Osteopatische visie op het bitloos rijden versus het rijden met een bit en de invloed hiervan op het occiput- atlas- axis (OAA) complex

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Osteopatische visie op het bitloos rijden versus het rijden met een bit en de invloed hiervan op het occiput- atlas- axis (OAA) complex"

Transcriptie

1 Osteopatische visie op het bitloos rijden versus het rijden met een bit en de invloed hiervan op het occiput- atlas- axis (OAA) complex Thesis aangeboden door Aike Kraaijenvanger Voor het behalen van het diploma; Osteopathie voor dieren Promotor: Frank Dirckx Mei 2012

2

3 Osteopatische visie op het bitloos rijden versus het rijden met een bit en de invloed hiervan op het occiput- atlasaxis (OAA) complex

4 Voorwoord Als klein meisje heb ik altijd geroepen dat ik later iets met dieren wilde gaan doen. In eerste instantie had ik mijn zinnen gezet op een opleiding tot dierenfysiotherapeut, maar om hiervoor in aanmerking te komen was het noodzakelijk om de opleiding tot humaan fysiotherapeut te hebben afgerond. Zo ben ik aan mijn opleiding tot humaan fysiotherapeut begonnen. Tijdens deze opleiding kwam ik in contact met de osteopathie, omdat mijn eigen paard rugproblemen had en we dit hebben laten behandelen door een osteopaat. Ik ben me hierdoor gaan verdiepen in de opleiding osteopathie voor dieren en mijn interesse was gewekt. Des te meer informatie ik ging zoeken over deze opleiding, des te groter mijn interesse werd. Uiteindelijk besloot ik na mijn opleiding tot humaan fysiotherapeut verder te gaan met de opleiding tot osteopaat voor dieren. Mede omdat je als osteopaat meer behandelmogelijkheden lijkt te hebben dan als dierfysiotherapeut. Inmiddels zit ik alweer in het derde jaar van deze ontzettend leuke en inspirerende studie. Ik kijk er enorm naar uit om straks van dit boeiende vak mijn beroep te maken. Met veel plezier kijk ik terug op de afgelopen drie jaar en wil daarom allereerst Frank Dirckx en Stefan Allen bedanken voor hun enthousiaste en motiverende manier van lesgeven. Tevens wil ik ook mijn studiegenoten bedanken voor de leuke tijd die we hebben gehad. Voor mijn thesis zocht ik naar een praktisch gedeelte, in de vorm van een praktijkonderzoek. Dit heb ik uiteindelijk gevonden door een onderzoek te doen naar het verschil tussen het rijden met een bit en het bitloos rijden op het occiput- atlas- axis (OAA) complex. Ik ben hierin erg goed begeleid en gesteund door mijn promotor, Frank Dirckx, waarvoor veel dank. Verder wil ik de mensen bedanken die de tijd namen om samen met hun paarden deel te nemen aan mijn onderzoek. Natuurlijk wil ik ook de Nederlandse Vereniging Bitloos Paardrijden en met name Madeleine Calkoen bedanken voor het uitlenen van de bitloze hoofdstellen. Ik wil ook mijn naaste omgeving bedanken die geholpen heeft bij het realiseren van dit werk en in het bijzonder mijn ouders. Zij hebben mij geleerd wat doorzettingsvermogen is, dit kwam goed van pas tijdens beide opleidingen de afgelopen zeven jaar. Als laatst wil ik mijn partner Martijn heel erg bedanken, hij was diegene met wie ik tot laat in de avond kon discussiëren over de juiste formules en verwerking van mijn praktijkonderzoek. Tevens heeft hij alle spelling, punten en komma s nagekeken. Aike Kraaijenvanger Februari 2012

5 Inhoudsopgave Inleiding Bespreking van de schedel, atlas en axis Osteologie Schedelbeenderen Os parietale Os frontale Os temporale Os sphenoidale Os ethmoidale Maxilla Os incisivum Os palatinum Os pterygoideum Os zygomaticum Os lacrimale Os nasale Os occipitale Mandibula Atlas Axis Artrologie Articulatio atlanto- occipitalis Articulatio atlanto- axialis Ligamentum nuchae Myologie Spieren die het OAA gewricht overbruggen Mm. Brachiocephalicus Mm. Intertransversarii Mm. Longissimus atlantis Mm. Longissimus capitis Mm. Longus capitis... 24

6 Mm. Longus colli Mm. Obliquus capitis caudalis Mm. Obliquus capitis cranialis Mm. Omohyoideus Mm. Rectus capitis dorsalis major Mm. Rectus capitis dorsalis minor Mm. Rectus capitis lateralis Mm. Rectus capitis ventralis Mm. Semispinalis capitis Mm. Splenius Mm. Sternocephalicus Mm. Sternohyoideus Mm. Sternothyroideus Spieren in de schedel gerelateerd aan het bit Mm. Masseter Mm. Pterygoideus medialis Mm. Pterygoideus lateralis Overige Fascia cervicalis Vasculair De arteriële bloedvoorziening van de schedel De veneuze bloedvoorziening van de schedel Neurologie Nn. Spinalis Truncus vagosympaticus Ganglion cervicale craniale Ganglion stellatum Craniale zenuwen Nn. Supraorbitalis Nn. Infraorbitalis Nn. Buccalis Nn. Lingualis... 40

7 Nn. Alveolaris inferior Nn. Mentalis Fysiologie Werking van de spierspoeltjes bij plotselinge teugelkracht Biomechanica Inleiding in het bitloos rijden en het rijden met een bit Bitloos hoofdstel, Dr. Cook Contactoppervlak Het praktijkonderzoek Beschrijving van het onderzoek De onderzoeksresultaten Osteopatische visie Besluit Algemene conclusie Conclusie naar aanleiding van het praktijkonderzoek Samenvatting Summary Literatuurlijst Lijst van illustraties Lijst van tabellen Lijst van grafieken Bijlage 1: Foto s van het praktijkonderzoek Bijlage 2: Onderzoeksresultaten (in Excel)... 71

8 Inleiding Door de toegenomen kennis met betrekking tot leermethodes en communicatie met paarden is gebleken dat er meerdere manieren van communicatie tussen ruiter en paard mogelijk zijn, dan uitsluitend via een hoofdstel met een bit. De laatste jaren staat bitloos rijden steeds meer in de belangstelling. Dit komt onder andere door de mogelijke negatieve effecten van het bit, zoals onderzocht en beschreven door Cook en Strasser in 2003 (Lit. 9). Ook de toegenomen kennis met betrekking tot trainingsmethodes en het leervermogen van dieren, maken het mogelijk om tot andere manieren van communiceren met paarden te komen, dan enkel via een hoofdstel met bit. (Lit. 30) Als osteopaat kom je bij paarden vaak problemen en blokkades tegen rondom het OAA gewricht. Dit kan tal van oorzaken hebben, zoals een paard dat schrikt terwijl het vast staat en zich probeert los te trekken met een halster. De kracht die hierbij op het OAA gewricht ontstaat, kan zorgen voor problemen in deze zone. Het kan echter ook zo zijn dat een probleem of blokkade van het OAA gewricht een terugkerend probleem is bij een paard. Als osteopaat wil je dan de oorzaak hiervan proberen te achterhalen en moet je ook rekening houden met externe factoren. Welke invloed heeft de manier van rijden hierin? Zou een ruiter dermate veel teugelkracht geven dat er problemen rond het OAA gewricht kunnen ontstaan? Is er een verband tussen de teugelkracht die gegeven wordt en de dominante kant van de ruiter? En is er een onderscheid te maken tussen het rijden met een bit en het bitloos rijden? Fig. 1: zijaanzicht schedel met een hoofdstel met bit Door deze vragen was de interesse gewekt en dit was de aanleiding voor deze thesis waarin een en ander nader bekeken en onderzocht wordt. De onderzoeksvraag hierbij luidt: Is er een verschil tussen het bitloos rijden versus het rijden met een bit ten aanzien van de de invloed op het OAA gewricht? Fig. 2: Zijaanzicht schedel met een bitloos hoofdstel Het doel van dit onderzoek is aan te tonen dat er een verschil is tussen beide manieren van rijden en met name de invloed die dit heeft op het OAA gewricht en bijbehorende anatomische structuren. Als osteopaat is het interessant om antwoord op bovenstaande onderzoeksvraag te krijgen. Dit geeft je namelijk inzicht in de externe factoren die plaatsvinden rondom een paard. Heb je een paard in behandeling met recidiverende problemen van het OAA gewricht dan is het nuttig om deze externe factoren in ogenschouw te nemen. 8

9 Voor het onderzoek is begonnen met een literatuurstudie waarin de anatomische structuren die in relatie staan met het OAA gewricht en het hoofdstel beschreven worden. Daarna wordt het praktijkonderzoek beschreven. Hierbij is met behulp van newtonmeters de teugelkracht gemeten, om vervolgens de krachten op het OAA gewricht te berekenen. Vervolgens zullen de resultaten van het praktijkonderzoek en de conclusies aan bod komen. 9

10 1. Bespreking van de schedel, atlas en axis In dit hoofdstuk zal de anatomie van de schedel, atlas en axis beschreven worden. Het doel hiervan is een verband leggen tussen de onderzoeksresultaten en de anatomisch structuren. De schedel kan grof gezegd verdeelt in twee grote gebieden: het neurocranium en het splanchnocranium. Het neurocranium omvat de botstukken die de hersenen omringen. Het splanchnocranium bevat de bovenkaak met bijbehorende sinussen en de onderkaak. Daarnaast zullen de atlas en axis, respectievelijk de eerste en tweede cervicale wervel besproken worden. 1.1 Osteologie Schedelbeenderen Fig. 3: Anatomie Schedel F. Os frontale; J. Os incisivum; L. Os lacrimale; M. Maxilla; N. Os nasale; O. Os occipitale; P. Os parietale; T. Os temporale; Z. Os zygomaticum; 1. Linea nuchae; 2. Crista sagittalis externa; 3. Crista frontalis externa; 4. Foramen supraorbitale; 5. Processus zygomaticus van het os frontale; 6. Processus zygomaticus van het os temporale; 7. Crista temporalis; 8. Foramen incisivum; 9. Processus nasalis van het os incisivum; 10. Foramen infraorbitale; 12. Crista facialis; 13. Orbita; 14. Incisura nasomaxillaris; 15. Dentes canini; 16. Dentes incisivi. Tussen het os temporale en os parietale bevindt zich de sutura squamosa. (Ellenberger.W, Baum.H, Handbuch der vergleichenden anatomie der haustiere, 1912, pag. 85) 10

11 Fig. 4: Anatomie schedel, atlas en axis A. Axis; E. Atlas; F. Os frontale; J. Os incisivum; L. Os lacrimale; M. Maxilla; Md. Mandibula; N. Os nasale; O. Os occipitale; P. Os parietale; T. Os temporale; Z. Os zygomaticum; 1. Condylus occipitalis; 2. Processus jugularis; 3. Pars parietalis van de squama occipitalis; 4. Protuberantia occipitalis externa; 5. Crista sagittalis externa; 6. Processus muscularis; 7. Crista temporalis; 8. Porus acusticus externus; 9. Processus caudalis van het os temporale; 10. Pars mastoidea van het os temporale; 11. Processus zygomaticus; 12. Processus styloideus van het os temporale; 13. Foramen supraorbitale; 14. Crista frontalis externa; 15. Processus zygomaticus van het os frontale; 16. Incisura nasomaxillaris; 17. Processus lacrimalis caudalis; 18. Processus lacrimalis rostralis; 19. Orbita; 20. Processus temporalis van het os zygomaticum; 21. Crista facialis; 22. Foramen Infraorbitale; 23. Tuber maxillae; 24. Processus nasalis van het os incisivum; 25. Bovenste hoektanden; 25. Onderste hoektanden; 26. Snijtanden; 27. Septa interalveolaria; 28. Pars molaris van de onderkaak; 28. Pars incisiva van de onderkaak; 29. Ramus mandibulae; 30. Foramen mentale; 31. Incisura vasorum; 32. Angulus mandibulae; 33. Processus coronoideus mandibulae; 34. Processus condylaris mandibulae; 35. Ala orbitalis van het os sphenoidale. Tussen het occiput en het mastoïde deel van het os temporale bevindt zich de sutura occipitomastoidea. (Ellenberger.W, Baum.H, Handbuch der vergleichenden anatomie der haustiere, 1912, pag. 84) 11

12 Os parietale Het os parietale vormt het grootste deel van de schedel en strekt zich zelfs uit tot de zijkant van de schedel. Dit botstuk articuleert met het os interparietale, os occipitale, os frontale, os temporale en os basisphenoidale. Het bezit aan de buitenzijde twee naar onder gerichte concave lijnen, de linea temporalis. Aan de bovenste lijn is de fascia temporalis vastgehecht; de onderste lijn vormt de bovenbegrenzing van het oorsprongsveld van de Mm. Temporalis van de schedel. De schedelbasis kan aan de binnenzijde worden verdeeld in drie achter elkaar gelegen groeven voor vasculaire vaten. Één van deze groeven geeft vorming tot de meatus temporalis, dit is een foramen dat tussen het os temporale en het os parietale ligt. (Lit. 15, lit. 25, lit. 27) Os frontale Het os frontale vormt het plafond van de schedelholte. Dit botstuk vormt ongeveer de grens tussen de hersenschedel en de aangezichtsschedel. Rostraal articuleert het os frontale met de ossa nasale, caudaal met de ossa parietale. Er wordt eveneens een gewricht gevormd met het os ethmoidale, os présphenoidale, os palatinum, de ossa lacrimale, ossa maxillare en ossa temporale. Aan het os frontale of voorhoofdsbeen kunnen de volgende delen worden onderscheiden: 1. De squama frontalis die de voorzijde en een deel van de bovenzijde van het schedeldak vormt. 2. De pars nasalis. Deze vormt de neuswortel en is door een iets ingezonken gebied gescheiden van de squama frontalis. Naar onderen sluit de pars nasalis aan op de rechter en linker ossa nasalia, de neusbeenderen, die het benige skelet van de neus vormen. 3. De rechter en linker pars orbitalis die het dak van de oogkassen (de orbita s) en tevens het voorste deel van de schedelbasis vormen. Zij gaan rechts en links via de bovenste oogkasrand of margo supraorbitalis over in de squama frontalis. 4. De rechter en linker processus zygomaticus. Deze gaan verbindingen aan met de jukbeenderen (de ossa zygomatica) die het grootste deel van de laterale orbita wanden vormen. In het voorste gedeelte van het os frontale bevindt zich vlak boven de neuswortel een holte aan weerszijden van de mediaanlijn. Dit zijn de sinus frontales. Zij zijn van elkaar gescheiden door een septum en staan elk afzonderlijk in verbinding met de neusholte. Vorm en uitgebreidheid van de holten zijn zeer wisselend. (Lit. 15, lit. 25, lit. 27) 12

