigingen, zoals de verdeling van verantwoordelijkheden bij VVE tussen gemeenten en schoolbesturen, de wijziging van de gewichtenregeling en de invoering van Impulsgebieden. Op bijna de helft van de OAB-scholen is daardoor de uitvoering van VVE afgebouwd/afgeslankt. Uit de resultaten blijkt daarentegen een lichte kwaliteitsstijging van de uitvoering van VVE. Vijf procent van de OAB-scholen, vooral uit de kleinere gemeenten, geeft aan dat er door de Impulsgebieden verbeteringen mogelijk zijn in het VVE-beleid. Ontwikkelingen/trends Aan scholen is gevraagd wat de voornaamste ontwikkelingen/trends binnen het VVE-beleid zijn. In vergelijking met vorig jaar hebben de onderwerpen kwaliteit, opbrengstgericht werken en ouders een hogere prioritering gekregen. Binnen het thema kwaliteit is vooral aandacht voor de professionalisering van de leerkrachten van groep 1en 2, wat zich overigens nog niet vertaalt in een groter aantal VVE-geschoolde leerkrachten. 3. Conclusies 1. Voorschoolse educatie staat beter op de rails dan vroegschoolse educatie Dit komt deels doordat de sturing vanuit de overheid bij voorschoolse educatie sterker is dan bij de vroegschoolse educatie, deels doordat veel scholen in de grote steden te maken hebben met een terugloop van gewichtenmiddelen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

11 2. Stijging doelgroepbereik, maar het vroegschools bereik blijft wat achter Het bereik voorschools stijgt verder vergeleken met voorgaande jaren; de daling in het bereik bij de vroegschoolse educatie is tot stilstand gebracht. 3. Over het algemeen verbetert de kwaliteit van de uitvoering van VVE Uitzonderingen zijn de intensiteit (aantal dagdelen) van VVE-aanbod in peuterspeelzalen, de professionalisering (scholing in VVE) van leerkrachten, en de inzet van extra personeel in het basisonderwijs. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

12 Leeswijzer In de inleiding in hoofdstuk 1 van deze Landelijke Monitor VVE 2010 wordt in het kort een beeld geschetst van de ontwikkelingen in het beleid van de afgelopen jaren rond bereik en de kwaliteit van VVE. Ook wordt ingegaan op enkele veranderingen in het bestand van gemeenten en scholen, waarmee bij het lezen van dit rapport rekening mee moet worden gehouden. Hoofdstuk 2 bevat het verslag van de bevindingen van de vierde meting van de Landelijke Monitor VVE, voor het onderdeel voorschoolse educatie. Hoofdstuk 3 bevat de uitkomsten van het onderzoek naar de vroegschoolse educatie. Het overzicht van resultaten van de Landelijke Monitor VVE 2010 wordt in hoofdstuk 4 afgesloten met enkele conclusies waarbij voor- en vroegschoolse educatie naast elkaar worden geplaatst. In het nawoord wordt ingegaan op de betekenis van de Landelijk Monitor VVE nu, en voor de komende jaren. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

13 1. Inleiding Voor de vierde keer is onderzoek gedaan naar de stand van zaken van VVE in peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en op scholen. Gemeenten en scholen zijn hiervoor bevraagd. In deze Landelijke Monitor VVE 2010 wordt nagegaan wat het bereik is en hoe het gesteld is met de uitvoeringskwaliteit en de opbrengsten van VVE. De vierde meting van de Landelijke Monitor VVE is uitgevoerd in het voorjaar van De eerste twee metingen van de monitor (voorjaar van 2007 en 2008) is de stand van zaken met betrekking tot zowel de voorschoolse als vroegschoolse educatie via gemeenten gemeten. Sinds de derde meting, in het voorjaar van 2009, is de wijze waarop de gegevens zijn verzameld, gedeeltelijk veranderd. Werden tot dan toe alleen de gemeenten bevraagd over zowel voorschoolse educatie als over vroegschoolse educatie, vanaf 2009 zijn gemeenten alleen benaderd voor informatie over de Voorschoolse educatie. Daarnaast werd besloten rechtstreeks onderzoek te laten doen bij de basisscholen om na te gaan hoe het is gesteld met de Vroegschoolse educatie. Dit is in lijn met de verdeling van verantwoordelijkheden: gemeenten zijn verantwoordelijk voor het regelen van voorschoolse educatie voor twee- en driejarige (doelgroep)kinderen in voorschoolse instellingen (kinderdagverblijven en peuterspeelzalen). Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het organiseren van vroegschoolse educatie voor vier- en vijfjarige (doelgroep)leerlingen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Het VVE-beleid Het doel van de Landelijke Monitor VVE is om zicht te krijgen op de effecten van het VVEbeleid. Dat beleid is geen statisch gegeven geweest in de afgelopen 10 à 15 jaar. Het beleid is in de loop van de tijd op verschillende onderdelen aangepast en heeft zijn huidige vorm gekregen in de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE), die op 1 augustus 2010 van kracht is geworden. De belangrijkste beleidsaanpassingen hebben zich voorgedaan op het gebied van (de definitie van) het bereik van VVE, de omschrijving van de doelgroep van VVE, de eisen die worden gesteld aan programma s en de intensiteit waarin het door deelnemende kinderen gevolgd zou moeten worden. Het is zinvol deze ontwikkelingen hier kort te beschrijven, omdat zo de gegevens in de Landelijk Monitor VVE 2010 in een duidelijker context gezien kunnen worden. Bereik De bereikdoelstelling voorschoolse educatie is opgevoerd van 50 procent in 2002, naar 70 procent in 2009 en 100 procent in In het Bestuursakkoord dat in 2008 gesloten is tussen het kabinet en de VNG, is overeengekomen dat alle doelgroepkinderen bereikt worden. Het bereiken van de doelgroep werd daarbij altijd benaderd vanuit de vraagzijde: wat is de omvang van de doelgroep? Welke kinderen behoorden tot de doelgroep en hoe konden hun ouders worden gestimuleerd hun kind deel te laten nemen aan VVE? In de Wet OKE is er voor gekozen om het bereik te benaderen vanuit de aanbodzijde. De gemeente is verplicht om zoveel plaatsen aan te bieden als er doelgroepkinderen zijn, gedefinieerd volgens een landelijk geldende omschrijving (het gewicht dat een kind zou krijgen op de basisschool). Dit aantal kan eenvoudig worden berekend door extrapolatie van het aantal gewichtenleerlingen op de Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

14 basisscholen. Hiermee is de opgave voor de gemeente veranderd van bereiken wij daadwerkelijk alle kinderen van de doelgroep, naar hebben we het aanbod op orde, dus voldoende VVE-plaatsen beschikbaar. Doelgroepdefinitie Vanaf de vaststelling van het Beleidskader Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid (GOA) in 2002, is er een onderscheid gemaakt in de omschrijving van de voorschoolse en de vroegschoolse doelgroep, waarbij beide definities in de loop der jaren enigszins gewijzigd zijn. De vroegschoolse doelgroep werd ook toen al gedefinieerd aan de hand van de gewichtenregeling en dat is tot op heden zo gebleven. Wel is door een wijziging in die gewichtenregeling tussen 2006 en 2009 de doelgroep met een kwart verminderd. Het college van B&W krijgt al in genoemd beleidskader (2002) enige ruimte om de voorschoolse doelgroep zelf in te vullen, waarmee ingespeeld kon worden op verschillen en daaruit voortvloeiende behoeften in de lokale situatie van gemeenten. In de AMvB van 2006 is deze ruimte expliciet vergroot: een eigen definitie van de doelgroep is mogelijk. Dit is opnieuw opgenomen in de Wet OKE. Het gevolg is wel dat dit leidt tot bedoelde en gewenste verschillen tussen gemeenten in de vraag welke kinderen tot de doelgroep van VVE behoren. Bovendien blijkt het een hele opgave voor gemeenten om de omvang van de doelgroep vast te stellen, tenzij ze er voor kiezen alle kinderen te toetsen aan de gestelde criteria. Programma s Vanaf 1995 zijn in het kader van het toenmalige Onderwijsvoorrangsbeleid VVE-programma s ontwikkeld. In die periode heeft nagenoeg elke onderwijsbegeleidingsdienst samen met omliggende peuterspeelzalen een eigen VVE-aanpak of methode geschreven. Dit resulteerde in een enorm aanbod van programma s en een zekere mate van wildgroei. In de loop van enkele jaren zijn tussen de 80 en 100 verschillende VVE-programma s gemaakt. De beleidskaders van 2002 en eerder gaven alle ruimte aan deze ontwikkeling, omdat de eisen die aan programma s gesteld werden, veel ruimte voor eigen interpretatie boden. (Vergelijk beleidskader 2002: aanbieden van effectieve programma s, d.w.z. instellingsgericht, geschikt voor 2- en/of 3-jarigen tot en met groep 2; gestructureerde en intensieve aanpak; door gekwalificeerd personeel). In 2000 zijn twee programma s (Piramide en Kaleidoscoop) na onderzoek bewezen effectief bevonden. In latere jaren kwamen er daar nog vier bij. Op dit moment is nog één programma voorwerp van onderzoek door de erkenningscommissie. Inmiddels is de Wet OKE van kracht geworden. In deze wet wordt niet meer gesproken van effectieve programma s, maar van programma s die een brede ontwikkeling stimuleren. Deze omschrijving is ruimer dan de voorgaande en laat daarmee open dat er meer programma s onder kunnen vallen. Bereik is in dit licht geen statisch begrip. Budget De komende jaren wordt het budget voor VVE geïntensiveerd. Zowel gemeenten als schoolbesturen krijgen oplopende budgetten om de ambities van het kabinet waar te kunnen maken. Nederland telt 294 gemeenten die van overheidswege OAB-middelen krijgen voor de uitvoering van VVE-beleid en via het accres van het Gemeentefonds krijgen alle gemeenten Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

15 extra geld voor het verbeteren van de Nederlandse taal bij peuters. In principe kunnen alle 431 gemeenten vroegschoolse educatie aanbieden. Het macrobudget voor gemeenten ligt in 2011 rond de 210 miljoen. Voor basisscholen kwam boven de jaarlijkse 60 miljoen een extra bedrag van 20 miljoen voor het verbeteren van de vroegschoolse educatie. Het budget voor het bestrijden van achterstanden in het basisonderwijs neemt in 2010 en 2011 verder toe met respectievelijk 30 en 40 miljoen, die via de regeling impulsgebieden verdeeld worden. Vergeleken met 2006 is in 2011 het totale VVE-budget meer dan verdubbeld. Over deze rapportage Indeling van gemeenten in categorieën Diverse wijzigingen in de indeling van gemeenten hebben invloed gehad op de metingen en op de presentatie van de gegevens. Volgens de indeling in gemeenten (conform gegevens van CBS) waren er op 1 januari 2010 in Nederland 431 gemeenten. Vanaf de derde meting in 2009 zijn alle gemeenten aangeschreven, omdat sinds dat jaar alle gemeenten dus ook de niet-oabgemeenten, volgens het convenant tussen VNG en OCW van april 2008 rijksgeld en gemeentegeld kunnen inzetten om de VVE-doelgroep te bereiken. Gemeentelijke herindeling In 2009 en 2010 zijn een aantal kleine gemeenten samengevoegd 3. Bijvoorbeeld drie kleine gemeenten in Groningen gaan samen verder als een grote gemeente die net iets meer dan inwoners heeft. Dat betekent dat soms een bepaalde categorie gemeenten (bijvoorbeeld kleine OAB-gemeenten) drie gemeenten minder telt, terwijl de categorie groter dan inwoners, met een gemeente wordt uitgebreid. G27 wordt G32 Was er tot voor kort sprake van de G27, inmiddels is deze uitgebreid met vijf nieuwe gemeenten en deze categorie gemeenten heet nu de G32. Deze indeling zal vanaf de vierde meting gehanteerd worden. Bij de presentatie van de resultaten met de eerdere metingen zullen voor een zuivere vergelijking nog wel de gegevens van de oude G27 gebruikt worden. Scholen: wel of geen OAB-school Vergeleken met vorig jaar krijgt 10 procent van de scholen geen gewichtenmiddelen meer. Dit is een gevolg van de doorwerking van de gewijzigde gewichtenregeling en de autonome daling van gewichtenleerlingen door de gemiddelde stijging van het opleidingsniveau van ouders. De verhouding scholen met en zonder middelen is daarmee behoorlijk gewijzigd. Van de bijna 600 scholen die vorig jaar deelnamen aan de Landelijke Monitor VVE, krijgen er meer dan 100 dit jaar geen OAB-middelen meer. Waar mogelijk worden in dit rapport vergelijkingen gemaakt met de resultaten van de eerdere metingen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat fluctuaties als gevolg van kleine verschillen in de samenstelling van de groep gemeenten en scholen die dit jaar hebben Webmagazine, maandag 4 januari 2010: 431 gemeenten in Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

16 meegedaan aan de Landelijke Monitor VVE in vergelijking met vorige jaren, niet geheel kunnen worden uitgesloten. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

17 2. Voorschoolse educatie In het voorjaar van 2010 is de vierde meting van de Landelijke Monitor VVE uitgevoerd. De monitor wordt jaarlijks uitgevoerd vanaf De ambitie in Nederland is erop gericht om kinderen een betere schoolloopbaan te geven via het tegengaan van (dreigende) taalachterstanden bij peuters en kleuters 4. Vele honderden peuterspeelzalen en kinderdagverblijven bieden VVE-programma s aan. In 2011 moet 100 procent van de voorschoolse doelgroep 5 bereikt worden met vier dagdelen per week VVE van goede kwaliteit. Dit is afgesproken tussen het Rijk en de VNG 6. In de afgelopen twee jaar is er een harmonisatietraject ingezet waarin kinderdagverblijven en peuterspeelzalen langzaam maar zeker naar elkaar toe gaan groeien 7. Daartoe zijn de kwaliteitseisen van het peuterspeelzaalwerk aangescherpt ( harmonisatie van kwaliteit ). In de Wet OKE zijn ook een aantal kwaliteitseisen voor VVE geformuleerd. Daarin zijn het soort programma dat wordt gebruikt, de groepsgrootte, het aantal leidsters per groep en de leidster-kind ratio allemaal vastgelegd. Sinds de wijziging binnen het onderwijsachterstandenbeleid (OAB), per 1 augustus 2006, zijn gemeenten alleen nog verantwoordelijk voor het regelen van voorschoolse educatie voor 2- en 3-jarige (doelgroep)kinderen in voorschoolse instellingen (kinderdagverblijven en peuterspeelzalen). Vóór 1 augustus 2006 waren gemeenten verantwoordelijk voor zowel de voor- als vroegschoolse educatie (VVE). Samen zijn gemeenten en schoolbesturen verantwoordelijk voor het realiseren van de zogenaamde doorgaande lijn tussen de voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen. Gemeenten subsidiëren de voorschoolse instellingen om VVE-programma s uit te voeren. Er zijn 294 gemeenten die van de overheid OAB-middelen krijgen voor de uitvoering van VVEbeleid (én Schakelklassen). Daarnaast krijgen via het accres van het Gemeentefonds sinds 2009 alle gemeenten extra gelden voor het verbeteren van de Nederlandse taal bij peuters waarmee dus alle 441 gemeenten vroegschoolse educatie kunnen ondersteunen. Het totale OAB-budget voor gemeenten in 2011 ligt rond de 210 miljoen; bijna een verdubbeling ten opzicht van 2006 ( 110 miljoen). In dit hoofdstuk staan de resultaten beschreven van het onderzoek naar het voorschoolse deel van VVE. Dit onderzoek geeft niet alleen een beeld van ontwikkeling van voorschoolse doelgroep en bereik, maar laat daarnaast op een aantal punten zien hoever gemeenten zijn met het voldoen aan de eisen van de Wet OKE. Waar mogelijk en relevant worden de gevonden gegevens afgezet tegen de uitkomsten van eerdere metingen. De meting van dit jaar is een beperkte meting. Dat wil zeggen dat vooral is gevraagd naar: Deelnemers en het bereik van 4 Brief aan Tweede Kamer, Agenda voor- en vroegschoolse educatie, 21 april Dit zijn 2,5 t/m 3-jarige kinderen in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die in aanmerking komen voor VVE. Gemeenten bepalen zelf de definitie van de voorschoolse doelgroepkinderen van 2,5 tot 4 jaar (zie paragraaf 2.2.2). 6 Ministerie van OCW (2008). Bestuurlijke afspraken Voor- en Vroegschoolse Educatie, 3 april. 7 Brief aan Tweede kamer,wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet OKE), 19 december Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

18 VVE, de kwaliteit van het VVE-aanbod, de werving en toeleiding en de gemeentelijke monitoring van VVE. Voordat de uitkomsten van het onderzoek worden beschreven, wordt in paragraaf 2.1 eerst ingegaan op de respons. Paragraaf 2.2 gaat over de uitvoering van het gemeentelijke VVEbeleid. Eerst wordt bekeken welke voorschoolse instellingen door de gemeenten betrokken worden bij het VVE-beleid (paragraaf 2.1.1), vervolgens wordt ingegaan op de definitie van de doelgroep VVE (paragraaf 2.2.2) en de manier waarop gemeenten hun doelgroep in kaart brengen. In paragraaf 2.3 wordt het bereik van VVE berekend met drie verschillende maten. Aan het einde van dit hoofdstuk komen kwaliteitsaspecten zoals gebruikte programma s en de leidster-kind ratio aan bod (paragraaf 2.4), wordt de werving en toeleiding naar de voorschoolse voorzieningen besproken (paragraaf 2.5) wordt gerapporteerd over de wijze waarop gemeenten de ontwikkelingen van VVE in de eigen gemeenten monitoren (2.6). 2.1 Respons Omdat een aantal gemeenten samenwerkt op het terrein van VVE zijn 425 van de 431 gemeenten uitgenodigd om mee te doen aan de VVE-monitor. In totaal hebben 216 gemeenten een begin gemaakt met het invullen van de VVE-monitor. De meeste gemeenten hebben de vragenlijst in zijn geheel doorlopen (195 gemeenten). Tabel 2. 1 Respons in 2010 en 2009 Gemeenten Aantal uitgenodigde gemeenten Respons 2010 Respons percentage 2010 Respons percentage G % 100% G % 81%* > % 55% OAB-gemeenten % 58% niet-oabgemeenten % 40% % 52% * Percentage respons in de G27, in 2010 is voor de voormalige G27 het responspercentage 89 procent De laatste kolom in tabel 2.1 bevat de responspercentages van vorig jaar. De respons in beide jaren is vrijwel gelijk, met uitzondering van de respons in de categorie kleine OAB-gemeenten, die 12 procent lager is dan in In tabel 2.2 staat vermeld op hoeveel procent van de gewichtenpeuters de gemeentelijke respons betrekking heeft. In dit hoofdstuk wordt gesproken over gewichtenpeuters. De omvang van deze groep is afgeleid van het aantal vier- en vijfjarigen met een schoolgewicht. In het kader hieronder is te lezen hoe dat precies gebeurt. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

19 Voor de voorschoolse periode worden tot de gewichtendoelgroep gerekend alle kinderen van tweeënhalf tot vier jaar met een gewicht. Strikt genomen hebben deze kinderen nog geen gewicht, maar hun aantal kan geschat worden op basis van (a) CFI-gegevens over het aantal vier- en vijfjarige gewichtenleerlingen (dat getal maal 0,75) en (b) CBS-gegevens omtrent bevolkingstoename of afname per gemeente. In de gemeenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen, woont 75 procent van de voorschoolse doelgroep. Dat is een paar procent hoger dan vorig jaar, toen 71 procent van de voorschoolse doelgroep door de respons werd gedekt. Tabel 2. 2 Individuele respons Gemeenten Aantal 2,5-4 jarigen Respons: Aantal 2,5- Percentage respons peuters met een gewicht 4 jarigen peuters met een gewicht* G % G % > % OABgemeenten % niet % OAB-gemeenten % De responsgroep is niet volledig representatief naar de gebruikte categorie van gemeentegrootte. Kleine gemeenten zijn ondervertegenwoordigd (zie tabel 2.1). Daarom is bij de analyses voor het totaalbeeld gebruik gemaakt van weging. De kleine gemeenten krijgen bij de analyses een iets zwaarder gewicht, om voor de ondervertegenwoordiging te corrigeren. Om duidelijk te maken wat het effect is van de weging, een voorbeeld: in de populatie maken de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) 0.9 procent uit van het totaal aantal gemeenten, in de responsgroep vormen de G4 1.8 procent van alle gemeenten die hebben meegewerkt. Bij het berekenen van totaalpercentages worden de G4 gemeenten daarom minder zwaar meegewogen. Bij de analyses krijgen ze een gewicht van 0.5; zodoende maken ze in de analyses toch 0.9 procent uit van het totaal zoals dat ook in de populatie het geval is. Dankzij deze weging hebben de totaalpercentages die in de tabellen zijn vermeld betrekking op de hele populatie van gemeenten. In de tabellen in dit hoofdstuk waar percentages van gemeenten worden gepresenteerd is de weging toegepast in de rij. In tabellen met gegevens van aantallen kinderen (meestal gewichtenpeuters) is voor het totaalbeeld gewogen naar het totaal aantal kinderen in Nederland. 2.2 Gemeentelijk VVE-beleid In deze paragraaf wordt de uitvoering van het gemeentelijke VVE-beleid beschreven. Eerst wordt bekeken welke en hoeveel voorschoolse instellingen door de gemeenten betrokken worden bij het VVE-beleid (2.1.1), vervolgens wordt ingegaan op de definitie van de doelgroep VVE (2.2.2) en de manier waarop gemeenten hun doelgroep in kaart brengen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

20 2.1.1 VVE-beleid voor- en vroegschools Van de 216 gemeenten die hebben meegewerkt aan het onderzoek, zijn er 43 die geen subsidie verstrekken aan instellingen voor de uitvoering van VVE in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven (23 procent). Dit zijn vrijwel uitsluitend gemeenten zonder OAB-middelen. Tabel 2.3 Subsidiëren van VVE-programma s in de peuterspeelzalen (percentage gemeenten) (n=216) Gemeenten Nee Ja Percentage ja G % G % > % : OAB-gemeenten % : niet-oab-gemeenten % % Van de gemeenten die wel OAB-middelen ontvangen kan verwacht worden dat ze ook OABbeleid voeren en dus VVE-programma s in peuterspeelzalen subsidiëren. Dat gebeurt ook voor bijna honderd procent 8. In de gemeenten zonder OAB-gelden, gebeurt dat desondanks in 31 procent van de gevallen, een stijging ten opzichte van vorig jaar, toen dat 22 procent was. Voor de gemeenten die OAB-gelden ontvangen is het percentage dat peuterspeelzalen subsidieert al jaren hoog (in procent, in procent, in 2010 ook 98 procent 9 ). In 38 procent van alle gemeenten wordt ook VVE in de kinderopvang gesubsidieerd (tabel 2.4). Dat is een flinke stijging vergeleken met één jaar eerder: in 2009 was het 29 procent. Tabel 2.4 Subsidiëren van VVE-programma s in de kinderdagverblijven (percentage gemeenten) (n=216) Gemeenten Nee Ja Percentage ja G % G % > % : OAB-gemeenten % : niet-oab-gemeenten % % In de G4 is VVE in kinderdagverblijven standaard, in de G32 bij driekwart van de gemeenten, maar ook in bijna de helft van de middelgrote gemeenten (> inwoners). Vooral in de middelgrote en kleinere OAB-gemeenten is het percentage gemeenten met VVE in kinderdagverblijven gestegen in het afgelopen jaar (een stijging van respectievelijk 8 en 16 procent ten opzichte van 2009). Vanaf 2008 is gerapporteerd over het percentage OAB-gemeenten dat VVE in kinderdagverblijven subsidieert. Dat was in procent, in procent en nu in procent 10. De stijging die naar aanleiding van het totaalpercentage van 38 procent werd geconstateerd (zie tabel 2.4 bij het totaal van alle gemeenten) komt dus vooral voor rekening van kleine niet-oab-gemeenten. 8 De paar gemeenten die dat nog niet doen kunnen dit jaar alsnog OAB-middelen daarvoor inzetten. 9 Niet in tabel. 10 Niet in tabel. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

21 Gemeenten is ook gevraagd of zij VVE in basisscholen subsidiëren. Sinds de knip in het beleid in 2006, zou verwacht mogen worden dat dit steeds minder voorkomt. Tot augustus 2009 mochten gemeenten scholen subsidiëren uit OAB-gelden. Dat wil niet zeggen dat het voor gemeenten nu onmogelijk is om VVE op basisscholen te subsidiëren, zij kunnen scholen met andere geldstromen steunen. Tabel 2.5 Subsidiëren van VVE-programma s in de basisscholen (percentage gemeenten) (n=216) Gemeenten Nee Ja Percentage ja G % G % > % : OAB-gemeenten % : niet-oab-gemeenten % %* * Gewogen percentage Vooral grotere gemeenten subsidiëren VVE op basisscholen en ook een kwart van de OABgemeenten kleiner dan inwoners doet dat. Het landelijke beeld is dat het nog maar bij 16 procent van de gemeenten voorkomt Definitie VVE-doelgroep In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de VVE-doelgroep door de gemeenten wordt gedefinieerd. Dit jaar zijn extra vragen geformuleerd over de invulling van de VVEdoelgroep. Zo is gevraagd naar de door de gemeente gehanteerde criteria, de manier waarop men vaststelt wie er aan die criteria voldoet, de omvang van de eigen doelgroep, de manier waarop men de gewichtenregeling bij de voorschoolse doelgroep toepast en de bekendheid met de omvang van de door gemeenten gedefinieerde VVE-doelgroep. Tot slot wordt ingegaan op de teldatum die gemeenten hanteren en de hoeveelheid groepen met VVE. Criteria: gewichtenregeling of andere criteria Hoewel er op landelijk niveau een definitie is van de VVE-doelgroep (de kinderen met een leerlinggewicht) is dit geen dwingende richtlijn voor het bepalen van de doelgroep voor de voorschoolse educatie. Gemeenten hebben de (wettelijke) mogelijkheid om zelf te bepalen welke kinderen tot de VVE-doelgroep behoren. Uit het onderzoek blijkt dat veel gemeenten de landelijke gewichtenregeling aanvullen met een eigen definitie. In tabel 2.6 staat een overzicht van de gehanteerde definities. Tabel 2.6 Doelgroepdefinitie gehanteerd door gemeenten (percentage gemeenten) G4 G32 (n=4) (n=21) > (n=54) OABgem. (n=59) niet- OABgem. (n=59) (n=164) Alleen criteria gewichtenregeling 0% 16% 8% 7% 24% 10% Combinatie van 75% 76% 70% 58% 29% 61% gewichtenregeling en eigen doelgroepdefinitie Alleen een eigen doelgroepdefinitie 25% 8% 22% 35% 47% 29% Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

