JA 2016/125 Hoge Raad, , 15/01302, ECLI:NL:HR:2016:1278, ECLI:NL:PHR:2016:243Overheidsaansprakelijkheid, Onaanvaardbare doorkruising

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "JA 2016/125 Hoge Raad, , 15/01302, ECLI:NL:HR:2016:1278, ECLI:NL:PHR:2016:243Overheidsaansprakelijkheid, Onaanvaardbare doorkruising"

Transcriptie

1 pagina 1 van 29 JA 2016/125 Hoge Raad, , 15/01302, ECLI:NL:HR:2016:1278, ECLI:NL:PHR:2016:243Overheidsaansprakelijkheid, Onaanvaardbare doorkruising publiekrecht, Concrete schadeberekening, Loonkosten Publicatie JA 2016 afl. 7 Publicatiedatum 22 augustus 2016 College Hoge Raad Uitspraakdatum 24 juni 2016 Rolnummer 15/01302 LJN ECLI:NL:HR:2016:1278 ECLI:NL:PHR:2016:243 Rechter(s) Partijen Noot Trefwoorden mr. Numann mr. Heisterkamp mr. Snijders mr. Polak mr. Tanja-van den Broek 1. De publiekrechtelijke rechtspersoon Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) te s-gravenhage, 2. [eiser 2] te [woonplaats], 3. [eiser 3] te [woonplaats], eisers tot cassatie, advocaat: mr. M.W. Scheltema, tegen 1. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Neerijnen te Neerijnen, 2. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Geldermalsen te Geldermalsen, 3. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Lingewaal te Asperen, 4. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Maasdriel te Kerkdriel, verweersters in cassatie, advocaat: mr. M.E. Gelpke. Eisers tot cassatie zullen, ieder afzonderlijk, hierna ook worden aangeduid als de Staat, [eiser 2] en [eiser 3] en gezamenlijk als de Staat c.s. Verweersters in cassatie zullen hierna aangeduid worden als de Gemeenten. mr. H.P. Verdam Overheidsaansprakelijkheid, Onaanvaardbare doorkruising publiekrecht, Concrete schadeberekening, Loonkosten, Regelgeving BW Boek 6-97 BW Boek Wrzo - 25 lid 1 Wvr - 55 lid 2 Besluit rijksbijdragen bijstands- en bestrijdingskosten - 3 lid 3 Brandweerwet lid 4

2 pagina 2 van 29 Samenvatting Twee gevechtshelikopters van defensie vliegen tegen hoogspanningsleidingen en veroorzaken daardoor een aanzienlijke stroomstoring. Verschillende gemeenten maken kosten om de gevolgen van deze stroomstoring te bestrijden. Drie van deze gemeenten stellen het Ministerie van Defensie aansprakelijk en vorderen schadevergoeding. De rechtbank wijst het merendeel van de vorderingen af, het hof wijst ze toe. In cassatie betoogt het Ministerie van Defensie dat toewijzing van de schadevergoeding een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regelingen in het kader van rampenbestrijding vormt en dat er geen sprake is van loonschade omdat het werk tijdens de reguliere werktijden kon worden verricht en er dus geen overuren uitbetaald hoefden te worden, noch kosten zijn gemaakt door het uitbesteden van werkzaamheden. De Hoge Raad verwerpt deze grieven. De Wrzo en Brbb staan niet in de weg aan een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad ook niet wanneer dit verhaal door een overheidsinstantie wordt gezocht. Dit ligt anders bij kosten ter uitvoering van de brandweertaak, maar daarvan was geen sprake omdat de gevorderde kosten meer hulpverlenend waren en dus geen betrekking hadden op het opheffen van acuut gevaar. Er is bovendien wel degelijk sprake van concreet geleden schade, omdat de werknemers van de gemeenten anders dan in de situatie zonder ongeval gedurende een deel van hun werktijd niet hun reguliere werkzaamheden hebben kunnen verrichten en de Gemeenten daarom tegenover de door hen betaalde loonkosten het resultaat van die reguliere werkzaamheden hebben moeten missen. Uitspraak Conclusie Advocaat-Generaal (mr. Keus) In deze zaak vorderen de Gemeenten vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden in verband met een twee dagen durende stroomstoring, veroorzaakt door [eiser 2] en [eiser 3], indertijd in dienst bij het Ministerie van Defensie, die in het kader van een laagvliegoefening met een Apache-gevechtshelikopter tegen hoogspanningsleidingen zijn aangevlogen. In cassatie is aan de orde of privaatrechtelijk verhaal van kosten van rampbestrijding op de Staat een onaanvaardbare doorkruising vormt van (het stelsel van) de Wet rampen en zware ongevallen (hierna: Wrzo) [noot:1] en het Besluit rijksbijdragen bijstands- en bestrijdingskosten (Brbb). [noot:2] Daarnaast speelt de vraag of privaatrechtelijk verhaal van kosten die in het kader van de rampbestrijding zijn gemaakt door de brandweer in strijd is met hetgeen volgt uit het Brandweerkosten-arrest. Ten slotte worden er klachten gericht tegen overwegingen van het hof met betrekking tot de schade(begroting). 1. Feiten en procesverloop 1.1. Op 12 december 2007 voerden [eiser 2] en [eiser 3], indertijd in dienst bij het Ministerie van Defensie, in het kader van een laagvliegoefening in het gebied Bommeler- en Tielerwaard een vlucht uit met een Apachegevechtshelikopter. Tijdens de vlucht is de helikopter tegen hoogspanningsleidingen aangevlogen (hierna ook: het ongeval). Er zijn zes hoogspanningsleidingen gebroken en drie draagarmen van hoogspanningsmasten afgebroken. [Eiser 2] en [eiser 3] zijn hiervoor beiden strafrechtelijk veroordeeld Als gevolg van het ongeval ontstond een stroomstoring in de Gemeenten, waarbij ongeveer huishoudens gedurende twee dagen, van 12 december 2007 tot en met 14 december 2007, zonder stroom kwamen te zitten. De Gemeenten hebben kosten moeten maken ter bestrijding van de gevolgen van deze stroomstoring De Gemeenten hebben zich voor vergoeding van de door hen gemaakte kosten in 2008 gewend tot het Ministerie van Defensie en, met uitzondering van de gemeente Geldermalsen, ook tot het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK). De gemeente Neerijnen heeft verzocht om betaling van ,94, de gemeente Geldermalsen om betaling van ,71, de gemeente Lingewaal om betaling van ,19 en de gemeente Maasdriel om betaling van ,69.

3 pagina 3 van BZK heeft op 15 september 2009 schriftelijk als volgt aan de Gemeenten Neerijnen, Lingewaal en Maasdriel bericht: Met uw brief (...) verzocht u mij om toekenning van een rijksbijdrage als bedoeld in artikel 25 van de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) in verband met de kosten van de bestrijding van de stroomstoring in de Bommeler- en Tielerwaard in december Mijn besluit houdende de vaststelling van de bijdrage, treft u bijgaand aan. (...) Kosten Voor de vaststelling van een bijdrage op grond van artikel 25 van de Wrzo zijn nadere regels gesteld in het Besluit Rijksbijdragen bijstands en bestrijdingskosten (Brbb). Op grond van artikel 25 Wrzo en artikel 3 Brbb kan de minister van BZK een rijksbijdrage verlenen in de kosten die een gemeente heeft gemaakt in verband met de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, inclusief de kosten van de gevolgen van die bestrijding. Uit de Nota van toelichting bij het Brbb blijkt onder meer dat er een rechtstreeks verband moet zijn tussen de gemaakte kosten en de daadwerkelijke bestrijding van de ramp of het zware ongeval en de gevolgen van die bestrijding. Kosten waarvoor de gemeente uit andere hoofde een bijdrage heeft verkregen of kan verkrijgen worden op de bijdrage in mindering gebracht. Reikwijdte rampbegrip Ingevolge artikel 1 aanhef, onder b, van de Wrzo wordt onder ramp of zwaar ongeval verstaan een gebeurtenis: 1. waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad en 2. waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen, of de schadelijke gevolgen te beperken. Voorts is nader toegelicht (...) in hoeverre de nazorg binnen de werkingssfeer van de Wrzo valt (...). Relatie kosten en daadwerkelijke rampbestrijding (...) Hierbij is getoetst of de kosten rechtstreeks betrekking hebben (op) het bestrijden van de ramp of de nazorg in de zin van de Wrzo als hierboven beschreven. (...) Vaststelling bijdrage (...) De uitkomst van mijn beoordeling en de toelichting daarop treft u per ingediend onderdeel van uw declaratie in bijgevoegd overzicht aan. (...). Kosten van personeel van de gemeente dat in plaats van hun gewone werkzaamheden te verrichten niet heeft kunnen werken of is ingezet voor andere werkzaamheden wordt nooit voor vergoeding op basis van de Wrzo in aanmerking gebracht. (...). Op grond van mijn beoordeling van uw declaratie stel ik de bijdrage (...) in de kosten van de bestrijding van de stroomuitval op 12 december 2007 op grond van artikel 25 van de Wrzo, als volgt vast (...). Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, kan (...) een bezwaarschrift indienen (...) Als kosten van rampbestrijding zijn volgens de bij de besluiten gevoegde overzichten hoofdzakelijk door BZK aangemerkt: kosten gemaakt in verband met coördinatie en organisatie, kosten van de brandweer en kosten in