13 Os temporale Het os temporale, ook wel slaapbeen genoemd, vormt een groot gedeelte van de zijwand van de hersenschedel. Caudaal ervan ligt het occiput, rostraal het os frontale, dorsaal het os parietale, ventraal het os basisphenoidale. Ook het os temporale heeft een processus zygomaticus, welke de arcus zygomaticus gaat vormen. Het os temporale bevat bij het veulen drie deelgebieden, het pars squamosa, pars petrosa en het pars tympanica. Het pars petrosa en het pars tympanica vergroeien snel, waardoor gesproken wordt over een pars auricularis. Pars squamosa De facies cerebralis of de intracraniele zijde, bevat groeven voor vascularisatie. De facies temporalis of exocraniale zijde maakt deel uit van de fossa temporalis. De rostrale zijde bevat de processus zygomaticus, waaruit de arcus zygomaticus gevormd zal worden. Via de fossa mandibularis bevat deze arcus de contactplaats voor de mandibula. Caudaal van deze fossa ligt het tuberculum retro-articularis. Vlak achter deze processus ligt het gelijknamige foramen retroarticulare, hetgeen toegang biedt tot de meatus temporalis. Nog meer naar caudaal ligt de incisura tympanica, een cirkelvormige uitholling, voor het uitwendige hoorkanaal. Dorsaal wordt deze incisura begrensd door de processus occipitalis. Pars auricularis Dit deel wordt doorlopen door de cavum tympani, de middenoorholte, en het osseuse labyrint. Het cavum tympani bevat drie auditieve botstukjes ; de malleus (hamer), incus (aambeeld) en stapes (stijgbeugel). Het labyrint bevat het vestibulum. De meatus acusticus internus, het binnenoor, bevat ook weer verscheidene deelgebieden. Deze deelgebieden worden niet uitgewerkt, omdat ze niet van belang zijn in deze thesis. Vlak voor de processus jugularis van het occiput ligt de processus mastoideus caudaal op het botstuk, deze wordt verbonden via de sutura occipitomastoidea. Het os temporale neemt deel aan de vorming van het foramen jugulare en het foramen lacerum, gelegen tussen de ossa temporale en occiput. De processus styloideus bevindt zich meer mediaal, het os hyoideum zal hierop aanhechten. (Lit. 15, lit. 22, lit. 27) Os sphenoidale Het os sphenoidale ligt craniaal van het pars basilaris van het occiput en vormt de basis van de schedel. Het is verbonden met het os occipitale, os frontale, os temporale, os palatinum en os ethmoidale. Daarnaast is het ook verbonden met het os pterygoideum en vomer. Het os sphenoidale bestaat uit twee onderdelen, namelijk een caudaal os basisphenoidale en een craniaal os presphenoidale. Beide zijn met elkaar verbonden door middel van cartilago en vergroeien met elkaar rond het derde levensjaar. 13

14 Os basisphenoidale Dit deel bevat de sella turcica, welke een mediane groeve bevat waarin de hypofyse gelegen is: de fossa hypophysialis. Beiderzijds heeft het basisphenoidale een vleugel, de ala ossis sphenoidalis. Intracraniaal liggen twee sulci, de sulci nervi maxillaris voor de betreffende hersenzenuwtak, evenals twee sulci voor de Nn. Opthalmicus en Nn. Trochlealis. Verder heeft het os basisphenoidale verschillende foramina, zoals het foramen alare parvum, een foramen alare caudale en een foramen alare rostrale. Os presphenoidale Hier bevindt zich het jugum sphenoidale, een intracraniele vlakte waaronder de sulcus chiasmatis loopt, voor de Nn. Opticus. Hier bevindt zich dus het chiasma opticum. De sinus sphenoidalis ontstaat uit het os presphenoidale, welke samen met het vomer en het os palatinum gevormd wordt. De sinus sphenoidalis loopt door of heeft verbinding met de sinus maxillaris caudalis. Waar het os presphenoidale een gewricht vormt met het os frontale en het os ethmoidale vormt zich het foramen ethmoidale aan. Achter het canalis opticus ligt de fissura orbitalis, daarnaast het foramen rotundum voor de Nn. Maxillaris. (Lit. 15, lit. 27) Os ethmoidale Het os ethmoidale ligt in de schedel voor het os presphenoidale en vormt de begrenzing tussen hersen- en aangezichtsschedel. Het gaat verbindingen aan met het os frontale, os sphenoidale, os palatinum, maxilla en vomer. Aan dit botstuk is een lamina perpendicularis en een lamina cribrosa te onderscheiden. De lamina cribrosa, ligt tussen de partes orbitales van het os frontale en maakt deel uit van de schedelbasis. Het heeft talrijke openingen waardoor de vezels van de Nn. Olfactorius vanaf het reukepitheel in de neus naar het voorste gedeelte van de grote hersenen lopen. De lamina perpendicularis vormt samen met het vomer het benige neustussenschot. (Lit. 15, lit. 25, lit. 27) Maxilla Dit botstuk bedekt bijna de helft van de aangezichtsschedel. Het vormt dan ook het grootste gedeelte van de bovenkaak. De maxilla verbindt zich met alle andere schedelbeenderen, tussen de beide platen van dit botstuk bevindt zich de sinus maxillaris die ook nog door andere schedelbeenderen begrenst wordt. De laterale zijde van de maxilla bevat de goed palpabele crista facialis. De crista loopt rostraalwaarts uit in zijn eindpunt: de tuber faciale. Een vijftal centimeters boven deze tuber faciale ligt het foramen infraorbitale, waaruit de canalis infraorbitalis ontspringt. 14

15 De onderboord of margo alveolaris bevat 6 caviteiten voor de molaren; de alveoli dentales. De zes caviteiten zijn onderling gescheiden door de septa interalveolaria. Vaak is een zevende caviteit terug te vinden voor de wolfstand. Via het meest rostrale punt van de maxilla wordt contact gemaakt met het os incisivum. Op dit punt kan een kleine caviteit liggen voor de bovenste haak- of hengstentand. De margo interalveolaris is het gedeelte voor de eerste premolaar, waar geen tanden meer zijn. Achter de laatste molaar bevindt zich een verhevenheid, de tuber maxillae. Vlak hierboven maakt de processus zygomaticus van de maxilla contact met het os temporale. Naar mediaal toe scheidt zich de uitgestrekte processus palatinus af. Deze vervoegt zich met de processus van de andere zijde om een groot deel van het harde verhemelte te vormen. Tussen beide ligt de sutura palatina. Aan de interne bovenzijde verloopt de sulcus lacrimalis, waaruit het canalis lacrimalis gevormd wordt. Vlak onder deze sulcus ligt de crista conchalis, een deel van de maxillaire sinussen. (Lit. 15, lit. 27) Os incisivum Het os incisivum vormt het meest rostrale deel van de schedel. Via drie alveoli dentales worden hier de snijtanden ingeplant. De caudaalwaarts oplopende tak is de processus nasalis. Naar mediaal loopt, in analogie met de maxilla, de processus palatinus. Zijn dorsale rand vormt samen met het os nasale het neusgat of de incisura nasoincisiva. (Lit. 13, lit. 27) Os palatinum Het os palatinum of verhemeltebeen heeft een verticaal deel en een horizontaal deel. Het verticale deel maakt deel uit van de laterale neuswand. De horizontale delen van de rechter en linker ossa palatina vormen samen het achterste gedeelte van het harde verhemelte. Het os palatinum ligt achter de ossa incisivum en de maxilla. (Lit. 22, lit. 25, lit. 27) Os pterygoideum Beide ossa pterygoidea vormen de caudale wanden van de choanae. De ventraal uitlopende tak is de hamulus pterygoideus. (Lit. 22, lit. 27) 15

16 Os zygomaticum Het os zygomaticum ligt ingeklemd tussen het os frontale, het os sphenoidale, het os temporale en de maxilla. Het vormt het grootste deel van de laterale orbita wanden en vormt tevens de arcus zygomaticus, grotendeels samen met de processus zygomaticus van het os temporale. De arcus zygomaticus strekt rostraalwaarts uit op het os maxillare als crista facialis. Om contact te maken met het os temporale strekt de processus temporalis zich naar caudaal uit. (Lit. 13, lit. 22, lit. 25, lit. 27) Os lacrimale Dit kleine botstukje gaat de voorzijde van de orbita helpen vormen. Hier mondt het foramen lacrimale uit, gelegen in de fossa sacci lacrimalis. Er zijn twee uitstekende beenpunten zichtbaar; de processus lacrimalis rostralis en de processus lacrimalis caudalis. (Lit. 13, lit. 27) Os nasale Dit botstuk vormt het dak van de neusholte en draagt bij tot de vorming ervan, samen met het os incisivum. Op deze manier wordt de incisura nasoincisiva gevormd. (Lit. 27, lit. 32) Os occipitale Het os occipitale ligt caudaal op de schedel. Het bestaat uit een aantal botstukken (os parietale, os temporale, os sphenoidale) die gegroepeerd zijn rondom het ovaalvormige foramen magnum, waardoor het ruggenmerg en de Aa. Vertebralis de schedelholte betreden. Deze delen zijn de achter het foramen gelegen squama occipitalis, de opzij van het foramen gelegen pars lateralis en de voor het foramen gelegen pars basilaris. Van de squama occipitalis wordt de buitenzijde in het midden gekenmerkt door een verhevenheid, de protuberantia occipitalis externa. De kam die van hieraf naar het foramen magnum loopt, wordt de crista occipitalis externa genoemd. Hieraan is het Lig. Nuchae vastgehecht. De gebieden lateraal van het foramen magnum zijn de pars lateralis. Deze dragen aan hun onderzijde, de met cartilago beklede condylis occipitalis die gewrichtsvlakken vormen voor de fovea articularis cranialis van de atlas. Opzij van elke condylus bevindt zich de processus jugularis, een uitsteeksel waaraan de Mm. Rectus capitis lateralis insereert. De pars basilaris strekt zich vanaf de voorzijde van het foramen magnum uit tot aan het corpus van het os sphenoidale. De vlakke onderzijde, het tuberculum musculare, is de aanhechtingsplaats voor de Mm. Longus capitis en de Mm. Rectus capitis ventralis. (Lit. 15, lit. 25, lit. 27) 16

17 Mandibula De mandibula kan verdeeld worden in een horizontale tak, het corpus mandibulae, dat de onderste tanden draagt, en een verticale caudale tak, de ramus mandibulae, alwaar het kaakgewricht gevormd wordt. Van het corpus wordt het onderste gedeelte als basis mandibulae onderscheiden, en het gedeelte dat tanden en kiezen bevat als de pars alveolaris. Aan de buitenzijde van de basis bevindt zich verder nog het foramen mentale, waaruit de Nn. Mentalis tevoorschijn komt. De mediale horizontale tak wordt doorlopen door de linea mylohyoidea als insertieplaats voor de gelijknamige spier. Meer caudaal, nog voor de angulus mandibulae, ligt een groeve voor de Aa. Facialis en Vv. Facialis: de incisura vasorum facialium. Het deel van de mandibulae waar het kaakgewricht gevormd wordt (dus boven het collum mandibulae), bestaat uit een rostrale processus coronoideus, met hierachter een holte of incisura mandibulae. Het meest caudale punt is de processus condylaris. Deze sluit aan op het os temporale en gaan samen het temporo-mandibulair gewricht vormen. (Lit. 15, lit. 22, lit. 25, lit. 27) Atlas Het paard heeft zeven cervicale wervels. De eerste twee wervels van de cervicale wervelkolom, de atlas en de axis, zijn anatomische verschillend van de overige cervicale wervels en ook van elkaar. De atlas of C1, verschilt van de andere cervicale wervels door tal van specifieke eigenschappen. Het corpus vertebrae en de processus spinosus zijn afwezig. De wervel bestaat uit twee zijdelingse delen (massae laterales) en uit een bovenste en onderste wervelboog (arcus dorsalis en ventralis). De arcus ventralis heeft een tuberculum ventrale, alwaar de Mm. Longus colli insereert. De dorsale zijde van de arcus ventralis bevat het gewrichtsvlak voor de dens axis. De arcus dorsalis heeft een tuberculum dorsale, kortweg een rudimentaire processus spinosus. Fig. 5: Atlas, cranioventraal aanzicht 1. Arcus dorsalis; 2. Arcus ventralis; 3. Ala atlantis; 4. Tuberculum dorsale; 5,6. Tuberculum ventrale; 7, 7. Fovea articularis cranialis; 7. Fossa synovialis; 8. Foramen alare; 9. Voedingskanaal; 10. Foramen transversarium; 11. Fossa atlantis. (Nickel.R, Schummer.A, Seiferle.E, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere, Band I Bewegungsapparat, 2004, pag. 35) 17

18 Op de massae laterales bevinden zich aan de onderzijde twee gewrichtsvlakken, de foveae articulares caudalis, die articuleren met de bovenste gewrichtsvlakken van de tweede cervicale wervel. Op de bovenzijde van de massae laterales bevinden zich twee concave foveae articulares cranialis, die een gewricht vormen met de condylen van het occiput. Vlak hierachter bezit de arcus dorsalis beiderzijds een groeve voor de Aa. Vertebralis. De processus transversus zijn sterk ontwikkeld in laterale zin. Ze worden hier dan ook vleugels of alae genoemd. (Lit. 14, lit. 25, lit. 27, lit. 31) Axis De axis of C2, heeft de vorm van een lange pivot, welke een rotatie van C2 toelaat, en op die manier dus een rotatie van het hoofd. Het kenmerk van de axis is de uitstekende dens. Het corpus van de axis draagt op zijn ventrale zijde een zware crista mediana, die zicht ontwikkeld tot een tuberculum ventrale. Fig. 6: Axis, lateraal aanzicht 1. Corpus, Seine Crista ventralis; 2. Dens; 3. Extremitas caudalis; 4. Proc. spinosus; 5. Proc. articularis cuadalis; 5. Proc. articularis cranialis; 6. Proc. transversus; 7. For. Vertebrale laterale; 8. Inc. vertebralis caudalis; 9. For. transversarium. (Nickel.R, Schummer.A, Seiferle.E, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere, Band I Bewegungsapparat, 2004, pag. 35) De caudale extremiteit van de axis vormt een fossa vertebralis. Dorsaal is een duidelijke processus spinosus zichtbaar. De vrije boord ervan verlengt zich caudaalwaart in twee crista s, welke verlopen naar de caudale facetgewrichtjes. De processus transversus zijn relatief klein, hier loopt het foramen transversarium door. (Lit. 14, lit. 25, lit. 27, lit. 31) 18