22 Gemeenten die alleen de landelijke gewichtenregeling hanteren zijn sterk in de minderheid. De meerderheid combineert dit met een eigen doelgroepdefinitie. In de grotere steden (G4 en G32) is dat driekwart, in de kleinere gemeenten met en zonder OAB komt het meer voor dat men enkel een eigen doelgroepdefinitie hanteert. Bij het totaalbeeld is te zien dat het aantal gemeenten met alleen eigen doelgroepdefinities gedaald is van 43 procent bij de vorige meting, naar 29 procent in De doelgroep kan door de gemeente worden gedefinieerd op basis van risico s (potentiële achterstand, risicovolle omgeving enzovoort) en/of op feitelijke achterstand. Welke invulling geven gemeenten aan hun doelgroepdefinities? In tabel 2.7 is te zien welke criteria door gemeenten gebruikt worden; per gemeente kunnen dat er meerdere zijn. Het percentage dat gegeven is verwijst naar het percentage gemeenten dat een bepaald criterium hanteert. Tabel 2.7 Gekozen criteria VVE-doelgroep (percentage gemeenten, meerdere antwoorden mogelijk) G4 G32 (n=4) (n=21) > (n=54) OABgem. (n=54) niet- OABgem. (n=14) (n=147) Kinderen met een zwak 50% 52% 61% 69% 36% 60% taalniveau Kinderen met een 50% 38% 41% 63% 43% 50% ontwikkelingsachterstand Kinderen met ten minste één 50% 14% 11% 19% 7% 15% ouder die in een niet-westers land is geboren Alle kinderen in een buurt of 0% 16% 8% 7% 18% 12% wijk Anders 50% 57% 54% 41% 21% 45% In alle categorieën gemeenten is er een meerderheid die kinderen met een zwak taalniveau en kinderen met een ontwikkelingsachterstand tot de doelgroep rekent. Wat vervolgens opvalt in de antwoorden op de vraag naar doelgroepcriteria is, dat criteria die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van kinderen vaker gehanteerd worden dan criteria die betrekking hebben op de sociaal-economische achtergrond. Dat is opvallend omdat dit criteria zijn die in de verdeling van middelen van Rijk naar gemeenten juist als belangrijke criteria gelden (aanvankelijk etniciteit, nu opleiding en postcodegebied). Er wordt door gemeenten weinig gebruik gemaakt van het criterium behorende tot een bepaalde buurt of wijk. Of een kind van niet-westerse allochtone herkomst is (in feite de oude gewichtenregeling), wordt vooral in grote steden (G4 en G32) als criterium gebruikt. Een behoorlijk deel van de gemeenten meldt bij het antwoord anders op basis van nog andere kenmerken te bepalen of een kind tot de doelgroep behoort. In die antwoorden worden vooral veel taalgerelateerde zaken genoemd. Ongeveer 40 procent van de onder anders gegeven antwoorden hebben te maken met taalachterstand of dreigende taalachterstand. Zo let men vooral op ouder(s) die geen Nederlands spreken (een risico op taalachterstand). De overige antwoorden lopen behoorlijk uiteen. Genoemd worden kenmerken van ouders (herkomst, Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

23 thuismilieu), sociaal emotionele ontwikkelingsachterstanden en risico s op taal- en of ontwikkelingsachterstand. De meeste gemeenten hanteren meerdere kenmerken; heel weinig gemeenten gebruiken een doelgroepdefinitie die slechts op één kenmerk gestoeld is. Aan de gemeenten is gevraagd hoe zij bepalen of kinderen aan de gekozen criteria van de VVEdoelgroep voldoen. De antwoordmogelijkheden betreffen dan de feitelijke toetsen waarmee wordt vastgesteld of er sprake is van risico of achterstand. Tabel 2.8 Manieren om te bepalen wie aan de gekozen doelgroepcriteria voldoen (percentage gemeenten) (n=147) Van Wiechenschema 19% Omgevingsanalyse taalaanbod van RIVM 3% Snel: spraak en taal normen eerstelijns gezondheidszorg 14% CITO peutertoets 8% DMO protocol 2% Andere antwoorden: Het consultatiebureau zorgt daarvoor 14% De medewerkers op de peuterspeelzaal en of kinderdagverblijf zorgen daarvoor 9% Anders 31% Op deze vraag konden veel gemeenten moeilijk antwoordden omdat zij de precieze naam van de test die gebruikt wordt niet kenden. Bij de categorie anders werd daarom vooral vermeld welke instantie de doelgroepcriteria toepast (zie in de tabel onder andere antwoorden ). In sommige gemeenten gebeurt dat zowel door medewerkers van consultatiebureaus als van peuterspeelzalen. In veel gemeenten worden diverse methoden naast elkaar gebruikt, wat voortkomt uit het gegeven dat zij een doelgroepdefinitie hebben met meerdere onderdelen. Omvang van de gemeentelijke VVE-doelgroep Gemeenten is gevraagd of zij weten of kunnen schatten, wat de omvang van de eigen VVEdoelgroep is. Het gaat hier dan om de totale VVE-doelgroep; dus bij een gecombineerde doelgroep (gewichtenregeling en andere criteria) inclusief gewichtenpeuters. Tabel 2.9 Bekendheid omvang eigen doelgroep van gemeenten G4 G32 (n=4) (n=24) > (n=54) OABgem. (n=54) niet- OAB-gem. (n=14) (n=150) Aantal 0% 19% 46% 35% 7% 34% Schatting 100% 62% 37% 48% 36% 47% Onbekend 0% 19% 17% 17% 57% 19% Er zijn weinig gemeenten die het aantal doelgroepkinderen exact weten. Alleen als het consultatiebureau jonge kinderen registreert conform de doelgroepcriteria die de gemeente hanteert, is het aantal bekend. Van alle gemeenten zegt 34 procent de omvang van de doelgroep te kennen. Redelijk veel gemeenten durven de omvang van de doelgroep wel te schatten (47 procent). Vooral kleine niet-oab-gemeenten (57 procent) weten niet hoeveel kinderen het betreft en wagen zich evenmin aan een schatting. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

24 De omvang van de eigen VVE-doelgroep is berekend als percentage van het aantal 2,5 tot 4- jarigen in de gemeente, in eerste instantie alleen voor de gemeenten die aangaven de omvang van de doelgroep te kennen. In tabel 2.10 staan de gemiddelde doelgroepen als percentages van de populatie 11 voor drie categorieën gemeenten 12. Tabel 2.10 Percentage eigen doelgroep en gewichtendoelgroep t.o.v. populatie peuters G32 (n=5) > (n=25) OAB- gem. (n=19) Omvang eigen doelgroep 28% 17% 22% Omvang gewichtenpeuters 14% 10% 8% Ter vergelijking is ook de omvang van de groep gewichtenpeuters weergegeven. De marges van de omvang van de eigen VVE-doelgroep zijn groot. De eigen doelgroep is zoals verwacht heel wat groter dan de gewichtendoelgroep, in de kleine OAB-gemeenten zelfs bijna drie maal zo groot. Door veel gemeenten wordt VVE voor veel meer kinderen geschikt geacht dan alleen voor gewichtenkinderen. Bij gemeenten die een ruime doelgroepdefinitie hanteren en die de omvang van de doelgroep geschat hebben, lijken de gegevens echter niet erg betrouwbaar. In de meeste gemeenten ligt het percentage eigen VVE-doelgroep tussen de 30 en 50 procent van het totaal aantal peuters in de gemeente en in een aantal gevallen is de geschatte doelgroep zelfs groter dan het aantal peuters dat in de gemeente woont. Dat laatste komt mogelijk doordat gemeenten het aantal 2 tot 4-jarigen schatten en dat zijn er natuurlijk meer dan de 2,5 tot 4-jarigen. Duidelijk is in elk geval dat het moeilijk is voor gemeenten om goed zicht te krijgen om de omvang van hun VVEdoelgroep. Wie past de gewichtenregeling toe? Van alle gemeenten hanteert 71 procent de gewichtenregeling, al dan niet aangevuld met een eigen definitie (zie tabel 2.6). Aan deze gemeenten is de vraag voorgelegd door wie of hoe de gewichtenregeling op de voorschoolse groep wordt toegepast. Tabel 2.11 Toepassen van gewichtenregeling in de voorschoolse leeftijd (meer dan één antwoord mogelijk) (percentage gemeenten) G4 G32 (n=4) (n=21) > (n=54) OAB- gem. (n=54) niet- OAB- gem. (n=14) (n=147 ) Dat doet het 100% 52% 83% 79% 40% 73% consultatiebureau Dat doet men op de 33% 83% 63% 61% 50% 63% peuterspeelzaal / kinderdagverblijf Er wordt geschat op basis 67% 30% 22% 21% 40% 25% van het aantal gewichtenleerlingen in het basisonderwijs Anders 0% 35% 9% 13% 0% 12% 11 En gecorrigeerd voor bevolkingsafname en -toename. 12 Voor de kleine niet-oab-gemeenten waren onvoldoende gegevens beschikbaar, de G4 heeft de gegevens geschat. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

25 Het consultatiebureau speelt, behalve in de categorie kleine niet-oab-gemeenten, inmiddels een belangrijke rol bij het toepassen van de gewichtenregeling. Ook veel voorschoolse instellingen (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) passen de gewichtenregeling toe. In heel wat gemeenten worden zowel het consultatiebureau als de voorschoolse instellingen ingeschakeld bij het signaleren van doelgroepkinderen. Bij de categorie anders geven veel gemeenten aan dat zij de komende jaren ook op het consultatiebureau, of ook op de kinderdagverblijven de gewichtenregeling gaan hanteren. Slechts in een enkele gemeente past het zorgteam de gewichtenregeling toe. Instroomleeftijd Bij het vaststellen van streefdoelen met betrekking tot het bereik van VVE gaat de Rijksoverheid er van uit dat kinderen zouden moeten beginnen met een VVE-programma als ze 2,5 jaar oud zijn. Dat is inderdaad tamelijk gebruikelijk, maar veel gemeenten hanteren (ook) een andere instroomleeftijd. In tabel 2.12 wordt de instroomleeftijd getoond, per categorie gemeenten. Het gaat hier om het percentage van de gemeenten dat een bepaalde instroomleeftijd hanteert. De percentages verwijzen dus niet naar het aandeel van de kinderen dat op die leeftijd instroomt. Tabel 2.12 Verschillende instroomleeftijden in gemeenten(percentage gemeenten, meerdere antwoorden mogelijk) Peuterspeelzalen Kinderdag verblijven G4 (n=4) G27 (n=23) (n=154) (n=77) > (n=56 ) OABgem. (n=55) niet- OAB- gem. (n=16) Vanaf binnenkomst 48% (bij kinderdagverblijf) 2 jaar 50% 65% 59% 32% 44% 47% 42% 2 jaar en 3 maanden 0% 35% 32% 27% 31% 30% 23% 2 jaar en 6 maanden 100% 56% 50% 44% 44% 48% 39% 2 jaar en 9 maanden 0% 17% 27% 18% 25% 22% 25% 3 jaar 0% 13% 36% 35% 44% 34% 28% Tweeënhalf jaar is de meest voorkomende instroomleeftijd voor peuterspeelzalen. In kleinere gemeenten komt een instroomleeftijd van rond de drie jaar nog vrij veel voor. Voor kinderdagverblijven ligt het anders; in de meeste gevallen draait het kind mee in VVEprogramma s vanaf het moment van binnenkomst. Er zijn weinig verschuivingen ten opzichte van de vorige meting; de percentages zijn vrijwel hetzelfde als in Teldatum In de toelichting bij de vragenlijst is aangegeven dat de vragen betrekking hebben op de situatie in het schooljaar De gemeenten is gevraagd zoveel mogelijk uit te gaan van de datum van de leerlingentellingen, 1 oktober Voor de peuterspeelzalen heeft bijna de helft van de gemeenten inderdaad de teldatum 1 oktober 2009 gebruikt. Andere gemeenten hebben andere peildata in het jaar 2009 gebruikt en bij ruim een vijfde van de gemeenten is een datum gekozen in het begin van Van ruim een derde van de gemeenten zijn de gegevens van de kinderdagverblijven ook van oktober Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

26 Aantallen voorschoolse groepen met VVE In eerdere metingen werd gevraagd naar het totaal aantal locaties peuterspeelzalen en het aantal locaties met VVE. Dat is niet altijd makkelijk te beantwoorden, omdat sommige locaties groepen met en zonder VVE hebben. Dit jaar is daarom gevraagd naar het totaal aantal groepen op peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en het aantal daarvan met VVE. Tabel 2.13 Percentage peuterspeelzaalgroepen met VVE Percentage groepen in kinderdagverblijven met VVE Gemiddelde percentages voorschoolse instellingen met VVE (percentage gemeenten) G4 G32 > % (n=2) 32% (n=2) 62% (n=22) 21% (n=15) 58% (n=49) 48% (n=24) OABgem. 75% (n=50) 65% (n=25) niet- OABgem. 76% (n=13) 67% (n=136) 59% (n=71) Over deze gemiddelde percentages moet opgemerkt worden dat de spreiding erg groot is; die loopt van drie (bij peuterspeelzalen) of nul (bij kinderdagverblijven) procent groepen met VVE, tot maximaal 100 procent groepen met VVE. Dat betekent dat er ook binnen de categorieën van gemeenten onderling veel verschil is in het percentage VVE-groepen. 2.3 Bereik Eén van de centrale vragen van de Landelijke Monitor VVE is wat het bereik is onder de VVEdoelgroep. Het bereik van VVE is het aantal doelgroepkinderen dat daadwerkelijk deelneemt aan VVE in voorschool, peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. Het vaststellen van het bereik is problematisch, doordat elke gemeente zelf de criteria mag vaststellen om te bepalen of een kind tot de doelgroep behoort. De omvang van de doelgroep volgens die criteria is lastig te schatten omdat meestal niet de hele populatie kinderen gescreend wordt 13. Drie maten voor het bereik In de vorige rapportages over de monitor is het bereik berekend als het percentage van de gewichtenpeuters dat deelneemt aan een VVE-programma. Deze aanpak wordt hier weer gevolgd, maar om te beginnen worden er twee andere vormen van bereik gepresenteerd. Als eerste wordt gekeken naar het aanbod van VVE-plaatsen van vier dagdelen per week in verhouding tot het aantal gewichtenpeuters. Als dit aanbod dekkend is voldoet de gemeente aan de eis van de huidige Wet OKE. Daarnaast is voor gemeenten die de omvang van hun doelgroep kennen, het bereik van de door henzelf gedefinieerde doelgroep berekend. Tot slot wordt dan het bereik als percentage van gewichtenpeuters beschreven. De intensiteit waarmee kinderen VVE volgen is erg belangrijk. Een kind dat een half jaar lang gedurende twee dagdelen VVE volgt, kan volgens de huidige regelgeving niet worden meegeteld als een peuter die met VVE is bereikt. Daarom komen in deze paragraaf ook het aantal gerealiseerde dagdelen per week VVE aan bod en eventuele differentiatie naar leeftijd bij het aanbieden van een aantal dagdelen per week VVE. 13 Zie ook tabel 2.9. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

27 Bereik in de betekenis van aanbod van vier dagdelen per week VVE In deze meting is expliciet gevraagd naar het aantal VVE-plaatsen van vier dagdelen per week dat de gemeenten beschikbaar hebben in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven samen. (Let op: de vraag welke kinderen gebruik maken van dat aanbod is hier niet aan de orde). Als dat wordt afgezet tegen het aantal gewichtenpeuters van 2,5 tot 4 jaar in de gemeenten, kan worden vastgesteld of de gemeenten voldoen aan de verplichtingen van de Wet OKE 14, waarin staat dat de gemeente een aanbod van voorschoolse educatie moet realiseren dat qua omvang overeenkomst met het aantal gewichtenpeuters van 2,5 tot 4 jaar. Tabel 2.14 aanbod aan plaatsen van vier dagdelen per week als percentage van het aantal geschatte gewichtenpeuters (gemiddelde percentages) (n=102) Gemeenten Percentage G4 100% G32 87% > % : OAB-gemeenten 34% : niet-oab-gemeenten 50% aanbod van vier dagdelen voor alle gewichtenpeuters 74% Het aanbod in de G4 is op orde en in de G32 is men een heel eind op weg. In de middelgrote en kleinere gemeenten slaagt slechts een minderheid er in om op het moment van meten (april 2010) aan alle gewichtenpeuters vier dagdelen per week aan te bieden. Opvallend is dat 50 procent van de plaatsen in de kleine niet-oab-gemeenten een aanbod heeft van vier dagdelen per week, zonder dat gemeenten daarvoor specifieke gelden ontvangen. Het is wel zo dat in die gemeenten het aantal gewichtenkinderen klein is en men dus weinig plaatsen hoeft te creëren om voldoende aanbod te hebben. Bereik volgens eigen doelgroepdefinitie Voor een beperkte groep gemeenten (43) kan het bereik van de eigen, door de gemeente gedefinieerde VVE-doelgroep berekend worden. Dat is mogelijk omdat deze gemeenten aangeven dat zij de omvang van hun doelgroep kennen. Tabel 2.15 Bereik van de eigen VVE-doelgroep (gemiddelde percentages gemeenten) Gemeenten Percentage G4 (n=4) 83% G32 (n=7) 73% > (n=19) 83% : OAB-gemeenten (n=15) 88% : niet-oab-gemeenten - 84% - Onvoldoende gegevens, totaalpercentage gaat over de vier categorieën OAB-gemeenten De door de gemeente aangereikte cijfers laten een positief beeld zien. Het gaat hier echter om deelname aan VVE en hiermee is niets gezegd over de intensiteit (aantal dagdelen per week VVE) of kwaliteit. Voor de categorie kleine niet-oab-gemeenten waren te weinig gegevens beschikbaar om het bereik te berekenen. 14 Wet OKE, Artikel III, sectie G. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

28 Bereik van gewichtenpeuters in 2010 Eerder bleek dat slechts 10 procent van de gemeenten alleen de gewichtendefinitie hanteert en 61 procent een combinatie van gewichten en andere indicatoren (zie paragraaf 2.2). Voor die 71 procent gemeenten zou het bereik in principe berekend kunnen worden. Maar het hanteren van de gewichtenregeling in de doelgroepdefinitie betekent niet dat de gemeente ook daadwerkelijk registreert hoeveel gewichtenpeuters VVE volgen. Steeds minder gemeenten houden dat apart bij, omdat zij alleen hun eigen (totale) doelgroep in VVE registreren. Dat zijn dan vaak gewichtenpeuters èn andere kinderen. Daardoor zijn de resultaten van tabel 2.16 op minder gemeenten gebaseerd dan vorig jaar. Slechts 63 gemeenten konden aangeven hoeveel gewichtenpeuters er VVE volgen, vorig jaar waren dat nog 94 gemeenten. Deze situatie is het gevolg van de al langer bestaande mogelijkheid voor gemeenten om een eigen doelgroepdefinitie te formuleren. Bovendien biedt het wettelijk kader de mogelijkheid om de omvang van VVE op een andere manier in beeld te brengen: niet meer het bereikpercentage maar het aanbod. Door deze veranderingen is de betekenis van het bereikpercentage kleiner geworden. Toch geeft tabel 2.16 relevante informatie, omdat hiermee wel de ontwikkeling van de afgelopen jaren in beeld gebracht kan worden. De gegevens in onderstaande tabel laten zien wat het geschatte bereik van gewichtenpeuters is. In de voorgaande metingen kon het bereik van kinderen met een gewicht voor alle verschillende gemeentecategorieën geschat worden en konden deze gegevens worden geëxtrapoleerd naar het landelijke beeld. Dit jaar zijn er minder gegevens beschikbaar. Tabel 2.16 Gerealiseerd bereik van de gewichtenpeuters Omvang Schatting % Schatting aantal gewichtenkinderen doelgroep 2,5 doelgroep bereikt tot 4 jarigen bereikt in VVE-peuterspeelzaal of kinderdagverblijf G G32 (n=17) % > (n=23) % 6.757, OAB-gemeenten (n=19) % niet-oab-gemeenten Te weinig gegevens beschikbaar In tabel 2.16 ontbreken voor twee categorieën gemeenten gegevens. Slechts één van de G4 gemeenten registreert nog welk deel van de doelgroepkinderen een gewicht heeft. Deze gemeente heeft 100 procent bereik. De andere gemeenten van de G4 houden het aantal gewichtenpeuters niet meer apart bij. Dat betekent dat van de G4 net als van de niet-oabgemeenten te weinig gegevens beschikbaar zijn om een betrouwbaar beeld te geven van het bereik in deze gemeentecategorie. Omdat in de G4 de meeste gewichtenpeuters wonen, is het ook niet verantwoord een landelijk beeld te schetsen. De drie categorieën gemeenten waarover het bereik van gewichtenpeuters wel berekend is, laten mooie resultaten zien. Percentages boven de 80 tot zelfs 94 procent in de G32. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

29 Het bereik van gewichtenpeuters in de afgelopen jaren In de volgende figuur zijn de cijfers voor 2007 tot en met 2010 op een rij gezet. Om de vergelijkbaarheid te vergroten, is voor 2010 dezelfde indeling van gemeenten gebruikt als in 2009 (dus: G27 in plaats van G32) 15. Dat betekent dat het percentage van de G27 en van de gemeenten groter dan inwoners afwijkt van dat in tabel Overigens is het bereik in 2010 van de G27 bijna 13 procent lager dan het bereik van de G32. Figuur 2.1 Schatting van de ontwikkeling voorschools bereik van gewichtenpeuters in de vier metingen verricht van 2007 t/m % 90% 80% 70% 60% 50% 40% 81% 71% 68% 59% 60% 60% 54% 85% 79% 69% 49% 85% 79% 55% 52% % 20% 10% 0% G4 G27 > < Er zijn kleine variaties maar over het algemeen is er een duidelijk stijgende lijn in het bereik van gewichtenpeuters. De middelgrote gemeenten (meer dan inwoners) laten bij deze meting een heel lichte daling zien. Vanaf 2007 is het bereik bij alle gemeentecategorieën flink gestegen, zelfs tot ruim 30 procent in drie jaar bij kleine en middelgrote gemeenten. Aantal dagdelen VVE per week Het aantal dagdelen per week dat kinderen VVE volgen verschilt. Bekend is dat VVE meer effect sorteert naarmate kinderen meer dagdelen deelnemen. In de nieuwe wetgeving is de norm dat kinderen vier dagdelen per week VVE volgen. In tabel 2.17 staat een overzicht van het aantal dagdelen dat kinderen eind 2009 VVE volgen (doelgroep- en andere kinderen). 15 Deze aanpak wordt ook gevolgd bij de andere meerjarige vergelijkingen in dit hoofdstuk. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

30 Tabel 2.17 Percentage VVE-plaatsen van 2, 3 of 4 dagdelen per week; gemiddelde deelname in aantal dagdelen VVE in peuterspeelzaalwerk (n=94) 2 dagdelen (of minder) 3 dagdelen 4 dagdelen (of meer) Gem. aantal dagdelen per gemeente G4 1% 11% 88% 3,9 G32 7% 34% 59% 3,5 > % 57% 31% 3,2 OAB-gemeenten 27% 47% 26% 3,0 niet-oab-gemeenten 45% 35% 20% 2,8 30% 47% 30% 3,1 De tabel laat een duidelijke lijn zien: hoe kleiner de gemeente, des te minder dagdelen de peuters een VVE-programma volgen. De gegevens tonen ook aan dat het voor de meeste gemeenten (nog) niet lukt om standaard vier dagdelen per week te realiseren, in de kleine gemeenten is er zelfs een aanzienlijk aantal plaatsen waar de kinderen niet meer dan twee dagdelen per week VVE volgen. Er is landelijk wel sprake van flinke vooruitgang, bij de derde meting, een jaar eerder, werd gemiddeld 2,6 dagdelen VVE gevolgd, in deze vierde meting is dat 3,1 dagdelen per week. Deelname vier dagdelen per week door de jaren heen Om een betere vergelijking in de tijd mogelijk te maken is in figuur 2.2 alleen gekeken naar de G27 gemeenten, in plaats van de G32 zoals vermeld in tabel Het percentage van de G27 (67) is hoger. Figuur 2.2 Percentage VVE-plaatsen van vier dagdelen per week 100% 100% 98% 90% 88% 80% 70% 67% 63% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 46% 20% 22% 31% 10% 12% 27% % G4 G27 > oab gemeenten Voor alle typen gemeenten (behalve de G4) is een positieve ontwikkeling te zien. Toch kunnen nog steeds in minder dan een derde van de middelgrote en kleinere gemeenten kinderen vier dagdelen per week VVE volgen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