4 pagina 4 van 29 verband met inhuur van extern personeel. Op de declaraties zijn door BZK de volgende kostenposten, die niet als kosten van rampbestrijding zijn aangemerkt, in mindering gebracht: uitval van reguliere loonkosten, inzet van extra arbeidsuren, cadeaubonnen en andere onverplichte uitgaven en kosten van voorlichtings- en evaluatiebijeenkomsten (hierna: overige kosten) BZK heeft de bijdrage aan de gemeente Neerijnen en de gemeente Lingewaal voorts op 0,= gesteld en de bijdrage aan de gemeente Maasdriel op 2.873,83. De bijdrage is gebaseerd op de optelsom van kosten die volgens BZK wel als kosten van rampbestrijding kunnen worden aangemerkt, met de kanttekening dat die alleen voor vergoeding in aanmerking komen boven een bepaald drempelbedrag. Als gevolg van dat drempelbedrag is de bijdrage voor de gemeenten Neerijnen en Lingewaal op 0,= gesteld en voor de gemeente Maasdriel op 2.873, Tegen de besluiten van BZK is door geen van de drie genoemde gemeenten een bezwaarschrift ingediend Op 25 mei 2010 heeft het Ministerie van Defensie schriftelijk aan de Gemeenten laten weten dat de kosten van rampbestrijding, voor zover die vanwege het drempelbedrag niet zijn vergoed, niet alsnog voor vergoeding langs privaatrechtelijke weg in aanmerking komen. De overige kosten komen volgens het Ministerie van Defensie gedeeltelijk wel voor separate vergoeding in aanmerking. Aan de Gemeenten is vervolgens, bij wijze van schikkingsvoorstel, een vergoeding aangeboden, gebaseerd op andere kosten dan die van rampbestrijding. De Gemeenten zijn met het aangeboden bedrag niet akkoord gegaan De Gemeenten hebben bij exploot van 15 maart 2012 de Staat c.s. voor de rechtbank s-gravenhage gedagvaard en gevorderd, zakelijk weergegeven, primair: te verklaren voor recht dat [eiser 2] en/of [eiser 3] onrechtmatig jegens de Gemeenten hebben gehandeld en uit dien hoofde verplicht zijn tot schadevergoeding; te verklaren voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van [eiser 2] en/of [eiser 3], en uit dien hoofde verplicht is tot schadevergoeding; te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens de Gemeenten heeft gehandeld en uit dien hoofde verplicht is tot schadevergoeding; en de Staat c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan de Gemeenten de schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente; subsidiair: de Staat gelet op het égalitébeginsel te veroordelen de Gemeenten de als gevolg van de stroomstoring geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De Staat c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, zakelijk weergegeven: te verklaren voor recht dat de door de Gemeenten als gevolg van het ongeval met de helikopter gemaakte kosten van rampbestrijding niet voor vergoeding door de Staat c.s., althans de piloten, in aanmerking komen, met veroordeling van de Gemeenten in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten. De Gemeenten hebben zich tegen de reconventionele vordering verweerd. Bij tussenvonnis van 25 juli 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 24 september 2012 heeft plaatsgehad Bij eindvonnis van 9 januari 2013 [noot:3] heeft de rechtbank (inmiddels de rechtbank Den Haag) in conventie de door de Gemeenten primair gevorderde verklaringen voor recht uitgesproken en de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen, een en ander met dien verstande dat die verklaringen en die verwijzing géén betrekking hebben op de kosten van rampbestrijding als omschreven in de besluiten van BZK, maar op de overige

5 pagina 5 van 29 door de Gemeenten gevorderde kosten, met inachtneming van hetgeen in de rov is overwogen (rov. 4.15). [noot:4] De rechtbank heeft de subsidiaire vordering van de Gemeenten afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de door de Staat c.s. gevorderde verklaring voor recht uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank de Gemeenten als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partijen, zowel in conventie als in reconventie, in de kosten van de procedure veroordeeld, waarbij in reconventie geen punten voor salaris advocaat zijn toegekend, omdat de vordering in reconventie in sterke mate met de vorderingen in conventie samenhangt (rov. 4.18). De rechtbank heeft haar oordeel dat de kosten van rampbestrijding niet voor vergoeding in aanmerking komen, gemotiveerd met een beroep op de zogenaamde tweewegenleer. Volgens de rechtbank bieden de Wrzo en het Brbb de Gemeenten de mogelijkheid om de Staat een bijdrage in de kosten van rampbestrijding te vragen. Bedoelde kosten worden voorgefinancierd door terbeschikkingstelling van algemene middelen aan gemeenten (rov. 4.8). Volgens de rechtbank heeft de wetgever rampbestrijding en daarmee gemoeide kosten kennelijk als overheidsverplichting op zich willen nemen (rov. 4.8 in fine). Nu sprake is van een uitputtende publiekrechtelijke regeling die in vergoeding van kosten van rampbestrijding voorziet, zou privaatrechtelijk verhaal van onder die regeling vallende kosten die publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruisen (rov. 4.9) Bij appeldagvaarding van 4 april 2013 zijn de Gemeenten bij het hof Den Haag van het eindvonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven hebben zij een zestal grieven tegen het vonnis aangevoerd. De Staat c.s. hebben de grieven van de Gemeenten bij memorie van antwoord bestreden. Ter zitting van 13 oktober 2014 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten Bij arrest van 25 november 2014 [noot:5] heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de Gemeenten alsnog geheel toegewezen, ook voor zover die vorderingen betrekking hebben op de kosten van rampbestrijding als omschreven in de besluiten van BZK. Het hof heeft de Staat c.s. tevens hoofdelijk veroordeeld om al hetgeen de Gemeenten ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de Staat c.s. hebben voldaan, aan de Gemeenten terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling. Het hof heeft de reconventionele vordering van de Staat c.s. afgewezen en de Staat c.s. als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Daartoe heeft het hof voor zover in cassatie van belang het volgende overwogen: 2.1. Grief 2, die het hof eerst zal behandelen, komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat, kort gezegd, de Wrzo en het Brbb een uitputtende regeling voor de vergoeding van door gemeenten gemaakte kosten van rampbestrijding vormen en dat om die reden geen plaats is voor een vordering van de Gemeenten tegen de Staat c.s. op grond van onrechtmatige daad. Het hof overweegt als volgt Niet in geschil is dat de Gemeenten bij de bestrijding van de gevolgen van het ongeval met de Apache helikopter hebben gehandeld in de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak, te weten de bestrijding van de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval in de zin van de Wrzo. Voor de vraag of de Gemeenten de in de uitoefening van die taak gemaakte kosten langs privaatrechtelijke weg kunnen verhalen op de veroorzaker van die ramp of dat zware ongeval, is in de eerste plaats van belang of de Wrzo en het Brbb voorzien in de beantwoording van die vraag. Het hof stelt vast dat dit laatste niet het geval is. De Wrzo en het Brbb kennen geen bepaling die kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg met zoveel woorden mogelijk maakt of uitsluit. Het enkele feit dat de Wrzo en het Brbb een publiekrechtelijke regeling bevatten voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in dergelijke kosten, geeft geen antwoord op de vraag of daarnaast verhaal langs privaatrechtelijke weg mogelijk is Dit betekent dat beslissend is of kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg de in de Wrzo en het Brbb vervatte regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de publiekrechtelijke regeling (die ook kan blijken uit haar geschiedenis), zulks mede in verband met de aard van de overheidstaak en de aard van de kosten (HR 11 december 1992, NJ 1994, 639; ECLI:NL:HR:1992:ZC0788 inzake brandweerkosten). Daarbij kan ook van belang zijn of verhaal van kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, omdat dit een belangrijke aanwijzing is dat kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten. In het voorgaande is echter reeds vastgesteld dat dit zich in dit geval niet voordoet.