19 1.2 Artrologie Articulatio atlanto- occipitalis Voor de bewegingen van het hoofd ten opzichte van de halswervelkolom bevinden zich bijzondere gewrichten tussen de atlas en het os occipitale en tussen de atlas en de axis. Dit is een werkelijk gewricht dat de condylen van het occiput verbindt met de atlas. Het geheel wordt omgeven door een gewrichtskapsel, sterke musculatuur en sterke ligamentuur. De occipitale condylen worden overdekt door de capsula articularis evenals de gewrichtscontouren van de atlas. De atlas en het os occipitale zijn bovendien verbonden door twee bindweefselmembranen. Dit zijn de membrana atlanto- occipitalis ventralis en de membrana atlanto- occipitalis dorsalis, die vanaf de arcus ventralis respectievelijk de arcus dorsalis van de atlas naar de schedelbasis lopen. Aan de laterale zijde van de processus jugularis van het occiput ontspringt het Lig. Laterale om te insereren op de craniale zijde van de alae van de atlas. De membrana tectoria verloopt van de axis door de atlas tot aan het foramen magnum. (Lit. 14, lit. 25) Articulatio atlanto- axialis Dit gewricht verbindt de atlas met de axis. Specifiek hier is de dens axis, waardoor in het gewricht een belangrijke rotatiecomponent gevormd wordt. Er zijn diverse verbindingsmogelijkheden rondom dit gewricht. Er wordt een complete fibreuze manchet tussen de atlas en axis gevormd door de membrana atlantoaxialis. Dit membrana wordt ventraal en dorsaal versterkt door ligamenten. Het Lig. Atlantoaxiale dorsale komt overeen met het Lig. Interspinalia. Het verloopt immers van de craniale zijde van de processus spinosus van de axis tot het tuberculum dorsale op de atlas. Op de crista ventralis van de axis neemt het Lig. Atlantoaxiale ventrale zijn oorsprong, dit ligament insereert op het tuberculum ventrale van de atlas. Het Lig. Longitudinale is een sterk ligament. Het is eigenlijk een voortzetting van het Lig. Longitudinale dorsale. Het ontspringt op de dorsale zijde van de dens axis en insereert op het ruwe oppervlak van de atlas ter hoogte van de fovea dentis. Het Lig. Longitudinale wordt als een vlies overdekt door de membrana tectoria. De membrana tectoria verloopt van de axis tot aan het foramen magnum. Net voor zijn insertie geeft de membrana twee lateraalwaartse takken af naar de atlas. (Lit. 14, lit. 25) Ligamentum nuchae Het Lig. Nuchae verdeelt de dorsale, cervicalo- dorsale spieren in een linker en rechter groep. Het ligament vertrekt aan de protuberantia occipitalis externa en vervolgt zijn weg in de thoracale wervelkolom als Lig. Supraspinale. 19

20 Fig. 7: Ligamentum nuchae met bijbehorende bursa en drie transversale doorsneden Funiculus nuchae; Lamina nuchae; Craniale deel Lig. Nuchae; Caudale deel Lig. Nuchae (inconstant); Bursa supraspinatus; Adipeus weefsel dorsaal van Lig. Nuchae; Mm. Rhomboideus; Lig. Dorsoscapulare; (Dyce.K.M, Sack.W.O, Wensing.C.J.G, Textbook of veterinary anatomy, 2010, pag. 535) Elastische deel van Lig. Dorsoscapulare; Scapula; Processus spinosus Het Lig. Nuchae bestaat eigenlijk uit twee bladen, die op de mediaanlijn bij elkaar liggen. Het Lig. Nuchae kan onderverdeeld worden in een funiculus nuchae (het meest dorsale deel, tevens het hardste van consistentie), en een lamina nuchae (het meest fibreuze en relatief ventrale deel). De funiculus nuchae is een uitgerekt elastisch koord. Een sulcus dorsalis wijst erop dat de funiculus uit twee bladen bestaat. De funiculus nuchae ontspringt op de protuberantia occipitalis externa. Het insereert op de cartilagineuze toppen van de processi spinosi van de schoft (vanaf Th4), vervolgens loopt het ligament verder als het Lig. Supraspinale. Vanaf de caudale helft van de funiculus gaat de lamina nuchae zich hiermee vervoegen. Ter hoogte van de derde thoracale processus spinosus bevindt zich een gat in de lamina nuchae; het foramen bevat een bursa. Het foramen ovale kan zich craniaalwaarts uitstrekken tot aan de processus spinosus van Th2, caudaalwaarts tot Th4. 20

21 In de nek bevinden zich tevens twee bursae die het glijden van het ligament vergemakkelijken. De bursa subligamentosa nuchalis cranialis bevindt zich boven de atlas. De bursa subligamentosa nuchalis caudalis bevindt zich boven de axis. Deze laatste is evenwel niet steeds aanwezig. ook het foramen ovale bevat een slijmbeurs; de bursa ligamentosa supraspinalis. De lamina nuchae is een groot fibreus blad, bestaande uit twee delen. Het insereert op de processus spinosus van Th2 en Th3 en op de funiculus nuchae. De oorsprong van de lamina situeert zich ter hoogte van de processus spinosus vanaf (soms) C2 maar vooral vanaf C3. (Lit. 14, lit. 27, lit. 31) 21

22 1.3 Myologie Spieren die het OAA gewricht overbruggen De hieronder beschreven spieren hechten aan op het occiput, de atlas of de axis en hebben invloed op het OAA gewricht. Een te hoge tonus van deze spieren zal een bewegingsbeperking en mogelijk neurofysiologische problemen tot gevolg hebben. (Lit. 17) Fig. 8: Spieren cervicale wervelkolom 1. Mm. Semispinalis capitis; 2. Mm. Splenius; 3. Mm. Longissimus capitis; 4. Mm. Longissimus atlantis; 5. Mm. Longus capitis; 6. Mm. Omohyoïdeus; 7. Mm. Sternohyoïdeus; 8. Mm. Scalenus medius. (Alen.S, Onuitgegeven cursus myologie, ICREO, , module 2.2) Mm. Brachiocephalicus Deze spier ligt als een lange band oppervlakkig in de hals. Ze is vaak zeer goed zichtbaar als het paard zijn voorbeen voorwaarts verplaatst. In de diepte is deze spier vergroeid met de Mm. Omotransversarius. Tussen beide spieren verschijnen de ventrale takken van de cervicale spinale zenuwen. Ter hoogte van de kaakhoek is deze spier verbonden met de Mm. Sternocephalicus. De ventrale boord van de Mm. Brachiocephalicus vormt samen met de dorsale boord van de Mm. Sternocephalicus een goot, namelijk de sulcus jugularis waarin de vena jugularis loopt. Ter hoogte van de oorsprong op de crista humeri is de spier verbonden met de Mm. Pectoralis descendens. Origo: Crista humeri Insertie: Pars mastoidea van het os temporale Werking: Bij een gefixeerd hoofd brengt ze het voorbeen naar voren, het is dus de starter van de voorwaartse beweging. Dit gaat gepaard met een extensie van het gleno- humerale gewricht. Bij een gefixeerd lidmaat zorgt ze voor een extensie van het hoofd in het atlanto- occipitale gewricht en een flexie van de hals. Wordt deze spier unilateraal aangespannen dan geeft dit een lateroflexie. Innervatie: Nn. Accessorius (IX). (Lit. 14, lit. 22, lit. 27, lit. 31) 22

23 Mm. Intertransversarii Deze spier komt nagenoeg uitsluitend voor in de nek en het lendengebied. De spier heeft cervicaal meer een musculaire functie. Lumbaal bestaat deze spier meer uit fibreuze banden tussen de opeenvolgende processus transversi, het heeft meer een ligamentaire functie. Origo: Processus transversus Insertie: Bovenliggende processus transversus of processus articularis Werking: Lateroflexie CWK Innervatie: Rami dorsales (Lit. 17, lit. 25, lit. 27) Fig. 9: Oppervlakkige en diepe spieren van de romp en de nek (König.H.E, Liebich.H.G, Bragulla.H, Veterinary Anatomy of Domestic mammals: Textbook and Colour Atlas, 2006, pag. 114) Mm. Longissimus atlantis Origo: Processus transversus van Th 1 tot Th 3 Insertie: Caudale rand van de ala atlantis Werking: Extensie en lateroflexie CWK en bovenste deel TWK Innervatie: Cervicale rami dorsales (Lit. 27) 23

24 Mm. Longissimus capitis Origo: C4 tot C7 Insertie: Processus mastoideus van het os temporale Werking: Extensie en lateroflexie CWK Innervatie: Cervicale rami dorsales (Lit. 27) Mm. Longus capitis Het bijzondere aan deze spieren, evenals bij de Mm. Longus colli, is dat ze aan de ventrale zijde van de wervels lopen. In de rest van de wervelkolom is het alleen de Mm. Psoas die ook ventraal van de wervelkolom loopt. De spieren van beide zijden insereren via een gezamelijke insertiepees. Deze pees vormt de scheiding tussen de luchtzakken. Rostraal van deze spier bevindt zich het ganglion cervicale craniale. Origo: Processus transversus van C3 tot C5 Insertie: Tuberculum musculare op het os occipitale Werking: Flexie in het atlanto-occipitale gewricht en op de hoogste cervicale wervels Innervatie: Rami ventrales van de eerste cervicale wervels (Lit. 14, lit. 27) Mm. Longus colli Deze spier kan onderverdeeld worden in een cervicaal en een thoracaal deel. De spiervezels van het cervicale deel verlopen craniomediaal en van het thoracale deel caudomediaal. In deze thesis wordt enkel het cervicale deel besproken, omdat het thoracale deel geen invloed heeft op het OAA gewricht. Cervicaal deel Origo: Ventrale zijde van de processus transversus van C2 tot C7 Insertie: Corpus vertebrae van C1 tot C6 Werking: Flexie van de nek Innervatie: Rami ventrales van de cervicale en de eerste thoracale zenuwen (Lit. 14, lit. 22, lit. 27) Mm. Obliquus capitis caudalis De vezelrichting van deze spier is naar craniolateraal. Origo: Crista axis Insertie: Facies dorsalis van ala van de atlas Werking: Rotatie van de atlas ten opzichte van de axis Innervatie: Ramus dorsalis van C2 (Lit. 27) 24

25 Mm. Obliquus capitis cranialis De vezelrichting van deze spier is naar craniomediaal. Origo: Craniale boord en ventrale zijde van de ala van de atlas Insertie: Crista nuchae ossa occipitale en processus mastoideus ossa temporale Werking: Extensie van C0-C1 en lateroflexie bij unilaterale contractie Innervatie: Ramus dorsalis van C1 (Lit. 27) Mm. Omohyoideus Origo: Fascia axillaris van de scapula Insertie: Basihyoideum (de linker en rechter spier convergeren naar een gezamelijke insertie) Werking: Trekt het os hyoideum naar caudaal en ventraal samen met de tong en de larynx Innervatie: Spinale zenuw uit C1 (Lit. 14, lit. 22, lit. 27) Mm. Rectus capitis dorsalis major Origo: Processus spinosus van de axis (crista axis) Insertie: Protuberantia occipitalis externa (onder de insertie van de Mm. Semispinalis capitis) Werking: Extensie van C0- C1 Innervatie: Ramus dorsalis van C1 (Lit. 22, lit. 27) Mm. Rectus capitis dorsalis minor Deze spier wordt bedekt door de Mm. Rectus capitis dorsalis major. Origo: Arcus dorsalis van de atlas Insertie: Os occipitale, caudaal van de protuberantia occipitalis externa Werking: Extensie van het Atlanto- occipitale gewricht Innervatie: Ramus dorsalis van C1 (Lit. 22, lit. 27) Mm. Rectus capitis lateralis Origo: Ventrale zijde van de ala van de atlas Insertie: Mediale zijde van de processus paracondylaris (jugularis) van het os occipitale Werking: Flexie van het atlanto-occipitale gewricht bij bilaterale werking, lateroflexie van het atlanto-occipitale gewricht bij unilaterale werking. Innervatie: Ramus ventralis van C1 (Lit. 22, lit. 27) 25

26 Mm. Rectus capitis ventralis Origo: Ventrale zijde van de atlas (arcus) Insertie: Pars basilaris van het os occipitale: Tuberculum musculare Werking: Flexie van het atlanto-occipitale gewricht Innervatie: Ramus ventralis van C1 (Lit. 14, lit. 22, lit. 27) Mm. Semispinalis capitis Origo: Processus transversus van Th1 tot Th6; Processus articularis van C2 tot C7; Fascia spinotransversaria Insertie: Samen met het Lig. Nuchae op de protuberantia occipitalis externa Werking: Extensie en lateroflexie CWK Innervatie: Rami dorsales (Lit. 27) Fig. 10: Oppervlakkige spieren van het hoofd (König.H.E, Liebich.H.G, Bragulla.H, Veterinary Anatomy of Domestic Mammals: Textbook and Colour Atlas, 2006, pag. 100) 26

27 Mm. Splenius Deze spier kan onderverdeeld worden in een deel met insertie op het hoofd: de Mm. Splenius capitis en een ander deel met insertie op de cervicale wervels: de Mm. Splenius cervicis. Enkel de Mm. Splenius capitis zal in deze thesis besproken worden, omdat de Mm. Splenius cervicis geen invloed op het OAA gewricht heeft. Origo: Ter hoogte van de schoft op de fascia thoracolumbalis en dus op de processus spinosus van Th 3 t/m 5; Lig. Nuchae Insertie: Mm. Splenius capitis: op de processus mastoideus en de crista nuchae van het os occipitale, samen met de insertie van de Mm. Brachiocephalicus. Deze eindaponeurose is vergroeid met de insertiepees van de Mm. Longissimus capitis. Werking: Opspanner van de fascia thoracolumbalis in cervicale richting. Bij unilaterale contractie extensie en lateroflexie van de nek en het hoofd. Bij bilaterale contractie extensie van het hoofd en de nek. Innervatie: Rami dorsalis van de cervicale spinale zenuwen (Lit. 14, lit. 22, lit. 27, lit. 31) Mm. Sternocephalicus De dorsale boord van deze spier vormt samen met de ventrale boord van de Mm. Brachiocephalicus de sulcus jugularis. Dichtbij de insertie wordt de pees van de Mm. Sternocephalicus gekruist door de Vv. Facialis en zo ontstaat de driehoek van Viborg. De oorsprongskoppen van beide zijden sluiten op elkaar aan. De eerste 20 centimeter vanaf het sternum blijven de linker en rechter spier vergroeid. Nadien vormen ze een V, die opent naar de insertie toe. Origo: Manubrium sterni Insertie: Caudale boord van de mandibula, in het vlak tussen de parotis en de mandibulaire klier Werking: Openen van de onderkaak. Daarnaast bij bilaterale contractie flexie van het hoofd en bij unilaterale contractie lateroflexie van het hoofd. Innervatie: Nn. Accessorius (Lit. 14, lit. 22, lit. 27, lit. 31) 27

28 Fig. 11: Oppervlakkige spieren van de romp en de nek (König.H.E, Liebich.H.G, Bragulla.H, Veterinary Anatomy of Domestic Mammals: Textbook and Colour Atlas, 2006, pag. 112) Mm. Sternohyoideus Origo: Manubrium sterni Insertie: Basihyoideum Werking: Trekt het hyoïd naar caudaal en ventraal Innervatie: Spinale zenuw uit C1 (Lit. 14, lit. 22, lit. 27) Mm. Sternothyroideus Origo: Manubrium sterni samen met de Mm. Sternohyoideus Insertie: Caudale boord van het cartilago thyroidea Werking: Trekt het thyroid naar caudaal en ventraal Innervatie: Spinale zenuw van C1 (Lit. 14, lit. 22, lit. 27) 28