31 Gedifferentieerd aanbod naar leeftijd Uit de praktijk is bekend dat sommige gemeenten de jongste kinderen minder dagdelen per week VVE aanbieden dan peuters van drie jaar en ouder. Dit jaar is hiernaar gevraagd. Tabel 2.18 Differentiatie aantal dagdelen VVE naar leeftijd (percentage gemeenten) G4 (n=4) G32 (n=23) > (n=56) OAB- gem. (n=55) niet- OAB- gem. (n=16) (n=154 ) Nee 100% 74% 79% 86% 94% 83% Ja 0% 26% 21% 14% 6% 17% In het algemeen komt differentiatie naar leeftijd bij nog geen vijfde van de gemeenten voor. Er is aan de gemeenten die wel differentiëren gevraagd hoe dat aanbod eruit ziet. Meestal gaat dat om een onderscheid tussen 2- en 3-jarigen. Drie varianten werden vaker genoemd; hieronder is te zien welk percentage gemeenten een van de volgende antwoorden geeft: 2-jarigen: twee dagdelen per week; 3-jarigen: drie dagdelen per week: 19 procent 2-jarigen: drie dagdelen per week; 3-jarigen: vier dagdelen per week: 15 procent 2-jarigen: twee dagdelen per week; 3-jarigen: vier dagdelen per week: 11 procent De variant 2-jarigen twee dagdelen per week en 3-jarigen drie dagdelen komt iets meer voor dan de variant 2-jarigen drie dagdelen per week en 3-jarigen vier dagdelen per week. Sommige gemeenten lichtten toe dat nieuwe doelgroepkinderen beginnen met twee dagdelen per week om te wennen aan het verblijf. Meerdere keren wordt aangegeven dat ouders verplicht zijn om 3-jarigen drie of vier dagdelen per week te laten komen. Tot slot komt het voor dat er onderscheid wordt gemaakt in het aanbod vanwege ruimtegebrek, of dat de peuterspeelzaal of de ouders hierin bepalend zijn. Omvang van het aanbod in kinderdagverblijven In eerdere metingen is geprobeerd inzicht te krijgen hoeveel dagdelen per week kinderen in kinderdagverblijven VVE-programma s volgen. Maar de vraag sluit slecht aan bij de praktijk in de kinderdagverblijven, omdat zij een meer flexibele dagindeling hanteren en minder programmatisch werken dan peuterspeelzalen. De vraagstelling is aangepast en dit jaar is gevraagd naar de manier waarop VVE in de kinderdagverblijven wordt aangeboden. Tabel 2.19 Invulling VVE-aanbod in kinderdagverblijven (percentage gemeenten) G4 G32 (n=4) (n=18) > (n=25) OAB- gem. (n=24) niet- OAB- gem. (n=5) (n=76) Integraal 100% 83% 72% 54% 100% 70% Alleen aan doelgroepkinderen 0% 17% 16% 13% 0% 13% Tijdens vaste tijdstippen of dagen 0% 0% 12% 33% 0% 17% Kinderdagverblijven bieden VVE veelal integraal aan, dat wil zeggen dat de VVE-werkwijze meestal is geïntegreerd in de dagelijkse manier van werken en voor alle kinderen van 0-4 jaar Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

32 wordt gebruikt. In de toelichting bij deze vraag geven gemeenten aan hoe het in de praktijk gaat en dat kan per kinderdagverblijf en per gemeente verschillen. Enkele citaten: doelgroepkinderen worden soms apart genomen, een integraal aanbod met accent op doelgroepkinderen en kinderen worden drie dagdelen uit de groep gehaald en in een peuterspeelzaalgroep geplaatst. Aantal gerealiseerde VVE-plaatsen Sinds enkele jaren is er sprake van een overeenkomst tussen Rijk en de G4 gemeenten en van een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk en de VNG over het aantal gerealiseerde plaatsen van een minimum aantal dagdelen VVE per week. Onder gerealiseerde plaatsen wordt hier verstaan, het aantal plaatsen dat in een gemeente bezet is door een peuter, ongeacht of het een doelgroepkind is of niet. In tabel 2.20 wordt de huidige stand van zaken weergegeven als percentage van het aantal gewichtenpeuters in de gemeente. Gerealiseerde VVE-plaatsen van ten minste twee, drie en vier dagdelen per week worden hierbij onderscheiden. Tabel 2.20 Percentages gerealiseerde voorschoolse VVE-plaatsen van twee, drie of vier dagdelen per week voorschools (peuterspeelzalen en kinderopvang) (n=72) Aantal te realiseren plaatsen Pct. plaatsen gerealiseerd (ten minste 2 dagdelen) Pct. plaatsen gerealiseerd (ten minste 3 dagdelen) Pct. plaatsen gerealiseerd ( 4 dagdelen) G4* % 100% 100% G % 86% 58% > % 81% 27% OAB-gemeenten % 70% 18% niet-oab-gemeenten % 44% 20% gerealiseerde plaatsen % 86% 60% * Aantal gebaseerd op bestuurlijke afspraak Bij de G4 is het aantal benodigde plaatsen van vier dagdelen per week gerealiseerd, net als vorig jaar. In de G32 is het voor meer dan de helft van de gemeenten gelukt om vier dagdelen per week te realiseren (in de G27 is het percentage hoger, namelijk 67 procent, iets lager dan dat van vorig jaar toen het 72 procent was). Voor de middelgrote en kleine gemeenten blijft het nog grotendeels moeilijk om dat te realiseren, gemeenten slagen er wel in om plaatsen van ten minste drie dagdelen per week te realiseren. Gezien het totaal aantal plaatsen dat in totaal gerealiseerd zal moeten worden (36.109) is het gelukt om voor 60 procent daarvan vier dagdelen per week VVE ter beschikking te hebben. Het verschil met de gegevens in tabel 2.14 is dat het in de hier boven staande tabel gaat om plaatsen waar kinderen daadwerkelijk gebruik van maken, met andere woorden, om de stoeltjes die bezet waren op de peildatum. Voor tabel 2.14 is aan gemeenten gevraagd naar het aantal beschikbare plaatsen (stoeltjes) op het moment van bevraging (april 2010). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

33 2.4 Kwaliteit van het aanbod In deze paragraaf wordt de kwaliteit van het VVE-aanbod in de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven besproken. Aan bod komt welke VVE-programma s worden gebruikt en in welke mate er sprake is van extra personele inzet, in de vorm van dubbele bezetting. Zo zullen er, conform de Wet OKE 16 die op 1 augustus 2010 van kracht is geworden, twee beroepskrachten op minimaal MBO-3 niveau op een groep van maximaal zestien peuters moeten staan, als er met een VVE-programma wordt gewerkt. Gebruikte VVE-programma s Het landelijke VVE-beleid is gericht op het gebruik van brede ontwikkelingsstimuleringsprogramma s. Daarmee wordt bedoeld dat deze programma s in meer of mindere mate aandacht hebben voor de vier bekende ontwikkelingsdomeinen van kinderen, te weten, taalontwikkeling en ontluikende geletterdheid, denkontwikkeling en ontluikend rekenen, motorische en creatieve ontwikkeling en tenslotte persoonlijke en sociaal-emotionele ontwikkeling. 17 Er zijn inmiddels in Nederland zeven VVE-programma s die de brede ontwikkeling van kinderen stimuleren. Dat zijn: Piramide, Ko-totaal/Ik & Ko, Doe meer met Bas/Ik ben Bas, Startblokken/Basisontwikkeling, Kaleidoscoop, Speelplezier en Sporen 18. De overige programma s worden in de hieronder tabel niet afzonderlijk weergegeven, maar in één categorie ondergebracht. Aan gemeenten is gevraagd welke VVE-programma s er op VVE-locaties gebruikt worden. Tabel 2.21 VVE-programma s die in gemeenten worden gebruikt (percentage gemeenten) G4 (n=4) G32 (n=24) (n=157) > (n=56) OAB-gem. n=56) Niet- OAB- gem. (n=17) Piramide 100% 83% 50% 46% 18% 48% Ko 100% 50% 52% 29% 53% 43% Doe meer met Bas/ Ik ben Bas 0% 4% 13% 29% 24% 20% Startblokken/ Basisontwikkeling 75% 38% 30% 27% 0% 26% Kaleidoscoop 100% 54% 7% 13% 12% 16% Speelplezier 0% 13% 4% 4% 24% 7% Sporen 25% 0% 2% 0% 6% 2% Andere programma s 25% 21% 14% 23% 42% 22% Piramide en Ko-totaal zijn net als bij de vorige meting de meest gebruikte VVE-programma s. Speelplezier is een nieuwe (erkend) VVE-programma dat vooral in het zuiden van het land wordt uitgevoerd. Kaleidoscoop wordt in kleine gemeenten nauwelijks gebruikt, Doe meer met Bas/Ik ben Bas juist wel. Nog steeds werken in een vijfde van de gemeenten alle of een deel van de instellingen met niet erkende VVE-programma s waarin meestal niet alle ontwikkelingsdomeinen vertegenwoordigd zijn. 16 De Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie. (zie: 17 Jepma, IJ., Rutten, S. en Beekhoven, S. (2009). Quick scan VVE-programma s. Utrecht: Sardes. 18 Behalve Doe meer met Bas/ik ben Bas zijn dit erkende programma s. Met erkend wordt bedoeld dat het VVE-programma wordt genoemd in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi ( Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

34 Wat betreft de andere programma s zijn er voor het totaalbeeld nauwelijks verschuivingen ten opzichte van vorig jaar. Personele inzet Een belangrijk aspect van de kwaliteit van VVE is de personele inzet. Het sinds jaren bestaande streven naar twee leidsters per groep van 16 kinderen (dubbele bezetting) is nu voorschrift geworden door het aanvaarden van de Wet OKE. Dit komt de effectiviteit van VVE ten goede, blijkt uit onderzoek. In de monitor is gevraagd naar de aanwezigheid van dubbele bezetting op de peuterspeelzalen. Tabel 2.22 Deel van de peuterspeelzalen met VVE dat extra personele uren inzet (dubbele bezetting) (percentage gemeenten) G4 (n=4) G32 (n=23) > (n=56) OABgem. (n=55) Niet- OABgem. (n=15) (n=153) (Bijna) allemaal 100% 87% 77% 76% 53% 75% Meer dan de helft 0% 9% 3% 2% 0% 3% De helft 0% 0% 2% 0% 0% 1% Minder dan de helft 0% 0% 0% 11% 7% 5% (Bijna) geen 0% 4% 7% 6% 13% 7% Weet niet 0% 0% 11% 5% 27% 9% In 75 procent van de gemeenten wordt op (bijna) alle peuterspeelzalen extra personele uren ingezet. Op de kleine niet-oab-gemeenten na is het in veel gemeenten gelukt om een dubbele bezetting te realiseren. Dubbele bezetting door de jaren heen Het percentage gemeenten waarin op bijna alle groepen in peuterspeelzalen twee leidsters of beroepskrachten staan, vertoont geen consequente stijgende lijn. Figuur % 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% Percentage gemeenten waar bijna alle VVE peuterspeelzalen dubbele bezetting hebben, van 2008 tot 2010, in percentages 100% 100% 94% 89% 87% 83% 82% 76% 78% 55% 73% 64% 76% % G4 G27 > OAB-gem. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

35 In de G4 is consequent in 100 procent van de groepen een dubbele bezetting aanwezig, maar in de G27 daalt het percentage enigszins. Een verklaring hiervoor kan zijn dat juist in de G27 het bereik en dus het aantal VVE-groepen het snelst stijgt (zie figuur 2.1, pagina 25) waarbij de scholing van het personeel wat achterblijft. In figuur 2.3 is voor deze meting weer gekeken naar de G27 (een percentage van 83 voor de G27 in plaats van 87 voor de G32). In de kleinere gemeenten wordt een inhaalslag gemaakt en stijgt het percentage wel. De dubbele bezetting is in de kinderopvang feitelijk al vastgelegd in de leidster-kind ratio. 2.5 Werving en toeleiding en toekomstige ambities In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan methoden die gemeenten inzetten om meer kinderen naar VVE te leiden. Eerst wordt aandacht besteed aan de mogelijke redenen waarom dat niet voor alle kinderen lukt. Vervolgens komen de ambities van gemeenten aan bod om de toeleiding verder te verbeteren Werving en toeleiding Vanaf de tweede meting is aandacht besteed aan de toeleiding naar de instellingen die VVE aanbieden. Het gaat hier om de vraag wat gemeenten doen nadat van een kind is vastgesteld dat het volgen van een VVE-programma zinvol is. Gevraagd is of gemeenten acties ondernemen en vervolgens welke maatregelen gemeenten nemen om de aanmelding van kinderen bij VVEinstellingen te stimuleren. Tabel 2.23 Acties ondernemen in het kader van werving en toeleiding van doelgroepkinderen naar VVE (percentages gemeenten) (n=153) Gemeenten % gemeenten G4 100% G32 91% > % OAB-gemeenten 76% niet-oab-gemeenten 67% 78% Ruim drie kwart van de gemeenten is actief op het gebied van werving en toeleiding. Sinds 2008 is het totaal aantal gemeenten dat hieraan aandacht besteedt enigszins gestegen en ook bij deze meting kan dat worden geconstateerd (van 72 procent in 2008, naar 74 procent in 2009 naar 78 procent nu). De grootste stijging vindt plaats bij de kleine niet-oab-gemeenten, in 2010 is 67 procent bezig met werving en toeleiding, vorig jaar was dat 40 procent 19. Vervolgens is gevraagd wat gemeenten precies doen aan werving en toeleiding. 19 deze groep gemeenten is in 2008 niet ondervraagd. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

36 Tabel 2.24 Typen acties in het kader van werving en toeleiding (percentages gemeenten, meerdere antwoorden mogelijk) (n=122) Acties % gemeenten Inschakelen professionele instellingen als JGZ/consultatiebureaus 90% Inzetten instrument/protocol via JGZ/consultatiebureaus 72% Informeren van ouders (bv. felicitatiedienst, informatie aan huis) 48% Inzetten instrument/protocol via kinderdagverblijven/peuterspeelzalen 46% Inzetten speciaal programma (bv. Stap in, Samenspel of Speel mee) 18% Inschakelen professionals (gezinscoaches, huisarts) 16% Inzet van vrijwilligers 10% Eisen stellen aan ouders van doelgroepkinderen met een uitkering 6% Organiseren van een dreumesgroep voor 1 en 2-jarigen 6% Geen/niet van toepassing 1% Andere acties 1% Er zijn twee activiteiten die haast elke gemeente uitvoert. De JGZ wordt bijna overal ingeschakeld. Dat betekent dat op de consultatiebureaus een instrument of protocol gebruikt wordt. Het inzetten van speciale programma s is nog maar bij 18 procent van de gemeenten gebruikelijk, vorig jaar was dat nog 23 procent en in procent. Aan gemeenten (alleen die gemeenten met een OAB-budget) is dit jaar gevraagd of zij konden aangeven welk deel van het OAB-budget aan werving en toeleiding wordt besteed. Iets meer dan de helft van de gemeenten weet dit niet. Het genoemde percentage loopt erg uiteen, van 0 tot 70. Gemiddeld geeft men in de G4 12 procent van het OAB-budget uit aan werving en toeleiding, in de G32 13 procent, de steden met meer dan inwoners 11 procent en de kleine OAB-gemeenten 15 procent. Doelgroepkinderen die niet aan VVE deelnemen Aan gemeenten is gevraagd of zij weten wat de redenen zijn voor het niet deelnemen aan VVE door doelgroepkinderen. Zij konden maximaal drie redenen noemen. In tabel 2.25 staan de gegevens gepresenteerd. Tabel 2.25 Gemeenten Redenen dat doelgroepkinderen niet deelnemen aan VVE (percentage gemeenten, maximaal drie redenen noemen) G4 G32 (n=4) (n=21) > (n=59) OABgem. (n=58) niet- OAB- gem. (n=17) (n=159 ) Kinderen gebruiken andere 75% 48% 48% 36% 35% 42% opvang Weet niet 25% 24% 37% 33% 35% 34% Ouders vinden het niet nodig 25% 28% 32% 36% 18% 32% Kinderen gaan naar een 50% 52% 27% 29% 12% 29% voorschoolse voorziening zonder VVE Anders 25% 32% 24% 21% 29% 24% Ouders vinden de kosten te hoog 0% 36% 17% 16% 29% 20% Ouders zijn onbekend met 25% 12% 9% 3% 12% 7% voorschoolse voorzieningen Ouders zijn niet op de hoogte van 0% 20% 3% 5% 12% 7% het VVE-aanbod Kinderen zijn chronisch ziek of verkeren in een ander zorgcircuit 25% 4% 5% 3% 12% 7% Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

37 Veel gemeenten vooral de grotere geven aan dat kinderen andere typen opvang bezoeken (gastouders, informele opvang). Daarbij komt het veel voor dat kinderen naar voorschoolse voorzieningen gaan waar nog geen VVE is. Onbekendheid met voorschoolse voorzieningen wordt door weinig gemeenten geconstateerd. Bij de categorie anders wordt door 16 procent van de gemeenten genoemd dat ouders drie of vier dagdelen per week teveel vinden. Dat lijkt er dan toe te leiden dat hun kinderen dan helemaal niet participeren in VVE. Ouders die vanwege geloof of culturele overtuiging niet willen dat hun kind deelneemt aan VVE, wordt ook meerdere keren genoemd. Kleinere gemeenten noemen een paar keer dat de afstand naar de VVE-peuterspeelzaal te groot is, een probleem dat veel voorkomt op het platteland. Tegengaan segregatie Soms is er bezwaar tegen het samen brengen van doelgroepkinderen op een beperkt aantal VVE-locaties omdat dit zou kunnen leiden tot stigmatisering. Voor veel gemeenten is dat een reden om segregatie, dat wil zeggen fysieke scheiding van niet-doelgroep en doelgroepkinderen in aparte voorzieningen, zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarom is aan gemeenten de vraag voorgelegd of zij hier in hun beleid aandacht aan schenken en zo ja, welke maatregelen zij dan nemen. Tabel 2.26 Beleid ter voorkoming van segregatie (percentage gemeenten) G4 G32 (n=4) (n=23) > (n=56) OAB- gem. (n=55) niet- OAB- gem. (n=15) (n=15 3) Nee, geen apart beleid 0% 22% 34% 49% 60% 42% We zetten in op concentratie van 0% 9% 5% 6% 0% 5% doelgroepkinderen om daar kwalitatief goede VVE te bieden We zetten in op spreiding van VVEvoorzieningen 25% 35% 20% 18% 20% 21% om segregatie te voorkomen We zetten in op VVE-voorzieningen 25% 13% 11% 7% 71% 9% waar de kinderen een afspiegeling zijn van de wijk Anders 50% 22% 30% 20% 13% 24% Ruim 40 procent van de gemeenten neemt geen specifieke maatregelen om segregatie tegen te gaan. Uit de reacties blijkt ook dat veel gemeenten zich inspannen om een mix van kinderen binnen één groep te krijgen, dus doelgroep- en niet doelgroepkinderen bij elkaar Ambities over het bereik van VVE Hebben gemeenten concrete doelen geformuleerd over het percentage doelgroepkinderen dat men wil bereiken? Drie kwart van de gemeenten noemt duidelijke ambities, in de vorm van streefpercentages voor bereik. Kleine niet-oab-gemeenten doen dat het minst (53 procent). De bereikpercentages die gemeenten nastreven om de eigen VVE-doelgroep te bereiken, zijn te zien in de volgende tabel. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

38 Tabel 2.27 Gemiddeld percentage bereik waar men naar streeft (percentage gemeenten) G4 (n=4) G32 (n=18) (n=117) > (n=47) OAB- gem. (n=40) niet- OAB- gem. (n=8) Streefpercentage bereik 80% 90% 81% 88% 93% 89% Het is opvallend dat de kleinste gemeenten behoorlijk ambitieus zijn en dat juist de G4 de ambities wat bescheidener formuleren. Zij hebben het langst ervaring met VVE en het bereiken van de doelgroep. Wellicht leidt dat tot minder optimisme (of meer realisme), omdat men weet hoe lastig het is om de laatste 20 procent doelgroepkinderen te bereiken. Aan gemeenten is gevraagd of en hoe men de ambitie denkt te realiseren. Tabel 2.28 Gemeenten verwachten ambities over bereik te realiseren (percentage gemeenten) G4 G32 (n=4) (n=18) > (n=47) OAB- gem. (n=40) niet- OAB- gem. (n=8) (n=117) Nee 50% 22% 19% 27% 25% 24% Ja 50% 78% 81% 73% 75% 76% In de G4 is men verdeeld over het kunnen bereiken van het gewenste percentage bereik. In andere gemeenten is grofweg drie kwart van mening dat het mogelijk is. Gemeenten noemen diverse maatregelen die ze in gaan zetten om hun ambities te realiseren. Het gaat vooral om het uitbreiden van het aanbod; in meer (of alle) (locaties van) peuterspeelzalen en in meer (of alle) kinderdagverblijven. Ook zetten gemeenten in op het verbeteren van het proces van werving en toeleiding, met name door inzet van het consultatiebureau. 2.6 Monitoring en kwaliteit geregistreerde gegevens Het is voor gemeenten belangrijk zicht te hebben op het aanbod en gebruik van VVE. Voor de vierde keer is daarom aan gemeenten gevraagd of zij zelf monitoren. Gemeentelijke VVE-monitor De meeste gemeenten leveren serieuze inspanningen om het VVE-beleid te monitoren. De G4 monitoren allemaal, in de G32 is het bij drie kwart van de gemeenten geregeld. Tabel 2.29 Monitoren gemeenten zelf het VVE-beleid? (percentages gemeenten) G4 G32 (n=4) (n=23) > (n=56) OAB-gem. (n=55) niet OAB-gem. (n=15) (n=153) Ja 100% 74% 50% 40% 47% 48% Nee, maar dit is wel in ontwikkeling 0% 22% 36% 49% 33% 39% Nee 0% 4% 14% 11% 20% 12% Monitoren is in opkomst in de kleine OAB-gemeenten en kleine niet-oab-gemeenten. Slechts een vijfde in die laatste categorie gemeenten geeft aan geen gegevens bij te houden. In de vorige Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

39 meting deed nog maar 20 procent van de kleine niet-oab-gemeenten aan monitoring; hier is dus sprake van vooruitgang. Bij de vorige meting werd voor de G4, de G27 en de gemeenten met meer dan inwoners een kleine daling geconstateerd van het aantal gemeenten dat zelf aan monitoring doet. Uit het beeld van dit jaar wordt duidelijk dat er geen sprake is van een trend; het aantal gemeenten dat aan monitoring doet is hoger dan vorig jaar en ook (iets) hoger dan in In het totaalpercentage is de stijging waarneembaar; van 39 procent in 2008, naar 47 procent in 2009 en 48 procent in Vervolgens is gevraagd naar het type gegevens dat gemeenten in de monitor opnemen. Tabel 2.30 Type gegevens dat wordt verzameld met betrekking tot bereik van VVEprogramma s, nu of in de toekomst (percentage gemeenten dat dit doet of binnenkort gaat doen) G4 (n=4) G32 (n=23) > (n=56) OAB-gem. (n=55) niet OAB-gem. (n=15) (n=153) Aantal doelgroepkinderen 50% 73% 63% 65% 83% 67% volgens de gewichtenregeling Aantal doelgroepkinderen in 100% 86% 52% 59% 42% 58% kinderdagverblijven met VVE Aantal doelgroepkinderen in 100% 100% 90% 92% 92% 92% peuterspeelzalen met VVE Andere bereikgegevens 50% 5% 21% 16% 0% 15% Ondanks het feit dat veel gemeenten behalve de gewichtenregeling een aanvullende eigen doelgroepdefinitie hanteren blijkt dat veel gemeenten wel het aantal doelgroepkinderen volgens de gewichtenregeling via de monitor bijhouden. Mogelijk hebben gemeenten hier vooral de vroegschoolse doelgroep voor ogen. Vorig jaar is de vraag gesteld welke gegevens men met betrekking tot bereik van VVEprogramma s verzamelt. In figuur 2.4 zijn de gegevens over het aantal gemeenten dat de doelgroepkinderen volgens de gewichtenregeling bijhoudt in een monitor in 2009 en 2010 bijeengebracht. Om de vergelijkbaarheid te waarborgen wordt hier voor de huidige meting het percentage van de G27 gepresenteerd (dit percentage is twee procent lager dan dat van de G32). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

40 Figuur 2.4 Percentage gemeenten dat doelgroepkinderen volgens de gewichtenregeling monitort, in 2009 en % 90% 80% 70% 60% 50% 40% 75% 50% 82% 71% 76% 63% 65% 59% 60% 83% % 20% 10% 0% G4 G 27 > OABgem. niet OAB-gem. In de grote en middelgrote gemeenten wordt minder aandacht besteed aan het monitoren van gewichtenkinderen dan vorig jaar. In de kleinste gemeenten is het juist in opkomst. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