6 pagina 6 van De mogelijkheid om de Staat om een bijdrage te vragen in de kosten van de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval was geregeld in art. 25 Wrzo. Art. 25 Wrzo is ingevoerd bij Wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop (Rampenwet), Stb. 1985, 88 (hierna: de Rampenwet). De Rampenwet is nadien bij Wet van 13 maart 1997, Stb. 1997, 142 gewijzigd en hernoemd tot Wet rampen en zware ongevallen (de Wrzo), bij welke gelegenheid art. 25 ongewijzigd is gebleven. Art. 25 is nadien nog gewijzigd bij Wet van 11 april 2001, Stb. 2001, 192 en de Wet van 13 april 2004, Stb. 2004, 184, maar niet op punten die voor de onderhavige zaak van belang zijn. De Wrzo is bij Wet van 11 februari 2010, Stb. 2010, 145 (Wet veiligheidsregio s) ingetrokken. Nu de rechtbank er van is uitgegaan dat de Wrzo van toepassing is op het onderhavige ongeval met de Apache helikopter en partijen daartegen niet zijn opgekomen, zal ook het hof daarvan uitgaan. Overigens wijkt art. 55 lid 2 Wet veiligheidsregio s op dit punt niet af van de voordien bestaande regeling in de Wrzo Het wetsontwerp voor de Rampenwet kende oorspronkelijk geen regeling voor een door de Staat te verstrekken bijdrage in de kosten van rampenbestrijding. Over die kosten heeft de minister opgemerkt dat het in sommige gevallen voor de desbetreffende gemeenten om omvangrijke kosten kan gaan en dat, nu de omvang daarvan te zeer afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval, het de voorkeur verdient in dergelijke gevallen in bestuurlijk overleg tot een goede oplossing te komen en dat daarvoor geen wettelijke grondslag nodig is (Tweede Kamer, 1981, , nr. 3 p. 16, nr. 5 p. 16 en nr. 8 p. 7). Doordat het amendement Wiebenga c.s. (Tweede Kamer , , nr. 13) werd aangenomen is een bepaling over de kostenbijdrage alsnog als art. 25 in de Rampenwet opgenomen. Dit amendement is door de indieners als volgt toegelicht: De Rampenwet dient een basis te geven voor een rijksbijdrage in de kosten, die de daadwerkelijke rampbestrijding voor een gemeente met zich mee kan brengen. Het amendement beoogt te bevorderen dat (procedure)regels gesteld worden voor de behandeling van aanvragen in dit kader. Tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer heeft het lid Wiebenga hierover opgemerkt, dat de kern van het amendement is dat in de algemene maatregel van bestuur, waarom in het amendement wordt gevraagd, een aantal procedurele waarborgen voor de betrokken gemeenten worden vastgelegd, zodat dergelijke gemeenten niet, als er excessieve kosten zijn gemaakt, afgescheept kunnen worden met een briefje dat de gemeente niet in de termen voor vergoeding van kosten valt (Handelingen Tweede Kamer 25 september 1984 p. 163) Uit de wetsgeschiedenis van de Rampenwet blijkt voorts dat de mogelijkheid van kostenverhaal op de veroorzaker van kustvervuiling door olie uitdrukkelijk onder ogen is gezien. Vanwege de regering is opgemerkt dat voor deze schade en de ruimingskosten het uitgangspunt geldt dat deze zijn te verhalen op de vervuiler (Tweede Kamer, , , nr. 5 p. 20 en Tweede kamer, , , nr. 8 p. 10). Dit is naar het oordeel van het hof geheel in lijn met art. 3 lid 2 onder a Brbb, waarin is bepaald dat op de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten in mindering worden gebracht de kosten waarvoor de gemeente uit anderen hoofde een bijdrage heeft verkregen of kan verkrijgen, en waarover in de toelichting op het Brbb is opgemerkt dat hierbij kan worden gedacht aan een bijdrage op grond van bijzondere wet- en regelgeving of schadevergoeding als gevolg van een civielrechtelijke actie (cursivering hof). Anders dan de Staat aanvoert kan uit deze toelichting geen andere conclusie worden getrokken dan dat het Brbb er van uitgaat dat privaatrechtelijk verhaal, bijvoorbeeld op grond van onrechtmatige daad, mogelijk is Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis niet de conclusie kan worden getrokken dat met art. 25 Rampenwet een uitputtende regeling voor verhaal van kosten wegens rampenbestrijding is getroffen. Met name blijkt uit niets dat met deze regeling óók is bedoeld een uitputtende voorziening te treffen voor het geval de ramp of het zware ongeval is veroorzaakt door een onrechtmatige daad, hetzij gepleegd door een derde hetzij door de Staat zelf. Integendeel, uit de wetsgeschiedenis en de toelichting op het Brbb blijkt duidelijk dat civielrechtelijk verhaal op de veroorzaker van de ramp of het ernstige ongeval voor mogelijk werd gehouden en dat de schadevergoeding die de gemeente uit dien hoofde toegekend krijgt in mindering wordt gebracht op de uitkering die de gemeente uit hoofde van het Brbb ontvangt Het hof concludeert dan ook dat er op grond van de totstandkomingsgeschiedenis en de strekking van de Wrzo en het Brbb geen aanleiding is te oordelen dat civielrechtelijk verhaal hetzij op derden hetzij op de Staat een onaanvaardbare doorkruising oplevert van de in die regelingen voorziene mogelijkheid om de Staat om een bijdrage