29 1.3.2 Spieren in de schedel gerelateerd aan het bit Mm. Masseter De Mm. Masseter ligt aan de buitenkant van de onderkaak (zie figuur 10). De functie van deze spier is het sluiten van de mond, dus de mandibula tegen de maxilla drukken met een component naar rostraal door de schuinheid van de spiervezels. Origo: Crista facialis; Arcus zygomaticus Insertie: Fossa masseterica van de mandibula Werking: Sluiten van de mond, dus de mandibula tegen de maxilla drukken met een rostrale component door de schuinheid van de spiervezels. Innervatie: Nn. Mandibularis van V3 (Lit. 22, lit. 27) Mm. Pterygoideus medialis De beide Mm. Pterygoidei liggen aan de mediale zijde van het kaakgewricht en zijn zwakker dan de Mm. Masseter. De vezelrichting van de Mm. Pterygoideus medialis is van dorso- rostraal naar ventro- caudaal. De spier is hierdoor een synergist van de Mm. Masseter. Origo: Processus pterygoideus Insertie: Fossa pterygoidea van de mandibula Werking: Bij unilaterale werking beweegt de tegengestelde kaak naar lateraal Innervatie: Nn. Mandibularis van V3 (Lit. 22, lit. 27) Fig. 12: Spieren in de schedel gerelateerd aan het bit 1. Mm. Temporalis; 2. Mm. Pterygoideus lateralis; 3. Mm. Pterygoideus medialis; 4. Mm. Digastricus; 5. Temporo-mandibulair gewricht. (Dyce.K.M, Sack.W.O, Wensing.C.J.G, Textbook of veterinary anatomy, 2010, pag. 518) 29

30 Mm. Pterygoideus lateralis De vezelrichting van deze spier is horizontaal Origo: Ventrale zijde van het os sphenoidale en de processus pterygoideus Insertie: Processus retroarticularis van de mandibula Werking: Trekt de mandibula naar rostraal. Bij een unilaterale contractie van de linker zijde wijkt de rechter zijde naar rechts en andersom. Innervatie: Nn. Mandibularis van V3 (Lit. 22, lit. 27) Overige Er zijn uiteraard meer spieren die zich in de schedel bevinden en waar het bit een invloed op heeft. Deze spieren zullen niet uitgebreid besproken worden, omdat dat het in het kader van deze thesis geen meerwaarde zal zijn. Hieronder wordt een korte opsomming gemaakt van deze spieren: - Mm. Temporalis; - Mm. Digastricus; - Mm. Caninus; - Mm. Mylohyoideus; - Mm. Geniohyoideus; - Mm. Stylohyoideus; - Mm. Occipitohyoideus; - Mm. Ceratohyoideum. 30

31 1.4 Fascia cervicalis Als er in de osteopathie gesproken wordt over fascia dan wordt ook daadwerkelijk fascia bedoeld, dus alle bindweefselstructuren. Dat wil zeggen van intercellulair weefsel tot het periost. Alle ondersteunend weefsel behoort tot bindweefsel. De fascia cervicalis bestaat uit de fascia superficialis, lamina prevertebralis en lamina pretrachealis. De fascia superficialis is het buitenblad van de fascia en verpakt de gehele nek. Deze is craniaal afkomstig van de fascia masseterica. De Mm. Masseter is de eerste spier in de schedel die bedekt is door fascia. De fascia cervicalis zit van boven gefixeerd op het Lig. Nuchae. Caudaal gaat deze fascia over in de oppervlakkige fascia van de borstkas (o.a. fascia pectoralis en axillaris). Er is een aparte verpakking voor de Mm. Trapezius, Mm. Brachiocephalicus en Mm. Omotransversarius. Deze aparte verpakking is aanwezig, omdat deze spieren door de Nn. Accessorius geïnnerveerd worden. De lamina prevertebralis omvat de wervel aan de ventrale zijde. Deze pakt tevens de M. Longus colli, Mm. Scaleni en Mm. Longus capitis in. Deze fascia ontstaat craniaal op het tuberculum musculare en loopt tot de vijfde thoracale wervel. Ter hoogte van deze wervel gaat de fascia uitwaaieren in het Lig. Longitudinale ventrale en staat eventueel in contact met de fascia endothoracica. De lamina pretrachealis loopt ventraal van de trachea en geeft ter hoogte van de nek een ontdubbeling voor de schildklier. Craniaal ontspringt deze fascia op het basishyoid en verloopt dan ventraal van de trachea. De trachea splitst in de bronchiën en daar bevinden zich de grote arteriën, de lamina pretrachealis overdekt deze en gaat dan samenlopen met het pericard. Deze is bijna altijd verbonden met het sternum door Lig. Sternopericardia. 31

32 1.5 Vasculair De arteriële bloedvoorziening van de schedel De arteriële bloedvaten in het hoofd stammen af van de Arteria Carotis communis. Daarnaast worden de hersenen ook doorbloed vanuit de Arteria Vertebralis. Fig. 13: Arterien (Nickel.R, Schummer.A, Seiferle.E, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere, Band III Kreislaufsystem, Haut und Hautorgane, 2005, pag. 110 en 112) 32

33 De Aa. Carotis communis ligt ventraal van de trachea aan de basis van de nek, maar verloopt snel naar een meer dorsale positie. De arterie splitst zich boven de pharynx in de Aa. Carotis externa, Aa. Carotis interna en Aa. Occipitalis. Op dit niveau ligt de glomus caroticum, een chemoreceptor die belangrijk is voor het regelen van de bloeddruk. De Aa. Occipitalis voorziet hoofdzakelijk de caudale schedel regio van bloed, deze omvat de spieren, de oren en de caudale meningen. Daarnaast anastomoseert ze ook met de arteria vertebralis en draagt ze zo bij aan de bloedvoorziening van de hersenen. De Aa. Carotis interna bereikt de schedelholte via de incisura carotica in de schedelbasis na het vormen van een S-vormige bocht. Het is functioneel de zwakste van de drie bloedvaten die ontstaan uit de Aa. Carotis communis. Bij paarden loopt de Aa. Carotis interna in een plooi van de luchtzak aan de mediale vlakte. Beide Aa. Carotis interna vormen een deel van de cirkel van Willis. Het hoofdbloedvat van de cirkel van Willis is de Aa. Basilaris welke op zijn beurt een samensmelting is van de Aa. Vertebralis. De Aa. Carotis externa loopt in dorsorostrale richting onder de glandulae parotis, lateraal van de luchtzak, om de caudale bovenrand van de mandibula te bereiken. Deze arterie heeft verschillende aftakkingen, namelijk: de Aa. Lingualis, de Aa. Facialis, de Aa. Auricularis caudalis, de Aa. Maxillaris en de Aa. Temporalis superficialis. Een aftakking van de Aa. Maxillaris, namelijk de Aa. Meningea media is belangrijk voor de hersenen. De Aa. Meningea media is een zwakke aftakking van de Aa. Maxillaris, deze bereikt de schedel via de incisura spinosa en zal als hoofdtaak het bevloeien van de meningen hebben. (Lit. 14, lit. 28, lit. 32) 33

34 1.5.2 De veneuze bloedvoorziening van de schedel De belangrijkste venen van het hoofd en de hals zijn de diep gelegen Vv. Jugularis interna en subclavia en de oppervlakkige Vv. Facialis en retromandibularis. Fig. 14: Venen (Nickel.R, Schummer.A, Seiferle.E, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere, Band III Kreislaufsystem, Haut und Hautorgane, 2005, pag. 229) 34

35 De Vv. Jugularis interna loopt vanuit de schedelholte eerst mee met de Aa. Carotis interna en dan met de Aa. Carotis communis en vormt samen met de Vv. Subclavia, die de Aa. Subclavia begeleidt, de Vv. Brachiocephalica. De Vv. Facialis heeft eenzelfde verloop als de Aa. Facialis, terwijl de Vv. Retromandibularis het bloed afvoert uit het stroomgebied van de Aa. Temporalis superficialis en de Aa. Maxillaris en, evenals de Vv. Facialis, in het trigonum caroticum uitmondt in de Vv. Jugularis interna. In het onderhuidse bindweefsel van de hals vindt men verder nog aan de ventrale zijde de Vv. Jugularis interna en aan de laterale zijde de Vv. Jugularis externa. De laatste vene voert het bloed af van het achterhoofd en heeft naar craniaal verbinding met de Vv. Retromandibularis. De Vv. Jugulares interna en externa monden caudaal uit in de Vv. Subclavia. (Lit. 14, lit. 25, lit. 28) 35

36 1.6 Neurologie Nn. Spinalis Elke spinale zenuw is opgebouwd uit een ventrale wortel (de radix ventralis) en een dorsale wortel (de radix dorsalis) die beide als kleine vezelbundels uit het ruggenmerg ontspringen. De radix ventralis ontspringt aan de ventrolaterale zijde en de radix dorsalis aan de dorsolaterale zijde. De twee wortels verenigen zich iets opzij van het ruggenmerg in het wervelkanaal. Vlak voor de vereniging heeft de radix dorsalis een verdikking, het ganglion spinale. De spinale zenuwen verlaten het wervelkanaal door de foramina intervertebralia en worden benoemd naar de niveaus van de wervelkolom waar zich de foramina bevinden. Er zijn 8 nervi cervicales (C1-C8), 18 nervi thoracici (Th1-Th18), 6 nervi lumbales (L1-L6), 5 nervi sacrales (S1-S5) en 5 of 6 nervus coccygeus (Co1-C05/6). Elk zenuwpaar krijgt het nummer mee van de wervel die voor zijn uittredeplaats ligt. In de hals vertrekt de eerste Nn. Spinalis ter hoogte van de vleugel van de atlas, de tweede situeert zich tussen de atlas en de axis. Hier bevinden zich dus 8 zenuwparen. Na hun doorgang door de foramina intervertebralia splitsen de spinale zenuwen zich in een ramus dorsalis en een ramus ventralis die beide motorische en sensibele vezels bevatten. De rami dorsales innerveren de nek en de rug; de rami ventrales innerveren de hals, de laterale zijden en de voorzijde van de romp, en de benen. Alle rami dorsales van de spinale zenuwen lopen vanaf het ruggenmerg rechtstreeks naar de spieren en de huid. Hetzelfde geldt voor de rami ventrales van de thoracale zenuwen. De rami ventrales van de overige spinale zenuwen vormen daarentegen met elkaar plexussen, waaruit weer nieuwe zenuwen ontspringen die vervolgens naar het innervatiegebied lopen. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) Truncus vagosympaticus Via de grensstreng (truncus vagosympaticus) bereiken sympatische vezels alle uithoeken van het lichaam, dat wil zeggen alle interne organen, maar ook alle perifere structuren worden sympatisch geïnnerveerd. De grensstreng bestaat uit een opeenvolging van ganglia; de ganglia trunci sympatici. Ze liggen steeds in een paar, aan de ventro-laterale zijde van zowel thoracale, lumbale als sacrale wervellichamen. In het paard bevinden zich 17 paar thoracale ganglia, 6 paar lumbale ganglia en 4 paar sacrale ganglia. In de cervicaalstreek worden slechts twee ganglia gezien: het ganglion cervicale craniale gelegen aan de pharynx, ter hoogte van de vleugel van de atlas en de Aa. Carotis internus, en het ganglion stellatum (ook wel ganglion cervicothoracicum genoemd), gelegen ter hoogte van C7-Th1. Dit laatste ganglion bestaat uit een samenstelling van verschillende kleine ganglia. 36

37 De twee individuele kettingen welke de grensstreng vormen zijn onafhankelijk. Ze staan dus niet in verbinding met het overeenkomstig ganglion van de andere zijde. Soms kan men een anastomose tussen beide vinden, maar enkel bij het eerste cervicale ganglion en (volgens sommige auteurs) bij de sacrale segmenten. Elk ganglion wordt verbonden met de voorwortel van een spinale zenuw via een ramus communicans. Tevens ontstaat een verbinding met het voorliggend en achterliggend ganglion via de rami interganglionares. De ramus interganglionaris cervicalis is zeer lang. Deze ligt in nauw contact met de Nn. Vagus. (Lit. 14, lit. 18, lit. 29) Ganglion cervicale craniale Dit ganglion wordt ook wel het ganglion cervicale superius genoemd. Dit twee á drie centimeters lange ganglion situeert zich beiderzijds ventraal van de alae atlantis. Het ligt nauw verbonden met de dorsale boord van de Aa. Carotis internus. Anastomosen worden gemaakt met de Nn. Glosso-pharyngeus, Nn. Vagus, Nn. Accessorius en Nn. Hypoglossus, en ook met de twee eerste spinale nervi. Op die manier wordt een gutterale plexus gevormd. De Nn. Jugularis is hier een specifieke tak welke het ganglion cervicale craniale gaat verbinden met het ganglion jugularis van de Nn. Vagus. Vanuit het ganglion cervicale craniale ontstaan takken voor het hele hoofd van het paard: de Nn. Carotici interni, de Nn. Carotici externi en de rami laryngo phayngei. (Lit. 19, lit. 29) Ganglion stellatum Bij het paard kunnen we het ganglion stellatum onderverdelen in twee etages: een ventrale en een dorsale verdieping. De dorsale verdieping is groot van omvang en hier ontspringt de Nn. Vertebralis (spinalis). Het wordt gevormd door het ganglion cervicale caudale en het eerste thoracale ganglion. De tweede verdieping bestaat uit de ramus interganglionaris. Het ganglion stellatum is gesitueerd aan de mediale zijde van de eerste rib. De ventrale etage ligt in nauw contact met de Aa. Carotis communis. Het ganglion stellatum geeft vooral nervi cardiaci. Men onderscheidt cervicale en thoracale nervi cardiaci naar gelang hun uittredeplaats. Het geheel gaat aan beide zijden een dorsale en een ventrale tak afgeven. Deze takken kunnen zich verenigen onder de Aa. Subclavia. Op die manier ontstaat de ansa subclavia, ook wel de ansa van Vieussens genoemd. Deze splitsen zich verder op en vormen de plexus subtrachealis. Hieruit vertrekken craniale takken naar het pericard waar ze zich weer splitsen om zo een plexus cardiacus te vormen. Deze plexus aorticus dextra en sinistra, de plexus sinus venosus en de nervi coronarii. De plexus cardiacus ontvangt tevens parasympatische takken via de Nn. Vagus. (Lit. 3, lit. 29) 37