41 3. Vroegschoolse educatie Vroegschoolse educatie wordt aangeboden door basisscholen aan 4- en 5- jarige (doelgroep)- kinderen in de groepen 1 en 2. Via de Agenda Focus op vroegschoolse educatie 20 zijn er afspraken van kracht over het aanbod en de kwaliteit van VVE. Een van de afspraken is dat basisscholen die extra financiële middelen krijgen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden bij doelgroepkinderen (leerlingen met een gewicht ) uiterlijk in 2011 vier dagdelen VVE aanbieden aan (doelgroep)kleuters. Hierbij worden VVE-programma s gebruikt waarvan de effectiviteit is bewezen en zo bijdragen aan het stimuleren van de Nederlandse taalontwikkeling, de rekenontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de motorische ontwikkeling. Daarbij zorgen de basisscholen voor gunstige uitvoeringscondities, zoals: leerkrachten en onderwijsassistenten zijn geschoold in VVE, er is een gunstige leerkracht/leerling-ratio en/of de school zet extra personeel in (bijv. dubbele bezetting, gedurende vier dagdelen per week en/of een onderwijsassistent op de groep). Scholen ontvangen financiële middelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden in de lumpsum en zijn dus niet geoormerkt. In augustus 2010 wordt de bestemmingsbox ingevoerd, waarin lumpsumgeld zit met een specifiek doel, waarmee duidelijk wordt waarvoor de school dat geld krijgt. Besturen van basisscholen hebben de plicht onderwijsachterstanden te bestrijden (WPO, art. 8). Het is niet wettelijk verplicht om vroegschoolse educatie aan te bieden. Basisscholen kunnen ook andere keuzes maken om de achterstanden van leerlingen aan te pakken (bijv. via een schakelklas of zogenaamde taal-plus klassen ). De Onderwijsinspectie zal in dat geval kritisch kijken naar de keuzes die de school heeft gemaakt, gerelateerd aan de onderwijsopbrengsten bij de leerlingen. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de respons onder de basisscholen die gevraagd zijn om mee te doen aan de Landelijke Monitor VVE 2010, vroegschoolse educatie. In paragraaf 3.2 wordt aandacht besteed aan de omvang en verdeling van de vroegschoolse doelgroep. Vervolgens wordt informatie geboden over het aanbod van VVE in basisscholen (paragraaf 3.3). Daarna worden in paragraaf 3.4 gegevens gepresenteerd over het vroegschoolse bereik. In paragraaf 3.5 staat de kwaliteit van de uitvoering van VVE centraal. Aan opbrengstgericht werken wordt aandacht besteed in paragraaf 3.6. In paragraaf 3.7 komen de wijzigingen in het OAB-/VVEbeleid aan bod en worden de consequenties hiervan voor de uitvoeringspraktijk van VVE beschreven. Slotparagraaf 3.8 zoomt in op de ontwikkelingen/trends binnen het VVE-beleid van de scholen. Veel van de tabellen in dit hoofdstuk hebben een indeling naar gemeentegrootte. In bijlage 2 worden de belangrijkste gegevens opnieuw gepresenteerd, maar dan vanuit de vraagstelling of er een relatie is tussen de omvang van de doelgroep op scholen en de inzet en de opbrengsten van VVE. 20 Zie: Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

42 3.1 Respons In het schooljaar telt Nederland basisscholen (hoofd- en nevenvestigingen). Hiervan krijgen basisscholen (37 procent) financiële middelen in het kader van OAB. Dit is een daling van bijna 300 scholen (10 procent) ten opzichte van vorig jaar. Dit schooljaar krijgen dus minder basisscholen OAB-middelen, vanwege een terugloop van het aantal doelgroepleerlingen. Vroegschoolse doelgroepleerlingen zijn vier- en vijfjarige leerlingen met een gewicht van 0.3 of 1.2, volgens de landelijke gewichtenregeling 21. Bij het toekennen van het budget aan basisscholen wordt rekening gehouden met de samenstelling van de leerlingbevolking. Hoe meer kinderen van ouders met een lage opleiding, des te meer gewichtenmiddelen de school ontvangt. De genoemde daling van het aantal doelgroepleerlingen wordt veroorzaakt door een combinatie van drie factoren. De eerste factor is de recente wijziging van de landelijke gewichtenregeling: het opleidingsniveau van beide ouders is bepalend voor het toekennen van een gewicht, etniciteit is in de nieuwe regeling geen criterium meer. De huidige gewichtenregeling is vanaf 1 augustus 2006 in stappen ingevoerd, en is per 1 oktober 2009 volledig van kracht. Door de wijziging in de definitie is het aantal gewichtenleerlingen met een kwart verminderd. De tweede factor is een stijging van het opleidingsniveau van ouders van leerlingen in de basisschoolleeftijd, waardoor minder kinderen een gewicht krijgen toegekend. De derde factor is de langzame daling van het geboortecijfer van bijna in 1990, naar iets meer dan in Scholen die in regio s staan met lage arbeidsparticipatie- en hoge armoedecijfers, krijgen impulsgelden toegewezen. Deze basisscholen krijgen daarmee een hoger budget dan de gewichtenscholen buiten de impulsgebieden. Voor de Landelijke Monitor VVE 2010 vroegschoolse educatie is een representatieve steekproef van OAB-scholen getrokken en deze scholen is gevraagd mee te doen aan een telefonisch onderzoek. De schoolbesturen van deze scholen zijn per brief geïnformeerd. De steekproef is tot stand gekomen door de groep van 599 OAB-scholen die vorig jaar heeft meegedaan opnieuw aan te schrijven, als ze ook dit jaar OAB-middelen ontvangen. Dat waren 488 OAB-scholen. Aanvullend zijn 512 nieuwe OAB-scholen benaderd, evenredig verdeeld over de door ons gewenste gemeentelijke spreiding. In vergelijking met de meting van voorgaande jaren is uitgegaan van een iets andere indeling van gemeenten in categorieën. Dit heeft zoals in de inleiding is uitgelegd, te maken met de herindeling van gemeenten en de uitbreiding van de G27 tot de G32. Hierdoor is vergelijkbaarheid van de resultaten voor de G32 van dit jaar met die van de G27 van vorig jaar enigszins bemoeilijkt. Uit analyses bleek dat er verwaarloosbaar kleine verschillen zijn wanneer de gegevens van de Landelijke Monitor VVE 2010 worden geanalyseerd voor de oude G27- en de nieuwe G32-indeling. Daarom wordt er in dit deel van de rapportage verder geen aandacht aan besteed. Zoals gezegd staan in bijlage 2 de analyses op basis van het aantal gewichtenleerlingen. 21. Zie voor getailleerde uitleg: 22 Bron: CBS; zie Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

43 Alle aangeschreven basisscholen zijn telefonisch benaderd. Hiervan hebben 623 scholen meegewerkt. Dit leverde een responspercentage op van ruim 60 procent. De volgende tabel bevat informatie over de populatie en de respons. Tabel 3.1 Populatie en respons basisscholen met financiële middelen OAB per gemeentecategorie, absoluut en percentage Gemeentecategorie Populatie (n=2.573) Feitelijke respons (n=623) G4 451 (18%) 87 (19%) G (27%) 164 (24%) > inwoners 832 (32%) 219 (26%) inwoners 599 (23%) 153 (26%) Onbekend 9 (0%) (100%) 623 (24%) Van de 623 OAB-scholen die in 2010 hebben meegedaan, deden 324 (52 procent) vorig jaar ook mee. Er zijn 299 (48 procent) nieuwe OAB-scholen in de onderzoeksgroep. Als geheel is de onderzoeksgroep OAB-scholen van 2010 vergelijkbaar met die van De groep OABscholen die heeft deelgenomen aan het onderzoek is op twee achtergrondkenmerken vergeleken met de totale populatie van OAB-scholen, namelijk schoolgrootte en percentage doelgroep- of gewichtenleerlingen (bijlage 1). De responsgroep blijkt representatief voor de gehele populatie OAB-scholen en vormt goede doorsnede van de totale populatie scholen die middelen krijgen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. 3.2 Omvang en verdeling vroegschoolse doelgroep In deze paragraaf wordt inzicht geboden in de omvang en verdeling van de vroegschoolse doelgroep. Leerlingen met een gewicht van 0.3 en 1.2 zijn doelgroepleerlingen. Zie tabel 3.2. Op de basisscholen zitten in totaal vier- en vijfjarige doelgroepleerlingen. Deze groep vormt de gehele vroegschoolse doelgroep: 100 procent. In absolute termen is het aandeel vroegschoolse doelgroepleerlingen gedaald: (vorig jaar) versus (dit jaar). Ook in relatieve zin is er sprake van een daling. Het aandeel gewichtenleerlingen is dit jaar 11,5 procent en vorig jaar 12,4 procent. Dit komt neer op een daling van bijna een gehele procentpunt. Zes procent heeft een gewicht van 0.3 en eveneens zes procent heeft een gewicht van 1.2. Hoofdzakelijk op de OAB-scholen in de G4 zitten vroegschoolse doelgroepleerlingen met het zwaarste gewicht, daar heeft 16 procent het 1.2-gewicht. Van deze totale vroegschoolse doelgroep van vier- en vijfjarige doelgroepleerlingen zitten op één van de OAB-scholen. Dat is 77 procent van de gehele doelgroep bij vroegschoolse educatie: 23 procent van de gehele vroegschoolse doelgroep, dus bijna een kwart, valt geheel buiten het beleidskader van OAB. Anders gezegd, zo n vier- en vijfjarige doelgroepleerlingen zitten op een basisschool die geen extra financiële middelen krijgt om de 23 Enkele kernstatistieken (bijv. al dan niet werken met een VVE-programma) van de groep OABscholen die dit jaar voor de tweede keer op rij meedoet (n=324) aan de Landelijke Monitor VVE zijn bekeken voor 2009 en Binnen deze groep OAB-scholen zijn er kleine wijzigingen in het VVEaanbod die stroken met de algemene tendensen van dit jaar. Zie ook verderop dit hoofdstuk. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

44 onderwijsachterstanden te verkleinen. Vorig jaar zat 20 procent van de vroegschoolse doelgroep op een school zonder achterstandsmiddelen. De meeste scholen die wel doelgroepleerlingen hebben, maar geen OAB-middelen krijgen, bevinden zich in de kleinere (plattelands)gemeenten. In de meer landelijke gebieden zijn de doelgroepleerlingen minder geconcentreerd dan in de grotere steden. Scholen op het platteland hebben daardoor vaak te weinig doelgroepleerlingen om boven de ingebouwde drempel van de landelijke gewichtenregeling uit te komen. Deze scholen krijgen als gevolg hiervan geen extra financiële middelen voor onderwijsachterstandenbestrijding. Hierbij moet wel worden bedacht dat het hier gaat om enkele doelgroepleerlingen per school en/of per klas. Van de school wordt verwacht dat ze een extra stimuleringsaanbod voor deze leerlingen bekostigen uit de eigen middelen Tabel 3.2 Omvang en verdeling vroegschoolse leerlingen (vier- en vijfjarigen) met gewicht 0.0, 0.3 en 1.2, absoluut en percentage Gemeentecategorie Gewicht doelgroep alle leerlingen Totale populatie scholen (n=7.048) G % % % % % G % % % % % > % % % % % % % % % % % % % % % Populatie niet-oab-scholen (n=4.467) G % 289 2% 137 1% 426 3% % G % % 451 1% % % > % % 676 1% % % % % 667 1% % % % % % % % Populatie OAB-scholen (n=2.573) G % % % % % G % % % % % > % % % % % % % % % % % % % % % Steekproef OAB-scholen (n=623) G % % % % % G % % % % % > % % % % % % % 340 5% % % % % % % % Bron: CFI, ministerie van OCW, oktobertelling 2009 Zoals gezegd hebben 623 OAB-scholen meegedaan aan de Landelijke Monitor VVE vroegschoolse educatie Op de responsgroep OAB-scholen zitten vroegschoolse doelgroepleerlingen. Dit is 18 procent van de totale doelgroep bij vroegschoolse educatie en 23 procent van alle vier- en vijfjarige doelgroepleerlingen op de OAB-scholen. In het vervolg wordt ingegaan op het aanbod van VVE op de groep van 623 OAB-scholen die representatief is voor alle OAB-scholen in Nederland. De gepresenteerde resultaten hebben dus betrekking op de situatie van alle OAB-scholen in Nederland. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

45 3.3 Aanbod van VVE in basisscholen Begonnen wordt met aandacht voor het VVE-aanbod op basisscholen die financiële middelen krijgen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. Werken met een VVE-programma Het werken met VVE behelst het aanbieden van een speciaal programma voor het systematisch bestrijden van onderwijsachterstanden bij jonge kinderen in de groepen 1 en 2. Ideaal gesproken worden hierbij gunstige uitvoeringscondities in acht genomen. Denk aan leerkrachten die gecertificeerd zijn in het VVE-programma, een gunstige leerkracht/leerling-ratio of hulp van een onderwijsassistent voor vier dagdelen per week. Hierbij is uitgegaan van de zeven VVE-programma s die aandacht hebben voor de brede ontwikkelingsstimulering van leerlingen. Dit zijn: 1. Piramide, 2. Ko-totaal (Ik & Ko), 3. Doe meer met Bas/Ik ben Bas, 4. Startblokken/Basisontwikkeling, 5. Kaleidoscoop, 6. Speelplezier en 7. Sporen. Al deze VVE-programma s besteden in meer of mindere mate aandacht aan de vier ontwikkelingsgebieden: taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motoriek 24 en zijn op één na erkend door de erkenningscommissie van de databank Effectieve Jeugdinterventies. Doe meer met Bas/Ik ben Bas is in beoordeling bij de erkenningscommissie. Boekenpret en Taallijn VVE zijn volgens deze redenering geen VVE-programma s, maar andersoortige programma s 25. En dus opgenomen in de categorie Nee, wel een programma, maar geen VVE-programma. Scholen die zeggen met een VVE-programma te werken, maar vervolgens een programma noemen dat niet als zodanig te boek staat (o.a. Schatkist, Leessleutel, Fonemisch bewustzijn, Kinderklanken, Spel- en boekenplan en Taalfontein), zijn eveneens in deze categorie opgenomen. Scholen die naast een VVE-programma met bijvoorbeeld Schatkist werken, vallen vanzelfsprekend in de ja-categorie. Tabel 3.3 Werken met een VVE-programma (n=623) G4 G32 (n=87) (n=164) > (n=219) (n=153) (n=623) Ja 83% 63% 59% 51% 62% Nee, maar in het verleden wel 0% 6% 4% 5% 4% Nee, maar wel van plan 0% 2% 2% 5% 2% Nee, nog nooit gedaan 13% 17% 20% 24% 19% Nee, wel een programma, maar geen VVEprogramma 5% 12% 14% 16% 13% Op 62 procent van de OAB-scholen krijgen leerlingen in de onderbouwgroepen 1 en 2 een VVE-programma aangeboden. Dit is een stijging van vijf procent ten opzichte van vorig jaar. Vooral door de OAB-scholen in de G4 wordt vaak met een VVE-programma gewerkt: 83 procent van de OAB-scholen. 24 Zie: Staatsblad 2010, 298, Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, 7 juli Voor het onderscheid tussen VVE-programma s en andere programma s is de databank Effectieve jeugdinterventies van het NJi geraadpleegd ( Het onderscheid is van belang voor de uiteindelijke bevindingen. Alleen de scholen die met een programma werken dat bekend staat als VVE-programma (zie tabel 3.4) zijn meegenomen in de analyses. Dit zijn 384 basisscholen (62% van de 623 OAB-scholen die meedoen aan het onderzoek). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

46 Met name de OAB-scholen in de kleinere gemeenten bieden minder vaak een VVE-programma aan. Naast het toenemend gebruik van de VVE-programma s zijn andere programma s eveneens in toenemende mate in trek om de ontwikkeling van kleuters te stimuleren. Vooral bij de OABscholen in de kleinere plattelandsgemeenten is dit het geval. Het gaat dan met name om het programma Schatkist 26. Op 94 van de 623 OAB-scholen (15 procent) wordt Schatkist gebruikt als hoofdprogramma of als bijprogramma. Bijna een kwart van de OAB-scholen in de kleinste gemeenten noemt Schatkist als hoofdprogramma. Schatkist wordt door 47 (12 procent) van de 384 OAB-scholen die een groot VVE-programma hebben als bijprogramma gebruikt. Op 47 van de 79 van de OAB-scholen (60 procent) die niet met een VVE-programma werken, is Schatkist leidend voor het onderwijsprogramma in de kleuterperiode. Dit is 71 procent voor de OAB-scholen in de kleinste gemeentecategorie. VVE-programma s Zoals eerder gezegd (zie paragraaf 2.4) wordt in het landelijke VVE-beleid het gebruik van brede ontwikkelingsstimuleringsprogramma s sterk gestimuleerd. 27 Aan de scholen is gevraagd of zij een van de zeven brede VVE-programma s gebruiken. Tabel 3.4 VVE-programma s die worden gebruikt (meerdere antwoorden mogelijk) (n=383) VVE-programma G4 (n=72) G32 (n=103) > (n=78) (n=383) (n=130) Piramide 44% 55% 51% 40% 45% Ko-totaal (Ik & Ko) 43% 19% 36% 17% 29% Doe meer met Bas/Ik ben 6% 13% 27% 47% 23% Bas Startblokken/Basisontwikkeling 8% 14% 19% 10% 14% Kaleidoscoop 13% 15% 3% 0% 7% Speelplezier 0% 2% 2% 1% 2% Sporen 0% 0% 0% 0% 0% Piramide is net als voorgaande jaren het meest gebruikte VVE-programma op de basisschool. Opvallend is dat dit VVE-programma in alle gemeentecategorieën vaak wordt gebruikt. Daarna volgt Ko-totaal (Ik & Ko). Doe meer met Bas/Ik ben Bas wordt eveneens vaak gebruikt. Vooral door de OAB-scholen in de kleinere gemeenten. De andere vier VVE-programma s volgen op afstand. Sporen wordt in het geheel niet gebruikt door de OAB-scholen die hebben meegedaan aan de Landelijke Monitor VVE vroegschoolse educatie In de volgende exercitie wordt onderzocht of de 384 OAB-scholen die met een VVEprogramma werken, verschillen van de 239 OAB-scholen die dat niet doen. Hierbij gebruiken 26 Schatkist biedt thematisch kleuteronderwijs waarbij het zich richt op de tussendoelen van mondelinge taal, woordenschat, beginnende geletterdheid, beginnende gecijferdheid en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het besteedt geen aandacht aan de motorische ontwikkeling, zoals de genoemde VVEprogramma s. 27 Jepma, IJ., Rutten, S. en Beekhoven, S. (2009). Quick scan VVE-programma s. Utrecht: Sardes. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

47 we twee kenmerken die een rol kunnen spelen bij het al dan niet aanbieden van VVE: 1) schoolgrootte en 2) percentage vroegschoolse doelgroep. Met name grotere OAB-scholen met een hoog percentage vroegschoolse doelgroepleerlingen hebben de beschikking over financiële middelen om VVE op intensieve wijze aan te bieden. Tabel 3.5 Gebruik VVE-programma, uitgesplitst naar percentage vroegschoolse doelgroepleerlingen (n=384) Percentage vroegschoolse doelgroep % < 25% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen 51% 25 50% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen 73% > 50% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen 90% 62% Schoolgrootte blijkt geen rol te spelen in het aanbieden van VVE. Er is wel een samenhang tussen het percentage vroegschoolse doelgroepleerlingen op de school en het aanbieden van VVE. Uit het onderzoek bleek dat 384 van de 623 OAB-scholen een VVE-programma aanbieden, ofwel 62 procent. Bij scholen met minder dan 25 procent vroegschoolse gewichtenleerlingen biedt iets meer dan de helft van de 366 OAB-scholen VVE aan: 186 scholen, dat is 51 procent. Binnen de categorie 25 tot 50 procent vroegschoolse gewichtenleerlingen beschikken 142 van de 195 OAB-scholen over een VVE-programma: 73 procent. 56 van de 62 OAB-scholen met meer dan 50 procent vroegschoolse doelgroepleerlingen bieden VVE aan: 90 procent. Kortom, scholen met veel doelgroepleerlingen bieden vaker een VVE-programma aan dan scholen met een geringer aandeel doelgroepleerlingen. Intensiteit VVE-aanbod Tot dit moment zullen doelgroepleerlingen ten minste een aanbod van drie dagdelen per week VVE krijgen. In 2011 zal het VVE-aanbod volgens het convenant bestaan uit vier dagdelen per week. Nagegaan wordt in hoeverre de OAB-scholen hieraan tegemoet komen. Voor deze en de volgende resultaten worden alleen de gegevens van de OAB-scholen gebruikt die een VVE-programma aanbieden. Tabel 3.6 Intensiteit VVE (n=381) G4 (n=71) G32 (n=104) > (n=129) (n=77) (n=381) Gehele week 93% 80% 77% 74% 80% Beperkt aantal dd/pw, alle kinderen 4% 14% 15% 14% 12% Beperkt aantal dd/pw, enkel doelgroep 3% 6% 8% 12% 8% 80 procent van de OAB-scholen biedt het VVE-programma gedurende de gehele week aan. In de kleuterperiode komt dat neer op acht of negen dagdelen per week. Dit wordt overigens vaker aangetroffen op de OAB-scholen in de grote gemeenten dan in kleinere. Op 20 procent van de OAB-scholen komt het voor dat het VVE-programma gedurende een beperkt aantal dagdelen per week wordt aangeboden. De basisscholen die dit doen, bieden het VVE-programma meestal aan alle leerlingen aan, vaker dan alleen aan de doelgroep. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

48 Zoals gezegd, biedt 20 procent van de basisscholen een beperkt aantal dagdelen per week VVE aan. Hieronder wordt gepresenteerd om hoeveel dagdelen per week het gaat. Tabel 3.7 Aantal dagdelen per week VVE (n=381) G4 G32 (n=71) (n=104) > (n=129) (n=77) (n=381) 1 dagdeel per week 0% 1% 2% 7% 2% 2 dagdelen per week 0% 2% 10% 6% 5% 3 dagdelen per week 1% 8% 4% 1% 4% 4 dagdelen per week 5% 6% 3% 5% 5% 5 dagdelen per week of meer 1% 3% 4% 7% 4% 7% 20% 23% 26% 20% De OAB-scholen die een beperkt aantal dagdelen per week een VVE-programma aanbieden, doen dat in de meeste gevallen gedurende drie dagdelen of meer: 13 procent (vier procent biedt drie dagdelen, vijf procent biedt vier dagdelen en nog eens vier procent biedt vijf dagdelen per week of meer). Zeven procent van de OAB-scholen biedt minder dan drie dagdelen per week VVE aan: vijf procent biedt twee dagdelen en twee procent biedt één dagdeel per week VVE. Deze kleine groep scholen komt dus niet tegemoet aan de landelijke kwaliteitseis van minimaal drie dagdelen per week. Deze OAB-scholen komen in meerderheid uit de kleinere gemeenten. Het beeld van 2010 komt in dit opzicht overeen met de eerdere metingen van de Landelijke Monitor VVE. Typering VVE-aanbod De OAB-scholen die met een VVE-programma werken, is gevraagd hoe ze hun aanbod typeren. De antwoorden staan in de nu volgende tabel. Tabel 3.8 Typering VVE-aanbod in de onderbouw (groepen 1 en 2) (meerdere antwoorden mogelijk) (n=383) G4 (n=71) G32 (n=104) > (n=130) (n=78) (n=383) Alle leerlingen hetzelfde aanbod 13% 7% 9% 9% 9% Extra aandacht (sub)groepjes 78% 70% 72% 70% 72% Extra aandacht individuele leerlingen 42% 49% 45% 49% 47% Binnen het VVE-aanbod wordt er vaak gedifferentieerd. Meestal krijgen (sub)groepjes extra aandacht. Daarnaast komt het ook vaak voor dat er extra aandacht is voor individuele leerlingen, bijvoorbeeld via tutoring, preteaching of verlengde instructie (opbouwen van extra leesminuten). Er zijn geen opvallende verschillen voor OAB-scholen uit gemeenten van uiteenlopende grootte. 3.4 Bereik vroegschools Het bereiken van grote aantallen doelgroepleerlingen met hoogwaardige VVE is één van de centrale doelstellingen van het landelijke VVE-beleid. In de AMvB (2006) staat dat in augustus 2010 een bereik van 70 procent van de vroegschoolse doelgroep behaald moest zijn. Het voornemen is om in 2011 alle doelgroepleerlingen, dus 100 procent, te bereiken. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

49 Vroegschools doelgroepbereik Er is gebleken dat 384 van de 623 OAB-scholen VVE aanbieden in de groepen 1 en 2. Op basis van deze gegevens kan het vroegschoolse doelgroepbereik op macroniveau worden geschat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van CFI-gegevens van scholen (aantal vroegschoolse doelgroepleerlingen) en opgevraagde gegevens van deze VVE-monitor. Er worden zowel ongecorrigeerde als gecorrigeerde bereikgegevens gepresenteerd. Het verschil tussen gecorrigeerd en ongecorrigeerd zit in het al dan niet meenemen van gegevens over de uitvoeringskwaliteit van VVE, in de analyses. Tabel 3.9a Ongecorrigeerd bereik vroegschoolse doelgroepleerlingen met VVE Omvang vroegschoolse doelgroep* Schatting % vroegschoolse doelgroep bereikt Schatting aantal vroegschoolse leerlingen bereikt (n=7.048) (n=623) G % G % > inwoners % inwoners % % * Berekend op basis van aantal gewichtenleerlingen basisonderwijs oktobertelling 2009 (bron: CFI, OCW) Ongecorrigeerd vroegschools bereikpercentage De volledige doelgroep bestaat uit alle vroegschoolse (vier- en vijfjarige) gewichtenleerlingen op alle basisscholen in Nederland 28. Voor het berekenen van het ongecorrigeerde bereikpercentage zijn de gegevens gebruikt van de 384 scholen die VVE aanbieden. Daarmee is een schatting op landelijk niveau gemaakt. Het vroegschoolse doelgroepbereik wordt op deze manier geschat op 58 procent. Dit is een stijging van één procent vergeleken met vorig jaar, toen dit nog 57 procent was. Op de OAB-scholen in de G4 is, net als vorig jaar, het vroegschoolse doelgroepbereik verreweg het hoogst: 89 procent. Het laagst is het vroegschoolse doelgroepbereik op de OAB-scholen in gemeenten met minder dan inwoners: 33 procent. Ook dit is gelijk aan vorig jaar. In de grote steden is de doelgroep meer geconcentreerd. In de kleinere gemeenten zijn de aantallen doelgroepkinderen betrekkelijk klein en meer verspreid over diverse kernen. Later in dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van het vroegschoolse doelgroepbereik van (Figuur 3.1, pag. 46). Gecorrigeerd vroegschools bereikpercentage Evenals vorig jaar wordt ook gekeken naar het voor kwaliteit gecorrigeerde voorschools bereikpercentage 29. VVE moet gegeven worden onder 28 De drie gemeentecategorieën G4, G32 en meer dan inwoners waaruit de 623 OAB-scholen komen die aan dit onderzoek hebben meegedaan, zijn allemaal OAB-gemeenten. Een klein deel van de OAB-scholen uit de kleinste gemeentecategorie minder dan inwoners, staat niet in een OABgemeente. Het gaat om 40 van de 153 OAB-scholen uit de kleinste gemeentecategorie, waarvan overigens 11 aan VVE doen. Voor een adequate meerjarige vergelijking voor de kleinste gemeentecategorie rekenen we daarom enkel met de scholen uit de OAB-gemeenten. 29 Ten opzichte van vorig jaar is er een kleine wijziging in het berekenen van het gecorrigeerd vroegschoolse bereikpercentage. Vorig jaar zijn enkel de scholen meegenomen die met een erkend VVE-programma werkten. Op die grond is bijvoorbeeld het Bas-progamma uitgesloten. Dit jaar zijn de Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