7 pagina 7 van 29 in de kosten van rampbestrijding te vragen. De vraag is of dat anders wordt in verband met (...) een aantal andere, door de Staat aangevoerde argumenten, waaronder in de eerste plaats het beroep van de Staat op het Brandweerkosten-arrest Het hof is van oordeel dat de in het Brandweerkosten-arrest berechte zaak in ieder geval in één wezenlijk opzicht van de onderhavige verschilt, doordat uit de wetsgeschiedenis van de Brandweerwet bleek dat de wetgever van oordeel was dat het niet aangaat kosten van de brandweer langs publiekrechtelijke weg aan burgers in rekening te brengen. Van een dergelijke opvatting van de wetgever is in deze zaak niet gebleken De Hoge Raad achtte in het Brandweerkosten-arrest verder van belang dat verhaal van kosten er toe zou kunnen leiden dat bij de burger een drempel zou kunnen ontstaan om bij een brand tot alarmering over te gaan, hetgeen vanuit een oogpunt van openbaar belang onwenselijk is. Op zichzelf is denkbaar dat zich ook in het kader van een ramp of zwaar ongeval situaties kunnen voordoen waarbij een dergelijke drempel zou kunnen ontstaan indien kostenverhaal mogelijk is. Dat dit vaak zal voorkomen acht het hof echter onwaarschijnlijk aangezien, ook als alarmering uitblijft, een ramp of zwaar ongeval in het algemeen niet lang onopgemerkt zal blijven. Dit argument van de Staat acht het hof dan ook niet doorslaggevend. Daarbij komt dat de door de Gemeenten gevorderde kosten van de inzet van de brandweer geen betrekking hebben op de klassieke brandweertaak maar op meer hulpverlenende taken, zoals assistentie bij het plaatsen van aggregaten, controleren van woningen en bedrijfspanden op problemen als gevolg van de stroomstoring, afvoer van bedorven materialen en dergelijke. De in verband met deze werkzaamheden gemaakte kosten kunnen de Gemeenten op de Staat verhalen, het Brandweerkosten-arrest staat daaraan niet in de weg De Staat voert ten slotte aan dat rampbestrijding een publiekrechtelijke kerntaak van de gemeenten is en dat de gemeenten zo zijn gefinancierd dat de kosten van rampbestrijding altijd vergoed kunnen worden. Ook dit argument faalt. Het enkele feit dat gemeenten in Nederland zo worden gefinancierd dat de kosten van rampbestrijding kunnen worden voldaan, staat er niet aan in de weg dat die kosten kunnen worden verhaald op degene die deze door zijn onrechtmatig handelen heeft veroorzaakt. De Gemeenten hebben voorts onweersproken gesteld dat gemeenten die in een bepaald jaar geen kosten voor rampbestrijding hoeven te maken, niet minder financiering ontvangen. De omstandigheid ten slotte dat het bij rampbestrijding om een kerntaak van de gemeenten gaat zou hoogstens als bijkomend argument gewicht in de schaal kunnen leggen, maar is op zichzelf onvoldoende om privaatrechtelijk verhaal uit te sluiten in een geval als dit, waar van een doorkruising van de Wrzo en het Brbb geen sprake is Het voorgaande betekent dat grief 2 slaagt en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Gemeenten de kosten van rampbestrijding niet op de Staat kunnen verhalen. Dit betekent dat grief 1, waarin wordt aangevoerd dat overheden onderling geen beroep op de doorkruisingsleer kunnen doen, geen bespreking behoeft. (...) Voorts klagen de Gemeenten in grief 4 dat de rechtbank heeft overwogen, dat uit de inzet van arbeidskrachten tijdens werktijd, of het als gevolg van de stroomuitval niet kunnen werken, schade kan voortvloeien, maar dat deze schade zich niet laat vertalen in gemaakte loonkosten, omdat de Gemeenten die kosten ook zouden hebben gemaakt indien het ongeval wordt weggedacht. De Gemeenten voeren aan dat zij wel aanspraak kunnen maken op vergoeding van loonkosten. De grief slaagt ook in zoverre. Dat als gevolg van het ongeval gemeenteambtenaren hun normale werkzaamheden niet hebben kunnen verrichten, hetzij omdat zij als gevolg van de stroomstoring niet konden werken hetzij omdat zij zich met de rampbestrijding hebben bezig gehouden, is voldoende aannemelijk. De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat de uren die in overwerk werden gewerkt in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze apart worden uitbetaald en niet zouden zijn uitbetaald indien het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Hetzelfde zou dan hebben te gelden voor kosten die ontstaan doordat de werkzaamheden samenhangend met het ongeval aan derden worden uitbesteed. Hierdoor zou er echter een door niets te rechtvaardigen verschil in behandeling ontstaan indien de werkzaamheden die de Gemeenten in het kader van de rampbestrijding of het inhalen van de normale werkzaamheden laat verrichten, wel zouden worden vergoed voor zover deze werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in overwerk worden verricht of aan derden worden uitbesteed, en niet voor zover deze tijdens de normale kantooruren worden verricht. De verdeling tussen enerzijds de in overtijd uitgevoerde of uitbestede werkzaamheden en anderzijds de tijdens de normale kantooruren verrich(...)te

8 pagina 8 van 29 werkzaamheden zal in de praktijk immers min of meer willekeurig zijn. Een redelijke en hanteerbare maatstaf voor de door de Gemeenten geleden en door de Staat te vergoeden schade kan dan ook zijn dat deze wordt berekend of, indien de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, op grond van art. 6:97 BW geschat, door de zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen uren die de werknemers van de Gemeenten aan de met het ongeval samenhangende werkzaamheden hebben besteed, dan wel als gevolg van het ongeval niet hebben kunnen werken en dus hebben moeten inhalen, te vermenigvuldigen met de loonkosten per uur van de desbetreffende werknemers. Dit is ook in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad zoals deze onder meer blijkt uit HR 16 juni 1961, NJ 1961, 444, HR 19 december 1975, NJ 1976, 280, HR 1 juli 1993, NJ 1995, 150 en HR 16 oktober 1998, NJ 1999, Bij exploot van 24 februari 2015 zijn de Staat c.s. tijdig van het arrest van 25 november 2014 in cassatie gekomen. De Gemeenten hebben geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben de zaak schriftelijk doen toelichten, waarna de Staat c.s. hebben gerepliceerd en de Gemeenten hebben gedupliceerd. 2. Inleidende opmerkingen 2.1. Alvorens het middel van cassatie te bespreken, maak ik enkele inleidende opmerkingen over de doorkruisingsleer, die in de onderhavige zaak aan de orde is In beginsel kan de overheid ter handhaving van de haar toekomende rechten van het privaatrecht gebruik maken. [noot:6] Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt echter dat de overheid het privaatrecht niet mag gebruiken, indien dit gebruik een publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. [noot:7] De Hoge Raad heeft in het arrest Windmill [noot:8] voor het eerst criteria geformuleerd aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of van een onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling sprake is: 3.2. (...) Het gaat hier om de vraag of de overheid, ingeval haar bij een publiekrechtelijke regeling ter behartiging van zekere belangen bepaalde bevoegdheden zijn toegekend, die belangen ook mag behartigen door gebruik te maken van haar in beginsel krachtens het privaatrecht toekomende bevoegdheden, zoals aan het eigendomsrecht ontleende bevoegdheden, de bevoegdheid overeenkomsten naar burgerlijk recht te sluiten of de bevoegdheid een vordering op grond van een jegens haar gepleegde onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter in te stellen. Wanneer de betrokken publiekrechtelijke regeling daarin niet voorziet, is voor de beantwoording van deze vraag beslissend of gebruik van de privaatrechtelijke bevoegdheden die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet o.m. worden gelet op inhoud en strekking van de regeling (die mede kan blijken uit haar geschiedenis) en op de wijze waarop en de mate waarin in het kader van die regeling de belangen van de burgers zijn beschermd, een en ander tegen de achtergrond van de overige geschreven en ongeschreven regels van publiek recht. Van belang is voorts of de overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke bevoegdheid, omdat, zo zulks het geval is, dit een belangrijke aanwijzing is dat geen plaats is voor de privaatrechtelijke weg Met betrekking tot zaken waarin het gaat om privaatrechtelijk verhaal van kosten van overheidsoptreden, zoals in casu aan de orde, heeft de Hoge Raad de Windmill-criteria enigszins genuanceerd. In het Brandweerkosten-arrest, [noot:9] waarin aan de orde was dat de gemeente van de eigenaar van een schip dat vlam vatte vergoeding vorderde van de kosten van (na)blussing door de brandweer, oordeelde de Hoge Raad als volgt: 3.5. De onderdelen 2c, 3, 4 en 5a stellen de vraag aan de orde of een overheidslichaam dat bij de uitoefening van een hem bij een publiekrechtelijke regeling opgedragen publieke taak kosten heeft gemaakt, deze kosten langs privaatrechtelijke weg kan verhalen. In deze zaak zijn, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, de volgende vier grondslagen aan de orde: overeenkomst (in het bijzonder een overeenkomst als bedoeld in de zevende titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel), art. 552 (oud) K, zaakwaarneming en onrechtmatige daad. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van soortgelijke maatstaven als die welke zijn aanvaard in HR 26 jan. 1990, NJ 1991, 393 (Windmill). Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van de vraag voorziet, is beslissend of kostenverhaal via het privaatrecht die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de regeling (die ook kan blijken uit haar geschiedenis), zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang hierbij is dat, wanneer verhaal van kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, zulks een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten.