38 1.6.5 Craniale zenuwen Er zijn twaalf paar hersenzenuwen, hiervan ontspringen zenuwen III-XII uit de hersenstam. Hieronder volgt een korte opsomming van de twaalf hersenzenuwen, om vervolgens enkel die zenuwen te beschrijven die van invloed zijn in deze thesis: Nn.I = Nn. Olfactorius; Nn.II = Nn. Opticus; Nn.III = Nn. Oclomotorius; Nn.IV = Nn. Trochlearis; Nn.V = Nn. Trigeminus; Nn.VI = Nn. Abducens; Nn.VII = Nn. Facialis; Nn.VIII = Nn. Vestibulochochlearis; Nn.IX = Nn. Glossopharyngeus; Nn.X = Nn. Vagus; Nn.XI = Nn. Accessorius; Nn.XII = Nn. Hypoglossus. De Nn. Trigeminus (Nn. V) bevat zowel motorische vezels voor de kauwmusculatuur als somatosensibele vezels voor de huid van het aangezicht en de slijmvliezen van de mond en de neus. De Nn. Facialis (Nn. VII) heeft drie componenten. Hiervan innerveert de motorische component de aangezichtsspieren en de parasympatische component de traanklier en de mondspeekselklieren. De derde component, de visceraal sensibele, verzorgt samen met de viscerosensibele vezels van de Nn. Glossopharyngeus (Nn. IX) en de Nn. Vagus (Nn. X) de smaak en de sensibiliteit van de tong. De Nn. Accessorius (Nn. XI) heeft een craniale wortel die uit de hersenstam ontspringt, en een spinale wortel die afkomstig is van het cervicale gedeelte van het ruggenmerg. De spinale wortel, die uit somatomotorische vezels bestaat, loopt naar craniaal, gaat door het foramen magnum en voegt zich bij de craniale wortel, die motorische vezels bevat. De beide wortels verlaten samen de schedelholte door het foramen jugulare. Vlak onder dit foramen voegen de vezels van de craniale wortel zich bij de Nn. Vagus, terwijl de spinale wortel, die nu de Nn. Accessorius in engere zin vormt, naar de Mm. Brachiocephalicus en de Mm. Trapezius loopt. De Nn. Hypoglossus (Nn. XII) bevat alleen somatomotorische vezels. Hierdoor worden alle tongspieren geïnnerveerd. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) 38

39 Fig. 15: Craniale zenuwen N. Vomeronasalis (N.I); Ramus dorsalis (N.III); Ramus ventralis (N.III); N. Nasociliaris (N.V1); N. Ethmoidalis (N.V1); N. Infratrochlearis (N.V1); Nn. Ciliares longi (N.V1); N. Lacrimalis (N.V1); N. Frontalis (N.V1); Ramus zygomaticotemporalis (N.V1); N. Zygomaticus (N.V1); Ramus zygomaticofacialis (N.V1); N. Pterygopalatinus (N.V2); N. Palatinus major (N.V2); N. Palatinus minor (N.V2); N. Nasalis caudalis (N.V2); N. Infraorbitalis (N.V2); N. Masticatorius (N.V2); Nn. Temporales Profundi (N.V2); N. Massetericus (N.V3); N. Pterygoideus medialis(n.v3); N. Tensoris tympani (N.V3); N. Tensoris veli palatine (N.V3); N. Pterygoideus lateralis (N.V3); N. Auriculotemporalis (N.V3); Ramus transversus faciei (N.V3); Rami Communicantes cum N. Faciali (N.V3); Rami parotidei (N.V3); N. Buccalis (N.V3); N. Lingualis (N.V3); N. Sublingualis (N.V3); N. Alveolaris inferior (N.V3); N. Mentalis (N.V3); N. Mylohyoideus (N.V3); Ramus digastricus (N.V3); Ramus submentalis (N.V3); N. Petrosus major (N.VII); N. Stapedius (N.VII); Chorda tympani (N.VII); Ramus auricularis internus (N.VII); (Budras.K.D, Röck.S, Anatomie van het paard, 2005, pag. 109) s. s. t. N. Auricularis caudalis (N.VII); N. Auriculopalpebralis (N.VII); Rami buccolabiales dorsalis (N.VII); Ramus buccolabialis ventralis (N.VII); Ramus colli (N.VII); Ramus digastricus caudalis (N.VII); Ramus stylohyoideus (N.VII); Ramus pharyngeus (N.IX); Ramus sinus carotici (N.IX); Rami lingualis (N.IX); Ramus auricularis (N.X); Ramus pharyngeus (N.X); N. Laryngeus cranialis (N.X); N. Laryngeus cranialis ramus internus (N.X); N. Laryngeus recurrens (N.X); Ramus internus (N.XI); Ramus externus (N.XI); Tr. Sympaticus; Ggl. Cervicale craniale; Tr. Vagosympaticus. 39

40 1.6.6 Nn. Supraorbitalis De N. Supraorbitalis is een aftakking van de N. Frontalis, evenals de N. Supratrochlearis. Beide aftakkingen lopen onder het dak van de orbita naar voren en innerveren de huid van het voorhoofd en het bovenste ooglid. Deze zenuw zal niet verder besproken worden, omdat het geen meerwaarde heeft in het kader van deze thesis. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) Nn. Infraorbitalis De Nn. Infraorbitalis is een aftakking van de Nn. Maxillaris. Deze zenuw loopt samen met de Aa. Infraorbitalis naar voren en innerveert de huid van het onderste ooglid, de neus en de bovenlip. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) Nn. Buccalis De Nn. Buccalis is een sensibele tak van de Nn. Mandibularis. Deze zenuw gaat over de Mm. Buccinator naar voren en innerveert de huid van de wangen. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) Nn. Lingualis De Nn. Lingualis verdeelt zich in een diepe en een oppervlakkige tak, waarvan de diepe tak de tong innerveert. Voordat de Nn. Lingualis bovenstaande aftakkingen vormt heeft het ook nog enkele aftakkingen naar de oropharyngeale mucosa. (Lit. 14, lit. 29) Nn. Alveolaris inferior De Nn. Alveolaris inferior is een sensibele tak van de Nn. Mandibularis. Deze zenuw betreedt de mandibula en geeft door het foramen mentale de Nn. Mentalis af, die de huid van de kin verzorgt. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) Nn. Mentalis Deze ontstaat uit de hierboven beschreven Nn. Alveolaris inferior en verzorgt de huid van de kin. (Lit. 14, lit. 25, lit. 29) 40

41 1.7 Fysiologie Werking van de spierspoeltjes bij plotselinge teugelkracht Om de invloed van het rijden op bovenstaande spieren te bekijken, bij een plotselinge kracht op de teugels, is het van belang de werking van de spierspoel te begrijpen. Dit wordt hieronder nader uitgelegd. Fig. 16: Schematische weergave van de werking van een spierspoel (Kraaijenvanger.A, Eigen tekening, 2012) Als gekeken wordt naar de spieren die het OAA gewricht overbruggen, kan gesteld worden dat deze spieren op rek komen bij het plotseling aannemen en dus kracht zetten op de teugels. Hierdoor komen ook de spierspoeltjes in deze spieren op rek. Deze uitrekking van de spierspoeltjes zorgt voor een prikkeling van type Ia en II vezels. Deze prikkel komt via de achterhoorn het ruggenmerg binnen om vervolgens via de voorhoorn een prikkeling van de α- motoneuronen te geven. Dit heeft als gevolg een contractie of hypertonie van de spieren. Als ruiter wil je bij het aannemen van de teugels flexie in het OAA gewricht bewerkstelligen. Echter door de werking van de spierspoeltjes in de extensoren van de nek neigen deze spieren te contraheren en extensie in het OAA gewricht te maken wanneer er een plotselinge kracht op de teugels gegeven wordt, in plaats van geleidelijk opbouwende teugelkracht. Hetzelfde geldt voor de spieren die gerelateerd zijn aan het bit. Door het plotseling aannemen van de teugels ontstaat er kracht op het bit en komen de kaakspieren op rek. De spierspoeltjes in de kaakspieren komen hierbij ook op rek waardoor een contractie van deze spieren zal ontstaan. Hierdoor zal het paard moeilijker kunnen ontspannen in zijn kaken. (Lit. 8) 41

42 Belangrijk om te weten is dat bovenstaande geld bij plotseling aannemen en dus kracht zetten op de teugels. Wanneer dit rustig en langzaam gebeurt zullen de spierspoeltjes adapteren en zal er dus geen prikkeling plaatsvinden. Het is dus van belang om als ruiter de teugels rustig aan te nemen. Op deze manier bewerkstellig je een flexie in het OAA gewricht en ontspanning in de kaak. Dit voorkomt overmatige druk op het OAA gewricht en de spieren die het OAA gewricht overbruggen en daardoor zullen er minder problemen in deze zone ontstaan. 42

43 2. Biomechanica In dit hoofdstuk zal allereerst de biomechanica en het contactoppervlak bij het bitloos rijden en het rijden met een bit beschreven worden. Daarna zullen de opzet van het praktijkonderzoek en de onderzoeksresultaten aan bod komen. Om het praktijkonderzoek beter te begrijpen is de biomechanica van de verschillende hoofdstellen van belang. 2.1 Inleiding in het bitloos rijden en het rijden met een bit Door nieuwe inzichten zijn er meerdere manieren van communicatie tussen ruiter en paard mogelijk dan uitsluitend via een hoofdstel met bit. De laatste jaren staat bitloos rijden steeds meer in de belangstelling. Er bestaan veel verschillende soorten hoofdstellen met en zonder bit. In deze thesis is het niet mogelijk om alle verschillende hoofdstellen nader te onderzoeken en te beschrijven. Daarom is er één hoofdstel met bit en één hoofdstel zonder bit uitgekozen. Het bitloze hoofdstel is het Dr. Cook hoofdstel en daarnaast wordt een hoofdstel met een trens bit beschreven Bitloos hoofdstel, Dr. Cook Het Dr. Cook hoofdstel heeft twee kaakriemen die van de nek, onder de kaak door, naar de zijkant van de neus lopen. Hieraan wordt de teugel bevestigd (zie figuur 17). De teugel wordt bevestigd aan de tegenovergestelde kant van de startpositie in de nek. De kaakriem zit achter de oren aan het kopstuk vast, waardoor doorschuiven bij een unilaterale teugelkracht onmogelijk wordt. Opvallend is het stugge brede vlak op de nek. Dit rechte leren stuk, veert snel terug en geeft een snelle release van druk. De kracht concentreert zich derhalve midden op de nek en minder direct achter de oren. De kaak gekruiste strengen lijken ook een snelle release te hebben, doordat ze van glad leer zijn en de ringen waardoor ze geleid worden groot zijn. Er is sprake van een hefboomwerking. Fig. 17: Bitloos hoofdstel van Dr. Cook; Lateraal en ventraal aanzicht. (NVBP, Dr. Cook, Handleiding bitless bridle van Cook, pag. 1) 43

44 Biomechanische krachten: De teugel wordt aan het uiteinde van de kaakriem bevestigd Het sturingsmechanisme bij unilaterale teugelkracht (druk op de linker teugel): 1. De neusriem komt links iets van de neus af; 2. De kaak- en neusriem drukken aan de rechterkant tegen de neus, onderkaak en wang; 3. Bij een sterke teugelkracht drukt deze ook achter de oren via de kaakriem. Uitstekende punten zoals de neus en de rand van de kaak vangen de kracht op. Het sturingsmechanisme bij bilaterale teugelkracht: 1. De neusriem trekt om de neus en schuift daarbij iets omhoog, dit is volgens Dr. Cook normaal; 2. De bakstukken komen hierdoor los te zitten; 3. Door de kaakriemen komt er druk op de nek te staan. De kracht verdeelt zich over de neus, onderkaak, nek en wang. Vooral de voorkant van de neus en de uitstekende botten van de wang vangen de kracht op. (Lit. 30) Hoofdstel met een bit Het trensbit is een veel gebruikt bit dat kan werken als een notenkraker. Als er teugelkracht wordt uitgeoefend op het bit drukt het scharnierpunt in het verhemelte en de uiteinden drukken dan op het tandloze gedeelte, genaamd de lagen, in de mond. Het contactoppervlak met de mond is lastig te bepalen, omdat iedere paardenmond verschillend van vorm is. Zo kan een paard met een grote dikke tong de drukkracht daarmee opvangen. Een tong kan onder of over het bit liggen, maar ook tussen de lagen en het bit. In figuur 18 is te zien hoe de druk verdeeld wordt over de weefsels in de onderkaak en tong. Als het paard de tong niet over het bit doet, kan het scharnierpunt inwerken op het verhemelte van het paard. Dit hangt af van de hoogte van het verhemelte. De neusriem bepaald hoe ver het paard zijn mond kan openen om de druk op het verhemelte te verminderen. Fig. 18: Werking van het bit Het paard opent de mond zonder neusriem, het scharnier van het bit drukt niet in het verhemelte, de tong lijkt terug getrokken en de lippen en lagen worden samengedrukt. (Pesie.S, Een vergelijking tussen hoofdstellen met en zonder bit met betrekking tot het contactoppervlak, de inwerking en biomechanica, Bachelor scriptie bij Expirimentele Zoölogie, Wageningen Universiteit, 2010, pag. 33) 44

45 Biomechanische krachten Het sturingsmechanisme bij unilaterale teugelkracht: 1. Het bit wordt aan de kant waar de teugelkracht aanwezig is een stukje naar achteren getrokken; 2. De unilaterale kracht kan ook leiden tot een verschuiving van het bit, waardoor de bitring aan de tegenovergestelde kant tegen de lippen aandrukt; 3. Het bit zal aan de kant van de trekkracht op de lagen drukken, de mondhoek naar achter trekken en misschien tegen de kiezen aan komen. (Lit. 30) Het sturingsmechanisme bij bilaterale teugelkracht: 1. Het bit wordt aan beide kanten een stukje naar achteren getrokken; 2. Het bit zal aan beide kanten op de lagen drukken, de mondhoek naar achter trekken en misschien tegen de kiezen aan komen. (Lit. 30) 45

46 2.2 Contactoppervlak In deze paragraaf zal het contactoppervlak van beide hoofdstellen nader bekeken worden. Dit is van belang, omdat de hoofdstellen verschillen qua contactoppervlak. De krachten die er gemeten worden tijdens het praktijkonderzoek zullen dus ook verdeeld worden over verschillende contactoppervlakken bij beide hoofdstellen. Bij het praktijk onderzoek is gebruik gemaakt van een onderzoek van de universiteit van Wageningen. Hierin is onderzoek gedaan naar het contactoppervlak, de inwerking en biomechanica van een hoofdstel met en zonder een bit. Het contactoppervlak van ieder type hoofdstel verschilt per paard, omdat geen paardenhoofd hetzelfde is. Bij het onderzoek aan de universiteit van Wageningen is er voor de uniformiteit gebruik gemaakt van een plastic paardenhoofd. Hierbij is het contactoppervlak van ieder hoofdstel berekend. (Lit. 30) De resultaten van dit onderzoek zijn berekeningen van contactoppervlakten van verschillende hoofdstellen en bitten bij het paard. De contactoppervlakten zijn ruim geschat, omdat er is aangenomen dat het hoofdstel overal evenveel aansluit. Tabel 1 geeft de contactoppervlakten per deel van het hoofd weer, bij een teugelkracht van 50N. De inwerking is afhankelijk van het oppervlak waarover de kracht zich verspreid en of er sprake is van een hefboomwerking. In realiteit is er niet altijd 50 Newton nodig om een paard te stoppen. (Lit. 30) Tabel 1: Gemeten contactoppervlak per hoofdstel bij een teugelkracht van 50 Newton. (Pesie.S, Een vergelijking tussen hoofdstellen met en zonder bit met betrekking tot het contactoppervlak, de inwerking en biomechanica, Bachelor scriptie bij Expirimentele Zoölogie, Wageningen Universiteit, 2010, pag. 36) Zoals in tabel 1 te zien is heeft het Dr. Cook hoofdstel een totaal contactoppervlak van 97,52 cm 2. De verdeling van het contactoppervlak is als volgt; de neusriem heeft een contactoppervlak van 45,56 cm 2 ; het kopstuk heeft een contactoppervlak van 21,33 cm 2 ; de kaakriem heeft een contactoppervlak van 30,63 cm 2. Het hoofdstel met een enkelgebroken bit, oftewel het trensbit, heeft een totaal contactoppervlak van 26,4 cm 2. Hierbij is geen verdeling gemaakt, omdat alle kracht op het bit uitgeoefend zal worden. 46