50 gunstige uitvoeringscondities. Hoe beter de uitvoeringscondities, hoe hoger de onderwijsopbrengsten bij doelgroepkinderen. De kwaliteit van VVE wordt afgemeten aan de aanwezigheid van de volgende twee uitvoeringscondities: het VVE-programma wordt gedurende minimaal vier dagdelen per week aangeboden. de leerkrachten in de groepen 1 en 2 zijn (bijna) allemaal geschoold (in het bezit van een certificaat) in het VVE-programma dat ze in de groep uitvoeren. Deze kwaliteitseis geldt ook voor de voorschoolse instellingen (kinderdagverblijven en peuterspeelzalen). Het meenemen van deze twee kwaliteitscriteria heeft grote gevolgen voor het berekenen van het vroegschoolse bereik. Dit komt omdat de scholingsgraad van de leerkrachten in de groepen 1 en 2 veelal laag is. Veel leerkrachten die met een VVE-programma werken, zijn niet geschoold in het programma en/of niet in het bezit van een certificaat. Aan deze twee kwaliteitseisen komen 234 van de 384 OAB-scholen tegemoet (61 procent). Op basis hiervan wordt het nieuwe, gecorrigeerde vroegschools bereikpercentage geschat. Tabel 3.9b Gecorrigeerd bereik vroegschoolse doelgroepleerlingen met VVE Omvang vroegschoolse doelgroep* Schatting % vroegschoolse doelgroep bereikt Schatting aantal vroegschoolse leerlingen bereikt (n=7.048) (n=623) G % G % > inwoners % inwoners % % * Berekend op basis van aantal gewichtenleerlingen basisonderwijs oktobertelling 2009 (bron: CFI, OCW) Insluiting van deze twee kwaliteitscriteria resulteert erin dat 42 procent van de vroegschoolse doelgroep wordt bereikt met VVE van hoge kwaliteit. De OAB-scholen in de G4 behouden een betrekkelijk hoog bereikpercentage, maar in de andere drie gemeentecategorieën daalt het vroegschoolse bereikpercentage drastisch. De les die hieruit getrokken kan worden is dat de kwaliteit van de vroegschoolse educatie achterblijft, vooral op de OAB-scholen in de kleinere gemeenten. Aangenomen mag worden dat hierdoor de onderwijsopbrengsten bij de doelgroepkinderen niet optimaal zijn. Vroegschoolse bereikpercentages voor enkel de OAB-scholen Zoals eerder opgemerkt zit 23 procent van de vroegschoolse doelgroep op basisscholen die geen extra financiële middelen krijgen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. Ze vallen buiten het beleidskader van OAB. In het voorgaande deel is het doelgroepbereik uitgerekend op basis van alle vroegschoolse doelgroepkinderen, dus niet op basis van de vroegschoolse doelgroepkinderen op de populatie van OAB-scholen die financiële middelen krijgen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. Hierbij geldt de assumptie dat er geen enkel vroegschools doelgroepkind met VVE wordt bereikt op de basisscholen die geen extra VVE-programma s meegenomen die in meer of mindere mate aandacht besteden aan de vier ontwikkelingsdomeinen. Op die grond doet het Bas-programma mee. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

51 financiële middelen krijgen in het kader van OAB. De hiervoor gepresenteerde schattingen van het vroegschoolse bereik zijn daardoor conservatief. Wanneer men alleen kijkt naar vroegschoolse doelgroepleerlingen op de populatie OABscholen, dan wordt 75 procent van de vroegschoolse doelgroep bereikt (ongecorrigeerd voor de twee kwaliteitscriteria). Gecorrigeerd voor de twee kwaliteitscriteria wordt 53 procent van de vroegschoolse doelgroep bereikt. Meerjarige ontwikkeling vroegschools doelgroepbereik In het nu volgende wordt een vergelijking gepresenteerd tussen het VVE-bereik in 2007, 2008, 2009 en Na een aanvankelijk monotone daling van het vroegschoolse VVE-bereik van 2007 t/m 2009 lijkt in 2010 de neerwaartse tendens gebroken. Het bereik staat in 2010 op 58 procent, één procent meer dan vorig jaar. Wel zijn er verschillen te zien tussen OAB-scholen in gemeenten van verschillende grootte. De (lichte) stijging komt vooral op het conto van de OAB-scholen in de G4 (stijging van drie procent t.o.v. vorig jaar) en gemeenten met meer dan inwoners (stijging van vijf procent t.o.v. vorig jaar). In de G32 (daling van drie procent t.o.v. vorig jaar) en in meerdere mate in de gemeenten met minder dan inwoners (daling van zeven procent t.o.v. vorig jaar) lijkt de dalende tendens onverminderd door te gaan. Figuur 3.1 Ontwikkeling vroegschools doelgroepbereik van 2007 t/m % 90% 85% 93% 86% 89% 80% 70% 60% 50% 40% 71% 61% 56% 58% 67% 54% 43% 48% 43% 42% 40% 33% 67% 63% 57% 58% % 20% 10% 0% G4 G32 > Omwille van de vergelijking van de bereikpercentages over tijd zijn er geen kwaliteitseisen gesteld aan de uitvoering van VVE (ongecorrigeerd vroegschoolse bereikpercentage). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

52 3.5 Kwaliteit Vroegschoolse educatie heeft pas effect als de kwaliteit op orde is. Deze paragraaf beschrijft enkele aspecten die samen een beeld vormen van de kwaliteit van vroegschoolse educatie. Dit zijn: (a) de overdracht tussen voorschoolse instellingen en basisscholen, (b) de doorgaande lijn tussen voorschoolse instellingen en basisscholen, (c) de scholing van leerkrachten, (d) de inzet van extra personeel en (e) de ouderbetrokkenheid. Overdracht Basisscholen krijgen vanuit de voorschoolse instellingen (kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen) informatie over jonge kinderen. Daardoor worden basisscholen in staat gesteld in een doorgaande lijn de (dreigende) onderwijsachterstanden bij leerlingen aan te pakken. Gevraagd is of er sprake is van overdracht. Tabel 3.10 Overdracht van informatie over kinderen tussen school en een of meerdere kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen (n=383) G4 (n=71) G32 (n=104) > (n=130) (n=383) (n=78) Ja, tussen school, psz en kdv 31% 42% 36% 49% 39% Ja, enkel tussen school en psz 67% 52% 60% 51% 57% Ja, enkel tussen school en kdv 1% 2% 2% 0% 2% Nee 1% 4% 2% 0% 2% Bijna alle OAB-scholen met VVE krijgen informatie overgedragen van voorschoolse instellingen, zij het dat deze vaker afkomstig is van peuterspeelzalen dan van kinderdagverblijven. Maar hier zit verandering in. Ten opzichte van de vorige metingen zijn bij de overdracht vaker kinderdagverblijven betrokken. De kleine groep OAB-scholen met VVE waar geen overdracht plaatsvindt vanuit de voorschoolse instellingen, hebben hiervoor verschillende verklaringen: Dit moet nog van de grond komen, er wordt aan gewerkt. We werken (nog) niet samen met kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen. Er zijn praktische problemen, want de locaties liggen te ver uit elkaar. We zouden wel willen, maar krijgen dit moeilijk geregeld. Het is gebruikelijk om onderscheid te maken tussen warme en koude overdracht. Warme overdracht houdt in dat er mondelinge gesprekken zijn over (doelgroep)kinderen tussen pedagogisch medewerkers/leidsters van kinderdagverblijven/peuterspeelzalen en leerkrachten van de basisschool. Koude overdracht houdt in dat er schriftelijke formulieren met kindinformatie worden overgedragen. Tabel 3.11 Vorm van overdracht (n=375) G4 (n=71) G32 (n=100) > (n=126) (n=78) (n=375) Warm 27% 23% 23% 13% 22% Koud 3% 12% 19% 22% 14% Warm én koud 70% 65% 58% 65% 64% Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

53 Drie kwart van de OAB-scholen met VVE hebben een vorm van warme (mondelinge) overdracht, meestal in combinatie met koude (schriftelijke) overdracht. Mogelijk is er enkel sprake van warme overdracht bij kinderen die extra zorgvragen hebben. Alleen koude overdracht wordt vaker aangetroffen op de OAB-scholen in kleinere gemeenten. Als geheel is er in 2010 vaker sprake van warme overdracht dan bij voorgaande metingen. Toetsgegevens geven een objectief beeld van het ontwikkelingsniveau van een kind. In hoeverre vormen toetsgegevens een onderdeel van de overdracht tussen voor- en vroegschoolse instellingen? Tabel 3.12 Overdracht van toetsgegevens (n=370) G4 G32 (n=71) (n=98) > (n=126) (n=75) (n=370) Ja 79% 65% 64% 60% 67% Nee 21% 35% 36% 40% 33% In vergelijking met vorig jaar worden er vaker toetsgegevens overgedragen. Ruim tweederde van de OAB-scholen met VVE krijgen toetsgegevens van de voorschoolse instellingen. Vorig jaar was dat nog 60 procent. De stijging is vooral te zien bij de OAB-scholen in de kleinere gemeenten. Doorgaande lijn De doorgaande lijn bij VVE tussen voorschoolse en vroegschoolse instellingen is een gedeelde zorg voor gemeenten, schoolbesturen en instellingen voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Onder een doorgaande lijn wordt hier verstaan dat doelgroeppeuters en doelgroepkleuters bij de overgang van kinderdagverblijf of peuterspeelzaal naar basisschool hetzelfde VVE-programma krijgen. Tabel 3.13 VVE-koppels (doorgaande lijn in VVE-programma) (n=382) G4 (n=71) G32 (n=104) > (n=382) (n=129) (n=78) Ja, zowel met psz als kdv 13% 19% 15% 22% 17% Ja, enkel met psz 82% 54% 53% 46% 57% Ja, enkel met kdv 1% 2% 1% 4% 2% Nee 4% 25% 31% 28% 24% Driekwart van de OAB-scholen die een VVE-programma aanbieden, vormen samen met een of meerdere peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven een zogeheten koppel. Dit garandeert dat kinderen bij de overstap van voorschoolse instelling naar basisschool te maken krijgen met hetzelfde VVE-programma. VVE-koppels zijn er met name tussen basisscholen en een of meerdere peuterspeelzalen (57 procent). In grotere gemeenten zijn er vaker VVE-koppels dan in kleinere gemeenten. Er zijn in vergelijking met voorgaande metingen van de Landelijke Monitor VVE vaker VVEkoppels, vooral op de OAB-scholen in de G4 en in de gemeenten met minder dan inwoners. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

54 Scholing Voor de voorschoolse educatie is in de Wet OKE geregeld dat de pedagogisch medewerkers en leidsters van VVE-kinderdagverblijven en VVE-peuterspeelzalen geschoold behoren te zijn in het VVE-programma. Voor de vroegschoolse educatie wordt wenselijk geacht dat de groepsleerkrachten 1 en 2 zijn gecertificeerd in het VVE-programma. Tabel 3.14 Scholingsgraad leerkrachten van groepen 1 en 2 (in het bezit van een certificaat) (n=384) G4 (n=72) G32 (n=104) > (n=130) (n=78) (n=384) Geen 1% 13% 13% 19% 12% Enkele 3% 5% 4% 8% 5% Minder dan de helft 3% 3% 3% 5% 4% De helft 6% 7% 9% 6% 7% Meer dan de helft 6% 11% 8% 3% 7% Bijna allemaal 21% 12% 12% 6% 13% Allemaal 60% 49% 51% 53% 52% Niet alle groepsleerkrachten in de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs hebben scholing gehad in het VVE-programma dat ze uitvoeren. Het scholingsniveau is op de OAB-scholen in de G4 het hoogst: op 81 procent van de OAB-scholen zijn de leerkrachten (bijna) allemaal geschoold in VVE. Op de OAB-scholen met VVE in gemeenten met meer en minder dan inwoners is de scholingsgraad enigszins verbeterd, vergeleken met vorig jaar. Dit is echter niet het geval in OAB-scholen in de G32: vorig jaar waren op 74 procent van de scholen de leerkrachten (bijna) allemaal geschoold. Dit jaar is dat 61 procent. Omdat de scholing van leerkrachten een belangrijk kwaliteitsaspect van VVE is, wordt een meerjarige vergelijking geboden. Wat betreft de scholingsgraad van groepsleerkrachten 1 en 2 is er nauwelijks een verandering te zien in de tijd. Figuur 3.2 Ontwikkeling scholingsgraad groepsleerkrachten 1 en 2* 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Allemaal Bijna allemaal Meer dan de helft De helft Minder dan de helft Enkele Geen * In 2008 is niet gevraagd naar de VVE-scholing van groepsleerkrachten 1 en 2. Vandaar dat er een driejarige vergelijking wordt gerapporteerd (2007, 2009 en 2010). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

55 Vervolgens is de scholen gevraagd hoe intensief de scholing van de groepsleerkrachten is geweest. Tabel 3.15 Intensiteit VVE-scholing (n=329) G4 (n=71) G32 (n=90) > (n=107) (n=61) (n=329) Meerdaags (meer dan 10 bijeenkomsten) 83% 76% 57% 46% 66% Meerdaags (minder dan 10 bijeenkomsten) 14% 21% 36% 46% 29% Enkele studie(mid)dag 3% 3% 7% 8% 5% Zelfscholing 0% 0% 0% 0% 0% Op 95 procent van de OAB-scholen die VVE-geschoolde leerkrachten hebben, hebben de leerkrachten intensieve scholingstrajecten gevolgd. Dit was vorig jaar ook zo, er is voor dit kwaliteitsaspect geen verandering zichtbaar. Meestal betreft het meerdaagse scholingstrajecten met meer dan 10 bijeenkomsten. Dit zijn vaak scholingstrajecten die worden uitgesmeerd over twee of drie schooljaren. Dit soort scholingstrajecten komt overigens vaker voor op de OABscholen die in de grootste gemeenten staan. Extra personele inzet Met de inzet van extra personeel kunnen doelgroepkinderen meer aandacht krijgen bij de stimulering van hun ontwikkeling. Zo kunnen deze doelgroepkinderen bijvoorbeeld een vorm van tutoring (één op één begeleiding gedurende verschillende momenten in de week) krijgen door een daartoe speciaal opgeleide tutor (een leerkracht of onderwijsassistent). Tabel 3.16 Inzet extra personeel (meerdere antwoorden mogelijk) (n=384) G4 (n=72) G32 (n=104) > (n=130) (n=78) Ja, in de vorm van onderwijsassistent(en) /klassenassistent(en)/tutor(en) Ja, in de vorm van remedial teacher(s)/ intern begeleider(s) (n=384) 82% 57% 52% 39% 56% 21% 14% 19% 13% 17% Ja, in de vorm van extra leerkracht(en) 25% 25% 20% 18% 22% Nee 4% 21% 25% 42% 24% Op drie kwart van de OAB-scholen die VVE aanbieden, is sprake van extra personele inzet bij de uitvoering van VVE. Deze extra personele inzet bestaat voornamelijk uit onderwijsassistenten/klassenassistenten/tutoren. Op de OAB-scholen in grotere gemeenten (vooral in de G4) is er beduidend vaker sprake van extra personele inzet. Hoe de inzet van extra personeel zich ontwikkelt, is de zien in onderstaand figuur. De gegevens van de afgelopen twee jaar worden met elkaar vergeleken. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

56 Figuur 3.3 Ontwikkeling inzet extra personeel 140% 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% Nee Extra leerkracht(en) Remedial teacher(s)/intern begeleider(s) Onderwijsassistent(en)/klassenassistent(en)/tutor(en) In 2007 was op 59 procent van de OAB-scholen met VVE sprake van extra personele inzet. In 2008 was dit gedaald naar 47 procent. Er is toen overigens niet gevraagd naar hoe die extra personele inzet er uitzag. In 2009 en 2010 is op bovenstaande manier gevraagd naar de extra personele inzet bij VVE. In 2009 was er op 20 procent van de scholen geen sprake van extra personele inzet, in 2010 is dit licht gestegen naar 24 procent. Er worden minder onderwijsassistenten/klassenassistenten/tutoren ingezet bij de uitvoering van VVE. Op de OABscholen in de G32 en de kleinste gemeentecategorie wordt bij vergelijking van 2009 en 2010 bovendien minder vaak extra personele inzet aangetroffen. Ouderbetrokkenheid Door ouders met specifieke ouderactiviteiten te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind wordt het educatieve en opvoedkundig ondersteunend gedrag van de ouders beïnvloed. Tabel 3.17 Activiteiten vanuit het VVE-programma voor ouders (n=384) G4 (n=72) G32 (n=104) > (n=130) (n=78) (n=384) Ja 93% 83% 68% 50% 73% Nee, nog niet/wordt aan gewerkt 4% 4% 12% 11% 8% Nee 3% 13% 20% 39% 19% Driekwart van de OAB-scholen met VVE bieden activiteiten aan voor ouders om de betrokkenheid bij hun kind te bevorderen. Dit wordt vooral in de G4 gedaan. Er is weinig verandering ten opzichte van vorige jaren, behalve dat er in de kleinste gemeenten een kleine daling te zien is. In de volgende tabel staat welke ouderactiviteiten de scholen aanbieden. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

57 Tabel 3.18 Activiteiten voor ouders (meerdere antwoorden mogelijk) (n=280) Informatieavond/-bijeenkomst 67% Spelinloop 43% Werkbladen rondom het VVE-thema mee naar huis 40% Meehelpen bij uitjes (bijv. bezoek kinderboerderij, theater) 34% Meehelpen bij het organiseren van feestelijke activiteiten in de groep (bijv. 31% Sinterklaas, Ramadan) Voorlezen ( leesouders ) 21% Cursussen (bijv. Nederlandse taal, opvoedingsondersteuning) 20% Computerondersteuning 8% Geven van kunstzinnige activiteiten (tekenen, muziek e.d.) 7% Over de gehele linie bieden de OAB-scholen met VVE vaker ouderactiviteiten aan dan voorheen. Vooral het verschaffen van informatie, bijvoorbeeld via een kijkochtend voor ouders, wordt vaak gedaan. De spelinloop en het meegeven van werkbladen rondom het VVE-thema zijn in de afgelopen vier jaar in populariteit toegenomen. Resulteert dit ook in de betrokkenheid van meer ouders? Tabel 3.19 Mate van ouderbetrokkenheid (n=274) G4 G32 (n=67) (n=84) > (n=86) (n=37) (n=274) Geen/weinig 8% 14% 13% 11% 12% Minder dan de helft 46% 35% 30% 27% 35% De helft 18% 17% 17% 27% 19% Meer dan de helft 18% 17% 20% 11% 17% (Bijna) alle ouders 10% 17% 20% 24% 17% De betrokkenheid van ouders bij activiteiten voor en met hun kinderen is niet bijzonder groot. Een meerderheid van de OAB-scholen met VVE laat weten dat grote groepen ouders niet betrokken zijn. Dit was ook al zichtbaar in eerdere jaren: er zijn geen verschuivingen in vergelijking met de metingen van hiervoor. 3.6 Opbrengsten Opbrengstgericht werken staat hoog op de politieke onderwijsagenda. Vroegschoolse educatie moet bijdragen aan het verkleinen van de onderwijsachterstanden van doelgroepkinderen. Of dat ook zo is, kan worden nagegaan met het toetsen en observeren van de leerlingen Dit jaar is voor het eerst onderscheid gemaakt tussen het meten en volgen van de cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

58 Tabel 3.20 Nagaan opbrengsten van VVE-programma bij kinderen (meerdere antwoorden mogelijk) (n=380) G4 (n=71) G32 (n=103 > (n=380) ) (n=129) (n=77) Ja, met methodeonafhankelijke toetsen op 86% 89% 86% 88% 87% cognitief gebied (bijv. Cito-OLVS) Ja, met methodeonafhankelijke toetsen op 45% 44% 54% 47% 48% sociaal-emotioneel gebied (bijv. VISEON, SCOL) Ja, met methodeafhankelijke toetsen 25% 23% 22% 14% 21% Ja, met observatielijsten (bijv. Pravoo) 66% 57% 61% 64% 61% Nee 7% 8% 8% 5% 7% Er wordt net als in de voorgaande jaren volop getoetst op de OAB-scholen met VVE. Bijna alle OAB-scholen doen op enige manier aan toetsen en/of observeren. Vooral de cognitieve toetsen (Taal voor Kleuters en/of Ordenen) van het Cito-OLVS worden afgenomen. Daarnaast worden observatielijsten als die van de Pravoo ingezet bij het meten en volgen van de ontwikkeling van de (doelgroep)kleuters. Ongeveer de helft van de OAB-scholen met VVE neemt een instrument af voor het registreren van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Tabel 3.21 Effecten van inspanningen op VVE-gebied (n=358) G4 (n=68) G32 (n=95) > (n=119) (n=76) (n=358) Ja, vooral cognitief 24% 30% 31% 29% 29% Ja, vooral sociaal-emotioneel 6% 3% 3% 4% 4% Ja, zowel cognitief als sociaal-emotioneel 66% 60% 55% 59% 59% Nee 4% 7% 11% 8% 8% Evenals de vorige keren rapporteren nagenoeg alle OAB-scholen dat het VVE-programma effect sorteert bij de leerlingen. Verreweg de meeste scholen zien effecten op cognitief en sociaal gebied. Dit geldt vooral voor de OAB-scholen in de G Wijzigingen in beleid Hebben beleidswijzigingen op het gebied van VVE geleid tot concrete veranderingen van de uitvoering van VVE op scholen? Dat is de vraag die in het volgende gedeelte centraal staat. Sinds 1 augustus 2006 belangrijke zijn een aantal veranderingen doorgevoerd in het onderwijsachterstandenbeleid: De bekostiging van het onderwijsachterstandenbeleid is veranderd. De zogeheten subsidieknip is ingevoerd. Dit betekent dat de scholen zélf de middelen ontvangen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, en dus VVE. Dit gaat via de lumpsum. De gemeente is budgeteigenaar van de financiële middelen voor de voorschoolse educatie in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. De landelijke gewichtenregeling is geleidelijk veranderd (per 1 oktober 2009 is deze volledig geëffectueerd). Er zijn minder en nieuwe gewichten gekomen (de gewichten.25,.40,.70 en.90 zijn vervangen door.3 en 1.2) en etniciteit doet als factor niet meer mee bij de bepaling van het gewicht van een leerling. Het gaat bij de nieuwe landelijke gewichtenregeling enkel om het opleidingsniveau van beide ouders. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

59 Er zijn Impulsgebieden gekomen. Dit betekent dat de OAB-scholen in bepaalde gebieden (waar veel werkloosheid en armoede heerst) een hoger bedrag krijgen voor de leerlingen met een gewicht dan de OAB-scholen die buiten de Impulsgebieden zijn gevestigd. Over de consequenties hiervan voor de OAB-scholen met VVE gaat onderstaande tabel. Tabel 3.22 Verandering uitvoering vroegschoolse educatie door beleidswijzigingen (n=372) G4 (n=69) G32 (n=101) > (n=372) (n=127) (n=75) Ja 46% 55% 47% 32% 46% Nee 54% 45% 53% 68% 54% Iets minder dan de helft van de OAB-scholen met VVE ziet een verandering van de vroegschoolse educatie als gevolg van de wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid. Vooral op de OAB-scholen in de grotere gemeenten (vooral de G32) is de uitvoering van vroegschoolse educatie veranderd. Dit jaar zijn er meer OAB-scholen die veranderingen opmerken dan vorige jaren. Dit geldt met name voor de OAB-scholen in de G4. De wijzigingen in het beleid hebben er vooral toe geleid dat de VVE is afgebouwd/afgeslankt en/of de uitvoeringscondities zijn verslechterd (69 procent van de scholen). Dit betekent dat er bijvoorbeeld minder extra personele uren beschikbaar zijn voor het tutoren van groepjes of individuele doelgroepkinderen of dat de klassen groter zijn geworden (meer dan 30 leerlingen). Overigens wordt deze bevinding niet volledig gestaafd door de rest van de bevindingen waaruit op onderdelen een licht verbeterde uitvoeringskwaliteit van VVE naar voren komt. Vijf procent van de scholen (vooral OAB-scholen uit kleinere gemeenten) geeft aan dat er door de Impulsgelden een uitbreiding van de VVE heeft plaatsgehad. Er is bijvoorbeeld nieuw VVEmateriaal aangeschaft voor de groepen 1 en 2. Of er is een onderwijsassistent aangesteld voor een aantal uren per week. 3.8 Ontwikkelingen/trends De slotparagraaf biedt inzicht in de voornaamste ontwikkelingen/trends binnen het VVE-beleid van de OAB-scholen. In tekstblokken zijn citaten van scholen opgenomen die illustreren hoe de ontwikkelingen/trends er in de praktijk uit zien. Tabel 3.23 Belangrijkste ontwikkeling/trend binnen VVE-beleid (n=356) (n=356) 1. Kwaliteit van aanbod 33% 2. Doorgaande lijn tussen voor- en vroegschools en binnenschools 25% 3. Taal 23% 4. Opbrengstgericht werken 8% 5. Ouders 7% 6. Verandering van leerlingenpopulatie 2% 7. Rekenen 2% 8. Zorg 1% 9. Sociale competenties 1% Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