9 pagina 9 van 29 In het genoemde arrest oordeelde de Hoge Raad dat, nu verhaal langs publiekrechtelijke weg was uitgesloten op aan het openbaar belang ontleende gronden, kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg zou neerkomen op een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling (rov. 3.7). De Hoge Raad merkte in dit verband op dat de mogelijkheid van verhaal van kosten ertoe zou kunnen leiden dat bij de burger een drempel ontstaat om tot alarmering over te gaan, hetgeen uit een oogpunt van openbaar belang onwenselijk is. Ook werd door de Hoge Raad erop gewezen dat het hier om een kerntaak van de overheid ging, welke door haar van oudsher is uitgeoefend zonder dat kosten in rekening werden gebracht (rov. 3.6) Recent oordeelde de Hoge Raad in het arrest Achmea/Staat [noot:10] dat privaatrechtelijk verhaal, hetzij op grond van art. 185 WVW, hetzij op grond van art. 6:162 BW, van de kosten van het verwijderen van olie op de weg na een ongeval op de (WAM-verzekeraar van de) veroorzaker van de schade de Wegenwet niet ontoelaatbaar doorkruist. Deze wet kent volgens de Hoge Raad immers geen regeling van het verhaal van deze kosten, noch andere regelingen die aanleiding zouden kunnen geven tot dat oordeel. De Hoge Raad voegde daaraan toe dat anders dan in het Brandweerkosten-arrest geen gronden aanwezig waren om aan te nemen dat een dergelijk kostenverhaal (met de Wegenwet) publiekrechtelijk is uitgesloten en dat in verband daarmee van een doorkruising sprake is. Daarbij tekende de Hoge Raad aan dat het bij het verwijderen van olie op de weg na een ongeval niet gaat om uitvoering van de in art. 1 lid 4 Brandweerwet 1985 omschreven taak van de brandweer (zoals in het Brandweerkosten-arrest), maar om werkzaamheden van de Staat uit hoofde van zijn taak als beheerder van de rijksweg Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de doorkruisingsproblematiek het volgende geconcludeerd: 2.7. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis niet de conclusie kan worden getrokken dat met art. 25 Rampenwet een uitputtende regeling voor verhaal van kosten wegens rampenbestrijding is getroffen. Met name blijkt uit niets dat met deze regeling óók is bedoeld een uitputtende voorziening te treffen voor het geval de ramp of het zware ongeval is veroorzaakt door een onrechtmatige daad, hetzij gepleegd door een derde hetzij door de Staat zelf. Integendeel, uit de wetsgeschiedenis en de toelichting op het Brbb blijkt duidelijk dat civielrechtelijk verhaal op de veroorzaker van de ramp of het ernstige ongeval voor mogelijk werd gehouden en dat de schadevergoeding die de gemeente uit dien hoofde toegekend krijgt in mindering wordt gebracht op de uitkering die de gemeente uit hoofde van het Brbb ontvangt Het hof concludeert dan ook dat er op grond van de totstandkomingsgeschiedenis en de strekking van de Wrzo en het Brbb geen aanleiding is te oordelen dat civielrechtelijk verhaal hetzij op derden hetzij op de Staat een onaanvaardbare doorkruising oplevert van de in die regelingen voorziene mogelijkheid om de Staat om een bijdrage in de kosten van rampbestrijding te vragen. (...) 2.6. De Staat klaagt in cassatie niet over het oordeel in rov. 2.8 dat er op grond van de totstandkomingsgeschiedenis en de strekking van de Wrzo en het Brbb geen aanleiding is te oordelen dat privaatrechtelijk verhaal op derden een onaanvaardbare doorkruising oplevert van de in die regelingen voorziene mogelijkheid om de Staat een bijdrage in de kosten van rampbestrijding te vragen. [noot:11] Het gaat in cassatie nog slechts om de vraag of privaatrechtelijk verhaal ook mogelijk is als de Staat de veroorzaker van de schade is, althans (op grond van art. 6:170 BW) voor de schade aansprakelijk is. Volgens de Staat c.s. volgt (n)och uit het stelsel van de Wrzo en het Brbb noch uit de toelichting daarop (...) dat verhaal langs civielrechtelijke weg ook mogelijk is als de Staat voor het ontstaan van de ramp aansprakelijk kan worden gehouden (zie subonderdeel 1.1, derde volzin) Ik meen dat de Staat c.s. een onjuist criterium hanteren, waar zij een onaanvaardbare doorkruising van de Wrzo en het Brbb verdedigen op de grond dat (n)och uit het stelsel van de Wrzo en het Brbb noch uit de toelichting daarop volgt (...) dat verhaal langs civielrechtelijke weg ook mogelijk is als de Staat voor het ontstaan van de ramp aansprakelijk kan worden gehouden. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad komt het niet erop aan of uit de betrokken regeling en de geschiedenis van haar totstandkoming blijkt dat zij (ook) de privaatrechtelijke weg mogelijk heeft willen maken, maar of de betrokken regeling door het gebruik van de desbetreffende privaatrechtelijke bevoegdheden op onaanvaardbare wijze zou worden doorkruist. Als het te hanteren criterium in laatstbedoelde zin wordt opgevat, laat dit voor de privaatrechtelijke weg aanmerkelijk méér ruimte dan wanneer wordt verlangd dat uit de betrokken regeling en haar geschiedenis van totstandkoming (positief) blijkt dat de wetgever ook de privaatrechtelijke weg heeft willen openhouden. Bij het hanteren van een op het voorkomen van een onaanvaardbare

10 pagina 10 van 29 doorkruising toegespitst criterium kan als uitgangspunt gelden dat, waar van een samenloop van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden sprake is, (ook) voor uitoefening van die privaatrechtelijke bevoegdheden kan worden gekozen, tenzij de publiekrechtelijke regeling daardoor onaanvaardbaar zou worden doorkruist Zoals hiervóór (onder 2.6) reeds is gesignaleerd, betoogt de Staat niet dat de Wrzo en het Brbb in algemene zin eraan in de weg staan dat een gemeente de kosten van rampbestrijding langs civielrechtelijke weg (op grond van art. 6:162 c.q. art. 6:170 BW) op de voor het zich voordoen van die ramp aansprakelijke partij verhaalt. Volgens de Staat zouden de Wrzo en het Brbb aan zodanig verhaal slechts in de weg staan, indien de Staat en/of ondergeschikten van de Staat op grond van art. 6:162 c.q. art. 6:170 BW zouden worden aangesproken. Daartoe voert de Staat kort gezegd aan dat de genoemde regelingen erin voorzien dat rampbestrijding een gedeelde verantwoordelijkheid van de Staat en de gemeenten is, dat de voor rampbestrijding gemaakte kosten uit de algemene middelen worden voldaan en dat van de gemeenten een eigen financiële bijdrage wordt gevraagd, in welk verband het Brbb in een drempelbedrag van ,= voorziet. Voorts voert de Staat aan dat, als civielrechtelijk verhaal van de kosten van rampbestrijding op de Staat wordt toegelaten, een dubbele vergoeding plaatsvindt van kosten die ook al door de eerdere bijdragen van de Staat aan de gemeenten waren gedekt Bij de beoordeling van het standpunt van de Staat c.s. stel ik voorop dat ik op voorhand weinig aannemelijk acht dat bij toepassing van de doorkruisingsleer een onderscheid zou moeten worden gemaakt, al naar gelang van de partij tegen wie de uitoefening van de betrokken privaatrechtelijke bevoegdheden zich richt. [noot:12] Overigens hebben ook de Staat c.s. in appel nog het standpunt ingenomen dat de hoedanigheid van de wederpartij op wie het overheidslichaam zijn kosten tracht te verhalen, niet van beslissende betekenis is: [noot:13] Uit de geciteerde overweging van de Hoge Raad (rov. 3.5 van het Brandweerkosten-arrest; LK) blijkt dat de hoedanigheid van de wederpartij van het overheidslichaam dat zijn kosten privaatrechtelijk probeert te verhalen niet doorslaggevend is. Geheel uitgesloten acht ik een dergelijk onderscheid overigens niet. In theorie is immers denkbaar dat een onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling betrekking heeft op bepaalde aspecten van die regeling die niet in alle maar slechts in bepaalde toepassingsgevallen (en slechts jegens bepaalde rechtssubjecten) aan de orde zijn. [noot:14] Dat van een dergelijke relatieve (dat wil zeggen: slechts jegens de Staat en zijn ondergeschikten aan te nemen) doorkruising van de Wrzo en het Brbb sprake zou zijn, volgt naar mijn mening echter niet uit hetgeen de Staat heeft aangevoerd Dat de Wrzo en het Brbb niet eraan in de weg staan dat de kosten van rampbestrijding worden verhaald op de partij die naar burgerlijk recht voor het zich voordoen van de ramp aansprakelijk is, ligt niet slechts besloten in de door het hof vermelde en tijdens de parlementaire behandeling van de Rampenwet gemaakte opmerkingen over de mogelijkheid om schade als gevolg van kustvervuiling door olie op de vervuiler te verhalen, maar ook (en vooral) in het Brbb. Art. 3 lid 2 onder a Brbb bepaalt immers dat een bijdrage in de kosten die een gemeente in verband met de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en de gevolgen daarvan heeft gemaakt, met de kosten waarvoor de gemeente uit andere hoofde een bijdrage heeft verkregen of kan verkrijgen wordt verminderd. De toelichting op dit artikel vermeldt: [noot:15] (...) Met het bepaalde in het tweede lid, onder a, kan worden gedacht aan een bijdrage op grond van bijzondere weten regelgeving of schadevergoeding als gevolg van een civielrechtelijke actie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bijdrage op grond van de Wet bodembescherming. (...) Dat rampbestrijding een gedeelde verantwoordelijkheid van de Staat en de gemeenten is, dat de voor rampbestrijding gemaakte kosten uit de algemene middelen worden voldaan en dat van de gemeenten een eigen financiële bijdrage wordt gevraagd, staat kennelijk óók in de visie van de Staat in algemene zin dus niet eraan in de weg dat een getroffen gemeente de kosten van rampbestrijding op de naar burgerlijk recht aansprakelijke partij verhaalt. Het valt niet zonder meer in te zien waarom dit anders zou zijn, als de Staat zelf (of een ondergeschikte van de Staat) naar burgerlijk recht voor het zich voordoen van de ramp aansprakelijk is De gedeelde verantwoordelijkheid van de Staat en de gemeenten dat de bestrijding van rampen daadwerkelijk ter hand wordt genomen en dat de daarvoor benodigde financiële middelen beschikbaar zijn, wordt niet aangetast,