47 Tabel 2: Newton/ cm 2 bij 50N teugelkracht bij diverse hoofdstellen (Pesie.S, Een vergelijking tussen hoofdstellen met en zonder bit met betrekking tot het contactoppervlak, de inwerking en biomechanica, Bachelor scriptie bij Expirimentele Zoölogie, Wageningen Universiteit, 2010, pag. 36) Uit tabel 2 blijkt dat het bitloze hoofdstel met hackamore de grootste kracht per cm 2 heeft, namelijk 11,1 N/cm 2. Het Dr. Cook hoofdstel heeft het grootste oppervlak en verdeelt de krachten het meest over het hoofd: inwerking bij gelijke teugelkracht is hier slechts 0,5 N/cm 2. Het hoofdstel met enkelgebroken trens heeft enkel een inwerking in de mond van 1,9 N/cm 2. Het hoofdstel met bit en hefboomwerking, de Liverpool stangbit, heeft een inwerking heeft van 2,4 N/cm 2. Deze wordt verdeeld over de kin en de mond. 47

48 2.3 Het praktijkonderzoek Om een goede indruk te krijgen van de verschillen tussen het bitloos rijden en het rijden met een bit en de invloed hiervan op het OAA gewricht is er een praktijkonderzoek gedaan. In het onderzoek wordt er aangetoond wat de verschillen zijn tussen de krachten die op het OAA gewricht komen bij het bitloos rijden en het rijden met een bit. Het doel is om voor osteopaten inzichtelijk te maken welke krachten er op een kwetsbaar OAA gewricht komen en wat dit kan betekenen voor een osteopatische behandeling Beschrijving van het onderzoek In deze subparagraaf zal beschreven worden hoe het onderzoek is uitgevoerd. Benodigdheden: Rijbak; Hoofdstel met een enkel gebroken bit; Bitloos hoofdstel Dr. Cook (kaakgekruist); 2 newtonmeters; Fotocamera; Invultabellen voor de metingen. Doel: Meten hoeveel teugelkracht er nodig is om het paard te laten afbuigen bij het bitloos rijden en het rijden met een bit en wat de hieruit af te leiden krachten op het OAA gewricht zijn. Uitvoering: Hoeveel kracht komt er op het OAA gewricht (en bijbehorende anatomische structuren zoals ligamenten/spieren) bij het afbuigen van het hoofd tijdens het rijden met een bitloos hoofdstel en een hoofdstel met een bit. Dit wordt gemeten met behulp van newtonmeters. Samenstelling van de onderzoeksgroep: Voor het onderzoek zijn in eerste instantie 10 paarden geselecteerd die in ieder geval op B-dressuur niveau gereden zijn, uiteindelijk zijn er wegens klachten vooraf bij ruiter of paard 8 combinaties overgebleven. Er is gekozen voor een minimaal B-dressuur niveau van ruiter en paard, omdat men vanaf dit niveau mag aannemen dat het paard met enige aanleuning gereden kan worden. 48

49 Fig. 19: Schematische weergave van het praktijkonderzoek (Kraaijenvanger.A, Eigen tekening, 2012) Werkwijze: Een paard fotograferen in vrije stap met ontspannen teugels (geen boogjes in de teugels) en hetzelfde paard dat met lichte aanleuning gereden wordt. Met behulp van beide foto s kan uitgerekend worden hoe groot de hoek is die het paardenhoofd (dus eigenlijk het OAA gewricht) maakt. De newtonmeters, welke bevestigd zijn aan de teugels, geven de teugelkracht weer die gebruikt is om deze hoek te bewerkstelligen. Vervolgens kan de veerkracht op het OAA gewricht uitgerekend worden. Hierbij wordt eigenlijk de rek op het OAA gewricht berekend. De berekening wordt gemaakt bij dezelfde ruiter/paardcombinatie waarbij gereden wordt met een bitloos hoofdstel en een hoofdstel met een bit. 49

50 Om tijdens het onderzoek de bevindingen goed te kunnen noteren is onderstaand onderzoeksprotocol gemaakt. Datum Naam ruiter Naam paard Dominante kant ruiter 0 links 0 rechts 0 links 0 rechts 0 links 0 rechts 0 links 0 rechts 0 links 0 rechts Hoofdstel met een bit Soort bit Lengte OAA bitring (CM) Teugelkracht links (N) in vrije stap Teugelkracht rechts (N) in vrije stap Teugelkracht links (N) met aanleuning Teugelkracht rechts (N) met aanleuning Bitloos hoofdstel Lengte OAA bitring (CM) Teugelkracht links (N) in vrije stap Teugelkracht rechts (N) in vrije stap Teugelkracht links (N) met aanleuning Teugelkracht rechts (N) met aanleuning Tabel 3: Onderzoeksprotocol (Kraaijenvanger.A, Eigen tabel, 2012) De ingevulde onderzoeksprotocollen zijn in Excel omgezet naar een tabel om de berekeningen, die aan de hand van de metingen gemaakt moeten worden, te vergemakkelijken. 50

51 Algemene gegevens Vrije stap Teugelkracht links Teugelkracht rechts Gemiddelde teugelkracht (F l ) [N] (F r ) [N] F gem v =(F l +F r )/2 (F gem v ) 0,00 [N] Bij aannemen teugels Teugelkracht links Teugelkracht rechts Gemiddelde teugelkracht (F l ) [N] (F r ) [N] F gem a =(F l +F r )/2 (F gem a ) 0,00 [N] Berekening moment Verschil teugelkracht vrije stap - aannemen teugels F verschil =F gem a -F gem v (F verschil ) 0,00 [N] Lengte (van OAA gewricht tot de bitring of tot de ring van neusriem) (l) [m] Moment M=F verschil *l (M) 0 [Nm] Berekening verdraaiing in radialen Hoek in vrije stap (H v ) (-) [ ] Hoek bij aannemen teugels (H a ) (-) [ ] Hoekverdraaiing Hoekverdraaiing=H a -H v (-) [ ] Verdraaiing in radialen Ø=((2*π)/360)*hoekverdraaiing (Ø) 0 [rad] Berekening veerconstante Veerconstante C=M/Ø (C) [Nm/rad] Tabel 4: Berekening van de onderzoeksgegevens (Excel) (Kraaijenvanger.A, Eigen tabel, 2012) Om de veerconstante te berekenen moet het moment en de verdraaiing in het OAA gewricht in radialen bekend zijn. Het moment wordt berekend met behulp van de teugelkracht, welke gemeten is met newtonmeters, en met de lengte van het OAA gewricht tot de bitring of de ring van de neusriem waar de kaakgekruiste riemen door heen gaan. De verdraaiing in radialen is berekend aan de hand van een aantal graden hoofdverdraaiing. Hiervoor zijn er foto s genomen in vrije stap en met aanleuning. Er zijn op alle foto s twee lijnen getrokken om de hoek die het OAA gewricht maakt te kunnen berekenen. Vervolgens is voor de berekeningen van de verdraaiing in radialen het verschil in aantal graden genomen tussen de vrije stap en het in aanleuning stappende paard. Nu al die gegevens verzameld zijn kan de veerconstante berekend worden. De veerconstante geeft eigenlijk de spanning op een veer weer, maar in dit geval de spanning die ontstaat op het OAA gewricht en bijbehorende anatomische structuren. 51

52 [Nm/rad] De onderzoeksresultaten De ingevulde onderzoeksprotocollen zijn omgezet naar Excel (zie bijlage 2) en geven inzicht in de krachten die ontstaan bij het bitloos rijden en het rijden met een bit. De onderzoeksresultaten zijn uitgewerkt in diverse grafieken. Door de beperkte omvang van het onderzoek kan geen statistiek worden toegepast. Veerconstante met bit Veerconstante bitloos 500, , , , , , , , ,000 50,000 0, Combinatie Grafiek 1: Veerconstante OAA gewricht (Kraaijenvanger.A, Eigen grafiek, 2012) In bovenstaande grafiek is te zien wat de veerconstante op het OAA gewricht en bijbehorende anatomische structuren is bij het rijden met en zonder een bit. Bij alle acht combinaties is de veerconstante groter bij het bitloos rijden dan bij het rijden met een bit. Bij één combinatie is de veerconstante bij het bitloos rijden aanzienlijk groter. Dit betreft een jong paard die tijdens het rijden met een bitloos hoofdstel spanning opbouwde in de nek en hals, dit is ook goed te zien op de foto s van het onderzoek in bijlage 1. De gemiddelde veerconstante bij het bitloos rijden is 142,3 Nm/rad. Bij het rijden met een bit is de gemiddelde veerconstante 45,1 Nm/rad. De veerconstante bij het bitloos rijden is dus beduidend groter, dit betekent dat er bij het bitloos rijden meer kracht op het OAA gewricht en de daarbij behorende anatomische structuren komt. 52

53 Grafiek 2: N/cm 2 in vrije stap (Kraaijenvanger.A, Eigen grafiek, 2012) Grafiek 3: N/cm 2 bij aannemen teugels (Kraaijenvanger.A, Eigen grafiek, 2012) In grafiek 2 en 3 is te zien dat de kracht per cm 2 bij het rijden met een bit groter is. Dit komt doordat de kracht bij een bitloos hoofdstel wordt verdeeld over de schedel en de nek. Bij het hoofdstel met een bit komt de kracht enkel op het bit. Het bitloze hoofdstel heeft dus een veel groter contactoppervlak waardoor de teugelkracht ook over een veel groter oppervlak verdeeld wordt. 53

Sutura frontalis. Os frontale. Os parietale. Fissura orbitalis superior Ala major ossis sphenoidalis. Tuber parietale. Os zygomaticum. Afb. 2.

Sutura frontalis. Os frontale. Os parietale. Fissura orbitalis superior Ala major ossis sphenoidalis. Tuber parietale. Os zygomaticum. Afb. 2. Schedel: osteogenese 1 2.1a c De schedel van een foetus (7 maanden oud), skelet-band-preparaat. [8] Sutura frontalis Os frontale Tuber frontale Sutura frontalis Fonticulus anterior Sutura coronalis Sutura

Nadere informatie

Inhoud. Spiertrainer 3 Hals. 0 basis van de binnenzijde van de onderkaak etagegewijs bij de linea mylohyoidea

Inhoud. Spiertrainer 3 Hals. 0 basis van de binnenzijde van de onderkaak etagegewijs bij de linea mylohyoidea Suprahyoïdale spieren 1 3.A Halsspieren die tot het hoofd behoren mm. colli mm. suprahyoidei. Oorsprong op de schedel, aanzicht rechts-lateraal. M. digastricus 0 venter posterior incisura mastoidea M.

Nadere informatie

Gesloten vragen Functionele Anatomie II

Gesloten vragen Functionele Anatomie II Gesloten vragen Functionele Anatomie II 2013-2014 1. Ab- en adductie vindt plaats om een longitudinale as 2. In de anatomische houding is, in het sagittale vlak van de wervelkolom, lumbaal een lordose

Nadere informatie

Anatomie 1 e Ba GEN p. 1 / 39. Schedel en Hoofd. Universiteit Antwerpen UA Opleiding Geneeskunde. prof. dr. LTH M. BRAEM.

Anatomie 1 e Ba GEN p. 1 / 39. Schedel en Hoofd. Universiteit Antwerpen UA Opleiding Geneeskunde. prof. dr. LTH M. BRAEM. Anatomie 1 e Ba GEN p. 1 / 39 Schedel en Hoofd Universiteit Antwerpen UA Opleiding Geneeskunde prof. dr. LTH M. BRAEM Versie 2010 Anatomie 1 e Ba GEN p. 2 / 39 1. Inleiding De voorliggende nota s zijn

Nadere informatie

Inhoud. Halsspieren 1. 3 Hals. 3.1 Oppervlakkige hals- en gezichtsspieren, aanzicht rechts-lateraal. [12] M. orbicularis oculi (pars orbitalis)

Inhoud. Halsspieren 1. 3 Hals. 3.1 Oppervlakkige hals- en gezichtsspieren, aanzicht rechts-lateraal. [12] M. orbicularis oculi (pars orbitalis) Halsspieren 1 3.1 Oppervlakkige hals- en gezichtsspieren, aanzicht rechts-lateraal. [12] Venter frontalis van de m. occipitofrontalis Galea aponeurotica Fascia parotideomasseterica Venter occipitalis van

Nadere informatie

Hoofd. Overzicht... 4. Skelet en gewrichten... 5. Spieren... 40. Topografie... 46. Geleidingsbanen... 52. Neus... 58. Mond en mondholte...

Hoofd. Overzicht... 4. Skelet en gewrichten... 5. Spieren... 40. Topografie... 46. Geleidingsbanen... 52. Neus... 58. Mond en mondholte... Hoofd Overzicht........................... 4 Skelet en gewrichten................ 5 Spieren............................. 40 Topografie......................... 46 Geleidingsbanen................... 52

Nadere informatie

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak j1 Anatomie van de heup As Vlak Beweging De Latijnse naam voor het heupgewricht is art. coxae; en het is een kogelgewricht (art. spheroidea). In het gewricht kan om drie assen bewogen worden. transversaal

Nadere informatie

Anatomie van de heup. j 1.1

Anatomie van de heup. j 1.1 j1 Anatomie van de heup De Latijnse naam voor het heupgewricht is art. coxae, het is een kogelgewricht (art. spheroidea). In het gewricht kan om drie assen bewogen worden. As Vlak Beweging Transver- Sagittaal

Nadere informatie

Zijn er verschillen in laesies bij bitgebruik en bitloze optomingen?

Zijn er verschillen in laesies bij bitgebruik en bitloze optomingen? Zijn er verschillen in laesies bij bitgebruik en bitloze optomingen? Thesis aangeboden door: Kim Sluiter - Gerritse Voor het behalen van het diploma; Osteopathie voor paarden Februari 2017 1 Samenvatting.