60 1) Kwaliteit Meer dan vorig jaar is er aandacht voor de kwaliteit van het aanbod als belangrijkste trend. Er zijn zowel positieve als minder positieve ontwikkelingen. Er is oog voor de professionalisering van leerkrachten, maar ook voor andere kwaliteitsaspecten (andere manier van werken, veranderde inzet van personeel) die te maken hebben met veranderingen van het aanbod. Voor de leerkrachten is de scholing de belangrijkste verandering, daar zij aan een cursus zullen deelnemen om het certificaat te behalen. Als de leraren deze hebben, zullen de leerlingen ook beter worden begeleid. Meer opteren om de leerkrachten op cursussen te sturen, dan naar materialen en methodes kijken. We hebben een gestructureerd aanbod gekregen en kunnen via de tutoring extra hulp bieden aan kinderen die meer zorg nodig hebben. Ik zie dat de tutoren daar een hele belangrijke rol in hebben. Geen tutoring, door minder personeel kunnen we geen extra tutoring meer in de groepen inzetten. Dit heeft gevolgen voor de opbrengsten. Met name de inzet van de onderwijsassistenten. De tijd zo effectief mogelijk gebruiken. Zij voegen toe dat de kinderen de individuele aandacht kunnen krijgen die ze verdienen. Dat wij een breed aanbod vastgelegd hebben. En daar zitten alle doelen in, met alle omschrijvingen. Uitbreiding, nieuwe VVE-thema s. Dat er tutoren aanwezig in de groepen voor vier dagdelen die handelingsplannen kunnen uitvoeren. Wat ook heel belangrijk is, dat er in de vijf groepen hetzelfde programma gedraaid wordt zodat het niveau in groep drie toekomstig hetzelfde kan zijn. De groepen worden te groot. De kwaliteit gaat achteruit. Implementatie van alles, daar zijn wij nu mee bezig en de borging van twee jaar training. Het werken met subgroepen of kleine kringen. 2) Doorgaande lijn tussen voor -en vroegschools en binnenschools Op allerlei manieren zijn scholen, samen met voorschoolse instellingen, bezig om de doorgaande lijn te versterken. Daarbij lijkt het niet altijd noodzaak om een programmatische lijn (werken met hetzelfde VVE-programma in de voorschools instellingen en de basisscholen) te hebben. Trend is dat er andere manieren zijn om inhoud en vorm te geven aan de doorgaande lijn. Via meer inhoudelijke afstemming op doelen, en via het stroomlijnen van de overdracht. Een andere belangrijke ontwikkeling is, dat de doorgaande lijn vanaf groep 3 wordt doorgetrokken naar hogere groepen. Er zijn scholen die werken aan integrale leerlijnen, in bijvoorbeeld taal, van groep 1 t/m 8. De contacten tussen de leerkrachten en de peuterspeelzaalleidsters zijn verbeterd. De samenwerking met de andere scholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en de overdracht van gegevens. Daarbij is er meer aandacht op het gebied van woordenschat en taal. Het belangrijkste is dat alle kleuters en peuters dezelfde lesstof krijgen. Dat komt omdat wij nu samen met kinderopvang en peuterspeelzalen werken. De totstandkoming van de warme overdracht. De doorgaande lijn is sterk verbeterd waardoor ze ook makkelijker instromen in onze school. Het programma sluit op elkaar aan. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

61 Het doorvoeren van de doorgaande lijn naar groep 3. We hebben een gecombineerde peuter/kleutergroep. Dit betekent dat 3,5 jarige instromen in groep 1 en vier dagdelen naar school gaan. 3) Taal Net als vorig jaar is er ook dit jaar veel aandacht voor taal voor kleuters (woordenschat, ontluikend lezen e.d.). Meer tijd in de lesrooster voor lezen en taal. De woordenschat vergroten en leesvaardigheid en het leesplezier bevorderen. Woordenschatontwikkeling. Dat is zeer essentieel, er komen meer allochtone kinderen die achterstand hebben op het gebied van de woordenschat. Door de verteltassen zijn we meer bezig met taal. 4) Opbrengstgericht werken Opvallend ten opzichte van vorig jaar is de groeiende aandacht voor opbrengstgericht of resultaatgericht werken, ook met (doelgroep)kleuters. De belangrijkste trend is dat we bezig zijn met het verder ontwikkelen van de VVE programma's. We willen resultaat gericht werken. De grote invloed van de VVE programma's die wij aanbieden zien we terug in de Cito-toetsen. De resultaten gaan beduidend omhoog. Kortom, wij willen resultaatgericht meer invullen naar het VVE-onderwijs. Beter volgen van de leerlingen. We hebben het geld gebruikt voor een nieuw kindvolgsysteem. Een belangrijke verandering is dat de toetsperiodes voor Taal en Ordenen in het kader van de jonge risicoleerlingen zijn toegenomen van twee keer per jaar in plaats van een keer per jaar. Dat wij het nut inzien van vroege interventies. Als wij zien dat kinderen achterblijven dan grijpen wij meteen in. En maken extra leertijd voor deze kinderen. Wij toetsten vroeger nooit de kleuters. Naar aanleiding van het VVE beleid zijn wij van gedachte veranderd en hebben wij de CITO aangevraagd voor deze doelgroep. De signalering, dat we nu toch goed in kaart brengen hoe de ontwikkeling van kinderen verloopt. Dit was in het verleden niet zo. We hebben nu beschikking over onafhankelijke instrumenten om dit te meten. 5) Ouders Dit jaar is het stimuleren van de ouderbetrokkenheid vaker als trend genoemd dan vorig jaar. Het direct betrekken van de ouders. Wij communiceren met ouders. Wij laten hen thuis boeken voorlezen aan de kinderen in een andere taal, en deze laten wij in de klas in het Nederlands voorlezen. Het is ons eindelijk gelukt om ouders enthousiast te krijgen. Als ouders niet te prikkelen zijn om mee te doen, vormt dat een probleem. Het feit dat het gelukt is om ouders mee te laten doen is voornamelijk te danken aan het VVE programma, maar ook aan ons eigen programma. Aankomend schooljaar doen wij een pilot, een driehoeksgesprek. Dus de leidster van de peuterspeelzaal, de nieuwe juf van de kleuterschool en de ouders van het kind hebben een gezamenlijk gesprek. Dus verlatingsgesprek en intakegesprek worden samengevoegd. Ik vind het belangrijk dat we de ouders heel erg betrekken bij elk gebeuren. De ouders worden zich daardoor ook bewuster van wat er allemaal gebeurt en wat er bedoeld wordt. Dus de trend is zeker aan het omslaan; ouders worden zich bewuster van het feit dat ze hun kind 'moeten helpen'. De ouders moeten bijvoorbeeld ook thuis progressief met hun kinderen omgaan, zodat dit ook een positiever effect heeft op de prestaties in de klas. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

62 6) Verandering leerlingenpopulatie Veranderingen in de schoolpopulatie zorgen ervoor dat de vroegschoolse educatie aan verandering onderhevig is. Er komen een hoop Poolse kinderen aan die geen woord Nederlands spreken. Dat is erg moeilijk want daar gaat een hoop tijd in zitten. 7) Rekenen Naast de grote aandacht voor taal groeit ook de belangstelling voor het aanpakken van het rekenaanbod. Er wordt uitgebreid naar andere vlakken. In het begin veel geïnvesteerd in taal. Nu ook meer naar rekenen en spelen. Dat we gaan inzoomen op rekenen, tot voorheen was dat woordenschat. Het VVE-programma doet niet veel aan de rekenvaardigheden van leerlingen, waardoor wij nu extra ochtenden meer werken aan de rekenontwikkeling van de leerlingen, samen met de ouder en leerkracht. 8) Zorg Een enkele school noemt het oppakken van de (speciale onderwijs)zorg voor (doelgroep)kleuters. Het samenwerken met het CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin). 9) Sociale competenties Bij een enkele school wordt expliciet de focus gelegd op het verbeteren van de sociale competenties van de jonge kinderen. We zijn heel fors bezig met de kant van sociale vaardigheden te verbeteren. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

63 4. Conclusies In het laatste deel van deze rapportage over de resultaten van de Landelijke Monitor VVE 2010 worden enkele conclusies getrokken over het bereik, de kwaliteit en opbrengsten van VVE in een meerjarig perspectief. Hierbij worden de resultaten van de voorschoolse educatie en de vroegschoolse educatie in samenhang bekeken. De conclusies worden in het licht van de landelijke beleidsdoelstellingen geformuleerd. Aan het einde blijkt dat er voldoende argumenten zijn voor een enigszins gewijzigde voortzetting van de Landelijke Monitor VVE na Vooraf Na vier jaar kunnen langzamerhand ontwikkelingen en trends zichtbaar worden gemaakt. Toch kan niet van elk aspect van bereik en uitvoering een meerjarige ontwikkeling worden getoond. Dat komt omdat de Landelijke Monitor VVE wordt uitgevoerd terwijl het proces van beleidsontwikkeling en aanpassing volop gaande is. Onderzoek naar de implementatie en uitvoering van lopend beleid is iets heel anders dan het uitvoeren van een gecontroleerd experiment. Er zijn diverse beleidswijzigingen doorgevoerd in de afgelopen jaren, die beoogden het beleid aan te scherpen (wijziging gewichtenregeling), te verfijnen (benoemen impulsgebieden), te stimuleren (verhogen bereikdoelstelling), of bij te stellen (van bereikdoelstelling naar dekkend aanbod). Deze wijzigingen beïnvloeden niet alleen het gemeentelijk handelen, maar daarmee natuurlijk ook de vraagstelling, begripsdefinities en daarmee ook de presentatie van de gegevens van de VVE-Monitor over meerdere jaren. Ook zijn er in 2008 en 2009 investeringen gedaan door het ministerie van OCW die nog niet duidelijk terug te zien zijn in de uitkomsten van de meting, zoals van het project Focus op Vroegschoolse Educatie. Voortschrijdend inzicht schept zo telkens een nieuwe realiteit en daagt de onderzoeker uit de vraagstelling zo bij te stellen dat nieuwe elementen worden meegenomen, zonder overzicht over de afgelopen jaren te verliezen. Bijvoorbeeld, de ruimte die gemeenten hebben om de voorschoolse doelgroep voor VVE zelf te bepalen, is een beredeneerde en begrijpelijke keuze en maakt tegelijkertijd onderlinge vergelijking van die heel verschillende definities vrij lastig. Terugrekenen naar één gemeenschappelijke maat van het voorschoolse bereik is mogelijk (en gebeurt ook door extrapolatie en beredeneerde schattingen), maar geeft vervolgens veel minder de werkelijke gang van zaken weer. Iets dergelijks is ook te zien bij de ontwikkeling in het beleidsdenken over VVE-programma s. In de Wet OKE, die vanaf 1 augustus 2010 van kracht is, wordt niet meer gesproken van erkende VVE-programma s, maar van programma s die een brede ontwikkeling stimuleren. Dat geeft ruimte aan de instellingen en tegelijkertijd wordt arbitrair welke programma s daar wel of niet toe kunnen worden gerekend. Als gevolg hiervan kunnen weer minder eenduidige uitspraken worden gedaan over het bereik, waarbij het gebruik van bepaalde programma s een van de criteria is. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

64 Verder wordt een wisselend beeld zichtbaar bij de kwaliteitscriteria voor de uitvoering van VVE. Het gebruik van brede ontwikkelingsstimulerende programma s neemt toe. Op de scholen wordt het programma Schatkist steeds vaker genoemd. Het programma is niet als effectief VVE-programma erkend, maar is wel gericht op brede ontwikkelingsstimulering. Te midden van al deze ontwikkelingen en processen is de vierde meting van de VVE-monitor verricht. In feite maakt zij zelf ook weer onderdeel uit van die ontwikkeling en beïnvloedt de wijze waarop gemeenten en scholen hun gegevens registreren, geeft aanknopingspunten voor aanvullende maatregelen die worden genomen en draagt zo hopelijk ook een steentje bij aan de verbetering van bereik, kwaliteit en opbrengsten van Voor- en Vroegschoolse Educatie. 4.2 Conclusies 1. Voorschoolse educatie staat beter op de rails dan vroegschoolse educatie De voornaamste conclusie uit het onderzoek is, dat de voorschoolse educatie beter op de rails staat dan de vroegschoolse educatie. In de voorbije periode is bij het VVE-beleid de aandacht vooral uitgegaan naar het verbeteren van de Nederlandse taalprestaties van peuters, door middel van het verbeteren van de toegankelijkheid, (basis)kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk en de uitvoeringscondities van VVE. Het VVE-beleidskader is vanaf 2002 langzamerhand steeds verder aangescherpt en omschreven in heldere eisen. De ambities rond bereik zijn in die periode steeds verhoogd, waardoor gemeenten werden gestimuleerd om meer peuters te bereiken. De voorschoolse beleidskaders die tot dan toe vooral in afspraken en convenanten waren opgenomen, zijn uiteindelijk vastgelegd in de Wet OKE die per 1 augustus 2010 in werking is getreden. Bij het verbeteren van de kwaliteit en de uitvoering van de vroegschoolse educatie is betrekkelijk veel overgelaten aan de inzet van de besturen van het basisonderwijs. Immers, de verantwoordelijkheid voor vroegschoolse educatie is per ingang van 1 augustus 2006 bij de gemeenten weggehaald en overgedragen aan de schoolbesturen van het basisonderwijs. Voor de vroegschoolse educatie bestaat geen wettelijke verplichting, wel de verplichting om achterstanden te bestrijden. Hoe de school dat doet is haar verantwoordelijkheid, dat valt onder de autonomie van de school. Er is wel een inspanningsverplichting: met de besturenorganisaties is afgesproken dat elke school met gewichtengeld vanaf 2011 VVE zal aanbieden. De Inspectie van het Onderwijs ziet er op toe, of en hoe achterstanden worden bestreden en kijkt naar de onderwijsopbrengsten. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat het lastig is om zonder een wettelijk basis en krachtige sturingsinstrumenten de gestelde doelstellingen voor VVE in het basisonderwijs te halen. Dit blijkt ook uit de andere conclusies. 2. Stijging doelgroepbereik, maar het vroegschools bereik blijft wat achter Ondanks alles kan geconcludeerd worden dat het bereik, zowel voorschools als vroegschools, toeneemt. Het voorschools bereik vertoont in de loop der jaren een continue stijgende lijn; bij het vroegschools bereik kan worden gesteld dat de dalende tendens van de voorgaande jaren nu tot staan is gebracht. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

65 Voorschools doelgroepbereik De focus ten aanzien van het doelgroepbereik is in de afgelopen beleidsperiode verschoven. Werd er aanvankelijk gesproken over een voorschools doelgroepbereik van 100 procent, later is deze doelstelling vervangen voor een dekkend aanbod van VVE. Dit is als volgt geconcretiseerd: gemeenten moeten voldoende VVE-plaatsen hebben, gelet de populatie doelgroepkinderen ( gewichtenleerlingen in het basisonderwijs ). Aangezien er elk jaar minder doelgroepkinderen zijn (als gevolg van de vervanging van de oude voor de nieuwe gewichtenregeling en de stijging van het opleidingsniveau van de bevolking en daling van het aantal geboorten) en de budgetten voor VVE zijn toegenomen, is het gemeenten gemakkelijker gemaakt om hieraan te voldoen. Als gevolg daarvan hebben veel gemeenten de bereikdoelstelling voor de voorschoolse educatie vrij eenvoudig kunnen bereiken. Veel gemeenten hanteren echter een brede doelgroepdefinitie bij VVE. Zij ervaren dat de doelgroep groter is dan louter de gewichtenregeling. Zij krijgen signalen uit het werkveld waaruit blijkt dat er naast gewichtenleerlingen nog heel wat meer peuters zijn die een risico lopen op taal- en ontwikkelingsachterstand en hanteren daarom een ruimere definitie. (een combinatie van de factoren van de landelijke gewichtenregeling en screening op diverse criteria door de JGZ). Daardoor is de omvang van de VVE-doelgroep vaak groter en soms aanzienlijk groter, dan op basis van de landelijke gewichtenregeling alleen. Gemeenten spannen zich vervolgens in om de brede VVE-doelgroep een passend VVE-aanbod te geven. Gemeenten maken het zichzelf niet gemakkelijk door deze groep te willen signaleren, werven en toeleiden naar VVE. Omdat er zo vele definities van de VVE-doelgroep naast elkaar bestaan, is het onmogelijk om precies in kaart te brengen hoeveel doelgroepkinderen er op landelijk niveau zijn volgens de eigen doelgroepdefinitie van gemeenten. Vroegschoolse doelgroepbereik Ten aanzien van de bereikdoelstelling van het basisonderwijs zijn er geen beleidswijzigingen doorgevoerd, zoals bij de voorschoolse educatie. De definitie van de vroegschoolse doelgroep is wel eenduidig: alle kinderen met een gewicht. De doelstelling voor het vroegschoolse doelgroepbereik was 70 procent op 1 augustus 2010 en wordt 100 procent in Gezien de cijfers tot nu toe, een bereik van 58 procent in 2010, verwachten de onderzoekers van de Landelijk Monitor VVE, dat deze bereikdoelstelling in 2011 niet zal zijn gerealiseerd. Hoewel het, met nog een jaar te gaan, te vroeg is om definitieve uitspraken te doen over het VVE-beleid wat betreft het vroegschoolse deel, is het wel zo dat er voor schoolbesturen onvoldoende prikkels zijn om hun basisscholen met een VVE-programma te laten werken. Het werken met een VVE-programma wordt als een zwaar en kostbaar instrument gezien om het schoolsucces van achterstandskinderen te vergroten. Vooral de dubbele bezetting op de groep doet een forse greep uit de financiële middelen. Basisscholen met betrekkelijk kleine aantallen doelgroepleerlingen en dus betrekkelijk weinig financiële middelen kiezen voor andere, minder kostbare aanpakken om achterstanden te bestrijden. Voor zowel het doelgroepbereik bij de voorschoolse als vroegschoolse educatie geldt dat het bereik van VVE wordt bepaald in samenhang met een zekere kwaliteit. Hoe strenger men kijkt naar de kwaliteit van VVE (aantal dagdelen per week, scholing van personeel, doorgaande lijn Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

66 etc.) hoe sterker het doelgroepbereik vermindert, evenredig met aanscherping van de kwaliteitseisen. Bereik en kwaliteit kunnen niet los van elkaar worden gezien. 3. Over het algemeen verbetert de kwaliteit van de uitvoering van VVE De kwaliteit verbetert: op vier vijfde van de voorschoolse instellingen wordt een breed VVEprogramma gebruikt, het aantal dagdelen neemt toe, op driekwart van de voorschoolse instellingen is de dubbele bezetting gerealiseerd. Op scholen neemt het gebruik van brede ontwikkelingsprogramma s toe, 80 procent van de scholen werkt gedurende de hele schoolweek met het programma, overdracht is verbeterd en er is meer samenwerking tussen voorschoolse instellingen en scholen, bijna alle scholen rapporteren positieve effecten van VVE. Uitzonderingen zijn de intensiteit (aantal dagdelen) van VVE-aanbod in peuterspeelzalen, de professionalisering (scholing in VVE) van leerkrachten, en de inzet van extra personeel in het basisonderwijs. Intensiteit VVE-aanbod Voorschools aanbod Door de jaren heen is het aantal dagdelen per week VVE dat wordt aangeboden, toegenomen, wat overeenkomt met de landelijke doelstelling. Echter, vooral in de kleine gemeenten lukt het lang niet overal om een voorschools aanbod van vier dagdelen per week te realiseren. Hieraan liggen meerdere oorzaken ten grondslag. In de eerste plaats zijn er financiële redenen. In kleinere gemeenten is er gemiddeld per doelgroepkind minder budget beschikbaar dan in grotere gemeenten 32. Verder zijn de doelgroepkinderen vaak verspreid over meerdere kernen, die soms kilometers uit elkaar liggen. In grotere steden is meer sprake van sterkere concentraties doelgroepkinderen. Het is daardoor lastig om overal op het platteland een volwaardig VVE-aanbod te realiseren. Kleinere gemeenten maken dan soms keuzes die nadelig kunnen uitpakken voor het doelgroepbereik en/of voor de kwaliteit van VVE. Daarnaast wordt niet overal de noodzaak gezien om vier dagdelen per week VVE aan te bieden. Een deel van de ouders heeft hier gezien hun gezinssituatie (geen baan, of een kleine baan) geen behoefte aan. Mogelijk zal aan het einde van deze beleidsperiode een deel van vooral de kleinere gemeenten geen aanbod van vier dagdelen per week VVE van hoogwaardige kwaliteit hebben. Vroegschoolse aanbod Basisscholen hebben daarentegen geen enkele moeite om de vier dagdelen per week VVE te regelen. Het VVE-programma is meestal integraal opgenomen in het onderwijsaanbod. Professionalisering Voorschoolse deel In de voorbije periode is er flink geïnvesteerd in het verder professionaliseren van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en leidsters in het peuterspeelzaalwerk. Onder meer via het landelijke scholingstraject Vversterk. De laatste gegevens over de scholingsgraad in de Landelijke Monitor VVE 2009 (pagina 42 en verder) 32 Het gemeentelijk OAB budget is gebaseerd op schoolgewichten. Voor kinderen op scholen met minder dan 6% gewichtenleerlingen krijgt ook de gemeente geen OAB-middelen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

67 laten zien dat het percentage geschoolde pedagogisch medewerkers in voorschoolse instellingen stijgt. 33 Vroegschoolse deel De professionalisering van groepsleerkrachten in het basisonderwijs blijft achter bij die in de voorschoolse voorzieningen, omdat hier de scholingsgraad onveranderd is vergeleken met vorige jaren. In de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs werken nog steeds veel leerkrachten met een VVE-programma zonder daarin intensieve scholing te hebben gevolgd. In 28% van de scholen heeft hoogstens de helft van de leerkrachten een VVE-scholing gevolgd. Dit is een onwenselijke situatie. Via intensieve scholing (bijvoorbeeld training en coaching van VVE-competenties op de werkvloer met video-interactiebegeleiding) kan er meer uit het VVE-programma en dus de doelgroepkinderen worden gehaald. Extra personele inzet Een lage leidster-kind ratio, -de dubbele bezetting -, wordt in de peuterspeelzalen meer en meer gemeengoed (en verplicht met de inwerkingtreding van de Wet OKE), terwijl op scholen en met name in de grote steden de dubbele bezetting juist onder druk staat, door afname van gewichtenmiddelen. 33 De meting van de Landelijke Monitor 2010 is een beperkte meting waarin niet wordt niet gevraagd naar scholing in voorschoolse voorzieningen Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

68 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

69 Nawoord Noodzaak tot monitoring VVE-beleid blijft In het voorjaar van 2011 vindt de (voorlopig) laatste meting van de Landelijke Monitor VVE plaats. Er zijn diverse redenen om de Landelijke VVE-Monitor ook na die periode ( ) eventueel op aangepaste wijze, voort te zeten. Procesgang VVE-beleid volgen: Het VVE-beleid is in een kleine 20 jaar tijd onderdeel geworden van een omvangrijk beleidsterrein om risico s op taal- en onderwijsachterstanden bij jonge kinderen op effectieve wijze te bestrijden. Via de cohortonderzoeken PRE-COOL en COOL 5-18 wordt systematisch gevolgd welke opbrengsten ( het product ) bij kinderen worden gegenereerd met het VVE-beleid. Het VVE-beleid op zichzelf, de veranderingen daarbinnen, de vorderingen en het tempo waarin de vorderingen plaatshebben, verdienen het eveneens gevolgd te worden. Te meer daar begin 2011 waarschijnlijk lang niet overal in Nederland de vooraf gestelde doelstellingen (100 procent bereik, vier dagdelen per week VVE) zullen zijn bereikt. Van specifiek naar algemeen VVE-beleid Er is een tendens te bespeuren dat het VVEbeleid breder wordt getrokken. De idee groeit dat VVE goed is voor alle kinderen (bijvoorbeeld aantrekkelijk activiteitenaanbod, verbetering taalprestaties en overgang naar de basisschool) en alle pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en alle leidsters in het peuterspeelzaalwerk (bijvoorbeeld meer oog voor het ontwikkelingsgericht werken, verhoging van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang). De wijze waarop dit in gemeenten handen en voeten krijgt, verdient gemonitord te worden. Verandering voorschools landschap: De kinderopvang wordt steeds vaker als een serieuze partner gezien in het VVE-beleid. Gemeenten zien in dat de kinderopvang nodig is om het VVE-beleid tot een succes te maken. De verwachting is dat delen van het peuterspeelzaalwerk via twee lijnen wordt omgevormd tot kinderopvang. Enerzijds wordt een deel van het peuterspeelzaalwerk overgeheveld naar de kinderopvangorganisaties. Aan de andere kant wil het peuterspeelzaalwerk zichzelf deels omvormen tot kinderopvang. Dit kan grote implicaties hebben voor de invulling en het verloop van het VVE-beleid. Het betekent in elk geval ook dat de kinderopvang nadrukkelijker in beeld komt als aanbieder van VVE. Het is de moeite waard om in kaart te brengen in welk tempo dit gebeurt en op welke schaal dit proces zich voltrekt. Een ander gevolg kan zijn dat er steeds meer doelgroepkinderen via de kinderopvang een VVE-aanbod zullen moeten krijgen. Een deel van de gemeenten zoekt naar een modus om de kinderopvang volwaardig te betrekken bij het VVE-beleid. Bezuinigingen: De kans is groot dat de budgetten voor peuterspeelzaalwerk en VVE minder worden door landelijke en/of gemeentelijke bezuinigingen. Tijdens het OAB-beleid is het accres van het Gemeentefonds benut om financiële middelen van het Rijk over te hevelen naar gemeenten. Slechts een deel van de gemeenten heeft de accresmiddelen apart gezet en geïnvesteerd in het VVE-beleid, zoals oorspronkelijk de bedoeling was op basis van afspraken tussen het Rijk en de VNG. In de Landelijke Monitor VVE kan meer aandacht besteed worden aan de financiering van VVE. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