11 pagina 11 van 29 als de door de gemeenten gemaakte kosten op een naar burgerlijk recht voor de ramp aansprakelijk rechtssubject kunnen worden verhaald, ongeacht of dat rechtssubject de Staat dan wel een derde is. Mogelijk zullen de betrokken gemeenten in een dergelijk geval ontkomen aan de eigen bijdrage zoals in art. 3 lid 3 Brbb voorzien, maar voor de gedeelde verantwoordelijkheid van de Staat en de gemeenten lijkt mij niet essentieel dat de betrokken gemeenten de bedoelde bijdrage in de kosten van rampbestrijding coûte que coûte voor hun rekening nemen, óók als zij naar burgerlijk recht een volledige schadeloosstelling kunnen vorderen. In het geval dat een derde naar burgerlijk recht voor de ramp aansprakelijk is, profiteert ook de Staat, doordat de door de Staat te verlenen bijdrage als bedoeld in art. 3 lid 1 Brrb niet wordt berekend over de kosten waarvan naar burgerlijk recht vergoeding kan worden gevorderd. Als de Staat (of een ondergeschikte) voor de ramp aansprakelijk is, zal de schadevergoeding eveneens in mindering strekken op de kosten waarover de bijdrage als bedoeld in art. 3 lid 1 Brbb wordt berekend De financieringssystematiek die volgens de Staat door privaatrechtelijk kostenverhaal op de Staat onaanvaardbaar zou worden doorkruist, omvat overigens meer dan de bijdrage als bedoeld in art. 3 lid 1 Brrb. Zo heeft de Staat erop gewezen dat voor rampbestrijding tevens algemene middelen voorhanden zijn uit de rijksbijdrage in het gemeentefonds (die zo nodig wordt herijkt), uit andere inkomstenbronnen van de gemeente (belastingen en heffingen), uit een eventuele aanvullende rijksbijdrage en uit mogelijke bijdragen uit anderen hoofde ex art. 3 Brbb. De medeverantwoordelijkheid van de gemeenten (meer in het bijzonder om een bedrag, minstens ter hoogte van het drempelbedrag van het Brbb, ten behoeve van rampbestrijding te reserveren) moet volgens de Staat mede tegen die achtergrond worden bezien, waarbij de Staat tevens erop heeft gewezen dat, als hij langs privaatrechtelijke weg aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor de kosten van rampbestrijding, hij kosten, met name die welke hij reeds via de rijksbijdrage aan het gemeentefonds heeft vergoed, (deels) dubbel zou moeten vergoeden Het feit dat van de gemeenten mag worden gevergd dat zij middelen voor rampbestrijding reserveren, dwingt naar mijn mening niet tot de conclusie dat de gemeenten de kosten van rampbestrijding ook dán voor eigen rekening zouden moeten nemen, als zij die kosten naar burgerlijk recht op de voor de ramp aansprakelijke partij kunnen verhalen. Dat geldt zowel voor het geval dat die aansprakelijke partij een derde is (voor welk geval, naar ik begrijp, ook de Staat thans de mogelijkheid van privaatrechtelijk kostenverhaal aanvaardt), als voor het geval dat de Staat (of een ondergeschikte van de Staat) civielrechtelijk aansprakelijk is. Weliswaar is de Staat reeds op andere wijze bij de financiering van rampbestrijding door de gemeenten betrokken en wordt mede in dat licht publiekrechtelijk van de gemeenten verlangd dat zij de kosten van rampbestrijding tot het drempelbedrag van art. 3 lid 3 Brbb voor eigen rekening nemen, maar dat is de regeling die in het algemeen geldt, zonder dat enige privaatrechtelijke aansprakelijkheid aan de orde behoeft te zijn. Hetgeen geldt in het geval dat sprake is van een onrechtmatige daad naar burgerlijk recht, staat in beginsel los van de publiekrechtelijke regeling van de kosten van rampbestrijding. Ik verwijs in dit verband naar hetgeen weliswaar in een andere context, bij de parlementaire behandeling van de in het onderhavige geval niet toepasselijke Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen [noot:16] (op grond van welke wet gedupeerden, waaronder overheden, [noot:17] een tegemoetkoming kunnen krijgen in de schade die door een ramp in de zin van die wet is ontstaan) aan de orde is gekomen: [noot:18] De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming niet ook de verantwoordelijkheid van de overheid voor het voltrekken van de ramp een rol zou moeten spelen. Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. De rijksoverheid ziet het blijkens het aanhangig maken van dit wetsvoorstel als haar taak financiële hulp te bieden in geval van een ramp of zwaar ongeval die voldoet aan bepaalde vereisten en de schade als gevolg daarvan bijvoorbeeld niet wordt gedekt door een verzekering. Deze verantwoordelijkheid neemt de rijksoverheid los van de vraag of zij op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de desbetreffende gebeurtenis. Voor het beantwoorden van de vraag of de overheid onrechtmatig heeft gehandeld, dient de gedupeerde zich te wenden tot de civiele rechter, indien hij zijn schade niet of slechts gedeeltelijk op grond van dit wetsvoorstel vergoed krijgt. Naar mijn mening mag uit de regeling van de Wrzo en het Brbb niet zonder meer worden afgeleid dat daarmee tevens is bedoeld privaatrechtelijk kostenverhaal (dat jegens derden toelaatbaar wordt geacht) jegens de Staat (en zijn ondergeschikten) uit te sluiten, indien de Staat (of een ondergeschikte) naar burgerlijk recht voor de ramp aansprakelijk is. Dat privaatrechtelijk kostenverhaal moet worden geacht jegens de Staat (en zijn ondergeschikten), anders dan jegens derden, te zijn uitgesloten, kan evenmin worden aangenomen op de grond dat de Staat kosten dubbel zou