Nadere informatie

2 De romp. Zichtbare en palpabele oriëntatiepunten van de romp

2 De romp. Zichtbare en palpabele oriëntatiepunten van de romp 6 Merck Manual 2 De romp De romp is het centrale deel van het lichaam. In dit boek zullen we alleen ingaan op de romp als deel van het bewegingsapparaat en niet op de interne organen. De wervelkolom (columna

Nadere informatie

23-Oct-14. 6) Waardoor wordt hyperextensie van het kniegewricht vooral beperkt? A) Banden B) Bot C) Menisci D) Spieren

23-Oct-14. 6) Waardoor wordt hyperextensie van het kniegewricht vooral beperkt? A) Banden B) Bot C) Menisci D) Spieren Vlak As Beweging Gym Frontaal Sagitale Ab-adductie Radslag Latero flexie Ulnair-radiaal deviatie Elevatie-depressie Sagitaal Frontale Flexie-extensie Salto Transversale Ante-retro flexie Dorsaal flexie

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder 41 4.1 Anteflexie 42 4.2 Retroflexie 42 4.3 Abductie 44 4.4 Adductie 46

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder 41 4.1 Anteflexie 42 4.2 Retroflexie 42 4.3 Abductie 44 4.4 Adductie 46 Inhoud Inleiding 1 1 Anatomie van de heup 3 1.1 Anteflexie 4 1.2 Retroflexie 6 1.3 Abductie 7 1.4 Adductie 8 1.5 Exorotatie 9 1.6 Endorotatie 12 1.7 Ligamenten van de heup 12 1.8 Schema 14 2 Anatomie van

Nadere informatie

De mimische spieren hebben hun oorsprong maar deels bij duidelijk omschreven botgebieden. Ze eindigen allemaal in de huid.

De mimische spieren hebben hun oorsprong maar deels bij duidelijk omschreven botgebieden. Ze eindigen allemaal in de huid. Hoofd Hals Romp Arm Been Hersenzenuwen Tabel 1 1 Aangezichtsspieren ( afb. 8.63 8.65, 11.2, 11.13) De mimische spieren hebben hun oorsprong maar deels bij duidelijk omschreven botgebieden. Ze eindigen

Nadere informatie

https://www.visiblebody.com/anatomy-and-physiology-apps/human-anatomy-atlas

https://www.visiblebody.com/anatomy-and-physiology-apps/human-anatomy-atlas Amstelveen, 29 april 2017 Beste collega s In juni gaan we met het schoudernetwerk weer naar de snijzaal. Om deze sessie goed voor te bereiden een kleine opfrissing van de anatomie middels deze mailronde.

Nadere informatie

Anatomie van de nervus trigeminus

Anatomie van de nervus trigeminus 19 Anatomie van de nervus trigeminus G.E.J. Langenbach.1 Inleiding 0. Centrale deel van de nervus trigeminus 0..1 Oorsprong 0.. Trigeminuskernen.3 Perifere deel van de nervus trigeminus 4.3.1 Nervus ophthalmicus

Nadere informatie

Anatomische terminologie

Anatomische terminologie 1 Skelet Anatomische terminologie links / rechts proximaal / distaal lateraal / mediaan / mediaal centraal / perifeer ventraal / dorsaal intern / extern craniaal / caudaal magnus (major / maximus) / parvus

Nadere informatie

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6 Oefenvragen 1 De diafyse van een pijpbeen; a) Is het middenstuk van een pijpbeen b) Is onderdeel van de gewrichten c) Bevind zich aan de uiteinden van een pijpbeen d) Bevind zich vlak onder het periost

Nadere informatie

Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom

Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom Om uw rugklachten beter te kunnen begrijpen is een basiskennis van de rug noodzakelijk. Het Rughuis heeft in haar behandelprogramma veel aandacht

Nadere informatie

Anatomie. Het gezonde parodontium. Vrije gingiva. gingiva. Aangehechte gingiva

Anatomie. Het gezonde parodontium. Vrije gingiva. gingiva. Aangehechte gingiva Anatomie Het gezonde parodontium Het parodontium heeft als taak het gebit te bevestigen in de kaken en te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Het bestaat uit bekledend en ondersteunend weefsel met

Nadere informatie

HANDLEIDING PRACTICUM CRANIALE ZENUWEN 1 (Nn. I, II, III, IV, V, VI & autonoom zenuwstelsel)

HANDLEIDING PRACTICUM CRANIALE ZENUWEN 1 (Nn. I, II, III, IV, V, VI & autonoom zenuwstelsel) HANDLEIDING PRACTICUM CRANIALE ZENUWEN 1 (Nn. I, II, III, IV, V, VI & autonoom zenuwstelsel) 2 e bachelor geneeskunde Startstation: Prof. Dr. K. D Herde Jana Decuypere, Aline Van Oevelen, Klara Verstappen,

Nadere informatie

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm M. supraspinatus Fossa supraspinata Tuberculum maius N. suprascapularis Abductie arm M. infraspinatus Fossa infraspinata Tuberculum maius N. suprascapularis Exorotatie arm M. teres maior Dorsale zijde

Nadere informatie

Anita Voskamp. Het oog als zintuig en de osteopatische benadering van visus problemen bij het paard

Anita Voskamp. Het oog als zintuig en de osteopatische benadering van visus problemen bij het paard Het oog als zintuig en de osteopatische benadering van visus problemen bij het paard Anita Voskamp 2012 1 Voorwoord Van kind af aan was ik geboeid door het paard, maar heb het altijd een beetje van me

Nadere informatie

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg Anatomy is destiny Sigmund Freud Belangrijkste botten Nomenclatuur Reina Welling WM/SM-theorieles 1 Osteologie bekken en onderste extremiteit Myologie spieren bovenbeen Met dank aan Jolanda Zijlstra en

Nadere informatie

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART Opdracht 1 A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris C = caput femoris D = trochanter major E = collum femoris F = M. obturatorius internus

Nadere informatie

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) 3. ENKEL EN VOET 3.1. Inspectie in staande houding m. gastrocnemius Calcaneum Valgushoek achillespees met hiel Malleolus

Nadere informatie

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd?

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd? Examen anatomie januari 2009 1. Wat kan gesteld worden van slow twitch spiervezels? A. Ze hebben een groot agonistisch vermogen. B. Ze hebben een groot anaeroob vermogen. C. Ze hebben een groot aeroob

Nadere informatie

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea Tussentijdse toets Anatomie maart 2005 Prof. M. Van Leemputte Rnr7 Vraag 1 tot 10: vul uw antwoord in op dit blad. 1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea 2. Welke

Nadere informatie

16-9-2014. Reina Welling WM/SM-theorieles 7. Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?)

16-9-2014. Reina Welling WM/SM-theorieles 7. Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?) Reina Welling WM/SM-theorieles 7 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer niow.nl Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?) A. Steun B. Bescherming C. Beweging

Nadere informatie

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede.

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede. Examenstichting Perimedische Opleidingen Diploma: sportmassage, massage, wellness massage 22 januari 2010, Beschikbare tijd: 60 minuten Anatomie Aanwijzing: Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn

Nadere informatie

Bouw van een skeletspier

Bouw van een skeletspier Reina Welling WM/SM-theorieles 5 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer Bouw van een skeletspier faculty.etsu.edu Welke eigenschappen horen bij type I en welke bij type II spiervezels? Vooral

Nadere informatie

Inhoud. Ruggenmerg en spinale zenuwen 1. 4 Romp Ruggenmerg en bouw van de spinale zenuwen. [79] Afb. 4.78

Inhoud. Ruggenmerg en spinale zenuwen 1. 4 Romp Ruggenmerg en bouw van de spinale zenuwen. [79] Afb. 4.78 Ruggenmerg en spinale zenuwen 1 4.78 Ruggenmerg en bouw van de spinale zenuwen. [79] Sulcus medianus Sulcus intermedius Funiculus Sulcus posterolateralis Columna Radices es Columna lateralis Funiculus

Nadere informatie

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef

Nadere informatie

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008 Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008 1. Wat gebeurt er bij een excentrische contractie van een spier? A. De spier wordt korter. B. De spier wordt langer. C. De spierlengte blijft gelijk. 2. In welk

Nadere informatie

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006.

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006. Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006. 1. Wat is de diafyse van een pijpbeen? A. Het uiteinde van een pijpbeen. B. Het middenstuk van een pijpbeen. C. De groeischijf. 2. Waar bevindt zich de pink, ten

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/107495

Nadere informatie

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008 Theorie-examen anatomie 25 januari 2008 1. Welke van de volgende spieren is eenkoppig? A. De m. biceps brachii. B. De m. coracobrachialis. C. De m. gastrocnemius. 2. Welke van de volgende spieren geeft

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2008 2009 BENADERING EN VARIABILITEIT VAN DE SINUSSEN VAN HET PAARD. door.

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2008 2009 BENADERING EN VARIABILITEIT VAN DE SINUSSEN VAN HET PAARD. door. UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2008 2009 BENADERING EN VARIABILITEIT VAN DE SINUSSEN VAN HET PAARD door Jan DE LEEUW Promotor: Dr. S. Muylle Literatuurstudie in het kader van

Nadere informatie

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit n. radialis n. axillaris C5-Th1 C5,C6 ALLE dorsale boven- en onderarmspieren Extensoren van de schouder, elleboog, pols, Abductie,

Nadere informatie

Auteur(s): H. Faber, S. Leseman Titel: De trigeminusneuralgie Jaargang: 8 Jaartal: 1990 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers:

Auteur(s): H. Faber, S. Leseman Titel: De trigeminusneuralgie Jaargang: 8 Jaartal: 1990 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers: Auteur(s): H. Faber, S. Leseman Titel: De trigeminusneuralgie Jaargang: 8 Jaartal: 1990 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers: 182-190 Deze online uitgave mag, onder duidelijke bronvermelding, vrij gebruikt

Nadere informatie

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007 Theorie-examen anatomie 12 januari 2007 1. Welke uitspraak met betrekking tot spiercontracties is altijd juist? A. Bij concentrische contracties wordt de spanning in de spier kleiner. B. Bij excentrische

Nadere informatie

Spieren van het bovenste membrum

Spieren van het bovenste membrum Spieren van het bovenste membrum Verbinding tussen romp en lidmaat Trapezius - schedel - processus spinosi C1 T11 - bovenste vezels: lateraal 1 /3 clavicula - middelste vezels: acromion - extensie hoofd

Nadere informatie

Richtlijn classificatie halsklierdissecties

Richtlijn classificatie halsklierdissecties VI Richtlijn classificatie halsklierdissecties naar Inleiding 532 1. Uitgangspunten 532 2. Omschrijving groepen lymfklieren 532 3. Classificatie halsklierdissecties 534 3.1 Radicale halsklierdissectie

Nadere informatie

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 2.3. ENKEL EN VOET 2.3.1. Inspectie in staande houding m. gastrocnemius Calcaneum Valgushoek achillespees met hiel Malleolus medialis en lateralis Lengtegewelf

Nadere informatie

Altijd in Neutraal eindigen, het CS vocht corrigeert de Viscerale Cranium botjes niet. Doe altijd Vomer, Maxillae en Palatines in 1 keer en na elkaar.

Altijd in Neutraal eindigen, het CS vocht corrigeert de Viscerale Cranium botjes niet. Doe altijd Vomer, Maxillae en Palatines in 1 keer en na elkaar. Examen 5 april 2011 ALGEMENE REGELS - Volledig lichaams ontspanning dient eerst bereikt te worden, - A/O, Neuro Cranium, letsels v/d Sphenoid, Kauwspieren en Heligbeen voordat je de botjes in de Mond onderhanden

Nadere informatie

Lichamelijk onderzoek

Lichamelijk onderzoek Hoofdstuk 3 Lichamelijk onderzoek Het lichamelijk onderzoek omvat de volgende onderdelen: -- inspectie in rust -- passief en actief uitgevoerd onderzoek naar de beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom,

Nadere informatie

Tandheelkunde. Bouw en functie van het gebit

Tandheelkunde. Bouw en functie van het gebit Tandheelkunde Bouw en functie van het gebit Anatomie en fysiologie van het gebit Inleiding Iedere diersoort wordt gekenmerkt door zijn gebit. Het aantal en de vorm van de tanden en kiezen zijn namelijk

Nadere informatie

DE INVLOED VAN VERSCHILLENDE HOOFD- HALSHOUDINGEN OP DE BEWEGING VAN HET PAARD

DE INVLOED VAN VERSCHILLENDE HOOFD- HALSHOUDINGEN OP DE BEWEGING VAN HET PAARD DE INVLOED VAN VERSCHILLENDE HOOFD- HALSHOUDINGEN OP DE BEWEGING VAN HET PAARD Sofie Van de Velde Studentennummer: 01504218 Promotor: Dr. Michèle Dumoulin Promotor: Prof. dr. Frederik Pille Masterproef

Nadere informatie

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) 3. ENKEL EN VOET De articulationes pedis (voetgewrichten) bestaan in totaal uit elf gewrichten. We bespreken hier enkel

Nadere informatie

Inhoud. Zenuwstelsel. Inleiding. Basiselementen van het zenuwstelsel. Ruggenmerg en ruggenmergzenuwen

Inhoud. Zenuwstelsel. Inleiding. Basiselementen van het zenuwstelsel. Ruggenmerg en ruggenmergzenuwen Inhoud Zenuwstelsel Inleiding 1 1 Overzicht van het zenuwstelsel 2 Ontwikkeling en indeling 2 Functiecircuits 2 Ligging van het zenuwstelsel in het lichaam 4 Ontwikkeling en bouw van de hersenen 6 Ontwikkeling

Nadere informatie

Een rondje Orbita Prof. Dr. K.G.H. van der Wal

Een rondje Orbita Prof. Dr. K.G.H. van der Wal Een rondje Orbita Prof. Dr. K.G.H. van der Wal De orbita heeft een beschermende werking voor het oog. De benige orbita is pyrimidaalvormig, met een elipsvormige basis aan de anterior zijde en de apex posterieur.