70 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

71 Bijlage 1 Representativiteit responsgroep basisscholen Tabel B1. Representativiteit feitelijke responsgroep basisscholen met financiële middelen OAB, absoluut en percentage Kenmerk Populatie (n=2.573) Feitelijke respons (n=623) Schoolgrootte Kleine scholen (< 150 leerlingen) 809 (31%) 210 (34%) Middelgrote scholen ( leerlingen) 968 (38%) 245 (39%) Grote scholen (> 250 leerlingen) 796 (31%) 168 (27%) (100%) 623 (100%) Percentage vroegschoolse doelgroep < 25% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen (59%) 366 (59%) 25 50% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen 764 (30%) 195 (31%) > 50% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen 297 (11%) 62 (10%) Onbekend 4 (0%) (100%) 623 (100%) De populatie OAB-scholen en responsgroep OAB-scholen verschilt enigszins van elkaar qua schoolgrootte. Gemiddeld genomen is het percentage vroegschoolse doelgroepleerlingen nagenoeg gelijk. Er is echter geen verband gevonden tussen schoolgrootte en het aanbieden van vroegschoolse educatie. Er is dus geen reden om de bevindingen hiervoor te corrigeren. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

72 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

73 Bijlage 2 Vroegschoolse educatie: Opbrengsten in relatie tot de omvang van de doelgroep Inleiding Zijn er verschillen in opbrengsten tussen scholen als zij meer of minder doelgroepleerlingen hebben? In deze bijlage bieden we informatie over (1) het aanbod, (2) het bereik, (3) de kwaliteit en (4) de opbrengsten van de vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs. De informatie wordt gepresenteerd voor drie verschillende categorieën basisscholen, te weten: a. scholen met < 25% 4- en 5-jarige gewichtenleerlingen, b. scholen tussen 25-50% 4-en 5-jarige gewichtenleerlingen en c. scholen met > 50% 4-en 5-jarige gewichtenleerlingen. Het gaat alleen om basisscholen die extra middelen krijgen uit het onderwijsachterstandenbeleid. 1. Aanbod Werken met een VVE-programma Het werken met VVE behelst het aanbieden van een speciaal programma voor het systematisch bestrijden van onderwijsachterstanden bij jonge kinderen in de groepen 1 en 2. Ideaal gesproken worden hierbij gunstige uitvoeringscondities in acht genomen. Er is uitgegaan van de zeven VVE-programma s die aandacht hebben voor de brede ontwikkelingsstimulering van leerlingen. Dit zijn: 1. Piramide, 2. Ko-totaal (Ik & Ko), 3. Doe meer met Bas/Ik ben Bas, 4. Startblokken/Basisontwikkeling, 5. Kaleidoscoop, 6. Speelplezier en 7. Sporen. Al deze VVE-programma besteden in meer of mindere mate aandacht aan de vier ontwikkelings-gebieden: taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motoriek Zie: Staatsblad 2010, 298, Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, 7 juli Doe meer met Bas/Ik ben Bas is in beoordeling bij de erkenningscommissie van de databank Effectieve Jeugdinterventies. Boekenpret en Taallijn VVE zijn geen VVE-programma s, maar andersoortige programma s. Zij vallen onder de categorie Nee, wel een programma, maar geen VVE-programma. Dat geldt ook voor scholen die zeggen met een VVE-programma te werken, maar vervolgens een programma noemen dat niet als zodanig te boek staat (o.a. Schatkist, Leessleutel, Fonemisch bewustzijn, Kinderklanken, Spel- en boekenplan en Taalfontijn). Scholen die naast een VVE-programma met bijvoorbeeld Schatkist werken, vallen vanzelfsprekend in de ja - categorie. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

74 Tabel 1. Werken met een VVE-programma (n=623) < 25% (n=366) 25 50% (n=195) > 50% (n=62) (n=623) Ja 51% 73% 90% 62% Nee, maar in het verleden wel 5% 4% 2% 4% Nee, maar wel van plan 3% 2% 0% 2% Nee, nog nooit gedaan 26% 9% 5% 19% Nee, wel een programma, maar geen VVEprogramma 15% 12% 3% 13% 62 procent van de basisscholen die financiële middelen krijgt voor het bestrijden van onderwijsachterstanden werkt met een VVE-programma. Hoe hoger het percentage vroegschoolse doelgroepleerlingen op school, des te vaker de school met een VVE-programma werkt. VVE-programma s Er zijn inmiddels in Nederland zeven VVE-programma s die de brede ontwikkeling van kinderen stimuleren. Tabel 2. VVE-programma s die worden gebruikt (meerdere antwoorden mogelijk) (n=383) < 25% (n=185) 25 50% (n=142) > 50% (n=56) (n=383) Piramide 34% 51% 66% 45% Ko-totaal (Ik & Ko) 31% 27% 27% 29% Doe meer met Bas/Ik ben Bas 33% 16% 11% 23% Startblokken/Basisontwikkeling 13% 16% 9% 14% Kaleidoscoop 4% 9% 14% 7% Speelplezier 2% 1% 2% 2% Sporen 0% 0% 0% 0% Piramide is verreweg het meest populaire VVE-programma, vooral op basisscholen met betrekkelijk veel vroegschoolse doelgroepleerlingen. Doe meer met Bas/Ik ben Bas wordt vooral aangetroffen op basisscholen met een kleine groep achterstandsleerlingen. Intensiteit VVE-aanbod Voor dit moment zullen doelgroepleerlingen ten minste drie dagdelen per week VVE moeten kunnen deelnemen aan een VVE-programma. In 2011 zal het VVE-aanbod moeten bestaan uit vier dagdelen per week. Tabel 3. Intensiteit VVE (n=381) < 25% (n=186) 25 50% (n=139) > 50% (n=56) (n=381) Gehele week 72% 86% 93% 80% Beperkt aantal dagdelen per week, alle kinderen 17% 9% 5% 12% Beperkt aantal dagdelen per week, enkel doelgroep 11% 5% 2% 8% Veruit de meeste basisscholen die aan VVE doen, bieden het VVE-programma gedurende de gehele week (acht of negen dagdelen per week) aan. Hierbij krijgen alle kinderen hetzelfde intensieve aanbod. Vooral op OAB-scholen met relatief weinig vroegschoolse doelgroepleerlingen wordt VVE gedurende een beperkt aantal dagdelen per week aangeboden. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

75 Tabel 4. Aantal dagdelen per week VVE (n=381) < 25% (n=51) 25 50% (n=19) > 50% (n=4) (n=381) 1 dagdeel 4% 1% 0% 2% 2 dagdelen per week 7% 3% 2% 5% 3 dagdelen per week 5% 3% 3% 4% 4 dagdelen per week 7% 4% 0% 5% 5 dagdelen per week 5% 4% 2% 4% 28% 14% 7% 20% De scholen met een beperkt VVE-aanbod bieden een divers aantal dagdelen per week VVE aan. De scholen die nog geen VVE-aanbod van vier dagdelen per week hebben, zullen hun aanbod moeten intensiveren. 2. Bereik Vroegschools doelgroepbereik Het bereiken van grote aantallen doelgroepleerlingen met hoogwaardige VVE is één van de centrale doelstellingen van het landelijke VVE-beleid. Afgesproken is dat eind procent van de vroegschoolse doelgroep bereikt had moeten zijn met VVE. Het voornemen is om in procent van de doelgroep te bereiken. Tabel 5. Bereik vroegschoolse doelgroepleerlingen met VVE Omvang vroegschoolse Schatting % doelgroep* vroegschoolse doelgroep bereikt** Schatting aantal vroegschoolse leerlingen bereikt < 25% % % % > 50% % % * Berekend op basis van aantal gewichtenleerlingen basisonderwijs oktobertelling 2009 (bron: CFI, ministerie van OCW). ** Voor het berekenen van het bereik is alleen uitgegaan van de VVE-programma s die aandacht hebben voor de vier ontwikkelingsdomeinen. Scholen die bijv. met Schatkist werken, bereiken op deze manier geen doelgroepkinderen. In de afgelopen jaren is het doelgroepbereik gedaald, maar in 2010 is de dalende tendens gebroken. Het bereikpercentage voor 2010 is 58 procent, vorig jaar was dit 57 procent. De scholen met de meeste vroegschoolse doelgroepleerlingen bereiken de hoogste percentages. Er is voor het basisonderwijs nog een lange weg te gaan om 100 procent van de vroegschoolse doelgroep te bereiken. Dit geldt met name voor de basisscholen met relatief weinig doelgroepkleuters. Het opvoeren van kwaliteitseisen bij VVE (bijvoorbeeld de eis dat alle groepsleerkrachten 1 en 2 zijn geschoold in het VVE-programma, gelijk de eis die aan de leidsters van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen wordt gesteld) heeft grote consequenties voor het vroegschoolse doelgroepbereik. Op die manier wordt 42 procent van de vroegschoolse doelgroep bereikt met VVE. De scholingsgraad van de leerkrachten in de groepen 1 en 2 is betrekkelijk laag. Veel leerkrachten die met een VVE-programma werken, zijn niet geschoold in het programma, niet in het bezit van een certificaat. Zie ook de inhoud van Tabel 9. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

76 3. Kwaliteit Vroegschoolse educatie heeft pas effect als de kwaliteit op orde is. Enkele aspecten die samen de kwaliteit van vroegschoolse educatie bepalen, zijn: (a) de overdracht tussen voorschoolse instellingen en basisscholen, (b) de doorgaande lijn tussen voorschoolse instellingen en basisscholen, (c) de scholing van leerkrachten, (d) de inzet van extra personeel en (e) de ouderbetrokkenheid. Overdracht Overdracht houdt in dat basisscholen vanuit de kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen informatie krijgen over jonge kinderen. Daardoor worden basisscholen in staat gesteld (dreigende) onderwijs-achterstanden bij leerlingen voortvarend te lijf te gaan. Tabel 6. Overdracht van informatie over kinderen tussen school en een of meerdere kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen (n=383) < 25% (n=186) 25 50% (n=142) > 50% (n=55) (n=383) Ja, tussen school, psz en kdv 44% 38% 29% 39% Ja, enkel tussen school en psz 51% 58% 71% 57% Ja, enkel tussen school en kdv 3% 1% 0% 2% Nee 2% 3% 0% 2% Vooral de overdracht van informatie tussen peuterspeelzalen en basisscholen is geregeld, en dan met name op basisscholen die betrekkelijk veel vroegschoolse doelgroepleerlingen hebben. Het is gebruikelijk om onderscheid te maken tussen warme en koude overdracht. Warme overdracht houdt in dat er mondelinge gesprekken zijn over (doelgroep)kinderen tussen leidsters van kinderdagverblijven/peuterspeelzalen en leerkrachten van de basisschool. Koude overdracht houdt in dat er schriftelijke formulieren met kindinformatie worden overgedragen. Tabel 7. Vorm van overdracht (n=375) < 25% (n=181) 25 50% (n=138) > 50% (n=56) (n=375) Warm 18% 26% 21% 22% Koud 21% 10% 5% 14% Warm én koud 61% 64% 73% 64% Meestal is de overdracht een combinatie van warm en koud (waarbij de warme overdracht vaak voor de leerlingen met extra zorgvragen geldt). Alleen koude overdracht zien we meer op scholen met verhoudingsgewijs weinig vroegschoolse doelgroepleerlingen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

77 Doorgaande lijn De doorgaande lijn bij VVE tussen kinderdagverblijven/peuterspeelzalen en basisscholen is een gedeelde zorg voor gemeenten, schoolbesturen en instellingen voor kinderopvang en peuterspeel-zaalwerk. Onder een doorgaande lijn wordt verstaan dat doelgroeppeuters en doelgroepkleuters bij de overgang van kinderdagverblijf of peuterspeelzaal naar basisschool hetzelfde VVE-programma krijgen. Tabel 8. VVE-koppels (doorgaande lijn in VVE-programma) (n=382) < 25% (n=185) 25 50% (n=141) > 50% (n=56) (n=382) Ja, zowel met psz als kdv 16% 20% 14% 17% Ja, enkel met psz 49% 61% 73% 57% Ja, enkel met kdv 3% 1% 0% 2% Nee 32% 18% 13% 24% De doorgaande lijn in het VVE-programma hebben de scholen meestal met de peuterspeelzalen. De kinderdagverblijven zijn niet nadrukkelijk betrokken bij de doorgaande lijn. Hoe hoger het percentage vroegschoolse doelgroepleerlingen op school, des te vaker deze een VVE-koppel vormt met een kinderdagverblijf en/of peuterspeelzaal. Scholing Voor de voorschoolse educatie is bij wet (Wet OKE) geregeld dat de leidsters van VVEkinderdagverblijven en VVE-peuterspeelzalen geschoold behoren te zijn in het VVEprogramma. Voor de vroegschoolse educatie wordt wenselijk geacht dat de groepsleerkrachten 1 en 2 zijn gecertificeerd in het VVE-programma. Tabel 9. Scholingsgraad leerkrachten van groepen 1 en 2 (in het bezit van een certificaat) (n=384) < 25% (n=186) 25 50% (n=142) > 50% (n=56) (n=384) Geen 18% 6% 5% 12% Enkele 6% 4% 2% 5% Minder dan de helft 3% 3% 0% 4% De helft 8% 6% 7% 7% Meer dan de helft 5% 7% 13% 7% Bijna allemaal 10% 14% 16% 13% Allemaal 48% 58% 57% 52% Op ruwweg tweederde van de basisscholen met VVE zijn de groepsleerkrachten 1 en 2 (bijna) allemaal geschoold in het VVE-programma. Op scholen met verhoudingsgewijs de meeste doelgroepkleuters is het scholingsniveau van de groepsleerkrachten 1 en 2 het hoogst. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

78 Extra personele inzet Met de inzet van extra personeel kunnen doelgroepkinderen meer aandacht krijgen bij de stimulering van hun ontwikkeling. Tabel 10. Inzet extra personeel (meerdere antwoorden mogelijk) (n=384) < 25% (n=186) 25 50% (n=142) > 50% (n=56) (n=384) Ja, in de vorm van onderwijsassistent(en)/ 42% 66% 79% 56% klassenassistent(en)/tutor(en) Ja, in de vorm van remedial teacher(s)/interne 18% 18% 11% 17% begeleider(s) Ja, in de vorm van extra leerkracht(en) 20% 24% 21% 22% Nee 33% 16% 11% 24% Driekwart van de scholen met VVE zetten extra personele inzet in bij de uitvoering van VVE, meestal in de vorm van een onderwijsassistent/klassenassistent/tutor. Dit geldt vooral voor de scholen met naar verhouding het grootste aandeel vroegschoolse doelgroepleerlingen. Ouderbetrokkenheid Via het betrekken van ouders bij de ontwikkeling van hun kind met specifieke ouderactiviteiten wordt het onderwijskundig en opvoedkundig ondersteunend gedrag van de ouders beïnvloed. Tabel 11. Activiteiten vanuit het VVE-programma voor ouders (n=384) < 25% (n=186) 25 50% (n=142) > 50% (n=56) (n=384) Ja 61% 81% 92% 73% Nee, nog niet/wordt aan gewerkt 9% 8% 4% 8% Nee 30% 11% 4% 19% Bijna driekwart van de scholen met VVE biedt activiteiten aan voor ouders om de betrokkenheid bij de ontwikkeling van hun kinderen te vergroten. De scholen met de hoogste percentages vroegschoolse doelgroepleerlingen doen dit vaker. Tabel 12. Mate van ouderbetrokkenheid (n=274) < 25% (n=111) 25 50% (n=111) > 50% (n=52) (n=274) Geen/weinig 13% 8% 15% 12% Minder dan de helft 24% 42% 46% 35% De helft 23% 16% 15% 19% Meer dan de helft 17% 19% 14% 17% (Bijna) Alle ouders 23% 15% 10% 17% Hoewel de scholen met de hoogste percentages vroegschoolse doelgroepleerlingen vaker activiteiten op het gebied van ouderbetrokkenheid aanbieden, resulteert dit niet in meer ouderbetrokkenheid. Op de scholen met de laagste percentages doelgroepkinderen toont een grotere groep ouders betrokkenheid bij de ontwikkeling van hun kinderen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

79 4. Opbrengsten Opbrengstgericht werken staat hoog op de politieke onderwijsagenda. Vroegschoolse educatie kan bijdragen aan het verkleinen van de onderwijsachterstanden van doelgroepkinderen. Tabel 13. Effecten van inspanningen op VVE-gebied (n=358) < 25% (n=171) 25 50% (n=133) > 50% (n=54) (n=358) Ja, vooral cognitief 26% 32% 28% 29% Ja, vooral sociaal-emotioneel 4% 3% 4% 4% Ja, zowel cognitief als sociaal-emotioneel 58% 60% 65% 59% Nee 12% 5% 4% 8% Verreweg de meeste scholen die aan VVE doen zien effecten als gevolg van het werken met een VVE-programma. Vooral de scholen met de hoogste percentages vroegschoolse doelgroepleerlingen merken dat het werken met een VVE-programma effecten sorteert bij de leerlingen. Meestal worden effecten op cognitief en sociaal-emotioneel gebied waargenomen. Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

80 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

81 Colofon Titel: Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2010; de vierde meting Auteurs: Sandra Beekhoven, IJsbrand Jepma, Paul Kooiman Project: Monitor VVE (TR0542 en TR0758) Opdrachtgever: Ministerie OCW Datum: 1 september 2010 Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie

82 Sint Jacobsstraat BP Utrecht (NL) Postbus GJ Utrecht (NL) T.. 31 (0) F.. 31 (0) sardes. nl

Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2011. De vijfde meting

Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2011. De vijfde meting Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2011 De vijfde meting Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2011 De vijfde meting In opdracht van het Ministerie van OCW Sandra Beekhoven,

Nadere informatie

Beginpagina INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN

Beginpagina INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN Beginpagina INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN De vragen in deze Landelijke VVE monitor hebben betrekking op de situatie in het schooljaar 2009 2010. Ideaal gesproken gaat u uit van één teldatum, het liefst

Nadere informatie

ALGEMEEN We beginnen met enkele vragen over VVE in uw gemeente.

ALGEMEEN We beginnen met enkele vragen over VVE in uw gemeente. ALGEMEEN We beginnen met enkele vragen over VVE in uw gemeente. 1. Subsidieert uw gemeente de uitvoering van VVE programma's in PEUTERSPEELZALEN? Ja Nee 2. Subsidieert uw gemeente de uitvoering van VVE

Nadere informatie

Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2012 Onderzoek peuterspeelzalen en kinderdagverblijven

Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2012 Onderzoek peuterspeelzalen en kinderdagverblijven Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2012 Onderzoek peuterspeelzalen en kinderdagverblijven 1 Onderzoek en Business Intelligence Deze feitenkaart bevat de resultaten van de jaarlijkse Oktobertelling onder

Nadere informatie

Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2013

Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2013 Maart 2014 Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2013 Onderzoek peuterspeelzalen en kinderdagverblijven Deze feitenkaart bevat de resultaten van de jaarlijkse Oktobertelling onder alle Rotterdamse peuterspeelzalen

Nadere informatie

Culemborgs VVE beleid 2011-2014

Culemborgs VVE beleid 2011-2014 Culemborgs VVE beleid 2011-2014 Wat is VVE? VVE staat voor voor- en vroegschoolse educatie. VVE is een programmatisch aanbod dat er op gericht is om taal- en ontwikkelingsachterstanden bij kinderen te

Nadere informatie

Monitorgegevens. voorschools. gemeente Steenwijkerland

Monitorgegevens. voorschools. gemeente Steenwijkerland Monitorgegevens voorschools gemeente Steenwijkerland 2008-2009 Steenwijk, augustus 2009. Magriet Pothast IJsselgroep 1 INHOUDSOPGAVE Pagina Inleiding 3 1. Zijn er meer doelgroeppeuters bereikt in 2008-2009?

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Den Helder

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Den Helder RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Den Helder Plaats : Den Helder Gemeentenummer : 0400 Onderzoeksnummer : 277984 Datum onderzoek : 4 september

Nadere informatie

VVE-pilot Spraak Makend in Oost-Groningen

VVE-pilot Spraak Makend in Oost-Groningen VVE-pilot Spraak Makend in Oost-Groningen 1. Doel Het doel van de VVE-pilot is het taalniveau van doelgroepkinderen zoals omschreven in de notitie Spraak Makend te verbeteren. Dit betekent dat de deelnemende

Nadere informatie

1 Deelname peuters aan voor- en vroegschoolse educatie Peuters op VVE- en niet-vve-speelzalen Gewichten en etniciteit peuters 3

1 Deelname peuters aan voor- en vroegschoolse educatie Peuters op VVE- en niet-vve-speelzalen Gewichten en etniciteit peuters 3 Inhoudsopgave 1 Deelname peuters aan voor- en vroegschoolse educatie 2 1.1 Peuters op VVE- en niet-vve-speelzalen 2 1.2 Gewichten en etniciteit peuters 3 1.2.1 Gewichtenpeuters op 1 januari 2008 3 1.2.2

Nadere informatie

Uitvoeringsnotitie VVE gemeente Dalfsen Uitwerking VVE-beleid en toelichting op de beleidsregels VVE

Uitvoeringsnotitie VVE gemeente Dalfsen Uitwerking VVE-beleid en toelichting op de beleidsregels VVE Uitvoeringsnotitie VVE gemeente Dalfsen Uitwerking VVE-beleid en toelichting op de beleidsregels VVE Dalfsen, augustus 2012 1 Inleiding Dit document is een uitwerking van de Notitie Beleid en uitvoering

Nadere informatie

Visie Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) gemeente Goirle 2011-2014

Visie Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) gemeente Goirle 2011-2014 Visie Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) gemeente Goirle 2011-2014 1. Inleiding Kinderen ontplooien zich later beter in onderwijs en maatschappij als hun start goed is. Als een kind in de voor- of vroegschoolse

Nadere informatie

Voorbeeldconvenant Vooren Vroegschoolse Educatie

Voorbeeldconvenant Vooren Vroegschoolse Educatie Voorbeeldconvenant Vooren Vroegschoolse Educatie Partijen: Schoolbestu(u)r(en) basisonderwijs :... Bestu(u)r(en) kinderopvang :... Bestu(u)r(en) peuterspeelzaalwerk :... Gemeente :... < Overige partijen

Nadere informatie

Resultaatafspraken voor VVE in gemeente Westvoorne

Resultaatafspraken voor VVE in gemeente Westvoorne Resultaatafspraken voor VVE in gemeente Westvoorne Partijen Schoolbesturen VCO De Kring (CNS De Nieuwe Weg, Baron de Vos van Steenwijkschool) Onderwijsgroep PRIMOvpr (De Driehoek, Obs Mildenburg, Obs Het

Nadere informatie

Van de tweejarigen zit het merendeel op een VVE-speelzaal, bij de driejarigen zit het grootste deel op een niet-vve-speelzaal (zie figuur 1).

Van de tweejarigen zit het merendeel op een VVE-speelzaal, bij de driejarigen zit het grootste deel op een niet-vve-speelzaal (zie figuur 1). 1 Deelname van peuters aan voorschoolse educatie In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de deelname van Leidse peuters aan VVE (voor- en vroegschoolse educatie). In Leiden wordt in het kader van

Nadere informatie

Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2015

Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2015 April 2016 Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2015 Onderzoek peuterspeelzalen en kinderdagverblijven 1 Deze feitenkaart bevat de resultaten van de jaarlijkse oktobertelling onder alle Rotterdamse peuterspeelzalen

Nadere informatie

Naar integraal peuterspeelzaalwerk

Naar integraal peuterspeelzaalwerk Naar integraal peuterspeelzaalwerk Een nieuwe koers voor het peuterspeelzaalwerk in Schiedam Plaats over deze achtergrondfoto uw eigen [kleuren]foto op de voorgrond......gebruik vervolgens onderstaande

Nadere informatie

DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE MAASDONK IN 2012

DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE MAASDONK IN 2012 DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE MAASDONK IN 2012 Definitief Utrecht, februari 2013 H3492754 Pagina 1 van 18 Pagina 2 van 18 INHOUD Voorwoord 5 1 VVE in de gemeente Maasdonk 9 2 De oordelen over de

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Nieuwkoop

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Nieuwkoop RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Nieuwkoop Plaats : Ter Aar Gemeentenummer : 0569 Onderzoeksnummer : 277962 Datum onderzoek : 4 november 2014

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Ermelo

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Ermelo RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Ermelo Plaats : Ermelo Gemeentenummer : 0233 Onderzoeksnummer : 278180 Datum onderzoek : 23 september 2014 Datum

Nadere informatie

VVE wijkanalyses. Evaluatieverslag VVE wijkanalyses

VVE wijkanalyses. Evaluatieverslag VVE wijkanalyses VVE wijkanalyses Evaluatieverslag VVE wijkanalyses VVE wijkanalyses Evaluatieverslag VVE wijkanalyses Annelies Kassenberg, Senior onderzoeker Matti Blok, Onderzoeker Dorien Petri, projectondersteuner

Nadere informatie

Bestuurlijke afspraken Voor- en Vroegschoolse Educatie

Bestuurlijke afspraken Voor- en Vroegschoolse Educatie Bestuurlijke afspraken Voor- en Vroegschoolse Educatie Preambule Op 4 juni 2007 is het Bestuursakkoord tussen Rijk en, getiteld Samen aan de slag, getekend. Over voor- en vroegschoolse educatie zijn daarover

Nadere informatie

Samenvatting Leidse Monitor 2010-2011

Samenvatting Leidse Monitor 2010-2011 Samenvatting Leidse Monitor 2010-2011 De Leidse Monitor verzamelt informatie over de ontwikkeling van Leidse kinderen vanaf het moment dat zij en/of hun ouders deelnemen aan een voor- en vroegschools programma

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Terschelling

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Terschelling RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Terschelling Plaats : West-Terschelling Gemeentenummer : 0093 Onderzoeksnummer : 278069 Datum onderzoek : 19

Nadere informatie

Samenvatting Leidse Monitor

Samenvatting Leidse Monitor Samenvatting Leidse Monitor 2007-2008 December 2009 Dr. Jaap van Lakerveld Drs. Ingrid Gussen Dr. Kees de Brabander Drs. Theresa Steeman PLATO Platform Opleiding, Onderwijs en Organisatie BV Universiteit

Nadere informatie

Schets van de Educatieve Agenda

Schets van de Educatieve Agenda Schets van de Educatieve Agenda 1. Inleiding In augustus 2006 is de tweede periode Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid (GOA) beeindigd. Vanaf augustus 2006 is een nieuw inhoudelijk kader van toepassing

Nadere informatie

DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM IN 2012

DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM IN 2012 DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM IN 2012 Utrecht, november 2012 3426545 Pagina 1 van 15 Pagina 2 van 15 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 7 1 VVE op gemeentelijk niveau 9 2 De oordelen over

Nadere informatie

Beleidskader Voor- en Vroegschoolse Educatie gemeente Deurne

Beleidskader Voor- en Vroegschoolse Educatie gemeente Deurne Beleidskader Voor- en Vroegschoolse Educatie gemeente Deurne 2012-2014 1 Vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne op 2 1.Inleiding Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie De Wet OKE (Ontwikkelingskansen

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE. Blaricum

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE. Blaricum RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE Blaricum Plaats : Blaricum Gemeentenummer : 0376 Onderzoeksnummer : 293985 Datum onderzoek : 3 oktober 2017 Datum vaststelling

Nadere informatie

Concept-Convenant Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) Someren

Concept-Convenant Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) Someren Concept-Convenant Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) Someren De ondergetekenden: 1. Gemeente Someren, voor deze overeenkomst vertegenwoordigd door dhr. T. Maas, 2. Stichting PlatOO, voor deze overeenkomst

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Leeuwarderadeel

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Leeuwarderadeel RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE Leeuwarderadeel Plaats : Stiens Gemeentenummer : 0081 Onderzoeksnummer : 288786 Datum onderzoek : 21

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Midden Delfland

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Midden Delfland RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE Midden Delfland Plaats : Schipluiden Gemeentenummer : 1842 Onderzoeksnummer : 286929 Datum onderzoek : 11 januari

Nadere informatie

PRAAT MET DE RAAD kort verslag

PRAAT MET DE RAAD kort verslag PRAAT MET DE RAAD kort verslag Datum: 19 mei 2015 Spreker: Corine Laurant, namens Stichting Kinderen en Ouders Onderwerp: Stichting Kinderen en Ouders als gesubsidieerde instelling voor peuterspeelzalen

Nadere informatie

Onderzoek doelgroepbereik VVE

Onderzoek doelgroepbereik VVE Onderzoek doelgroepbereik VVE Nulmeting Beleidsinformatie en Onderzoek Sector Control Samenstelling: Drs. C. Hogervorst BiO-rapport nr. 1203 December 2014 2 Inhoud 1. Inleiding 5 2. Resultaten 6 2.1. Omvang

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Sliedrecht

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Sliedrecht RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE Sliedrecht Plaats : Sliedrecht Gemeentenummer : 0610 Onderzoeksnummer : 289118 Datum onderzoek : 26

Nadere informatie

BIJLAGE 4. WAARDERINGSKADER VVE GEMEENTELIJK NIVEAU

BIJLAGE 4. WAARDERINGSKADER VVE GEMEENTELIJK NIVEAU BIJLAGE 4. WAARDERINGSKADER VVE GEMEENTELIJK NIVEAU In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor de voor- en vroegschoolse educatie op gemeentelijk niveau opgenomen. Het waarderingkader

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Achtkarspelen

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Achtkarspelen RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE Achtkarspelen Plaats : Buitenpost Gemeentenummer : 0059 Onderzoeksnummer : 288297 Datum onderzoek :

Nadere informatie

UITVOERINGSPROGRAMMA 2013

UITVOERINGSPROGRAMMA 2013 UITVOERINGSPROGRAMMA 2013 VVE IN HAARLEMEMRLIEDE CA. Y.Mahrach dec 2013 Inleiding Per 1 augustus 2010 is de wetgeving voor onderwijsachterstanden en voor- en vroegschoolse educatie gewijzigd. De gemeente

Nadere informatie

Evaluatie pilot VVE Nieuwleusen

Evaluatie pilot VVE Nieuwleusen Evaluatie VVE Pilot Nieuwleusen Een samenwerking tussen: Doomijn peuterspeelzaal Kon. Julianalaan Landstede Kinderdagverblijf t Hummelhof Carinova consultatiebureau Nieuwleusen Gemeente Dalfsen Maart,

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Leiderdorp

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Leiderdorp RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Leiderdorp Plaats : Leiderdorp Gemeentenummer : 0547 Onderzoeksnummer : 279088 Datum onderzoek : 24 november

Nadere informatie

Voor- en vroegschoolse educatie

Voor- en vroegschoolse educatie Plan voor Peuterspeelzaalwerk en Voor- en vroegschoolse educatie Seizoen 2013-2014 29 mei 2013 Cluster Welzijn Gemeente Groesbeek Peuterspeelzaalwerk en VVE in Groesbeek in 2013-2014 1.Visie Alle kinderen

Nadere informatie

DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE AA EN HUNZE IN 2012 DEFINITIEF

DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE AA EN HUNZE IN 2012 DEFINITIEF DE KWALITEIT VAN VVE IN DE GEMEENTE AA EN HUNZE IN 2012 DEFINITIEF Utrecht, februari 2013 Reg.nr. 3496774 Pagina 1 van 16 INHOUD Voorwoord 3 1 VVE in de gemeente Aa en Hunze 7 2 De oordelen over de voor

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE. Westland

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE. Westland RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE Westland Plaats : Naaldwijk Gemeentenummer : 1783 Onderzoeksnummer : 293977 Datum onderzoek : 17 oktober 2017 Datum vaststelling

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Heerenveen

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Heerenveen RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE Heerenveen Plaats : Heerenveen Gemeentenummer : 0074 Onderzoeksnummer : 287974 Datum onderzoek : 18 februari

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Hoorn

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Hoorn RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Hoorn Plaats : Hoorn Nh Gemeentenummer : 0405 Onderzoeksnummer : 278266 Datum onderzoek : 30 september 2014

Nadere informatie

GEMEENTERAAD MENAMERADIEL

GEMEENTERAAD MENAMERADIEL GEMEENTERAAD MENAMERADIEL Menaam : 27 januari 2011 Portefeuillehouder : A. Dijkstra Punt : [08] Behandelend ambtenaar : A. Buma Doorkiesnummer : (0518) 452918 Onderwerp : Wet OKE / VVE 2011-2014 Inleiding

Nadere informatie

Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit van voorschoolse instellingen

Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit van voorschoolse instellingen Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit van voorschoolse instellingen Presentatie pre-cool cohortonderzoek Bijeenkomst G37 30 juni 2016 Annemiek Veen Pre-COOL cohortonderzoek Kohnstamm Instituut

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Purmerend

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Purmerend RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Purmerend Plaats : Purmerend Gemeentenummer : 0439 Onderzoeksnummer : 278362 Datum onderzoek : 24 november 2014

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Nederweert

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Nederweert RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE Nederweert Plaats : Nederweert Gemeentenummer : 0946 Onderzoeksnummer : 292866 Datum onderzoek : 20 april 2017

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Hof van Twente

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Hof van Twente RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Hof van Twente Plaats : Goor Gemeentenummer : 1735 Onderzoeksnummer : 278130 Datum onderzoek : 29 september

Nadere informatie

Beleidskader Peuteropvang Ede 2016

Beleidskader Peuteropvang Ede 2016 Beleidskader Peuteropvang Ede 2016 Inleiding Vanaf 2018 gelden landelijk voor peuterspeelzalen, voorscholen en kinderopvang dezelfde kwaliteitseisen en worden ze op dezelfde wijze gefinancierd. De regels

Nadere informatie

Datum 28 november 2018 Betreft Beantwoording vragen schriftelijk overleg (Kamerstuk 31293, nr. 415))

Datum 28 november 2018 Betreft Beantwoording vragen schriftelijk overleg (Kamerstuk 31293, nr. 415)) >Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Wetgeving en Juridische Zaken Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500

Nadere informatie

VVE EN DE WET OKE IN HOOGEVEEN Toe naar professionele voorschoolse voorzieningen met een goed aanbod voor elk kind

VVE EN DE WET OKE IN HOOGEVEEN Toe naar professionele voorschoolse voorzieningen met een goed aanbod voor elk kind VVE EN DE WET OKE IN HOOGEVEEN 2011 Toe naar professionele voorschoolse voorzieningen met een goed aanbod voor elk kind 1 Inleiding Een van de speerpunten van de gemeente Hoogeveen is Talentontwikkeling:

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 25 november 2011 Betreft Bestuursafspraken G4 en G33

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 25 november 2011 Betreft Bestuursafspraken G4 en G33 a 1 > Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Preview. Kwaliteit van VVE in de Kinderopvang. Pedagogische doelen. Wat is kwaliteit?

Preview. Kwaliteit van VVE in de Kinderopvang. Pedagogische doelen. Wat is kwaliteit? Kwaliteit van VVE in de Kinderopvang Preview Wat is kwaliteit? Stand van zaken anno 2009 Waarom VVE in de kinderopvang? Doelgroepen Professionalisering Kwaliteit van VVE: wat werkt? Wat voegt VVE toe?

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Midden-Drenthe

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Midden-Drenthe RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE Midden-Drenthe Plaats : Beilen Gemeentenummer : 1731 Onderzoeksnummer : 288094 Datum onderzoek : 11 februari

Nadere informatie

Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2016

Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2016 Mei 2017 Feitenkaart vve-monitor Rotterdam 2016 Onderzoek kinderopvanglocaties Deze feitenkaart bevat de resultaten van de jaarlijkse oktobertelling onder alle Rotterdamse kinderopvanglocaties (peuterspeelzalen

Nadere informatie

Ontwikkeling van Kwaliteit door Evaluatie van VVE (OKE-VVE)

Ontwikkeling van Kwaliteit door Evaluatie van VVE (OKE-VVE) Ontwikkeling van Kwaliteit door Evaluatie van VVE (OKE-VVE) Een beleidsinstrument voor gemeenten om doelgroepbereik, kwaliteit en opbrengsten van VVE op orde te krijgen IJsbrand Jepma Berend Schonewille

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN IN DE GEMEENTE. Weststellingwerf

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN IN DE GEMEENTE. Weststellingwerf RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2016-2017 IN DE GEMEENTE Weststellingwerf Plaats : Wolvega Gemeentenummer : 0098 Onderzoeksnummer : 292793 Datum onderzoek : 10

Nadere informatie

Loont VVE? Paul Leseman

Loont VVE? Paul Leseman Loont VVE? Paul Leseman Waar gaat VVE over? Extra kindplaatsen in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven voor kinderen die anders niet aan zo n voorziening zouden deelnemen. Verbetering van de structurele

Nadere informatie

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Respons thuiszorgorganisaties en GGD en In deden er tien thuiszorgorganisaties mee aan het, verspreid over heel Nederland. Uit de

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Beverwijk

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Beverwijk RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Beverwijk Plaats : Beverwijk Gemeentenummer : 0375 Onderzoeksnummer : 279708 Datum onderzoek : 10 december 2014

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Inspectie van het Onderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Heerhugowaard Plaats Gemeentenummer

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. De Friese Meren

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. De Friese Meren RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE De Friese Meren Gemeentenummer : 1921 Onderzoeksnummer : 287893 Datum onderzoek : 25 februari 2016 Datum vaststelling

Nadere informatie

Monitor voor- en vroegschoolse educatie 2012/2013

Monitor voor- en vroegschoolse educatie 2012/2013 dit is een LEA plus project -www.lea.almere.nl- -Dit is een LEA plus project-www.leaplusalmere.nl Monitor voor- en vroegschoolse educatie 2012/2013 Telefoon 14 036 info@almere.nl www.almere.nl Heeft u

Nadere informatie

Prestatie-overeenkomst subsidie peuterspeelzaal Lennisheuvel en WE- doelgroepkinderen in 2016: H. SchujjŗmşíP-^''^

Prestatie-overeenkomst subsidie peuterspeelzaal Lennisheuvel en WE- doelgroepkinderen in 2016: H. SchujjŗmşíP-^''^ Prestatie-overeenkomst subsidie peuterspeelzaal Lennisheuvel en WE- doelgroepkinderen in 2016: Activiteit; Stellers: Conny van Aarle Akkoord: Gemeente Boxtel, afd. Maatschappelijke Ontwikkeling H. Schuurman;

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Stadskanaal

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Stadskanaal RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Stadskanaal Plaats : Stadskanaal Gemeentenummer : 0037 Onderzoeksnummer : 279577 Datum onderzoek : 19 november

Nadere informatie

Evaluatie trainingen Vversterk. Deelnemers eerste tranche

Evaluatie trainingen Vversterk. Deelnemers eerste tranche Evaluatie trainingen Vversterk Deelnemers eerste tranche Evaluatie trainingen Vversterk Deelnemers eerste tranche Opdrachtgever: Sardes Utrecht, februari 2008 Oberon Postbus 1423 3500 BK Utrecht tel. 030-2306090

Nadere informatie

VVE-beleidsplan Montessori-peutergroep De Peutertuin. locatie Noord Enkhuizen

VVE-beleidsplan Montessori-peutergroep De Peutertuin. locatie Noord Enkhuizen VVE-beleidsplan Montessori-peutergroep De Peutertuin locatie Noord Enkhuizen voorwoord Voor u ligt het VVE-beleidsplan van de Stichting Montesssori-peutergroep Enkhuizen. Deze stichting, die peuterspeelzaalwerk

Nadere informatie

DEFINITIEF RAPPORT VAN HET ONDERZOEK IN HET KADER VAN DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE BASISSCHOOL HET MOZAÏEK LOCATIE DE BONGERD

DEFINITIEF RAPPORT VAN HET ONDERZOEK IN HET KADER VAN DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE BASISSCHOOL HET MOZAÏEK LOCATIE DE BONGERD VVE-RAPPORT DEFINITIEF RAPPORT VAN HET ONDERZOEK IN HET KADER VAN DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE BASISSCHOOL HET MOZAÏEK LOCATIE DE BONGERD Locatie : Het Mozaïek - Brinnummer : 12DF Plaats : Veenendaal

Nadere informatie

Subsidieregeling Onderwijsachterstanden

Subsidieregeling Onderwijsachterstanden Subsidieregeling Onderwijsachterstanden 2020-2022 Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal; gelet op artikel 2, eerste lid, onder e, en tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Roosendaal;

Nadere informatie

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill. Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill. secondant #2 april 2009 7 Geweldsdelicten tussen - Daling van geweld komt niet uit de verf Crimi-trends

Nadere informatie

Bijlage hoofdstuk 2. Trend: Stijging van de kwaliteit tov eerdere jaren. Veel variaties in kwaliteit, binnen en tussen instellingen

Bijlage hoofdstuk 2. Trend: Stijging van de kwaliteit tov eerdere jaren. Veel variaties in kwaliteit, binnen en tussen instellingen Bijlage hoofdstuk 2 8 januari 2016 Bijlage behorende bij hoofdstuk 2 van het SER advies Kindvoorzieningen: Evaluaties van (de kwaliteit van) Nederlandse kindvoorzieningen Fukkink et al. (2013); Veen et

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN IN DE GEMEENTE. Tiel

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN IN DE GEMEENTE. Tiel RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2016-2017 IN DE GEMEENTE Tiel Plaats : Tiel Gemeentenummer : 0281 Onderzoeksnummer : 292531 Datum onderzoek : 13 april 2017 Datum

Nadere informatie

Beleidscontext VVE + actualiteiten

Beleidscontext VVE + actualiteiten Beleidscontext VVE + actualiteiten Elly Dekker, beleidsadviseur VNG Ronde tafelconferentie taalachterstanden 18 januari 2016 Landelijke ontwikkelingen Wetsvoorstel Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzalen

Nadere informatie

A. Pietersen Vergunningen, Voorzieningen en Handhaving / Renske van der Peet

A. Pietersen Vergunningen, Voorzieningen en Handhaving / Renske van der Peet Gemeente Nieuwkoop College van Burgemeester en Wethouders raadsvoorstel portefeuillehouder opgesteld door Registratienummer A. Pietersen Vergunningen, Voorzieningen en Handhaving / Renske van der Peet

Nadere informatie

Addendum Doelgroepdefinitie VVE. Lokaal Educatieve Agenda Samenwerken aan talent

Addendum Doelgroepdefinitie VVE. Lokaal Educatieve Agenda Samenwerken aan talent Addendum Doelgroepdefinitie VVE Lokaal Educatieve Agenda 2011-2014 Samenwerken aan talent Juni 2013 LEA 2011-2014 De Lokaal Educatieve Agenda, ook wel LEA genoemd, is het beleidsplan waarin de gemeente

Nadere informatie

Beleidsplan Voor- en vroegschoolse Educatie 2011-2014. en nu is het OKE

Beleidsplan Voor- en vroegschoolse Educatie 2011-2014. en nu is het OKE Beleidsplan Voor- en vroegschoolse Educatie 2011-2014 en nu is het OKE Inhoudsopgave: I Inleiding 2 Ontwikkelingen VVE-beleid 2.1 Landelijk beleid 4 2.2 Wat betekent dit voor gemeenten 4 3 Lokaal VVE-beleid

Nadere informatie

Convenant Proces van signalering, toeleiding en plaatsing voor- en vroegschoolse educatie

Convenant Proces van signalering, toeleiding en plaatsing voor- en vroegschoolse educatie Convenant Proces van signalering, toeleiding en plaatsing voor- en vroegschoolse educatie De ondergetekenden: 1. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en

Nadere informatie

Voorschoolse voorzieningen in Purmerend 2011

Voorschoolse voorzieningen in Purmerend 2011 Voorschoolse voorzieningen in Purmerend 2011 Gemeente Purmerend Afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Juli 2011 INHOUDSOPGAVE Samenvatting.....2 1 Inleiding. 2 2. Begrippenkader...2 3. Aanleiding........3

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Winsum

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Winsum RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE Winsum Plaats : Winsum Gn Gemeentenummer : 0053 Onderzoeksnummer : 289165 Datum onderzoek : 21 april

Nadere informatie

Onderwerp Voortgangsrapportage : De kwaliteit van Voor- en Vroegschoolse Educatie in de gemeente Haarlem in schooljaar ' BBV nr:

Onderwerp Voortgangsrapportage : De kwaliteit van Voor- en Vroegschoolse Educatie in de gemeente Haarlem in schooljaar ' BBV nr: Informatienota Onderwerp Voortgangsrapportage : De kwaliteit van Voor- en Vroegschoolse Educatie in de gemeente BBV nr: 2016/450120 1. Inleiding De gemeente Haarlem is sinds de inwerkingtreding van de

Nadere informatie

Masterplan Het Jonge Kind

Masterplan Het Jonge Kind Masterplan Het Jonge Kind Plan van aanpak effectief bestrijden van leer en ontwikkelachterstanden bij jonge kinderen Versie 2, oktober 2013 De aanloop In het regeerakkoord Vrijheid en verantwoordelijkheid

Nadere informatie

2011D63985 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2011D63985 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 20D63985 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de

Nadere informatie

Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam

Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse voorzieningen op peuterspeelzalen Edam-Volendam Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, gelet op artikel 3, eerste

Nadere informatie

Kinderdagverblijf Buitenpret. Peuterspeelleergroep De Krullevaar Peuterspeelleergroep Pim&Pom PROTOCOL VVE

Kinderdagverblijf Buitenpret. Peuterspeelleergroep De Krullevaar Peuterspeelleergroep Pim&Pom PROTOCOL VVE Kinderdagverblijf Buitenpret Peuterspeelleergroep De Krullevaar Peuterspeelleergroep Pim&Pom PROTOCOL VVE INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 1. Omschrijving VVE 1.1 Algemeen 3 1.2 Doelgroepbepaling 4 1.3 Toeleiding

Nadere informatie

Workshop Onderwijsdag 2012 Enschede

Workshop Onderwijsdag 2012 Enschede Anneke Elenbaas van Ommen - 20 maart 2012 SAMENWERKEN AAN DE DOORGAANDE LIJN IN ZORG EN EDUCATIE BINNEN DE VOOR- EN VROEGSCHOOLSE PERIODE Workshop Onderwijsdag 2012 Enschede Programma Welkom en toelichting

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Boekel

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Boekel RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE Boekel Plaats : Boekel Gemeentenummer : 0755 Onderzoeksnummer : 292944 Datum onderzoek : 9 mei 2017 Datum vaststelling

Nadere informatie

Onderwijs. Hoofdstuk 10. 10.1 Inleiding

Onderwijs. Hoofdstuk 10. 10.1 Inleiding Hoofdstuk 10 Onderwijs 10.1 Inleiding Leiden kennisstad heeft een hoog opgeleide bevolking en herbergt binnen haar grenzen veel onderwijsinstellingen. In dit hoofdstuk gaat het zowel om de opleiding die

Nadere informatie

Onderzoeksvraag zoals geformuleerd door SZW

Onderzoeksvraag zoals geformuleerd door SZW aan SZW van Peter-Paul de Wolf en Sander Scholtus (Senior) methodoloog onderwerp Aandeel 0-jarigen onder aanvragen toeslag kinderdagopvang datum 5 september 2018 Inleiding Naar aanleiding van een voorgestelde

Nadere informatie

Gelet op de artikelen 165 en 168 van de Wet op het primair onderwijs;

Gelet op de artikelen 165 en 168 van de Wet op het primair onderwijs; Besluit van houdende wijziging van het Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006-2010 in verband met het verhogen van een specifieke uitkering aan gemeenten teneinde

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Loppersum

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Loppersum RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Loppersum Plaats : Loppersum Gemeentenummer : 0024 Onderzoeksnummer : 279080 Datum onderzoek : 15 december 2014

Nadere informatie

Uw brief van. 19 juni 2006

Uw brief van. 19 juni 2006 De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Den Haag 19 juni 2006 Ons kenmerk WJZ/2006/24509 (2635) Uw brief van 19 juni 2006 Onderwerp Voorhang ontwerpbesluit

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Geldermalsen

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE. Geldermalsen RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2014 IN DE GEMEENTE Geldermalsen Plaats : Geldermalsen Gemeentenummer : 0236 Onderzoeksnummer : 279478 Datum onderzoek : 13 oktober

Nadere informatie

Voor- en Vroegschoolse Educatie Gemeente Bloemendaal

Voor- en Vroegschoolse Educatie Gemeente Bloemendaal Voor- en Vroegschoolse Educatie Gemeente Bloemendaal November 2013 Corsa nummer: 2013040608 Inleiding Per 1 augustus 2010 is de Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en Educatie (OKE) in werking getreden.

Nadere informatie

Convenant uitvoering Boxtels model. Kwaliteit VVE beleid Boxtel Maart 2017

Convenant uitvoering Boxtels model. Kwaliteit VVE beleid Boxtel Maart 2017 Convenant uitvoering Boxtels model Kwaliteit VVE beleid Boxtel Maart 2017 Inleiding De Voor- en Vroegschoolse Educatie en de daarmee te behalen opbrengsten in de ontwikkeling van kinderen staan landelijk

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Aalsmeer

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Aalsmeer RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE Aalsmeer Plaats : Aalsmeer Gemeentenummer : 0358 Onderzoeksnummer : 288452 Datum onderzoek : 3 maart

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Hoogezand-Sappemeer

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE. Hoogezand-Sappemeer RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 IN DE GEMEENTE Hoogezand-Sappemeer Plaats : Hoogezand Gemeentenummer : 0018 Onderzoeksnummer : 288257 Datum onderzoek : 22

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Heerhugowaard

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Heerhugowaard RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE Heerhugowaard Plaats : Heerhugowaard Gemeentenummer : 0398 Onderzoeksnummer : 293167 Datum onderzoek : 23 mei

Nadere informatie

Evaluatie regiobijeenkomsten Vversterk. november december 2007

Evaluatie regiobijeenkomsten Vversterk. november december 2007 Evaluatie regiobijeenkomsten Vversterk november december 2007 Evaluatie regiobijeenkomsten Vversterk November - december 2007 Opdrachtgever: Sardes Utrecht, februari 2008 Oberon Postbus 1423 3500 BK Utrecht

Nadere informatie