12 pagina 12 van 29 moeten vergoeden als dergelijk kostenverhaal zou worden toegelaten. Naar Nederlands schadevergoedingsrecht kan van een dubbele vergoeding van dezelfde schade immers hoe dan ook geen sprake zijn. Voor zover eerdere bijdragen van de Staat (met name de rijksbijdrage aan het gemeentefonds) al zouden moeten worden geacht in mindering te strekken op de door de gemeenten in verband met de rampbestrijding geleden schade, wordt zulks hoe dan ook bij de vaststelling van de door de Staat te vergoeden schade verdisconteerd; overigens zou dat óók gelden, als niet de Staat (of een ondergeschikte), maar een derde voor de ramp aansprakelijk kan worden gehouden en tot vergoeding van de kosten van rampbestrijding wordt aangesproken. Evenmin kan zich voordoen dat een bijdrage op grond van art. 3 lid 1 Brbb en een schadevergoeding naar burgerlijk recht elkaar overlappen. Een dergelijke schadevergoeding is immers een factor waarmee bij de berekening van de bijdrage rekening wordt gehouden. Omgekeerd zal bij de vaststelling van de op grond van civielrechtelijke aansprakelijkheid te vergoeden schade rekening worden gehouden met een bijdrage die reeds op grond van art. 3 lid 1 Brbb in de kosten van rampbestrijding is verleend. [noot:19] Kortom, het stelsel van de Wrzo en het Brbb biedt geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de wetgever privaatrechtelijk kostenverhaal op de Staat (en zijn ondergeschikten) anders dan op derden heeft willen uitsluiten. Art. 3 lid 2 onder a Brbb spreekt heel in het algemeen van een bijdrage uit andere hoofde en ook de toelichting op het artikel, waarin onder meer een schadevergoeding als gevolg van een civielrechtelijke actie wordt genoemd, is ongeclausuleerd. Voorts kan uit het feit dat in verband met de totstandkoming van de Wrzo en het Brbb is opgemerkt dat (d)e rampenbestrijding behoort tot de gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk en de gemeenten [noot:20] en dat de opvang van de financiële gevolgen van een ramp, voor zover deze de gemeentelijke draagkracht te boven gaan, een zaak is die van rijkswege in goed overleg met het lokale of het provinciale bestuur tot een oplossing moet worden gebracht, [noot:21] niet worden afgeleid dat deze regelingen, althans in de relatie tussen de Staat en de gemeenten, in een uitputtende verdeling van de kosten van rampbestrijding voorzien en dat die kosten, in het geval dat de Staat (of een ondergeschikte) voor het zich voordoen van de ramp aansprakelijk is, daarom niet privaatrechtelijk op de Staat (of die ondergeschikte) kunnen worden verhaald. Een dergelijke uitsluiting van privaatrechtelijk kostenverhaal op de Staat (of een ondergeschikte) volgt mijns inziens evenmin uit het gegeven dat de financieringssystematiek zo is vormgegeven dat altijd geld voor (onvoorziene) kosten van rampbestrijding beschikbaar is: uit de rijksbijdrage via het gemeentefonds en uit de andere inkomstenbronnen van de gemeente, zoals gemeentelijke belastingen en heffingen, een bijdrage op grond van de Wrzo of een aanvullende bijdrage. Dat de gemeenten financiële middelen voor rampbestrijding beschikbaar hebben of kunnen verkrijgen, dwingt allerminst tot de conclusie dat de gemeenten die kosten ook dan (definitief) voor hun rekening moeten nemen, indien de Staat (of een ondergeschikte) dan wel een derde voor die kosten aansprakelijk is. Ten slotte behoeft aanvaarding van de mogelijkheid van privaatrechtelijke kostenverhaal op de Staat (of een ondergeschikte) evenmin tot een dubbele vergoeding van de kosten van rampbestrijding te leiden. Gelet hierop meen ik dat het oordeel van het hof (in rov. 2.8) dat er op grond van de totstandkomingsgeschiedenis en de strekking van de Wrzo en het Brbb geen aanleiding is te oordelen dat civielrechtelijk verhaal hetzij op derden hetzij op de Staat een onaanvaardbare doorkruising oplevert van de in die regelingen voorziene mogelijkheid om de Staat om een bijdrage in de kosten van rampbestrijding te vragen (onderstreping; LK (gecursiveerd; red.)), rechtens juist is. 3. Bespreking van het cassatiemiddel 3.1. De Staat c.s. hebben één middel van cassatie geformuleerd. Dat middel bestaat uit drie onderdelen. Onderdeel 1 valt uiteen in zes subonderdelen ( ). Onderdeel 2 omvat twee subonderdelen ( ) Subonderdeel 1.1 is gericht tegen de rov Volgens het subonderdeel is het oordeel van het hof dat de Wrzo en het Brbb niet worden doorkruist indien sprake is van kostenverhaal op de Staat, rechtens onjuist. Het subonderdeel betoogt dat weliswaar uit het stelsel van de Wrzo en Brbb volgt dat in algemene zin (ook langs privaatrechtelijke weg) verhaal van kosten van rampbestrijding op de veroorzaker van de ramp mogelijk is, maar dat het hof heeft miskend dat dit anders is indien de Staat langs privaatrechtelijke weg voor kosten van rampbestrijding aansprakelijk wordt gesteld. Noch uit het stelsel van de Wrzo en het Brbb noch uit de toelichting daarop volgt immers dat verhaal langs privaatrechtelijke weg ook mogelijk is als de Staat voor het ontstaan van de ramp aansprakelijk kan worden gehouden. Het subonderdeel vervolgt dat het stelsel van de Wrzo en het Brbb integendeel meebrengt dat kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg in een dergelijk geval is uitgesloten. Het subonderdeel wijst in dit verband

Een helikopterongeval in de Bommelerwaard

Een helikopterongeval in de Bommelerwaard Een helikopterongeval in de Bommelerwaard Annotatie bij HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278 (deel I) Mr. dr. J.E. van de Bunt* 1 Inleiding Kunnen gemeenten de kosten van een stroomstoring veroorzaakt

Nadere informatie

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder De Hoge Raad schept duidelijkheid over verhaal van kosten voor opruimwerkzaamheden na een ongeval Hoge Raad van 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3594

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 25-06-2007 Zaaknummer 0600267 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-01-2017 Datum publicatie 23-03-2017 Zaaknummer 200.189.286/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van 6 Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RBAMS:2014:6139 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 13-08-2014 Datum publicatie 19-09-2014 Zaaknummer HA ZA 14-295 Rechtsgebieden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 14-11-2013 Zaaknummer 200.092.575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBROT:2017:3565 ECLI:NL:RBROT:2017:3565 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 19-04-2017 Datum publicatie 10-05-2017 Zaaknummer C/10/507047 / HA ZA 16-758 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBAMS:2016:199 ECLI:NL:RBAMS:2016:199 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 20-01-2016 Datum publicatie 02-02-2016 Zaaknummer C/13/572226 / HA ZA 14-903 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Intellectueel-eigendomsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 28-10-2014 Datum publicatie 27-11-2014 Zaaknummer 200.140.914/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma ECLI:NL:PHR:2017:47 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 03-02-2017 Datum publicatie 21-04-2017 Zaaknummer 16/01604 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:757, Gevolgd

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.121.491-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 21-02-2017 Datum publicatie 19-05-2017 Zaaknummer 200.179.432/01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster LJN: BW9368, Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2012 2. De feiten 2.1. [A] en [B] wonen tegenover elkaar in [plaats]. [C] woont

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 31-07-2007 Zaaknummer 0600466 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477 ECLI:NL:GHDHA:2016:3477 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 07-12-2016 Zaaknummer 200.181.068/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Bij memorie van grieven, met producties, heeft Burger een grief tegen het bestreden vonnis gericht.