Nadere informatie

Anatomie en de afdrukprocedure voor een volledige gebitsprothese

Anatomie en de afdrukprocedure voor een volledige gebitsprothese M.A.J. van Waas Thema: De volledige gebitsprothese nader belicht 1 Anatomie en de afdrukprocedure voor een volledige gebitsprothese Het maken van een afdruk van een edentate kaak is een essentieel onderdeel

Nadere informatie

De primaire frozen shoulder Stenvers, Jan Derek

De primaire frozen shoulder Stenvers, Jan Derek De primaire frozen shoulder Stenvers, Jan Derek IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Nadere informatie

Bewegingsleer Deel III De romp en wervelkolom

Bewegingsleer Deel III De romp en wervelkolom Bewegingsleer Deel III De romp en wervelkolom Bewegingsleer Deel III De romp en de wervelkolom I.A. Kapandji Bohn Stafleu van Loghum Houten 2009 Ó 2009 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij

Nadere informatie

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel)

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Diagnostiek aan de schoudergordel Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Doorsnede art. humeri bicepspees, loopt door bovenkant van kapsel en voorkomt inklemming van kapsel in gewrichtsspleet

Nadere informatie

I. B E W E G I G E E A S S E S T E L S E L S

I. B E W E G I G E E A S S E S T E L S E L S I. B E W E G I G E E A S S E S T E L S E L S Beweging is relatief. Beweging is een positieverandering van "iets" ten opzichte van "iets anders". Voor "iets" kan van alles worden ingevuld: een punt, een

Nadere informatie

Manege Tjoonk. Manege Gasselte HET MANEGEPAARD. zijn lichaam, de beginnende ruiter & osteopathie

Manege Tjoonk. Manege Gasselte HET MANEGEPAARD. zijn lichaam, de beginnende ruiter & osteopathie Manege Tjoonk Manege Gasselte HET MANEGEPAARD zijn lichaam, de beginnende ruiter & osteopathie Auteur: Masja Fick Opleiding: Osteopathie Groep: 8 Onderwijsinstelling: Hippo Sofia Academie te Hooge Mierde

Nadere informatie

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15 OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE 2016 FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15 WERKING KNIEGEWRICHT (beschouwingen uit de literatuur) PATELLA: - beschermt kniegewricht - is katrol voor pees

Nadere informatie

DE INTRINSIEKE MUSCULATUUR VAN DE HAND: ANATOMIE EN FUNCTIE

DE INTRINSIEKE MUSCULATUUR VAN DE HAND: ANATOMIE EN FUNCTIE DE INTRINSIEKE MUSCULATUUR VAN DE HAND: ANATOMIE EN FUNCTIE Prof.dr. P.M.N. Werker, plastisch chirurg, Universitair Medisch Centrum Groningen 1. Inleiding Intrinsieke musculatuur van de hand betreft die

Nadere informatie

Doorsnede van het hoofd Spieren van het hoofd

Doorsnede van het hoofd Spieren van het hoofd Anatomie van het hoofd Anatomie en fysiologie van de paardenmond De sleutel tot het begrip hoe bitten in het algemeen inwerken op de paardenmond, ligt in het begrijpen van de anatomie van de tong, hoofd

Nadere informatie

Prof. dr. ir. M. Naeije Prof. dr. F. Lobbezoo Dr. C.M. Visscher. Orale kinesiologie

Prof. dr. ir. M. Naeije Prof. dr. F. Lobbezoo Dr. C.M. Visscher. Orale kinesiologie Prof. dr. ir. M. Naeije Prof. dr. F. Lobbezoo Dr. C.M. Visscher Orale kinesiologie Onder redactie van: Prof. dr. ir. M. Naeije Prof. dr. F. Lobbezoo Dr. C.M. Visscher Orale kinesiologie Temporomandibulaire

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/147787

Nadere informatie

SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907. Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam

SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907. Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam 1.1 plaatsbepalende uitdrukkingen anatomische stand ( de stand die gebruikt wordt voor

Nadere informatie

University of Groningen

University of Groningen University of Groningen Studie over de operatieve behandeling van de hernia nuclei pulposi lumbalis. Vergelijking van twee verschillende operatiemethoden. Bomers-Marres, Amandine Jeanne Marie Louise IMPORTANT

Nadere informatie

WAT IS HET EFFECT VAN BOWEN THERAPIE BIJ MENSEN MET EEN NEKHERNIA

WAT IS HET EFFECT VAN BOWEN THERAPIE BIJ MENSEN MET EEN NEKHERNIA WAT IS HET EFFECT VAN BOWEN THERAPIE BIJ MENSEN MET EEN NEKHERNIA Foto: www.vanreininstituut.nl Eindscriptie Bowen therapeuten opleiding december 2016 LAURENS COENEN Scriptiebegeleider:Diana Vluggen INHOUDSOPGAVE:

Nadere informatie

Inleiding. Anatomie. Humerus

Inleiding. Anatomie. Humerus Inleiding Koos van Nugteren De elleboog verbindt de bovenarm met de onderarm. Buiging van de arm zorgt ervoor dat we de hand in de richting van het hoofd en de schouder kunnen bewegen. Activiteiten als

Nadere informatie

Blok Zintuigen 2003 Ontwikkeling en anatomie van zintuigen DEEL I. Gehoor/evenwichtsorgaan. F.G. Wouterlood

Blok Zintuigen 2003 Ontwikkeling en anatomie van zintuigen DEEL I. Gehoor/evenwichtsorgaan. F.G. Wouterlood Blok Zintuigen 2003 Ontwikkeling en anatomie van zintuigen DEEL I Gehoor/evenwichtsorgaan F.G. Wouterlood Afdeling Anatomie VUmc 2003 FG Wouterlood IT-uitgave van dit cursusboek versie 2003 let op: de

Nadere informatie

1 Wat zijn eigenlijk de buikspieren?

1 Wat zijn eigenlijk de buikspieren? 1 Wat zijn eigenlijk de buikspieren? 1.1 Inleiding De buikspieren zijn in allerlei situaties actief Al direct bij de geboorte spant de pasgeborene zijn of haar buikspieren aan om de eerste kreet te slaken.

Nadere informatie

HET ADEMHALINGSSTELSEL

HET ADEMHALINGSSTELSEL HET ADEMHALINGSSTELSEL INLEIDING Gasgeleidingsstelsel Gasuitwisselingsstelsel Tractus respiratorius Fibrose Tracheostomie Mucoviscidose Immobiele cilla syndroom I. ALGEMENE BOUW A. Epitheel Respiratoir

Nadere informatie

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier:

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier: 1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: B. Overspanning van: C. Indeling en functie van de spier: D. Bijzonderheden: E. Voorbeelden van oefeningen: van 5-7de rib naar schaambeen

Nadere informatie

4 Systematiek van de hersenzenuwen. 4.6 Nervus trigeminus (V): 5 Topografie

4 Systematiek van de hersenzenuwen. 4.6 Nervus trigeminus (V): 5 Topografie Hoofd 1 Schedelbotten 1.1 Schedel (cranium) van lateraal.......................... 2 1.2 Schedel van frontaal.................................. 4 1.3 Schedel van dorsaal en schedelnaden....................

Nadere informatie

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding Skillslab handleiding Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Inleiding tot het orthopedisch onderzoek Academiejaar 2012-2013 Dr. Francis Hugelier - Dr. Jan Reniers Dr. Hans Van den Abbeele Met

Nadere informatie

KWALIFICATIEDOSSIER. Dierverzorging MODULE NIVEAU 3/4. Anatomie en fysiologie HOOFDSTUK 2. Het bewegingsstelsel

KWALIFICATIEDOSSIER. Dierverzorging MODULE NIVEAU 3/4. Anatomie en fysiologie HOOFDSTUK 2. Het bewegingsstelsel KWALIFICATIEDOSSIER D OF S MODULE Anatomie en fysiologie HOOFDSTUK 2 Het bewegingsstelsel HO TUK PRO EF Dierverzorging NIVEAU 3/4 2.1 Oriëntatie Het bewegingsstelsel Om te kunnen bewegen hebben dieren

Nadere informatie

Anatomie in vivo WERKBOEK. van het bewegingsapparaat Bernard J. Gerritsen Yvonne F. Heerkens

Anatomie in vivo WERKBOEK. van het bewegingsapparaat Bernard J. Gerritsen Yvonne F. Heerkens Cover:Layout 1 12/09/11 2:22 PM Page 1 Anatomie in vivo van het bewegingsapparaat Bernard J. Gerritsen Yvonne F. Heerkens met medewerking van Monique A.M. Berger Gerard C.A. Elshoud (cd-rom) Henk Schutte

Nadere informatie

Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit

Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit I.A. Kapandji Bohn Stafleu van Loghum Houten 2009 Ó 2009 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij

Nadere informatie

SEO. Beelden op te slaan voor SEO protocol 2.0

SEO. Beelden op te slaan voor SEO protocol 2.0 SEO Beelden op te slaan voor SEO protocol 2.0 beeldkwaliteit het logboek bestaat grotendeels uit optimale beelden, het is niet de verwachting dat deze kwaliteit van de beelden bij iedere zwangere te bereiken

Nadere informatie

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen 1 Hersenen Mediane doorsnede van de hersenen. Model op ware grootte. Model rustend op sokkel. Afmetingen: 150 x 140 x 175 mm. Art. nr. 1000222 76,80 Hersenen Model op ware grootte. De rechterhelft is uitneembaar

Nadere informatie

Belangrijkste spiergroepen

Belangrijkste spiergroepen Welkom 2. Anatomie 2.6.7. Belangrijkste spiergroepen Als coach: belangrijk om belangrijkste spieren van het lichaam te kennen + ligging en functie van de spieren Ligging: beschreven a.d.h.v. oorsprong

Nadere informatie

Anatomie in vivo van het bewegingsapparaat Bernard J. Gerritsen Yvonne F. Heerkens

Anatomie in vivo van het bewegingsapparaat Bernard J. Gerritsen Yvonne F. Heerkens Cover:Layout 1 15/08/13 2:46 PM Page 1 Anatomie in vivo van het bewegingsapparaat Bernard J. Gerritsen Yvonne F. Heerkens met medewerking van Monique A.M. Berger Gerard C.A. Elshoud (cd-rom) Henk Schutte

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: bloed uitscheidingsstelsel huid beenderstelsel spierstelsel Beschikbare tijd: 45 minuten

Nadere informatie

Blok Zintuigen 2003 Ontwikkeling en anatomie van zintuigen DEEL II. Oog Reukzintuig Smaakzintuig. F.G. Wouterlood

Blok Zintuigen 2003 Ontwikkeling en anatomie van zintuigen DEEL II. Oog Reukzintuig Smaakzintuig. F.G. Wouterlood Blok Zintuigen 2003 Ontwikkeling en anatomie van zintuigen DEEL II Oog Reukzintuig Smaakzintuig F.G. Wouterlood Afdeling Anatomie VUmc 2003 FG Wouterlood IT-uitgave van dit cursusboek versie 2003 let op:

Nadere informatie

Maak van je opleiding Cranio-sacraal therapie een succes!

Maak van je opleiding Cranio-sacraal therapie een succes! Kom je cursus inkijken: Antwerpen, Frankrijklei 127, 2000 Gent, Oude Brusselseweg 125, 9050 Hasselt, Simpernelstraat 27, 3511 +32 3 292 33 33 info@schoonheidsschool.com Maak van je opleiding Cranio-sacraal

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Rug. Borstkas. Inhoudsopgave. 1 Botten, banden en gewrichten. 5 Borstkaswand. 6 Borstholte. 2 Spieren.

Inhoudsopgave. Rug. Borstkas. Inhoudsopgave. 1 Botten, banden en gewrichten. 5 Borstkaswand. 6 Borstholte. 2 Spieren. Rug Borstkas 1 Botten, banden en gewrichten Wervelkolom: overzicht............................... 2 Wervelkolom: elementen.............................. 4 Halswervels.........................................

Nadere informatie

DE ACHT BEENDEREN VAN DE HERSENPAN EN DE naden die ze bijeenhouden. Hoofdstuk VI.

DE ACHT BEENDEREN VAN DE HERSENPAN EN DE naden die ze bijeenhouden. Hoofdstuk VI. 50 DE ACHT BEENDEREN VAN DE HERSENPAN EN DE naden die ze bijeenhouden. Hoofdstuk VI. DE EERSTE FIGUUR VAN HET ZESDE HOOFD- STUK, die de twee beenderen van de kruin voorstelt, een beetje van elkaar gescheiden,

Nadere informatie

VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL FACULTEIT GENEESKUNDE EN FARMACIE GGS MANUELE THERAPIE

VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL FACULTEIT GENEESKUNDE EN FARMACIE GGS MANUELE THERAPIE VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL FACULTEIT GENEESKUNDE EN FARMACIE GGS MANUELE THERAPIE Mathematische objectivering van bewegingskoppeling tijdens actieve axiale rotatie in de cervicale wervelkolom. Analyse

Nadere informatie

Auteur(s): B. Klink Titel: De menselijke staart Jaargang: 22 Jaartal: 2004 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers: 211-219

Auteur(s): B. Klink Titel: De menselijke staart Jaargang: 22 Jaartal: 2004 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers: 211-219 Auteur(s): B. Klink Titel: De menselijke staart Jaargang: 22 Jaartal: 2004 Nummer: 4 Oorspronkelijke paginanummers: 211-219 Deze online uitgave mag, onder duidelijke bronvermelding, vrij gebruikt worden

Nadere informatie

Anatomie van de Spieren

Anatomie van de Spieren Schoudergordel en hals Schoudergordel M. Coracobrachialis M. Deltoideus M. Infraspinatus M. Latissimus dorsi M. Levator scapulae M. Pectoralis major Bron:afbeeldingen en omschrijving: SWSportmassage.nl

Nadere informatie

Tentamen Ademhaling ste gelegenheid. De kernpunten uit het tentamen. Versie B

Tentamen Ademhaling ste gelegenheid. De kernpunten uit het tentamen. Versie B Tentamen Ademhaling 2004 1ste gelegenheid. De kernpunten uit het tentamen. Versie B 1. OSAS 2. paradoxaal bewegelijk diafragma bij een longtumor wijst op 3. Patient met cor pulmonale gaat een bergwandeling

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar ANATOMIE VAN DE SCHEDEL VAN HET PENSEELAAPJE (CALLITHRIX JACCHUS) door

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar ANATOMIE VAN DE SCHEDEL VAN HET PENSEELAAPJE (CALLITHRIX JACCHUS) door UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 ANATOMIE VAN DE SCHEDEL VAN HET PENSEELAAPJE (CALLITHRIX JACCHUS) door Steven JANSSEN Promotor: Prof. dr. Paul Simoens Medepromotor: Dr.

Nadere informatie

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus.

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus. BOVENSTE EXTREMITEITEN Spiergroep Spiernaam Aanhechtingsplaats proximaal Aanhechtingsplaats distaal Innervatie Functie Extensoren bovenarm * m. biceps brachii * short head: eind van coracoid van scapula

Nadere informatie

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding Skillslab handleiding Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Inleiding tot het orthopedisch onderzoek Academiejaar 2011-2012 Skillslabteam : Dr. Francis Hugelier - Dr. Jan Reniers Dr. Hans Van

Nadere informatie

University of Groningen. Cerebrospinale rhinorrhoe Defesche, Hubert François Henri Gerard

University of Groningen. Cerebrospinale rhinorrhoe Defesche, Hubert François Henri Gerard University of Groningen Cerebrospinale rhinorrhoe Defesche, Hubert François Henri Gerard IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it.

Nadere informatie

Verdiepingsmodule. Vaardigheid schouderonderzoek. Schoudersklachten: Vaardigheid schouderonderzoek. 1. Toelichting. 2. Doel, doelgroep en tijdsduur

Verdiepingsmodule. Vaardigheid schouderonderzoek. Schoudersklachten: Vaardigheid schouderonderzoek. 1. Toelichting. 2. Doel, doelgroep en tijdsduur Schoudersklachten: 1. Toelichting Deze verdiepingsmodule is gebaseerd op de NHG Standaard van oktober 2008 (tweede herziening). De anatomie van de schouder is globaal wel bekend bij de huisarts. Veelal

Nadere informatie