Bij memorie van grieven, met producties, heeft Burger een grief tegen het bestreden vonnis gericht. arrest GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer Rolnummer rechtbank : 370789lKG ZA 10-877 arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 22 februari 2011 inzake Paul Burger, kantoorhoudende te Amsterdam,

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procesverloop

Samenvatting. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-321 d.d. 12 november 2012 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. J.S.W. Holtrop, leden en mr. S.N.W. Karreman, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900 ECLI:NL:HR:2017:1273 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 07-07-2017 Datum publicatie 07-07-2017 Zaaknummer 17/00900 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:487

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 25-09-2014 Zaaknummer 200.133.088/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2014:3463 ECLI:NL:CRVB:2014:3463 Instantie Datum uitspraak 21-10-2014 Datum publicatie 28-10-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 12-3170

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218 ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 14-07-2010 Datum publicatie 15-07-2010 Zaaknummer 268738 / HA ZA 09-1343 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-06-2008 Datum publicatie 12-02-2009 Zaaknummer 104.003.290 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: Vonnis in kort geding van in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BECKERS BENELUX B.V., gevestigd

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477 ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477 Instantie Datum uitspraak 29-04-2011 Datum publicatie 04-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 10-1393 WIA + 10-2553

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHDHA:2017:647 ECLI:NL:GHDHA:2017:647 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 07-02-2017 Datum publicatie 14-03-2017 Zaaknummer 200.207.571/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en

Nadere informatie

Rechtbank Amsterdam 08-05-2015 28-05-2015 3603419 CV EXPL 14-32341. Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

Rechtbank Amsterdam 08-05-2015 28-05-2015 3603419 CV EXPL 14-32341. Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl ECLI:NL:RBAMS:2015:3202 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vindplaatsen Uitspraak Rechtbank Amsterdam 08-05-2015 28-05-2015 3603419

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283 ECLI:NL:RBDHA:2017:7283 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 04-07-2017 Zaaknummer 5069821 RL EXPL 16-14147 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168 ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168 Instantie Rechtbank Middelburg Datum uitspraak 20-09-2006 Datum publicatie 29-09-2006 Zaaknummer 47429 HA ZA 05-170 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ambtenarenrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 04-10-2016 Datum publicatie 28-10-2016 Zaaknummer 200.177.389 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-548 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen, mr. J.S.W. Holtrop, leden en mr. C.J.M. Veltmaat, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 04052017 Datum publicatie 15052017 Zaaknummer C/03/232895 / KG ZA 17112 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589,

Nadere informatie

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid arrest GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer gerechtshof 104.001.423 (zaaknummer rechtbank 91282 / HA ZA 03-1198) arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 inzake de besloten vennootschap

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 06-07-2010 Datum publicatie 23-07-2010 Zaaknummer AWB 10/180, 10/181, 10/508, 10/513, 10/684 en 10/685 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 14-11-2006 Datum publicatie 17-01-2007 Zaaknummer 2006/346 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101

ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101 ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101 Instantie Rechtbank Middelburg Datum uitspraak 21-04-2010 Datum publicatie 18-02-2011 Zaaknummer 63270 / HA ZA 08-286 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201106725/1/V1. Datum uitspraak: 3 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201107998/1/V2. Datum uitspraak: 29 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

Eiseres zal hierna [A] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [B] en [C], alsmede gezamenlijk [B] c.s. genoemd worden.

Eiseres zal hierna [A] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [B] en [C], alsmede gezamenlijk [B] c.s. genoemd worden. Rechtbank Amsterdam, 06 juni 2012; de hondenbezitter is aansprakelijk voor de letselschade van een vrouw die tijdens het uitlaten van de hond ten valt komt doordat de hond plotseling hard aan de lijn trok.

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-03-2010 Datum publicatie 05-01-2016 Zaaknummer 200.015.254-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100 ECLI:NL:RBDHA:2016:14100 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10112016 Datum publicatie 22112016 Zaaknummer 5138842/1616752 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van 6 Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RBNHO:2015:6063 Permanente link: http://deeplink.rechtspraa Instantie Datum uitspraak 29-07-2015 Datum publicatie 26-08-2015 Rechtbank Noord-Holland

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220 ECLI:NL:RBMNE:2014:5220 Instantie Datum uitspraak 23-10-2014 Datum publicatie 28-10-2014 Rechtbank Midden-Nederland Zaaknummer AWB - 14 _ 2227 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481 ECLI:NL:PHR:2013:873 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 20-09-2013 Datum publicatie 08-11-2013 Zaaknummer 12/04481 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2008:BC5947

ECLI:NL:CRVB:2008:BC5947 ECLI:NL:CRVB:2008:BC5947 Instantie Datum uitspraak 29-02-2008 Datum publicatie 06-03-2008 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 06-7122 WTOS Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 18-10-2016 Datum publicatie 21-10-2016 Zaaknummer 200.181.474/01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446 ECLI:NL:RVS:2009:BH8446 Instantie Raad van State Datum uitspraak 19-03-2009 Datum publicatie 27-03-2009 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 200901359/1/V3 Eerste

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Arbitraal vonnis van 19 oktober 2009 Kenmerk: 09/03 Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt: mr. A. Hammerstein, wonende te Arnhem, voorzitter, mr. R.P.D. Kievit, wonende

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303 ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 14-04-2010 Datum publicatie 15-04-2010 Zaaknummer 198015 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Kort geding

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.2662 (068.05) ingediend door: hierna te noemen 'klagers', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-01-2013 Datum publicatie 26-05-2014 Zaaknummer 200.053.330-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

: Arag SE, gevestigd te Leusden, verder te noemen Verzekeraar Datum uitspraak : 4 mei 2016

: Arag SE, gevestigd te Leusden, verder te noemen Verzekeraar Datum uitspraak : 4 mei 2016 Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-209 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. E.L.A. van Emden en drs. L.B. Lauwaars RA en mr. B.I. Bethlehem, secretaris) Klacht ontvangen op

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05 ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-08-2007 Datum publicatie 14-12-2007 Zaaknummer 1659/05 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-10-2014 Datum publicatie 30-01-2015 Zaaknummer 200.126.703-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:2838 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2015:2838 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2015:2838 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-07-2015 Datum publicatie 04-04-2016 Zaaknummer 200.133.331-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ5210

ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ5210 ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ5210 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 29-07-2009 Datum publicatie 13-08-2009 Zaaknummer 417250 / CV EXPL 09-2528 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643 ECLI:NL:RBGEL:2017:1643 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 01032017 Datum publicatie 27032017 Zaaknummer 316395 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Kort geding

Nadere informatie

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17). SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Arbitraal vonnis in kort geding van 28 november 2014 Kenmerk: SG KG 14/28 De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht, mr. R.J.B. Boonekamp, wonende te Arnhem, bijgestaan

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 29-04-2014 Datum publicatie 01-05-2014 Zaaknummer HD 200.136.561_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2016:4659 ECLI:NL:CRVB:2016:4659 Instantie Datum uitspraak 06-12-2016 Datum publicatie 12-12-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 16/1577 PW Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-855 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris) Klacht ontvangen op : 23 mei 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBROT:2016:665 ECLI:NL:RBROT:2016:665 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 20012016 Datum publicatie 28012016 Zaaknummer C/10/473480 / HA ZA 15333 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592 ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592 Instantie Datum uitspraak 29-11-2012 Datum publicatie 30-11-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 10/4918 MPW en 11/4917

Nadere informatie

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove...

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove... Rechtspraak.nl Print uitspraak 1 of 5 071215 09:02 Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:RBOVE:2013:1448 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecl Instantie Rechtbank Overijssel

Nadere informatie

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013 SECOND OPINION REGLEMENT Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg april 2013 1 INHOUDSOPGAVE Considerans... 3 I. Algemene bepalingen... 4 II. Het verzoek om een second opinion-procedure

Nadere informatie

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Verzekeraar.

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Verzekeraar. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-310 d.d. 27 oktober 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. F.E. Uijleman, secretaris) Samenvatting Rechtsbijstandverzekering,

Nadere informatie

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant, LJN: BJ8902, Raad van State, 200900441/1/H3 Datum uitspraak: 30-09-2009 Datum publicatie: 30-09-2009 Rechtsgebied: Bestuursrecht overig Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Bij besluit van 29

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685 ECLI:NL:RBAMS:2015:9685 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 29-12-2015 Datum publicatie 27-01-2016 Zaaknummer AMS 13/6214 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie