ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN"

Transcriptie

1 Instituut voor de Nationale Rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

2 FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene Directie Economische Analyses en Internationale Economie Vooruitgangsstraat Brussel Tel.: Verantwoordelijke uitgever: Jean-Marc Delporte Vooruitgangsstraat Brussel Internetversie Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Peter Van Herreweghe City Atrium Vooruitgangstraat Brussel Tel.: Peter.Vanherreweghe@economie.fgov.be 2

3 Inleiding Voor de achtste keer publiceert het INR het jaarverslag over het verloop van de consumptieprijzen. De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, voorziet dat de FOD Economie de taak van prijsobservatie en prijsanalyse voor rekening van het INR uitvoert. Met de wet van 3 april 2013 houdende de invoeging van boek V in het Wetboek van economisch recht (getiteld De mededinging en de prijsevoluties ), werd het onderzoeksdomein van het Prijzenobservatorium uitgebreid en voortaan kan onderzoek uitgevoerd worden vanuit de invalshoeken prijsverloop, prijsniveau, marges en ten slotte marktwerking. In 2016 publiceerde het Prijzenobservatorium zijn kwartaalverslagen binnen de voorziene tijdsbestekken. Het Prijzenobservatorium heeft in 2016 ook twee punctuele studies gepubliceerd over de marktwerking in de cinemasector (NACE 5914) en in de suikerkolom (NACE 1081). Daarnaast werd ook de horizontale screening naar sectoren gerealiseerd over de marktwerking in België. 1 Dit jaarverslag werd als volgt gestructureerd: In het eerste deel van het jaarverslag focust het Prijzenobservatorium op de totale inflatie in België en het prijsstijgingstempo van de vijf grote productgroepen: energiedragers, bewerkte en niet-bewerkte levensmiddelen, diensten en ten slotte industriële, niet-energetische goederen. Voor elke productgroep wordt eerst de inflatie in België toegelicht, welke vervolgens vergeleken wordt met die in de voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP), dat opgesteld wordt conform de Europese methodologie, vormt veruit de belangrijkste gegevensbron voor het verslag. Het GICP wordt maandelijks gepubliceerd door Eurostat volgens de COICOP-classificatie. De analyse werd uitgebreid met detailgegevens van de nationale consumptieprijsindex (voor individuele bewegingen van bepaalde producten of diensten) of met andere statistieken van officiële instanties (AD Statistiek-Statistics Belgium, EC, IMF, ). In het tweede deel van het verslag komt een aparte analyse aan bod over de diensteninflatie. Het zijn immers meer bepaald de dienstenprijzen die de laatste jaren het meest bijdroegen aan de hogere inflatie in België in vergelijking met de buurlanden. Op vraag van de minister van Economie, werkten de FOD Economie (Prijzenobservatorium en Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium), de Nationale Bank van België en het Federaal Planbureau binnen het kader van het Instituut voor de Nationale Rekeningen samen aan dit onderzoek. Dit deel start met een gedetailleerde beschrijving van het verloop van de totale inflatie en zijn verschillende componenten in België en in de drie buurlanden over de periode Het belang van de diensteninflatie komt hier duidelijk naar voren. Het tweede deel buigt zich over de verklarende factoren van macro-economische aard en van institutionele aard voor de hogere diensteninflatie in België. In het laatste deel ten slotte wordt voor de twee categorieën met de grootste impact op het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden (restaurants en cafés, telecomdiensten) een in-depth analyse uitgevoerd. Conform het bestek dat de modaliteiten bepaalt van de wijze waarop de aan het INR geassocieerde instellingen hun opdrachten zullen uitvoeren, werd dit jaarverslag begin maart goedgekeurd door de Raad van bestuur van het INR en werd het gevalideerd door het Wetenschappelijk Comité. De volgende medewerkers van de FOD Economie hebben meegewerkt aan dit verslag: Christine Bruynoghe, Myrle Claessens, Mathias Ingelbrecht, Jean-Yves Jaucot, Lucas Mariën, Heidi Pustjens, Céline Rigby, Els Somers, Jean-Paul Theunissen, Lidia Tsyganok, Sarah Van Cauwenbergh, Peter Van Herreweghe, Erwin Van Hirtum, Ken Van Loon en Patrick Vranken. Voor de Nationale Bank van België waren dit: Philippe Delhez, Jana Jonckheere en Hélène Zimmer. Voor het Federaal Planbureau: Luc Avonds, Ludovic Dobbelaere, Bart Hertveldt en Chantal Kegels. 1 Voor de studies van het Prijzenobservatorium: 3

4 Inhoudstafel Inleiding...3 Inhoudstafel...4 Samenvatting...6 I Inflatie in I.1 Totale inflatie in I.1.1 Totale inflatie in België I.1.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden I.2 Inflatie voor energie in I.2.1 Inflatie voor energie in België I.2.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden I.3 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in I.3.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België I.3.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden I.4 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in I.4.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België I.4.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden I.5 Inflatie voor diensten in I.5.1 Inflatie voor diensten in België I.5.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden I.6 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in I.6.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België I.6.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden II Analyse van de diensteninflatie in België II.1 Inleiding II.2. Belang van de diensteninflatie in het totale inflatieverschil met de buurlanden II.2.1. GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en gewichten II.2.2. Analyse van het inflatieverschil met de voornaamste buurlanden II.3 Verklarende factoren op macro-economisch niveau II.3.1. Relatie tussen diensteninflatie en conjunctuur Afhankelijkheid van de lonen Invloed van de conjunctuur op het prijsverloop II.3.2. Overheidsinterventies met impact op de prijzen Prijsregulering met directe impact op de diensteninflatie Prijsregulering met indirecte impact op de diensteninflatie II.3.3. Rol van de concurrentie De effecten van de concurrentie op de productiviteit en het prijsverloop Margevoet Regulering van de sectoren Concentratie-index Horizontale screening II.3.4. Conclusies II.4 Verklarende analyse voor restaurants en cafés (CP11.1.1), telecommunicatiediensten (CP08.2_08.3) en culturele diensten (CP09.4.2) II.4.1. Consumptieprijsverloop voor restaurants en cafés (CP11.1.1) en verklarende analyse GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en gewichten van restaurants, cafés en gelijkaardige diensten Gedetailleerde analyse van het CPI voor restaurants, cafés en gelijkaardige diensten Marktwerking van de sector Conclusie II.4.2. Consumptieprijsverloop voor telecommunicatie-diensten (CP08.2_08.3) en verklarende analyse GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en de gewichten van telefoonapparatuur en telecomdiensten Gedetailleerde analyse van de CPI voor de telecommunicatiesector Financiële analyse van de telecomsector Marktwerking van de telecomsector Synthese

5 II.4.3. Consumptieprijsverloop voor culturele diensten (CP09.4.2) GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en gewichten van culturele diensten Gedetailleerde analyse van het CPI voor culturele diensten Conclusie Lijst van afkortingen Bijlagen Bijlage 1. Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen 2015 en Bijlage 2. Inflatie in 2016 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden 166 Bijlage 3. Inflatie in België en in de voornaamste buurlanden in het vierde kwartaal Bijlage 4. Bibliographie Bijlage 5: De in de Eurostat administered prices indicator opgenomen diensten in België en de drie voornaamste buurlanden Bijlage 6: Technische fiche over de berekening van de theoretische indexeringsindicator Bijlage 7: Indicatoren inzake regulering van niet-verwerkende bedrijfstakken Bijlage 8: Restaurants en cafés Bijlage 9: Telecom

6 Samenvatting 1. In 2016 kwam de totale inflatie in België, gemeten aan de hand van het GICP, uit op gemiddeld 1,8 %, tegenover 0,6 % in Deze versnelling van de inflatie kan voornamelijk worden toegeschreven aan de minder uitgesproken prijsdaling voor energetische producten (van -8,0 % in 2015 naar -0,6 % in 2016) en aan de stijging van de inflatie voor bewerkte levensmiddelen. (van 1,6 % in 2015 tot 3,5 % in 2016). 2. De onderliggende inflatie, die geen rekening houdt met het prijsverloop voor niet-bewerkte levensmiddelen en energie, nam ook toe ten opzichte van het voorgaande jaar en bedroeg gemiddeld 2,0 % in 2016 (tegenover 1,6 % en 2015). De vertraging van het prijsstijgingstempo van diensten (2,4 % in 2015 tegenover 2,2 % in 2016) werd namelijk meer dan gecompenseerd door een hogere inflatie voor bewerkte levensmiddelen en nietenergetische industriële goederen (0,5 % in 2015 tegen 1,0 % in 2016). 3. In onze voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) kwam een einde aan de vertraging van de totale inflatie die in 2012 begon. De totale inflatie nam echter slechts licht toe tot gemiddeld 0,3 % en kwam dit jaar dus veel lager uit dan die van België. Voor alle productgroepen lag de inflatie in België in 2016 hoger dan gemiddeld in de buurlanden. Vooral diensten, bewerkte levensmiddelen en energie droegen het meest bij tot dit inflatieverschil van 1,5 procentpunt ten nadele van ons land. Iets minder dan de helft van dit inflatieverschil komt op rekening van de verhoogde indirecte belastingen in België, als financiering van de taxshift: tegen constante btw- en accijnstarieven in België, zou het totale inflatieverschil met de buurlanden beperkt gebleven zijn tot 0,7 procentpunt. De onderliggende inflatie stabiliseerde zich in onze voornaamste buurlanden op 0,8 % en kwam dus ook veel lager uit dan in België. 4. Na de opeenvolgende prijsdalingen gedurende de afgelopen jaren bleven de consumptieprijzen van energieproducten in 2016 nagenoeg stabiel ten opzichte van 2015 (-0,6 % gemiddeld). De dalende consumptieprijzen voor motorbrandstoffen, huisbrandolie, en aardgas werd bijna volledig gecompenseerd door de hogere inflatie voor elektriciteit in De toegenomen inflatie voor elektriciteit, van 11,9 % in 2015 naar 28,3 % in 2016, is voornamelijk het gevolg van de btw-verhoging van 6 % naar 21 % sinds september 2015, de stijging van de andere taksen (voornamelijk de bijdrage voor het Energiefonds in Vlaanderen sinds maart 2016), en in mindere mate de afschaffing van gratis elektriciteit in Vlaanderen (in de index sinds mei 2016) en de verhoging van de distributietarieven in Bij ongewijzigde belastingen (behoud van de btw op 6 % en van de energiebijdrage in Vlaanderen op het niveau van 2015) zou de inflatie voor elektriciteit in ,7 % bereikt hebben. In 2016 bedroeg de prijsdaling op jaarbasis voor motorbrandstoffen en huisbrandolie respectievelijk gemiddeld 5,3 % en 17,4 %. Het prijsverloop van deze twee producten is sterk afhankelijk van de prijs van aardolie die, uitgedrukt in euro, met gemiddeld 15,6 % zakte tussen 2015 en De consumptieprijzen van aardgas zijn op jaarbasis met 11,8 % gedaald vooral omwille van de meer uitgesproken daling van energiecomponent. 5. Onze voornaamste buurlanden kenden wel nog uitgesproken dalende consumptieprijzen voor energie (ten belope van 4,5 %) in Voor deze productgroep was het inflatieverschil dus in het nadeel van België, vooral omwille van de sterkere prijsstijging op jaarbasis voor elektriciteit. Voor aardgas namen de prijzen dan weer meer uitgesproken af in België. Uit de cijfers van de CREG blijkt dat de totale elektriciteitsfactuur (het totaal voor alle componenten, inclusief nettarieven, btw en taksen) in 2016 gemiddeld 4,8 % hoger lag in België dan in de voornaamste buurlanden. De aardgasfactuur was dan weer 14,1 % goedkoper in België. De prijsverschillen van land tot land blijven echter aanzienlijk. 6

7 6. De prijzen voor voedingsgrondstoffen (uitgedrukt in euro) kwamen in 2016 gemiddeld 5,3 % lager uit dan een jaar voordien. In vergelijking met het voorgaande jaar lagen de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen niettemin 3,5 % hoger. De versnelling van de inflatie voor deze productgroep (1,6 % in 2015) is vooral het gevolg van een sterkere prijstoename op jaarbasis voor alcoholhoudende dranken en in mindere mate tabak, die op hun beurt te wijten zijn aan verhoogde accijnzen ter financiering van de taxshift. De impact van deze accijnsverhoging op de totale inflatie kan worden geraamd op 0,2 procentpunt. In 2016 kwam de Belgische inflatie voor bewerkte levensmiddelen dan ook veel hoger uit dan het gemiddelde van de buurlanden (0,4 %). Zonder tabak en alcoholhoudende dranken namen de prijzen van bewerkte levensmiddelen in 2016 in België immers met 1,5 % toe, tegenover een prijsdaling van gemiddeld 0,2 % in de drie buurlanden. Het inflatieverschil verkleint dus zonder tabak en alcohol, maar bleef bestaan onder meer omwille van het prijsverloop voor zuivelproducten (meer bepaald door de hogere melkprijzen tijdens het melkakkoord). 7. Na een prijsstijging op jaarbasis van 2,1 % in 2015 waren de prijzen van niet-bewerkte levensmiddelen in 2016 opnieuw opwaarts gericht, met een gemiddelde inflatie van 2,6 %. De versnelling van het inflatiecijfer is het gevolg van een sterkere prijsstijging voor vis (+7,7 % in 2016, vooral door duurdere grijze garnalen) en in mindere mate vlees (+1,0 %, hoofdzakelijk vleesbereidingen werden duurder). In onze buurlanden nam de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen ook verder toe (tot 2,0 % in 2016). 8. Het prijsstijgingstempo voor diensten vertraagde in 2016 tot 2,2 % (tegenover 2,4 % in 2015), onder meer als gevolg van het verdwijnen van de opwaartse impact op de inflatie van de prijsverhoging in 2015 voor riolering en medische diensten (de verhoging begin 2015 van zowel de bovengemeentelijke als de gemeentelijke saneringsbijdrage, en het geharmoniseerde remgeld voor een bezoek aan de specialist, vielen immers per definitie weg uit de berekening van de inflatie 2016). In de voornaamste buurlanden kenden diensten ook een vertraging van het prijsstijgingstempo: van 1,3 % in 2015 tot 1,0 % in Voor het negende jaar op rij kwam de diensteninflatie dus hoger uit in België. Gelet op het belang van de diensteninflatie in het inflatieverschil tussen België en de buurlanden, wijden we er in dit verslag, op vraag van de minister van Economie, een extra hoofdstuk aan. In 2016 kwam dit verschil vooral op rekening van telecommunicatiediensten (waarvan in België de prijzen met 4,2 % gestegen zijn in 2016, o.a. door de tariefverhoging voor bundels), restaurant en cafébezoek en onderwijs (het inschrijvingsgeld voor hogescholen en universiteiten is sterk gestegen in Vlaanderen in oktober 2015). 9. In 2016 versnelde de inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België tot gemiddeld 1,0 % (0,5 % in 2015), hetzij een hoger peil dan in onze voornaamste buurlanden (0,6 %). Vooral auto s hebben bijgedragen aan het inflatieverschil ten nadele van België, wat te wijten is onder andere aan de gestegen belasting op inverkeersstelling in Vlaanderen in januari

8 10. Executive summary over het onderzoek van de diensteninflatie Voor het onderzoek beschikken we over geharmoniseerde indexcijfers der consumptieprijzen die vanaf 1997 een internationale vergelijking toelaten. Gelet op het toenemende belang van de diensten bij de verklaring van het inflatieverschil, focussen we op de periode De inflatiecijfers en prijsniveaus werden, wanneer dit mogelijk was, vergeleken met het gewogen gemiddelde van onze drie voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). De gewichtsaandelen die hierbij gebruikt worden, zijn gebaseerd op de finale consumptieve bestedingen van de huishoudens uit de nationale rekeningen. In 2016 bedroeg de weging 52 % voor Duitsland, 39 % voor Frankrijk en 9 % voor Nederland. Tussen 2008 en 2016 kwam de totale inflatie in België gemiddeld uit op 1,5 % tegenover 1,1 % in onze voornaamste buurlanden. Het gecumuleerd totale inflatieverschil bedroeg over die periode 3,6 procentpunt, wat voor 45 % toe te schrijven was aan het nadelige prijsverloop voor diensten in België, voor 33 % aan bewerkte levensmiddelen en voor 21 % aan niet-energetische industriële goederen. Het verloop van de dienstenprijzen kan worden gerelateerd aan het verloop van de conjunctuur. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een aantal modellen, waaronder Phillipscurven, die voor België geraamd werden. Uit dat type van analyse van de macro-economische variabelen blijkt dat er zich vanaf 2014 een ontkoppeling aftekent tussen de diensteninflatie en het verloop van die variabelen, inclusief de economische activiteit en de loonkosten. Dat wordt bevestigd doordat de inspanningen inzake loonmatiging van de afgelopen jaren ogenschijnlijk onvoldoende effect hebben gesorteerd op de prijzen. Nochtans worden de productiekosten van diensten voornamelijk, ten belope van 40 %, bepaald door de arbeidskosten. De studie heeft bovendien aangetoond dat een belangrijk gedeelte van de diensteninflatie veroorzaakt wordt door het ingrijpen van de overheid met betrekking tot de prijzen. Dat overheidsoptreden kan twee vormen aannemen. In de eerste plaats kunnen sommige prijzen rechtstreeks door de federale, de gewestelijke of de lokale overheid worden bepaald of beïnvloed. Sinds 2014 is de inflatie van de gereguleerde diensten in België versneld, terwijl die in de drie voornaamste buurlanden vertraagd is. Prijsverhogingen als gevolg van overheidsmaatregelen werden onder meer opgetekend in de categorieën riolering, huisvuilophaling, onderwijs en medische diensten. Ook de categorie sociale bescherming leverde, vooral door de prijsevolutie van de rusthuizen, een aanzienlijke bijdrage aan de diensteninflatie, maar de prijsaanpassingen in deze categorie werden louter goedgekeurd en niet rechtstreeks bepaald of beïnvloed door de overheid. Ten tweede worden prijsaanpassingen van sommige overheidsdiensten gelinkt aan een prijsindex. Dat gebeurt via een formeel indexeringsmechanisme, bepaald in het kader van het beheerscontract van de dienstverlener. Die vorm van regulering heeft maar in beperkte mate bijgedragen aan de diensteninflatie. Volgens onze ramingen werd de inflatieversnelling bij sommige van de als geïndexeerd beschouwde diensten immers vooral veroorzaakt door andere factoren dan de indexering zelf. De mechanismen zorgen voornamelijk voor een extra inflatiepersistentie in de dienstensector, aangezien prijzen van die diensten in mindere mate afhankelijk zijn van de micro-economische prijsdeterminanten. Daarenboven kunnen ze de loon-prijsspiraal, die ontstaat via automatische indexering van de lonen aan het prijsverloop, versterken. Indien het prijsverloop wordt gecorrigeerd voor de prijsaanpassingen als gevolg van overheidsingrepen, zou de diensteninflatie in België toch nog uitkomen boven de op basis van de macro-economische variabelen verwachte diensteninflatie. Dan rijst de vraag van de concurrerende omgeving waarin de dienstenondernemingen in België actief zijn. De theorie leert dat een hogere concurrentiegraad meer flexibiliteit inzake lonen, prijzen en substitutie van inputs met zich meebrengt. De bedrijven die actief zijn op markten met een hogere graad van concurrentie zouden hun prijzen vaker aanpassen als reactie op de kosten- en vraagfactoren. Een hogere graad van concurrentie noopt de producenten eveneens ertoe hun productieprocessen te rationaliseren, te investeren in nieuwe technologieën om productiviteitswinsten te boeken en te innoveren om zich te onderscheiden van de concurrenten. Dat zijn allemaal elementen die de klanten ten goede kunnen komen via goedkopere of hoogwaardiger diensten. 8

9 Er zijn verscheidene indicatoren waarmee de werkingsvoorwaarden van de markten kunnen worden benaderd. Ze zijn evenwel onvolkomen en moeten worden beschouwd als een eerste indicatie om sectoren te onderkennen die structurele hervormingen vergen. Zo blijkt uit een vergelijking van de door de OESO voor België berekende indicator inzake regelgeving met die voor de andere Europese landen dat de telecommunicatiediensten in België een ongunstige positie innemen (relatief strikte score inzake regulering, ondanks een forse afname sinds 1998). Op basis van de concentratie-indicatoren, berekend aan de hand van de omzetcijfers uit de jaarrekeningen, onderscheiden de telecommunicatieondernemingen zich ook door een vrij hoge index. Andere macro-economische indicatoren, zoals de boekhoudkundige margevoeten, zijn procyclisch en zijn ook niet voldoende om een eventueel tekort aan concurrentie op te sporen, die ongepaste prijsstijgingen in de branches van de marktdiensten zouden kunnen verklaren. Sommige bedrijfstakken, waaronder telecommunicatie en exploitatie van en handel in onroerend goed, laten een boekhoudkundige margevoet van meer dan 50 % optekenen, maar dit zijn ook bedrijfstakken die beroep doen op veel kapitaal. Rekening houdend met de afschrijvingen, zijn de nettomargevoeten in de marktdiensten hoger dan in de industrie. Telecommunicatie en exploitatie van en handel in onroerend goed komen uit boven het gemiddelde. Op micro-economisch niveau scoren meer specifiek telecommunicatie en exploitatie van en handel in onroerend goed inzake per onderneming berekende commerciële margevoeten (nettoverkoopmargevoeten) boven het gemiddelde. Uit de horizontale screening die jaarlijks door het Prijzenobservatorium wordt uitgevoerd op basis van acht indicatoren voor de werking van de markten, blijken vijftig dienstenbranches een hoger risico op marktverstoring te vertonen. Dat geldt met name voor twaalf netwerkdienstenbranches, zoals het goederenvervoer (luchtvervoer, binnenvaart en spoorwegvervoer) en de vervoerondersteunende activiteiten (over land en over water), alsook de postdiensten en telecommunicatie (draadgebonden, draadloos en via satelliet), acht verhuurdiensten en elf diensten aan personen. De verrichte analyse levert gedeeltelijke resultaten op, voornamelijk als gevolg van de beperkingen van de beschikbare indicatoren. Marktmacht, concurrentiegraad en prijsreglementering zijn bijvoorbeeld niet gemakkelijk te meten. Eventuele prijsafspraken zouden indien ze bestaan ook niet gevat kunnen worden vanuit de bestaande indicatoren. Desondanks zijn de prijzen (prijsveranderingen) van een groot aantal diensten onderworpen aan door de overheid bepaalde regels. Die regelgeving bepaalt evenwel niet systematisch een transparante methodologie (in overeenstemming met de evolutie van de productiekosten bijvoorbeeld) en de prijzen worden niet altijd regelmatig herzien. Hoewel de omstandigheden inzake concurrentie sterk verschillen van de ene tot de andere sector, kan het probleem zich ook stellen voor bepaalde diensten die onderhevig zijn aan interventie van beroepsordes. Omdat de diensteninflatie in België jaarlijks hoger uitkwam dan gemiddeld in de drie voornaamste buurlanden, liep het gecumuleerd inflatieverschil voor diensten op naar 6,5 procentpunt voor de periode Vooral de categorieën restaurants en cafés (voor 39 %), telecommunicatiediensten (voor 16 %) en culturele diensten (voor 12 %) hebben daaraan bijgedragen. Deze drie categorieën verklaren dus 2/3de van het gecumuleerd inflatieverschil voor diensten met onze voornaamste buurlanden. Een diepgaande analyse werd dan ook gewijd aan restaurants en cafés en aan telecomdiensten, inclusief teledistributie. De statistische analyse over culturele diensten heeft aangetoond dat deze groep zeer heterogeen is, en dat het vooral abonnementen voor teledistributie zijn die het meest bijgedragen hebben aan het inflatieverschil met onze buurlanden. Daarom werd geen aparte verklarende analyse uitgewerkt voor culturele diensten in zijn geheel, maar wordt enkel aandacht besteed aan de marktwerking voor teledistributie. De analyse daarvan komt aan bod in de verklarende analyse over de telecomdiensten, omdat het over dezelfde spelers gaat. Tussen 2008 en 2016 zijn de consumptieprijzen in restaurants en cafés in België sterker gestegen dan in de buurlanden: de gemiddelde inflatie bedroeg 2,9 % in België en 1,9 % in de buurlanden. De sterkere prijsstijging voor restaurants en cafés in België heeft meer impact op de inflatie in ons land omdat het gewicht van deze ca- 9

10 tegorie in België groter is in de consumptiekorf. Het gewichtvan deze categorie binnen de dienstenbedroeg namelijk 15,2 % in België binnen de diensten in 2016, tegenover gemiddeld 10 % in de buurlanden. Dit hogere gewicht voor restaurants en cafés in België (en ook in Nederland) is niet alleen het gevolg van het lokale consumptiepatroon, maar ook methodologische verschillen bij de gewichtsbepaling lijken een rol te spelen. In België, Nederland en Frankrijk worden de nationale rekeningen gebruikt als primaire bron voor de gewichten. Enkel in Duitsland wordt de huishoudbudgetenquête gebruikt als primaire bron; met deze keuze wijkt Duitsland af van het overgrote deel van de lidstaten. Daarnaast is in Duitsland, gelet op hun grotere huurmarkt, het gewicht van huur binnen de diensten veel groter dan bij ons en in onze andere buurlanden. Hierdoor wordt in Duitsland het gewicht van de andere dienstencategorieën (waaronder restaurants en cafés) nog bijkomend gedrukt, in vergelijking met de buurlanden. De sterkere consumptieprijsontwikkeling in België tussen 2008 en 2016 kan gelinkt worden aan het nadelige prijsverloop van de twee belangrijkste kostenposten in restaurants en cafés, meer bepaald de aankoopkosten voor voeding en drank enerzijds en de loonkosten anderzijds (samen goed voor meer dan 90 % van de totale kosten). De aankoopkosten voor restaurants en cafés zijn echter in België in de periode sterker gestegen dan in de buurlanden (met 11,7 % in België, tegenover +11 % in Nederland, +8,1 % in Duitsland en +6,3 % in Frankrijk). De Belgische restaurants en cafés bevoorraden zich, net als in de buurlanden, voornamelijk bij de lokale voedings- en drankenindustrie. Daarnaast blijkt ook dat de personeelskost per eenheid product in restaurants en cafés in België, tussen 2008 en 2014, sterker gestegen is dan in de buurlanden; voor restaurants was dat bijvoorbeeld met 15,9 %. Deze sterkere toename is voornamelijk te zien in de grotere stijging van de personeelskost per werknemer (VTE) in België dan in de buurlanden, en minder in het productiviteitsverloop van de werknemers. Bovendien tonen de jaarrekeningen aan dat de netto marges voor restaurants en cafés in België in de periode 2008 tot 2014 heel laag zijn en in sommige jaren zelfs negatief (met marges tussen -0,3 % en 0,6 % voor restaurants en voor cafés tussen -0,5 % en 0,6 %). Het relatief grote aanbod aan restaurants en cafés in België in combinatie met de gedaalde (voor inflatie gecorrigeerde) uitgaven voor restaurant- en cafébezoek zou de marges negatief beïnvloed kunnen hebben. De stijging van de kosten kan dus niet of slechts heel beperkt geabsorbeerd worden door de marges. De enige manier om hun rendabiliteit dan enigszins op peil te houden lijkt via een aanpassing van hun verkoopprijzen. Ondanks de context van loonmatiging, lijkt de verplichte invoering van de witte kassa begin 2016 en de toename van de aankoopkosten voor voeding en drank de inflatie opwaarts beïnvloed te hebben. Tussen 2008 en 2016 zijn, volgens Eurostat, de consumptieprijzen voor telecomdiensten minder snel gedaald in België (-6,2 %) dan in de voornaamste buurlanden: -14,4 % in Duitsland, -14,5 % in Nederland en -23,4 % in Frankrijk. Terwijl de prijzen voor mobiele telefoondiensten sterker gedaald zijn in België (-46,2 %) dan in de voornaamste buurlanden, stegen ze in België meer voor vaste telefoondiensten (35,6 %), toegang tot internet (9,0 %) en recent ook voor bundels (6,8 % in België in 2016 ten opzichte van een jaar voordien). In de Belgische indexkorf maken bundels in % uit van de categorie. Dit aandeel komt overeen met de reële situatie, aangezien de gewichten gebaseerd zijn op gegevens van de sector. Het BIPT bevestigt dat de bundels zeer sterk ingeburgerd zijn voor vaste telefonie, internet en digitale televisie. Niettegenstaande deze berekeningen werden gedaan op basis van de Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex (wat vergelijkingen tussen Europese landen mogelijk maakt) werden toch enkele methodologische verschillen vastgesteld inzake indexberekening tussen de landen onderling. In België en Duitsland worden de tarieven van de meest geconsumeerde producten per profiel en per provider weerhouden (door Eurostat gecatalogeerd als A-methode). Verder worden in België de werkelijke klantenaantallen gebruikt en de migratiepercentages van oude naar nieuwe tarieven. In Frankrijk en Nederland worden de goedkoopste tarieven per profiel en per provider opgevolgd (B-methode). In Nederland wordt hierbij wel rekening gehouden met de geldende contractduur van deze tarieven, in Frankrijk echter niet. De nadelige prijsontwikkeling kan dus mogelijk ten dele toegeschreven worden aan een methodologisch verschil in de indexberekening. Dit is echter moeilijk te kwantificeren. Gezien de methodologie die België gebruikt, aanbevolen wordt door Eurostat, kan deze 10

11 bovendien moeilijk als niet representatief beschouwd worden. Naast de prijsontwikkeling werd ook het prijsniveau voor telecomdiensten geanalyseerd op basis van een vergelijkende studie van het BIPT. Dat onderzoek wees uit dat de prijzen voor bundels hoger waren in België dan gemiddeld in de drie voornaamste buurlanden in 2016 (en zelfs het duurste waren voor de gevolgde double play en triple play -met zeer snel internet- abonnementen). Ook voor vaste telefonie scoort België slechter dan het gemiddelde van de buurlanden bij laag en gemiddeld gebruik (maar beter bij intensief gebruik). Voor snel internet en mobiele telefonie is België eerder goedkoper. Er moet echter wel onderstreept worden dat een vergelijking van de prijzen van telecomdiensten zeer moeilijk is, omdat soms ook extra diensten aangeboden worden die niet in de prijs vervat zitten. (zoals bijvoorbeeld het stockeren van gegevens in de cloud, of het ter beschikking stellen van wifi homespots). Bovendien is de kwaliteit van het vaste netwerk niet hetzelfde in België als in de buurlanden, wat ook prijsverschillen zou kunnen verklaren. Zo heeft België een dekkingsgraad van 98,9 % in 2015 voor snel internet van minstens 30 Mbps, dit is de tweede beste dekking in de Europese Unie. De telecomsector is dan ook een zeer kapitaalintensieve industrie, en in België ligt het niveau van investeringen de afgelopen jaren zelfs hoger dan het Europese gemiddelde. Men mag hier echter niet uit besluiten dat kwaliteitswijzigingen onvoldoende in aanmerking genomen worden in de Belgische index en dat dit minstens gedeeltelijk de significante inflatieverschillen met de buurlanden verklaart. Kwalitatieve verbeteringen (b.v. zwaardere formule voor dezelfde prijs) worden verrekend in de index via de verbruikersprofielen. Indien bv. een goedkopere formule kwalitatieve verbeteringen ondergaat, zal ze terecht komen in de berekening van een kwalitatief hoger profiel (meer belminuten, hogere snelheid, ) en zo een neerwaarts effect in de index veroorzaken. Volgens de beschikbare gegevens, ligt de gemiddelde rentabiliteit na belastingen lager in België (gemiddeld 11,5 %) dan in de voornaamste buurlanden (behalve Frankrijk). Om haar diensten te kunnen produceren koopt de telecomsector in België, volgens de input-outputtabellen, gemiddeld meer aan uit het buitenland dan onze buurlanden. Van de voornaamste toeleverende sector (de telecomsector zelf), daalden de prijzen enkel in Frankrijk meer uitgesproken. Tussen 2008 en 2014, is de deflator voor de binnenlandse toegevoegde waarde gedaald met 32,7 % in België. De daling van deze deflator blijkt minder sterk dan in Frankrijk (42,2 %), maar is meer uitgesproken dan in Duitsland (28,9 %) en vooral in Nederland (5,9 %). De concurrentie lijkt meer te spelen op de markt voor mobiele telefonie. Vooral wat de aanbieding van triple play - bundels (internet, vaste telefonie, digitale tv) betreft, waren er gedurende de analyseperiode slechts een beperkt aantal aanbieders. Bovendien zorgen de bundels er voor dat Belgische klanten minder snel veranderen van operator, hetzij omdat er geen echte alternatieven zijn, hetzij omdat hij tevreden is over de verschillende voordelen die verbonden zijn aan de bundel. Naast de toegang tot het netwerk van de historische operator Proximus, hebben we meer recentelijk ook de toegang tot de kabel gekregen, die alvast één internationale operator aangemoedigd heeft om bundels aan te bieden op de Belgische markt. Het van kracht gaan in juli 2017 van de nieuw wet rond Easy switch zou de mobiliteit van klanten kunnen stimuleren. De telecomwet van 2012, die het gemakkelijker maakte om van operator te veranderen, lijkt de concurrentie en de prijzen op de mobiele markt alvast positief beïnvloed te hebben. Deze analyse heeft de verschillen in prijsevoluties benadrukt. Een analyse van het in de diensten in België en in de drie voornaamste buurlanden gehanteerde prijspeil zou ook gewettigd zijn. Op het ogenblik is zulks aan de hand van de beschikbare gegevens niet mogelijk voor alle diensten. Naast een grondiger analyse om de diensten aan te geven welke gekenmerkt worden door een geringe graad van concurrentie of die onderhevig zijn aan een regelgeving die niet aanzet tot het bepalen van prijzen welke representatief zijn voor de productiekosten, zou aan de hand van een internationale vergelijking van de geldende regelgevingen en de uitgevoerde hervormingen een juister beeld kunnen worden geschetst van de eventuele verbeteringen die in de wetgeving moeten worden aangebracht. 11

12 I Inflatie in I.1 Totale inflatie in 2016 I.1.1 Totale inflatie in België In 2016 is het gemiddelde niveau van de consumptieprijzen in België, gemeten aan de hand van het geharmoniseerde indexcijfer der consumtieprijzen (GICP) gestegen in vergelijking met het gemiddelde niveau van Op de traditionele soldenmaanden januari en juli na, kenden de prijzen vooral in de eerste jaarhelft een duidelijk opwaartse trend. De consumptieprijzen voor energie bereikten in februari 2016 hun laagste niveau sinds begin 2010, maar doorheen het verslagjaar vertoonden ze een sterke opwaartse tendens. De index van de onderliggende inflatie, die geen rekening houdt met de prijsevolutie van de energieproducten en van de niet-bewerkte levensmiddelen, tekende een stijging op. Grafiek 1. Recent verloop van het GICP, de onderliggende inflatie-index en de consumptieprijzen voor energiedragers (Index 2010=100) GICP (linkerschaal) Onderliggende inflatie (linkerschaal) Energiedragers (rechterschaal) Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 2 De gemiddelde inflatie voor een periode wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van de betrokken periode ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar. 3 Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in andere Europese landen, gebeurt de analyse op basis dat van het geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP). 12

13 De totale inflatie bedroeg in 2016 gemiddeld 1,8 % tegenover 0,6 % in Doorheen het jaar liep de inflatie elk kwartaal hoger op. In het vierde kwartaal bereikte de inflatie haar hoogste niveau in 2016 (2,0 %, en zelfs 2,2 % in december 2016, ten overstaan van een inflatie van 1,5 % in het eerste kwartaal 2016). Vooral de energiedragers (met een inflatie van -0,6 % in 2016, en -8,0 % in 2015) hebben bijgedragen tot de toename van de totale inflatie tussen 2015 en Daar waar deze energiedragers in 2015 nog een heel sterk negatieve bijdrage tot de inflatie leverden van 0,9 procentpunt, is de impact in 2016 teruggevallen tot -0,1 procentpunt. Ook de stijging van de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in 2016 (tot 3,5 % op jaarbasis ten overstaan van +1,6 % in 2015) heeft de totale inflatie in 2016 doen versnellen. Ook de onderliggende inflatie nam toe in 2016 in vergelijking met 2015 en bedroeg gemiddeld 2,0 % in 2016 (1,6 % in 2015). De vertraging van de inflatie voor diensten werd meer dan gecompenseerd door de versnelling van de inflatie voor bewerkte levensmiddelen en niet-energetische industriële goederen (zie hieronder). De totale inflatie en de onderliggende inflatie zijn sterk onderhevig geweest aan de verhoging van indirecte belastingen. Hun inflatievoeten zouden bij ongewijzigde indirecte belastingen respectievelijk slechts 1,0 % en 1,7 % hebben bedragen. De indirecte belastingen hebben vooral de categorieën energie en bewerkte levensmiddelen beïnvloed. Beide categorieën zouden slechts een inflatie opgetekend hebben van respectievelijk-6,3 % en 1,9 % bij ongewijzigde indirecte belastingen. Grafiek 2. Recent verloop van de totale inflatie, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar) Totale inflatie (linkerschaal) Onderliggende inflatie (linkerschaal) Energiedragers (rechterschaal) Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 13

14 De belangrijkste prijsbewegingen binnen de vijf grote productgroepen 4 van het GICP tussen 2015 en 2016 kunnen als volgt samengevat worden: In 2016 werden de energiedragers op jaarbasis 0,6 % goedkoper (tegenover een prijsdaling van 8,0 % in 2015). Niettegenstaande voornamelijk aardgas (door de daling van de energiecomponent in de eindfactuur) en aardolieproducten (door de daling van de internationale aardolieprijs) op jaarbasis fors in prijs daalden, werd deze prijsdaling haast volledig tenietgedaan door de stijging van de electriciteitsprijzen. De toename van de inflatie voor elektriciteit was onder meer het gevolg van de btw-verhoging op elektriciteit (van 6 % naar 21 % vanaf september 2015), de verhoging van de bijdrage energiefonds in Vlaanderen (in de index vanaf mei 2016) en de afschaffing van de gratis hoeveelheid kwh in Vlaanderen in januari De energiedragers hadden een negatieve bijdrage tot de totale inflatie in België in 2016 van 0,1 procentpunt en voor het eerst sinds het laatste kwartaal 2012 hadden ze in het vierde kwartaal 2016 zelfs een opwaartse impact op de totale inflatie in België. De inflatie voor bewerkte levensmiddelen steeg tot gemiddeld 3,5 % in 2016 (1,6 % in 2015). Vooral voor alcoholische dranken en tabak nam de inflatie in 2016 toe (respectievelijk tot 8,4 % en 5,5 %), voornamelijk door de verhoging van de accijnzen, één van de financieringsmaatregelen van de taxshift. Zonder tabak en alcohol zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen slechts 1,5 % hebben bedragen. De bijdrage van deze productgroep tot de totale inflatie in 2016 kwam uit op 0,5 procentpunt. De inflatie voor de niet-bewerkte levensmiddelen nam toe tot gemiddeld 2,6 % in 2016 (2,1 % in 2015), vooral omwille van de sterke prijsstijging op jaarbasis voor vis (+7,7 % in 2016). Ondanks het laagste gewicht in de korf (7,7 %) was deze productgroep goed voor een bijdrage tot de totale inflatie in 2016 van 0,2 procentpunt. De inflatie voor diensten is licht gedaald en bedroeg gemiddeld 2,2 % in 2016 (2,4 % in 2015). Deze productgroep, met het grootste gewicht van de vijf groepen in de consumptiekorf (42,4 %), droeg 0,9 procentpunt bij tot de totale inflatie in De consument betaalde in 2016 gemiddeld 1,0 % meer voor niet-energetische industriële goederen in vergelijking met De bijdrage tot de totale inflatie beperkte zich tot 0,3 procentpunt. De toename van de gezondheidsindex 5, die onder meer wordt gebruikt voor de indexering van de sociale uitkeringen en de lonen in de openbare sector, bedroeg gemiddeld 2,1 % op jaarbasis in 2016 ten overstaan van 1,0 % in In mei 2016 werd de spilindex van 101,02 overschreden met als gevolg een verhoging van 2 % van de sociale uitkeringen in juni en van de lonen in de openbare sector in juli Overeenkomstig de maandvooruitzichten van het Federaal Planbureau, zou de volgende overschrijding van de spilindex (momenteel 103,04) door de afgevlakte gezondheidsindex plaatsvinden in mei Zoals elk jaar werd ook in 2016 het wegingsschema van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP) aangepast. Dat gebeurde op basis van de versie 2015 van de nationale rekeningen (en aangepast in functie van de prijsevolutie in 2015), en aangevuld met gedetailleerde gegevens uit het huishoudbudgetonderzoek (vooral voor de meer gedetailleerde niveaus). Voor de gewichten van de vijf grote productgroepen binnen het GICP in België vonden de volgende verschuivingen plaats: Het gewicht van de energetische producten in de consumptiekorf daalde in 2016 naar 9,2 % (2015: 11,0 %). Het gewicht van de bewerkte levensmiddelen bleef ongewijzigd (13,1 %) terwijl het gewicht van de niet-bewerkte levensmiddelen lichtjes steeg (van 7,6 % in 2015 naar 7,7 % in 2016). Dit geldt ook voor de niet-energetische industriële goederen waarvan het gewicht met 0,2 procentpunt is gestegen tot 27,6 % 2015: 27,4 %). Het gewicht van de diensten is met 1,6 procentpunt gestegen (van 40,8 % in 2015 naar 42,4 % in 2016). Zie focus wijziging in het gewichtenschema (blz. 10) in het eerste kwartaalverslag De gezondheidsindex wordt berekend op basis van de nationale consumptieprijsindex (NCPI) waarvan de methodologie op verschillende punten, onder meer het gewichtenschema, verschilt van die van het GICP. De gezondheidsindex wordt berekend door de voor de gezondheid schadelijke categorieën motorbrandstoffen, alcohol en tabak uit de totale index te weren. 6 Inflatievooruitzichten van het Federaal Planbureau van 7/2/

15 Tabel 1. Recent verloop van de inflatie voor het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) IV Bijdrage 1 Gewicht IV I II III IV okt nov dec Energie -6,0-8,0-0,6-5,0-5,0-2,9 0,3 5,2 3,6 3,0 9,0-0,09 9,2 Bewerkte levensmiddelen 2,1 1,6 3,5 2,5 3,8 3,8 3,5 2,7 3,3 2,6 2,0 0,45 13,1 Niet-bewerkte levensmiddelen a -1,3 2,1 2,6 4,2 3,2 2,6 2,4 2,0 1,6 2,2 2,3 0,20 7,7 Diensten 2,2 2,4 2,2 2,6 2,3 2,4 2,4 1,8 1,9 1,8 1,7 0,93 42,4 Niet-energetische industriële goederen 0,3 0,5 1,0 0,6 1,1 1,0 1,2 0,8 1,0 0,7 0,7 0,27 27,6 p.m. Onderliggende inflatie b 1,6 1,6 2,0 1,9 2,2 2,2 2,1 1,6 1,8 1,6 1,4 1,65 83,1 p.m. Gezondheidsindex c 0,4 1,0 2,1 1,9 2,0 2,4 2,2 1,7 1,6 1,7 1,8 93,6 Totale inflatie 0,5 0,6 1,8 1,3 1,5 1,6 1,9 2,0 1,9 1,7 2,2 1,77 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. a Fruit, groenten, vlees en vis. b Gemeten aan de hand van het GICP, zonder niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers. c Nationale consumptieprijsindex, zonder tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel. 1 Bijdrage tot de totale inflatie in 2016 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in 2016 (in %). Grafiek 3. Bijdrage tot de totale inflatie 4 (In procentpunt, jaar- en kwartaalgemiddelden) K1-10 K2-10 K3-10 K4-10 K1-11 K2-11 K3-11 K4-11 K1-12 K2-12 K3-12 K4-12 K1-13 K2-13 K3-13 K4-13 K1-14 K2-14 K3-14 K4-14 K1-15 K2-15 K3-15 K4-15 K1-16 K2-16 K3-16 K4-16 Bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen Niet-bewerkte levensmiddelen Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Diensten Energie GICP 15

16 I.1.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden In 2016 kwam, met uitzondering van Nederland, een einde aan de vertraging van de totale inflatie in de buurlanden die in 2012 begon. Na in 2015 gedaald te zijn tot 0,1 % op jaarbasis, steeg de gemiddelde totale inflatie in de buurlanden 7 in 2016 naar 0,3 %. Enkel in Nederland vertraagde de inflatie in 2016 verder (0,1 % op jaarbasis tegenover 0,2 % in 2015). In Duitsland en Frankrijk nam de totale inflatie in 2016 toe tot respectievelijk 0,4 % en 0,3 % op jaarbasis (0,1 % in beide landen in 2015). In België kwam in 2015 reeds een einde aan de vertraging van de totale inflatie. In 2016 nam de totale inflatie in België verder toe tot 1,8 %. Net als in 2008, 2010, 2011, 2012 en 2015 lag de totale inflatie in België in 2016 hoger dan het gemiddelde van de buurlanden. Het verschil bedroeg dit jaar 1,5 procentpunt ten nadele van ons land (in 2015 bedroeg het verschil 0,5 procentpunt in ons nadeel). Evenals in 2015 was de totale inflatie in België in 2016 hoger dan in elk van de buurlanden afzonderlijk. De verschillen met Nederland, Frankrijk en Duitsland bedroegen respectievelijk 1,7 procentpunt, 1,5 procentunt en 1,4 procentpunt, telkenmale in het nadeel van België (respectievelijk 0,4 procentpunt, 0,5 procentunt en 0,5 procentpunt in ons nadeel in 2015). De totale inflatie in België begon reeds in het tweede kwartaal van 2015 opnieuw te stijgen. In de volgende kwartalen versnelde de totale inflatie onafgebroken, tot 2,0 % in het vierde kwartaal In Duitsland en Frankrijk trok de totale inflatie zich pas in het derde kwartaal 2016 terug op gang, in Nederland zelfs pas in het vierde kwartaal. In het vierde kwartaal 2016 bedroeg de totale inflatie in Nederland, Frankrijk en Duitsland respectievelijk 0,5 %, 0,7 % en 1,0 % (gemiddelde inflatie in de buurlanden: 0,8 %) tegenover 2,0 % in België. Op basis van het GICP tegen constante btw- en accijnstarieven 8, zou de totale inflatie in België 1,0 % hebben bereikt in 2016 (in plaats van 1,8 % nu), tegenover 0,1 % in Frankrijk (in plaats van 0,3 %). In Nederland zou er weinig verschil in inflatie zijn geweest (0,0 % in plaats van 0,1 %) en in Duitsland geen verschil (0,4 %). In België laten alleen de groepen bewerkte levensmiddelen en energie een niet te verwaarlozen verschil optekenen tussen hun inflatie bij ongewijzigde indirecte belastingen en de eigenlijke situatie. Dat is voornamelijk het resultaat van accijnsverhogingen op tabak en alcohol en de verandering in de btw voor elektriciteit, maatregelen die werden genomen ter financiering van de taxshift. Ook prijsaanpassingen voor gereguleerde diensten (bijvoorbeeld het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs) hebben een impact gehad op de totale inflatie in België. In het extra hoofdstuk over de diensteninflatie in België wordt hier verder op gefocust. In Frankrijk heeft vooral de categorie energie een invloed op de verschillende evolutie van de inflatie op basis van ongewijzigde belastingen. 7 Gemiddelde gewogen met de gewichten van elk land in 2016 die door Eurostat worden gepubliceerd. De gewichtsaandelen die hierbij gebruikt worden, zijn gebaseerd op de finale consumptieve bestedingen van de huishoudens uit de nationale rekeningen. In 2016 bedroeg de weging 52 % voor Duitsland, 39 % voor Frankrijk en 9 % voor Nederland. 8 Het GICP bij constante btw en accijnzen voor België wordt berekend door de Algemene Directie Statistiek en gepubliceerd door Eurostat. 16

17 Grafiek 4. Kwartaalevolutie van de totale inflatie en van de onderliggende inflatie in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 4,0 3,5 Totale inflatie 3,5 Onderliggende inflatie 3,0 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 2,5 2,0 1,5 1,0 0,0-0,5 0,0-1, België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 0,5 Daar waar de gemiddelde onderliggende inflatie in de buurlanden in 2016 stabiel bleef ten opzichte van 2015 (0,8 % op jaarbasis), steeg de onderliggende inflatie in België naar 2,0 % op jaarbasis (1,6 % in 2015). Bijgevolg nam het verschil in onderliggende inflatie in 2016 verder toe tot 1,2 procentpunt ten nadele van ons land, het grootste inflatieverschil sinds het begin van de geanalyseerde periode. Elk van de buurlanden afzonderlijk liet in 2016 een lagere onderliggende inflatie optekenen dan ons land, wat al sinds 2008 elk jaar het geval is 9 : in Duitsland bedroeg de onderliggende inflatie 1,1 % (1,0 % in 2015), in Nederland 0,6 % (0,9 % in 2015) en in Frankrijk 0,5 % (0,5 % in 2015) Behalve voor Nederland van eind 2011 tot eind 2013, onder meer door de stijging van het standaard btw-tarief in oktober 2012, van 19 tot 21 % (het verlaagde btw-tarief bleef echter 6 %). 10 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de onderliggende inflatie in België 1,7 % hebben bedragen (in plaats van 2,0 % nu, voornamelijk als gevolg van de accijnsverhoging bij alcoholische dranken en tabak). De onderliggende inflatie in Duitsland, Nederland en Frankrijk zou niet zijn gewijzigd (respectievelijk 1,1 %, 0,6 % en 0,5 %). 17

18 Tabel 2. Totale inflatie en zijn productgroepen in België en in de voornaamste buurlanden in 2016 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Energie -0,6-4,5-5,4-2,6-5,6 9,2 9,7 Bewerkte levensmiddelen 3,5 0,4 0,8-0,1 0,5 13,1 11,8 Niet-bewerkte levensmiddelen 2,6 2,0 2,2 1,6 2,5 7,7 6,2 Diensten 2,2 1,0 1,2 1,0 0,5 42,4 45,4 Niet-energetische industriële goederen 1,0 0,6 1,0 0,0 0,8 27,6 26,9 Onderliggende inflatie 2,0 0,8 1,1 0,5 0,6 83,1 84,1 GICP 1,8 0,3 0,4 0,3 0,1 100,0 100,0 GICP (bij ongewijzigde indirecte belastingen) 1,0 0,2 0,4 0,1 0,0 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. In 2016 was het verschil in totale inflatie tussen België en de buurlanden dus ten nadele van ons land, namelijk 1,5 procentpunt. Voor alle productgroepen lag de inflatie in België in 2016 hoger dan gemiddeld in de buurlanden en hoger dan in elk buurland afzonderlijk 11. Diensten droegen 0,5 procentpunt bij tot dit inflatieverschil (met het gemiddelde van de buurlanden) 12, bewerkte levensmiddelen en energie 0,4 procentpunt en niet-energetische industriële goederen 0,1 procentpunt. Hoewel de bijdrage van niet-bewerkte levensmiddelen positief was, was hun bijdrage dit jaar verwaarloosbaar gezien het beperkte gewicht van deze productgroep. Grafiek 5. Bijdrage van elke productgroep aan het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden 2,0 (In procentpunt, jaar- en kwartaalgemiddelden) 1,5 1,0 0,5 0,0-0,5-1, Niet-energetische industriële goederen Diensten Bewerkte levensmiddelen Niet-bewerkte levensmiddelen Energie Geheel GICP Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 11 Met uitzondering van de productgroep niet-energetische industriële goederen waarvoor de inflatie in Duitsland gelijk was aan deze van België (1,0 %). 12 Diensten hebben ook het meest bijgedragen aan het gecumuleerde inflatieverschil met de buurlanden. Meer detail hierover in het extra hoofdstuk. 18

19 I.2 Inflatie voor energie in 2016 I.2.1 Inflatie voor energie in België Na een negatieve inflatie van -6,0 % in 2014 en van -8,0 % in 2015, zijn de prijzen van energieproducten gestabiliseerd in 2016 (gemiddeld -0,6 %). De negatieve inflatie is inderdaad verminderd in het begin van het jaar, van -5,0 % tot -2,9 % tussen het eerste en het tweede kwartaal In het derde kwartaal 2016, is de inflatie van energieproducten opnieuw licht positief geworden (+0,3 %), wat niet meer gebeurd is sinds het vierde kwartaal 2012, om vervolgens in het vierde kwartaal ,2 % te bedragen. De dalende consumptieprijzen voor motorbrandstoffen, huisbrandolie, en aardgas op jaarbasis werd bijna volledig gecompenseerd door de hogere inflatie voor elektriciteit in 2016 (te wijten aan de verhoging van het btw-tarief van 6 % naar 21 % in september 2015, de verhoging van de andere taksen in Vlaanderen, en de afschaffing van gratis elektriciteit in Vlaanderen), wat geleid heeft tot een quasi prijsstabilisatie van de energieprijzen in 2016 ten opzichte van In 2015 heeft de negatieve inflatie van de energieproducten sterk bijgedragen tot de vertraging van de totale inflatie. In 2016 was de bijdrage van energie zeer beperkt. De bijdrage van deze productgroep kwam uit op -0,1 procentpunt (tegenover -0,9 procentpunt in 2015) ten opzichte van een totale inflatie van 1,8 % (0,6 % in 2015). Deze geringe negatieve bijdrage van energieproducten is hoofdzakelijk te verklaren door een prijsdaling op jaarbasis van aardolieproducten (brandstoffen voor wegvervoer en vloeibare brandstoffen) als gevolg van de terugval van de olieprijs en, in mindere mate, door de daling van de gasprijs, die voor een groot deel gecompenseerd wordt door de sterke stijging van de elektriciteitsprijzen. Tabel 3. Recent verloop van de consumptieprijzen voor energiedragers (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) IV IV I II III IV okt nov dec Bijdrage 1 Gewicht 2 Elektriciteit -9,6 11,9 28,3 31,3 29,4 40,6 29,1 16,9 16,2 16,4 18,0 6,80 26,8 Vaste brandstoffen 0,9 0,4-1,3-0,3-1,3-1,6-1,5-1,0-1,1-0,9-0,9-0,01 1,1 Brandstoffen voor wegvervoer -3,7-12,8-5,3-13,0-10,3-10,2-5,0 5,0 4,3 2,7 8,1-1,94 35,6 Gas -5,6-5,4-11,8-7,1-10,7-14,5-12,2-10,0-12,3-9,6-8,1-2,38 20,3 Vloeibare brandstoffen -7,1-25,7-17,4-28,0-30,6-26,0-14,4 5,1 0,9-2,4 18,0-3,05 16,1 Energie -6,0-8,0-0,6-5,0-5,0-2,9 0,3 5,2 3,6 3,0 9,0-0,59 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in 2016 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in 2016 (in %). De evolutie van de olieprijzen op de internationale markten bepaalt grotendeels de consumptieprijzen van huisbrandolie en brandstoffen voor wegvervoer. De consumptieprijzen voor elektriciteit en gas werden losgekoppeld van de olieprijs. Aardolieproducten Nadat de koers van de olieprijs in USD gemiddeld een terugval kende van 47,0 % tussen 2014 en 2015, is hij in het eerste kwartaal 2016 verder gedaald (-20,8 % in vergelijking met het vierde kwartaal 2015) om zijn laagste niveau te bereiken sinds begin In het tweede kwartaal 2016 is hij opnieuw gestegen (+33,8 % in vergelijking met het eerste kwartaal 2016), om zich opnieuw te stabiliseren in het derde kwartaal (-0,4 %). De koers van de olieprijs in USD is opnieuw gestegen in het vierde kwartaal (+9,3 % in vergelijking met het derde kwartaal 2016). Zo daalden de noteringen met gemiddeld 15,9 % op jaarbasis tot 44,1 USD/vat in De geringe daling van de euro ten overstaan van de dollar in de beschouwde periode (-0,4 % tussen 2015 en 2016) heeft overigens zeer licht de daling van de koers van de olieprijs in euro vertraagd. Deze laat een vermindering optekenen van 15,6 % op jaarbasis tot gemiddeld 39,9 EUR/vat in 2016 (zie grafiek 6). De scherpe daling van de olieprijs dit jaar wordt grotendeels verklaard door een mondiale oliemarkt die voortdurend in onevenwicht is, met een overvloedig aanbod en een vraag die te weinig ondersteund wordt door een lichte economische heropleving. De terugkeer van olie uit Iran op de wereldmarkt in 2016, als gevolg van het nucleaire akkoord en de opheffing van de economische sancties, heeft ook een neerwaartse druk uitgeoefend op de olieprijzen. De koers van 19

20 olie is ook onderhevig geweest aan belangrijke schommelingen in de loop van het jaar. Allereerst heeft de daling van de Amerikaanse schalie-olieproductie de oliekoersen in het tweede kwartaal opgedreven. Vervolgens bereikten de OPEC-landen eind september een akkoord om de productie van aardolie te beperken om de olieprijs opnieuw te laten stijgen. Het akkoord werd tijdens de OPEC-top van 30 november beklonken 13. Ook de olieproducerende landen buiten de OPEC 14 hebben zich op 10 december geëngageerd om hun productie te verminderen in het kader van een akkoord met de OPEC-leden. Hierdoor konden de olieprijzen tijdens het vierde kwartaal 2016 ondersteund worden 15. Grafiek 6. Maandelijkse consumptieprijzen voor energiedragers 160 (Index 2010=100) Elektriciteit Gas Vloeibare brandstoffen Motorbrandstoffen Totaal energie Brent (euro) Bronnen: Insee 16, EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 13 Dit akkoord voorziet een verdeling van de productievermindering van olie van 1,2 miljoen vaten per dag vanaf januari 2017 tussen de lidstaten van de OPEC. Dit akkoord bestrijkt een periode van zes maanden die verlengbaar is. 14 Het gaat over Rusland, Azerbeidzjan, Bahrein, Bolivië, Brunei, Equatoriaal-Guinea, Kazachstan, Maleisië, Mexico, Oman, Soedan en Zuid-Soedan. 15 International Energy Agency, "IEA releases Oil Market Report for 2016". 16 De evolutie van de oliekoers is gebaseerd op de gegevens gepubliceerd door Insee, "International prices of imported raw materials - Brent crude oil (London) - Prices in euros per barrel". 20

21 Als gevolg van de val van de gemiddelde olieprijs in 2016, kenden de brandstoffen voor wegvervoer en vloeibare brandstoffen (huisbrandolie), die bijna ogenblikkelijk reageren op schommelingen van de olieprijzen, een jaarlijkse daling met gemiddeld 5,3 % en 17,4 % (tegenover een inflatie van -12,8 % en -25,7 % in 2015). Zonder wijziging van de accijnzen, zou de prijsdaling nog meer uitgesproken zijn geweest Het valt echter te noteren dat de prijsdaling op jaarbasis van olieproducten tussen het eerste en het derde kwartaal 2016 voortdurend gedaald is. De inflatie is zelfs terug positief geworden (ongeveer +5 %, zowel voor de brandstoffen voor wegvervoer als voor de vloeibare brandstoffen) in het vierde kwartaal Diesel bereikte in 2016 meer bepaald een maximumprijs van gemiddeld 1,19 EUR/liter (inclusief btw), 4 cent minder dan een jaar voordien. De gemiddelde maximumprijs van benzine (super 95) bereikte in ,34 EUR/liter (inclusief btw), 9 cent minder dan in De gemiddelde maximumprijs voor huisbrandolie (minder dan l) bedroeg in ,51 EUR/liter (inclusief btw), 9 cent minder dan een jaar voordien. Elektriciteit en gas De consumptieprijzen van elektriciteit en gas worden voornamelijk bepaald door de kost van de energiecomponent en de nettarieven (distributie en transmissie). Diverse belastingen en taksen oefenen eveneens een aanzienlijke invloed uit op de prijsevolutie. 19 Zoals in de vorige rapporten al werd uitgelegd, wordt de verkoopprijs van de energiecomponent door de leveranciers vrij bepaald sinds de elektriciteits- en gasmarkt werd vrijgemaakt. Sinds het invoeren van het zogenaamde vangnetmechanisme voor de variabele contracten, zijn de energieleveranciers verplicht om elke wijziging in de prijsformules en elke tariefaanpassing voorafgaandelijk bij de CREG, de federale regulator van de elektriciteits- en aardgasmarkt in België, ter controle in te dienen (wet van 8 januari 2012 en KB van 19 december 2014) 20. Bovendien is de indexering van variabele elektriciteits- en gascontracten vier keer per jaar toegelaten, aan het begin van elk kwartaal, namelijk op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober. De toekenning van gratis elektriciteit in het Vlaams Gewest is bovendien afgeschaft sinds 1 januari 2016 hoewel een overgangsmaatregel gold tot april Deze afschaffing is dus pas vanaf mei 2016 in het GICP zichtbaar. 17 Ter herinnering : accijnzen op brandstoffen (benzine en diesel) werden vijf keer gewijzigd in 2015 (indexering van de accijnzen op benzine en diesel op 1 januari, vervroegde indexering van de accijnzen op diesel op 1 november, toepassing van het positief cliquetsysteem voor diesel op 20 november, 4 december en 12 december en toepassing van het negatieve cliquetsysteem voor benzine op 12 december). Op 1 januari 2016 werden de accijnzen op benzine opnieuw verhoogd als gevolg van de indexering ervan. Tussen juli en augustus 2016, zijn de accijnzen op diesel vier keer gestegen (op 6, 13 en 27 juli, evenals op 3 augustus), als gevolg van de toepassing van het positieve cliquetsysteem voor een totaalbedrag van 32,1 EUR /1.000 liter. Op 3 augustus 2016 zijn de speciale accijnzen voor benzine gedaald (daling van 9,1 EUR/1.000 liter), als gevolg van de toepassing van het negatieve cliquetsysteem. Zonder de verschillende wijzigingen van de accijnzen zou de prijsdaling van beide producten verschillend geweest zijn. Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie van benzine en diesel in 2016 respectievelijk -7,2 % en -8,4 % bedragen hebben (tegenover -7,0 % en -4,0 % in werkelijkheid). 18 De accijnzen op stookolie werden op 1 januari 2016 geïndexeerd (KB van 26/10/2015 tot voorlopige wijziging van de programmawet van december 2014). 19 De gewichten van de verschillende componenten verschillen sterk tussen een elektriciteits- en een gasfactuur. Ze kunnen ook sterk verschillen naargelang het type klant (consumptieprofiel en spanningsniveau van de aansluitingen), het distributiegebied, het gewest en de leverancier. 20 Die wet voert onder meer het vangnetmechanisme in, dat op 31 december 2014 ten einde moest lopen. Het KB van 19 december 2014 voorziet echter in de verlenging van het vangnetmechanisme met drie jaar, tot 31 december De gratis elektriciteit wordt namelijk verrekend via de afrekeningsfactuur. De verbruikers, die hun eindfactuur voor 1 mei ontvangen, krijgen de gratis elektriciteit van het huidige jaar pas verrekend het jaar erop. De maatregel met betrekking tot de afschaffing van gratis elektriciteit is daarom slechts vanaf 1 mei 2016 werkelijk van kracht geworden, aangezien alle verbruikers die hun eindfactuur voor 1 mei 2016 hebben ontvangen nog recht hebben gehad op hun gratis hoeveelheid elektriciteit voor het jaar

22 Sinds 2008 worden de transmissietarieven van elektriciteit en gas door de CREG goedgekeurd voor een periode van vier jaar 22. Nieuwe tarieven voor de regulatoire periode zijn sinds 1 januari 2016 van kracht. Deze nieuwe tarieven stijgen zowel voor elektriciteit (lichtjes) 23 als voor gas (voornamelijk) 24. In het kader van de zesde staatshervorming (bijzondere wet van 6 januari 2014) werd de regulering van de distributietarieven voor elektriciteit en gas op 1 juli 2014 overgeheveld naar de gewesten. Deze bevoegdheid wordt voortaan uitgeoefend door de VREG (Vlaams Gewest), de CWaPE (Waals Gewest) en BRUGEL (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) als gewestelijke regulerende overheden. In het Vlaams Gewest werden nieuwe distributietarieven goedgekeurd door de VREG voor de periode van 1 januari 2016 tot 31 december Deze tarieven stijgen voor elektriciteit vooral omwille van de doorrekening van de in het verleden gedane investeringen in de distributienetten en de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen (meer bepaald de steun aan houders van zonnepanelen). Ter herinnering: de distributietarieven voor elektriciteit bevatten sinds juli 2015 in Vlaanderen een "prosumententarief" voor de houders van zonnepanelen, teneinde de kosten van hun gebruik van het distributienet, bij het plaatsen van hun productie op het net, door te rekenen. De nieuwe distributietarieven voor gas zijn vrij stabiel in vergelijking met de gemiddelde tarieven in In het Waals Gewest werden de distributietarieven goedgekeurd door de CWaPE voor de regulatoire periode Deze tarieven zijn niettemin in stijgende lijn sinds 1 januari 2016, voor zowel elektriciteit als gas, onder andere omwille van de indexering ervan 26. In Brussel heeft de regulator BRUGEL de nieuwe distributietarieven vastgelegd voor vijf jaar, van 2015 tot 2019, zowel voor elektriciteit als voor gas. Deze tarieven werden niettemin in januari 2016 naar boven aangepast, ook als gevolg van de indexering ervan. De invloed van de vennootschapsbelasting 27 heeft ook de nieuwe distributietarieven voor elektriciteit en gas in de drie gewesten naar boven beïnvloed. 22 Ze mochten niettemin worden geïndexeerd en, in een aantal gevallen, in de loop van de periode worden aangepast (maar steeds na goedkeuring door de CREG). 23 Volgens Elia wordt de stijging van de transmissietarieven van elektriciteit onder andere verklaard door de verwachte grote investeringen in de komende jaren, de aanzienlijke stijging van de kosten voor ondersteunende diensten (diensten van de netgebruikers - producenten en klanten - om het globale evenwicht van het transmissienet in termen van frequentie en spanning te handhaven) en de daling van de volumes. 24 Fluxys Belgium heeft de transmissietarieven in de totale gasfactuur van de residentiële verbruikers geschat op 1,52 EUR/MWh in 2016 (exclusief btw), tegenover 1,47 EUR/MWh in 2015 (exclusief btw). Deze kosten zijn indicatieve kosten die rekening houden met een aantal factoren zoals de geschatte benuttingsgraad, die ieder jaar met de vroeger waargenomen weersomstandigheden schommelt. Volgens Fluxys ging deze schatting van de transmissietarieven in 2016 omhoog omwille van de zachte winter in De tarieven van Gaselwest van 2014 werden in 2015 verlengd als voorlopige tarieven. Nieuwe voorlopige tarieven werden op 1 januari 2016 toegepast. De "Régie de Wavre" heeft een nieuw tariefvoorstel voor 2016 ingediend bij de CWaPE. De nieuwe tarieven werden van kracht op 1 februari De distributietarieven voor elektriciteit in Wallonië zijn ook in 2016 gestegen omwille van hogere kosten verbonden aan budgetmeters, aan investeringen in het nieuwe Atrias-platform (overlegplatform tussen de netbeheerders, de leveranciers en de gewestelijke regulatoren) en de slimme meters. 27 Ter herinnering: in het kader van de programmawet van 19 december 2014 heeft de federale regering besloten het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting te wijzigen, zodat voortaan ook de intercommunales eraan zijn onderworpen. De meerderheid van de netbeheerders zijn intercommunales. Zo hebben de netbeheerders hun distributietarieven aangepast op 1 maart 2015 in Brussel, op 1 juni 2015 in het Waals Gewest en op 1 augustus 2015 in het Vlaams Gewest. 22

23 Een aanvullende belasting op elektriciteit is sinds maart 2016 van kracht in Vlaanderen om de schuld in verband met het systeem van groenestroomcertificaten te financieren. Deze belasting wordt voor een periode van vijf jaar ingevoerd en maakt deel uit van de bijdrage Energiefonds die al in de elektriciteitsfactuur is opgenomen. Deze bijdrage Energiefonds bedraagt voortaan 100 EUR per jaar voor alle Vlaamse verbruikers die maximum kwh verbruiken 28. Elektriciteit Na een stijging in 2015 van 11,9 % zijn de prijzen van elektriciteit in 2016 opnieuw sterk gestegen met gemiddeld 28,3 % op jaarbasis. In het vierde kwartaal 2016 bedroeg de inflatie van dit product zelfs 16,9 %. De vertraging van de inflatie vanaf het derde kwartaal wordt grotendeels verklaard door enerzijds het wegvallen van de opwaartse impact op de inflatie te wijten aan de verhoging van het btw-tarief in september 2015, en anderzijds aan het wegvallen van het basiseffect te wijten aan de introductie van een "prosumententarief" in de distributietarieven in Vlaanderen in juli 2015 en de invoering van een vennootschapsbelastingtarief in de drie gewesten tussen maart en augustus Op basis van de indicator "gemiddelde Belgische elektriciteitsfactuur" 29 kan de evolutie van de verschillende componenten van de elektriciteitsprijs worden geëvalueerd, namelijk de energiecomponent, de nettarieven en de taksen en toeslagen. In de totale elektriciteitsfactuur had de energiecomponent in 2016 een aandeel van 29,2 %, hadden de nettarieven een aandeel van 47,0 %, de taksen en heffingen een aandeel van 7,2 %, en had de btw een aandeel van 16,6 %. In de totale gasfactuur bedroeg het aandeel van deze componenten respectievelijk 50,0 %, 29,5 %, 3,3 % en 17,1 %. Na een stijging in 2015 van gemiddeld 0,7 % op jaarbasis 30, is de kost van de energiecomponent van de elektriciteitsprijs (inclusief de kosten voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling) in 2016 opnieuw toegenomen, met gemiddeld 0,9 % ten opzichte van Het afgelopen jaar kostte deze component dus 7,9 cent/kwh (of 29,2 % van de totale elektriciteitsprijs voor een standaard consumptieprofiel). Deze lichte inflatiestijging wordt hoofdzakelijk verklaard door de afschaffing van de gratis hoeveelheid elektriciteit in Vlaanderen (zie hierboven) en de stijging van de kosten voor hernieuwbare (groene) energie. De bijdragen voor groene stroom en warmtekrachtkoppeling, die goed zijn voor ongeveer 26,7 % van de energiecomponent (7,8 % van de totale prijs van elektriciteit) stegen met 32,7 % gemiddeld ten opzichte van een jaar tevoren 31. De waarde van de indexeringsparameters voor de variabele contracten en de vaste tarieven daalden bovendien gemiddeld in 2016 (gemiddeld -16,7 % in vergelijking met 2015 voor de prijs per kwh en de heffing zonder gratis hoeveelheid elektriciteit). De nettarieven, (inclusief de huur van de meter en het prosumententarief in Vlaanderen), die in 2015 met 11,2 % op jaarbasis gestegen waren, zijn in 2016 verder toegenomen, namelijk met 6,0 % in vergelijking met het jaar voordien. Ze bedroegen gemiddeld 12,74 cent/kwh en maakten 47,0 % van de totale prijs voor elektriciteit uit. De stijging van de transmissietarieven voor elektriciteit (met een gewicht van 7,5 % in de totale prijs) bereikte gemiddeld 1,3 % op jaarbasis, als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe tarieven sinds 1 januari 2016 (zie hierboven). 28 In juli 2016 heeft de Vlaamse regering beslist de bijdrage Energiefonds aan te passen voor de consumenten die ieder jaar minstens kwh verbruiken. Vanaf 1 januari 2017 zullen de verbruikers die jaarlijks tussen et kwh elektriciteit per jaar verbruiken 290 EUR moeten betalen (tegenover 770 EUR nu). Voor de verbruikers die meer dan kwh verbruiken zal de belasting nog steeds 770 EUR bedragen. 29 De gebruikte methodologie voor het uitwerken van de indicator van de gemiddelde elektriciteitsfactuur voor de consument wordt uitgelegd in het "Jaarverslag 2011 van het Prijzenobservatorium". 30 In 2015 werd de stijging van deze kost in vergelijking met 2014 hoofdzakelijk verklaard door de toename van de kosten van de groenestroom- en warmtekrachtkoppelingsbijdragen, terwijl de pure energiecomponent gemiddeld een beperkte daling liet zien (-1,7 % op jaarbasis voor de prijs per kwh en de heffing). 31 De Belgische consument betaalt op zijn elektriciteitsfactuur een bijdrage groene energie (in de drie gewesten) en een bijdrage warmtekrachtkoppeling (alleen in Vlaanderen). Deze worden vrij bepaald door de elektriciteitsleveranciers en dienen om de kosten van de verplichte aankoop van groenestroomcertificaten te recupereren (quota vastgelegd via decreet). Voor meer informatie: FOD Economie, "Eerste kwartaalverslag 2013 van het Prijzenobservatorium". 23

24 De distributietarieven (met een gewicht van 38,4 % in de totale prijs, prosumententarief inbegrepen) zijn dan weer 7,4 % gestegen op jaarbasis, hoofdzakelijk als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe distributietarieven in het Vlaams Gewest en de indexering van deze tarieven in het Waals Gewest en in Brussel in januari 2016 (zie hierboven). Deze nieuwe tarieven houden nu rekening met een tarief vennootschapsbelasting en een prosumententarief (in Vlaanderen alleen). Er zijn echter grote verschillen tussen de gewesten. Op jaarbasis zijn deze tarieven met gemiddeld 4,3 % gestegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en met respectievelijk 7,1 % en 7,8 % op jaarbasis in het Waals en het Vlaams Gewest. De component taksen en toeslagen (exclusief btw) 32, met een aandeel van 7,2 % in de totale prijs in 2016, is in 2016 gemiddeld meer dan drie maal zo hoog als in 2015, vooral als gevolg van de verhoging van de bijdrage Energiefonds in maart in het Vlaams Gewest om de schuld aangaande het systeem van groenestroomcertificaten te financieren. Daaruit blijkt dat de stijging op jaarbasis van de consumptieprijzen voor elektriciteit in 2016 hoofdzakelijk te wijten is aan de btw-verhoging van 6 % naar 21 % sinds september 2015, de verhoging van de andere taksen (meer bepaald de bijdrage Energiefonds in Vlaanderen), en in mindere mate de afschaffing van de gratis hoeveelheid kwh in Vlaanderen en de toename van de distributietarieven. De "pure" energiecomponent (prijs/kwh en de heffing, zonder bijdrage voor groene energie) heeft bovendien een neerwaartse impact uitgeoefend. In 2016 bedroeg de totale jaarfactuur voor elektriciteit van een doorsneehuishouden (jaarlijks verbruik van kwh aan enkelvoudig tarief) gemiddeld 949 EUR, een stijging van 156 EUR vergeleken met een jaar voordien 33. Er doen zich echter grote verschillen voor tussen de verschillende gewesten. In 2016 bedroeg de totale jaarfactuur voor elektriciteit van een doorsneehuishouden gemiddeld 729 EUR in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 886 EUR gemiddeld in het Waals Gewest. Dit is een stijging met respectievelijk 32 EUR et 63 EUR op één jaar. In het Vlaams Gewest is de factuur gestegen met 229 EUR op één jaar tijd om dit jaar EUR te bedragen 34. Tabel 4. Gemiddelde kosten van de totale elektriciteitsfactuur (jaarlijks verbruik van kwh aan enkelvoudig tarief) Verschil Vlaanderen Wallonië Brussel België Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie. (In EUR) 32 Deze component omvat o.m. de energiebijdrage, de federale bijdrage en de bijdrage Energiefonds. 33 De berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het GICP. Die benadering houdt rekening met een geschatte aankoopprijs (op jaarbasis) bij het ondertekenen van het contract. Die geschatte prijs is dus gebaseerd op een enkele waarde (de actuele waarde) van verschillende prijscomponenten die de energieleveranciers toepassen, in tegenstelling tot de betalingsbenadering, die rekening houdt met het gemiddelde van de maandprijzen van de laatste 12 maanden gewogen naargelang het maandelijkse consumptieniveau. 34 De resultaten kunnen sterk variëren naargelang het beschouwde consumptieprofiel. 24

25 Grafiek 7. Indicator voor een gemiddelde elektriciteitsfactuur en zijn componenten 30 (Consumptieprofiel Dc kwh per jaar, in cent/kwh) K1-10 K2-10 K3-10 K4-10 K1-11 K2-11 K3-11 K4-11 K1-12 K2-12 K3-12 K4-12 K1-13 K2-13 K3-13 K4-13 K1-14 K2-14 K3-14 K4-14 K1-15 K2-15 K3-15 K4-15 K1-16 K2-16 K3-16 K4-16 Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie. Opm. 1: Op de elektriciteitsfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributie- en transmissienetwerken. Opm. 2: De hoeveelheid gratis elektriciteit die in het Vlaams Gewest wordt toegekend, werd opgenomen in de energiecomponent. Sinds mei 2016 is deze hoeveelheid gratis elektriciteit afgeschaft in Vlaanderen (in het GICP). Opm. 3: Tussen april 2014 en augustus 2015 is het btw-tarief gedaald van 21 % naar 6 %. In september 2015 werd het btw-tarief opnieuw verhoogd tot 21 %. Opm. 4: De federale bijdrage en de bijdrage Energiefonds zijn niet aan de btw onderworpen. Gas Energiecomponent Nettarieven Taksen en heffingen Btw (21 %) De consumptieprijzen van gas, die aan het dalen zijn sinds begin 2013, kenden een versnelde terugval dit jaar. De consument betaalde in 2016 gemiddeld 11,8 % minder dan in het voorgaande jaar (tegenover een inflatie van -5,4 % in 2015). De indicator "gemiddelde Belgische gasfactuur" toont dat de kost van de energiecomponent van de gasprijs (inclusief transmissiekosten) in 2016 met 19,7 % gedaald is tegenover -8,3 % in In 2016 kostte de energiecomponent van gas dus 2,54 cent/kwh (of 50,0 % van de totale gasfactuur voor een standaard consumptieprofiel) tijdens de beschouwde periode. De daling van de kost van deze energiecomponent laat zich verklaren door de daling van de waarde van de indexeringsparameters van de variabele contracten en de daling van de vaste tarieven. Deze daling op jaarbasis van de kost van de energiecomponent van de gasprijs in 2016 werd afgezwakt door de verhoging van de transmissietarieven voor aardgas in januari 2016 (dit wil zeggen een stijging van 3,7 % met een gewicht van 7,2 % in deze component dit jaar 35 ) 36. Wat betreft de nettarieven (distributie en metingen en tellingen), deze zijn gemiddeld 3,9 % gestegen in 2016 als gevolg van nieuwe goedgekeurde tarieven in januari door de gewestelijke regulatoren. Er zijn echter verschillen tussen de 35 De inflatie van de transmissietarieven van aardgas en hun aandeel in de totale factuur werden geschat door middel van gegevens gepubliceerd door de gasleveranciers in hun maandelijkse tarieffiches. 36 Indien er geen rekening wordt gehouden met de transmissietarieven, zou de daling van de prijs van de "pure" energiecomponent van gas 21,1 % hebben bedragen in

26 gewesten. Met een stijging met 7,8 % kende het Waals Gewest de sterkste toename in de netkosten op jaarbasis. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn de netkosten met 5,2 % gestegen, terwijl deze in het Vlaams Gewest gemiddeld stabiel zijn gebleven (-0,01 %) op jaarbasis. Het aandeel van de distributiekosten in het totaalbedrag van de gasfactuur bedroeg dit jaar gemiddeld 29,5 %, of 1,5 cent/kwh. Tussen 2015 en 2016 gingen de taksen en toeslagen (exclusief btw) 37 gemiddeld met 8,6 % omhoog. Vanwege het relatief beperkte gewicht (3,3 %) van de taksen in de totaalfactuur voor gas, is de impact ervan echter gering. In totaal blijkt dat de daling van de consumptieprijzen van gas in 2016 voornamelijk te wijten is aan de daling van de kost van de pure energiecomponent, waarvan de daling nog meer uitgesproken was dan het voorgaande jaar. In 2016 bedroeg de totale jaarfactuur voor gas van een doorsneehuishouden (jaarlijks verbruik van kwh) gemiddeld EUR, hetzij een vermindering van 164 EUR vergeleken met een jaar voordien 38. In 2016 bedroeg de totale jaarfactuur voor gas van een doorsneehuishouden gemiddeld EUR in het Vlaams Gewest, EUR in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en EUR in het Waals Gewest. Dit is een daling met respectievelijk 183 EUR, 146 EUR en 134 EUR over een jaar 39. Tabel 5. Gemiddelde kosten van de totale gasfactuur (jaarlijks verbruik van kwh) Verschil Vlaanderen Wallonië Brussel België Bronnen : Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie. (In EUR) 37 Deze component omvat de energiebijdrage, de federale bijdrage, de toeslag "beschermde klanten", de retributie voor de aansluiting in het Waals Gewest en de toeslag voor de financiering van de openbare dienstverplichtingen in Brussel. 38 Ter herinnering: de berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het GICP en houdt geen rekening met de maandelijkse consumptieniveaus. 39 De resultaten kunnen sterk variëren volgens het beschouwde verbruikersprofiel. 26

27 Grafiek 8. Indicator voor een gemiddelde aardgasfactuur en zijn componenten 8 (Consumptieprofiel D kwh per jaar, in cent/kwh) K1-10 K2-10 K3-10 K4-10 K1-11 K2-11 K3-11 K4-11 K1-12 K2-12 K3-12 K4-12 K1-13 K2-13 K3-13 K4-13 K1-14 K2-14 K3-14 K4-14 K1-15 K2-15 K3-15 K4-15 K1-16 K2-16 K3-16 K4-16 Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie. Opm. 1: Op de gasfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken. Opm. 2: De toeslag beschermde klanten en de federale bijdrage zijn (sinds april 2014) niet onderworpen aan btw. Marktdynamiek Energiecomponent Nettarieven Taksen en heffingen Btw (21 %) De marktdynamiek (dit is het aantal huishoudens dat van energieleverancier wisselde, berekend op basis van het aantal residentiële toegangspunten per leverancier) bedroeg in het Vlaams Gewest in ,1 % voor elektriciteit en 21,7 % voor gas volgens de laatste statistieken van de VREG. Het percentage klanten dat van leverancier veranderde is dus duidelijk hoger dan in 2015 (dat bedroeg respectievelijk gemiddeld 13,4 % voor elektriciteit en gemiddeld 15,8 % voor gas). Het was niet mogelijk de ontwikkelingen in de energiemarkt in het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2016 te kennen op het moment dat dit rapport werd opgesteld. De drie grootste energieleveranciers in Vlaanderen hebben bovendien samen nog 73,4 % van de marktaandelen voor elektriciteit en 69,7 % van de marktaandelen voor gas in 2016 (residentiële klanten, gemiddelde gegevens). Dit is een kleine stijging van marktaandeel van 0,2 procentpunt voor elektriciteit en van 1,3 procentpunt voor gas ten opzichte van Voor het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was het niet mogelijk de ontwikkelingen in de energiemarkt voor het volledige jaar 2016 te kennen op het moment dat dit rapport werd opgesteld. I.2.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden De prijsdaling voor energie op jaarbasis is licht verminderd in de buurlanden in 2016, als gevolg van een minder negatieve inflatie voor de brandstoffen voor wegvervoer en vloeibare brandstoffen. De inflatie voor elektriciteit is overigens vertraagd en gas kende een grotere terugval van de prijzen op jaarbasis. In België is de prijsdaling van energie ook verminderd, maar meer uitgesproken. De gemiddelde inflatie voor energie in 2016 kwam in totaal uit op -4,5 % in onze buurlanden, tegenover -6 % in 2015 (ter herinnering: in België bedroeg deze -0,6 % in 2016, tegenover -8,0 % in 2015). 27

28 Het inflatieverschil voor energie tussen België en de buurlanden was dit jaar ten nadele van ons land, en droeg 0,4 procentpunt bij tot het totale inflatieverschil ten nadele van België (0,2 procentpunt ten voordele van België in 2015). In 2016 liet de energie-inflatie in de drie buurlanden een negatieve waarde optekenen: -5,4 % in Duitsland (tegenover - 7,0 % in 2015), -2,6 % in Frankrijk (tegenover -4,5 % in 2015) en -5,6 % in Nederland (tegenover -5,5 % in 2015). Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor energie in de buurlanden gemiddeld -5,4 % hebben bedragen in 2016 (in plaats van -4,5 % nu) 40, tegenover -6,3 % in België (in plaats van -0,6 % nu, wat voornamelijk toe te schrijven is aan de btw-verhoging op elektriciteit van 6 % naar 21 % in september 2015 en aan de verhoging van de taksen op dit product in Vlaanderen, alsook aan wijzigingen in de accijnzen op brandstoffen voor wegvervoer in november 2015 alsook in januari, juli en augustus 2016). Grafiek 9. Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor energie in België en in de voornaamste buurlanden 20 (Jaarlijks veranderingspercentage) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. In 2016 is het hoofdzakelijk elektriciteit die bijgedragen heeft aan het inflatieverschil voor energie ten nadele van ons land en in mindere mate de brandstoffen voor wegvervoer. Gas droeg op zijn beurt bij tot het verkleinen van het inflatieverschil. 40 Om preciezer te zijn zou de inflatie in Frankrijk voor energie bij ongewijzigde indirecte belastingen op -4,9 % zijn uitgekomen in 2016 (in plaats van -2,6 % nu, door de accijnsverhoging op elektriciteit, gas en aardolieproducten in januari 2016), terwijl Nederland een inflatiecijfer van -6,5 % zou hebben gekend (in plaats van -5,6 % nu, onder meer door de accijnsverhoging op gas en aardolieproducten in januari 2016, ondanks lagere accijnzen op elektriciteit). In Duitsland zou de inflatie voor energieproducten niet gewijzigd zijn (-5,4 %). 28

29 Elektriciteit en gas Elektriciteit Terwijl de inflatie voor elektriciteit in België dit jaar sterk toenam tot gemiddeld 28,3 % (11,9 % in 2015) 41, nam ze in de buurlanden verder af om met 0,3 % gemiddeld positief te blijven (1,2 % in 2015). In Nederland zijn de elektriciteitsprijzen duidelijk verminderd op jaarbasis (-14,8 % in 2016, onder andere ten gevolge van de vermindering van de accijnzen voor dit product, tegenover -0,8 % in 2015). In Duitsland gingen de elektriciteitsprijzen lichtjes omhoog, met name met +0,5 % (tegenover -0,8 % in 2015) en stegen in Frankrijk met 3,1 % t.o.v. een jaar eerder (tegenover 4,8 % in 2015) 42. Naast de vergelijking van de jaar-op-jaar prijsevolutie werd het prijsniveau van elektriciteit in België en in de buurlanden ook nog eens geanalyseerd uitgaande van cijfers gepubliceerd door de CREG 43. De methodologie van de CREG toont aan dat de Belgische consument 4,8 % meer betaald heeft in 2016 voor de totale elektriciteitsfactuur t.o.v. het gemiddelde van de buurlanden 44. Vergeleken met elk buurland afzonderlijk betaalde de Belgische consument voor zijn totale elektriciteitsfactuur 39,8 % meer dan in Frankrijk en 50,0 % meer dan in Nederland. Hij betaalde echter 15,7 % minder dan de Duitse consument (om de investeringen in hernieuwbare energiebronnen te financieren, heeft Duitsland begin 2013 de belastingen op elektriciteit verhoogd). Gas Zoals in België was er in 2016 in de buurlanden gemiddeld een daling van de gasprijzen, namelijk -3,3 % (tegenover -1,7 % in 2015), maar die toch minder uitgesproken bleef dan in ons land (waar ter herinnering de gasprijzen jaar-opjaar met 11,8 % zijn gedaald). De inflatie voor gas was negatief in Frankrijk, namelijk -7,6 % (tegenover -2,2 % in 2015) en, in mindere mate, in Duitsland, namelijk -2,3 % (tegenover -1,3 % in 2015). In Nederland zijn de gasprijzen daarentegen gestegen, namelijk met +1,0 % op jaarbasis als gevolg van de sterke stijging van de belastingen op dit product (tegenover -4,1 % in 2015) Hoofdzakelijk als gevolg van de btw-verhoging op elektriciteit van 6 tot 21 % in september 2015, de stijging van andere belastingen (voornamelijk de bijdrage Energiefonds in Vlaanderen) en, in mindere mate, van de verhoging van de distributietarieven en de afschaffing van de gratis hoeveelheid kwh in Vlaanderen (voor meer informatie zie hoofdstuk I.2.1). 42 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor elektriciteit in België 8,7 % zijn geweest (tegenover 28,3 % nu) en in Frankrijk 1,0 % (tegenover 2,6 % nu, vooral omwille van de sterke verhoging in januari 2016 van de bijdrage voor de overheidsdienst voor elektriciteit (Contribution au Service Public de l Electricité CSPE), die onder andere wordt gebruikt voor de financiering van het steunbeleid voor hernieuwbare energie). In Nederland zouden de prijzen voor elektriciteit in mindere mate zijn gedaald bij ongewijzigde indirecte belastingen: -4,4 % (tegenover -14,8 % nu), als gevolg van een verlaging van de bijdragen voor kleine verbruikers (gecompenseerd door een fikse verhoging van de bijdrage voor gas in januari 2016). In Duitsland zou de inflatie voor elektriciteit ongewijzigd zijn gebleven (0,5 %). 43 Deze vergelijking tussen de energiefactuur in België en de buurlanden is gebaseerd op de methodologie van Frontier Economics die gehanteerd werd in de studie International comparison of electricity and gas prices for households en die verder verfijnd werd door de CREG. Voor meer informatie over deze publicaties alsook de methodologie: zie FOD Economie, "Jaarverslag 2013 van het Prijzenobservatorium", INR. Voor elk land afzonderlijk maakt de CREG een prijsvergelijking op basis van drie contracten: het standaardaanbod van de standaardleverancier, het goedkoopste aanbod en een concurrentieel aanbod bij de tweede leverancier op de markt. 44 Hetzij het totaal van alle componenten, met inbegrip van de netwerktarieven, de btw, die terug is verhoogd naar 21 % in september 2015 in België, en de verschillende taksen. 45 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor gas in Frankrijk -9,9 % geweest zijn (tegenover -7,6 % nu, als gevolg van de verhoging van de binnenlandse verbruiksbelasting op aardgas (Taxe Intérieure sur Consommation de Gaz Naturel TICGN) in januari 2016), en in Nederland -9,3 % (tegenover +1,0 % nu, omwille van de forse verhoging van de bijdragen op het gasverbruik van huishoudens). In België en Duitsland zou de inflatie voor gas daarbij ongewijzigd zijn gebleven (respectievelijk -11,8 % en -2,3 %). 29

30 Net als voor elektriciteit vergelijkt de CREG ook de prijzen voor gas tussen België en de buurlanden. In 2016 moest de Belgische consument gemiddeld 14,1 % minder betalen voor de totale gasfactuur dan zijn buren. In vergelijking met elk buurland afzonderlijk betaalde de Belgische consument respectievelijk 9,3 %, 14,5 % en 27,6 % minder dan zijn Franse, Duitse en Nederlandse buren. Aardolieproducten Voor vloeibare brandstoffen gingen de prijzen op jaarbasis in alle voornaamste buurlanden opnieuw gevoelig omlaag dit jaar, hoewel deze daling licht vertraagde in vergelijking met Vergeleken met het voorgaande jaar, zijn de prijzen gemiddeld met 17,4 % gedaald in de buurlanden in 2016 (-23,0 % in 2015), dit wil zeggen een prijsverlaging op jaarbasis die zich bijna op hetzelfde niveau bevindt als in België (ter herinnering -17,5 % tegenover -25,7 % in 2015). In Duitsland zijn de prijzen van vloeibare brandstoffen op jaarbasis gedaald met 19,9 % (-25,5 % in 2015) en in Frankrijk met -10,6 % (-17,4 % in 2015). Zoals in België is de daling van de prijzen van brandstoffen voor wegvervoer gemiddeld verminderd in de buurlanden in 2016 (-5,9 % tegenover -9,6 % in 2015), maar in mindere mate dan in ons land (ter herinnering -5,3 % tegenover 12,8 % in 2015). In vergelijking met 2015 zijn de prijzen van brandstoffen voor wegvervoer in Duitsland met 7,2 % gedaald, in Nederland met 5,7 % en in Frankrijk met 4,4 % (in 2015 bedroeg de inflatie van brandstoffen voor wegvervoer in genoemde landen respectievelijk -9,9 %, -9,1 % en -9,5 %) 48. Het prijsniveau van aardolieproducten kan ook geanalyseerd worden in België en in de buurlanden op basis van gegevens (inclusief btw en accijnzen) gepubliceerd door de Europese Commissie 49. Uit deze gegevens blijkt dat in 2016 de prijs voor benzine lager was in België dan in de voornaamste buurlanden: de prijs (eurosuper 95) was 4,3 % goedkoper in België dan gemiddeld in de buurlanden (in vergelijking met elk land afzonderlijk was België 14,5 % goedkoper dan Nederland, 2,9 % goedkoper dan Frankrijk en 3,2 % goedkoper dan Duitsland). 50 Voor diesel lagen de prijzen in België daarentegen hoger dan gemiddeld in de buurlanden: België was 0,9 % duurder (0,3 % duurder in vergelijking met Frankrijk, 2,0 % duurder in vergelijking met Duitsland maar 2,5 % goedkoper in vergelijking met Nederland) 51. Voor huisbrandolie moest de Belgische consument 15,9 % minder betalen dan gemiddeld in de buurlanden (24,3 % minder dan in Frankrijk en 8,2 % minder dan in Duitsland). 52 Algemeen genomen is het lagere prijspeil voor benzine en huisbrandolie in België toe te schrijven aan lagere accijnzen in ons land vergeleken met de buurlanden. De hogere prijs 46 Vloeibare brandstoffen worden niet opgenomen in het Nederlandse indexcijfer. 47 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor vloeibare brandstoffen -14,3 % zijn geweest in Frankrijk (tegenover - 10,6 % nu). In België en Duitsland zou de inflatie voor die productcategorie niet gewijzigd zijn geweest. 48 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor brandstoffen voor wegvervoer in België -7,8 % geweest zijn (tegenover -5,3 % nu), in Frankrijk -6,8 % (tegenover -4,4 % nu), en in Nederland -6,0 % (tegenover -5,7 % nu). In Duitsland zou de inflatie voor brandstoffen voor wegvervoer ongewijzigd zijn gebleven (-7,2 %). 49 The European Market Observatory for Energy. 50 Vergeleken met België lagen de accijnzen op benzine (loodvrij, gemiddeld 61,1 eurocent per liter in België in 2016), volgens de laatst beschikbare gegevens, in Frankrijk, gemiddeld in 2016, 4,3 % hoger, in Duitsland 6,5 % hoger en in Nederland 25,3 % hoger. In 2016 bedroeg het btw-tarief voor benzine in België en Nederland 21 %, in Frankrijk 20 % en in Duitsland 19 %. 51 Vergeleken met België lagen de accijnzen op diesel (gemiddeld 48,1 eurocent per liter in België in 2016) volgens de laatst beschikbare gemiddelde gegevens, gemiddeld in 2016, bijna op hetzelfde niveau als in Nederland, 3,6 % hoger in Frankrijk en 2,2 % lager in Duitsland. In 2016 bedroeg de btw voor diesel in België en Nederland 21 %, in Frankrijk 20 % en in Duitsland 19 %. 52 De accijnzen op huisbrandolie zijn veel lager in België (1,726 eurocent per liter in België in 2016) dan in de buurlanden. Vergeleken met ons land waren de accijnzen op huisbrandolie, volgens de laatst beschikbare gegevens, in Duitsland 3,6 keer hoger en in Frankrijk 5,6 keer hoger. In 2016 bedroeg de btw voor huisbrandolie in België 21 %, in Frankrijk 20 % en in Duitsland 19 %. Huisbrandolie wordt niet opgenomen in het Nederlandse indexcijfer. 30

31 voor diesel in België is daarentegen onder andere het gevolg van een verhoging van de accijnzen op dit product in België 53. Tabel 6. Inflatie voor energie en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden in 2016 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Elektriciteit 28,3 0,3 0,5 3,1-14,8 26,8 29,8 Vaste brandstoffen -1,3-0,7-1,9 0,6 Nb 1,1 1,2 Brandstoffen voor wegvervoer -5,3-5,9-7,2-4,4-5,7 35,6 39,3 Gas -11,8-3,3-2,3-7,6 1,0 20,3 19,3 Vloeibare brandstoffen -17,5-17,4-19,9-10,6 Nb 16,1 8,5 Energie -0,6-4,5-5,4-2,6-5,6 100,0 100,0 Energie (bij ongewijzigde indirecte belastingen) -6,3-5,4-5,4-4,9-6,5 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Nb: niet beschikbaar. Evolutie van de prijzen van energieproducten tussen 2010 en 2016 De evolutie van de consumptieprijzen voor energie werd onder de loep genomen over een langere periode (van 2010 tot 2016). Een vergelijking in de tijd van de evolutie van de energieprijzen (in het bijzonder gas- en elektriciteitsprijzen) tussen landen is echter geen evidente opdracht, aangezien de energieprijzen in België vroeger veel volatieler waren (zowel omhoog als omlaag, zie grafiek 10). Dat had enerzijds te maken met het lagere accijnsniveau van aardolieproducten en anderzijds met het automatische indexeringsmechanisme van gas- en elektriciteitsprijzen. 54 Tussen 2010 en 2016 stegen de energieprijzen in onze buurlanden met gemiddeld 4,5 %, tegenover +1,7 % in België, meer bepaald met +9,7 % in Frankrijk, +1,8 % in Duitsland en +2,1 % in Nederland. De prijzen voor brandstoffen voor wegvervoer en vloeibare brandstoffen, die voornamelijk bepaald worden door de olieprijs, vertoonden tussen 2010 en 2016 een gelijkaardige evolutie in België en in de buurlanden: stookolie werd aanzienlijk goedkoper (-24,5 % in België en gemiddeld -24,3 % in de buurlanden) en brandstoffen voor wegvervoer kenden een meer beperkte daling (-6,6 % in België en gemiddeld -6,2 % in de buurlanden). De prijzen voor gas en elektriciteit evolueerden de laatste zes jaar daarentegen aan een verschillend tempo in België en de buurlanden. De Belgische prijzen voor elektriciteit, na sterk volatiel te zijn geweest in 2014 en 2015 (met name als gevolg van de tijdelijke btw-daling op Belgische elektriciteit tussen april 2014 en september ), zijn in 2016 sterk gestegen, voornamelijk als gevolg van de verhoging van taksen (voornamelijk de bijdrage Energiefonds in Vlaanderen) en de afschaffing van gratis hoeveelheid kwh in Vlaanderen. In de buurlanden zijn de elektriciteitsprijzen licht gestegen in 2014 en 2015 om vervolgens te stabiliserenn in De laatste drie jaar daalden de gasprijzen in België sterk. In de buurlanden zijn ze, na de stabilisering in 2014, licht gedaald in 2015 en Uit de cijfers blijkt ook dat de evolutie van de gasprijs gunstiger was voor de Belgische consumenten (-7,2 % voor gas in België tussen 2010 en 2016 tegenover gemiddeld +9,9 % in de buurlanden), terwijl de evolutie van de elektriciteitsprijzen daarentegen ongunstiger was voor de Belgische consumenten (+46,4 % in België tussen 2010 en 2016 tegenover +25,9 % in de buurlanden). 53 Tijdens de tax shift van november 2015 heeft de regering namelijk verklaard dat zij de taksen op diesel geleidelijk wil verhogen ten voordele van een verlaging van de taksen op benzine om de consumenten ertoe aan te zetten te kiezen voor motorisering op basis van benzine. 54 Ter herinnering, sinds 2013 worden de gas- en elektriciteitsprijzen bepaald volgens een driemaandelijks automatisch indexeringsmechanisme (en dus niet langer maandelijks), gebaseerd op parameters verbonden met beursnoteringen van gas en elektriciteit, die niettemin een aanzienlijke volatiliteit vertonen. 55 De verlaging van de btw op elektriciteit tussen april 2014 en september 2015 had namelijk als effect een belangrijke terugval van de prijzen in april 2014 en een aanzienlijke verhoging in september 2015 toen de btw opnieuw op 21 % werd gebracht. 31

32 Grafiek 10: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor de verschillende energiedragers in België en in de voornaamste buurlanden (Index 2010=100) Elektriciteit België Gas België Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Elektriciteit Buurlanden Gas Buurlanden I.3 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in 2016 I.3.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België In vergelijking met een jaar voordien kwamen de grondstoffennoteringen voor bewerkte levensmiddelen in 2016 gemiddeld 5,3 % lager uit (uitgedrukt in euro). De dalende trend die eind 2012 werd ingezet, zette zich in de eerste helft van 2016 dus nog steeds verder. In augustus 2016 keerde het tij daarentegen: in december 2016 noteerden de grondstoffen voor bewerkte levensmiddelen al 10,0 % hoger. De prijsdalingen op de grondstoffenmarkt in 2016 zijn voornamelijk te danken aan de afgenomen prijzen voor graan, eetbare oliën (vooral olijfolie) en zuivelproducten op de Europese markt. De ommekeer sinds augustus 2016 is daarentegen ook te wijten aan diezelfde grondstoffen: in december 2016 noteerden deze respectievelijk 5,8 %, 21,2 % en 23,8 % 56 hoger dan 4 maanden eerder Vloeibare brandstoffen België Vloeibare brandstoffen Buurlanden Brandstoffen België Brandstoffen Buurlanden 56 De zuivelprijzen op de wereldmarkt zijn na een lange periode van dalende prijzen opnieuw opwaarts gericht. Ten opzichte van april-mei 2016 noteerden de wereldmarktprijzen voor bijvoorbeeld magere en volle melkpoeder, Cheddar kaas en boter respectievelijk 41,9 %, 51,9 %, 44,8 % en 51,7 % hoger in december (Bronnen: USDA (DairyCo), BCZ) Daarnaast hebben het tijdelijke (en vrijwillige) Europese melkreductieprogramma en de beslissing van de Europese Commissie om een deel van de magere melkpoedervoorraden op te kopen de markt gestimuleerd. 32

33 Grafiek 11. Prijsverloop in de voedingskolom (Index 2010=100) Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro, gewogen aan de hand van de consumptie in België (a) Afzetprijs van voedingsindustrie, gewogen aan de hand van de consumptie in België (b) Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen Bronnen: EC, IMF, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium, NBB. (a) Voor de grondstoffenprijzen werd op basis van de gegevens betreffende de Europese interne marktprijzen (granen, melk, eieren en vetten), de grondstoffenprijzen van het IMF (cacao, koffie en vetten) en de gemiddelde Europese prijs voor witte suiker (verkoopprijzen van de suikerraffinaderijen voor bulkproducten, beschikbaar vanaf juli 2006 tot november 2016, en geëxtrapoleerd aan de hand van de afzetprijs van de suikerindustrie in de Eurozone 19 landen) een index samengesteld die het gemiddelde verloop van de voedingsgrondstoffennoteringen weergeeft. (b) Voor de berekening van de index betreffende de afzetprijzen werd een gewogen gemiddelde gemaakt van enerzijds de afzetprijzen voor de binnenlandse Belgische markt (voor de sectoren NACE 1040 Oliën en vetten, 1050 Zuivelproducten, 1060 Maalderijproducten, 1070 Bakkerijproducten, 1080 Andere voedingsmiddelen en 1100 Dranken) en anderzijds de (via Eurostat beschikbare) afzetprijzenstatistiek van dezelfde sectoren voor de Eurozone (19 landen). De in de detailhandel verkochte goederen worden immers zowel in België als in het buitenland geproduceerd. Aan beide reeksen werd, op basis van de input-outputtabellen, een gewicht toegekend van respectievelijk 60 % en 40 % (overeenkomstig het intermediair verbruik van bewerkte voedingsproducten van Belgische en buitenlandse oorsprong in de detailhandel). Voor het samenstellen van de index werden de gewichten van de betreffende sectoren binnen het GICP gebruikt. Tijdens de eerste maanden van 2016 waren ook de afzetprijzen van de voedingsindustrie licht neerwaarts gericht. Sinds juni gingen ze echter opnieuw in stijgende lijn, waardoor ze in ,1 % hoger noteerden dan een jaar voordien. In vergelijking met het voorgaande jaar kwamen de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen in ,5 % hoger uit, tegenover 1,6 % in In de loop van het jaar vertraagde het prijsstijgingstempo weliswaar van 3,8 % tijdens het eerste en tweede kwartaal 2016 naar 3,5 % tijdens het derde kwartaal en 2,7 % tijdens het laatste kwartaal 2016 (en zelfs 2,0 % in december 2016). Het sterke prijsstijgingstempo van de bewerkte levensmiddelen, tegenover de stabilisatie van de afzetprijzen, wordt onder meer veroorzaakt door de accijnsverhoging op alcohol. Met uitzondering van suiker, jam en chocolade (-0,2 procentpunt) kenden alle onderliggende categorieën een versnelling van de inflatie in 2016 in vergelijking met een jaar voordien. Dit was zeker het geval voor alcoholhoudende dranken (+6,0 procentpunt in 2016 ten opzichte van 2015), andere voedingsmiddelen (+3,0 procentpunt), zuivelproducten (+2,6 procentpunt) en oliën en vetten (+2,3 procentpunt). Ook voor brood en granen (+0,6 procentpunt), tabak (+0,5 procentpunt) en alcoholvrije dranken (+0,4 procentpunt) nam het inflatiepeil toe. Wanneer tabak en alcoholische dranken buiten beschouwing worden gelaten, zou de inflatie voor de bewerkte levensmiddelen slechts 1,5 % bedragen hebben in

34 Met hun gewicht van 13,1 % in de totale productkorf bedroeg de impact van de bewerkte levensmiddelen op de totale inflatie 0,5 procentpunt in Tabel 7. Recent verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) IV Bijdrage 1 Gewicht 2 IV I II III IV okt nov dec Alcoholhoudende dranken 3,1 2,4 8,4 5,1 10,2 10,0 8,4 5,2 9,3 5,0 1,6 1,35 16,1 Wijnen 2,8 1,2 9,7 3,7 10,5 12,2 9,6 6,6 11,3 7,2 1,3 0,90 9,3 Gedistilleerde dranken 2,9 3,1 16,8 11,8 21,0 19,3 19,3 8,6 19,9 4,6 2,7 0,25 1,7 Bier 3,7 4,5 3,9 6,0 6,8 3,6 3,5 1,9 2,9 1,0 1,8 0,20 5,1 Tabak 6,9 4,9 5,5 4,9 5,6 5,4 5,4 5,4 5,5 5,4 5,4 1,14 21,0 Alcoholvrije dranken 0,9 2,6 3,0 2,7 4,0 2,7 2,8 2,4 2,7 2,6 2,0 0,33 11,1 Mineraalwater, frisdranken en sappen 1,3 1,2 3,3 1,3 3,4 3,1 3,4 3,3 3,8 3,5 2,4 0,28 8,6 Koffie, thee en cacao -0,5 7,9 2,0 7,9 6,1 1,5 1,0-0,5-1,0-0,7 0,4 0,05 2,5 Brood en granen 0,0 0,7 1,2 1,0 1,2 1,3 1,2 1,2 1,0 1,5 1,2 0,28 22,5 Andere voedingswaren -0,9 0,1 2,9 1,5 2,8 2,9 3,2 3,3 3,7 3,3 2,9 0,15 4,7 Zuivelproducten 2,6-1,9 0,7-0,1 1,0 2,1 1,0-1,4-1,1-1,6-1,5 0,10 14,1 Oliën en vetten -0,3 0,2 2,5 2,0 2,0 2,4 1,8 3,7 4,1 3,5 3,6 0,06 2,4 Suiker, jam, chocolade 0,0 0,8 0,6 0,4-0,1 0,3 0,9 1,1 0,5 1,1 1,8 0,05 8,2 Bewerkte levensmiddelen 2,1 1,6 3,5 2,5 3,8 3,8 3,5 2,7 3,3 2,6 2,0 3,45 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in 2016 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in de groep in 2016 (in %). Met een bijdrage van 1,4 procentpunt droegen de alcoholhoudende dranken het sterkste bij tot de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in De inflatie voor alcoholische dranken bedroeg in 2016 gemiddeld 8,4 % (tegenover 2,4 % in 2015). Weliswaar vertraagde het prijsstijgingstempo in de loop van het jaar, van 10,2 % in het eerste kwartaal tot 5,2 % in het vierde kwartaal 2016 (en zelfs 1,6 % in december 2016). Zonder wijziging van de indirecte belastingen (btw en accijnzen) zou de inflatie voor alcoholische dranken in ,2 % bedragen hebben. De impact van de verhoging van de accijnzen voor ethylalcohol en alcoholhoudende dranken, die op 1 november 2015 in werking trad als een van de financieringsmaatregelen van de taxshift, liep bijgevolg op tot 3,2 procentpunt. Voor gedistilleerde dranken is de opwaartse impact van de indirecte belastingen het grootst, namelijk 16,7 procentpunt. Bij constante indirecte belastingen zou de inflatie 0,1 % bedragen hebben, op jaarbasis betaalde de consument in realiteit echter 16,8 % meer in Voor wijn en bier blijft de impact beperkt tot respectievelijk 2,4 en 1,0 procentpunt, wat leidde tot een consumptieprijstoename van 9,7 % voor wijn en 3,9 % voor bier. Naast de accijnsverhogingen heeft ook de prijsverhoging door de fabrikanten de prijs in de winkel beïnvloed. De afzetprijzen voor alcoholische dranken namen immers toe (onder andere voor bier in België). 57 Verder heeft ook de ingebruikname van een nieuwe methodologie voor de indexberekening in 2016 tijdelijk een opwaarts effect gehad op de inflatie voor alcoholische dranken omwille van een basiseffect. 58 De op één na grootste bijdrage tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen was voor rekening van tabak (1,1 procentpunt). De jaar-op-jaar prijsstijging kwam in 2016 uit op 5,5 %, een versnelling van het prijsstijgingstempo ten opzichte van vorig jaar (+4,9 %). Vooral andere tabakswaren (bijvoorbeeld losse tabak) werden fors duurder (+9,4 %), maar ook voor sigaretten diende de consument meer te betalen (+4,4 %). Mochten de indirecte belastingen constant gebleven zijn, zou de inflatie voor tabaksproducten in 2016 uitgekomen zijn op 1,5 %. De accijnsverhogingen die werden ingevoerd in het kader van de tax shift hadden bijgevolg een verhogend effect van 4,0 procentpunt op de con- 57 De Belgische afzetprijzen voor gedistilleerde dranken en bier lagen in 2016 respectievelijk 0,3 % en 3,1 % hoger dan een jaar eerder. De Europese afzetprijzen voor gedistilleerde dranken, wijn en bier namen met respectievelijk 1,4 %, 1,6 % en 0,8 % toe. 58 Vanaf januari 2016 gebeurde de berekening immers met behulp van scanner data. Dit had tot gevolg dat de indexcijfers van 2016 volgens deze nieuwe methodologie (scannerdata) vergeleken worden met de indexcijfers van 2015 met indexcijfers volgens de vroegere methodologie (klassieke prijsopnames in de winkels). Het basiseffect kwam er omdat de klassieke prijsopnames in december 2015 slechts twee weken omvatten en bovendien slechts in beperkte mate rekening hielden met kortingen. Dit in tegenstelling tot de 3 weken die geregistreerd worden met scanner data en waarbij volledig rekening gehouden wordt met alle kortingen (waaronder b.v. de grote hoeveelheidskortingen die in december gegeven worden op b.v. wjin en champagne). Hetgeen dus een tijdelijk opwaarts basiseffect in 2016 als gevolg had, waarvan de impact vanaf december 2016 logischerwijze verdwenen is. 34

35 sumptieprijzen voor tabak. 59 Daarnaast zorgde de stijging van de verkoopprijzen van de tabaksindustrie op de Europese markt vermoedelijk voor een beperkte toename van de consumptieprijzen voor tabak. 60 Alcoholvrije dranken werden in 2016 gemiddeld 3,0 % duurder in vergelijking met het voorgaande jaar (+2,6 % in 2015), goed voor een bijdrage van 0,3 procentpunt tot de inflatie voor bewerkte levensmiddelen. Vooral voor thee (+7,6 %) en cacao (+4,0 %) betaalde de consument fors meer. Nochtans vertraagde de inflatie voor thee sterk doorheen het jaar: terwijl de consument tijdens het eerste en tweede kwartaal 2016 nog respectievelijk 24,3 % en 5,6 % meer betaalde dan een jaar voordien, liep de inflatie in het derde en vierde kwartaal 2016 terug tot respectievelijk 2,0 % en 1,7 %. De prijzen voor thee op de internationale grondstoffenmarkt kwamen in ,2 % lager uit dan een jaar voordien (uitgedrukt in euro), hoewel ze opnieuw de hoogte in schoten (+52,1 %) tussen april en december Ook limonade (+3,7 %), mineraalwater (+2,8 %), fruitsap 61 (+2,7 %) en koffie (+1,0 %) werden duurder. De prijsstijging voor limonade kan quasi volledig worden toegerekend aan de invoering van de gezondheidstaks op frisdranken (de zogenaamde suikertaks) op 1 januari 2016, in het kader van de tax shift. 62 De opwaartse impact van de indirecte belastingen op limonade bedroeg 3,4 procentpunt, bij constante indirecte belastingen zou de inflatie uitgekomen zijn op 0,3 %. De internationale prijs voor koffiebonen 63 (uitgedrukt in euro) gaat, na een forse daling sinds oktober 2014, opnieuw in stijgende lijn sinds begin 2016 en noteerde in ,7 % hoger dan een jaar voordien. 64 De impact van de productgroep brood en granen op de inflatie van de bewerkte levensmiddelen bedroeg in ,3 procentpunt. De inflatie kwam uit op 1,2 % (tegenover 0,7 % in 2015). Vooral andere producten op basis van granen (zoals puddingpoeder) werden duurder (+5,8 %), evenals rijst (+3,1 %) en andere bakkerijproducten (bijvoorbeeld Luikse wafels, +2,2 %), terwijl ontbijtgranen (-3,7 %) goedkoper werden. Op de Europese grondstoffenmarkt noteerden de prijzen van broodtarwe (de belangrijkste grondstof voor bloem) en harde tarwe (een belangrijke grondstof voor de vervaardiging van deegwaren) in 2016 respectievelijk 12,9 % en 26,7 % lager dan een jaar voordien. De consument betaalde weliswaar 0,8 % meer voor bloem en slechts 1,5 % minder voor deegwaren. De inflatie van de overige voedingswaren versnelde in de loop van 2016, om in 2016 uit te komen op gemiddeld 3,1 % (tegenover 0,1 % in 2015). Vooral andere voedingsmiddelen (met onder andere tomatensoep) werden fors duurder (+6,4 %), evenals sauzen en specerijen (+2,5 %) en kant-en-klare maaltijden (+2,1 %). Na een negatieve inflatie voor zuivelproducten in 2015 (-1,9 %), kwam deze in 2016 uit op 0,7 %. Het prijsstijgingstempo versnelde in het begin van het jaar tot 2,1 % in het tweede kwartaal, maar vertraagde daarentegen in de tweede jaarhelft, tot -1,4 % in het vierde kwartaal De consument betaalde in 2016 respectievelijk 8,4 % en 6,7 % meer voor halfvolle en volle melk. Terwijl de inflatie voor melk tijdens de eerste drie kwartalen van 2016 sterk positief was, werd deze in het laatste kwartaal 2016 negatief (-10,6 % voor volle melk, -9,2 % voor halfvolle melk). De melkprijs, uitbetaald aan de melkveehouder, daalde tussen december 2013, toen deze zich op een hoogtepunt bevond (43,13 cent per liter), en juli 2016 (22,79 cent per liter) met 47,2 %. In december 2016 (meest recente gegevens) nam de melkprijs toe tot 37,05 cent per liter, ofwel +62,6 % ten opzichte van juli Dit hangt (waarschijnlijk) ener- 59 Zoals elk jaar in januari, werden de accijnzen voor tabakswaren op 1 januari 2017 opnieuw verhoogd. De vorige accijnsverhoging dateert van 1 januari Voor sigaretten bedraagt de specifieke bijzondere accijns sinds 1 januari ,7780 EUR per stuks (tegenover 32,6286 EUR per 1000 stuks voordien), voor rooktabak bedraagt de specifieke bijzondere accijns 32,3061 EUR per kilogram (tegenover 23,70 EUR per kg voordien). 60 De Europese afzetprijs voor de vervaardiging van tabaksproducten lag in ,2 % hoger dan een jaar voordien. 61 De prijstoename voor fruitsap is te wijten aan een kleinere sinaasappeloogst in Brazilië en Florida, s werelds grootste producenten, door ongunstige weersomstandigheden en de zogenaamde ziekte van de gele draak die de bomen aantast. 62 Sinds 1 januari 2016 bedraagt de accijns op limonade 6,8133 EUR per hectoliter (voordien 3,7284 EUR per hectoliter). 63 Berekend als 85 % other milds (arabica) en 15 % robusta. 64 De vraag naar koffie blijft stijgen, vooral uit de Verenigde Staten, China en India, terwijl de voorraden wereldwijd afnemen. Bovendien heeft de Braziliaanse oogst geleden onder de recente zware regenval. (Bron: Bloomberg) 35

36 zijds samen met de zuivelprijzen op de wereldmarkt, die na een lange periode van dalende prijzen opnieuw opwaarts gericht zijn. Anderzijds hebben het tijdelijke (en vrijwillige) Europese melkreductieprogramma en de beslissing van de Europese Commissie om een deel van de magere melkpoedervoorraden op te kopen de markt een duwtje in de rug gegeven. Het melkakkoord 65, dat in september 2015 in werking trad, leidde ertoe dat de consumptieprijzen voor halfvolle en volle melk in oktober 2015 de hoogte in schoten en ten opzichte van de voorgaande maand toenamen met respectievelijk 19,5 % en 17,7 %. Eind mei 2016 liep het melkakkoord af voor de distributie. Sindsdien daalden de consumptieprijzen voor zowel volle melk (-10,3 % in december ten opzichte van mei) als voor magere en halfvolle melk (-10,0 %). De consumptieprijzen voor volle melk enerzijds en magere en halfvolle melk anderzijds lagen in december 2016 respectievelijk 4,9 % en 8,3 % hoger dan bij aanvang van het melkakkoord in september 2015, maar de melkprijs aan de boer nam in dezelfde periode nog sterker toe (+31,5 %). Grafiek 12. Verloop van de melkprijs voor de Belgische melkveehouder en de consumptieprijs voor melk (Index 2008=100) Eerste melkakkoord Tweede melkakkoord Prijs aan de melkveehouder Volle melk Magere en halfvolle melk Bronnen: BCZ, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. Ook de consumptieprijzen voor eieren namen in 2016 met 2,9 % toe, maar de inflatie vertraagde sterk in de loop van het jaar, van 4,8 % in het eerste kwartaal 2016 tot 1,0 % in het vierde kwartaal De (producenten)prijs voor eieren op de veiling van Kruishoutem lag in 2016 gemiddeld 7,6 % lager dan een jaar voordien. In de loop van het verslagjaar nam het prijsstijgingstempo van de productgroep oliën en vetten toe (met uitzondering van het derde kwartaal) tot 3,7 % in het vierde kwartaal De inflatie van oliën en vetten kwam in 2016 uit op gemiddeld +2,5 % (tegenover +0,2 % in 2015). Vooral voor olijfolie betaalde de consument meer in de winkel (+8,3 %), evenals voor andere eetbare oliën (bijvoorbeeld maïsolie, +3,5 %). Nochtans lag de prijs voor olijfolie in 2016 (uitgedrukt in euro) op de internationale grondstoffenmarkt 17,4 % lager dan het voorgaande jaar, ook al gingen de prijzen opnieuw in stijgende lijn tussen oktober en december Ook zonnebloemolie kostte 1,0 % minder dan het voorgaande jaar op de internationale grondstoffenmarkt, terwijl palmolie (+13,6 %) en sojaolie (+7,7 %) duurder werden. 65 Voor meer informatie: zie jaarverslag 2015 van het Prijzenobservatorium. 36

37 De jaar-op-jaar prijsstijging van de productgroep suiker, jam en chocolade kwam in 2016 uit op 0,6 % (tegenover 0,8 % in 2015). Terwijl de inflatie voor deze productcategorie in het eerste kwartaal nog -0,1 % bedroeg, versnelde ze in de loop van het verslagjaar om in het vierde kwartaal uit te komen op 1,1 % (en zelfs 1,8 % in december 2016). Terwijl chocolade in de winkel 1,5 % duurder werd tussen 2015 en 2016, daalde de consumptieprijs voor suiker met 3,2 %. Op de grondstoffenmarkt voor suiker, jam en chocoladeproducten gaan de noteringen voor witte suiker (i.e. bulkproducten van de suikerraffinaderijen) opnieuw in stijgende lijn. In oktober 2016 (meest recente gegevens) bedroeg de gemiddelde Europese suikerprijs 470 EUR per ton, ofwel 12,7 % hoger dan een jaar voordien. De internationale noteringen voor cacaobonen lagen in 2016 (uitgedrukt in euro) daarentegen 7,7 % lager dan een jaar voordien. 66 I.3.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden De inflatie voor bewerkte levensmiddelen bleef in de buurlanden in 2016 stabiel ten opzichte van het voorgaande jaar en bedroeg 0,4 %. Dit in tegenstelling tot de Belgische inflatie, die toenam van 1,6 % in 2015 tot 3,5 % in Doorheen het verslagjaar bleef de inflatie in de buurlanden stabiel (0,3 %), om in het vierde kwartaal 2016 toe te nemen tot 0,8 %. België tekende de omgekeerde beweging op: de inflatie vertraagde van 3,8 % in het eerste kwartaal tot 2,7 % in het laatste kwartaal van Het inflatieverschil voor bewerkte levensmiddelen in het nadeel van België is bijgevolg toegenomen van 1,2 procentpunt in 2015 tot 3,0 procentpunt in De bijdrage van deze categorie aan het totale inflatieverschil bedroeg in ,4 procentpunt ten nadele van België (tegenover 0,2 procentpunt in 2015). Elk buurland afzonderlijk liet voor de bewerkte levensmiddelen in 2016 een inflatie optekenen die gevoelig lager lag dan in België. De inflatie voor deze productgroep kwam uit op 0,8 % in Duitsland (en bleef dus op hetzelfde niveau als verleden jaar) en op 0,5 % in Nederland (tegenover 0,8 % in 2015). In Frankrijk namen de prijzen voor deze categorie in 2016 licht af in vergelijking met een jaar voordien, tot -0,1 % (tegenover -0,3 % in 2015). Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België 1,9 % bedragen hebben (tegenover 3,5 % nu, vooral door wijzigingen van de accijnzen op tabak, alcoholhoudende dranken en frisdranken) en in Nederland 0,0 % (tegenover 0,5 % nu, voornamelijk als gevolg van wijzigingen in de accijnzen op bier, sappen en frisdranken en op tabak). In Duitsland en in Frankrijk zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen onveranderd zijn (respectievelijk 0,8 % en -0,1 %). 66 De lagere prijzen zijn het gevolg van o.a. de vertraging van de economische groei, die in opkomende markten (qua chocoladeconsumptie) zoals China en India voor een daling van de vraag naar chocolade zorgden. Bovendien blijkt de oogst in Ghana, de tweede grootste producent ter wereld, na de slechte oogst van vorig jaar, te herleven. (Bron: Reuters) 37

38 Grafiek 13. Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden 5 (Jaarlijks veranderingspercentage) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. De alcoholische dranken (1,4 procentpunt), en in eerste instantie wijn (0,9 procentpunt), leverden in 2016 de grootste bijdrage aan het inflatieverschil ten nadele van ons land. Ook tabak (0,7 procentpunt), zuivelproducten (0,5 procentpunt), en in mindere mate alcoholvrije dranken, brood en granen en overige voedingswaren droegen hieraan bij. Enkel voor oliën en vetten en suiker, jam en chocolade was de bijdrage nihil. Terwijl de inflatie voor wijn in 2016 in de buurlanden gemiddeld beperkt bleef tot 0,8 % (tegenover 1,0 % in 2015), kwam ze in België uit op 9,7 % (tegenover 1,2 % in 2015). De prijsstijging voor wijn bleef vrij beperkt in Frankrijk (+1,6 %, tegenover +1,7 % vorig jaar), bijna nihil in Duitsland (+0,1 %, tegenover +0,3 % vorig jaar), en zelfs licht negatief in Nederland (-0,1 %, tegenover +0,4 % vorig jaar). Dit verschil is slechts gedeeltelijk toe te schrijven aan de accijnsverhoging op wijn in november 2015 in België, aangezien de inflatie voor wijn bij ongewijzigde belastingen toch 7,3 % in België zou bedragen hebben, terwijl de inflatie in de buurlanden gemiddeld op hetzelfde niveau zou zijn gebleven (0,8 %). Daarnaast heeft ook de introductie van de scannerdata in 2016 een opwaartse impact gehad op de consumptieprijzen voor wijn. Hoewel de inflatie voor tabak in de buurlanden gemiddeld afnam, van 2,6 % in 2015 naar 2,4 % in 2016, kende ze in België opnieuw een toename, van 4,9 % in 2015 naar 5,5 % in In elk buurland afzonderlijk vertraagde de inflatie in 2016 ten opzichte van een jaar voordien: in Duitsland van 4,0 % naar 3,7 %, in Frankrijk van 0,3 % naar 0,1 % en in Nederland van 3,7 % naar 3,2 %. 67 Wanneer tabak en alcoholische dranken niet worden meegerekend, zouden de prijzen voor bewerkte levensmiddelen in 2016 in België op jaarbasis met 1,5 % gestegen zijn, terwijl ze in de buurlanden zouden gedaald zijn met gemiddeld 0,2 % (-0,4 % in Frankrijk, -0,1 % in Duitsland en Nederland). In dat geval zijn het hoofdzakelijk de zuivelproducten die 67 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor tabak in België 1,5 % bereikt hebben (tegenover 5,5 % nu), in Duitsland 3,6 % (tegenover 3,7 % nu) en in Nederland 1,6 % (tegenover 3,2 % nu). In Frankrijk zou de inflatie voor tabak ongewijzigd zijn gebleven (0,1 %). 38

39 verantwoordelijk zijn voor het inflatieverschil ten nadele van ons land. Terwijl de inflatie voor zuivelproducten in 2016 negatief was in alle buurlanden (gemiddeld -1,9 % voor de drie voornaamste buurlanden, tegenover -2,6 % in 2015), stegen de prijzen in België met 0,7 % (tegenover -1,9 % in 2015). De zuivelprijzen in het algemeen daalden in 2016 met 2,8 % in Duitsland (tegenover -4,3 % in 2015), met 2,0 % in Nederland (tegenover -0,7 % in 2015) en met 1,0 % in Frankrijk (tegenover -1,3 % in 2015). In België waren de consumptieprijzen voor zuivelproducten opwaarts gericht in 2016 als gevolg van het melkakkoord, dat in augustus 2015 werd gesloten tussen de partners van het Belgisch Ketenoverleg Agrovoeding. Ondanks het aflopen van dit akkoord in mei 2016 en de daling van de melkprijs voor de melkveehouder op jaarbasis, lagen de consumptieprijzen in België gemiddeld in 2016 voor volle melk enerzijds en voor magere en halfvolle melk anderzijds nog steeds 6,7 % en 8,4 % hoger dan een jaar geleden (zie deel I.3.1). De consumptieprijzen voor volle melk en voor magere en halfvolle melk namen in Duitsland (-5,2 % en -6,0 %) en Nederland (-0,2 % en -0,5 %) daarentegen af, terwijl de toename in Frankrijk nihil was (voor volle melk) of beperkt bleef (+1,8 % voor magere en halfvolle melk). 68 Tabel 8. Inflatie voor bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden in 2016 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Alcoholhoudende dranken 8,4 0,6 0,4 0,8 0,2 16,1 16,7 Wijnen 9,7 0,8 0,1 1,6-0,1 9,3 6,9 Gedistilleerde dranken 16,8 0,1 0,1 0,1 0,0 1,7 3,8 Bier 3,9 0,6 0,8-0,1 0,7 5,1 6,0 Tabak 5,5 2,4 3,7 0,1 3,2 21,0 20,0 Alcoholvrije dranken 3,0 1,5 0,4-0,6 2,5 11,1 11,4 Mineraalwater, frisdranken en sappen 3,3 1,0 1,9-0,8 5,0 8,6 7,8 Koffie, thee en cacao 2,0-1,5-2,5 0,1-2,6 2,5 3,6 Brood en granen 1,2 0,2 0,6-0,1-0,1 22,5 20,0 Andere voedingswaren 3,1-0,4 1,1-2,0-0,4 4,7 5,0 Zuivelproducten 0,7-1,9-2,8-1,0-2,0 14,1 15,5 Oliën en vetten 2,5 1,6 2,2 0,6 2,2 2,4 2,5 Suiker, jam, chocolade 0,6 0,6 0,8 0,7-0,6 8,2 8,9 Bewerkte levensmiddelen 3,5 0,4 0,8-0,1 0,5 100,0 100,0 Bewerkte levensmiddelen (zonder alcohol en tabak 1,5-0,2-0,1-0,4-0,1 62,9 63,4 Bewerkte levensmiddelen (bij ongewijzigde indirecte belastingen) 1,9 0,3 0,8-0,1 0,0 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. I.4 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in 2016 I.4.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België In 2016 is de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen uitgekomen op 2,6 % op jaarbasis, wat voor het tweede jaar op rij een versnelling betekent van het prijsstijgingstempo (-1,3 % in 2014 en 2,1 % in 2015). In de loop van het jaar is het prijsstijgingstempo voor deze productgroep echter wel afgenomen (gaande van 3,2 % in het eerste kwartaal 2016 naar 2,0 % in het vierde kwartaal 2016). De versnelling van het inflatiecijfer is het gevolg van sterke prijsstijgingen op jaarbasis van vis en in mindere mate vlees. Gezien het relatief lage gewicht van niet-bewerkte levensmiddelen in de consumptiekorf (7,7 %) bleef de impact ervan op de totale inflatie beperkt tot 0,2 procentpunt. 68 Voor meer informatie: zie Jaarverslag 2015 van het Prijzenobservatorium - Hoofdstuk IV - Het melkakkoord en de impact ervan op de consumptieprijzen. 39

40 Tabel 9. Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) IV IV I II III IV okt nov dec Bijdrage 1 Gewicht 2 Vis 2,0-1,5 7,7-0,3 3,4 12,2 8,4 7,1 6,2 7,4 7,7 0,88 11,4 Groenten -7,4 7,5 2,8 14,1 4,0 4,8 2,3 0,2-2,2-0,5 3,5 0,61 21,4 Fruit -4,5 4,4 3,8 8,8 10,0-0,9 3,5 3,3 4,7 3,8 1,3 0,57 15,1 Vlees 1,0 0,2 1,0 0,6 0,9 0,8 0,9 1,3 1,3 1,7 0,8 0,50 52,1 Niet-bewerkte levensmiddelen -1,3 2,1 2,6 4,2 3,2 2,6 2,4 2,0 1,6 2,2 2,3 2,57 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in 2016 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in de groep in 2016 (in %). Vis heeft met 0,88 procentpunt in 2016 het meest bijgedragen tot de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen. De consument diende in 2016 gemiddeld 7,7 % meer te betalen voor vis, wat een sterke versnelling is in vergelijking met 2015 toen de inflatie negatief uitkwam (-1,5 %). Voor verse of gekoelde zeevruchten diende de consument in 2016 maar liefst 24,9 % meer te betalen dan in Deze sterke prijsstijging is te wijten aan de duurder geworden grijze garnalen (weliswaar hadden de prijzen in 2015 wel een sterke prijsdaling op jaarbasis gekend). Volgens de statistieken van het Vlaams Gewest 69 gingen de veilingprijzen voor grijze garnalen in België met 40,7 % omhoog in de eerste 11 maanden van 2016 in vergelijking met de overeenkomstige periode een jaar eerder. Overigens zijn de veilingprijzen sinds 2004 nooit zo hoog geweest als in de voorbije maanden. Het aanbod van garnalen op de Belgische markt was erg beperkt in 2016 en bovendien waren de voorraden diepvriesgarnalen ontoereikend. Ook verse of gekoelde vis, diepgevroren vis en diepgevroren zeevruchten zijn op jaarbasis duurder geworden (respectievelijk +7,5 %, +4,2 % en +3,0 %). Groenten waren in 2016 gemiddeld 2,8 % duurder dan in Na een inflatie van 7,5 % in 2015 betekende dit een sterke vertraging van het prijsstijgingstempo. De twee laatste kwartalen liep de inflatie sterk terug tot nog 0,2 % in het laatste kwartaal (komende van 4,8 % in het tweede kwartaal 2016). Op jaarbasis zijn aardappelen in 2016 sterk in prijs toegenomen (+13,0 %). Door de slechte oogst in België was er in 2016 een laag aanbod wat resulteerde in hoge prijzen. Deze sterke prijsstijging voor aardappelen werd getemperd door de prijsdaling voor diepvriesgroenten (-4,0 %). De consumptieprijzen voor verse groenten stabiliseerden min of meer in 2016 (-0,1 %). Volgens de index van de producentenprijzen van land- en tuinbouwproducten voor België 70, die een goede indicator zijn voor de evolutie van de consumptieprijzen, stegen de prijzen op jaarbasis voor bepaalde verse groenten zoals bloemkool (+39,4 %), knolselder (+25,1 %) en andijvie (+19,8 %). De prijzen van andere verse groenten werden op jaarbasis dan weer goedkoper zoals kropsla (-44,8 %) 71, prei (-37,9 %) en uien (-22,4 %). Het prijsstijgingstempo voor fruit is in 2016 uitgekomen op 3,8 %, wat een vertraging is ten opzichte van de inflatie van 2015 (4,4 %). In het eerste kwartaal 2016 is de inflatie voor fruit uitgekomen op maar liefst 10,0 %, om in het tweede kwartaal terug te lopen tot een negatieve inflatie van -0,9 %. De twee laatste kwartalen van 2016 schommelde de inflatie voor fruit boven de 3 %. Gedroogd fruit was in 2016 gemiddeld 5,2 % duurder dan in Vers fruit en fruitconserven werden op jaarbasis gemiddeld respectievelijk 3,7 % en 2,7 % duurder. Volgens de index van de producentenprijzen van land- en tuinbouwproducten voor België, die een goede indicator is voor de evolutie van de consumptieprijzen, kwamen de appel- en perenprijzen in 2016 lager uit dan in Het Russische embargo tegen Europese landbouwproducten heeft nog steeds een negatieve invloed op de prijzen van deze producten. 69 Op het ogenblik van de redactie waren de gegevens voor december nog niet beschikbaar. Verdere informatie bij het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid. 70 De consumptieprijsontwikkeling voor groenten en fruit blijkt sterk gekoppeld aan de prijzen die gelden op Belgische veilingen. De gegevens van de periode januari-november 2016 werden vergeleken met die van dezelfde periode vorig jaar. 71 De prijs op jaarbasis van kropsla werd sterk beïnvloed door het grotere aanbod kropsla op de Europese markt. 40

41 Voor vlees diende de consument in 2016 gemiddeld 1,0 % meer te betalen dan in 2015, wat een lichte versnelling betekende van het prijsstijgingstempo (0,2 % in 2015). In de eerste drie kwartalen van 2016 schommelde de inflatie voor vlees rond 0,9 % om in het laatste kwartaal op te lopen tot 1,3 %. Behalve voor gevogelte (-0,3 %) stegen de consumptieprijzen voor de verschillende vleessoorten op jaarbasis in 2016 (rund- en kalfsvlees: +0,5 %, varkensvlees: +0,7 %, lam- en geitenvlees: +1,2 % en andere vleesbereidingen: +1,7 %). Wat de landbouwprijzen 72 betreft, kwamen de runderkarkasprijzen in 2016 gemiddeld 1,9 % lager uit dan in 2015 terwijl de consumptieprijs licht is toegenomen. Voor varkenskarkassen kreeg de varkenshouder in 2016 gemiddeld 8,7 % meer dan een jaar voordien (ondanks de bestaande Russische boycot), terwijl de consumptieprijs in veel mindere mate is toegenomen in dezelfde periode. I.4.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden Net als in België kende ook in de buurlanden de inflatie van niet-bewerkte levensmiddelen in 2016 een versnelling: gemiddeld 2,0 % (tegenover 1,8 % in 2015). De inflatiestijging was echter minder uitgesproken dan in België (ter herinnering +2,6 % tegenover 2,1 % in 2015). Gezien het geringe gewicht van deze productgroep (7,7 % in België) is de bijdrage ervan tot het totale inflatieverschil ten nadele van België echter verwaarloosbaar. Zowel Duitsland, Frankrijk als Nederland lieten voor niet-bewerkte levensmiddelen op jaarbasis een prijsstijging optekenen van respectievelijk +2,2 %, +1,6 % en +2,5 % (vorig jaar bedroeg de inflatie voor deze categorie in deze landen respectievelijk 2,0 %, 1,7 % en 1,2 %). 73 Grafiek 14. Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden 8 (Jaarlijks veranderingspercentage) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 72 Karkasprijzen zijn een goede indicator voor de prijzen die rundvee- of varkenshouders ontvangen. 73 Wijzigingen in indirecte belastingen hebben geen significant effect gehad op de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden. 41

42 Vis en zeevruchten droegen in 2016 het meeste bij tot het inflatieverschil ten nadele van België. Hoewel de inflatie voor deze productgroep zowel in België als in de buurlanden sterk is toegenomen, was het prijsstijgingstempo in België merkelijk hoger (+7,7 % in België tegenover 3,8 % gemiddeld in de buurlanden). Ook vlees droeg ten nadele van België bij tot het inflatieverschil. Fruit daarentegen temperde het inflatieverschil ten voordele van België. Tabel 10. Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden in 2016 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Vis 7,7 3,8 3,4 4,0 3,1 11,4 9,9 Groenten 2,8 2,4 3,9 0,1 4,5 21,4 24,5 Fruit 3,8 4,4 3,8 5,2 4,3 15,1 17,4 Vlees 1,0 0,4 0,4 0,4 0,4 52,1 48,4 Niet-bewerkte levensmiddelen 2,6 2,0 2,2 1,6 2,5 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. I.5 Inflatie voor diensten in 2016 I.5.1 Inflatie voor diensten in België In 2016 kwam de inflatie voor de productgroep diensten uit op 2,2 %. De diensteninflatie schommelde in de eerste drie kwartalen rond 2,4 %, maar liep in het vierde kwartaal terug tot 1,8 %. Mede door het grote gewicht (42,4 %) leverden de diensten de grootste bijdrage tot de totale inflatie in 2016 (0,9 procentpunt). Ten opzichte van het voorgaande jaar nam de diensteninflatie iets af (2,2 % in 2016 ten opzichte van 2,4 % in 2015). Dit is het gevolg van een vertraging van de inflatie voor onder andere de categorieën huisvestingsdiensten (1,4 % in 2016 ten opzichte van 2,7 % in 2015, o.a. door het wegvallen van het basiseffect voor riolering), transportdiensten (1,2 % in 2016 ten opzichte van 2,0 % in 2015, o.a. door het wegvallen van de opwaartse impact op de inflatie van de prijsverhoging in 2015 voor riolering), transportdiensten (1,2 % in 2016 ten opzichte van 2,0 % in 2015, o.a. door onderhoud en reparatie) en overige diensten (2,7 % in 2016 ten opzichte van 3,2 % in 2015, o.a. door het wegvallen van de opwaartse impact op de inflatie van de prijsverhoging in 2015 voor medische en paramedische diensten), die niet volledig teniet werd gedaan door een versnelling van de inflatie voor onder andere communicatiediensten (4,2 % in 2016 tegenover - 0,1 % in 2015, o.a. door telecompacks). Gereguleerde prijzen hebben een grote invloed op de diensteninflatie. Gereguleerde prijzen zijn prijzen die rechtstreeks vastgelegd of sterk beïnvloed worden door de overheid of die door een regulerende overheid worden gecontroleerd. Binnen de diensten hebben ze een gewicht van 28,3 %. De gereguleerde diensten hadden in 2016 een bijdrage van 0,72 procentpunt tot de diensteninflatie (2,2 %), waardoor ze dus verantwoordelijk waren voor iets minder dan een derde van de totale diensteninflatie. Dit betekende een sterke daling van de bijdrage van gereguleerde diensten in vergelijking met 2015 (1,03 procentpunt of meer dan 40 % van de totale diensteninflatie in 2015) o.a. door een afname van de inflatie voor riolering en sociale bescherming en ondanks de toename van de inflatie voor onderwijs. In het extra hoofdstuk over de diensteninflatie in dit jaarverslag, wordt uitgebreider ingegaan op de impact van de gereguleerde diensten op de diensteninflatie de afgelopen jaren (zie II.3). 42

43 Tabel 11. Recente verloop van de consumptieprijzen voor diensten (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) IV IV I II III IV okt nov dec Bijdrage 1 Gewicht 2 Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging 2,9 2,7 2,8 2,7 2,7 3,0 2,8 2,6 2,6 2,5 2,6 0,72 26,3 Restaurants en cafés 2,9 2,7 3,2 2,7 3,0 3,2 3,2 3,2 3,1 3,1 3,2 0,48 15,2 Culturele diensten 3,3 3,9 2,3 4,3 2,9 3,1 1,9 1,3 1,4 1,2 1,4 0,10 4,8 Kapsalons en schoonheidsinstituten 2,8 2,2 2,3 1,8 2,2 2,3 2,3 2,4 2,4 2,3 2,4 0,08 3,4 Recreatieve sportdiensten 2,3 1,7 2,4 2,7 2,4 2,6 2,5 2,1 2,2 2,1 2,1 0,05 2,0 Kantines 1,9 1,3 1,0 0,7 0,7 0,7 1,2 1,3 1,3 1,3 1,3 0,01 0,7 Droogkuis, verstelling en verhuur kledij 3,7 2,7 2,2 2,4 2,5 2,3 2,1 1,9 2,0 1,9 1,9 0,00 0,1 Overige diensten 1,9 3,2 2,7 4,1 3,2 3,0 3,1 1,5 1,5 1,5 1,5 0,65 24,4 Onderwijs 1,6 8,2 20,2 28,8 28,8 28,8 28,8 0,0 0,0 0,0 0,0 0,29 1,5 Sociale bescherming 2,6 3,7 3,0 2,8 3,3 2,8 2,9 3,0 3,0 3,0 3,0 0,16 5,3 Ziekenhuizen 0,8 1,4 1,2 1,5 1,2 1,0 1,2 1,3 1,3 1,3 1,4 0,11 8,9 Verzekering i.v.m. gezondheid 4,5 2,9 2,5 2,9 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 0,07 2,6 Andere verzekeringen 5,5 1,6 2,7 2,3 3,0 3,1 3,1 1,7 3,1 0,6 1,4 0,01 0,6 Andere diensten, n.e.g. 1,5 0,4 0,6 0,7 0,7 0,6 0,8 0,6 0,7 0,6 0,6 0,01 1,5 Financiële diensten, n.e.g. 3,3 3,5 2,5 3,5 2,8 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 0,00 0,1 Geneeskundige prestataties tandartsen 1,4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,00 1,0 Medische en paramedische diensten 1,1 8,1 0,0 8,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,00 2,9 Huisvestingsdiensten 3,3 2,7 1,4 2,2 1,7 1,5 1,2 1,1 1,2 1,1 1,1 0,30 23,3 Huur 1,7 1,0 0,9 0,8 0,9 1,0 1,0 0,9 0,9 0,9 0,9 0,12 14,5 Huishoudelijke en andere diensten voor de woning 5,4 4,3 1,3 3,7 3,3 1,6 0,4 0,2 0,2 0,2 0,2 0,05 2,5 Andere diensten i.v.m. woning 3,7 2,0 2,9 1,5 2,2 2,9 3,1 3,2 3,2 3,1 3,2 0,04 1,9 Diensten onderhoud, herstelling woning 2,4 1,6 2,2 1,2 2,5 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 0,03 1,4 Verzekering i.v.m. woning 3,6 2,4 1,7 2,4 1,4 1,9 1,6 1,7 1,6 1,6 2,0 0,02 0,8 Huisvuilophaling 18,5 12,1 3,0 6,0 6,0 3,0 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 0,02 1,0 Riolering 9,4 10,7 0,6 10,4 0,5 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,01 1,1 Communicatie -2,8-0,1 4,2 1,4 2,4 4,7 4,7 4,9 4,7 5,0 5,0 0,28 6,8 Telefoon- en faxtoestellen en -diensten -3,1-0,2 4,2 1,3 2,4 4,7 4,8 5,0 4,7 5,1 5,1 0,28 6,5 Posterijen 4,1 3,2 2,8 2,9 2,8 2,8 2,8 2,8 2,8 2,8 2,8 0,01 0,2 Vervoerdiensten 2,8 2,0 1,2 1,7 1,1 1,0 1,3 1,3 1,1 1,5 1,3 0,17 12,9 Onderhoud en herstellingen 3,9 2,2 1,4 1,5 1,4 1,5 1,3 1,4 1,1 1,5 1,6 0,09 6,6 Personenvervoer over de weg 3,1 4,9 3,3 4,9 3,7 3,1 3,2 3,3 3,3 3,3 3,2 0,04 1,1 Andere diensten voor privévoertuigen 1,0 1,0 1,4 1,0 1,3 1,5 0,9 1,8 1,0 2,3 2,2 0,02 1,0 Personenvervoer per spoor 1,7 0,1 1,0 0,0 0,7 1,1 1,1 1,1 1,1 1,1 1,1 0,01 1,2 Andere vervoerdiensten 3,7 2,1 1,2 1,9 1,3 0,9 1,2 1,5 1,4 1,6 1,5 0,00 0,2 Verzekeringen i.v.m. het vervoer 1,3 0,5 0,1 0,4 0,5 0,2 0,0-0,4-0,2-0,5-0,5 0,00 1,9 Personenvervoer door de lucht 3,8 6,0 0,2 5,6 1,2-3,4 0,0 3,3 2,7 7,2 0,2 0,00 0,9 Reizen 1,5 1,8 1,6 1,9 2,5 2,0 2,3-0,3 1,4-0,4-1,7 0,11 6,4 Accommodatie -1,3 4,2 3,0 4,4 4,0 1,6 6,4-0,4-1,3 2,6-2,2 0,06 2,0 Pakketreizen 2,5 0,2 1,2 0,3 1,8 2,6 0,6 0,0 3,2-1,7-1,4 0,05 4,4 Diensten 2,2 2,4 2,2 2,6 2,3 2,4 2,4 1,8 1,9 1,8 1,7 2,23 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in 2016 (in procentpunt), 2 p.m. gewicht in de groep in 2016 (in %). Vetgedrukt: gereguleerde diensten in België. De productgroep vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging heeft in 2016 de grootste bijdrage geleverd tot de diensteninflatie (0,72 procentpunt). Het prijsstijgingstempo voor deze productgroep kwam in 2016 uit op 2,8 %, wat min of meer een stabilisatie is van het prijsstijgingstempo van verleden jaar (2,7 % in 2015). De subcategorie restaurant- en cafébezoek leverde, mede door het grote gewicht, de grootste bijdrage tot de inflatie van deze categorie. De consument diende in 2016 gemiddeld 3,2 % meer te betalen op restaurant of café dan in Voor het eerst sinds 2009 kwam de jaarinflatie voor restaurants en cafés boven 3 % uit. In deel II van dit jaarverslag wordt een verdere analyse gedaan van de inflatie bij restaurants en cafés en komen ook mogelijke oorzaken aan bod van de hogere gecumuleerde inflatie van deze categorie in België in vergelijking met de voornaamste buurlanden tussen 2008 en Culturele diensten waren in 2016 gemiddeld 2,3 % duurder dan in 2015, wat een vertraging van de inflatie betekent (3,9 % in 2015). De inflatie van deze categorie liep van 2,9 % in het eerste kwartaal 2016 terug tot 1,3 % in het vierde kwartaal De versnelling van het prijsstijgingstempo van restaurants en cafés werd net niet teniet gedaan door de vertraging van de inflatie van culturele diensten. 43

44 Overige diensten leverden met 0,65 procentpunt de tweede grootste bijdrage tot de diensteninflatie. De inflatie voor deze productgroep bedroeg 2,7 % in 2016, oftewel een vertraging van het prijsstijgingstempo (3,2 % in 2015). In de drie eerste kwartalen van 2016 schommelde de inflatie van deze productgroep rond 3,1 %, terwijl deze in het vierde kwartaal is teruggelopen tot 1,5 %. Onderwijs leverde het meeste bij tot de inflatie van deze productgroep. In 2016 bedroeg de inflatie voor onderwijs gemiddeld 20,2 %. Dit is een gevolg van de verhoging van het inschrijvingsgeld voor hogescholen en universiteiten in Vlaanderen tot maximaal 890 EUR (komende van 619,90 EUR)in oktober Vanaf oktober 2016 is het effect van deze verhoging op de inflatie weggevallen. Dit is ook de oorzaak van het teruglopen van de inflatie van de productgroep overige diensten in het laatste kwartaal Voor sociale bescherming diende de consument in 2016 gemiddeld 3,0 % meer te betalen dan in Voornamelijk kinderopvang werd het afgelopen jaar fors duurder. De vertraging van het prijsstijgingstempo van de categorie overige diensten tussen 2015 en 2016 is het gevolg van het verdwijnen van de opwaartse impact op de inflatie van de prijsverhoging in 2015 bij medische en paramedische diensten. In 2015 bedroeg de inflatie voor deze subcategorie 8,1 % als gevolg van de harmonisering van het remgeld bij een bezoek aan een specialist, dewelke op 1 januari 2015 werd ingesteld op 12 EUR. Op 1 januari 2016 is de inflatie voor deze subcategorie teruggevallen tot 0,0 %. Huisvestingsdiensten werden op jaarbasis 1,4 % duurder, wat voor het tweede jaar op rij een vertraging betekent van het inflatiepeil (tegenover 2,7 % in 2015 en 3,3 % in 2014). Werkelijke woninghuur droeg ook dit jaar, wegens het grote gewicht, het meeste bij tot de inflatie van deze productgroep. De inflatie voor deze subcategorie kwam in 2016 uit op 0,9 %. De vertraging van het inflatiepeil van huisvestingsdiensten werd in de eerste plaats veroorzaakt door het verdwijnen van de opwaartse impact op de inflatie van de prijsverhoging in 2015 bij de subcategorie riolering. In januari 2015 werden zowel in Vlaanderen als in Wallonië de bovengemeentelijke saneringsbijdrage voor water verhoogd, daarnaast verhoogden in de loop van 2015 ook verschillende gemeenten de gemeentelijke saneringsbijdrage voor water. Vanaf januari 2016 is de invloed hiervan op de inflatie weggevallen. Ook de inflatie voor huishoudelijke diensten voor het onderhoud van een woning is in 2016 sterk vertraagd (van 4,3 % in 2015 tot 1,3 % in 2016). De consumptieprijzen voor communicatiediensten zijn in 2016 op jaarbasis gemiddeld 4,2 % duurder geworden. Dit betekent voor het derde jaar op rij een versnelling van het prijsstijgingstempo (-2,9 % in 2013, -2,8 % in 2014 en -0,1 % in 2015) en voor het eerst sinds 2011 is de jaarinflatie opnieuw positief. In 2016 waren mobiele telefoongesprekken 0,6 % goedkoper dan in Telefoongesprekken met een vast toestel zijn daarentegen op jaarbasis 6,2 % duurder geworden. Bundels, dewelke tweederde van het gewicht van de categorie telefoon- en faxdiensten uitmaken, stegen op jaarbasis met gemiddeld 6,8 %. Begin 2016 hebben grote telecomoperatoren hun tarieven verhoogd. De versnelling van de inflatie van communicatiediensten (4,2 % in 2016 tegenover -0,1 % in 2015) is veroorzaakt door de toegenomen inflatie van zowel bundels (6,8 % in 2016 tegenover 1,6 % in 2015) als mobiele telefonie (-0,6 % in 2016 tegenover - 6,0 % in 2015). In het extra hoofdstuk over de diensteninflatie in dit jaarverslag(zie deel II), wordt uitgebreider ingegaan op de bijdrage van de telecommunicatiediensten aan het gecumuleerde inflatieverschil met de buurlanden tussen 2008 en De inflatie voor vervoerdiensten kwam in 2016 uit op 1,2 %, wat voor het tweede jaar op rij een vertraging betekende van de inflatie (2,0 % in 2015 en 2,8 % in 2014). De consument diende in 2016 gemiddeld 1,4 % meer te betalen voor onderhoud en reparatie. Voor personenvervoer over de weg betaalde de consument in 2016 gemiddeld 3,3 % meer dan in 2015 door de tariefaanpassing van De Lijn op 1 februari De tarieven van MIVB en TEC daarentegen zijn ongewijzigd gebleven. De vertraging van het prijsstijgingstempo van deze categorie is het gevolg van de vertraging van de inflatie van de subcategorie onderhoud en reparatie van een wagen (1,4 % in 2016 ten opzichte van 2,2 % in 2015) en personenvervoer door de lucht (0,2 % in 2016 ten opzichte van 6,0 % in 2015). De productgroep reizen heeft in 2016 het minst bijgedragen tot de diensteninflatie (0,11 procentpunt). De inflatie van deze productgroep kwam in 2016 uit op 1,6 %, wat een lichte vertraging is van het prijsstijgingstempo (1,8 % in 2015). Voor accommodaties betaalde de consument in 2016 gemiddeld 3,0 % meer dan het jaar voordien. Voornamelijk vakantiedorpen en hotels waren in 2016 duurder dan in Pakketreizen daarentegen kenden een inflatie op jaarbasis van slechts 1,2 % in De lichte vertraging van het prijsstijgingstempo van de categorie reizen is het gevolg van de daling van het prijsstijgingstempo van de subcategorie accommodaties (van 4,2 % in 2015 naar 3,0 % in 2016), dewelke niet volledig teniet werd gedaan door de versnelling van het prijsstijgingstempo voor pakketreizen (van 0,2 % in 2015 naar 1,2 % in 2016). 44

45 I.5.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden De diensteninflatie kende in 2016 een vertraging in de buurlanden tot gemiddeld 1,0 % (tegenover 1,3 % in 2015). Deze vertraging van de diensteninflatie deed zich voor in de drie buurlanden, in Duitsland ging de inflatie van 1,3 % in 2015 naar 1,2 % in 2016, in Frankrijk ging dit van 1,2 % in 2015 naar 1,0 % in 2016 en in Nederland vertraagde de diensteninflatie van 1,8 % in 2015 naar nog amper 0,5 % in Door de hogere inflatie in België voor deze productcategorie (deze kwam in 2016 uit op 2,2 % in vergelijking met 2,4 % in 2015), nam de bijdrage van de diensten tot het totale inflatieverschil tussen België en de buurlanden in 2015 toe tot 0,5 procentpunt in het nadeel van België (0,4 procentpunt in 2015). 74 Grafiek 15. Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor diensten in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0, België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 74 Bij ongewijzigde indirecte belastingen was de diensteninflatie in 2016 In België, Frankrijk en Duitsland identiek geweest aan de reële diensteninflatie. In Nederland zou de diensteninflatie op 0,7 % uitgekomen zijn. 45

46 De subcategorieën telefoon- en faxapparatuur en telefoon- en faxdiensten 75, restaurants en cafés en onderwijs 76 leverden een aanzienlijke bijdrage aan het inflatieverschil voor diensten, ten nadele van België. 77 Samen vertegenwoordigden deze drie categorieën maar liefst ¾ van het totale inflatieverschil. De werkelijke woninghuur leverde dan weer de grootste bijdrage aan het inflatieverschil voor diensten ten voordele van ons land, met name omwille van het lagere gewicht van deze categorie in België. Op lange termijn, tussen 2008 en 2016, hebben de productgroepen restaurants en cafés, telecommunicatiediensten en culturele diensten sterk bijgedragen tot het gecumuleerde inflatieverschil met de buurlanden ten nadele van België. De mogelijke oorzaken van dit gecumuleerde inflatieverschil worden geanalyseerd in deel II van dit jaarverslag. Tabel 12. Inflatie voor diensten en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden in 2016 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht in 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging 2,8 1,8 2,0 1,6 1,6 26,3 20,8 Restaurants en cafés 3,2 1,7 2,1 1,4 1,8 15,2 10,0 Culturele diensten 2,3 1,1 1,3 0,7 1,8 4,8 3,8 Kapsalons en schoonheidsinstituten 2,3 1,9 2,2 1,3 2,1 3,4 2,3 Recreatieve sportdiensten 2,4 1,2 2,7-0,2 0,5 2,0 2,2 Kantines 1,0 2,2 1,9 2,3 3,4 0,7 1,8 Droogkuis, verstelling en verhuur kledij 2,2 1,6 1,9 1,3 1,5 0,1 0,3 Overige diensten 2,7 1,2 1,7 1,2-1,2 24,4 18,5 Onderwijs 20,2 1,5 1,5 2,0 0,9 1,5 1,7 Sociale bescherming 3,0 2,0 4,0 1,6-3,4 78 5,3 4,2 Ziekenhuizen 1,2 1,9 2,4-0,8 Nb 8,9 1,1 Verzekering i.v.m. gezondheid 2,5 2,4 2,6 2,2 3,0 2,6 3,0 Andere verzekeringen 2,7 2,5 2,4 Nb 3,1 0,8 0,6 Andere diensten, n.e.g. 0,6-0,1-1,8 0,3 1,4 1,5 2,1 Financiële diensten, n.e.g. 2,5-0,4 1,0 2,4-7,6 79 0,1 0,9 Geneeskundige prestaties tandartsen 0,0 0,1 0,4 0,4-2,3 1,0 1,5 Medische en paramedische diensten 0,0 0,4 0,3 0,7 0,0 2,9 3,2 Huisvestingsdiensten 1,4 1,1 1,2 0,7 2,0 23,3 28,4 Huur 0,9 1,0 1,2 0,3 2,1 14,5 19,8 Huishoudelijke en andere diensten voor de woning 1,3 0,8 1,6-1,2 3,7 2,5 1,1 Andere diensten i.v.m. woning 2,9 1,3 1,6 0,9-0,4 1,9 1,1 Diensten onderhoud, herstelling woning 2,2 1,6 2,7 1,2 0,4 1,4 2,0 Verzekering i.v.m. woning 1,7 2,4 2,8 2,6-0,4 0,8 1,0 Huisvuilophaling 3,0 0,4-0,1 1,4 0,7 1,0 1,3 Riolering 0,6 0,6 0,1 1,6 2,2 1,1 1,7 75 In december 2016 heeft het BIPT voor de vijfde maal een vergelijkende studie gepubliceerd betreffende de telecom tarieven in België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. Deze studie zal verder besproken worden in de indepth analyse voor telecommunicatiediensten (CP08.2_08.3). 76 In oktober 2015 werd in Vlaanderen het inschrijvingsgeld voor hogescholen en universiteiten verhoogd tot maximaal 890 EUR (komende van 619,90 EUR) in oktober Voor elk van deze categorieën liet België een hogere inflatie optekenen dan gemiddeld in de buurlanden. Voor telefoon- en faxapparatuur en telefoon- en faxdiensten kwam de inflatie uit op 4,2 % in België tegenover -1,2 % gemiddeld in de buurlanden, voor restaurants en cafés op 3,2 % in België tegenover 1,7 % gemiddeld in de buurlanden. Voor onderwijs kwam de inflatie in België aanzienlijk hoger uit dan in de buurlanden (20,2 % in België tegenover 1,5 % gemiddeld in de buurlanden). 78 Vanaf 1 januari 2016 heeft de Nederlandse overheid extra middelen uitgetrokken voor de kinderopvangtoeslag waardoor ouders minder dienen te betalen voor kinderopvang. 79 Vanaf april 2016 betaalde de consument minder voor betaalpakketten van banken. 46

47 België Gewicht in 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Communicatie 4,2-0,8-1,0 0,7-4,9 6,8 7,2 Telefoon- en faxtoestellen en -diensten 4,2-1,2-1,6 0,5-5,1 6,5 6,7 Posterijen 2,8 4,4 5,0 3,8 1,7 0,2 0,5 Vervoerdiensten 1,2 0,8 1,6 0,0 0,6 12,9 16,7 Onderhoud en herstellingen 1,4 1,4 2,3 0,4 2,5 6,6 5,5 Personenvervoer over de weg 3,3 1,5 2,5 1,3 0,7 1,1 0,9 Andere diensten voor privévoertuigen 1,4 0,9 0,8 1,2 0,1 1,0 3,3 Personenvervoer per spoor 1,0 0,2 0,1-0,1 1,7 1,2 1,8 Andere vervoerdiensten 1,2 1,5 1,7-0,1 3,1 0,2 0,2 Verzekering i.v.m. vervoer 0,1 1,8 2,1 1,3 2,1 1,9 1,6 Personenvervoer door de lucht 0,2-3,1-0,3-4,0-4,7 0,9 1,5 Reizen 1,6 0,5-0,2 3,4 1,1 6,4 8,3 Accommodatie 3,0 2,3 1,6 2,4 4,5 2,0 3,3 Pakketreizen 1,2-0,7-0,8 10,4-2,0 4,4 5,0 Diensten 2,2 1,0 1,2 1,0 0,5 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Nb: Niet beschikbaar. I.6 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in 2016 I.6.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België De inflatie voor niet-energetische industriële producten bedroeg gemiddeld 1,0 % in 2016 tegenover 0,5 % in Deze inflatie schommelde van maand tot maand. De inflatie ging in stijgende lijn tijdens de maanden van solden (1,4 % in januari en 1,5 % in juli 2016) en schommelde tussen 0,7 % en 1,1 % tijdens de andere maanden van het jaar. 80 Tabel 13. Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) IV Bijdrage 1 Gewicht 2 IV I II III IV okt nov dec Duurzame goederen -0,1 0,2 1,6 0,8 1,6 1,8 1,9 1,3 1,7 1,1 1,0 0,55 33,0 Nieuwe auto's 1,3 1,5 3,5 2,0 3,5 3,6 3,9 2,9 3,8 2,4 2,4 0,48 13,6 Meubelen en stoffering 1,5 0,7 0,8 0,7 0,8 0,9 0,8 0,7 0,7 0,7 0,6 0,07 8,5 Motorfietsen en fietsen 1,9 1,8 2,8 2,3 2,7 3,1 2,9 2,4 2,5 2,3 2,3 0,04 1,3 Sieraden, klokken en horloges -3,0 3,7 2,9 5,4 4,2 2,4 1,9 3,3 2,8 3,4 3,7 0,03 1,0 Grote goederen voor recreatie 0,7 1,3 2,9 2,2 2,5 2,8 3,4 2,9 2,8 3,3 2,7 0,01 0,4 Tapijten en vloerbekleding 1,0 0,8 1,8 1,1 1,8 1,9 1,8 1,7 1,7 1,7 1,8 0,00 0,3 Foto- en filmapparatuur -3,5-3,9-1,3-4,4-2,2-2,9-0,1 0,0 0,2 0,0-0,3-0,01 0,4 Huishoudapparaten -0,7-1,5-0,5-1,0-0,5-0,3-0,3-0,8-0,6-0,9-1,0-0,01 3,9 Gegevensverwerkende apparatuur -5,8-5,2-0,8-2,0-1,6 0,2-0,1-1,4-1,8-1,3-1,3-0,01 1,7 Audio- en videoapparatuur -5,4-4,2-2,9-3,5-3,0-2,6-2,8-3,0-2,6-3,4-3,1-0,05 2,0 80 Met hetzelfde gewicht en dezelfde kortingen op kleding en schoeisel als in 2015, zou de inflatie voor kleding en schoeisel in 2016 respectievelijk 0,3 % (in plaats van 0,8 %) en 1,0 % (in plaats van 0,9 %) hebben bedragen. De inflatie voor niet-energetische industriële goederen zou 0,9 % bedragen hebben in plaats van 1,0 %. De kortingen voor kleding waren meer uitgesproken in 2015 dan in 2016, zowel voor de winter- als voor de zomersolden. De kortingen voor schoeisel waren meer uitgesproken tijdens de wintersolden in 2016, maar niet tijdens de zomersolden. 47

48 IV Bijdrage 1 Gewicht 2 IV I II III IV okt nov dec Half-duurzame goederen 0,2 0,5 0,8 0,3 0,9 0,5 1,1 0,7 0,6 0,7 0,6 0,25 36,5 Kleding 0,1 0,3 0,8 0,1 1,2 0,3 1,3 0,3 0,3 0,3 0,4 0,08 16,6 Schoeisel 1,2 1,2 0,9 0,7 0,3 0,8 1,3 1,3 1,2 1,2 1,4 0,06 3,6 Huishoudtextiel 1,1 1,6 1,4 1,4 1,2 1,3 2,3 1,0 1,0 1,0 1,0 0,03 2,6 Vaat-, glaswerk en huishoudartikelen 1,7 0,8 1,6 0,7 1,1 1,7 1,8 2,0 2,0 2,1 1,9 0,03 1,9 Boeken 1,2 0,9 1,5 0,5 1,8 1,2 0,7 2,3 3,0 2,4 1,7 0,03 1,9 Andere artikelen voor persoonlijk gebruik 0,7 0,4 2,2 1,1 1,8 2,4 2,5 2,2 2,4 2,1 2,1 0,02 1,1 Gereedschap voor huis en tuin 0,5 0,5 0,7 0,8 0,8 0,8 0,7 0,5 0,6 0,6 0,4 0,02 2,6 Andere kleding artikelen 1,0 1,2 1,8 1,3 1,4 1,6 2,3 1,9 1,7 2,0 2,0 0,01 0,9 Sport, kampeer en recreatieartikelen 0,3-0,2 0,3-0,2-0,1 0,5 0,6 0,3 0,2 0,3 0,5 0,00 0,6 Kledingstoffen -1,8 0,6 0,4 0,5 0,2 0,2 1,0 0,2 0,1 0,2 0,2 0,00 0,2 Speelgoed en hobbyartikelen 0,4 0,1-0,2-0,2-0,2-0,4-0,2-0,1-0,3 0,2-0,2 0,00 2,0 Delen en toebehoren -0,5-1,2-0,3-1,6-1,6-0,9 0,2 1,0 0,8 1,1 1,2-0,01 1,6 Dragers opname beeld en geluid -1,9-3,6-1,0 1,1 2,3-0,4-2,2-3,6-4,3-1,9-4,5-0,03 1,1 Niet-duurzame goederen 0,9 0,5 0,7 0,7 0,8 0,6 0,7 0,6 0,7 0,4 0,5 0,21 30,5 Kranten en tijdschriften 4,6 4,0 3,9 3,4 2,8 4,1 4,1 4,5 4,4 4,6 4,6 0,08 2,0 Niet-duurzame huishoudartikelen -1,0-0,2 1,6 1,5 2,7 2,2 1,2 0,4 0,8 0,4 0,1 0,06 3,9 Tuinbouw 1,7 1,7 1,6 0,8 0,9 0,0 2,6 3,0 3,4 3,4 2,4 0,05 2,8 Producten voor huisdieren 0,7 0,5 1,5 1,6 2,5 0,0 1,3 0,1-0,2 0,0 0,4 0,04 2,8 Allerlei drukwerk en schrijfwaren 1,8 1,6 2,1 2,1 2,2 2,2 2,3 2,0 1,8 1,9 2,1 0,03 1,3 Andere medische producten 0,7-0,4 1,2-0,1 1,1 1,7 0,8 1,0 1,6 1,0 0,4 0,03 2,4 Watervoorziening 3,3 1,9 1,5 1,8 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 0,03 1,8 Producten voor onderhoud en herstelling woning 2,1 0,8 0,1 0,4 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1-0,1 0,00 4,3 Geneesmiddelen -2,6-1,4-0,8-1,2-1,3-1,2-0,5-0,1-0,1-0,1-0,1-0,04 4,6 Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging 1,5-0,4-1,5 0,0-0,8-1,6-1,8-2,0-1,7-3,1-1,4-0,07 4,5 Niet-energetische industriële goederen 0,3 0,5 1,0 0,6 1,1 1,0 1,2 0,8 1,0 0,7 0,7 1,01 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in 2016 (in procentpunt), 2 p.m. gewicht in de groep in 2016 (in %). Met een gewicht van 27,6 % in de consumptiekorf droeg de productgroep 0,3 procentpunt bij tot de totale inflatie in De bijzonder heterogene niet-energetische industriële producten kunnen worden onderverdeeld in niet-duurzame goederen (zoals producten voor lichaamsverzorging en medicatie), halfduurzame goederen (zoals kleding en schoeisel) en duurzame goederen (zoals meubelen en auto's). De versnelling van de inflatie voor de niet-energetische industriële producten tussen 2015 en 2016 wordt vooral verklaard door een hoger inflatietempo voor duurzame goederen (van 0,2 % tot 1,6 %) en in mindere mate door deze van niet-duurzame goederen (van 0,5 % tot 0,7 %). De inflatie voor duurzame goederen droeg 0,6 procentpunt bij tot de inflatie voor de niet-energetische industriële producten. Zowel halfduurzame als niet-duurzame goederen droegen 0,2 procentpunt bij tot de inflatie voor niet-energetische industriële producten. Na stabiele prijzen gedurende meerdere jaren moest de consument gemiddeld 1,6 % meer betalen voor duurzame goederen in Auto's (met een inflatie van 3,5 % in 2016) en, in mindere mate, meubelen (0,8 %) hebben bijgedragen tot de inflatie voor duurzame goederen. De inflatiestijging bij personenwagens werd vanaf het laatste kwartaal van 2015, veroorzaakt enerzijds door de overschakeling op de uitstootnorm EURO6 vanaf november 2015 en anderzijds door het optrekken van de belasting op inverkeerstelling in Vlaanderen in januari Audio- en videoapparatuur (-2,9 %) leverden daarentegen nog steeds een negatieve bijdrage tot de inflatie voor duurzame goederen, maar de bijdrage was minder sterk dan de afgelopen jaren. De versnelling van de inflatie van duurzame goederen kan gedeeltelijk verklaard worden door de prijsstijging van wagens (van 1,5 % in 2015 tot 3,5 % in 2016) en door de minder uitgesproken prijsdaling op jaarbasis van gegevensverwerkende apparatuur (de inflatie evolueerde van -5,2 % in 2015 naar - 0,8 % in 2016, het gaat onder andere over tablets). 81 Als het inflatiecijfer van wagens hetzelfde was gebleven in 2015, zou het inflatiecijfer van niet-energetische industriële producten 0,7 % bedragen hebben (in plaats van 1,0 % momenteel). 48

49 Halfduurzame goederen kostten gemiddeld 0,8 % meer in 2016 dan in Buiten de maanden van solden (met een prijsstijging van 2,3 % op jaarbasis in januari, en 2,1 % in juli) 82, bleef de inflatie voor halfduurzame goederen in 2016 zeer stabiel (in een vork van 0,3 % tot 0,7 %). De prijzen van kleding en schoeisel, die in 2016 met respectievelijk 0,8 % en 0,9 % stegen in vergelijking met het voorbije jaar, leverden de grootste bijdrage tot de inflatie voor halfduurzame goederen. De bijdrage van audiovisuele informatiedragers (met een inflatie van -1,0 % zoals bijvoorbeeld geheugenkaarten) en van wisselstukken (-0,3 %, bijvoorbeeld banden) op de inflatie van halfduurzame goederen is daarentegen negatief geweest in Na een vertraging van drie onafgebroken jaren, is de inflatie van niet-duurzame goederen lichtjes versneld (0,7 % in 2016 tegenover 0,5 % in 2015). In 2016 hebben kranten (met een prijsstijging van 3,9 % op jaarbasis) het meest bijgedragen tot de inflatie van niet-duurzame producten. Anderzijds hebben producten voor lichaamsverzorging (met een inflatie van -1,5 % in 2016) en medicatie (-0,8 %) negatief bijgedragen tot de inflatie van niet-duurzame goederen. De versnelling van de inflatie van niet-duurzame goederen kan gedeeltelijk verklaard worden door de prijsstijging van nietduurzame huishoudartikelen (1,6 % in 2016 tegenover -0,2 % in 2015) en de minder uitgesproken terugval van prijzen van farmaceutische producten (-0,8 % in 2016 tegenover -1,4 % in 2015). I.6.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden In 2016 bedroeg de inflatie voor niet-energetische industriële producten gemiddeld 0,6 % in onze voornaamste buurlanden (tegen 0,2 % in 2015). De inflatie in België bereikte 1,0 % en was dus hoger. De bijdrage van de nietenergetische industriële goederen tot het inflatieverschil ten nadele van ons land bedroeg 0,1 procentpunt. De inflatie voor niet-energetische industriële producten is sterk versneld in Nederland (van -0,4 % tot 0,8 %) en in mindere mate in Duitsland (van 0,8 % in 2015 tot 1,0 % in 2016) en in Frankrijk (van -0,3 % tot 0,0 %). Grafiek 16. Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0-0,5-1,0-1,5-2, België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 82 Met hetzelfde gewicht en dezelfde kortingen voor kleding en schoeisel als in 2015, zou de inflatie van halfduurzame goederen 0,7 % bedragen hebben in januari 2016 (in de plaats van 2,3 %) en 0,8 % in juli 2016 (in de plaats van 2,1 %). 49

50 In 2016 hebben wagens de grootste invloed uitgeoefend ten nadele van ons land op jaarbasis op de inflatie van nietenergetische industriële producten. In België bedroeg de inflatie 3,5 % in (te wijten onder andere aan de verhoging van de belasting op inverkeerstelling in Vlaanderen in januari 2016), terwijl de prijsstijging op jaarbasis gemiddeld 0,7 % bedroeg in onze voornaamste buurlanden. Farmaceutische producten leverden een bijdrage tot het inflatieverschil ten voordele van ons land. In 2016 bedroeg de inflatie voor deze productcategorie 0,5 % in onze buurlanden en - 0,8 % in België. Tabel 14. Inflatie voor niet-energetische industriële goederen en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden in 2016 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Duurzame goederen 1,6 0,5 1,1-0,4 0,7 33,0 33,4 Nieuwe auto s 3,5 0,7 1,3-0,2 1,7 13,6 13,3 Meubelen en stoffering 0,8 0,8 1,0-0,2 1,8 8,5 6,8 Motorfietsen en fietsen 2,8 1,8 2,2 0,8 2,4 1,3 1,3 Sieraden, klokken en horloges 2,9 2,4 4,2 1,7-1,5 1,0 2,0 Grote goederen voor recreatie 2,9 1,9 1,8 1,8 2,6 0,4 1,3 Tapijten en vloerbekleding 1,8 0,8 1,7 1,5-2,4 0,3 0,8 Foto- en filmapparatuur -1,3 2,0 5,2-4,4 0,8 0,4 0,6 Huishoudapparaten -0,5-0,7-0,1-1,6-0,7 3,9 3,5 Gegevensverwerkende apparatuur -0,8-0,3 2,6-4,0-2,2 1,7 2,1 Audio- en videoapparatuur -2,9-2,8-3,0-3,4-0,6 2,0 1,8 Half-duurzame goederen 0,8 0,6 0,6 0,4 1,4 36,5 35,6 Kleding 0,8 0,5 0,3 0,4 0,8 16,6 13,6 Schoeisel 0,9 0,1 0,6-1,0-0,9 3,6 3,8 Huishoudtextiel 1,4 1,5 1,7 1,0 1,8 2,6 1,6 Vaat-, glaswerk en huishoudartikelen 1,6 0,8 1,2 0,6 0,6 1,9 2,2 Boeken 1,5 1,9 1,8-0,2 9,8 1,9 2,1 Andere artikelen voor persoonlijk gebruik 2,2 1,7 1,7 1,3 4,3 1,1 1,4 Gereedschap voor huis en tuin 0,7-0,4-0,5 0,3-2,7 2,6 2,1 Andere kleding artikelen 1,8 1,5 2,6 0,9 4,7 0,9 1,0 Sport-, kampeer- en recreatieartikelen 0,3 1,3 0,5 0,9 5,9 0,6 1,7 Kledingstoffen 0,4 6,9 7,1 Nb Nb 0,2 0,2 Speelgoed en hobbyartikelen -0,2-0,3 0,2-2,2 2,2 2,0 2,4 Delen en toebehoren -0,3 0,1 0,1 0,3-0,5 1,6 2,5 Dragers opname beeld en geluid -1,0-1,8 0,1-3,5-5,2 1,1 0,9 Niet-duurzame goederen 0,7 0,7 1,2 0,2 0,2 30,5 31,0 Kranten en tijdschriften 3,9 4,4 4,2 4,5 5,7 2,0 2,6 Niet-duurzame huishoudartikelen 1,6-0,2-0,5 0,0-0,6 3,9 2,7 Tuinbouw 1,6 2,3 1,2 3,4 4,1 2,8 2,7 Producten voor huisdieren 1,5 0,1-0,1 0,4-0,4 2,8 2,7 Allerlei drukwerk en schrijfwaren 2,1 1,8 2,2 1,4 2,1 1,3 1,4 Andere medische producten 1,2 0,3 1,4-0,9-6,3 2,4 3,6 Watervoorziening 1,5 1,1 1,9 0,1-3,3 1,8 2,5 Producten voor onderhoud en herstelling woning 0,1 0,7 0,9 0,4 0,2 4,3 1,4 Geneesmiddelen -0,8 0,5 2,4-2,4 1,9 4,6 4,7 Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging -1,5-0,7-1,1-0,5 0,0 4,5 6,6 Niet-energetische industriële goederen 1,0 0,6 1,0 0,0 0,8 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Nb: Niet beschikbaar. 83 Op basis van constante indirecte belastingen, zou de inflatie van wagens 2,8 % hebben bedragen in

51 II Analyse van de diensteninflatie in België II.1 Inleiding Op vraag van de minister van Economie, werkten de FOD Economie (Prijzenobservatorium en Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium), de Nationale Bank van België en het Federaal Planbureau binnen het kader van het Instituut voor de Nationale Rekeningen samen aan een onderzoek over de diensteninflatie. Het zijn immers meer bepaald de dienstenprijzen die de laatste jaren het meest bijdroegen aan de hogere inflatie in België in vergelijking met de buurlanden. Het verslag start met een gedetailleerde beschrijving van het verloop van de totale inflatie en zijn verschillende componenten in België en in de drie buurlanden over de periode Het belang van de diensteninflatie zal in deze analyse duidelijk naar voren komen. Het tweede deel buigt zich over de verklarende factoren van macro-economische aard en van institutionele aard voor de hogere diensteninflatie in België. De relatie tussen de evolutie van de lonen, de conjunctuur en de prijzen voor diensten wordt eerst geanalyseerd. Het belang van reglementering op de prijzen van diensten wordt vervolgens geëvalueerd. Ten slotte komt ook de rol van concurrentie aan bod als verklarend element voor het inflatieniveau van bepaalde diensten in België. In de mate van het mogelijke, werd de Belgische situatie vergeleken met die in de buurlanden. In het laatste deel ten slotte wordt voor drie categorieën met een grote impact op het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden, namelijk restaurants en cafés, telecomdiensten en culturele diensten, een in-depth analyse uitgevoerd. Voor deze analyse zal zowel een statistische als een meer verklarende analyse uitgevoerd worden. De bedoeling van de statistische analyse is om op een cijfermatige manier de inflatie voor de drie weerhouden categorieen te onderzoeken, zowel op het vlak van samenstelling van de categorieën als wat betreft de prijsevolutie in België en de drie voornaamste buurlanden. In de verklarende analyse komen zowel de structuur van de sector, het kostenverloop, de marges, als de marktwerking aan bod. Aangezien de statistische analyse over culturele diensten heeft aangetoond dat deze groep zeer heterogeen is (bestaande uit bioscooptickets en theaterabonnementen, maar ook uit abonnementen voor teledistributie), en dat het vooral abonnementen voor teledistributie zijn die het meest bijgedragen hebben aan het inflatieverschil met onze buurlanden, werd geen aparte verklarende analyse uitgewerkt voor culturele diensten in zijn geheel, maar wordt enkel aandacht besteed aan de marktwerking voor teledistributie. De analyse daarvan komt aan bod in de verklarende analyse over de telecomdiensten, omdat het over dezelfde spelers gaat. Daar waar beschikbaar (voor de telecomsector) werden in de verklarende analyse ook de prijsniveaus vergeleken. Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van officiële statistieken en bronnen, onder andere detailinformatie afkomstig van het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen(gicp, ofwel Harmonised Index of Consumer Prices, HICP), aangevuld met gegevens van de (meer gedetailleerde) nationale consumptieprijsindex (NICP). Er werden ook gesprekken gevoerd met de belangrijke stakeholders uit de sector (federaties, regulatoren). De regelgeving van het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen reikt een richtinggevend kader aan waarbinnen de EU-lidstaten met een bepaalde mate van vrijheid kunnen handelen voor de berekening van het indexcijfer. Om meer zicht te krijgen op methodologische verschillen die kunnen bijdragen tot afwijkingen tussen de diensteninflatie in België en de buurlanden, werden gesprekken gevoerd met de statistische instellingen in de betrokken landen. 51

52 II.2. Belang van de diensteninflatie in het totale inflatieverschil met de buurlanden II.2.1. GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en gewichten De berekeningen werden gedaan op basis van het Geharmoniseerd Indexcijfer der Consumptieprijzen (GICP), dit is een Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex die vergelijkingen tussen België en de buurlanden mogelijk maakt. Eurostat vaardigt richtlijnen en aanbevelingen uit betreffende de berekening van dit GICP. Deze aanbevelingen geven de lidstaten een beperkte vrijheid (met ranking van methoden), gelet op de beschikbare informatie, wat kan leiden tot methodologische verschillen. Het GICP is samengesteld uit vijf grote productgroepen, zijnde diensten, energie, bewerkte levensmiddelen, nietbewerkte levensmiddelen, niet-energetische industriële goederen. Deze vijf productgroepen zijn verder onderverdeeld in onderliggende categorieën. Meer detail over de samenstelling en het belang van de verschillende productgroepen en de onderliggende categorieën in België en de voornaamste buurlanden kan teruggevonden worden in deel I.1. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens vanaf 1998 die een internationale vergelijking mogelijk maken. Tussen 1998 en 2016 is het relatieve gewicht van de diensten in de vier onderzochte landen stelselmatig toegenomen, ten nadele veelal van het gewicht van alle andere productgroepen (industriële goederen, energie, niet-bewerkte levensmiddelen en bewerkte levensmiddelen). De toename van het gewicht in België situeert zich vooral in de volgende dienstencategorieën: sociale bescherming (waartoe crèches en rusthuizen behoren), verzekeringen in verband met de gezondheid, en onderwijs. 84 In 2016 hadden de diensten binnen de totale consumptiekorf een gewicht van 42,4 % in België, terwijl dit gemiddeld 45,4 % was in de drie voornaamste buurlanden Tot 2000 werden de categorieën gezondheid, onderwijs en sociale bescherming uitgesloten op basis van de Eurostat regelgeving met betrekking tot het GICP. Bovendien is vanaf 2010 ten gevolge van een wijziging in de GICP-regelgeving niet langer het huishoudbudgetonderzoek de principiële bron voor de bepaling van de indexkorf, maar wel de nationale rekeningen, waardoor het gewicht fors is toegenomen van die categorieën. 85 Het gemiddelde van de buurlanden wordt gewogen met de gewichten van elk land zoals door Eurostat gepubliceerd (relatieve aandeel van de private consumptie). 52

53 Grafiek 17. Evolutie van de gewichten van de grote productgroepen in de geharmoniseerde index der consumptieprijzen in België en de voornaamste buurlanden 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% BE Gem. buurl. DE FR NL BE Gem. buurl. Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. DE FR NL BE Gem. buurl Diensten Energie Niet-bewerkte levensmiddelen Bewerkte levensmiddelen Niet-energetishce industriële goederen DE FR NL In België worden, conform de Europese regelgeving 86, sinds 2011 de gewichten van de minst gedetailleerde COICOP 87 - groepsniveaus bepaald op basis van de nationale rekeningen. Ook in Nederland en Frankrijk baseert men zich op de nationale rekeningen voor het bepalen van de gewichten op het algemeen niveau. In Duitsland daarentegen wordt voor de gewichtenbepaling van de CPI en HICP een beroep gedaan op het huishoudbudgetonderzoek als voornaamste bron. Duitsland wijkt hiermee af van de methodologie voor het bepalen van de gewichten van andere landen. Uiteraard worden bij het gebruik van het huishoudbudgetonderzoek wel de uitgaven van door eigenaars bewoonde woningen uitgesloten, conform de HICP-reglementering. Ook wordt in het huishoudbudgetonderzoek alleen rekening gehouden met binnenlandse residenten, hoewel Duitsland een correctie doorvoert voor uitgaven van toeristen op basis van de nationale rekeningen. Op de meer gedetailleerde niveaus (vnl. COICOP 5 en COICOP 6 niveau) wordt in België beroep gedaan op het huishoudbudgetonderzoek en andere bronnen, zoals sectorinformatie, scannerdata en administratieve gegevens. Indien geen informatie beschikbaar is over gewichten op het meest gedetailleerde niveau, wordt het gewicht evenredig ver- (In %) 86 Verordening (EU) Nr. 1114/2010 van de Commissie van 1 december 2010, artikel 3 Daartoe toetsen en actualiseren de lidstaten jaarlijks de HICP-gewichten op subindexcijferniveau, rekening houdend met voorlopige gegevens uit de nationale rekeningen over het consumptiepatroon in jaar t 2, behoudens in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, alsmede met beschikbare en relevante informatie uit budgetonderzoeken en andere gegevensbronnen die voldoende betrouwbaar zijn voor GICPdoeleinden.. 87 De COICOP-nomenclatuur, of classificatie van de individuele consumptie van huishoudens, werd door de afdeling statistiek van de Verenigde Naties tot stand gebracht om de individuele consumptiebestedingen, gemaakt zowel door huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten dienste van huishoudens als door overheidsdiensten, naar hun doel te rangschikken en te analyseren. De verschillende niveaus (van niveau 2 naar niveau 5) gaan van heel ruime categorieën naar heel gedetailleerde. Bijvoorbeeld, de categorie CP01 (COICOP 2 niveau) betreft voedingsmiddelen en dranken; en de categorie CP (COICOP 5 niveau) betreft de categorie rijst. 53

54 deeld over de verschillende getuigen, dit zijn de producten en diensten waarvoor de prijzen effectief worden opgevolgd. Voor de meer gedetailleerde niveaus wordt in Frankrijk en Nederland de informatie uit de nationale rekeningen aangevuld met andere bronnen zoals het huishoudbudgetonderzoek en andere gegevensbronnen. In Duitsland worden jaarlijkse gewicht aanpassingen van het GICP op COICOP 4 (meer detail) niveau gedaan op basis van de nationale rekeningen. Het meest gedetailleerde niveau dat publiek beschikbaar is voor het maken van een internationale vergelijking is het COICOP 5 niveau, dat Eurostat sinds 17 oktober 2016 publiceert. In het volgende deel wordt de bijdrage van de diensteninflatie aangetoond in het totale inflatieverschil met de buurlanden. II.2.2. Analyse van het inflatieverschil met de voornaamste buurlanden De diensteninflatie in België is over de verschillende jaren heen hoger dan de gemiddelde totale inflatie (gemiddeld 2,1 % in de periode , tegenover 1,9 % voor de totale inflatie). In tegenstelling tot het inflatieverloop voor energie 88 en in mindere mate niet bewerkte levensmiddelen 89, kent de diensteninflatie in België een vrij stabiel verloop (gemiddeld 2,1 % in de periode ). Ook de inflatie voor bewerkte levensmiddelen is meer volatiel De evolutie van de aardolienoteringen op de internationale markt bepalen sterk het prijsverloop van verschillende energieproducten in België (huisbrandolie, motorbrandstoffen, en voorheen ook gas en in mindere mate elektriciteit). 89 Welke veelal veroorzaakt worden door het oogstaanbod voor fruit en groenten als gevolg van klimatologische omstandigheden. 90 De inflatie van bewerkte levensmiddelen piekte bijvoorbeeld in 2007 en 2008 als gevolg van de stijging van grondstoffennoteringen voor voedingsproducten. Nadat de noteringen voor de meeste grondstoffen teruggekeerd waren tot hun niveaus van begin 2007, bleef de inflatie echter positief, wat door het Prijzenobservatorium meermaals bestempeld werd als asymmetrisch gedrag in de voedingskolom. De relatief hoge inflatie in 2016 is voornamelijk het gevolg van de accijnsverhogingen voor alcoholische dranken in november 2015 en de accijnsverhoging voor tabaksproducten in januari

55 Grafiek 18. Verloop van de totale inflatie en de inflatie van de grote productgroepen in België (Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar) Bewerkte levensmiddelen Totale inflatie Niet bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen Diensten Energie (rechteras) Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium Tabel 15. Gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) en standaardafwijking voor de voornaamste productgroepen in België (Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar) België Standaardafwijking / /2016 Standaardafwijking 01/ /2016 Niet bewerkte levensmiddelen 2,1 1,9 2,6 2,4 Bewerkte levensmiddelen 2,6 2,4 1,7 2,0 Energie 3,1-0,5 10,1 12,1 Niet-energetische industriële goederen 0,9 0,9 0,7 0,4 Diensten 2,1 2,2 0,5 0,5 Onderliggende inflatie 93 1,7 1,8 0,5 0,5 Totaal 1,9 1,5 1,2 1,5 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek -Statistics Belgium. De bijdrage van de verschillende productgroepen tot de totale inflatie in België wordt niet alleen bepaald door de prijsschommelingen ervan maar ook door de relatieve gewichten ervan. Deels door het grote gewicht van de diensten in de totale indexkorf (42,4 % in België in 2016, zie deel II.2.1), heeft deze productgroep steeds in belangrijke mate bijgedragen aan de totale inflatie in België. Vanaf 2012 had deze groep bovendien elk jaar de grootste opwaartse impact op de totale inflatie in België. Energie heeft een relatief klein gewicht (9,2 % in 2016), maar door het uitgesproken prijsverloop van deze productgroep, zowel naar beneden als naar boven, droeg de inflatie voor energie in bepaalde jaren ook veel bij aan de totale inflatie, hetzij in neerwaartse zin zoals in 2009 en 2015, hetzij in opwaartse zin zoals in De 91 De gemiddelde jaarlijkse groei werd berekend door de indices op jaarbasis in 2016 te vergelijken met de indices in Zoals gebruikelijk is, werd de gemiddelde groei berekend als een meetkundig gemiddelde. Merk op dat in de tekst ook naar deze cijfers verwezen wordt als de gemiddelde inflatie tijdens de periode Op basis van indexen vanaf 2008, samengestelde jaarlijkse groeivoet De index van de onderliggende inflatie houdt geen rekening met de meest volatiele productgroepen van de geharmoniseerde index, namelijk de niet-bewerkte levensmiddelen en energie. 55

56 bewerkte levensmiddelen leverden ook steeds een opwaartse bijdrage aan de totale inflatie en ondanks een beperkt gewicht doorheen de jaren hadden ze toch een aanzienlijke impact op de totale inflatie in 2007, 2008 en ook Grafiek 19. Bijdrage van de vijf voornaamste productgroepen aan de totale inflatie in België 5 (In procentpunt) Energie Bewerkte levensmiddelen Diensten Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Niet bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen GICP Voor 2009 waren er periodes dat de diensten bijdroegen aan het verkleinen van het inflatieverschil met de buurlanden, maar vanaf 2009 heeft de diensteninflatie in België elk jaar opwaarts bijgedragen aan het inflatieverschil met de drie voornaamste buurlanden. In de periode bedroeg de gemiddelde inflatie voor diensten in België 2,2 %, tegenover 1,4 % in onze drie voornaamste buurlanden. 56

57 Grafiek 20. Bijdrage van de voornaamste productgroepen aan het totale inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden 2,0 (In procentpunt) 1,5 1,0 0,5 0,0-0,5-1, Energie Bewerkte levensmiddelen Diensten Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Niet bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen GICP Tussen 2008 en 2016 kwam de inflatie in België gemiddeld uit op 1,5 % tegenover 1,1 % in onze voornaamste buurlanden. Zo liep het gecumuleerd totale inflatieverschil op tot 3,6 procentpunt, wat voor 45 % toe te schrijven was aan het nadelige prijsverloop voor diensten in België, voor 33 % aan de productgroep bewerkte levensmiddelen en voor 21 % aan de niet-energetische industriële goederen. Tabel 16. Gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) en standaardafwijking voor de voornaamste productgroepen in België en de voornaamste buurlanden (Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar) Standaardafwijking Standaardafwijking 01/ / / /2016 Belgiqë Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde Belgiqë Belgiqë Belgiqë buurlanden buurlanden buurlanden buurlanden Niet bewerkte levensmiddelen 2,1 1,8 1,9 1,7 2,6 2,5 2,4 2,1 Bewerkte levensmiddelen 2,6 2,0 2,4 1,5 1,7 1,4 2,0 1,7 Energie 3,1 3,3-0,5 0,3 10,1 6,4 12,3 6,8 Niet-energetische industriële goederen 0,9 0,4 0,9 0,5 0,7 0,5 0,4 0,4 Diensten 2,1 1,7 2,2 1,4 0,5 0,5 0,5 0,4 Onderliggende inflatie 1,7 1,3 1,8 1,1 0,5 0,5 0,5 0,4 Totaal 1,9 1,5 1,5 1,1 1,2 0,8 1,5 1,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Specifiek voor diensten, kwam het gecumuleerd inflatieverschil uit op 6,5 procentpunt voor de periode Vooral de categorieën restaurants en cafés (voor 39 %), telecommunicatiediensten (voor 16 %) en culturele diensten (voor 12 %) hebben daaraan bijgedragen. 94 Deze drie categorieën verklaren dus 2/3de van het gecumuleerd inflatie- 94 Met dezelfde gewichten voor de verschillende dienstencategorieën in de buurlanden als in België, zou het gecumuleerd inflatieverschil uitgekomen zijn op 5,7 procentpunt. Restaurants en cafés, telecommunicatiediensten en culturele diensten zouden dan bijdragen hebben voor respectievelijk 26,6 %, 19,7 % en 11,1 %. 57

58 verschil voor diensten met onze voornaamste buurlanden. Deze belangrijke bijdrage aan het inflatieverschil voor diensten verklaart waarom een diepgaande analyse is gewijd aan de prijsvorming voor deze drie categorieën. Grafiek 21. Jaarbijdrage en gecumuleerde bijdrage van de verschillende dienstencategorieën tot het inflatieverschil voor diensten tussen België en de voornaamste buurlanden 95 2,5 (In procentpunt) 8 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0-0,5-1, , Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. II.3 Verklarende factoren op macro-economisch niveau Werkelijke huur Huishoudelijke diensten Culturele diensten Restaurants en cafés Accommodatie Onderwijs Telefoontoestellen en -diensten Medische en paramedische diensten Sociale bescherming Andere diensten Diensten De prijsstructuur in de dienstenbranches is niet enkel afhankelijk van de loonkosten, maar eveneens zoals in andere bedrijfstakken van de prijzen van de (eventueel ingevoerde) goederen die als input worden gebruikt. Ook de winstmarges van de ondernemingen beïnvloeden de verkoopprijs. Die marges zijn gerelateerd aan de concurrentie: hoe sterker de concurrentie, hoe geringer de winstmarges kunnen zijn. De conjunctuur speelt eveneens een rol: over het algemeen neemt de inflatie toe met de groei van de economie, als gevolg van de gestegen vraag. Ten slotte lijken de beslissingen van de overheid een aanzienlijke weerslag te hebben op de prijsvorming voor sommige diensten. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op het verband tussen conjunctuur en dienstenprijzen. Vervolgens wordt het belang van het fenomeen van de prijsregulering van de diensten voor het verloop van de diensteninflatie behandeld. Ten slotte wordt de rol van de concurrentie als verklarende factor voor het inflatieniveau van de dienstenprijzen toegelicht De gecumuleerde inflatie tussen 2008 en 2016 is gebaseerd op indexen vanaf 2008, en die voor de periode op indexen vanaf De bibliografie van dit deel is terug te vinden in bijlage 4. 58

59 II.3.1. Relatie tussen diensteninflatie en conjunctuur 1. Afhankelijkheid van de lonen a) Kostenstructuur van de finale consumptieve bestedingen De productiekosten en dus de prijszetting voor diensten worden vooral bepaald door binnenlandse factoren, met name door de loonkosten per eenheid product. De door het INR gepubliceerde input-outputtabellen (IOT) 97 bieden een geïntegreerd overzicht van alle goederen- en dienstenstromen die de Belgische economie tijdens een gegeven jaar laat optekenen. Ze specificeren op coherente wijze de oorsprong invoer of nationale productie van de producten en hun bestemming: consumptie, investeringen of uitvoer. Aan de hand van de IOT kunnen met name de stromen tussen de diverse bedrijfstakken van de economie worden gevat, via hun intermediair verbruik. De IOT zijn dan ook zeer nuttig om de structuur van een economie grondig te analyseren. Uitgaande van de kruiselingse relaties die de IOT verschaffen, is het mogelijk een zogeheten gecumuleerde benadering van de interrelaties tussen de diverse bedrijfstakken uit te werken om een volledig beeld van de Belgische economie te schetsen. Die benadering wordt met name aangewend ter illustratie van de aard van de relaties tussen de diverse bedrijfstakken, de productiestructuur van de Belgische economie en het prijsvormingsproces. Terwijl de individuele aanpak een beeld biedt van de kostenstructuur (directe kosten) 98 van een onderneming (of hier een branche), weerspiegelt de gecumuleerde benadering het belang van elk type van kosten vanuit een macro-economische invalshoek. Met andere woorden, de intermediaire inputs worden zelf uitgesplitst naar de diverse productiefactoren die in de branche van origine werden ingezet om ze te produceren. De omschakeling van de individuele naar de gecumuleerde benadering verhoogt logischerwijs het belang van elke component van de toegevoegde waarde (naast het aandeel van de intermediaire invoer). De structuur van de gecumuleerde kosten kan worden geanalyseerd aan de hand van de diverse finalevraagcomponenten: uitvoer, overheidsconsumptie, particuliere consumptie, investeringen 99. De op basis van de IOT geraamde kostenstructuur van de finale consumptieve bestedingen van de huishoudens is interessant in het kader van de analyse van de inflatie. Er is evenwel geen eenvoudig verband tussen de kostenstructuur van de particuliere consumptie volgens de nationale rekeningen, enerzijds, en de HICP, anderzijds, aangezien beide maatstaven niet precies dezelfde bestedingen omvatten. Een van de voornaamste verschillen is dat de bestedingen inzake toegerekende woninghuur 100 wel deel uitmaken van de IOT net als van de nationale rekeningen - maar niet zijn opgenomen in de HICP. De toegerekende huurgelden werden derhalve geweerd uit de analyse 101. Voorts werden 97 De IOT tegen lopende prijzen worden om de vijf jaar door het FPB gepubliceerd in opdracht van het INR. 98 Intermediaire invoer, binnenlands intermediair verbruik, verloning van de werknemers, bruto-exploitatieoverschot en gemengd inkomen, productgebonden en niet-productgebonden belastingen op productie, ongerekend subsidies. 99 Op het meest gedetailleerde niveau is er geen enkel verschil tussen de structuur van de gecumuleerde kosten volgens het type van de finale vraag, d.w.z. op basis van het gebruik van een product in het laatste stadium. Het aandeel van de intermediaire invoer en van de voor het productieproces vereiste componenten van de toegevoegde waarde in een bepaald product blijft immers identiek, ongeacht of het product bestemd is voor particuliere consumptie dan wel bijvoorbeeld wordt uitgevoerd. Toch kan het relatieve aandeel van de diverse producten aanzienlijk variëren volgens de bestedingscategorieën. Wanneer de kostenstructuren van de afzonderlijke producten worden samengevoegd, ontstaan er dan ook verschillen. Dat is bijvoorbeeld het geval als een product met een aanzienlijke intermediaire invoer meer wordt uitgevoerd dan geconsumeerd: bij overigens gelijkblijvende omstandigheden, zal het aandeel van de intermediaire invoer in de uitvoer groter zijn dan dat van de particuliere consumptie. 100 Ze omvatten de huurgelden die de eigenaar-bewoners zichzelf toekennen, namelijk de huurgelden die de eigenaars zouden moeten betalen indien ze de door hen bewoonde woning zouden huren. 101 Het gevolg van deze correctie is dat het aandeel van de andere componenten, zoals de invoer in de huishoudelijke consumptie, stijgt. Doordat de toegerekende huurgelden, die geen invoer bevatten, buiten beschouwing worden gelaten, kan het relatieve belang van de andere producten in de consumptie, waarvan het invoergehalte hoger is, toenemen. 59

60 de consumptieve bestedingen van de huishoudens opgesplitst volgens de gebruikelijke vijf grote componenten van het prijsindexcijfer. Gezien de verschillen inzake classificatie en de beschikbare detailleringsgraad, is die uitsplitsing niet perfect. Om voor elke component een raming van de kostenstructuur geraamd tegen aankoopprijzen op te stellen, dienden nog andere hypothesen te worden aangenomen. Zo dient rekening te worden gehouden met de belastingen ongerekend subsidies op de eindproducten (het betreft vooranmelijk de btw). De groothandel dient als tussenschakel voor het op de markt brengen van de producten van de industrie. In het kader van de IOT worden de handelsmarges immers toegerekend aan de overeenstemmende dienstentak (de handel). In de HICP, daarentegen, zijn de marges de facto opgenomen in de prijzen van de diverse producten. Om een vergelijking te kunnen maken, moeten de marges dan ook opnieuw aan de diverse producten worden toegewezen. Zo blijkt dat de loonkosten, die 27 % van de totale kosten van de finale consumptieve bestedingen van de huishoudens vertegenwoordigen, in de diensten 40 % ervan uitmaken. Het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen 102 gegenereerd door alle voor de consumptie van diensten noodzakelijke activiteiten, komen eveneens ruimschoots uit boven het gemiddelde en de andere categorieën van de consumptieprijsindex, namelijk 30 %. Die orde van grootte is sinds 2000 nauwelijks gewijzigd (zie Cornille en Robert (2005)). Op grond daarvan zou kunnen worden verwacht dat de prijsstijgingen voor diensten de laatste jaren verzwakt zouden zijn, aangezien de loonkosten per eenheid product trager zijn gegroeid (cf. infra). 102 Het bruto-exploitatieoverschot stemt overeen met de middelen van de onderneming, na betaling van de arbeidskosten (lonen). Het bruto-exploitatieoverschot wordt met name berekend vóór het netto-inkomen uit vermogen in aanmerking wordt genomen en vóór de betaling van de directe belastingen. Conform de algemene beginselen van de nationale rekeningen, wordt evenmin rekening gehouden met de geboekte kapitaalverliezen of -winsten, met name op financiële activa. Het betreft dus ook geen winstconcept in de zin van de bedrijfsboekhouding. Zoals de benaming aangeeft, omvat het gemengd inkomen zowel de beloning voor het door de zelfstandige (eventueel zijn gezin) verricht werk als de winst als gevolg van de als zelfstandige verrichte activiteiten. Het betreft een inkomen dat in strikte zin noch loon noch winst is, maar een mix van beide. 60

61 Grafiek 22. Structuur van de gecumuleerde kosten van de consumptieve bestedingen 1 van de huishoudens (In %, in 2010) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Finale consumptieve bestedingen van de huishoudens Niet-energetische industriële goederen Diensten Bewerkte levensmiddelen Niet-bewerkte levensmiddelen Energiedragers Totale (gecumuleerde intermediaire en finale) invoer Bruto-exploitatieoverschot en bruto gemengd inkomen Waarvan forfaitaire belastingen Bronnen: INR, NBB. 1 Tegen aankoopprijzen. In de gecumuleerde benadering wordt langs de productieketen van een bedrijfstak teruggegaan om alle directe en indirecte inputs in aanmerking te nemen die nodig zijn voor de productie van een gegeven product of dienst. De structuur van de gecumuleerde kosten kan worden geanalyseerd aan de hand van de diverse componenten van de finale vraag, waaronder de consumptieve bestedingen van de huishoudens. b) Loonverschil Beloning van de werknemers Nettobelastingen op de eindproducten Nettobelastingen op de productie en op de intermediaire producten De recente verbetering van de positie van België t.o.v. zijn drie voornaamste buurlanden in termen van groei van de loonkosten in de private sector als geheel lijkt niet te hebben doorgewerkt in het verloop van de dienstenprijzen. De loonhandicap, uitgedrukt als de sinds 1996 gecumuleerde procentuele verschillen tussen het verloop van de loonkosten per uur van het ene land tot het andere, is immers in 2015 sterk afgenomen en verdween in 2016 (wanneer het gemiddelde van de drie buurlanden wordt beschouwd). Worden de drie landen afzonderlijk bekeken, dan tekent de handicap zich nog enkel af ten opzichte van Duitsland. De periode , waarin zich in België een snellere loongroei dan in de voornaamste buurlanden aftekende, zodat het loonverschil vergrootte, viel samen met de toename van het inflatieverschil tussen België en die landen. Dat inflatieverschil is evenwel hoofdzakelijk toe te schrijven aan een aanzienlijk inflatieverschil voor de categorie energie, als gevolg van de grotere gevoeligheid van het prijsindexcijfer in België voor de veranderingen van de aardolieprijs (met name wegens de relatief lagere accijnzen op olieproducten in het bijzonder op stookolie en het vroegere verband tussen de prijzen voor gas en voor olie). 61

62 Grafiek 23. Loonverschil tussen België en de buurlanden 1 in termen van uurloonkosten in de private sector 2 20 (Procentuele verschillen, gecumuleerd sinds 1996) Duitsland Frankrijk Nederland Drie voornaamste buurlanden (1) Bron: CRB. 1 Gewogen gemiddelde op basis van het bbp van elk land bij de berekening van het gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden. 2 De private sector moet worden beschouwd in termen van institutionele sectoren (S.1 Totale economie S.13 Overheid). Een positief teken impliceert dat de uurloonkosten in België sneller stijgen dan gemiddeld in de drie voornaamste buurlanden. Hoewel dat verschil inzake uurloonkosten in 2016 is verdwenen, is er nog steeds sprake van een verschil inzake kosten per eenheid product, d.w.z. wanneer rekening gehouden wordt met het relatieve verloop van de productiviteit, ook al is die handicap sinds 2014 eveneens afgenomen. De loonkosten per eenheid product geven een handicap te zien in de marktdiensten, wat erop wijst dat de Belgische bedrijven de laatste jaren een ontoereikende productiviteitsgroei hebben laten optekenen. Het tegendeel doet zich voor in de industrie. Al met al vertoonde Belgiê in 2015 nog steeds een loonhandicap, uitgedrukt in loonkosten per eenheid product, van zowat 4,6 %. Wat betreft de marktdiensten, moet het verschil inzake productiviteitsgroei tussen België en de buurlanden echter met de nodige omzichtigheid worden geïnterpreteerd. De gegevens betreffende de toegevoegde waarde naar volume in de hoogtechnologische branches, zoals telecommunicatie, kunnen moeilijk tussen de diverse landen worden vergeleken, als gevolg van methodologische verschillen die betrekking hebben op het al dan niet voorkomen van correcties voor het verloop van de kwaliteit van die diensten in de prijsindexcijfers, welke nodig zijn om over te gaan van waarde (lopende prijzen) op volume (vaste prijzen). Wat telecommunicatie betreft, ramen sommige landen de toegevoegde waarde naar volume op basis van een indexcijfer van de producentenprijzen, terwijl zulks in andere landen, zoals België, gebeurt aan de hand van een consumptieprijsindex. Het in aanmerking nemen van een indexcijfer van de producentenprijzen is beter geschikt om de toegevoegde waarde te defleren. In het geval van België, vertonen de consumptieprijzen en de producentenprijzen in de telecommunicatiediensten een divergerend verloop en bij de eerstvolgende publicatie van de jaarrekeningen wordt een correctie van de deflatoren overwogen. Die correctie kan evenwel enkel betrekking hebben op de periode vanaf 2006, gelet op het ontbreken van een reeks van producentenprijzen vóór dat jaar. Uit de vergelijking tussen het verloop van de loonkosten per gewerkt uur en per eenheid product in de bedrijvensector in België tijdens de periode van 2009 tot 2015 en het verloop dat werd opgetekend van 1997 tot 2008 (zie onderstaan- 62

63 de grafiek), blijkt in welke mate het loonmatigingsbeleid de groei van de loonkosten in alle bedrijfstakken heeft beïnvloed. De stijging op jaarbasis van de loonkosten per gewerkt uur en per eenheid product die van 1997 tot 2008 in nagenoeg alle bedrijfstakken werd opgetekend, was immers beduidend groter dan in de periode van 2009 tot Wat de gehele bedrijvensector betreft, gaven de loonkosten per eenheid product nog een jaar-op-jaar toename van 1,3 % te zien, terwijl de vermeerdering tijdens de recentere periode maar 0,6 % bedroeg (en in de periode zelfs een daling werd opgetekend). Enkel de branche informatie en communicatie vertoonde tijdens de periode een hogere groei van de loonkosten per eenheid product, maar dat was toe te schrijven aan een geringere groei van de productiviteit. Grafiek 24. Verloop van de loonkosten in België (Gemiddelde groei op jaarbasis, in %) -4 Bedrijvensector (1) waarvan: Industrie Bouwnijverheid Marktdiensten waarvan: Handel, reparatie, vervoer, horeca Informatie en communicatie Financiële activiteiten en verzekeringen Overige marktdiensten waarvan: Exploitatie van en handel in onroerend goed Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten, administratieve en ondersteunende diensten -4 Bedrijvensector (1) Loonkosten per uur Arbeidsproductiviteit per uur (2) Loonkosten per eenheid product waarvan: Industrie Bouwnijverheid Marktdiensten waarvan: Handel, reparatie, vervoer, horeca Informatie en communicatie Financiële activiteiten en verzekeringen Overige marktdiensten waarvan: Exploitatie van en handel in onroerend goed Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten, administratieve en ondersteunende diensten Bronnen: EC, INR, NBB. 1 De bedrijvensector bestaat uit de NACE-bedrijfstakken B tot N en omvat dus de industrie, de bouwnijverheid en de marktdiensten. Hij kan worden beschouwd als een proxy voor de private sector. De overheidssector stemt bij benadering overeen met de NACE-bedrijfstakken O tot Q. 2 Een positief teken impliceert dat de arbeidsproductiviteit in België afneemt. 2. Invloed van de conjunctuur op het prijsverloop In België was de verandering van de loonkosten per eenheid product zelden negatief, hoewel de inspanningen inzake loonmatiging sinds 2013 zichtbaar zijn, ook in de marktdiensten. Uit het verloop van de prijsindex en het verloop van de deflator van de toegevoegde waarde, die beide een vrij vlak groeiprofiel vertonen, blijkt een gebrek aan reactievermogen van de prijzen ten opzichte van de conjunctuur (zie onderstaande grafiek). De inflatie in de dienstensector als geheel bleef immers gedurende de gehele beschouwde periode rond 2 %. De evolutie van de margevoet schommelt rond 2 % (cf. infra). 63

64 Grafiek 25. Loonkosten en prijzen in de marktdiensten 1 (Veranderingspercentages) Margevoet (2) Deflator van de toegevoegde waarde Loonkosten per eenheid product Diensteninflatie Bron: INR. 1 De grijsgekleurde zones geven de periodes van recessie aan, zoals bepaald in het artikel van Burggraeve et al. (2015). 2 De (bruto)margevoet is de verhouding tussen het (bruto-)exploitatieoverschot inclusief het gemengd inkomen van de zelfstandigen en de (bruto) toegevoegde waarde. Die indicator meet het percentage aan toegevoegde waarde dat de ondernemingen overhouden, na betaling van de lonen aan de werknemers en de belastingen op productie en invoer, ongerekend subsidies. Het prijsverloop (weergegeven door de curve van de deflator van de toegevoegde waarde, zie onderstaande grafiek) verhult in België een sterk cyclische aard van de onderliggende componenten 103 en de margevoet lijkt op korte termijn te fungeren als buffer om productiviteitsdalingen op te vangen. De marges worden doorgaans groter bij een aantrekkende conjunctuur en stagneren of krimpen proportioneel wanneer de conjunctuur verslechtert. Bijgevolg reageert het prijsverloop in geringe mate op de conjunctuur, zelfs in de economie als geheel, wat gemiddeld ook tot uiting komt in de drie buurlanden. 103 Het verloop van de bbp-deflator valt uiteen als volgt: loon per werknemer, productiviteit per werknemer, brutomarge per eenheid product, netto indirecte belastingen per eenheid product. 64

65 Grafiek 26. Margevoet en deflator van de toegevoegde waarde in de economie als geheel (Verandering op jaarbasis, in %)) Bbp naar volume Deflator van de totale toegevoegde waarde Brutomargevoet (1) Bron: INR. 1 Geraamd aan de hand van de ratio van het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen ten opzichte van de toegevoegde waarde. Op basis van vergelijkingen uit het macro-economisch model van de Nationale Bank van België ( NONAME ), dat het veranderingspercentage van het prijsindexcijfer over de geheel beschouwde periode relateert aan dat van de conjunctuurindicatoren prijzen van de concurrenten bij de uitvoer, olieprijs, verloop van de loonkosten -, blijkt evenwel een correlatie. De transmissie van de determinanten naar de finale prijs verloopt veeleer traag, en de prognose van het model verbetert wanneer voor de verklarende variabelen een vertraging van verscheidene kwartalen in aanmerking wordt genomen (vier kwartalen voor de verklarende variabele die de loonkosten weergeeft). Maar sinds 2014 lijkt het verloop van de diensteninflatie af te wijken van dat van haar gebruikelijke determinanten, wat bevestigd wordt door andere types van analyses (zie hierna). Het verband tussen de conjunctuur en de prijszetting in de dienstenbranches lijkt sinds 2014 door andere factoren te worden verstoord. Om die theoretische relatie te formaliseren, worden Phillipscurven, die het verband tussen de conjuncturele macro-economische variabelen en de prijzen weergeven, gemodelleerd. De diensteninflatie wordt telkens geraamd aan de hand van een model met drie macro-economische variabelen. De conditionele voorspellingen voor de diensteninflatie die eruit voortvloeien sinds 2012 dat is het jaar waarin de diensteninflatie in België begon af te wijken van die in de buurlanden en in het eurogebied geven aan dat de werkelijke diensteninflatie in België sinds eind 2014 beduidend uitkomt boven de op basis van de macro-economische context gemaakte voorspellingen. De laatste tijd zijn de determinanten die in het verleden (dat is van 1998 tot 2011) een verklaring boden voor een groot gedeelte van de diensteninflatie, dan ook niet meer van toepassing. Die conclusie geldt trouwens eveneens indien met de conditionele voorspelling wordt gestart in 2009, dat is van bij het begin van de periode van loonmatiging. Andere factoren dan de economische context hebben dus tijdens de afgelopen periode een excessieve stijging van de dienstenprijzen met zich gebracht. Het sinds 2012 opgetekende verschil in diensteninflatie tussen België en de buurlanden of het eurogebied is niet enkel toe te schrijven aan de in België genoteerde al te grote prijsstijgingen. Een soortgelijke analyse voor het eurogebied wijst erop dat de werkelijke diensteninflatie er veeleer gering was ten opzichte van de op basis van macroeconomische modellen verrichte prognoses. De spreiding van de ramingen voor het eurogebied is echter hoog, zodat de desbetreffende resultaten minder betrouwbaar zijn. 65

66 Grafiek 27. Inflatieverwachtingen op basis van de macro-economische variabelen België Euro zone (Veranderingspercentages) 2,5 2, ,5 1, ,5 0,5 0 K4-11 K1-12 K2-12 K3-12 K4-12 K1-13 K2-13 K3-13 K4-13 K1-14 K2-14 K3-14 K4-14 K1-15 K2-15 K3-15 K4-15 K1-16 K K4-11 K1-12 K2-12 K3-12 K4-12 K1-13 K2-13 K3-13 K4-13 K1-14 K2-14 K3-14 K4-14 K1-15 K2-15 K3-15 K4-15 K1-16 K2-16 Opgetekende inflatie Geraamde inflatie Bronnen: ECB, NBB. 1 De grijze lijnen vertegenwoordigen de diensteninflatie die theoretisch kan worden afgeleid uit de modellen van de Phillipscurve, waarbij de hierna volgende variabelen worden gehanteerd: de loonkosten per eenheid product in de dienstenbranches, het bbp naar volume, de invoerprijzen van de concurrenten buiten het eurogebied, de vroegere diensteninflatie, het consumentenvertrouwen, de olieprijzen, de werkloosheidsgraad en de investeringen naar volume. De gegevens hebben betrekking op de periode van het eerste kwartaal van 1998 tot het tweede kwartaal van De conditionele prognose van de diensteninflatie vangt aan in het eerste kwartaal van De door de overheid zowel door rechtstreeks optreden als via indexeringsmechanismen gereguleerde prijzen zijn één van de oorzaken van het niveau van de diensteninflatie in België. Dat zou de hiervoor aangestipte rigiditeit verklaren. II.3.2. Overheidsinterventies met impact op de prijzen Het effect van sommige overheidsmaatregelen die de prijzen beïnvloeden, kan niet worden ontkend. Wanneer de overheid beslist om een parafiscale maatregel uit te voeren of de prijzen van goederen of diensten (deels) te bepalen of te beïnvloeden, heeft dat een impact op de prijzen van de finale consumptie, en bijgevolg op de consumptieprijsindex. De prijzen van sommige diensten kunnen gereguleerd zijn, wat inhoudt hetzij dat hun prijs verloopt conform een algemene prijsindex, hetzij dat hun prijs systematisch (mede) bepaald of beïnvloed wordt door de overheid. Er zijn dus diverse bepalingen of ingrepen van regulatoren die als prijsregulering kunnen worden gezien. In feite kan, ruim gezien, prijsregulering worden beschouwd als een niet-marktconforme aanpassing van de consumptieprijs, die niet (louter) gebaseerd is op de micro-economische factoren. In dit gedeelte wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten van regulering. Ten eerste zijn er rechtstreeks door de overheid bepaalde of beïnvloede dienstenprijzen, die, vanaf de aanpassing, gedurende 12 maanden een direct effect sorteren op de jaar-op-jaar inflatie. In oktober 2015 gaf de diensteninflatie bijvoorbeeld een sterke stijging te zien, als gevolg van de verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Ook prijzen van dienstencategorieën zoals riolering en afvalophaling worden bepaald door de overheid, zij het door de lokale overheid. 66

67 Eurostat publiceert op basis van een lijst afkomstig van de statistische instellingen, een administered prices indicator die de goederen en diensten bevat, welke, enerzijds, hoofdzakelijk en, anderzijds, volledig gereglementeerd zijn 104, dat wil zeggen dat hun prijs (mede) bepaald wordt door de federale of gewestelijke overheid. Een tweede manier van prijsregulering vindt veeleer onrechtstreeks plaats: de prijs van sommige diensten evolueert in overeenstemming met het verloop van een index; dat is meestal bepaald in een beheerscontract. Bij de zogenoemde geïndexeerde diensten worden de prijzen eens of meer keren per jaar, meestal op vaste tijdstippen, op de één of andere manier gelinkt aan de nationale consumptieprijsindex (NCPI) (bijvoorbeeld buskaartjes in Vlaanderen en Wallonië), aan de gezondheidsindex 105 (GZI) (bijvoorbeeld treinkaartjes) of aan de ABEX-index (bijvoorbeeld notariskosten en brandverzekeringen). Die laatste index weerspiegelt het verloop van de kosten in de bouwnijverheid 106. Die formeel bepaalde indexeringsmechanismen zijn dus, naast de loonindexeringen, een mogelijke extra bron van inflatiepersistentie. Die indexeringsmechanismen moeten enigszins genuanceerd worden: de prijsvorming voor al die zogeheten geïndexeerde diensten kan, afgezien van indexeringen, nog door andere factoren worden beïnvloed. Prijsverhogingen op basis van indexeringen worden vrijwel niet louter mechanisch toegepast; de indexering is maar één van de elementen waarvan de prijs afhankelijk is. Een dienst kan aan verschillende soorten regulering onderworpen worden. Inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs bijvoorbeeld, waarvan het tarief afhankelijk is van het verloop van de NCPI en de GZI, werd in oktober 2015 geconfronteerd met de eenmalige besparingsmaatregel van de Vlaamse regering om het inschrijvingsgeld drastisch te verhogen, ongeacht het verloop van de index. In dit deel onderzoeken we de invloed van gereguleerde prijzen op de diensteninflatie. Er worden maandelijkse gegevens gehanteerd, voor de periode vanaf , van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP). De administered prices indicator van Eurostat geeft aan welke diensten gereguleerd zijn op COICOP niveau (geaggregeerd). Voor de geïndexeerde diensten wordt een meer gedetailleerd niveau gehanteerd 109. In dit hoofdstuk wordt daarop dieper ingegaan. Ook de keuze van de geïndexeerde diensten wordt verder toegelicht. 104 Merk op dat de lijst van Eurostat dus niet uitsluitend diensten omvat, maar daarnaast ook sommige niet-energetische industriele goederen, levensmiddelen en energetische goederen. Voor dit verslag hebben we alleen de gereglementeerde diensten in aanmerking genomen. 105 De gezondheidsindex wordt afgeleid uit de Nationale Consumptieprijsindex, exclusief producten die geacht worden schadelijk te zijn voor de gezondheid, namelijk alcohol, tabak en motorbrandstoffen De gewichten en de goederenkorf vóór 2000 werden niet op een even regelmatige basis bijgewerkt als thans het geval is. 108 COICOP staat voor Classification of Individual Consumption According to Purpose. Het is de nomenclatuur die gebruikt wordt om de individuele consumptieve bestedingen van onder andere huishoudens uit te splitsen, en wordt dus gehanteerd voor het opstellen van de consumptieprijsindices. 109 Bijvoorbeeld, de categorie COICOP (4-cijferniveau), Overige diensten, wordt beschouwd als een gereguleerde categorie, omdat het merendeel van de diensten van die rubriek gereguleerd zijn. Ze bestaat echter uit zowel gereguleerde als nietgereguleerde diensten: diensten van een notaris, identiteitskaart, begrafenis, rijbewijs, wc-bezoek, levering van bloemen, enz. Voor de geïndexeerde diensten wordt er meer in detail gegaan en vastgesteld dat hier alleen de notariskosten (COICOP op 6-cijferniveau) beschouwd kunnen worden als een geïndexeerde dienst. 67

68 Tabel 17. Volgens de Eurostat indicator volledig of gedeeltelijk gereguleerde diensten in 2016, en de hier opgestelde lijst 1 van geïndexeerde diensten Diensten waarvan de prijzen door de overheid gereguleerd zijn, volgens Eurostat (28 % van de diensten) Diensten waarvan prijzen geïndexeerd zijn, volgens NBB en FOD economie (24 % van de diensten) 04.1 Huurgelden X Huisvuilophaling X Riolering X /3 Geneeskundige prestaties + paramedische diensten X Geneesk. prestat. tandartsen X Verpleging in ziekenhuis X Autokeuring X Verkeersbelasting 2 X Personenvervoer per spoor X X Personenvervoer over de weg X Vervoer per bus X X Taxi en verhuur auto met bestuurder X Posterijen X X Onderwijs X X Sociale bescherming 3 X Rusthuizen X Verzekering i.v.m. de woning X Verzekering i.v.m. de gezondheid X Andere diensten X Notariskosten X X Bronnen: EC, FOD Economie, NBB. 1 De lijst een raming van de diensten die als geïndexeerd kunnen worden gezien is niet exhaustief. 2 Sinds 2016 uit de HICP index geweerd. 3 Bevat kinderopvang, rusthuizen en diensten om mensen thuis te verzorgen. 1. Prijsregulering met directe impact op de diensteninflatie De overheid op federaal, gewestelijk of lokaal niveau kan rechtstreeks beslissen prijzen van sommige diensten aan te passen. Zo werden de tarieven van huisvuilophaling en riolering in 2014 en 2015 verhoogd. De tariefverhoging van de huisvuilophaling heeft in 2014 (vanaf mei) een effect van 0,1 procentpunt gesorteerd op de diensteninflatie en de tariefverhoging van riolering heeft in 2014 en 2015 de diensteninflatie telkens met 0,1 procentpunt doen stijgen. Door een harmonisering van het remgeld van specialisten in 2015 versnelde in dat jaar ook de inflatie voor medische diensten, die een bijdrage leverde van 0,2 procentpunt aan de diensteninflatie. In oktober 2015 leverde de verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap tot en met september 2016 een bijdrage van ongeveer 0,4 procentpunt aan de diensteninflatie. De administered prices indicator van Eurostat betreft prijzen van goederen en diensten die hetzij volledig, hetzij gedeeltelijk gereguleerd zijn 110. Die indicator wordt opgesteld op basis van een lijst van goederen en diensten die statistische instellingen doorsturen en maakt het mogelijk het prijsverloop van gereguleerde goederen en diensten in de diverse Europese landen te vergelijken. Volledig gereguleerde prijzen ( Fully administered prices ; 16,6 % van de gereguleerde diensten) worden door Eurostat gedefinieerd als prijzen van goederen en diensten die rechtstreeks door de overheid worden bepaald. Hoofdzakelijk gereguleerde prijzen ( Mainly administered prices ; 83,4 % van de gereguleerde diensten) betreffen de goederen en diensten waarvoor de overheid een belangrijke invloed uitoefent op de prijsvorming. Het kan bijvoorbeeld gaan om de prijsaanpassing van goederen of diensten die de goedkeuring vergt van de nationale of gewestelijke overheid, of van regulatoren zoals het BIPT (Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie)

69 Voor deze studie wordt er echter gefocust op de diensten, veeleer dan op het geheel van de in de Eurostat-indicator vervatte goederen en diensten. Op basis van de lijst van geïntegreerde goederen en diensten werd hier een aparte indicator opgesteld voor de gereguleerde diensten in België en in onze drie voornaamste buurlanden, namelijk Duitsland, Frankrijk en Nederland. Er moet worden opgemerkt dat ook die index geen precieze weerspiegeling is van de prijzen van gereguleerde diensten. De categorieën die als gereguleerd worden beschouwd, worden namelijk bepaald op COICOP4-niveau, wat een relatief geaggregeerd niveau is. In die categorieën kunnen er sommige subcategorieën of getuigen zijn die niet als gereguleerd zouden worden beschouwd. Het criterium om een COICOP4-categorie al dan niet als gereguleerd te beschouwen is: bevat de categorie meer dan 50 % goederen en diensten waarvan de prijzen gereguleerd zijn? Voor de opsomming van de categorieën, zie bijlage 5. a) België De diensten waarvan de prijzen volgens de Eurostat-indicator in België in 2016 gereguleerd zijn worden in de onderstaande tabel samengevat. Tabel 18. Gereguleerde diensten in België volgens Eurostat Categorie (COICOP classificatie tussen haakjes) Gewicht binnen de totale dienstenkorf in 2016 (in %) Volledig gereguleerd 4,7 Inflatie in 2016 (jaar-opjaar verandering in %) Huisvuilophaling (04.4.2) 1,0 3,1 Riolering (04.4.3) 1,1 0,6 Verzekering i.v.m. gezondheid (12.5.3) 2,6 2,5 Hoofdzakelijk gereguleerd 23,6 Geneeskundige prestaties en paramedische diensten (06.2.1/3) 2,9 0,0 Diensten door tandartsen (06.2.2) 1,0 0,0 Verpleging in het ziekenhuis (06.3.0) 8,9 1,2 Personenvervoer per spoor (07.3.1) 1,2 1,0 Personenvervoer over de weg (07.3.2) 1,1 3,3 Postzegels (08.1.0) 0,2 2,8 Onderwijs (10) 1,5 22,4 Sociale bescherming (12.4.0) 5,3 3,0 Andere diensten (12.7.0) 1,5 0,7 Bron: EC. 69

70 Grafiek 28. Inflatie van de gereguleerde diensten en de totale diensteninflatie (Jaar-op-jaar veranderingen, in %, tenzij anders vermeld) Bronnen: EC, NBB. Bijdrage van de gereguleerde diensten aan de totale diensteninflatie, in procentpunten Inflatie gereguleerde diensten Diensteninflatie (HICP) In de bovenstaande grafiek wordt aangetoond dat de evolutie van de diensteninflatie sterk beïnvloed wordt door het verloop van de gereguleerde diensten. Dat hoeft niet te verbazen, gezien het gewicht van de gereguleerde diensten (ongeveer 28 % van de totale diensten in 2016). Bovendien kan worden aangestipt dat de inflatie van de gereguleerde diensten sinds 2012 bijna altijd uitkomt boven de gemiddelde diensteninflatie, terwijl dat voordien veeleer andersom was. De bijdrage van de gereguleerde diensten aan de totale diensteninflatie is de laatste jaren dan ook gestegen. Over de periode bedroeg de gemiddelde inflatie van de gereguleerde diensten in België 2,9 %. Die diensten leverden in die periode in België een bijdrage van 0,8 procentpunt aan een diensteninflatie van gemiddeld 2,3 %. In de periode daarvoor was die bijdrage geringer: van 2001 tot 2011 werd een diensteninflatie van gemiddeld 2,1 % opgetekend en de gereglementeerde diensten leverden een bijdrage van gemiddeld slechts 0,1 procentpunt. 70

71 Grafiek 29. Diensteninflatie opgesplitst naar gereguleerde en niet-gereguleerde diensten 4 (Bijdragen in procentpunten; totale diensteninflatie in %) Bronnen: EC, NBB. Bijdrage van de gereguleerde diensten tot de totale diensteninflatie Bijdrage van de diensten ongerekend gereguleerde diensten tot de totale diensteninflatie Totale diensteninflatie Het verloop van de bijdrage van de gereguleerde diensten aan de totale diensteninflatie hangt ook af van het gewicht ervan. Het gewicht van de gereguleerde diensten in de totale dienstenkorf bedroeg tot en met 2005 ongeveer 30 %, waarna het zakte tot rond 15 %. Sinds 2011 steeg het weer, tot 28 % in In 2001 leverden de gereguleerde diensten een negatieve bijdrage aan de totale diensteninflatie. Dat had deels te maken met de scherpe daling van telefoontarieven (een categorie die tot en met 2005 als gereguleerd werd beschouwd) in oktober Ook in 2003 leverden de gereguleerde diensten een negatieve bijdrage aan de diensteninflatie, wat grotendeels het gevolg was van de afschaffing van het kijk-en luistergeld in Vlaanderen en Brussel, en van de vermindering ervan met 30 % in Wallonië. In 2012 werd besloten vanaf 1 januari dat jaar de diensten van notarissen te onderwerpen aan een btw-tarief van 21 %. Die maatregel strookte met de in 2012 genomen begrotingsmaatregelen inzake het optrekken van sommige indirecte belastingen 113, als gevolg van een Europese richtlijn die de lidstaten ertoe noopte sommige diensten te onderwerpen aan de btw. 111 Het gewicht liet een scherpe daling optekenen, wegens het schrappen van enkele categorieën die als gereguleerd werden beschouwd. De categoriëen (culturele diensten) en /3.0 (telefoon- en faxtoestellen en diensten) bijvoorbeeld behoorden maar tot en met 2005 tot de gereguleerde diensten. De stijging vanaf 2011 kwam vooral doordat de bron voor de bepaling van de gewichten werd gewijzigd: er werd overgegaan van de huishoudbudgetenquête (HBO) op de nationale rekeningen, waarbij de uitgaven van institutionele huishoudens beter werden gevat. Dat tekent zich vooral af in het gestegen gewicht van de categorie 12.4 Sociale bescherming. 112 De prijsdalingen in die categorie hebben de laatste jaren vaak geleid tot een negatieve bijdrage aan de totale inflatie (behalve in ), maar dat werd dus niet meer opgetekend in de gereguleerde diensten. 113 Een andere maatregel was de verhoging van het btw-tarief voor teledistributieabonnementen van 12 % tot 21 %, maar dat had enkel een impact op de inflatie van de categorie culturele diensten (COICOP ), die sinds 2006 geen deel meer uitmaakt van de gereguleerde diensten. Het effect van de maatregel van 2012 is dus niet in die grafiek te zien. 71

72 Sinds 2015 is de bijdrage van de gereguleerde diensten aan de totale diensteninflatie weer toegenomen. Dat is vooral toe te schrijven aan prijsverhogingen in de categorieën riolering, huisvuilophaling, medische diensten, verpleging in het ziekenhuis, sociale bescherming en onderwijs. In oktober 2016 is de inflatie voor gereguleerde diensten als gevolg van een basiseffect sterk gedaald. Het effect van de stijging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap op de jaar-op-jaar inflatie een jaar voordien is dan immers uitgewerkt. De prijsaanpassingen als gevolg van diverse overheidsbeslissingen verklaren onder meer waarom de diensteninflatie, ondanks de minder gunstige conjunctuur en de loonkostenmatiging, zo persistent hoog is gebleven. Sinds 2012 levert ook de categorie sociale bescherming aanzienlijk bij tot de diensteninflatie (jaarlijks gemiddeld 0,2 procentpunt). Vooral rusthuizen tekenden hiervoor (69 % van de categorie in 2016), maar ook peutertuinen (28 %) en thuiszorgdiensten (3 %) behoren tot die categorie. Prijsverhogingen in die sector, bovenop die welke voortvloeien uit de indexering aan de hand van de NCPI, moeten door de gewestregeringen worden goedgekeurd 114. Vooral in 2015 was de prijsverhoging aanzienlijk en leverde toen een bijdrage van 0,3 procentpunt aan de diensteninflatie, wat voornamelijk werd opgetekend in de categorie rusthuizen. Het zij opgemerkt dat die categorie de inflatie van de gereguleerde diensten mede heeft doen toenemen, maar dat de prijsverhogingen plaatsvonden op initiatief van de dienstverleners en enkel goedgekeurd werden door de overheden. De onderstaande tabel biedt een overzicht van sommige beslissingen op federaal en op gewestelijk niveau en toont de impact ervan op de totale diensteninflatie. 114 Bij peutertuinen is er enige nuancering nodig: private crèches mogen hun prijzen volledig onafhankelijk bepalen. 72

73 Tabel 19. De belangrijkste federale en regionale/lokale maatregelen die een impact hebben gehad op de Belgische diensteninflatie sinds Beslissingen op federaal niveau Beslissingen op gewestelijk/lokaal niveau Jaar (+ diensteninflatie) 2000 (2,3 %) 2001 (2,0 %) 2002 (2,6 %) 2012 (2,5 %) 2014 (2,2 %) 2015 (2,4 %) 2016 (2,3 %) Omschrijving Oktober 2000: invoering één enkel tarief voor binnenlandse korte- en langeafstandsgesprekken en verlaging prijzen van internationale gesprekken. Nog steeds impact van maatregel oktober 2000 tariefverlaging telecom. Notarissen en gerechtsdeurwaarders btw plichtig vanaf 1 januari Verhoging, op 1 januari 2012, btw-tarief betaaltelevisie van 12 % naar 21 %. Harmonisering van het remgeld bij specialisten heeft een impact gehad op de prijzen van medische diensten in januari Verplicht gebruik witte kassa in de horecazaken met een maaltijdomzet van minstens , enerzijds, en de maatregelen in het kader van de taxshift (accijnsverhogingen op alcoholische dranken), anderzijds, hebben de horecaprijzen waarschijnlijk ook opgevoerd. De directe effecten van beide maatregelen zijn moeilijk vast te stellen en kunnen moeilijk van elkaar worden onderscheiden. Geraamde bijdrage aan diensten-inflatie -0,6 procentpunt van oktober tot december -0,6 procentpunt van januari tot september 0,2 procentpunt 0,1 procentpunt 0,2 procentpunt? Omschrijving Afschaffing kijk- en luistergeld in Vlaanderen en Brussel (en de vermindering ervan in Wallonië). Die afschaffing werd voor de helft doorberekend in april en voor de andere helft in oktober (=de maanden waarin het kijk- en luistergeld in principe diende te worden betaald). Tal van gemeenten hebben de tarieven opgetrokken van sommige diensten waarvan de prijzen gereguleerd zijn, zoals huisvuilophaling (mei 2014) en waterzuivering (januari 2014). Verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap in oktober Verhoging van de tarieven voor waterzuivering en huisvuilophaling. Nog steeds impact verhoging inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap in oktober Bronnen: EC, NBB. 1 De lijst is niet exhaustief. De maatregelen met een impact kleiner dan 0,1 procentpunt werden niet opgesomd. Geraamde bijdrage aan diensteninflatie -0,7 procentpunt in april en oktober 0,1 procentpunt 0,4 procentpunt van oktober tot december 0,1 procentpunt 0,4 procentpunt van januari tot september Uit deze analyse blijkt dat de overheidsmaatregelen die een effect sorteerden op de prijzen, een aanzienlijke invloed hebben uitgeoefend op de diensteninflatie. Indien de voornoemde maatregelen buiten beschouwing worden gelaten, dan sluit het prijsverloop in de dienstenbranches beter aan bij de geraamde Phillipscurven, maar ligt nog steeds hoger dan kan worden verwacht op basis van het merendeel van de specificaties (zie bovenstaande analyse). Het lijkt er derhalve op dat de diensteninflatie, ongerekend de impact van overheidsbeslissingen, in België voortdurend rond 2 % schommelt, ongeacht de macro-economische context. 73

74 Grafiek 30. Voorspelling van de diensteninflatie op basis van macroeconomische variabelen in België (Veranderingen op jaarbasis in %) 2,8 2,6 2,4 2,2 2,0 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 K4-11 K1-12 K2-12 K3-12 K4-12 K1-13 K2-13 K3-13 K4-13 K1-14 K2-14 K3-14 K4-14 K1-15 K2-15 K3-15 K4-15 K1-16 K2-16 Bronnen: ECB, NBB. 1 Raming van het verloop van de diensteninflatie, ongerekend de volgende overheidsmaatregelen: de verhoging van de rioleringstarieven in januari 2012, januari 2014 en januari 2015, de verhoging van de tarieven van afvalophaling in mei 2014 en mei 2015, de btw-verhoging op tvabonnementen in januari 2012, de btw-plicht voor notarissen vanaf januari 2012, de verhoging van de tarieven voor medische diensten door de harmonisering van het remgeld bij specialisten in januari 2015, en de verhoging van het inschrijvingsgeld voor het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap in oktober Diensteninflatie die wordt verkregen op basis van Phillipscurvemodellen, waarvoor verschillende specificaties werden geraamd die gebruikmaken van de volgende variabelen: loonkosten per eenheid product (waarin, naast de loonkosten per uur, ook de productiviteit in aanmerking wordt genomen) in de dienstenbranches, bbp naar volume, invoerprijzen van de concurrenten buiten het eurogebied, diensteninflatie uit het verleden, consumentenvertrouwen, olieprijzen, werkloosheidsgraad en investeringen naar volume. De gegevens hebben betrekking op de periode van het eerste kwartaal van 1998 tot het tweede kwartaal van De conditionele voorspelling van de diensteninflatie start in het eerste kwartaal van Tot slot moet worden opgemerkt dat de als gevolg van de overheidsmaatregelen gestegen diensteninflatie zorgde voor een snellere stijging van de gezondheidsindex, waarop het verloop van de loonkosten is gebaseerd. Sommige ondernemingen kunnen deze stijging van de loonkosten doorberekenen in de finale consumptieprijs. Op die wijze kunnen de overheidsmaatregelen tweederonde-effecten sorteren; via de loon-prijsspiraal kan de concurrentiepositie van ons land verslechteren. Andere ondernemingen, die meer onderhevig zijn aan concurrentie, kunnen die loonsverhogingen moeilijker in hun finale verkoopprijs doorberekenen, waardoor hun winstmarges slinken. b) Vergelijking met de drie voornaamste buurlanden Opgetekende diensteninflatie Diensteninflatie ongerekend overheidsmaatregelen (1) Diensteninflatie geraamd op basis van Phillipscurvemodellen (2) In de eerste plaats valt op te merken dat 13 dienstencategorieën in 2015 en 2016 in België als gereguleerd werden beschouwd, terwijl dat in Duitsland 12 en in Frankrijk en Nederland slechts 10 categorieën betrof. In België waren de gereguleerde diensten in 2015 en 2016 goed voor ongeveer 12 % van de totale goederenkorf (of ongeveer 28 % van de dienstenkorf). In Nederland was dat 15 % van de totale goederenkorf (of 34 % van de totale dienstenkorf), in Duitsland 12 % (of 25 % van de dienstenkorf), en in Frankrijk 8 % (17 % van de dienstenkorf). 74

75 Grafiek 31. Inflatie van de gereguleerde diensten in België en in de drie voornaamste buurlanden (Jaar-op-jaarveranderingen, in %) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden Bronnen: EC, NBB. De bovenstaande grafiek toont aan dat de inflatie van de gereguleerde diensten in België vóór 2012 op enkele uitzonderingen na lager is gebleven dan bij onze drie voornaamste buurlanden. Over de periode bedroeg de inflatie van de gereguleerde diensten op jaarbasis in België gemiddeld 1,0 %, tegen gemiddeld 1,9 % in de drie voornaamste buurlanden. Sinds 2012, toen de hoge diensteninflatie meer begon bij te dragen aan het inflatieverschil tussen België en de drie voornaamste buurlanden, is echter een wijziging opgetreden. Over de periode bedroeg de gemiddelde inflatie van de gereguleerde diensten 2,9 % in België, tegen slechts 1,4 % in de drie voornaamste buurlanden. Dat verloop verklaart deels waarom de diensteninflatie in België recentelijk niet vertraagde, terwijl dat in de drie voornaamste buurlanden wel het geval was. De weerslag van het jaar-op-jaar effect van de stijging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap is ook hier duidelijk: eind 2016 lijkt een hogere inflatie voor gereguleerde diensten zich in België niet meer zo duidelijk af te tekenen. De inflatie van de gereguleerde diensten daalde van 2,9 % in september 2016 tot 1,5 % in oktober. 2. Prijsregulering met indirecte impact op de diensteninflatie De Belgische arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een automatische loonindexering. Dat mechanisme zorgt voor een relatief snelle en automatische aanpassing van de lonen aan de prijsstijgingen, waardoor ondernemingen te kampen krijgen met hogere productiekosten. Dat kan ondernemingen ertoe aanzetten hun verkoopprijs te verhogen, waardoor een loon-prijsspiraal ontstaat. Vooral bij ondernemingen in de dienstensector, waarin lonen een groot gedeelte van de productiekosten uitmaken en waarvan sommige minder onderhevig zijn aan concurrentie, maar die hun winstmarges willen vrijwaren, kan dat zorgen voor een opwaarts effect op de prijzen. Loonindexering is echter niet de enige bron van prijswijzigingen door koppeling aan een index. Zoals hiervoor aangestipt, zijn er ook diensten waarvan de prijs rechtstreeks wordt aangepast aan het verloop van een index. De beheerscontracten van voornamelijk overheidsbedrijven bepalen immers dat het verloop van het algemeen inflatiepeil in de economie één van de elementen is die bij de berekening van de jaarlijkse tariefaanpassingen in aanmerking mogen worden genomen. Ceteris paribus, resulteert dat in een extra mechanische bron van inflatie als gevolg van indexeringsregels en versterkt derhalve het effect van de loon-prijsspiraal. De prijszetting weerspiegelt bijgevolg in 75

76 mindere mate de bedrijfskosten van deze dienstverlenende ondernemingen (overeengekomen loonkosten, prijs van (internationale) grondstoffen, enz.) waarvan de prijs bij aan concurrentie blootgestelde ondernemingen afhankelijk is. Toch is er een macro-economische grondslag voor die mechanismen, want de prijsindex weerspiegelt in zekere mate het verloop van de conjunctuur en de loonkosten. Desalniettemin veroorzaken die mechanismen enige rigiditeit, aangezien ondernemingen een minder grote incentive kunnen voelen om hun productiviteit te verhogen. De bedoeling van dit gedeelte is te proberen die institutionele of veeleer mechanische inflatie af te bakenen. Er werd getracht een index op te stellen die de zogeheten geïndexeerde diensten bundelt. Daarbij werd, in samenwerking met de FOD Economie, informatie uit beheerscontracten, uit wetteksten, enz. verzameld. Het is niet eenvoudig de diensten te bepalen waarvoor er een indexeringsmechanisme bestaat is. De hier opgestelde index is bijgevolg niet exhaustief en is bepaald aan de hand van een aantal hypothesen. In de meeste gevallen blijft de prijsvorming immers niet beperkt tot het indexeringsmechanisme. De verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap in oktober 2015 is een voorbeeld daarvan. Die vermeerdering verliep niet conform het gangbare indexeringsmechanisme, maar was het gevolg van een begrotingsmaatregel van de Vlaamse regering. Ook in de telecomsector mogen de tarieven jaarlijks worden geïndexeerd, maar dat belet de operatoren niet om extra prijsaanpassingen uit te voeren. De meest recente prijsverhogingen werden dan ook vooral ingegeven door commerciële motieven en vonden niet plaats op grond van indexeringsmechanismen. Dat blijkt ook uit het feit dat de prijsaanpassingen niet dezelfde zijn voor alle diensten die een telecombedrijf aanbiedt. Voor sommige diensten worden de tarieven niet aangepast, terwijl de prijzen van andere wel worden aangepast 115. Ook de tarieven van een brandverzekering zijn sinds 2011 sneller gestegen dan zou worden verwacht puur op basis van het gangbare indexeringsmechanisme 116, doordat verzekeringsmaatschappijen de kosten van het stijgend aantal schadeclaims hebben doorberekend. Wanneer een rusthuis de tarieven indexeert, moet dat worden meegedeeld aan de gewestelijke overheid, maar haar goedkeuring is niet vereist. Andere prijsaanpassingen bovenop de index zijn ook mogelijk, maar moeten wel door de gewestelijke autoriteit worden goedgekeurd. Ook tarieven van niet-particuliere peutertuinen worden gekoppeld aan de index. Toch is het moeilijker in het geval van peutertuinen van geïndexeerde diensten te spreken. Enerzijds is de prijs bij niet-particuliere peutertuinen afhankelijk van het inkomen, en, anderzijds, mogen particuliere peutertuinen hun prijzen volledig vrij bepalen. Er dient ook te worden opgemerkt dat de indexering niet altijd op alle geselecteerde diensten wordt toegepast. Naast de gangbare mechanismen, kunnen ook (additionele) reglementeringen de prijsvorming van geïndexeerde diensten beïnvloeden. Ze kunnen bepaald zijn in beheerscontracten. Voor een aantal categorieën wordt in de reglementering bijvoorbeeld een maximale prijsverhoging bepaald, waarbij het verloop van de consumptieprijsindex of de gezondheidsindex maar een element is. Naast de indexering, kan ook een extra prijsverhoging toegestaan zijn, al dan niet met een vast percentage, eventueel op voorwaarde van het bereiken van bepaalde doelstellingen (stiptheid van treinen, een aandeel van de post die geleverd wordt binnen een bepaalde termijn, enz.). Er zijn ook diensten waarvoor geen formeel 117 indexeringsmechanisme vastgelegd is, maar waarvoor indexering wel de gangbare praktijk is. Met andere woorden, ondernemingen lijken indirect rekening te houden met hogere loonkosten in de toekomst via loonindexeringen en passen hun prijzen daardoor aan het verloop van de consumptieprijzen aan Recentelijk waren het bijvoorbeeld vooral de prijzen van packs die aangepast werden. 116 In het geval van de brandverzekering houdt dit een jaarlijkse indexering in, en wordt de jaar-op-jaar verandering van de ABEXindex in aanmerking genomen. 117 Met formeel wordt hierin bedoeld: de gevallen waarin in een wettekst of een beheerscontract voor de prijsbepaling rechtstreeks wordt gerefereerd aan een index. 118 Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar autoverzekeringen of familiale verzekeringen. Hoewel automatische aanpassingen aan de index verboden zijn, kunnen verzekeraars, bij het motiveren van hun premieverhogingen, het argument van verhoogde loonkosten door het verloop van de index aanvoeren. 76

77 Wat betreft de medische diensten: bij het bepalen van de honoraria van geconventioneerde artsen 119, elk jaar of om de twee jaar, kan ook rekening worden gehouden met de index. Dat gebeurt echter niet systematisch en de informatie hierover is weinig transparant: het wordt niet letterlijk opgenomen in de gepubliceerde overeenkomsten. Al die beperkingen maken duidelijk dat de kwalificatie van sommige diensten als geïndexeerde diensten een moeilijke opgave is. Bijgevolg is deze analyse veeleer een indicatie van de potentiële invloed, op basis van de geselecteerde geïndexeerde diensten, op de inflatie dan een exacte becijfering van de werkelijke bijdrage van alle indexeringen van diensten. Gezien het grote gewicht van de categorie huurgelden en aangezien de indexering van huurgelden duidelijk bepaald wordt in wetteksten, werd hier ervoor gekozen de huurgelden te onderscheiden van de andere diensten waarvoor er een formeel indexeringsmechanisme bestaat. a) Huurgelden Het gewicht van de huurgelden in het dienstenpakket kwam in 2015 neer op 11 %; in 2016 was dat 14,5 % 120. In 2001, de periode waarmee deze analyse aanvangt, bedroeg het 17,4 %. In de meeste huurovereenkomsten wordt bepaald dat de huur geïndexeerd wordt, op de verjaardag van de inwerkingtreding van de overeenkomst, aan de hand van het verloop van de gezondheidsindex. Uiteraard volgt de index van de huurgelden niet volledig de gezondheidsindex, omdat de indexering in de eerste plaats een recht, maar geen plicht is. Uit gegevens van de FOD Economie blijkt immers dat maar een minderheid van de verhuurders elk jaar systematisch de huurprijs indexeert. Meestal vindt pas na een paar jaar een aanpassing plaats, of zelfs enkel wanneer er een nieuwe huurder is. Ten tweede kan de eigenaar bij het opstellen van een nieuwe overeenkomst een totaal nieuwe prijs bepalen. Er zijn dus andere factoren, zoals de situatie op de huizenmarkt, die mede de beweging van de huurgelden verklaren. Desondanks komt de tendens van de gezondheidsindex toch tot uiting in de inflatie van de huurgelden. 119 Bovendien zijn een aantal artsen niet-geconventioneerd, wat wil zeggen dat ze hun tarieven vrij kunnen bepalen. Die tarieven zijn echter (nog) niet in de index opgenomen. 120 De gewichten zijn gebaseerd op de huishoudbudgetenquête en de nationale rekeningen en hangen dus af van het consumptiepatroon van de huishoudens. Het verschil in gewicht tussen 2015 en 2016 wordt veroorzaakt door een herziening, in de nationale rekeningen, van de verhouding huurders ten opzichte van huiseigenaars, met een stijging van het aantal huurders. 77

78 Grafiek 32. Inflatie van huurgelden en indexeringsindicator (gezondheidsindex, afgeleid uit de NCPI) 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0-0,5 (Jaar-op-jaarveranderingen, in %, tenzij anders vermeld) P.m. Inflatieverschil België - buurlanden (totale HICP inflatie), in procentpunten, rechter schaal Werkelijke woninghuur in België (HICP) Indexeringsindicator: glijdend gemiddelde van de twaalf laatste maanden van de gezondheidsindex Werkelijke woninghuur in de drie buurlanden (HICP) Werkelijke woninghuur in België (NCPI) Bronnen: EC, NBB. Opmerking: Het verloop van de huurprijzen (hier weergegeven met een volle blauwe lijn) is dat volgens de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP), die een vergelijking met de buurlanden mogelijk maakt. De indexeringsindicator werd berekend als de jaar-op-jaar verandering van het glijdend gemiddelde van de laatste twaalf maanden van de gezondheidsindex. Die laatste wordt afgeleid uit de Nationale Consumptieprijsindex (NCPI) en wordt gebruikt voor de indexering van de lonen. In de periodes , en werden er sterke pieken opgetekend in het gemiddelde van de gezondheidsindex over de laatste twaalf maanden (de indexeringsindicator). De huurprijzen voor woningen gaven toen ook een versnelling te zien, maar in mindere mate dan wat op basis van de indexeringsindicator kon worden verwacht. In de eerste twee van de bovenvermelde periodes stegen de huurprijzen dan ook sneller in België dan gemiddeld in de drie voornaamste buurlanden 121. In de periode werd echter geen opmerkelijk groeiverschil tussen België en de buurlanden opgetekend. Omgekeerd vertraagde de stijging van de indexeringsindicator in 2010 en bijgevolg daalde de inflatie van de werkelijke woninghuur in België ook sneller dan in de drie voornaamste buurlanden. In het jaar 2014 lieten de huurprijzen in België een lichte inflatieversnelling optekenen, als gevolg van een aanpassing van de methodologie, zowel van de HICP als van de NCPI 122. Sinds de maand januari van dat jaar wordt bij de index beter rekening gehouden met de stijging van de huurprijzen als gevolg van nieuwe overeenkomsten, die een belangrijke oorzaak van prijsstijgingen zijn, terwijl vroeger vooral prijsstijgingen door indexeringen in rekening werden genomen. De nieuwe methodologie heeft gezorgd voor een hogere responsgraad en een grotere representativiteit door gegevens uit geregistreerde huurovereenkomsten op te nemen ,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0-0,5-1,0-1,5-2,0 121 Gewogen gemiddelde op basis van de gewichten van de diverse EU-landen in de HICP. 122 Bij de NCPI is dat effect sterker wegens het additionele effect van de overgang op een nieuw basisjaar (2013=100), en het feit dat de nieuwe methodologie ook werd toegepast op 2013 zonder dat die herziene index voor dat jaar werd gepubliceerd. De voor 2014 gepubliceerde index op basis van de nieuwe methodologie - kwam bijgevolg nog hoger uit. Hetzelfde vond plaats in 2006, in het licht van het nieuwe basisjaar 2004= Zie 78

79 In 2015 vertraagden zowel de groei van de indexeringsindicator als de stijging van de huurprijzen voor woningen. In 2016 steeg de indexeringsindicator opnieuw, maar bleef de stijging van de huurgelden beperkt. Dat er in Wallonië in april 2016 voor alle lopende overeenkomsten een indexsprong voor huurgelden 124 heeft plaatsgevonden, in het licht van de indexsprong voor lonen en sociale uitkeringen op federaal niveau 125, heeft hieraan amper bijgedragen. De inflatie van de huurgelden zou immers niet veel hoger geweest zijn (zoals in Vlaanderen en Brussel het geval was) zonder de indexsprong inzake huurgelden in Wallonië. Een additionele verklaring voor de vertraging in 2015 en 2016 die overigens moeilijk te kwantificeren valt is dat verhuurders geanticipeerd hebben op een mogelijke indexsprong, aangezien er ook sprake was van een indexsprong voor huurgelden in Vlaanderen en Brussel, en in 2014 nog een indexering hebben toegepast. In 2015 en 2016 hebben verhuurders bijgevolg mogelijk minder vaak geïndexeerd. Over het algemeen lijkt het inflatieverschil tussen België en de drie voornaamste buurlanden inzake woninghuur niet volledig gerelateerd te zijn aan het totale inflatieverschil. In de periode en in 2008 lijkt datt wel het geval geweest te zijn, maar niet in de periodes , 2010 en Vóór 2010 stegen de huurprijzen in België sneller dan gemiddeld in de drie voornaamste buurlanden, maar sindsdien liggen die inflatiecijfers dicht bij elkaar in de buurt. Integendeel, over de periode , lag het jaar-op-jaar groeitempo 126 van de huurprijzen gemiddeld in onze drie voornaamste buurlanden (1,35 %) iets hoger dan die in België (1,27 %). Dat verhult echter tegengestelde bewegingen: de Nederlandse huurprijzen zijn gereguleerd 127 (volgens de administered prices indicator van Eurostat) en stijgen in een beduidend sneller tempo dan in België (de toename wordt daar telkens in juli in de index doorberekend). De schommelingen van de Franse en de Duitse huurprijzen vertonen een vergelijkbaar verloop met dat van de Belgische. Gelet op het gewicht van de categorie, dat in België veel geringer is door het relatief hoog aantal huiseigenaars 128, dragen huurgelden veel minder bij aan de diensteninflatie dan in de drie voornaamste buurlanden. Ook in het jaarverslag van het Prijzenobservatorium wordt aangetoond dat, over de periode , de huur inderdaad een negatieve bijdrage leverde aan het inflatieverschil tussen België en de drie voornaamste buurlanden. Zulks houdt in dat die categorie in België, ondanks de indexering van de huurgelden, geen inflatienadeel van België ten opzichte van de drie voornaamste buurlanden veroorzaakt. 124 Decreet van 3 maart 2016 tot invoering van een indexsprong van de huurprijzen (BS 11/03/2016). Dit betekent dat de huurgelden in Wallonië niet werden geïndexeerd tot de nieuw gedefinieerde spilindex werd overschreden. 125 De regering herdefinieerde de afgevlakte gezondheidsindex, waardoor de spilindex niet in juni 2015, maar pas in mei 2016 overschreden werd. Doordat de inflatie van de huurgelden tussen april 2015 en mei 2016 gering was, houdt zulks in dat de indexsprong voor de huurgelden minder omvangrijk was dan die voor de lonen (de laatstgenoemd werd bepaald op 2 %). 126 Compound Annual Growth Rate. 127 De huurgelden voor sociale woningen mogen jaarlijks verhoogd worden met een aan de inflatie gekoppeld bedrag plus een huurtoeslag die afhankelijk is van onder andere het gezinsinkomen. Die huurtoeslag bedraagt 0,5 % voor gezinnen met een inkomen boven en 2,5 % voor gezinnen met een inkomen vanaf Op 1 juli 2016 mochten de huurgelden voor woningen maximaal van 2,1 % tot 4,6 % stijgen. Voor de vrije sector zijn er geen maximale huurverhogingen (behalve als dit in de overeenkomst is opgenomen). In de overeenkomst kan worden vermeld dat de huur jaarlijks geïndexeerd wordt op basis van een index (bv. de CPI) of er kan een nieuwe overeenkomst worden opgesteld In 2016 bedroeg het gewicht van huurgelden in België 6 % van de totale consumptiekorf, tegen 9 % in de buurlanden. 129 Jaarverslag Prijzenobservatorium. 79

80 Grafiek 33. Gemiddelde jaarlijkse bijdrage van de huurgelden aan de totale diensteninflatie in België en in de drie voornaamste buurlanden 0,40 (In procentpunten) 0,35 0,30 0,25 0,20 0,15 0,10 0,05 0, België Drie voornaamste buurlanden Bron: EC. b) Andere geïndexeerde diensten De onderstaande tabel bevat een lijst van geïndexeerde diensten waarvoor een formeel indexeringsmechanisme geldt, opgesteld in het licht van de hiervoor vermelde overwegingen. In 2015 en 2016 maakten die diensten ongerekend huurgelden respectievelijk iets meer dan 14 % en 9 % van de totale diensten uit. In 2001, de periode waarmee onze analyse aanvangt, was dat 7 %. Tabel 20. Inbegrepen categorieën in de geïndexeerde diensten Inflatie in 2016 (jaar-op-jaar veranderingen in %) Gewicht in 2016 (in % van de dienstenkorf) Gelinkte prijsindex Autokeuring (vanaf 2012) 1,99 0,23 GZI Verkeersbelasting (in de index tussen 2011 en 2015) 0,46 1 0,24 1 NCPI Vervoer per trein 0,97 1,21 GZI Vervoer per bus 3,13 0,93 NCPI Gecombineerd personenvervoer (tot en met 2012) 4,73 2 0,36 2 NCPI Postzegels 2,78 0,23 GZI Inschrijvings- en examengeld van hoger onderwijs 22,40 1,47 NCPI/GZI Brandverzekering 1,63 0,85 ABEX Rusthuizen 1,97 3,64 NCPI Notariskosten 0,19 0,50 ABEX Bronnen: EC, FOD Economie, NBB. 1 Gewicht en inflatie van Gewicht en inflatie van

81 Grafiek 34. Het verband tussen de Nationale consumptieprijsindex, gezondheidsindex, en de ABEX-index Bronnen: EC, ABEX, NBB. (Jaar-op-jaarverandering, in %) NCPI GZI ABEX Theoretische indexeringsindicator Sommige diensten worden geïndexeerd aan de hand van de Nationale consumptieprijsindex of op basis van de daaruit afgeleide gezondheidsindex. Nog andere diensten zijn afhankelijk van de ABEX-index. De opgestelde theoretische indexeringsindicator is de index die zou geobserveerd worden indien voor de prijzen van de bovenvermelde geïndexeerde diensten volledig de zogeheten indexeringsregels (die vervat zijn in wetteksten en beheerscontracten) in acht zouden worden genomen (zie bijlage 6). Die indicator weerspiegelt dus de NCPI, de GZI en de ABEX-index, zij het met enige vertraging. 81

82 Grafiek 35. Inflatie van de geïndexeerde diensten, de theoretische indexeringsindicator en de inflatie van de andere diensten (Allen ongerekend huurgelden) (Jaar-op-jaarveranderingen, in %) Inflatie geïndexeerde diensten Theoretische indexeringsindicator Bronnen: EC, NBB. Inflatie diensten ongerekend geïndexeerde diensten Er worden twee pieken opgetekend in de inflatie van de geïndexeerde producten. Een eerste piek tekent zich af in 2012 en is toe te schrijven aan de regeringsbeslissing om vanaf januari 2012 de diensten van notarissen te onderwerpen aan het btw-tarief van 21 %. Een tweede piek vindt plaats tussen oktober 2015 en september 2016, als gevolg van de sterke verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Het inschrijvingsgeld werd met ongeveer 270 opgetrokken tot 890. Die maatregel werd genomen in het kader van de begrotingsmaatregelen van de Vlaamse regering. Beide pieken zijn een gevolg van eenmalige regeringsbeslissingen en zijn derhalve niet toe te schrijven aan de gangbare indexeringsmechanismen. Die twee voorbeelden, welke een grote invloed uitoefenden op de inflatie van de geïndexeerde diensten, tonen aan dat enige voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie van de grafieken. Zowel regeringsbeslissingen als andere prijsverhogingen dan indexeringen kunnen een impact hebben op de prijzen, waardoor schommelingen in deze grafiek niet uitsluitend het gevolg zijn van automatische indexeringen. 82

83 Grafiek 36. Inflatie van de geïndexeerde diensten, de theoretische indexeringsindicator en de inflatie van de andere diensten 6 5 (Allen ongerekend huurgelden, notariskosten en onderwijs) (jaar-op-jaarverandering, in %) Bronnen: EC, NBB. Inflatie geïndexeerde diensten, ongerekend notariskosten en onderwijs Theoretische indexeringsindicator, ongerekend notariskosten en onderwijs Inflatie diensten ongerekend geïndexeerde diensten In sommige periodes (bijvoorbeeld , ) volgt de inflatie van de geïndexeerde producten min of meer de theoretische indexeringsindicator. Vanaf 2013 daalt de indexeringsindicator aanzienlijk, terwijl de inflatie van geïndexeerde en van de andere diensten aanhoudend hoog blijft. Dat kan een indicatie zijn van inflatiepersistentie. Hoewel de indexeringsmechanismen wijzen op een naar verwachting tragere groei van de consumptieprijzen, kunnen bedrijven toch beslissen die algemene vertraging niet in de prijzen door te berekenen en de prijzen constant te houden of zelfs te verhogen. De inflatie van de geïndexeerde diensten ongerekend huurgelden, notariskosten en onderwijs, kwam vaak uit boven de inflatie van de andere diensten dan de geïndexeerde diensten. De gemiddelde inflatie van de geïndexeerde diensten bedroeg over de periode ,6 %, terwijl dat voor de niet-geïndexeerde diensten slechts 2,1 % beliep. Die diensten sorteerden dus vaak een opwaarts effect op de totale diensteninflatie. Het moet worden opgemerkt dat de prijzen van die diensten weliswaar allemaal aan één of andere index gekoppeld zijn, maar toch niet zomaar automatisch worden aangepast. In vele gevallen moet de overheid bijvoorbeeld prijsstijgingen goedkeuren, ook al stroken ze met de prijsindex, onder meer in het geval van buskaartjes. Daarnaast kan er ook sprake zijn van een informele indexering. Ondernemingen kunnen, in het licht van de opgetekende prijsstijgingen, anticiperen op de toename van de loonkosten via automatische loonindexering en hun verkoopprijzen aanpassen. In de grafiek is dan ook te zien dat de inflatie van de diensten ongerekend de geïndexeerde diensten, bijvoorbeeld in het jaar 2002 en het jaar 2009, min of meer overeenstemt met het verloop van de theoretische indexeringsindicator. Dat kan evenwel, naast informele indexeringsmechanismen, ook gewoonweg de conjunctuur en de ermee gepaard gaande hogere productiekosten weerspiegelen. Kortom, er zijn aanwijzingen dat zowel formele als informele indexeringen de inflatiedynamiek van de diensten beïnvloeden en dat ze, naast het mechanisme van de loonindexering, ook een bron van inflatiepersistentie kunnen zijn. Toch lijken de indexeringen van bepaalde dienstenprijzen maar in beperkte mate bij te dragen aan het inflatieverschil tussen België en de drie voornaamste buurlanden. Wanneer sommige geïndexeerde diensten een inflatieversnelling 83

84 met een belangrijke impact op de diensteninflatie laten optekenen, is dat namelijk in de meeste gevallen het gevolg van andere factoren dan de indexering zelf. II.3.3. Rol van de concurrentie Kan de inflatiepersistentie in de diensten dan deels worden toegeschreven aan het feit dat de dienstenondernemingen minder aan concurrentie onderhevig zijn dan de ondernemingen uit andere bedrijfstakken, zodat ze hun prijzen kunnen blijven handhaven of zelfs verhogen, zelfs als hun kosten dalen? De concurrentie doet zich gelden op een binnenlandse markt of over de grenzen heen. Op de dienstenmarkt speelt de binnenlandse concurrentie in het geval van diensten die bijvoorbeeld door hun intrinsiek plaatselijke aard moeilijk verhandelbaar zijn. De internationale concurrentie op de dienstenmarkt kan beperkt zijn, niet enkel door de aard ervan, maar ook door wettelijke belemmeringen voor de handel. 1. De effecten van de concurrentie op de productiviteit en het prijsverloop a) De theorie In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de aspecten productiviteit en prijzen, maar de concurrentie kan rechtstreeks andere dimensies, zoals productkwaliteit of innovatie, beïnvloeden. De effecten van een verscherpte concurrentie op de productiviteit van een sector kunnen direct of indirect zijn. Met de hervormingen van de productmarkten wordt voornamelijk een verbetering van de concurrerende omgeving waarin de ondernemingen actief zijn, beoogd. De directe effecten op de arbeidsproductiviteit gaan bijvoorbeeld uit van de vermindering van de oprichtingskosten voor de ondernemingen en van het wegwerken van de toetredingsbelemmeringen, als gevolg van de hervormingen op de product- en/of dienstenmarkten. Theoretisch kunnen de indirecte effecten op de arbeidsproductiviteit inwerken via verscheidene kanalen, waaronder (ECB, 2007): een inkrimping van de marges en een betere middelenallocatie (allocatieve efficiëntie), een doelmatiger inzet, door de bedrijven, van de productiefactoren (productie-efficiëntie), een stimulans om te innoveren en de technologische grenzen te verleggen (dynamische efficiëntie). De winsten inzake allocatieve efficiëntie en productie-efficiëntie (ook statische verbeteringen genoemd), als gevolg van een verbetering van de concurrentievoorwaarden, vertegenwoordigen eenmalige wijzigingen van het productiviteitsniveau. De effecten van de dynamische efficiëntie op de productiviteit (dynamische winsten), daarentegen, worden geacht het niveau en de groei van de productiviteit op lange termijn op te trekken en dus in vergelijking met de statische winsten een potentieel groter effect op de productiviteit te sorteren. De concurrentie in een bepaalde sector (bijvoorbeeld de dienstensector) kan ook onrechtstreeks de arbeidsproductiviteit ondersteunen in andere sectoren van de economie (die bijvoorbeeld diensten gebruiken als input in hun productieprocessen). Wat betreft de dynamische efficiëntie, wordt in sommige studies gewag gemaakt van een omgekeerde U-shape-relatie tussen innovatie en concurrentie (vanaf een bepaalde graad van concurrentie vermindert de stimulans om te innoveren, zie Aghion et al. (2005)). Grotere concurrentie gaat in het algemeen gepaard met een lager prijspeil als gevolg van een inkrimping van de marges (voor gegeven marginale kosten). Bovendien stimuleert een sterkere concurrentie een efficiëntere aanwending en allocatie van de middelen, wat neerwaartse druk zet op de kosten en prijsdalingen met zich brengt. De prijseffecten zijn zowel direct via geringere aankoopprijzen voor de consumenten als indirect via de daling van de inputprijzen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een toegenomen concurrentie in de sector vervoer, die een neerwaarts effect zou sorteren op de prijzen van vakanties of op de prijzen in andere domeinen van de economie, zoals de detailhandel. Dat geldt niet enkel in eenzelfde productgroep (de diensten), maar ook van de ene categorie van goederen en diensten tot de andere. Doorgaans kan meer concurrentie in de sector energie een invloed uitoefenen op een groot aantal door de huishoudens geconsumeerde diensten (reparatie, vervoer, hotels, enz.) In het algemeen geldt: hoe hoger de graad van concurrentie in een economie, hoe groter de kans dat ze flexibeler is inzake lonen, prijzen en substitutie van inputs (hoewel uit sommige studies blijkt dat de prijzen in een concurrerende 84

85 omgeving als gevolg van gebrekkige coördinatie rigide kunnen blijven 130 ). De bedrijven die actief zijn op markten met een hogere graad van concurrentie, passen hun prijzen vaker aan als reactie op de kosten- en vraagfactoren. Die economische argumenten worden al lang onderzocht in de empirische literatuur (Przybyla en Roma (2005), Conway et al. (2006)), hoewel dient te worden aangestipt dat de resultaten van de empirische studies meestal betrekking hebben op een andere economische situatie dan die van vandaag, namelijk vóór de grote recessie. De relatie tussen prijspeil en concurrentie mag dan al duidelijk aangetoond zijn (in de zin dat monopolies en kartels de prijzen beogen te sturen), het verband tussen inflatie en concurrentie is niet eenduidig. In een omgeving van volkomen concurrentie, zou een onderneming die af te rekenen krijgt met een stijging van de kosten van haar inputs, de stijging volledig doorberekenen in haar eindprijs, omdat er in dat geval geen weerslag op de marges is. Een monopolie of een kartel zou er dan weer belang bij hebben een gedeelte van de verhoging een tijdje te absorberen, opdat het door hen verkochte volume er niet onder zou lijden. Door die handelwijze kan worden voorkomen dat een huidige concurrent of een mogelijke nieuwkomer rendabel is. Het komt erop neer de concurrentie aanvankelijk te beperken of te verminderen, teneinde later via een gunstiger concurrentiepositie daarvan te profiteren. Andere voorbeelden van prijsaanpassingsgedrag worden in de hierna volgende paragraaf toegelicht (aan de hand van enquêtes bij een staal van ondernemingen). De empirische relatie tussen de concurrentie op de productmarkt en het prijspeil is vaak onderzocht (Armstrong en Vickers (1993), ECB (2001), ECB (2002), Europese Commissie (2001)). De algemene conclusie is dat scherpere concurrentie leidt tot een lager prijspeil. Minder aandacht ging uit naar het verband tussen de graad van concurrentie en inflatie. In sommige werken wordt echter tot de bevinding gekomen dat de grotere graad van flexibiliteit als gevolg van een concurrerende omgeving het mogelijk maakt de inflatie te drukken (Janger en Schmidt-Dengler (2010), Jonnson (2007), Przybyla en Roma (2005)). Het verband concurrentie-inflatie is echter complex en kan afhankelijk zijn van de graad van rigiditeit van de lonen en de prijzen in een land, de bedrijfstak, de gehanteerde maatstaf, enz. Zo vinden sommige auteurs beperkte effecten op de inflatie (Jonnson, 2007), anderen (Rogoff, 2003) concludeerden dat een scherpere concurrentie resulteert in flexibeler prijzen en lonen en sommige auteurs (Woodford, 2003), daarentegen, toonden aan dat, in een omgeving met meer concurrentie, bedrijven die vrezen marktaandelen te verliezen, hun prijzen niet wijzigen (dus grotere rigiditeit). Hoewel de studies ter zake over het algemeen eveneens het negatief effect van het gebrek aan concurrentie in de diensten op de daling van de prijzen aantonen, maant de ECB (ECB, 2006) aan tot voorzichtigheid bij het interpreteren van de resultaten, gezien de limieten die verbonden zijn aan de concurrentiemaatstaf via de winstgevendheid van de ondernemingen. Een grote winstgevendheid kan immers het gevolg zijn van een beperkte concurrentie, de noodzaak het kapitaal in sterk kapitaalintensieve processen te vergoeden of een grote efficiëntie in een concurrerende sector die tot productiviteitswinsten leidt, welke op termijn de consumenten ten goede komen. Aangezien concurrentie niet rechtstreeks kan worden waargenomen, worden gewoonlijk verscheidene proxies gehanteerd. Daartoe behoren onder meer: 1. de margevoet; 2. de indicatoren inzake regulering van de productmarkten (product market regulation PMR) en de indicatoren inzake regulering van niet-verwerkende bedrijfstakken (non-manufacturing regulation NMR), zoals die van de OESO; 3. de indicatoren van de marktstructuur (zoals het aantal bedrijven, de concentratie van de marktaandelen, het aantal werknemers per onderneming, het aandeel van de invoer in de binnenlandse vraag naar een bepaald product - waarmee de graad van blootstelling van de markt aan buitenlandse concurrentie kan worden benaderd). 130 De ondernemingen voelen er weinig voor om als eerste hun prijzen te verhogen, uit vrees marktaandelen te verliezen. Ze willen evenmin als eerste hun prijzen verlagen, want ze willen vermijden een proces op gang te brengen, waarbij alle marktdeelnemers zouden verliezen. 85

86 b) Prijsaanpassingsgedrag De Nationale Bank van België heeft in 2004 een ad hoc onderzoek uitgevoerd bij een staal van nagenoeg Belgische ondernemingen om te peilen naar hun handelswijze inzake prijsbepaling 131 (Aucremanne en Druant (2005), Druant (2005)). De betrokken bedrijfstakken waren de industrie, de bouwnijverheid, de handel en de diensten aan ondernemingen. Hoewel die sectoren niet direct de in de HICP opgenomen door de particulieren geconsumeerde diensten omvatten, bleken sommige resultaten interessant. Een soortgelijke enquête in een Europese context (en die vergelijkingen met de andere landen van het eurogebied mogelijk maakt), is sindsdien niet meer verricht. De vragenlijst bevatte verscheidene vragen waarmee gepoogd werd de concurrentiegraad of de graad van marktmacht van de ondernemingen te bepalen 132. Zo waren 43 % van de bevraagde ondernemingen actief op een markt met 5 tot 20 concurrenten. Respectievelijk 28 % en 29 % van de bedrijven hadden te maken met minder dan 5 en meer dan 20 concurrenten. Er waren relatief minder ondernemingen met meer dan 20 concurrenten in de industrie (16 %) dan in de diensten aan ondernemingen (45 %). Dat wijst veeleer op de aanwezigheid van grote spelers in de industrie dan op een gebrek aan concurrentie. Bij een situatie van volkomen concurrentie, zou een oneindige vraagelasticiteit worden opgetekend en zou enkel de prijs voor de consument van belang zijn. Dat blijkt niet uit de enquête; de concurrentie berust op heel wat andere elementen, zoals de graad van productdifferentiatie, de innovatie, de langdurige relaties met de klanten, enz. Ondernemingen met meer dan 20 concurrenten vertonen evenwel een grotere elasticiteit van de vraag dan die zonder concurrent; ze verklaren bij hun beslissing om hun prijzen te verhogen of te verlagen meer belang te hechten aan de door de concurrenten gehanteerde prijzen. De ondernemingen bekijken hun prijzen gemiddeld om de 10 maanden opnieuw, meestal veeleer op grond van een tijdsinterval dan wegens het plaatsvinden van een bijzondere gebeurtenis. Een jaarlijkse herziening is de norm, maar er tekenen zich van sector tot sector verschillen af; 60 % van de ondernemingen uit de bouwnijverheid bekijken hun prijzen meer dan eenmaal per jaar, tegen 47 % voor de ondernemingen uit de handel, 35 % in de industrie en 18 % in de diensten aan ondernemingen. De gemiddelde tijd tussen twee echte prijswijzigingen voor alle ondernemingen is langer, namelijk 12 maanden. Zulks strookt met het feit dat een prijsverandering kosten met zich brengt. Opnieuw komen de prijswijzigingen relatief vaker voor in de bouwnijverheid en de handel. De ondernemingen werden expliciet gevraagd naar de redenen waarom prijsaanpassingen weinig frequent plaatsvinden. De deelnemers werden verzocht het belang van elke factor voor hun onderneming aan te geven. Het bestaan van enerzijds impliciete en anderzijds expliciete contracten met de klanten wordt beschouwd als het voornaamste obstakel voor prijsflexibiliteit. Het belang van die belemmering komt tot uiting in de andere landen van het eurogebied die soortgelijke enquêtes hebben ingesteld. De derde mogelijke verklaring voor prijsrigiditeit is het vlakke verloop van de marginale kosten (weinig cyclische bewegingen), wat impliceert dat de incentive om de prijzen doorheen de conjunctuurcyclus aan te passen, gering is. Dan volgt de zogenoemde theorie van de geknikte vraagcurve, luidens welke de ondernemingen niet geneigd zijn om als eerste hun prijzen aan te passen. Ze wachten liever tot de concurrenten het initiatief nemen en volgen hen dan. Vervolgens blijkt dat een neerwaartse prijsaanpassing gehinderd kan worden doordat ze dreigt te worden geassocieerd met een vermindering van de productkwaliteit. Ook het risico dat de prijs later opnieuw in omgekeerde zin zal moeten worden aangepast, werkt tot op zekere hoogte als een belemmering. Uit de enquête blijkt dat sommige in de literatuur vaak aangevoerde verklaringen in de praktijk maar een beperkte rol spelen. Dat geldt voor de menukosten een verzamelnaam voor de kosten die met de prijsaanpassing gepaard gaan, naar 131 In 2003 werd door de ECB en de twaalf nationale centrale banken van het Eurosysteem een tijdelijk netwerk van researchers opgezet, teneinde zowel de prijszetting als de omvang en de oorzaken van de inflatiepersistentie in het eurogebied te onderzoeken. Naast een studie gebaseerd op een ruime waaier van kwantitatieve gegevensbestanden, heeft het Eurosystem Inflation Persistence Network (IPN) het nuttig geacht aanvullende informatie van vooral kwalitatieve aard in te winnen door bij de bedrijven adhocenquêtes naar het prijszettingsgedrag te houden. 132 Volgens de Belgische Mededingingsautoriteit, zouden de ondernemingen zich moeilijk de uit economisch oogpunt relevante productmarkten en geografische markten kunnen voorstellen. 86

87 analogie van de noodzakelijke aanpassing van de menu s in restaurants, de kosten voor het verzamelen van relevante informatie en voor het gebruik van psychologische prijsdrempels. De destijds vermelde gedragingen gelden waarschijnlijk nog en verklaren dus deels die inflatiepersistentie. Er zij evenwel opgemerkt dat de volgorde van belangrijkheid van die lijst van factoren niet fundamenteel verandert van het ene land tot het andere in het eurogebied. Op basis daarvan kan dan ook niet worden aangevoerd dat het prijsvormingsgedrag in België sterk verschilt van dat in de andere landen. 2. Margevoet In de empirische literatuur wordt vaak de markup of margevoet gebruikt als een benadering van het concurrentiepeil en als verklarende factor voor het prijspeil of de inflatie op geaggregeerd of sectoraal niveau (Cavelaars (2002), Przybyla en Roma (2005), Janger en Schmidt-Dengler (2010)). Het begrip markup wordt gedefinieerd als het verschil tussen de verkoopprijs van een product en de marginale kostprijs ervan. In een omgeving van onvolkomen concurrentie is de margevoet positief: in een theoretische omgeving van volkomen concurrentie is de verkoopprijs gelijk aan de marginale kostprijs, d.w.z. aan de productiekost voor de laatste geproduceerde eenheid 133. De marginale kosten kunnen echter niet rechtstreeks worden waargenomen. Er zijn in de literatuur verscheidene methodes voor het ramen van de markup. In het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen de niet-parametrische aanpak en de parametrische benadering (bijvoorbeeld Thum-Thysen en Canton (2005)). In dit hoofdstuk van het verslag wordt uitgegaan van de gegevens en concepten van de nationale rekeningen. Over de gehele productie is de (bruto)margevoet de verhouding tussen het (bruto)-exploitatieoverschot en de (bruto) toegevoegde waarde 134. Die indicator meet het percentage van de toegevoegde waarde dat door de ondernemingen wordt overgehouden na het betalen van de lonen aan de werknemers en van de belastingen op productie en invoer, ongerekend subsidies. De margevoet stemt dus overeen met het aandeel van de toegevoegde waarde dat de factor kapitaal vergoedt, terwijl het andere aandeel de factor arbeid vergoedt (Baugnet en De Keyser, 2015). Die indicator vertoont evenwel verscheidene beperkingen (cf. infra). De margevoet wordt berekend vóór het in aanmerking nemen van de financiële lasten en de directe belastingen; dat concept verschilt dus van de notie winst, maar biedt precies het voordeel de rol van de financiële structuur en van de belastingen bij de beoordeling van de resultaten te neutraliseren en de operationele rentabiliteit van de ondernemingen te meten. Die indicator strookt met andere macro-economische variabelen uit de nationale rekeningen, zoals de lonen, de productiviteit, de kapitaalvoorraad, enz. Hij is bovendien beschikbaar over een relatief lange periode. In de statistieken van de nationale rekeningen, voor de totale economie, wordt het bruto-exploitatieoverschot niet losgekoppeld van het gemengd inkomen van de zelfstandigen dat zowel de bezoldiging voor het door de zelfstandige verricht werk als de winst uit de als zelfstandige verrichte activiteiten omvat. De voor het gemengde inkomen gezuiverde margevoet bestaat enkel voor de niet-financiële vennootschappen (S.11). Dat concept wordt verderop in de paragraaf toegelicht. De marge kan op het niveau van de bedrijfstakken worden geanalyseerd op basis van gegevens van 1995 tot In het kader van het onderzoek van het prijsverloop in de diensten, wordt een onderscheid gemaakt tussen de ontwikkelingen in de industrie en die in de marktdiensten. Er worden door niet-marktentiteiten een aantal diensten geproduceerd, waarvoor de margevoet niet coherent kan worden berekend Een klassieke maatstaf van de markup is de Lernerindex: (P-MC)/P. 134 De margevoet kan ook worden uitgedrukt in nettotermen, d.w.z. na aftrek van de afschrijvingen. 135 In de praktijk kan de productie van alle economische activiteiten niet worden gemeten, aangezien het soms nietmarktactiviteiten betreft. In dat geval wordt de toegevoegde waarde in de nationale rekeningen geraamd als de som van de kosten. De productiviteitsmeting is dan vertekend, aangezien elke wijziging van de loonsom integraal tot uiting komt in de verandering van de toegevoegde waarde. Dat is het geval voor de niet-marktdiensten. 87

88 De margevoet, gemeten als de verhouding tussen het bruto-exploitatieoverschot en de toegevoegde waarde, vertoont een procyclisch karakter. Van 2001 tot 2007 nam de brutomargevoet van de niet-financiële ondernemingen in België in de marktdiensten vrij sterk toe. Dat was eveneens het geval in de industrie, zij het in mindere mate, uitgaande van een hoger peil inzake margevoet. Toen de crisis uitbarstte, daalde de margevoet op vergelijkbare wijze in de industrie en in de marktdiensten, maar de daaropvolgende herstelfase was in de industrie iets meer uitgesproken. Vanaf 2012 benaderden de margevoeten in de twee groepen van bedrijfstakken elkaar opnieuw. Die aggregaten verhullen evenwel verschillende situaties van de ene activiteit tot de andere. Zo laat de telecommunicatiesector bij de activiteiten die in de marktdiensten de grootste aandelen aan totale toegevoegde waarde vertonen, naast de vastgoed- en verhuurdiensten (waarvan de op die manier geconstrueerde margevoet uitkomt boven 80 %, dat is een aanzienlijke vergoeding van het kapitaal, te verklaren door de aard van de activiteit), sinds ongeveer een decennium een margevoet van ruim 60 % optekenen. De rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening, activiteiten van hoofdkantoren, adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer vertonen ook een beduidend boven het gemiddelde uitkomende margevoet (55 % in 2014). Enkele bijzondere gevallen tekenen zich ook af in de industrie, nl. een margevoet van over het algemeen ruim 60 % in de farmaceutische nijverheid en de productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht. Die activiteiten vergen het inzetten van een belangrijke materiële en immateriele kapitaalvoorraad, zoals het geval is voor de (tele)communicatiediensten. Daardoor is het moeilijk de oorzaak van de hoge margevoet te onderscheiden en te bepalen of zulks toe te schrijven is aan het belang van de factor kapitaal dan wel aan het gebrek aan concurrentie. In vergelijking met het bruto concept, wordt de nettomargevoet verkregen na aftrek van afschrijvingen op kapitaal, en houdt dus rekening met de theoretische slijtage van de kapitaalgoederen. De nettomargevoet bevindt zich dus op een lager niveau, en die van de industrie bevindt zich hiermee duidelijk onder die van de marktdiensten. Deze laatste heeft zelfs een neerwaartse tendens opgetekend, terwijl de nettomargevoet van de diensten over het algemeen stabiel is gebleven. De telecommunicatie en de vastgoed- en verhuurdiensten vertonen inderdaad een lagere margevoet in nettotermen, maar die is opnieuw hoger dan het gemiddelde niveau (respectievelijk 29 en 43 % in 2015). Grafiek 37. Brutomargevoet 1 en nettomargevoet in de niet-financiële ondernemingen (S11) in de industrie en in de marktdiensten (In % van de toegevoegde waarde) Brutomargevoet industrie Brutomargevoet marktdiensten Nettomargevoet industrie Nettomargevoet marktdiensten Bronnen: INR, berekeningen NBB. 1 De (bruto)margevoet is de verhouding tussen het (bruto-)exploitatieoverschot en de (bruto) toegevoegde waarde. Die indicator meet het percen- 88

89 tage van de toegevoegde waarde dat door de ondernemingen wordt overgehouden na betaling van de lonen aan de werknemers en de belastingen op productie en invoer, ongerekend subsidies. De zelfstandigen tekenen voor een relatief groot aandeel van de activiteit en de werkgelegenheid in de dienstensector (in 2015 op basis van de werkgelegenheid in totaal 17 %). Een raming van de margevoet in de gehele economie, d.w.z. van de ondernemingen en de zelfstandigen, zou een uitsplitsing van het gemengd inkomen van de zelfstandigen naar inkomens uit arbeid en inkomsten uit kapitaal vergen. Dit is in de nationale rekeningen niet mogelijk, tenzij hypotheses worden geformuleerd met betrekking tot de gemiddelde bezoldiging van de zelfstandigen, bijvoorbeeld op basis van die van de werknemers. De situatie loopt echter sterk uiteen van de ene bedrijfstak tot de andere. Het is nuttig de analyse van de boekhoudkundige marge aan te vullen met die van de commerciële marge. De nettoverkoopmargevoet (ook rentabiliteit van de verkopen na afschrijvingen geheten) meet de verhouding tussen het bedrijfsresultaat en de omzet. Daarbij wordt met name rekening gehouden met de afschrijvingen van de onderneming. Op basis van de jaarrekeningen van de ondernemingen (degene die verplicht zijn hun omzet te publiceren, dus de grootste), behoren telecommunicatie en exploitatie van en handel in onroerend goed in de marktdiensten en farmaceutische producten in de industrie tot de bedrijfstakken met een margevoet die een heel stuk boven het gemiddelde uitkomt. In telecommunicatie wordt tijdens de periode van 2000 tot 2004 een aanzienlijke stijging van de nettoverkoopmargevoet opgetekend (tot 19 %), gevolgd door een langzame daling tot 2012 (10 %). In 2015 vertoont de tendens een ommekeer. Grafiek 38. Nettoverkoopmargevoet in de telecommunicatie (Veranderingen op jaarbasis, in %)) Telecommunicatie Totaal Bron: NBB (Balanscentrale). 3. Regulering van de sectoren Een concurrerende omgeving die nieuwe ondernemingen in staat stelt de concurrentie aan te gaan met de gevestigde spelers, de meest efficiënte bedrijven de mogelijkheid biedt te groeien en de inefficiëntste uit de markt drijft, kan bijdragen tot de toename van de economische groei en de stijging van de levensstandaard van de burgers. Daartoe is het van essentieel belang een evenwicht te vinden in de regulering van de markten en ervoor te zorgen dat de voordelen ervan groter zijn dan de kosten die ermee gepaard gaan. Een passende regelgeving kan de concurrentie intensiveren, bijvoorbeeld via de standaardisering, de vergelijkbaarheid van de producten of diensten, de vergemakkelijking van de toetreding tot een markt, enz., en de belangen dienen zowel van de producenten als van de consumenten. 89

90 Om een beeld te krijgen van de mate van regulering van een economie of een sector, bestaat een aanpak erin te refereren aan synthetische indicatoren. Die beogen de voornaamste aspecten van een geldende wetgeving om te zetten in scores, waardoor het meer of minder restrictieve karakter ervan gemakkelijker kan worden beoordeeld. Die indicatoren hebben de verdienste internationaal en eventueel ook in de tijd vergelijkbaar te zijn. De ter zake vaakst gehanteerde indicator is de door de OESO berekende indicator van de reglementering van de productmarkten (product market regulation PMR), waarmee het gewicht van de regelgeving in de economie als geheel kan worden gemeten. Diverse componenten worden in aanmerking genomen, zoals die welke betrekking hebben op het overheidsoptreden, de belemmeringen voor het ondernemerschap (complexiteit van de regelgevende procedures, administratieve lasten voor de startups enz.), de obstakels voor handel en investeringen. Ter aanvulling van de PMR-indicatoren berekent de OESO de zogeheten indicatoren van de reglementering van de niet verwerkende sectoren (non manufacturing regulation NMR), die voornamelijk betrekking hebben op de netwerkindustriën, alsook op de diensten aan ondernemingen en op de detailhandel. Het zijn diensten in de zin van productie, maar zulks betekent niet dat ze als zodanig worden verbruikt (in de consumptiekorf ). De in de bedrijfstak handel opgenomen ondernemingen verkopen bijvoorbeeld consumptieproducten die tot de voedingsmiddelen en nietenergetische industriële goederen worden gerekend, soms tot de diensten (reizen, reparatie, enz.). Hier wordt enkel ingegaan op de diensten die door de particulieren kunnen worden verbruikt. De geraamde componenten kunnen in bijlage 7 gedetailleerd worden geconsulteerd. Voor de netwerkdiensten betreft het voornamelijk de toetredingsregelgeving 136, het belang van het overheidsaandeelhouderschap, de marktstructuur, de verticale scheiding 137. Net als de PMR-indicatoren, zijn die samengestelde indicatoren inzake regelgeving vergelijkende tabellen van 0 tot 6; hoe lager het niveau, hoe concurrerender de omgeving geacht wordt te zijn (weinig overheidsparticipatie of belemmeringen bij het starten bijvoorbeeld). Hoewel de eenvoud van die indicatoren onmiskenbaar een troef is, geeft zulks ook de limieten ervan aan. De aangenomen criteria kunnen soms immers een beperkt beeld van de werkelijkheid schetsen; de antwoorden op de vragen zijn vaak binair ( ja/nee ) en ongenuanceerd. Voorts omvatten de diensten een zeer heterogene groep van activiteiten, gekenmerkt door een eigen concurrentiedynamiek, en die diverse dimensies kunnen moeilijk worden geaggregeerd. Er is evenwel geen andere gelijkwaardige informatiebron op nationaal niveau en de indicatoren van de OESO bieden het voordeel internationaal te kunnen worden vergeleken. 136 Beoordeling van de wettelijke voorwaarden inzake toetreding tot een markt. 137 Dat aspect wordt enkel beoordeeld in de sector energie en spoorwegvervoer. In het laatste geval betreft het de mate waarin de werking van de infrastructuur gescheiden is van het verstrekken van vervoerdiensten via het spoor (d.w.z. het effectief vervoer van reizigers of van goederen). 90

91 Grafiek 39. Indicator van de regelgeving van de niet-verwerkende sectoren (NMR): vervoer en telecommunicatie 1 (Van 0 tot 6 van het minst tot het meest gereglementeerd) 6,0 5,0 Spoorwegvervoer 6,0 5,0 Luchtvervoer 4,0 4,0 3,0 3,0 2,0 2,0 1,0 1,0 0,0 6,0 5,0 DE NL EU BE FR Wegvervoer 0,0 6,0 5,0 DE EU BE NL FR Telecommunicatie 4,0 4,0 3,0 3,0 2,0 2,0 1,0 1,0 0,0 DE EU BE NL FR Bronnen: OESO, berekeningen van de NBB. 1 De detailhandel en de diensten aan ondernemingen werden buiten beschouwing gelaten. De gemiddelde indicator voor de EU omvat 21 EUlanden, vóór 2013 (gegevens niet beschikbaar voor CY, LT, MT, BG, LV, RO, HR). De meest recente gegevens dateren van 2013 (ze worden om de vijf jaar gepubliceerd). Voor de netwerksectoren die ons interesseren, staat België er op het vlak van vervoer niet het slechtst voor. Ons land vertoont immers niet de laagste concurrentiegraad in vergelijking met de EU en de drie voornaamste buurlanden. In België, maar ook in de buurlanden, wordt in het spoorwegvervoer tussen 1998 en 2013 een opvallende verbetering van de index opgetekend. De regelgeving blijft er evenwel strikter dan voor de andere vervoermiddelen. De verbetering is in België veel beperkter voor het luchtvervoer, maar het niveau van de index is laag, wat erop wijst dat het een vrijgemaakte sector betreft. Wat het wegvervoer betreft, is de index in België constant gebleven. In alle gevallen lijkt in 2008 een drempel te zijn bereikt: sindsdien verbetert de OESO-index nog amper. De positie van ons land is anders wat betreft telecommunicatie. België vertoont de hoogste index in vergelijking met de buurlanden en het gemiddelde van de EU (wat wijst op geringere concurrentie) en, worden de 28 EU-landen meer in detail bekeken, dan laten enkel Letland, Slovenië, Cyprus en Luxemburg inzake regelgeving een striktere indicator optekenen. De positie van België is voornamelijk toe te schrijven aan de omvang van het aandeelhouderschap van de overheid, die onder meer blijkt uit het percentage door de overheid aangehouden aandelen in het grootste telecommunicatiebedrijf. Die factor zou sommige ontwikkelingen inzake de telecommunicatieprijzen kunnen verklaren. België vertoonde immers tussen 2004 en 2014 (uitgezonderd in 2010) een regelmatige daling van de telecommunicatieprijzen, maar de afname was er tussen 2010 en 2012, alsook in 2014, minder sterk in vergelijking met de andere landen. Sinds eind 2015 versnelde de stijging van de telecommunicatieprijzen in België. Dat is echter toe te schrijven aan sommige producten uit de index, voornamelijk de packs (gezamenlijke aanbiedingen). 0,0 NL EU FR DE BE 91

92 In België en in de andere beschouwde landen werd de grootste liberaliseringsinspanning tussen 1998 en 2003 geleverd. Er wordt geen rechtstreekse correlatie opgetekend tussen het prijsverloop en het verloop van de indicator van de concurrentiegraad van de OESO. Grafiek 40. Verloop van het prijsindexcijfer communicatie (HICP, jaarlijkse veranderingspercentages, tenzij anders vermeld) Drie voornaamste buurlanden België p.m. Index OESO (niveau) Bronnen: EC, OESO. De ECB (ECB, 2006) toetste de empirische relatie tussen concurrentie en prijsveranderingen in het eurogebied en gaf destijds aan dat de proxies in de handel, de horeca en het vervoer zoals die betreffende de reglementering van de sectoren -, die werden aangewend om de graad van concurrentie (verklarende variabele) te meten, niet statistisch significant waren om de veranderingen van de relatieve prijzen te verklaren. In de sector communicatie (post en telecommunicatie), exploitatie van en handel in onroerend goed en diensten aan ondernemingen, daarentegen, ging een striktere sectorale regelgeving gepaard met grotere (kleinere) prijsstijgingen (prijsdalingen). Aangezien elke dienst overeenstemt met een markt gekenmerkt door een eigen concurrentiedynamiek, kan niet worden gerefereerd aan een algemeen concurrentieprobleem in de dienstensector in België. Wat betreft de activiteiten waarop het prijsindexcijfer betrekking heeft (en die dus direct door de huishoudens worden geconsumeerd), blijkt uit de OESO-indicatoren dat er sommige obstakels zijn in de telecommunicatiesector. Dat blijkt eveneens uit de voor de sector verrichte verfijnde analyse (zie gedeelte II.4.2). Daaruit blijkt dat de Belgische markt voor vaste telecommunicatiediensten bestaat uit een duopolie, enerzijds, Proximus, en, anderzijds, de kabeloperatoren. 4. Concentratie-index In de marktdiensten is de marktmacht meer gerelateerd aan de graad van binnenlandse concurrentie, terwijl de industriële goederen meer af te rekenen hebben met internationale concurrentie. De marktmacht kan worden gemeten aan de hand van een concentratie-index (zoals de Herfindahl-index), die gebaseerd is op de marktaandelen van de diverse ondernemingen 138. Een soortgelijke index werd berekend aan de hand van de gegevens van de jaarrekeningen 138 Hij stemt overeen met de som van de kwadraten van de marktaandelen van alle ondernemingen van een bepaalde sector. Hier bepaalt het criterium van de omzet de marktaandelen en wordt geen rekening gehouden met de concurrentie van de buitenlandse ondernemingen via de invoer. 92

93 van de Belgische ondernemingen, over de periode , in de deeltakken van de marktdiensten 139. Zulks houdt in dat enkel de ondernemingen die verplicht zijn een jaarrekening neer te leggen met vermelding van de omzet, in aanmerking worden genomen, d.w.z. de grootste 140. De index kan waarden aannemen tussen 0 (groot aantal bedrijven) en 1 (één enkele producent die een monopoliepositie inneemt). In België blijken enkele sectoren een hogere concentratiegraad te vertonen: in het bijzonder telecommunicatie (index van ongeveer 0,2 in 2015) en financiële activiteiten en verzekeringen. Telecommunicatie liet echter tot 2008 een regelmatige daling van de index optekenen, waarna een kentering optrad en de sector in 2010 opveerde als gevolg van de integratie van de Belgische dochterondernemingen van Belgacom (voornamelijk Belgacom Mobile en Telindus) in de ene onderneming Belgacom. In de financiële activiteiten en verzekeringen was de stijging van de index sinds 2003 constant, met uitzondering van een daling in De andere bedrijfstakken vertonen een veel meer versnipperde marktstructuur. Het gebruik van die concentratie-index om inzicht te krijgen in het prijsverloop in de dienstensector is evenwel niet echt doorslaggevend. Afgezien van telecommunicatie, waarin effectief een prijsdaling werd opgetekend die samenvalt met een scherpe afname van de concentratie in die bedrijfstak, kunnen de andere sectoren op basis van die index als versnipperd (en dus in een situatie van voldoende concurrentie) worden beschouwd. Sommige bedrijfstakken, waaronder de horeca of de detailhandel, worden echter geconfronteerd met een veeleer lokale dan nationale concurrentie. Dat er veel spelers zijn, is niet voldoende om de voorwaarden voor concurrentiedruk op de prijzen te creëren (cf. infra). Grafiek 41. Herfindahl-indices (HHI) in de martktdiensten (Index tussen 0 en 1) 0,40 0,30 0,20 0,10 0, Handel Vervoer en opslag Horeca Uitgeverijen, audiovisuele diensten en uitzenden van televisieprogramma s Telecommunicatie Informatica en informaticadiensten Financiële activiteiten en verzekeringen Exploitatie van en handel in onroerend goed Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening, activiteiten van hoofdkantoren, adviesbureaus inzake bedrijfsbeheer, architecten en ingenieurs, toezichtactiviteiten en technische analyse Reclamewezen en marktonderzoek; vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten Administratieve en ondersteunende diensten Bron: NBB (Balanscentrale). 139 In de index wordt geen rekening gehouden met bedrijfsgroeperingen. 140 In die gegevens zijn de zelfstandigen niet opgenomen. In sommige diensten zijn nochtans vele zelfstandigen actief. 141 In 2015 vertegenwoordigden de drie grootste ondernemingen in de branche die voornamelijk de ondersteunende activeiten in verband met financiële diensten omvat, samen 39 % van de toegevoegde waarde tegen 10 % in

94 5. Horizontale screening Het Prijzenobservatorium voert jaarlijks een sectorale analyse van de werking van de markten in België uit. Daarbij worden meer dan 600 marktbedrijfstakken doorgelicht aan de hand van hetzelfde onderzoeksinstrument (een horizontale screening), waarmee kan worden bepaald welke bedrijfstakken een verhoogd risico op marktverstoring vertonen. Die benaderingswijze past logischerwijs in het kader van de ontwikkeling van diverse evidence-based approach - instrumenten, die o.m. door de Europese Commissie en door andere Europese instanties worden gehanteerd. 142 De resultaten van de screening zijn geen eindoordeel, maar een eerste stap in de analyse van de betrokken bedrijfstakken. Het Prijzenobservatorium verricht op basis van die resultaten grondiger studies naar de werking van sommige branches. Alleen via diepergaande analyses kunnen de performantie en de werking van de betrokken sectoren immers nauwkeurig in kaart worden gebracht. Bovendien kunnen de resultaten van de screening worden aangewend door andere instellingen, zoals die welke belast zijn met de regulering en de mededinging op de Belgische markten. Die screening berust op verscheidene dimensies van de marktwerking, die zowel op de marktstructuur als op de marktdynamiek betrekking hebben. Zo wordt voor het doorlichten van de dienstensectoren gebruik gemaakt van acht indicatoren: de Herfindahl-Hirschman-index 143, het aantal ondernemingen, de kapitaalintensiteit, 144 de Price Cost Margin (een maatstaf van de operationele marge van de diverse ondernemingen uit de bedrijfstak), de volatiliteit van de marktaandelen van de diverse ondernemingen in de sector, de churn rate of het ondernemingsverloop (waarmee de marktaandelen van de nieuwkomers en degene die de bedrijfstak verlaten, wordt gemeten), de overlevingsgraad (het aantal ondernemingen dat meer dan vijf jaar in de branche actief is) en de rotatiegraad van de ondernemingen (die over een periode van vijf jaar het verloop meet bij de acht ondernemingen met de grootste omzet). Die indicatoren worden vervolgens samengevat in een samengestelde marktwerkingsindicator. 145 Het bijzondere aan die screening is dat de bedrijfstakken hier op het meest gedetailleerde niveau worden onderzocht (aan de hand van de nomenclatuur NACE op vijfcijferniveau) en dat wordt uitgegaan van de gegevens van de ondernemingen. De indicatoren worden versterkt doordat rekening wordt gehouden met het feit dat verscheidene ondernemingen deel kunnen uitmaken van dezelfde groep en derhalve uit economisch oogpunt één enkele entiteit vormen. Bovendien wordt de Price Cost Margin (PCM) berekend aan de hand van gegevens uit de enquête naar de structuur van de ondernemingen (ESE), waardoor het grootst mogelijk aantal ondernemingen, inclusief de kleine en middelgrote, in aanmerking kan worden genomen en derhalve kan worden gezorgd voor een grotere nauwkeurigheid van de indicator. De laatste versie van de screening heeft betrekking op de periode Tot de vijftig dienstensectoren met een verhoogd risico op marktverstoring behoren o.m.: 12 branches in de netwerkdiensten, zoals het goederenvervoer (luchtvervoer, binnenvaart en spoorwegvervoer) en de vervoerondersteunende diensten (over land en over water), alsook de postdiensten en de telecommunicatie (draadgebonden, draadloos en via satelliet); 142 Cf. o.m. European Commission (2007), Implementing the new methodology for product market and sector monitoring: results of a first sector screening, Brussels, Commission Staff Working Document SEC(2007)1517; European Commission (2007), Guiding principles for product market and sector monitoring, European Economy, Occasional Papers 34, June; OECD (2013), Roundtable on Ex Officio Cartel Investigations and the Use of Screens to Detect Cartels, Background Note by the Secretariat, October; L. Petit (2012), The Economic Detection Instrument of the Netherlands Competition Authority, Nma Working Papers 6, January. 143 Die index wordt in de voorgaande paragraaf gedefinieerd. In het kader van de horizontale screening wordt hij echter op een gedetailleerder niveau berekend. 144 Het betreft de kapitaalvereisten van een sector. Ze zijn een graadmeter voor het kapitaal dat nodig is om een euro aan totale bedrijfsopbrengsten te genereren. 145 Voor nadere bijzonderheden over de indicatoren en de samengestelde indicator, zie Screening

95 7 branches in de groothandel, zoals onder meer de groothandel in oliën en vetten en de groothandel in kranten en boeken, alsook 4 branches in de detailhandel, waaronder de kleinhandel in niet-gespecialiseerde winkels met een grote verkoopoppervlakte (> m²); 8 branches in de verhuurdiensten, waaronder de verhuur en lease van personenauto s en de verhuur en lease van kantoormachines; 11 branches in de diensten aan personen, waaronder drie branches in de sector verschaffen van accommodatie (vakantiewoningen, kampeerterreinen en vakantiecentra), alsook de industriële wasserijen; 3 branches in de bouwnijverheid, waaronder baggerwerken en glazenmakerijen; 5 branches in de overige diensten, waaronder de vertoning van bioscoopfilms. Afgezien van de rangschikking van de sectoren, gaat de aandacht van het Prijzenobservatorium ook bijzonder uit naar de bijdragen van de diverse indicatoren aan de eindscore van de bedrijfstakken. In de hierna volgende grafiek wordt bij wijze van voorbeeld voor de 12 netwerkdiensten in de rangschikking van de 50 sectoren met een verhoogd risico op marktverstoring de bijdrage van elke indicator aan het verschil tussen de eindscore van de sector en de gemiddelde score van alle dienstensectoren weergegeven. De indicatoren met een positieve (c.q. negatieve) bijdrage zijn die waarvoor de score van de sector onder (c.q. boven) het gemiddelde uitkomt. In de grafiek worden de sectoren gerangschikt naar hun economisch activiteitsniveau op de Belgische markt. Zo worden voor draadgebonden telecommunicatie (NACE 6110) en draadloze telecommunicatie (NACE 6120) voor alle indicatoren waarden opgetekend die ongunstiger zijn dan het gemiddelde van de diensten (rechts van het nulpunt op de grafiek). Die branches omvatten een beperkt aantal ondernemingen en vertonen een hoge concentratiegraad en een grote stabiliteit in de verdeling van de marktaandelen. De PCM van de draadgebonden telecomsector ligt veel hoger dan het gemiddelde van de diensten (36,7 % in 2014, tegen gemiddeld 12,8 % voor de diensten). Als gevolg van de aanwezigheid van een historische marktspeler, vertonen de postdiensten (NACE 5310) een sterke concentratie. Desondanks scoort die branche beter dan het gemiddelde van de diensten qua overlevingsgraad en rotatiegraad van de ondernemingen (links van het nulpunt op de grafiek). Dat kan worden toegeschreven aan de toetreding, de laatste jaren, van tal van kleine spelers op die markt. De meeste branches van de vervoersector (NACE 49 t.e.m. 51) worden gekenmerkt door een hoge kapitaalintensiteit. 95

96 Grafiek 42. Bijdrage van de individuele indicatoren aan de eindscore van de sectoren - Netwerkdiensten NACE Code Bronnen: AD Statistiek-Statistics Belgium, NBB, eigen berekeningen. Opmerking: Gegevens op basis van Onder 'bijdrage van elke afzonderlijke deelindicator' moet worden verstaan het verschil tussen de genormaliseerde score van de sector voor elke deelindicator en de gemiddelde score van alle dienstverleningssectoren samen gewogen naar het gewicht van de deelindicator binnen de eindscore. Het zwart omrande gebied geeft het verschil weer tussen de score van de samengestelde indicator voor de beschouwde dienstensector en het gemiddelde van de samengestelde indicatoren voor de dienstensectoren. De analyse van de PCM-indicator moet enigszins worden genuanceerd. Die indicator laat immers de kosten voor het gebruik van kapitaal buiten beschouwing, welke in sommige dienstensectoren, zoals transport, accommodatie of verhuur, hoog kunnen oplopen. Daarom is door het Prijzenobservatorium een alternatieve PCM-indicator ontwikkeld, die de kapitaalkosten inrekent bij het bepalen van de winstmarge van de sector. Zo bijvoorbeeld daalt de PCM van de autoverhuur door inrekening van de kapitaalkosten van 41,6 % tot 4,9 %. De dienstenbranches, daarentegen, die, na inrekening van de kapitaalkosten bij de winstmarge, een significant hoge alternatieve PCM vertonen, zijn o.m. Verhuur van niet-residentieel onroerend goed (47,2 %), Activiteiten van notarissen (20,2 %), of nog Activiteiten van advocaten (18,6 %). II.3.4. Conclusies -0,10-0,05 0,00 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 Bijdrage tot samengestelde indicator (v.m. gemiddelde score) HHI Aantal ondernemingen Kapitaalintensiteit Price Cost Margin Volatiliteit van marktaandelen Ondernemingsverloop (Churn) Overlevingsgraad Rotatiegraad (TNF8) Samengestelde indicator De analyse van de macro-economische variabelen wijst op een gebrek aan reactievermogen van het verloop van de dienstenprijzen ten opzichte van de cyclische variabelen, met inbegrip van de recente verbetering van de loonhandicap van België ten opzichte van zijn voornaamste buurlanden. Nochtans worden de productiekosten en dus de prijszetting in de dienstensector voornamelijk bepaald door binnenlandse factoren, met name door de loonkosten per eenheid product (40 %). Een belangrijk deel van de hoge diensteninflatie wordt veroorzaakt door overheidstussenkomst op de prijzen. Er zijn twee soorten interventies te onderscheiden. Ten eerste kunnen overheden zowel federaal, gewestelijk als lokaal de prijs rechtstreeks beïnvloeden of zelfs bepalen. Die soort van regulering heeft de grootste impact gehad op de Belgische diensteninflatie. Over de periode bedroeg de gemiddelde inflatie van de gereguleerde diensten 2,8 % in België, tegenover slechts 1,3 % in de buurlanden. Ze droegen in die periode in België 0,8 procentpunt bij aan een gemiddelde diensteninflatie van 2,3 %. In de periode daarvoor, van 2001 tot 2011, werd er in België een gemiddelde diensteninflatie van 2,1 % opgetekend, en de gereglementeerde diensten droegen slechts gemiddeld bij met 0,1 procentpunt. Sinds 2014 is de inflatie voor gereguleerde diensten in België dus versneld, terwijl die voor het gemiddelde van onze drie voornaamste buurlanden gedaald is. Ten tweede worden prijsaanpassingen van sommige openbare 96

97 diensten gelinkt aan een prijsindex, via een formeel indexeringsmechanisme, vastgelegd in het kader van het beheerscontract van de dienstverlener. Deze vorm van regulering heeft slechts in beperkte mate bijgedragen aan de hoge diensteninflatie. Volgens onze ramingen werd de inflatieversnelling bij bepaalde als geïndexeerd beschouwde diensten namelijk vooral veroorzaakt door van andere factoren dan de indexering zelf. De mechanismen zorgen vooral voor een bijkomende inflatiepersistentie in de dienstensector, aangezien prijzen van die diensten in mindere mate afhankelijk zijn van de micro-economische prijsdeterminanten. Daarenboven kunnen ze de loon-prijsspiraal, die ontstaat via automatische indexering van de lonen aan de prijsevolutie, versterken. De analyse heeft evenwel aangetoond dat, zelfs indien we de prijsevolutie corrigeren voor de invloed van die overheidsmaatregelen, de diensteninflatie in België toch nog uitkomt boven de op basis van de macro-economische variabelen verwachte diensteninflatie. Dan rijst de kwestie van de concurrerende omgeving waarin de dienstenondernemingen in België actief zijn. De theorie leert in het algemeen: hoe hoger de concurrentiegraad in een economie, hoe groter de kans dat ze flexibel is inzake lonen, prijzen en substitutie van inputs. De bedrijven die actief zijn op markten met een hogere concurrentiegraad, zouden hun prijzen vaker aanpassen als reactie op de kosten- en vraagfactoren. Hoewel de beperkingen van de synthetische indicatoren, de zogenoemde indicatoren van de concurrentie zoals die welke door de OESO worden berekend, niet kunnen worden ontkend, brengt een vergelijking van de resultaten met de andere Europese landen een ongunstige positie van de telecommunicatiediensten in België aan het licht (relatief hoge score inzake regelgeving, ondanks een forse daling sinds 1998). Op basis van de concentratie-indicatoren berekend aan de hand van de omzetcijfers uit de jaarrekeningen, onderscheiden de ondernemingen die actief zijn in telecommunicatie zich ook door een vrij hoge index. De boekhoudkundige margevoeten vertonen een procyclisch gedrag en zijn niet voldoende om eventuele buitensporige gedragingen aan te tonen, die ontsporingen van de prijsstijgingen in de deeltakken van de marktdiensten zouden kunnen verklaren. Sommige laten weliswaar een margevoet boven 50 % optekenen, maar precies zij zetten ook veel kapitaal in. Op micro-economisch niveau vertonen de nettoverkoopmargevoeten bij telecommunicatie en exploitatie van en handel in onroerend goed resultaten boven het gemiddelde. Sommige door de nationale banken van het Eurosysteem bij ondernemingen ingestelde kwalitatieve enquêtes tonen aan dat de prijsaanpassingen met vrij ruime tussenpozen worden verricht en niet altijd verband houden met de wijzigingen van de kosten (de lonen bijvoorbeeld) die men zou kunnen verwachten. In die omstandigheden is een relatieve inflatierigiditeit vooral in de diensten niet verwonderlijk. Uit de horizontale screening die elk jaar door het Prijzenobservatorium wordt uitgevoerd op basis van acht indicatoren voor de werking van de markten, blijken vijftig dienstenbranches een hoog risico van marktverstoring te vertonen. Er zijn met name twaalf netwerkdienstenbranches, zoals het goederenvervoer (luchtvervoer, binnenvaart en spoorwegvervoer) en de vervoerondersteunende activiteiten (over land en over water), alsook de postdiensten en de telecommunicatie (vast, mobiel en via satelliet), acht verhuurdiensten en elf diensten aan personen. De verrichte analyse levert gedeeltelijke resultaten op, voornamelijk als gevolg van de beperkingen van de beschikbare indicatoren. Marktmacht, concurrentiegraad en prijsreglementering zijn bijvoorbeeld niet gemakkelijk te meten. Indien prijsafspraken bestonden, zouden ze ook niet kunnen worden gedetecteerd aan de hand van de gebruikte indicatoren. Desondanks zijn de prijzen (prijsveranderingen) van een groot aantal diensten onderworpen aan door de overheid bepaalde regels. Die regelgeving berust evenwel niet systematisch op een transparante methodologie (in overeenstemming met de productiekosten bijvoorbeeld) en de prijzen worden niet altijd regelmatig herzien. Hoewel de omstandigheden inzake concurrentie sterk verschillen van de ene tot de andere sector, kan het probleem zich ook stellen voor bepaalde diensten die onderhevig zijn aan interventie van beroepsordes. Om al die redenen zou een analyse van het in de diensten in België en in de buurlanden gehanteerde prijspeil gewettigd zijn. Op het ogenblik is zulks aan de hand van de beschikbare gegevens niet mogelijk voor alle diensten. Naast een grondige analyse om de diensten aan te geven welke gekenmerkt worden door een geringe graad van concurrentie of die onderhevig zijn aan een regelgeving die niet aanzet tot prijszetting die de productiekosten weerspiegelt, zou aan de hand van een internationale vergelijking van de geldende regelgevingen een juister beeld kunnen worden geschetst van de eventuele verbeteringen die in de wetgeving moeten worden aangebracht. 97

98 II.4 Verklarende analyse voor restaurants en cafés (CP11.1.1), telecommunicatiediensten (CP08.2_08.3) en culturele diensten (CP09.4.2) II.4.1. Consumptieprijsverloop voor restaurants en cafés (CP11.1.1) en verklarende analyse 1. GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en gewichten van restaurants, cafés en gelijkaardige diensten Zoals gezegd in hoofdstuk II.2.1, werd het consumptieprijsverloop voor restaurants en cafés berekend op basis van het GICP, dit is een Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex die vergelijkingen tussen België en de buurlanden mogelijk maakt. De analyse van restaurants en cafés is gedaan op basis van COICOP restaurants, cafés en gelijkaardige diensten. 147 Over de gehele beschouwde periode was het gewicht van restaurants en cafés steeds gevoelig hoger in België dan in de buurlanden. In 1998 maakten restaurants en cafés 20,3 % van de diensten uit in België, tegenover slechts 12,6 % gemiddeld in de drie buurlanden. Hoewel in de loop der jaren het gewicht voor restaurants en cafés in België sterker werd verminderd dan in de buurlanden 148, hadden restaurants en cafés in 2016 nog steeds een hoger gewicht in België dan gemiddeld in de buurlanden. Dit hoger gewicht in België heeft mede gezorgd voor de grote bijdrage van deze categorie tot het inflatieverschil. Nederland heeft echter in 2016 een min of meer gelijkaardig gewicht voor restaurants en cafés. Tabel 21. Evolutie van het gewicht voor restaurants, cafés en gelijkaardige diensten binnen de diensten in België en de buurlanden (In % van diensten) België 20,3 17,2 15,2 Duitsland 11,1 7,5 8,1 Frankrijk 15,1 10,5 11,6 Nederland 11,7 11,9 14,2 Gemiddelde buurlanden 12,6 9,0 10,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. In België worden de gewichten voor COICOP restaurants, cafés en gelijkaardige diensten bepaald op basis van de nationale rekeningen. Ook in Nederland en Frankrijk worden op dit niveau de nationale rekeningen gebruikt als bron voor de bepaling van de gewichten. In Duitsland daarentegen worden de gewichten op COICOP 4 niveau bepaald op basis van het huishoudbudgetonderzoek. Dit kan deels verklaren waarom restaurant, cafés en gelijkaardige diensten in Duitsland zo een laag gewicht hebben. In het huishoudbudgetonderzoek wordt alleen rekening gehouden met binnenlandse residenten, hoewel Duitsland een correctie doorvoert voor uitgaven van toeristen op basis van de nationale rekeningen. Verder is de huurmarkt in Duitsland ook groter dan in België, Frankrijk en Nederland, hetgeen de rela- 146 De COICOP-nomenclatuur, of classificatie van de individuele consumptie van huishoudens, werd door de afdeling statistiek van de Verenigde Naties tot stand gebracht om de individuele consumptiebestedingen, gemaakt zowel door huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten dienste van huishoudens als door overheidsdiensten, naar hun doel te rangschikken en te analyseren. De keuze van de drie voor nadere analyse in beschouwing genomen categorieën gebeurde op basis van de categorieën die voor analyse van de dienstensector gebruikt worden in de kwartaalverslagen van het Prijzenobservatorium (uitgaande van de dienstenclassificatie van Eurostat, in de regel op COICOP 4 niveau); dit houdt in dat hotels hier niet in aanmerking worden genomen. 147 In het vervolg van de tekst wordt CP aangeduid met de restaurants en cafés. Daar waar de onderliggende categorie CP restaurants en cafés wordt besproken, zal deze categorie steeds aangeduid zijn met (CP ). 148 Op basis van de GICP-regelgeving werden tot 2000 de categorieën gezondheid, onderwijs en sociale bescherming uitgesloten uit het bereik van de diensten. Bovendien is vanaf 2010 ten gevolge van een wijziging in de GICP-regelgeving niet langer het huishoudbudgetonderzoek de principiële bron voor de bepaling van de indexkorf, maar wel de nationale rekeningen. Het in rekening nemen van deze categorieën en de verandering naar de nationale rekeningen als bron, waardoor het gewicht van deze categorieën is gestegen, heeft het gewicht van de restaurants en cafés doen dalen. 98

99 tieve gewichten van alle andere groepen drukt. 149 Het hoger gewicht voor restaurants, cafés en gelijkaardige diensten in België is ook deels bepaald door de consumptiegewoonten. Belgen gaan meer op restaurant en café dan de inwoners van de buurlanden. De productgroep COICOP restaurants, cafés en gelijkaardige diensten bestaat uit 2 subgroepen; enerzijds COICOP restaurants en cafés en anderzijds COICOP fastfood en afhaalmaaltijden. In 2016 had COICOP restaurants en cafés binnen de bovenliggende categorie restaurants, cafés en gelijkaardige diensten een gewicht van meer dan 80 % in België en van meer dan 95 % in Frankrijk. Daartegenover was in Duitsland en in Nederland het gewicht van fastfood en afhaalmaaltijden verre van verwaarloosbaar, met name respectievelijk 50 % en bijna 40 %. Tabel 22. Gewicht van de verschillende categorieën binnen restaurants, cafés en gelijkaardige diensten in België en in de buurlanden (op basis van het GICP) (In 2016, in % van CP1111 restaurants en cafés) België Duitsland Frankrijk Nederland CP Restaurants en cafés 83,6 50,0 98,3 62,4 CP Fastfood en afhaalmaaltijden 16,4 50,0 1,7 37,6 Bronnen : EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Op een meer gedetailleerd niveau wordt in België het huishoudbudgetonderzoek gebruikt om de gewichten te bepalen. In Nederland wordt een stratificatiemodel gebruikt waarbij op het COICOP 5 niveau een aggregatie gebeurt op basis van verkoopkanalen. De samenstelling van de index restaurants en cafés in België en de buurlanden is verschillend op het meest gedetailleerde niveau. Zo worden niet noodzakelijk dezelfde gerechten en dranken in de verschillende landen opgevolgd. Voor België en Duitsland zijn gedetailleerde gegevens van deze getuigen en de gewichten beschikbaar. Frankrijk publiceert op dit niveau enkel gegevens over een maaltijd geconsumeerd op restaurant, inclusief drank of dranken apart. Voor Nederland zijn geen gedetailleerde gegevens publiek beschikbaar op dit niveau. Voor de bepaling van de gewichten op het niveau van de producten die effectief in de restaurants en cafés worden opgevolgd, de zogenaamde getuigen, is er in België geen detailinformatie beschikbaar waardoor aan elke getuige een gelijk gewicht wordt toegekend. Wel wordt bij de keuze van de getuigen en de toekenning van de bijhorende gewichten een onderscheid gemaakt tussen maaltijden en drank met elk hun gewicht en de keuze van het aantal getuigen. Zo wordt een realistische inschatting gemaakt die overeenkomt met het bestedingspatroon. In Nederland worden de items en wegingen per verkoopkanaal bepaald op basis van informatie van marktonderzoeksbureaus, scanner data, brancheorganisaties en andere statistieken van het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In België zijn de producten, zijnde de maaltijden en dranken die in restaurants en cafés opgevolgd worden strikt gedefinieerd. In de buurlanden is dit niet of minder het geval. Bijvoorbeeld in Duitsland wordt in een staal van restaurants het meest populaire gerecht gekozen en dit wordt vervolgens opgevolgd. In Nederland is het item afhankelijk van het gevolgde verkoopkanaal. In Frankrijk zijn de gegevens gebaseerd op een type-maaltijd afhankelijk van het soort restaurant. De prijzen van type-maaltijden kunnen in Frankrijk ook prijzen van dranken bevatten, zowel in restaurants als in cafés, voor zover de prijzen van dranken of het gewicht ervan niet apart kan bepaald worden. Duitsland daarentegen beperkt zich tot het volgen van maaltijden exclusief dranken. 2. Gedetailleerde analyse van het CPI voor restaurants, cafés en gelijkaardige diensten Tussen 2008 en 2016 heeft de categorie restaurants en cafés voor 39 % bijgedragen tot het inflatieverschil voor diensten met de buurlanden. Algemeen genomen hebben restaurants en cafés jaarlijks een wezenlijke bijdrage geleverd tot het inflatieverschil voor diensten ten nadele van België. 149 In Duitsland bedraagt het gewicht voor huur in HICP 105,3, In België bedraagt dit gewicht 61,6, in Frankrijk 69,6 en in Nederland 88,8. 99

100 2.1. Het consumptieprijsverloop van restaurants, cafés en gelijkaardige diensten (CP11.1.1) in België en de voornaamste buurlanden Gegevens voor een internationale vergelijking zijn beschikbaar sinds Sinds dat jaar zijn de prijzen in restaurants en cafés in België met 64,1 % toegenomen, dit is gevoelig sneller dan gemiddeld in de buurlanden, waar die prijzen met slechts 44,1 % zijn gestegen. Waar in Duitse en Franse restaurants de prijzen effectief minder snel stegen dan in ons land, met name met respectievelijk 37,1 % en 45,9 %, was dit toch niet het geval in Nederlandse eet- en drinkgelegenheden, waar de prijzen over dezelfde periode met 66,4 % omhoog gingen. Het verschil in prijsstijgingstempo met Duitsland laat zich reeds begin jaren 2000 voelen, in Frankrijk pas vanaf Grafiek 43. Prijsevolutie in restaurants en cafés (CP11.1.1) in België en in de voornaamste buurlanden (Index 1998=100) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen : EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Tussen 2008 en 2016, zijnde de periode waarin de diensten het meest bijdroegen tot het inflatieverschil tussen België en de buurlanden, stegen de prijzen in restaurants en cafés sneller in België (25,1 %) dan in de buurlanden (15,8 % gemiddeld): 18,7 % in Nederland, 16,9 % in Duitsland en 13,5 % in Frankrijk. Deze percentages zijn onder meer beïnvloed door enkele wijzigingen in de indirecte belastingen en accijnzen. Op basis van het GICP met constante belastingvoet, zoals voor België berekend door de Algemene Directie Statistiek en gepubliceerd door Eurostat, zou de consumptieprijsindex voor restaurants en cafés in België zijn toegenomen met 32,7 % sinds 2008 (in plaats van 25,1 % thans), met 17,9 % in Nederland (in plaats van 18,7 % thans), terwijl in Duitsland het prijsstijgingstempo onveranderd zou zijn gebleven, met name 16,9 % (voor Frankrijk zijn geen gegevens beschikbaar voor deze periode) De btw op maaltijden in restaurants werd in België in januari 2010 verlaagd van 21 % tot 12 %. Deze maatregel had echter niet tot doel de prijzen te verlagen, maar de werkgelegenheid in deze sector op te drijven. In Nederland werd het btw-tarief in oktober 2012 verhoogd van 19 % tot 21 %, wat een opwaartse weerslag had op de consumptieprijzen. In Duitsland bedraagt de btw voor eetgelegenheden 19 % als de klant zijn maaltijd ter plaatse gebruikt en 7 % voor afhaalmaaltijden. In Frankrijk mochten commerciele eetgelegenheden in juli 2009 genieten van een btw-verlaging van 19,6 % naar 5,5 % (uitgezonderd voor alcoholische dranken). Dit btw-tarief werd op 1 januari 2012 opnieuw opgetrokken tot 7 % om vervolgens op 1 januari 2014 verder te worden opgetrokken tot de huidige btw-voet van 10 %. 100

101 Tabel 23 geeft de jaarlijkse inflatie voor restaurants en cafés weer in België en de buurlanden tussen 2008 en 2016, alsook de gemiddelde jaarlijkse groeivoet. Hieruit blijkt dat de inflatie voor restaurants en cafés in België elk jaar hoger uitkwam dan de gemiddelde inflatie voor restaurants en cafés in de buurlanden. In de beschouwde periode bedroeg de gemiddelde jaarlijkse groeivoet 2,9 % voor België tegenover 1,9 % voor het gemiddelde van de buurlanden. Tabel 23. Verloop van de jaarinflatie voor restaurants en cafés in België en in de voornaamste buurlanden (Jaar-op-jaar veranderingspercentage (%)) GJG België 3,8 3,6 2,4 2,8 2,7 2,8 2,9 2,7 3,2 2,9 Gemiddelde van de buurlanden 2,8 1,7 0,7 1,7 2,5 2,3 2,5 2,0 1,8 1,9 Duitsland 2,3 2,0 1,2 1,5 2,0 2,4 2,0 2,8 2,1 2,0 Frankrijk 3,1 1,0-0,1 1,6 2,9 2,2 3,0 1,2 1,4 1,6 Nederland 3,8 3,2 2,2 2,8 2,2 2,3 1,7 1,5 1,8 2,2 Bronnen : EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium Het consumptieprijsverloop van de onderliggende categorieën Op COICOP 5 niveau gingen de prijzen voor zowel de subcategorie restaurants en cafés (CP ) als voor de subcategorie fastfood en afhaalmaaltijden (CP ) in de beschouwde periode sneller omhoog in België (met ongeveer 25 % voor beide subcategorieën) dan in de buurlanden. 151 Ter vergelijking stegen prijzen voor restaurants en cafés (CP ) met 13 % in Frankrijk en met 19 % in Nederland. Voor fastfood en afhaalmaaltijden (CP ) bedroegen de overeenkomstige cijfers respectievelijk 15 % en 18 % 152 (zie bijlage 8). Uit de analyse van de gegevens op getuigenniveau, zijnde de maaltijden en dranken waarvan de prijzen effectief in de restaurants en cafés worden opgevolgd, is gebleken dat de prijzen voor zowel maaltijden als dranken in België in de beschouwde periode sterker zijn gestegen dan in Duitsland en Frankrijk, ondanks de grote verscheidenheid aan soorten maaltijden en drank die opgevolgd worden in de verschillende soorten restaurants en cafés Conclusie Reeds 14 jaar stijgen de prijzen in restaurants en cafés in België sneller dan in onze buurlanden. Wegens het grotere gewicht in België van deze categorie in vergelijking met de buurlanden, draagt deze sterkere prijsstijging nog meer bij tot het inflatieverschil. De samenstelling van de Belgische index voor restaurants, cafés en gelijkaardige diensten, die de verbruikspatronen van de Belgische bevolking weerspiegelt in vergelijking met de buurlanden, draagt niet bij tot een verklaring voor het aanhoudend inflatieverschil. België vertoonde in de beschouwde periode een snellere stijging voor alle prijzen die opgenomen zijn in de index voor restaurants, cafés en gelijkaardige diensten. In het volgende hoofdstuk wordt dan ook de marktwerking van de sector geanalyseerd om een verklaring te vinden voor de snellere prijsstijging in België in vergelijking met de buurlanden. 3. Marktwerking van de sector Zoals vermeld in hoofdstuk II.3.3 wordt jaarlijks een horizontale screening van de marktwerking van de Belgische sectoren uitgevoerd door het Prijzenobservatorium. Daarbij worden de handelssectoren van de Belgische economie geanalyseerd door middel van indicatoren die betrekking hebben op de verschillende aspecten van de marktwerking, zoals de concentratie van ondernemingen, de toetredingsbarrières of het ondernemingsverloop. 153 Deze screening wordt uitgevoerd bij sectoren op NACE 5-digit-niveau 154. De resultaten van de screening met betrekking tot restaurants en cafés die het best beantwoorden aan onze definitie van deze sector, met name eetgelegenheden met volledige bedie- 151 Voor de beschouwde periode geen gegevens beschikbaar voor Duitsland. 152 Voor Nederland steunen de gegevens voor de periode vóór 2016 op de cijfers uit de Nederlandse CPI en niet uit het GICP, die nog niet beschikbaar was. 153 Link naar screening De statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, afgekort als NACE, is de classificatie van de economische activiteiten in de Europese Unie (EU). Deze classificatie verschilt dus van de COICOP-classificatie. 101

102 ning (NACE 56101), eetgelegenheden met beperkte bediening (NACE 56102) en cafés en bars (NACE 56301), wijzen er onder andere op dat deze sectoren uit een groot aantal actoren zijn samengesteld. Algemeen genomen worden deze sectoren gekenmerkt door een hoog dynamisme (hetgeen blijkt uit het ondernemingsverloop 155 ). In het vervolg van dit rapport zal de sector nader worden doorgelicht, maar nu op NACE 3-digit-niveau Structuur van de sector Vraag restaurants en cafés Uit het huishoudbudgetonderzoek blijkt dat in 2014 een Belgisch gezin gemiddeld EUR spendeerde aan restaurants en cafés, tegenover EUR in 2008, oftewel een toename van 11,1 %. Toch zijn tussen 2008 en 2014 de consumptieprijzen voor restaurant- en cafébezoeken met 18,5 % toegenomen. Dit betekent dat een gezin gemiddeld in volume minder verbruikt op restaurant of minder op restaurant gaat. Uit gegevens (voor de periode ) van Foodservice Alliance blijkt dat het aantal bezoeken aan een full service restaurant piekten in 2011 met 258,3 miljoen per jaar. Sindsdien is het aantal bezoeken stelselmatig gedaald tot en met 2014 tot 231,6 miljoen bezoeken. In 2015 is het aantal bezoeken echter opnieuw toegenomen, maar het niveau van 2011 werd niet opnieuw bereikt Aanbod restaurants en cafés De sector van de eet- en drinkgelegenheden, NACE 56, valt uiteen in drie deelsectoren (op 3-digit-niveau): NACE 56.1 restaurants en mobiele eetgelegenheden, NACE 56.2 catering en overige eetgelegenheden en NACE 56.3 drinkgelegenheden. In België vertegenwoordigden restaurants 61,5 % van de sector in 2014, drinkgelegenheden 29,7 % en catering 8,7 %. In vergelijking met de buurlanden valt daarbij op dat het aandeel van de drinkgelegenheden in ons land groter is. Tabel 24. Structuur van de sector van eet- en drinkgelegenheden (NACE 56) in België en de buurlanden (In 2014, in % van het totaal aantal eet- en drinkgelegenheden in NACE 56) België Duitsland Frankrijk Nederland 56.1 Restaurants en mobiele eetgelegenheden 61,5 72,8 75,9 56, Catering en overige eetgelegenheden 8,7 7,9 5,9 18, Drinkgelegenheden 29,7 19,3 18,1 24,4 Bronnen: Structuurenquête (EC, FOD Economie). In 2014 waren bedrijven actief in de sector eet- en drinkgelegenheden (NACE 56) in België (59 % in Vlaanderen, 29 % in Wallonië en 12 % in Brussel), dit is 7,2 % meer dan in In de buurlanden is het aantal bedrijven in deze sector duidelijk sneller gestegen dan in ons land over dezelfde periode, met name 15,6 % in Frankrijk, 36,4 % in Duitsland en 50,0 % in Nederland. 155 Het ondernemingsverloop weerspiegelt de dynamische evolutie in de samenstelling van een gegeven sector en wordt berekend door de analyse van de in- en uittredende de bedrijven. 102

103 Grafiek 44. Verloop van het aantal actieve bedrijven in de restaurant- en cafésector (NACE 56) in België en de buurlanden 160 (Index 2008=100) Bronnen: Structuurenquête (EC, FOD Economie). België Duitsland Frankrijk Nederland De toetredingsgraad 156 van bedrijven uit de NACE 56 ligt in België lager dan in de buurlanden: over de periode bedroeg de toetredingsgraad voor die sector gemiddeld 6,5 % in België, tegenover 8,9 % in Frankrijk en 9,7 % in Duitsland en Nederland. Daartegenover staat dat ook de stopzettingsgraad in de sector in België lager ligt dan in de buurlanden, gemiddeld 5,1 % voor de periode in België, tegenover 7,1 % in Frankrijk, 8,0 % in Nederland en 10,1 % in Duitsland. Uiteindelijk kwam de netto-toetredingsgraad 157 van eet- en drinkgelegenheden in de beschouwde periode gemiddeld uit op 1,4 % in België, dit is lichtjes lager dan in Frankrijk (1,8 %) en Nederland (1,6 %), maar hoger dan in Duitsland, waar dit cijfer een negatieve waarde had (-0,4 %). 156 De toetredingsgraad van bedrijven wordt gedefinieerd als het aantal bedrijven dat in de referentieperiode (t) wordt opgericht gedeeld door het aantal in t actief zijnde bedrijven. 157 De netto-toetredingsgraad wordt berekend als het verschil tussen toetredingsgraad en stopzettingsgraad. 103

104 Grafiek 45. Toetredingsgraad, stopzettingsgraad en netto-toetredingsgraad voor de sector eet- en drinkgelegenheden (NACE 56) in België en de buurlanden 12% (In %, gemiddelde voor de periode ) 10% 8% 6% 4% 2% 0% -2% Toetredingsgraad Stopzettingsgraad Netto-toetredingsgraad Bronnen: Structuurenquête (EC, FOD Economie). België Duitsland Frankrijk Nederland In België maakte tussen 2008 en 2014 iets meer dan één eet- en drinkgelegenheid op drie een einde aan haar activiteiten wegens faillissement, terwijl in de hele Belgische economie slechts één op vijf bedrijven door faillissement werd getroffen. Gemiddeld kwam 18,7 % van het totaal aantal faillissementen tussen 2008 en 2014 in de Belgische economie op rekening van de restaurant- en cafésector, terwijl die sector slechts 6,6 % van het totaal aantal bedrijven omvat. Volgens het Federaal Planbureau worden faillissementen in de restaurant- en cafésector gekenmerkt door het feit dat ze betrekkelijk vroeg plaatshebben vergeleken met de rest van de economie. Een mogelijke verklaring hiervoor is de zware startinvestering en het feit dat uitbaters van eet- en drinkgelegenheden niet altijd over de nodige kwalificaties beschikken of niet de juiste beroepsopleiding hebben gevolgd 158 (zie bijlage 8). De hoge faillissementsgraad kan gelinkt worden aan de lage rendabiliteit bij restaurants en cafés (zie deel 3.2 van dit hoofdstuk). Tussen 2008 en 2014 namen voornamelijk restaurants (NACE 56.1) in aantal toe in België (8,3 %), maar in de buurlanden was deze toename nog sterker (24,0 % in Frankrijk, 42,9 % in Duitsland en 49,5 % in Nederland). Het aantal drinkgelegenheden (NACE 56.3) ging integendeel lichtjes achteruit over dezelfde periode in België (-1,1 %), maar nog sterker in Frankrijk (-19,7 %). Daartegenover was er in Duitsland en Nederland tussen 2008 en 2014 een stijging van dit aantal, doch in mindere mate dan de restaurants (namelijk respectievelijk met 3,8 % en 16,6 %). In 2014 was er in België één eet- en drinkgelegenheid per 245 personen, hetgeen hoger is dan in de buurlanden. Dit wijst erop dat in België meer concurrentie is. In Frankrijk was er één tot de restaurant- en cafésector behorend bedrijf per 295 inwoners, in Nederland één per 366 inwoners en in Duitsland één per 450 inwoners. Vooral op het vlak van drinkgelegenheden (NACE 56.3) onderscheidt België zich van de buurlanden, met 1 café per 825 personen, tegenover 1 café per personen in Nederland, per personen in Frankrijk en 1 per personen in Duitsland. Wat de restaurants betreft (NACE 56.1) vertoonden België en Frankrijk nagenoeg dezelfde verhouding, met name 1 restaurant per 399 personen in België en 1 per 389 personen in Frankrijk. Duitsland en Nederland hadden minder restaurants per inwoner: 1 restaurant voor 618 personen in Duitsland en voor 646 personen in Nederland. 158 Federaal Planbureau "Analyse van de horecasector in België", februari

105 De sector van eet- en drinkgelegenheden bestaat voornamelijk uit kleinere bedrijven: in 2014 hadden 95 % van de Belgische eet- en drinkgelegenheden minder dan 10 werknemers in dienst. Dit komt nagenoeg overeen met het percentage in Frankrijk (96 %), maar ligt iets hoger dan in Duitsland en Nederland, waar in respectievelijk 12 % en 15 % van de eetgelegenheden meer dan 10 personen tewerkgesteld waren. België onderscheidt zich van de buurlanden doordat het merendeel van de bedrijven in de sector van eet- en drinkgelegenheden zelfstandigen zijn zonder personeel, met name 53 % in 2014 (52 % in 2008). In Frankrijk waren eetgelegenheden zonder personeel goed voor 47 % (52 % in 2008), in Nederland voor 44 % (zoals in 2008) en in Duitsland voor slechts 38 % (tegenover 53 % in 2008). Grafiek 46. Verdeling van de bedrijven in de sector van eet- en drinkgelegenheden (NACE 56) volgens grootteklasse in België en de buurlanden (In % van het aantal ondernemingen in 2014) 100% 90% 5% 8% 12% 4% 6% 15% 80% 16% 15% 70% 35% 43% 60% 50% 35% 26% 40% 30% 20% 53% 38% 47% 44% 10% 0% Bronnen: Structuurenquête (EC, FOD Economie). BE DE FR NL 0 werknemers 1 tot 4 werknemers 5 tot 9 werknemers >10 werknemers In 2014 waren in België werknemers (voltijds equivalent) tewerkgesteld in de restaurantsector (NACE 56.1), wat een stijging van 18,6 % is ten opzichte van Het aantal werknemers is in deze periode sterker toegenomen dan het aantal restaurants, wat dus wil zeggen dat het aantal werknemers per restaurant is toegenomen. 159 De toename van de reguliere tewerkstelling zou te wijten kunnen zijn aan de verwitting van de sector, onder impuls van enkele begeleidende maatregelen vanuit de regering zoals onder andere de verlaging van het btw-tarief voor voeding in Op basis van de nationale rekeningen is er ook informatie beschikbaar over het aandeel zelfstandigen in de totale tewerkstelling voor de horecasector in zijn geheel (inclusief hotels dus). De sector horeca telt immers naast werknemers ook een groot aantal zelfstandigen. In 2015 bedroeg het aandeel zelfstandigen in de totale tewerkstelling in de sector 25,6 %. Het aantal zelfstandigen is tussen 2009 en 2015 echter met 7,2 % gedaald terwijl het aantal werknemers volgens deze bron met 9,4 % is toegenomen in deze periode. 160 De gegevens van de structuurenquête zijn gebaseerd op reguliere tewerkstelling. De sector van restaurants en cafés wordt echter ook gekenmerkt door een significant aandeel Non Observed Economy, oftewel zwartwerk. In de nationale rekeningen wordt een correctie toegepast voor dit NOE. In 2014 bedroeg het aandeel NOE in de totale output 14,7 %, maar in de gegevens van de structuurenquête zit deze correctie niet vervat. 105

106 In de buurlanden is de tewerkstelling bij restaurants in de periode echter nog sterker toegenomen. (zie hoofdstuk C.3 voor meer uitleg over de invoering van de witte kassa en de regelgeving hieromtrent). Belgische cafés (NACE 56.3) stelden werknemers (VTE) tewerk in 2014, oftewel een toename van 11,1 % ten opzichte van In Duitsland was er net zoals voor restaurants een zeer sterke toename, terwijl in Frankrijk en Nederland de toename beperkter was Financiële situatie van de sector Rendabiliteit De rendabiliteit van restaurants en cafés kan een belangrijke rol spelen in de prijszetting van een bepaald goed of dienst. Indien de rendabiliteit hoog is, en in de veronderstelling dat de belangrijkste kosten toenemen, dan kunnen restaurants en cafés een deel van de kostenstijging absorberen via de marges, en zijn ze dus niet genoodzaakt om de volledige stijging door te rekenen aan de klant. Omgekeerd, indien de rendabiliteit laag is, er geen bijkomende klanten kunnen aangetrokken worden en de belangrijkste kosten toenemen, dan zijn restaurants en cafés vaak wel genoodzaakt om tot prijsverhogingen over te gaan om uit de kosten te geraken. METHODOLOGIE De rendabiliteit van restaurants en cafés werd geanalyseerd op basis van de financiële databank Bel-first 161 van Bureau van Dijk. De financiële gegevens uit deze gegevensbank komen uit de jaarrekeningen van ondernemingen zoals neergelegd bij de balanscentrale van de NBB. Restaurants en cafés worden gekenmerkt door de aanwezigheid van zwartwerk oftewel de Non Observed Economy (NOE). De financiële data in de jaarrekeningen houden echter geen rekening met dit aspect. De definiëring van restaurants en cafés is gebaseerd op de economische activiteitennomenclatuur NACE-BEL Restaurants en cafés kunnen de vorm aannemen van éénmanszaken (zelfstandige natuurlijke personen) of vennootschappen. Enkel voor vennootschappen kan de rendabiliteit bepaald worden aan de hand van jaarrekeningen. Daar enkel in jaarrekeningen met een volledig model het omzetcijfer vermeld wordt, werden enkel die ondernemingen in de restaurant- en cafésector weerhouden die een dergelijk model neerlegden bij de balanscentrale van de NBB 162. Kleine bedrijven 163, met een verkort model van jaarrekening, werden dus niet bestudeerd. Ook de éénmanszaken, die hun inkomsten en uitgaven rapporteren in de personenbelasting, werden niet bestudeerd. Niet alleen heeft de FOD Economie geen toegang tot deze informatie, ook zal niet altijd een duidelijke lijn te trekken zijn tussen de beroepsgerelateerde inkomsten en uitgaven en de andere (private inkomsten en uitgaven). Dit alles beperkte uiteraard het aantal 161 Deze gegevensbank bevat financiële data en bedrijfsinformatie van meer dan 2 miljoen ondernemingen in België en Luxemburg maar geen informatie over zelfstandigen (of éénmanszaken). 162 Het volledig model van jaarrekening laat toe van de rendabiliteit te berekenen in functie van de omzet en van de totale bedrijfskosten (60/64) te detailleren naar bedrijfskostensoort (60, 61, 62, 630, 631/4, 635/7, 640/8 en 649). Het weerhouden van alle ondernemingen met een volledig of een verkort model van jaarrekening vergroot weliswaar in theorie het aantal ondernemingen op basis waarvan de rendabiliteit zou kunnen berekend worden doch veronderstelt een rendabiliteitsberekening in functie van de toegevoegde waarde. Enkel deze toegevoegde waarde kan dienst doen als grootste gemene deler voor beide modellen van jaarrekening (in een verkort model van jaarrekening is het omzetcijfer facultatief). Een rendabiliteit uitgedrukt als percentage van de toegevoegde waarde is echter minder zeggend dan een rendabiliteit uitgedrukt als percentage van de omzet. Bovendien geeft een verkort model van jaarrekening niet steeds het detail van de bedrijfskosten weer waardoor bepaalde kostensoorten onderschat worden bij het maken van sectortotalen. 163 Een onderneming wordt als klein beschouwd indien zij voor de twee laatst afgesloten boekjaren niet meer dan één van de volgende drempels overschrijdt: - Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50 - Jaaromzet (exclusief btw): euro - Balanstotaal: euro. 106

107 etablissementen aan de hand waarvan de rendabiliteit kon bepaald worden: gemiddeld restaurants en 770 cafés in de periode oftewel ongeveer 8,0 % van het gemiddeld aantal restaurants (volgens de structuurenquête van Eurostat) en ongeveer 5,6 % van het gemiddeld aantal cafés in de beschouwde periode. Om een zekere vertekening van de resultaten door het gewicht van de grotere ondernemingen in beide sectoren tegen te gaan (de 5 grootste restaurants en de 5 grootste cafés vertegenwoordigen in 2014 respectievelijk 33,8 % en 19,4 % van hun sectoromzet in Bel-first) en daar de sector voornamelijk bestaat uit vele, meestal kleinere, spelers, werd geopteerd voor de mediaan benadering in plaats van het gewogen gemiddelde om de rendabiliteit te bepalen. Hieraan werden de berekeningen voor het eerste en het derde kwartiel gekoppeld om de spreiding van de resultaten weer te geven. Alhoewel de rendabiliteit kan bestudeerd worden op basis van diverse ratio s, werd geopteerd om deze te bekijken via de ratio winst (verlies) van het boekjaar (9904) / omzet (70). Deze ratio meet namelijk de rendabiliteit uit de gewone bedrijfsactiviteiten en na financiële en uitzonderlijke elementen en na belastingen. De resultaten voor België worden enkel vergeleken met Frankrijk (op basis van de financiële databank Amadeus 164 ), aangezien enkel voor dat land een voldoende representatief staal van ondernemingen kon worden weerhouden voor restaurants en cafés. RESTAURANTS Op mediaan basis is de rendabiliteit van restaurants in België minimaal tot zelfs negatief. Tussen 2008 en 2014 schommelde de rendabiliteit tussen -0,3 % (in 2008 en 2009) en 0,6 % (2014). 2010, 2011, 2012 en 2013 waren ook winstgevend (gemiddeld 0,3 %). Op basis van kwartielberekeningen genereerde 25 % van de restaurants in 2014 een rendabiliteit van -5,2 % of lager (Q1) terwijl 25 % een rendabiliteit realiseerde van 4,3 % of hoger (Q3). Tabel 25. Rendabiliteit van restaurants op basis van de mediaan benadering (In % van de omzet) Winst (verlies) van het boekjaar (9904) / Omzet (70) -0,3-0,3 0,5 0,2 0,0 0,1 0,6 Q1 (eerste kwartiel) -6,7-7,4-5,4-6,1-6,6-6,4-5,2 Q3 (derde kwartiel) 3,0 3,0 4,2 3,8 3,4 3,7 4,3 Bronnen: Bureau van Dijk (Bel-first), Balanscentrale NBB, eigen berekeningen. Ter vergelijking, in Frankrijk 165 genereerden restaurants in de periode een rendabiliteit (winst of verlies van het boekjaar / omzet) op mediaan basis tussen 1,8 % (2012) en 3,6 % (2010), oftewel een significant hoger percentage dan geobserveerd in België. CAFES Ook voor cafés is de rendabiliteit flinterdun tot negatief. Tussen 2008 en 2014 schommelde de rendabiliteit tussen - 0,5 % (2013) en 0,6 % (2008). 2008, 2009, 2010, 2011 en 2014 waren winstgevend (gemiddeld 0,3 %) terwijl 2012 en 2013 verlieslatend waren (gemiddeld -0,5 %). Op basis van kwartielberekeningen genereerde 25 % van cafés in 2014 een rendabiliteit van -9,1 % of lager (Q1) terwijl 25 % een rendabiliteit realiseerde van 3,9 % of hoger (Q3). Tabel 26. Rendabiliteit van cafés op basis van de mediaan benadering (In % van de omzet) Winst (verlies) van het boekjaar (9904) / Omzet (70) 0,6 0,2 0,3 0,2-0,4-0,5 0,1 Q1 (eerste kwartiel) -6,7-8,3-7,0-9,1-8,8-10,4-9,1 Q3 (derde kwartiel) 5,5 5,1 5,8 4,8 4,5 3,5 3,9 Bronnen: Bureau van Dijk (Bel-first), Balanscentrale NBB, eigen berekeningen. 164 Amadeus is eveneens een product van Bureau van Dijk. Deze gegevensbank bevat financiële data en bedrijfsinformatie uit jaarrekeningen van meer dan 19 miljoen ondernemingen verspreid over een 45-tal landen in heel Europa. 165 Zoals aangehaald onder de methodologie waren in Amadeus enkel voor Frankrijk financiële data beschikbaar van een significant aantal restaurants. De rendabiliteit werd berekend op basis van jaarlijks gemiddeld restaurants opgenomen in deze databank in de periode oftewel ongeveer 29,8 % van het jaarlijks gemiddeld aantal restaurants in Frankrijk (volgens de structuurenquête van Eurostat) in de beschouwde periode. 107

108 Ter vergelijking, in Frankrijk 166 genereerden cafés in de periode een rendabiliteit (winst of verlies van het boekjaar / omzet) op mediaan basis tussen 2,9 % (2008) en 4,5 % (2010) Belangrijkste kostenposten restaurants en cafés In onderstaand deel worden eerst en vooral de voornaamste kostenposten geïdentificeerd in restaurants en cafés. Deze analyse is gebeurd op basis van informatie uit de jaarrekeningen en op basis van hetzelfde staal van ondernemingen zoals in de analyse over rendabiliteit. Vervolgens wordt de evolutie van deze voornaamste kostenposten besproken in België en de voornaamste buurlanden Kostenstructuur RESTAURANTS De totale bedrijfskosten in de restaurantsector in België bestaan voornamelijk uit kosten van handelsgoederen, gronden hulpstoffen (60) en diensten en diverse goederen (61) 167 (gemiddeld 67,1 % in de periode ) en bezoldigingen (gemiddeld 25,9 %). Deze kosten vertegenwoordigen tezamen gemiddeld 93,0 % van de totale bedrijfskosten en de aandelen vertonen een vrij stabiel karakter doorheen de jaren. In de handelsgoederen, grond- en hulpstoffen zitten voornamelijk de aankoopkosten van de klassieke grondstoffen zoals vlees, vis, groenten en drank terwijl de diensten en diverse goederen onder meer marketingkosten, energiekosten en facturen van interimkantoren omvatten. In de andere bedrijfskosten nemen de bedrijfsbelastingen zoals terrastaksen of taksen op lichtreclame een belangrijke plaats in. Tabel 27. Structuur van de bedrijfskosten in restaurants (In % van totale bedrijfskosten) Gem Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en diensten en diverse goederen (60+61) 67,2 67,3 66,6 66,4 66,1 67,7 68,1 67,1 Bezoldigingen (62) 25,8 25,3 26,2 26,3 26,4 25,6 25,4 25,9 Afschrijvingen (630) 5,9 6,0 5,8 5,8 6,0 5,4 5,3 5,7 Waardeverminderingen (631/4) 0,1 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 Voorzieningen (635/7) -0,1 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,0 Andere bedrijfskosten (640/8) 1,1 1,3 1,4 1,3 1,5 1,2 1,0 1,2 Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten (649) 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 TOTALE BEDRIJFSKOSTEN (60/64) 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bronnen: Bureau van Dijk (Bel-first), Balanscentrale NBB, eigen berekeningen. CAFES De totale bedrijfskosten in de cafésector bestaan voornamelijk uit kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en diensten en diverse goederen 168 (gemiddeld 75,6 % in de periode ) en bezoldigingen (gemiddeld 16,6 %). Deze kosten vertegenwoordigen tezamen gemiddeld 92,2 % van de totale bedrijfskosten en vertonen eveneens een vrij stabiel karakter. De invulling van de verschillende soorten bedrijfskosten is vergelijkbaar met de restaurantsector behalve dat de voedingsgrondstoffen binnen de handelsgoederen, grond- en hulpstoffen een minder prominente plaats in nemen (zie tabel 1 van bijlage 8). 166 Binnen Amadeus waren enkel voor Frankrijk financiële data beschikbaar van een significant aantal cafés. De rendabiliteit werd berekend op basis van jaarlijks gemiddeld cafés opgenomen in deze databank in de periode oftewel ongeveer 10,9 % van het jaarlijks gemiddeld aantal cafés in Frankrijk (volgens de structuurenquête van Eurostat) in de beschouwde periode. 167 De kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (60) en diensten en diverse goederen (61) werden tezamen genomen daar beide kostensoorten niet altijd separaat vermeld staan in de databank Bel-first. 168 De kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (60) en diensten en diverse goederen (61) werden tezamen genomen daar beide kostensoorten niet altijd separaat vermeld staan in de databank Bel-first. 108

109 Evolutie belangrijkste kostenposten A. Evolutie aankoopkosten voor voeding en drank Stijgende aankoopkosten die niet of niet volledig door restaurants en cafés ten laste kunnen worden genomen omwille van te lage winstmarges, kunnen vaak alleen opgevangen worden door de prijzen te verhogen. Uit de input-outputtabellen van 2010 blijkt dat de restaurant- en cafésector bijna de helft van haar totale aankopen doet bij de voedings- en drankenindustrie (uitgezonderd de landbouw en visserij). In Nederland en Duitsland zijn de aankopen door horeca in de voedings- en drankenindustrie goed voor ongeveer 30 % van de aankopen, tegenover een aandeel van bijna 40 % in Frankrijk. De Belgische restauranthouders kopen ongeveer 79 % van de voeding en dranken aan in België, terwijl ze zich voor ongeveer 21 % bevoorraden in het buitenland. Ook in Duitsland en Frankrijk doen de restaurant- en caféhouders voornamelijk hun aankopen van drank en voeding lokaal (Duitsland: 75 % lokaal tegenover 25 % invoer, Frankrijk: 81 % lokaal tegenover 19 % invoer). 169 In Nederland wordt in vergelijking een groter aandeel voeding en drank ingevoerd, namelijk 47 % invoer tegenover 53 % lokale aankopen. De producentenprijsindex geeft het verloop van de aankoopprijzen in de industrie weer. Deze zijn beschikbaar voor zowel België als de buurlanden. Op basis van de input-outputtabel voor België kan het aandeel bepaald worden van de verschillende subcategorieën van de voedings- en drankenindustrie (NACE 10_11) in de totale aanvoer afkomstig van de voedings- en drankenindustrie (NACE 10_11) aan de eet- en drinkgelegenheden (NACE 56), en dit zowel voor aankopen in België als ingevoerde producten. Als proxy voor de prijsevolutie van de ingevoerde voedingsmiddelen en dranken wordt de producentenprijsindex van de eurozone (EA19) gebruikt. Voor de buurlanden zijn geen gedetailleerde input-outputtabellen beschikbaar om de gewichten van de verschillende voedings- en drankenindustrieën te bepalen. Daarom worden de Belgische gewichten van de voedings- en drankenindustrieën gerelateerd aan de verhouding binnenlandse aankopen en invoer (NACE 10_12) van de drie buurlanden. Ook hier worden voor de ingevoerde producten de producentenprijsindex van de eurozone (EA19) gebruikt. Op basis van deze gegevens werd voor België en de voornaamste buurlanden de evolutie van de aankoopkosten van drank en voeding voor restaurants en cafés benaderd, wat in grafiek 47 wordt weergegeven. 169 De beschikbare input-outputtabellen van de buurlanden zijn evenwel niet even gedetailleerd publiek beschikbaar. De gegevens zijn beschikbaar voor de sector: accommodatie en maaltijden (NACE 55_56) en niet op het niveau van restaurants en cafés (NACE 56). De gegevens ivm de voedings- en drankenindustrie is ook inclusief de tabaksindustrie (NACE 10_12). 109

110 Grafiek 47. Verloop van de aankoopkosten van voeding en drank voor restaurants en cafés in België en de buurlanden 170 (Index 2008=100) jan/08 mei/08 sep/08 jan/09 mei/09 sep/09 jan/10 mei/10 sep/10 jan/11 mei/11 sep/11 jan/12 mei/12 sep/12 jan/13 mei/13 sep/13 jan/14 mei/14 sep/14 jan/15 mei/15 sep/15 jan/16 mei/16 sep/16 België Duitsland Frankrijk gecorrigeerd Nederland Bronnen: Producentenprijsindex (FOD Economie, EC); Input/output-tabel 2010 (Federaal Planbureau, EC). In 2016 betaalde de Belgische restaurant- of caféhouder gemiddeld 11,7 % meer voor voeding en drank dan in In Nederland zijn de aankoopkosten van voeding en drank min of meer even sterk toegenomen in deze periode (11 %). De aankoopkosten van voeding en drank zijn in Duitsland en Frankrijk in mindere maten gestegen (respectievelijk 8,1 % en 6,3 %). Tussen januari 2010 en januari 2014 zijn de aankoopkosten voor restaurants en cafés zowel in België als in de buurlanden sterk toegenomen. Sinds januari 2014 zijn de aankoopprijzen gestabiliseerd of zelfs licht gedaald in de onderzochte landen. Sinds begin 2016 zijn de prijzen relatief sterk toegenomen. In Nederland zijn de aankoopkosten sinds februari 2016 met 3,2 % toegenomen, terwijl in Duitsland de prijsstijging begonnen is in maart 2016 (2,1 % tussen maart 2016 en december 2016). In België heeft de toename van de aankoopkosten zich pas in april 2016 ingezet, maar deze is in december 2016 sterk versneld (3,4 % tussen april 2016 en december 2016). In Frankrijk is de prijstoename gematigder (1,2 % tussen maart 2016 en december 2016). Daar waar de aankoopkosten voor Belgische restaurant- en caféhouders tussen 2008 en 2016 met 11,7 % zijn toegenomen, zijn de consumptieprijzen voor restaurants en cafés met 25,1 % toegenomen. Ook in de buurlanden zijn in de beschouwde periode de consumptieprijzen sterker gestegen dan de aankoopkosten. In Duitsland stegen de consumptieprijzen met 16,9 % en de aankoopkosten met 8,1 %, in Frankrijk respectievelijk met 13,5 % en 6,3 % en tot slot in Nederland zijn de consumptieprijzen met 18,7 % toegenomen tegenover een toename van 11 % van de aankoopkosten. Net als de toename van de consumptieprijzen, is de toename van de aankoopkosten in België het grootste in de beschouwde periode in vergelijking met de buurlanden. Een daling van de aankoopkosten heeft in België, net als in de buurlanden, in de beschouwde periode nooit aanleiding gegeven tot een daling van de consumptieprijzen. 170 In januari 2009 werd in Frankrijk een boekoudkundige aanpassing gedaan aan de berekening van de producentenprijsindex. Om deze breuk te corrigeren werd het gemiddeld stijgingspercentage tussen december 2008 en januari 2009 van België, Duitsland en Nederland toegepast op de producentenprijsindex van december 2008 in Frankrijk om de gecorrigeerde index voor januari 2009 te verkrijgen. Voor de berekening van de volgende maanden werd vervolgens telkens de maandelijkse procentuele toename van de Franse producentenprijsindex toegepast. 110

111 B. Evolutie loonkosten per eenheid product Stijgende personeelskosten die niet of niet volledig door restaurants en cafés gedragen kunnen worden omwille van te lage winstmarges, kunnen vaak alleen opgevangen worden door de prijzen te verhogen. De evolutie van deze personeelskosten binnen restaurants en cafés zal bestudeerd worden op basis van de personeelskost per eenheid product. Volgens de methode ontwikkelt door de Expertengroep Concurrentievermogen en werkgelegenheid in de studie Arbeidskosten, loonsubsidies, arbeidsproductiviteit en opleidingsinspanningen van ondernemingen, in juli 2013 (zonder echter rekening te houden met het effect van loonsubsidies die de arbeidskost verminderen), 171 zijn de loonkosten per eenheid product in België voor de sector accommodatie, eet- en drinkgelegenheden toegenomen met 41,4 % tussen 2008 en 2015, terwijl voor het gemiddelde van de buurlanden een toename werd opgetekend van 19,9 % (28,2 % voor Duitsland, 11,7 % voor Frankrijk en 26,8 % voor Nederland). Aangezien deze methode enkel toepasbaar is op de sector horeca en het algemeen (hotels inclusief), wordt in het volgend deel een berekening gemaakt volgens een iets andere methode voor enerzijds restaurants en anderzijds cafés. In deze benadering wordt de personeelskost per eenheid product bekomen door de personeelskost per werknemer (VTE) te delen door de bruto toegevoegde waarde per werknemer (VTE). Volgens de databank van concepten en definities van Eurostat bestaan de personeelskosten voornamelijk uit de lonen en salarissen van werknemers enerzijds en uit de kosten van sociale zekerheid van werkgevers anderzijds. De bruto toegevoegde waarde wordt, volgens diezelfde bron, voornamelijk bekomen door van de bedrijfsopbrengsten de aankoopkosten van goederen en diensten in mindering te brengen. RESTAURANTS Volgens statistieken van Eurostat (structuurenquête) is de personeelskost per eenheid product in restaurants in België tussen 2008 en 2014 sterker gestegen dan in de buurlanden (met 15,9 % in België tegenover 2,8 % in Duitsland, 7,0 % in Frankrijk weliswaar tussen 2009 en 2014; in Nederland daalde de personeelskost per eenheid product met 0,2 %). Deze sterkere toename valt voornamelijk te verklaren door de grotere stijging van de personeelskost per werknemer in België 172 tussen 2008 en 2014 (met 31,2 % in België tegenover 4,6 % in Frankrijk weliswaar tussen 2009 en 2014; in Duitsland en Nederland daalde de personeelskost per werknemer met respectievelijk 8,6 % en 8,1 %) en dit niettegenstaande dat de bruto toegevoegde waarde per werknemer in België tussen 2008 en 2014 sterker is gestegen dan in de buurlanden (met 13,0 % in België tegenover een daling in Frankrijk, Duitsland en Nederland van respectievelijk 14,0 %, 11,5 % en 8,0 %) (zie tabel 2, bijlage 8: personeelskost en bruto toegevoegde waarde per werknemer). 171 In deze methode wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de nationale rekeningen. De personeelskost per eenheid product wordt berekend als de verhouding van de uurloonkost met de toegevoegde waarde in volume per gewerkt uur. Deze berekening werd gedaan voor de sector NACE 55_56, hotels inclusief. 172 Volgens Horeca Vlaanderen is deze toename te verklaren door de cao die in 2007 afgesloten werd met betrekking tot het verhogen van de minimumlonen in de horecasector. Het doel ervan was om werken in de horeca aantrekkelijker te maken. De nieuwe minimumlonen werden van toepassing op 1 oktober Ook werd beslist dat op 1 december 2014 de minimumlonen een bepaald niveau dienden te bereiken. Ten einde dit niveau te halen werden de minimumlonen verder opgetrokken op 1/1/2009, 1/1/2010, 1/1/2011, 1/1/2012, 1/1/2013, 1/1/2014 en 1/12/2014. De loonbarema s van de laagste categorieën werden tussen oktober 2007 en december 2014 met 11,25 % opgetrokken. De hoogste loonbarema s werden in dezelfde periode pet 20 % à 23 % opgetrokken. 111

112 Tabel 28. Personeelskost (VTE) per eenheid product in restaurants Personeelskost (VTE) per eenheid product Gem België 0,54 0,54 0,59 0,58 0,58 0,62 0,63 0,58 Nederland 0,60 0,59 0,59 0,57 0,58 0,59 0,59 0,59 Frankrijk 0,81 0,80 0,80 0,86 0,83 0,86 0,83 Duitsland 0,61 0,65 0,66 0,60 0,62 0,63 0,62 0,63 Evolutie personeelskost (VTE) per eenheid product (jaarlijks veranderingspercentage) Veranderingspercen-tage 2014 t.o.v België -0,6 9,5-1,1-1,0 7,9 0,8 15,9 Nederland -0,4-0,3-3,2 1,9 1,6 0,3-0,2 Frankrijk -1,2 0,1 8,2-3,5 3,5 7,0 173 Duitsland 7,1 1,5-8,9 3,5 1,6-1,3 2,8 Bronnen: Structuurenquête (EC), eigen berekeningen. CAFES Net zoals in restaurants, is ook in cafés de personeelskost per eenheid product veel sterker gestegen in België dan in de buurlanden. Volgens statistieken van Eurostat (structuurenquête) steeg de personeelskost per eenheid product in cafés in België tussen 2008 en 2014 met 40,9 % tegenover 5,8 % in Duitsland, 3,2 % in Frankrijk (weliswaar tussen 2009 en 2014). In Nederland daalde de personeelskost per eenheid product met 2,7 %. Deze sterkere toename valt voornamelijk te verklaren door de grotere stijging van de personeelskost per werknemer in België tussen 2008 en 2014: met 27,5 % in België tegenover 11,5 % in Nederland. In Duitsland en Frankrijk (tussen 2009 en 2014) daalde de personeelskost per werknemer met respectievelijk 25,8 % en 4,9 %. Daarenboven daalde de bruto toegevoegde waarde per werknemer in België tussen 2008 en 2014 met 9,2 %. In Nederland steeg de bruto toegevoegde waarde per werknemer met 14,6 %. In Duitsland en Frankrijk daalde de bruto toegevoegde waarde per werknemer met respectievelijk 30,0 % en 13,6 % (zie tabel 4, bijlage 8: personeelskost en bruto toegevoegde waarde per werknemer). C. Regeldruk, indirecte belastingen en gedragscode in restaurants en cafés met invloed op de prijsevolutie Het is niet evident om de impact van regelgeving, indirecte belastingen en gedragscodes op de prijzen in restaurants en cafés te kwantificeren. De onderstaande analyse is daarom uitsluitend beschrijvend van aard. Zo heeft de Dienst Administratieve Vereenvoudiging een onderzoek gevoerd naar de regeldruk in de horeca. 174 Volgens deze studie vormen zowel bij cafés als bij restaurants de administratieve lasten 175 het grootste deel van de regeldruk, daarna volgen onder andere de financiële kosten 176. Een studie waarin de regeldruk voor restaurants en cafés internationaal vergeleken worden is niet beschikbaar. In dit hoofdstuk zal wel verder ingegaan worden op de geldende btw-tarieven en accijnzen in België en de buurlanden. Vervolgens zal dieper ingegaan worden op de invoering van de geregistreerde kassa dewelke belangrijke nieuwe wetgeving voor deze sector. Tot slot komt de gedragscode aan bod die de brouwers, horecafederaties en de federatie van Belgische drankenhandelaars hebben ondertekend en die een einde moet maken aan de zogenoemde wurgcontracten in de sector. 173 Veranderingspercentage 2014 t.o.v Regeldruk in de horeca, Dienst Administratieve Vereenvoudiging. 175 Dit zijn de kosten om te voldoen aan de informatieverplichting naar de overheid toe. Het gaat hier bijvoorbeeld om het jaarlijks verzamelen en rapporteren van informatie voor de jaarrekening. 176 Dit zijn de betalingen aan de overheid. Het gaat hier over taksen, heffingen en retributies, zoals bijvoorbeeld het bedrag dat aan de overheid betaald dient te worden voor een terrasvergunning. 112

113 C.1. Btw-tarief op maaltijden en drank In België geldt in 2016 een btw-tarief van 12 % voor maaltijden op restaurant en 21 % voor zowel niet-alcoholische als alcoholische dranken. In 2008 was in België daarentegen nog een btw-tarief van 21 % van toepassing op zowel maaltijden als dranken. Op 1 januari 2010 werd het btw-tarief op maaltijden verlaagd van 21 % naar 12 %. Het btw-tarief op dranken bleef behouden op 21 % ongeacht of het alcoholische of niet-alcoholische dranken betreft. Deze btw-verlaging had als doel de restauranthouders meer ademruimte te geven. Het was dus niet de bedoeling deze btw-verlaging door te rekenen in de consumptieprijs. Uit het GICP is gebleken dat dit effectief ook niet werd doorgerekend aan de consument. Uit de financiële analyse is echter gebleken dat de verlaging van het btw-tarief niet geleid heeft tot hogere marges bij restaurants. In Nederland bedraagt het btw-tarief voor voeding en niet-alcoholische dranken 6 %. Voor alcoholische dranken geldt een btw van 21 %. In 2008 bedroeg het btw-tarief voor voeding en niet-alcoholische dranken ook 6 %, maar het btwtarief voor alcoholische dranken betrof 19 %. Ondanks deze btw-verhoging op alcoholische dranken is het inflatieritme ongewijzigd gebleven in restaurants en cafés. In Frankrijk geldt momenteel een btw-tarief van 10 % op maaltijden en op niet-alcoholische dranken en 20 % op alcoholische dranken. Op 1 juli 2009 werd de btw op maaltijden en niet-alcoholische dranken verlaagd van 19,6 % naar 5,5 %. Net als in België in 2010 was de bedoeling hiervan meer ademruimte te geven aan de restauranthouders. In Frankrijk werd deze btw-verlaging ook deels doorgerekend aan de consument zoals blijkt uit het GICP (de inflatie voor restaurants en cafés bedroeg amper -0,1 % in 2010 in Frankrijk). In januari 2012 werd het btw-tarief van 5,5 % opgetrokken naar 7 % en in januari 2014 werd dit opnieuw verhoogd naar 10 %. Ook werd op 1 januari 2014 het normale btw-tarief opgetrokken van 19,6 % naar 20 %. Dit is het btw-tarief dat van toepassing is op alcoholische dranken. In Duitsland wordt op maaltijden en drank een btw-tarief van 19 % geheven. Dit tarief is niet gewijzigd tussen 2008 en Grafiek 48 geeft een overzicht van de van toepassing zijnde btw-tarieven in België en de buurlanden in 2008 en 2016 voor voeding en voor niet-alcoholische en alcoholische dranken. 113

114 Grafiek 48. Overzicht btw-tarieven in België en de voornaamste buurlanden voor voeding, niet-alcoholische en alcoholische dranken 25 (In %) België Nederland Duitsland Frankrijk België Nederland Duitsland Frankrijk België Nederland Duitsland Frankrijk Voeding Niet-alcoholische dranken Alcoholische dranken Bron: FOD Financiën In vergelijking met de tarieven van 2008 zijn er twee soorten wijzigingen geweest. In de beschouwde periode zou de aanpassing van de btw-tarieven in België (de btw-verlaging op maaltijden) en in Frankrijk (de btw-verlaging op maaltijden en niet-alcoholische dranken) eerder een verlagend effect moeten gehad hebben op de consumptieprijzen. In Frankrijk was er een lichte daling van de consumptieprijzen in restaurants en cafés in 2010, terwijl in België de consumptieprijzen voor restaurants en cafés niet gedaald zijn ondanks de btw-verlaging. De btw-verhoging in Nederland (van 19 % naar 21 % in 2012) en Frankrijk (van 19,6 % naar 20 % in 2014) voor alcoholische dranken zou dan weer eerder een verhogend effect moeten hebben op de consumptieprijzen. In Nederland is het inflatieritme ongewijzigd gebleven in 2012 ten opzichte van de voorgaande jaren. In Frankrijk daarentegen is het prijsstijgingstempo in 2014 hoger uitgekomen dan de overige jaren. Dit kan enerzijds het gevolg zijn van het optrekken van het algemeen btw-tarief op alcoholische dranken, maar anderzijds ook van het optrekken van het verlaagd btw-tarief van 7 % naar 10 % op maaltijden en op niet-alcoholische dranken. In Duitsland zijn alle tarieven onveranderd gebleven. C.2. Accijnzen op alcoholische en niet-alcoholische dranken De restaurant- of caféhouder betaalt accijnzen op de aankoop van zijn dranken. Onrechtstreeks worden deze accijnzen dus verrekend in de consumptieprijzen voor dranken. In België worden accijnzen geheven op niet-alcoholische dranken, zijnde suikerhoudende softdrinks, alcoholvrij bier en wijn en andere alcoholvrije dranken en alcoholische dranken, zijnde bier, wijn, andere gegiste alcoholische dranken, tussenproducten zoals porto en sherry en gedistilleerde dranken. De accijnzen op niet-alcoholische dranken zijn in 2015 licht gestegen. In 2016 is de suikertaks in het kader van de tax shift in voege getreden waardoor de accijnzen op suikerhoudende dranken bijna verdubbeld zijn (83 % tussen 2008 en 2016). Ook de accijnzen op alcoholvrij bier en wijn, en koffie zijn in 2015 en 2016 toegenomen, zij het in veel mindere mate (1 % tussen 2008 en 2016). De accijnzen voor alcoholische dranken, op deze voor bier na, zijn jaarlijks toegenomen tussen 2013 en Deze voor bier zijn alleen in november 2015 opgetrokken, in het kader van de tax shift. De accijnzen voor gedistilleerde 114

115 dranken zijn in de beschouwde periode het sterkst toegenomen (71 % tussen 2008 en 2016, met een sterke verhoging in november 2015), gevolgd door deze voor wijn, andere gegiste dranken en tussenproducten (59 % tussen 2008 en 2016). De accijnzen voor bier zijn veel minder sterk toegenomen tussen 2008 en 2016 (17 % tussen 2008 en 2016). De buurlanden heffen net zoals België accijnzen op alcoholische dranken (zie tabel 4 en 5 in bijlage 8). In Duitsland zijn de accijnzen op deze dranken in de beschouwde periode niet toegenomen. De accijnzen in Duitsland voor alcoholische dranken liggen ook telkens lager dan in België. In Frankrijk werden de accijnzen op alcoholische dranken in de beschouwde periode bijna jaarlijks herzien. De accijnzen op bier zijn tussen 2008 en 2016 sterk toegenomen in Frankrijk (185 %) en bedroegen in ,41 EUR/hl, wat beduidend meer is dan in België. De accijnzen voor andere alcoholische dranken zijn in Frankrijk lager dan in België, deze voor wijn zijn zelfs beduidend lager. De accijnstarieven zijn tussen 2008 en 2016 ook minder toegenomen dan in België. In Nederland zijn de accijnzen op alcoholische dranken voornamelijk op 1 januari 2014 opgetrokken. Op bier (<7 Plato) bedragen de accijnzen in ,83 EUR/hl, wat het hoogste niveau is van de vier geanalyseerde landen. In de beschouwde periode zijn deze accijnzen met 60 % toegenomen. Voor de overige alcoholische dranken was de accijnsverhoging in de beschouwde periode minder uitgesproken dan in België. Op de accijnzen voor bier na, zijn de accijnzen voor alcoholische dranken in België het sterkst toegenomen tussen 2008 en 2016 in vergelijking met de drie voornaamste buurlanden. Al bij al zal het effect hiervan op de consumptieprijsindex beperkt blijven aangezien het gewicht van alcoholische dranken binnen de restaurants en cafés eerder beperkt is. C.3. Geregistreerde kassa en begeleidende maatregelen Eén van de belangrijkste maatregelen in de horeca van de afgelopen jaren is de invoering van de geregistreerde kassa. Vanaf 2016 moet elke horecaondernemer die minstens EUR (exclusief btw) van zijn omzet uit voeding haalt die ter plaatse wordt geconsumeerd, werken met een geregistreerde kassa met blackbox. Deze kassa is ingevoerd als reactie op de gunstmaatregel aan een fraudegevoelige sector van de btw-verlaging van 21 % naar 12 % op 1 januari Deze btw-verlaging had als gevolg dat de sector meer inkomsten had, aangezien deze verlaging niet diende doorgerekend te worden aan de consument, terwijl de staat in tijden van crisis, minder inkomsten had. Het doel van de invoering van deze kassa, is het bestrijden van fraude in de sector. 177 De invoering van deze geregistreerde kassa wordt verondersteld een impact te hebben op de rendabiliteit van de restaurants, die (deels) gecompenseerd dient te worden door maatregelen op de werkingskosten. Anderzijds is het niet ondenkbaar dat de invoering hiervan een impact zou hebben op de consumptieprijzen, om de verloren marges te compenseren. Hoewel er waarschijnlijk een link is tussen de invoering van de geregistreerde kassa en het verloop van het GICP, is dit niet kwantificeerbaar, aangezien ook andere elementen kunnen een rol gespeel hebben zoals de accijnsverhoging in november 2015 in het kader van de tax shift. Niettemin kwam de inflatie in 2016 boven 3 %, wat al sinds 2009 niet meer het geval is geweest. Reeds vanaf 2014 konden restauranthouders vrijwillig in dit systeem stappen. Onder andere na de verplichting van de invoering van de witte kassa, in januari 2016, is de inflatie voor restaurants en cafés merkelijk versneld, vooral zichtbaar sinds maart Om de invoering van de geregistreerde kassa te begeleiden, heeft de federale overheid een aantal maatregelen ingevoerd. Zo geldt er een RSZ-korting op maximaal 5 vaste, voltijdse werknemers. Ook kan een restauranthouder sinds 1 juli 2015 genieten van een uitbreiding van het werkgeverscontingent voor gelegenheidsarbeid. In 2015 werd ook het systeem van flexijobs geïntroduceerd. Hierbij kunnen werknemers die elders een hoofdjob hebben bijklussen in de horeca als flexijob-werknemer of als flexijob-uitzendkracht, tegen gunstige fiscale voorwaarden. 177 De invoering van de geregistreerde kassa bestrijdt de btw-fraude. Bij deze fraude verdween zowel de aankoopsom als de verschuldigde btw in het zwarte circuit. Bij het nieuwe systeem wordt het btw-bonnetje door de kassa geregistreerd. Naast de btwfraude wordt ook de tewerkstelling in het zwart aangepakt, doordat alle inkomsten en ook uitgaven, waaronder de personeelskosten, in de kassa dienen geregistreerd te worden. 115

116 C.4. Brouwerijcontracten Op 21 december 2015 hebben de brouwers, horeca-federaties en de Federatie van Belgische drankenhandelaars een gedragscode ondertekend die een einde maakt aan de zogenoemde wurgcontracten. In veel van deze contracten was een minimum af te nemen hoeveelheid vastgelegd. Deze verplichting ging vaak zeer ver, want ook frisdranken, wijn en koekjes diende verplicht aan een vaste prijs te worden afgenomen bij de brouwer. In deze nieuwe gedragscode werden een aantal praktijken verboden. Zo is het onder andere verboden voor de brouwers of drankenhandelaars om verkoopprijzen op te leggen. Ook mogen zij geen goedkeuring meer vereisen voor de verkoopprijzen. Deze brouwerijcontracten zouden voorheen een reden voor prijsrigiditeit kunnen zijn. 4. Conclusie Het consumptieprijsverloop voor restaurants en cafés werd berekend op basis van het GICP, dit is een Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex die vergelijkingen tussen België en de buurlanden mogelijk maakt. Eurostat vaardigt richtlijnen en aanbevelingen uit betreffende de berekening van dit GICP. De lidstaten kunnen deze richtlijnen tot op zekere hoogte interpreteren wat kan leiden tot methodologische verschillen betreffende de berekening van het GICP. België heeft in de beschouwde periode een hoger gewicht voor restaurants en cafés in vergelijking met de buurlanden, voornamelijk in vergelijking met Duitsland. Dit lage gewicht in Duitsland kan onder meer verklaard worden door het feit dat Duitsland het huishoudbudgetonderzoek als basis voor het bepalen van de gewichten van het GICP op COICOP 4 niveau, in tegenstelling tot de drie overige beschouwde landen, België, Frankrijk en Nederland, die hier telkens de nationale rekeningen gebruiken als primaire bron. Ook het hoge gewicht voor huur in Duitsland zorgt voor een lager gewicht voor restaurants en cafés. Het hoge gewicht voor restaurants en cafés in België en ook in Nederland is ook het gevolg van het lokale consumptiepatroon. Tussen 2008 en 2016 zijn de consumptieprijzen in restaurants en cafés in België sterker gestegen dan in de buurlanden (de gemiddelde inflatie op jaarbasis bedroeg 2,9 % in België en 1,9 % in de buurlanden). Deze snellere verhoging van de prijzen voor restaurants en cafés in België is nog meer uitgesproken in vergelijking met de buurlanden door het hogere gewicht in België voor deze categorie tegenover in de buurlanden (het gewicht in België bedroeg 15,2 % binnen de diensten in 2016, tegenover gemiddeld 10 % in de buurlanden). België heeft sterkere stijging opgetekend in de beschouwde periode voor alle prijzen die opgevolgd worden voor de index restaurants, cafés en gelijkaardige diensten. In 2014 waren in België bedrijven actief in de sector van eet- en drinkgelegenheden, NACE 56. In de buurlanden is het aantal bedrijven in de sector van eet- en drinkgelegenheden duidelijk sterker toegenomen tussen 2008 en 2014 dan in België in dezelfde periode (7,2 % in België tegenover 15,6 % in Frankrijk, 36,4 % in Duitsland en 50,0 % in Nederland). Daartegenover toont de vergelijking van het aantal etablissementen van de sector eet- en drinkgelegenheden tegenover de populatie aan dat in België in bedrijf per 245 personen actief was, wat hoger is in vergelijking met de buurlanden. In Frankrijk was er 1 tot deze sector behorend bedrijf per 295 inwoners, in Nederland 1 voor 366 personen en in Duitsland 1 voor 450 personen. Tussen 2008 en 2014 zijn de gemiddelde uitgaven per gezin in restaurants en cafés in België maar met 11,1 % gestegen, terwijl de consumptieprijzen voor restaurant- en cafébezoeken met 18,5 % toegenomen. Bovendien blijkt dat de Belg de afgelopen twee jaar weer meer op restaurant gaat, na enkele jaren van een dalend aantal restaurantbezoeken. Het aantal evenaarde in 2015 evenwel nog lang niet de piek die in 2011 bereikt werd. Het grote aanbod aan restaurants en cafés in België in combinatie met de gedaalde uitgaven voor restaurants en cafés, gecorrigeerd voor inflatie, zou de rendabiliteit negatief kunnen beïnvloeden. De analyse van de rendabiliteit van de restaurants en cafés werd gebaseerd op etablissementen die een volledig model van jaarrekening neerleggen bij de balanscentrale van de NBB. De kleinere zaken (die een verkort model van jaarrekening deponeren) en de éénmanszaken (die belast worden in de personenbelasting) zijn niet in deze analyse opgenomen. De rendabiliteit van restaurants en cafés in België tussen 2008 en 2014 was flinterdun tot zelfs negatief in sommige jaren. In deze periode schommelde de rendabiliteit van restaurants tussen -0,3 % en 0,6 % en van cafés tussen - 0,5 % en 0,6 %. 116

117 Uit de kostenstructuur blijkt dat vooral de aankoopkosten en loonkosten van belang zijn voor restaurants en cafés. De Belgische restaurants en cafés bevoorraden zich, net als in de buurlanden, voornamelijk bij de lokale voedings- en drankenindustrie. De aankoopkosten voor restaurants en cafés zijn echter in België in de periode sterker gestegen dan in de buurlanden (11,7 % in België, tegenover 11 % in Nederland, 8,1 % in Duitsland en 6,3 % in Frankrijk). Dalingen van de aankoopkosten hebben noch in België, noch in de buurlanden in de beschouwde periode aanleiding gegeven tot een daling van de consumptieprijzen. De personeelskost per eenheid product in restaurants en cafés is in België, tussen 2008 en 2014, sterker gestegen dan in de buurlanden. In restaurants steeg deze kost in deze periode met 15,9 % in België tegenover 7,0 % in Frankrijk en 2,8 % in Duitsland. In Nederland daalde deze kost met 0,2 %. In cafés steeg de personeelskost per eenheid product met 40,9 % in België tegenover 5,8 % in Duitsland en 3,2 % in Frankrijk. In Nederland daalde deze kost met 2,7 %. Deze sterkere toename is voornamelijk te zien in de grotere stijging van de personeelskost per werknemer in België en minder in het productiviteitsverloop van de werknemers. Tussen 2008 en 2014 werden de minimumlonen in de horecasector jaarlijks opgetrokken. Naast de aankoopkosten en de loonkosten hebben een aantal overheidsmaatregelen ook een invloed gehad op de consumptieprijs, hoewel dit niet altijd kwantificeerbaar is. Zo zijn de accijnzen op dranken in België sterker verhoogd. Daarentegen het btw-tarief op maaltijden is in de beschouwde periode gedaald. Ook de invoering van de geregistreerde kassa wordt verondersteld een invloed te hebben op de consumptieprijzen om zo verloren marges te compenseren. Samenvattend: Gezien (1 ) het relatief grote aanbod van restaurants en cafés op de Belgische markt, (2 ) het teruglopen van de vraag de afgelopen jaren en (3 ) de heel beperkte rendabiliteit in zowel restaurants als cafés (sommige jaren zelfs negatief), lijkt de stijging van de kosten in België alvast niet geabsorbeerd te kunnen worden in de marges. Bovendien is de toename van de zowel de aankoopkosten als de loonkosten meer uitgesproken in België dan in de buurlanden. 117

118 II.4.2. Consumptieprijsverloop voor telecommunicatie-diensten (CP08.2_08.3) en verklarende analyse 1. GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en de gewichten van telefoonapparatuur en telecomdiensten Zoals gezegd in hoofdstuk II.2.1, werd het consumptieprijsverloop voor de telecommunicatiediensten berekend op basis van het GICP: dit is een Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex die vergelijkingen tussen België en de buurlanden mogelijk maakt. De analyse van de telecommunicatiediensten is uitgevoerd op basis van COICOP _08.3 Telefoon- en faxtoestellen en telefoon- en faxdiensten. In de rest van deze studie zal hiernaar worden gerefereerd als telefoonapparatuur en telecomdiensten. Eurostat publiceert binnen het GICP een aantal speciale aggregaten, waarop het Prijzenobservatorium zich baseert voor onder andere de analyse van de diensteninflatie. In het aggregaat van de communicatiediensten van Eurostat is ook de categorie telefoonapparatuur opgenomen, waardoor deze categorie dan ook is opgenomen in deze analyse. Over de periode is het gewicht van telecommunicatieapparatuur en -diensten enigszins geëvolueerd, voornamelijk in Nederland, en in mindere mate in België, Frankrijk en Duitsland. In 1998 was telecommunicatie in België goed voor 7,7 % van alle diensten samen, tegenover 6,7 % in Nederland, 5,8 % in Duitsland en 4,7 % in Frankrijk. Alhoewel het in België aan telecommunicatie toegewezen gewicht tussen 1998 en 2003 verminderde (van 7,7 % naar 6,2 %), verhoogde dit gewicht daarna opnieuw naar 7,6 % in 2008 (11,6 % in Nederland, 7,8 % in Frankrijk en 6,6 % in Duitsland). In 2016 bedroeg het gewicht van de telecomdiensten nog slechts 6,5 % in België, tegenover 6,3 % in Duitsland, 6,9 % in Frankrijk en 8,4 % in Nederland. 179 Sinds 2003 is Nederland het land waar aan deze dienstencategorie het hoogste gewicht wordt toegekend (met uitzondering van 2006). Tabel 29. Evolutie van de gewichten toegekend aan telecommunicatie (CP08.2_08.3 Telefoonapparatuur en telecomdiensten) binnen de totale diensten in België en de buurlanden (In %) België 7,7 7,6 6,5 Duitsland 5,8 6,6 6,3 Frankrijk 4,7 7,8 6,9 Nederland 6,7 11,6 8,4 Gemiddelde buurlanden 5,5 7,5 6,7 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. De categorie telefoonapparatuur en telecomdiensten kan onderverdeeld worden op COICOP 4 niveau. Telecomdiensten enerzijds hebben met 95,3 % veruit het grootste gewicht in België, telefoonapparatuur anderzijds heeft een gewicht van 4,7 %. Ook in de buurlanden hebben de telecomdiensten het grootste gewicht van beide (Duitsland: 93,9 %, Frankrijk: 84,4 % en Nederland: 84,7 %). In 2016 werden de twee categorieën als volgt onderverdeeld op COICOP 5 niveau: Telefoonapparatuur: o Vaste telefoontoestellen (COICOP ) o Mobiele telefoontoestellen (COICOP ) Telecomdiensten: o Vaste telefoondiensten (COICOP ) 178 Zie voetnoot 87 voor meer info betreffende de COICOP-nomenclatuur. 179 De daling van het gewicht is ook te wijten aan de opname van nieuwe categorieën (in 2000 werden de categorieën gezondheid, onderwijs en sociale bescherming toegevoegd op basis van de GICP-regelgeving). Ook de principiële bron voor de bepaling van de indexkorf is gewijzigd vanaf 2010 (voortaan Nationale rekeningen). 118

119 o Mobiele telefoondiensten (COICOP ) o Verlenen van toegang tot internet (COICOP ) o Gebundelde communicatiediensten (COICOP ) Bundels zijn in België sinds 2014 opgenomen in de korf van het GICP. Duitsland en Nederland volgen de bundels op sinds In Frankrijk zitten de gebundelde diensten sinds 2016 in de index. In de Belgische indexkorf worden triple play bundels opgevolgd (bestaande uit vaste telefoon, internet en digitale televisie). De Duitse indexkorf neemt eveneens triple play bundels in rekening (vaste telefoon, internet en digitale televisie). In de Nederlandse indexkorf worden dual play (vaste telefoon en internet, evenals internet en digitale televisie) en triple play bundels (vaste telefoon, internet en digitale televisie) opgevolgd. De Franse indexkorf bevat vaste telefoon en internet, evenals vaste telefoon, internet en digitale televisie. In België hadden in 2015 de bundels het hoogste gewicht binnen de categorie telefoonapparatuur en telecomdiensten (60,0 %). Ook in Duitsland wogen de bundels het zwaarste door binnen deze categorie, maar in veel geringere mate dan in België (43,8 % in 2016). Daartegenover staat dat de mobiele telefoondiensten in Frankrijk en Nederland de voornaamste categorie binnen het geheel van de telecommunicatiediensten waren. Het valt te onderstrepen dat bundels in 2015 nog niet waren opgenomen in de Franse index voor telecomdiensten, maar pas in 2016 hun intrede deden met een gewicht van nagenoeg 25 %. Ter vergelijking: in 2008 had de categorie telecomdiensten in België een gewicht van 96,3 %, waarvan het grootste deel bestond uit vaste telefoondiensten (53,7 %) en mobiele telefoondiensten (26,8 %). Tabel 30. Gewichten toegekend aan de verschillende categorieën van telecommunicatie in België en de buurlanden (gebaseerd op het GICP) (In 2016, in %) België Duitsland Frankrijk Nederland CP Telefoonapparatuur 4,7 6,1 15,6 15,3 CP Apparatuur voor vaste telefonie 0,1 0,5 1,0 0,0 CP Apparatuur voor mobiele telefonie 4,6 5,5 14,6 15,3 CP Telefoon- en internetdiensten 95,3 93,9 84,4 84,7 CP Vaste telefoondiensten 5,5 12,1 5,8 4,9 CP Mobiele telefoondiensten 20,9 37,4 41,3 38,5 CP Verlenen van toegang tot internet 8,9 0,6 12,5 4,7 CP Gebundelde telecommunicatiediensten 60,0 43,8 24,8 36,5 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. Mobiele telefonie en bundels hebben veruit het grootste gewicht in de beschouwde landen. In België worden sinds 2014 per profiel en per provider de tarieven van de meest geconsumeerde producten weerhouden (door Eurostat gecatalogeerd als A-methode). Verder worden in België de werkelijke klantenaantallen gebruikt en de migratiepercentages van oude naar nieuwe tarieven. Dit houdt in dat de in België gebruikte methode meer aansluit bij de reële uitgaven van de consument. Eurostat zegt daarover het volgende in haar compliance monitoring report van 2014: For telecommunications, Statistics Belgium improved its methodological approach, including bestselling packages, taking into account consumers switching between packages and ensuring the representativeness of consumption profiles.. Ook in Duitsland worden de meest gebruikte tarieven opgevolgd. In Nederland daarentegen worden enkel de tarieven van nieuw af te sluiten abonnementen opgevolgd, waarbij in principe het goedkoopste tarief wordt weerhouden (rekening houdend met de duur van het contract). Ook in Frankrijk wordt per profiel en per operator het goedkoopste tarief opgevolgd (door Eurostat gecatalogeerd als B-methode). In deze buurlanden wordt er aldus van uitgegaan dat consumenten onmiddellijk op goedkopere tariefplannen zouden overstappen. Eurostat zegt daarover in haar compliance monitoring rapport van 2013 voor Frankrijk: However, Eurostat is concerned about whether the assumption that consumers immediately switch to the cheapest tariff plan is realistic with a view to a possible downward bias of the index movements.. Deze hypothese is echter niet van die aard dat ze de schatting van de inflatie op middellange termijn kan vertekenen: als het zo is dat de consumenten pas na een zekere tijd hun consumptiepatroon aanpassen, dan is de inflatie alleen een beetje meer uitgevlakt dan hetgeen momenteel door de Franse CPI wordt gemeten. 119

120 Gezien de methodologie die België gebruikt, aanbevolen wordt door Eurostat, kan deze moeilijk als niet representatief beschouwd worden. Kwalitatieve verbeteringen (bijvoorbeeld zwaardere formule voor dezelfde prijs) worden verrekend in de Belgische index via de verbruikersprofielen. Indien bijvoorbeeld een goedkopere formule kwalitatieve verbeteringen ondergaat, zal ze terechtkomen in de berekening van een kwalitatief hoger profiel (meer belminuten, hogere snelheid, ) en zo een neerwaarts effect in de index veroorzaken. Er kan tot slot nog opgemerkt worden dat een deel van de uitgaven voor televisiediensten opgenomen is in COICOP 08 en een deel in COICOP 09. Indien uitgaven voor televisieabonnementen vervat zitten in een bundel, wordt dit opgenomen in de COICOP 08.3 Telecomdiensten. Indien een televisieabonnement alleen wordt aangeschaft, zonder de combinatie met internet of vaste of mobiele telefonie, wordt dit opgevolgd in de COICOP Kosten voor radio en televisie. Indien men de COICOP-groepen 08.3 en samen neemt, komt men respectievelijk op een gewicht binnen de diensten van 8,7 % voor België, 8,1 % voor Duitsland, 8,0 % voor Nederland en 7,3 % voor Frankrijk. 2. Gedetailleerde analyse van de CPI voor de telecommunicatiesector In de periode hebben de telecomdiensten zeer sterk bijgedragen tot het inflatieverschil voor diensten met de buurlanden, met name waren ze verantwoordelijk voor 16,7 % van dat inflatieverschil. Vooral in 2011, 2012, 2013, 2015 en 2016 heeft de inflatie van telecomdiensten bijgedragen tot het jaarlijks inflatieverschil. 2.1 Lange-termijnevolutie van CP08.2_08.3 Telefoonapparatuur en telecomdiensten Sinds 1998 daalde de prijs voor telecommunicatieapparatuur en -diensten minder snel in België dan in de buurlanden. België kende immers een prijsdaling tussen 1998 en 2016 van 26,1 % (GJG van -1,7 %) 180, terwijl in Nederland, Frankrijk en Duitsland de prijzen zijn gezakt met respectievelijk -34,7 % (GJG van -2,3 %), -37,7 % (GJG van -2,6 %) en -41,5 % (GJG van -2,9 %). 180 De gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) werd berekend door de indices op jaarbasis in 2016 te vergelijken met de indices in Zoals gebruikelijk is, werd de gemiddelde groei berekend als een meetkundig gemiddelde. 120

121 Grafiek 49. Prijsevolutie voor telecommunicatie (CP08.2_08.3 Telefoonapparatuur en telecomdiensten) in België en de buurlanden (Index 1998=100) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. Ook recenter, tussen 2008 en 2016, gingen de prijzen voor telecommunicatie trager achteruit in België (-6,2 %, GJG van -0,8 %) dan in elk van de buurlanden: -14,3 % (GJG van -1,9 %) in Duitsland, -14,5 % (GJG van -1,9 %) in Nederland en -23,4 % (GJG van -3,3 %) in Frankrijk. De consumptieprijzen voor telecommunicatie bereikten in januari 2015 hun voorlopig laagste peil sinds 1998, doch vanaf februari 2015 werd opnieuw een stijgende tendens opgetekend. Hierbij stegen tussen 2015 en 2016 de prijzen voor telecomdiensten in België met +4,2 %, terwijl de prijzen stabiel bleven in Frankrijk (+0,5 %) en verder neerwaarts evolueerden in Duitsland (-1,6 %) en in Nederland (-5,1 %). Tabel 31. Jaarlijks veranderingspercentage voor telecommunicatie (CP08.2_08.3 Telefoonapparatuur en telecomdiensten) in België en de buurlanden GJG België -3,2-0,9-2,3 0,3-1,0-3,2-3,1-0,2 4,2-0,8 % Duitsland -2,6-2,5-2,2-2,9-1,4-1,6-1,6-1,5-1,6-1,9 % Frankrijk -0,3-0,2-0,9-3,4-9,7-10,5-1,0-0,3 0,5-3,3 % Nederland -4,2-2,0 2,0 2,1-0,2-2,4-6,2-3,4-5,1-1,9 % Gemiddelde buurlanden -2,0-1,5-1,1-2,4-4,6-5,0-1,9-1,4-1,2-2,4 % Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. 121

122 2.2. Prijsevolutie voor de verschillende telecomproducten en -diensten De prijs voor telefoonapparatuur kende tussen 2008 en 2016 een veel sterkere daling in de buurlanden Duitsland (- 38,1 %) en Frankrijk (-65,0 %) dan in België (-14,7 %). Op basis van de gegevens van de CPI blijkt dit eveneens het geval in Nederland, waar de prijs met 28,0 % daalde in dezelfde periode Voor telecomdiensten is het verschil minder uitgesproken, hoewel België ook hier een lagere prijsdaling liet optekenen: -6,0 % in België tegenover -13,3 % in Duitsland, -19,3 % in Frankrijk en -14,1 % in Nederland. Voor vaste telefoontoestellen ligt de prijsdaling in dezelfde grootteorde (-21,7 % voor België, -23,0 % voor Frankrijk) 183. In Nederland worden deze sinds 2016 niet meer in de indexkorf opgenomen. Mobiele telefoons werden daarentegen slechts 14,1 % goedkoper in België tegenover -75,0 % in Frankrijk. Vaste telefoondiensten werden 35,6 % duurder in België. In Frankrijk en Nederland was de prijstoename beperkter, namelijk respectievelijk +2,7 % en +23,8 % (op basis van de CPI). De prijs voor mobiele telefoondiensten daalde evenwel sterk in België (-46,2 %), zelfs sterker dan in Frankrijk (-33,3 %) en Nederland (-28,6 %). Voor de toegang tot internet betaalde de Belgische consument 9,0 % meer, terwijl dit in Frankrijk en Nederland respectievelijk 1,8 % en 4,2 % duurder werd. Bundels zijn in België sinds 2014 opgenomen in de CPI, in Nederland en Duitsland sinds 2015 en in Frankrijk sinds Tussen 2014 en 2015 nam de prijs voor bundels in België toe met 1,6 %, tussen 2014 en 2016 steeg de prijs voor bundels in België zelfs met 8,5 %. De jaar-op-jaarinflatie in 2016 bedroeg 6,8 % in België, terwijl deze in Nederland slechts 0,6 % bedroeg en in Duitsland zelfs negatief uitviel (-1,1 %). Tabel 32. Prijsevolutie voor telecom in België en zijn voornaamste buurlanden tussen 2008 en 2016 (In %) België Duitsland Frankrijk Nederland CP08.2_08.3 Telefoonappartuur en telefoon en internet diensten -6,2-14,4-23,4-14,5 CP Telefoonapparatuur -14,7-38,1-65,0-28,0 * CP Apparatuur voor vaste telefonie -21, ,0 - CP Apparatuur voor mobiele telefonie -14, ,0 - CP Telefoon en internetdiensten -6,0-13,3-19,3-14,1 * CP Vaste telefoondiensten 35,6-2,7 * 23,8 * CP Mobiele telefoondiensten -46, ,3 * -28,6 * CP Verlenen van toegang tot internet 9,0-1,8 * 4,2 * Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium, CBS, INSEE. *: Prijsevolutie berekend op basis van de CPI, prijsevolutie van de andere getuigen berekend op basis van het GICP. 181 Voor Nederland zijn geen gegevens beschikbaar voor de onderliggende categorieën op basis van het GICP, daarom werd de CPI gebruikt. 182 Kwaliteitscorrecties kunnen verschillen van land tot land en doorheen de tijd. De methodologie was in België tot en met 2014 voor een reeks goederen en diensten gebaseerd op deze van de CPI (zelfde productiesysteem) die afweek van Eurostat aanbevelingen, sinds 2014 is deze methodologie in lijn gebracht voor zowel de CPI (basis 2013=100) als het GICP met Eurostat aanbevelingen. Deze afwijking hield in dat bij een vervanging het prijsverschil werd geneutraliseerd in plaats van bijvoorbeeld geïmputeerd met de prijsevolutie van overeenkomstige goederen en diensten in de steekproef (bridged overlap) of in plaats van een rechtstreekse prijsvergelijking. Bij sommige vervangingen leverde dit waarschijnlijk een minder uitgesproken daling op, bij andere dan weer een minder uitgesproken stijging. Het globale effect is echter niet in te schatten. 183 Voor Duitsland zijn geen gegevens beschikbaar voor de onderliggende categorieën op basis van het GICP, daarom werd de CPI gebruikt. 122

123 Tabel 33. Gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) voor telecom in België en zijn voornaamste buurlanden tussen 2008 en 2016 (tenzij anders vermeld) België Duitsland Frankrijk Nederland CP08.2_08.3 Telefoonappartuur en telefoon en internet diensten -0,8-1,9-3,3-1,9 CP Telefoonapparatuur -2,0-5,8-12,3-4,0 * CP Apparatuur voor vaste telefonie -3,0 - -3,2 - CP Apparatuur voor mobiele telefonie -1, ,9 - CP Telefoon en internetdiensten -0,8-1,8-2,6-1,9 * CP Vaste telefoondiensten 3,9-0,3 * 2,7 * CP Mobiele telefoondiensten -7,5 - -4,9 * -4,1 * CP Verlenen van toegang tot internet 1,1-0,2 * 0,5 * CP Gebundelde telecommunicatiediensten ( ) 6,8 ** -1,1 ** - 0,6 ** Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium, CBS, INSEE. *: Prijsevolutie berekend op basis van de CPI, prijsevolutie van de andere getuigen berekend op basis van het GICP. **: Veranderingspercentage (bundels zijn opgenomen in de consumptie-index sinds 2014 in België, sinds 2015 in Duitsland en Nederland en sinds 2016 in Frankrijk). Over de beschouwde periode leverden de mobiele telefoondiensten een zeer sterke bijdrage tot de prijsdaling op jaarbasis, met uitzondering van de jaren 2011 en Anderzijds droegen de vaste telefoondiensten sterk bij tot de inflatie in de jaren 2009 en , evenals de bundels sinds (zie bijlage 9) 2.3 Conclusie De Belgische indexkorf voor telecom bestaat grotendeels uit telecomdiensten (meer dan 95 % in 2016) en slechts voor 4,7 % uit telefoonapparatuur. Tussen 2008 en 2016 daalden de Belgische prijzen voor telefoonapparatuur en telecomdiensten, op basis van zowel het GICP als de CPI, weliswaar minder sterk dan in de buurlanden Duitsland, Frankrijk en Nederland. De gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) in de periode bedroeg in België -0,8 %, terwijl Duitsland en Nederland een GJG van -1,9 % lieten optekenen en Frankrijk zelfs -3,3 %. De prijs voor telefoonapparatuur kende tussen 2008 en 2016 een veel sterkere daling in de buurlanden (GJG van -4,0 % in Nederland, -5,8 % in Duitsland en - 12,3 % in Frankrijk) dan in België (GJG van -2,0 %). Voor telecomdiensten is het verschil minder uitgesproken, hoewel België (GJG van -0,8 %) ook hier een lagere prijsdaling liet optekenen (GJG van -1,8 % in Duitsland, -1,9 % in Nederland en -2,6 % in Frankrijk). Voor vaste telefoontoestellen ligt de prijsdaling in dezelfde lijn (GJG van -3,0 % in België en - 3,2 % in Frankrijk), terwijl de prijsdaling voor mobiele telefoons veel groter is in de buurlanden (GJG van -1,9 % in België en -15,9 % in Frankrijk). Voor vaste telefoondiensten (GJG van 3,9 % in België, 2,7 % in Nederland en 0,3 % in Frankrijk) en toegang tot internet (GJG van 1,1 % in België, 0,5 % in Nederland en 0,2 % in Frankrijk) stegen de prijzen in België sterker dan in de buurlanden. Voor mobiele telefoondiensten daarentegen presteerde België beter: de prijzen daalden sterker dan in de buurlanden (GJG van -7,5 % in België, -4,9 % in Frankrijk en -4,1 % in Nederland). Bundels, die sinds 2014 in de Belgische consumptiekorf zijn opgenomen, kenden een prijstoename van 6,8 % tussen 2015 en In de buurlanden Duitsland en Nederland, waar bundels in de consumptiekorf zitten sinds 2015, namen de prijzen in dezelfde periode daarentegen af (-1,1 % in Duitsland) of bleven ze quasi gelijk (+0,6 % in Nederland). In 2016 hebben bundels het meeste bijgedragen tot het inflatieverschil met de buurlanden. Gezien het geringe gewicht van telecomapparatuur binnen de categorie telefoonapparatuur en telecomdiensten, namelijk 4,7 % in België in 2016 (6,1 % in Duitsland, 15,6 % in Frankrijk en 15,3 % in Nederland), zal in de rest van de voorliggende studie vooral gefocust worden op de telecomdiensten. Ter verklaring van het uiteenlopende prijsverloop voor bepaalde telecomdiensten, werd in de volgende delen een financiële analyse uitgewerkt van de sector en een analyse naar marktwerking. (In %) 123

124 Tabel 34. Structuur van de bedrijfskosten in de Belgische telecomsector 184 (In %) 3. Financiële analyse van de telecomsector De financiële situatie van de telecomsector in België en de voornaamste buurlanden werd geanalyseerd aan de hand van een aantal indicatoren die mogelijk een rol kunnen spelen in de evolutie van de prijzen van telecomdiensten of - producten. In dit kader werd in dit deel bestudeerd: (1) hoe de algemene structuur van de bedrijfskosten (60/64) van de telecomsector eruitziet in België (op basis van de financiële gegegevens beschikbaar via Bel-first / Balanscentrale NBB betreffende de belangrijkste actoren op de residentiële markt) en hoe binnen deze bedrijfskosten de aankoopstructuur en de loonkosten geëvolueerd zijn (op basis van de Nationale rekeningen en de input-outputtabellen); (2) hoe de rendabiliteit (na belastingen) en hoe de solvabiliteit van de sector geëvolueerd zijn (op basis van de financiele gegegevens beschikbaar via Amadeus en Bel-first betreffende de belangrijkste actoren op de residentiële markt); (3) hoe de investeringen in de sector zich ontwikkeld hebben (gegevens van het BIPT, geschat op basis van de 11 belangrijkste Belgische operatoren) Bedrijfskosten, aankoopstructuur en loonkosten Algemene structuur van de bedrijfskosten Om alle bedrijfskosten in de Belgische telecomsector in kaart te kunnen brengen, werd gebruik gemaakt van de databank Bel-first. De totale bedrijfskosten (60/64) van de Belgische telecomsector bestaan voornamelijk uit kosten voor Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (60) en Diensten en diverse goederen (61). Tijdens de periode vertegenwoordigden beide kostengroepen (60/61) gemiddeld 57,4 % van het totaal van de bedrijfskosten in de sector. De kosten voor Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen enerzijds en de kosten voor Diverse diensten en goederen anderzijds vertegenwoordigden respectievelijk 23,8 % en 33,6 % van de totale kosten. Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen (63), Bezoldigingen (62), alsook Overige bedrijfskosten (64) waren gemiddeld goed voor respectievelijk 21,8 %, 19,4 % en 1,3 % van de totale bedrijfskosten in de sector Gem Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (60) 24,2 25,4 22,5 23,1 23,9 24,3 23,5 23,8 Diensten en diverse goederen (61) 35,3 34,6 34,4 33,2 32,4 31,3 33,9 33,6 Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (60) en Diensten en 59,5 60,0 56,9 56,3 56,3 55,6 57,4 57,4 diverse goederen (61) Bezoldigingen (62) 22,8 22,8 18,4 18,6 18,1 18,4 17,0 19,4 Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen (63) 16,6 16,1 23,6 24,2 24,5 24,2 23,7 21,8 Andere bedrijfskosten (64) 1,2 1,2 1,1 0,9 1,1 1,8 1,9 1,3 Totale bedrijfskosten (60/64) 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bronnen: Bureau van Dijk (Bel first), NBB (Balanscentrale), eigen berekeningen. Binnen deze algemene structuur van de bedrijfskosten zal hierna meer in detail worden besproken hoe de aankoopstructuur van goederen en diensten (en de evolutie ervan) eruitziet en hoe de loonkosten geëvolueerd zijn. 184 Analyse op basis van de financiële gegevens van Proximus, Telenet, Orange Belgium, Base (Telenet), Nethys, Scarlet Belgium en Coditel Brabant. 124

125 Aankoopstructuur in de telecommunicatiesector op basis van de input-outputtabellen Zoals beschreven in deel II.3.1 kan aan de hand van de kruisrelaties die door de input-outputtabellen worden aangeleverd een zogenaamde gecumuleerde benadering worden ontwikkeld voor de onderlinge verhoudingen tussen bedrijfstakken. Deze benadering wordt met name aangewend om de aard van de verhoudingen tussen de bedrijfstakken onderling en de productiestructuur van de Belgische economie te illustreren. De finale output van de telecommunicatiesector is hier berekend als de som van de gecumuleerde toegevoegde waarde 185 en de intermediaire invoer. Wat opvalt bij de telecommunicatiesector, is dat de inputstructuur verschillend is van land tot land. In België zijn bijna 90 % van de inputs afkomstig van zakelijke diensten, voornamelijk van telecommunicatiediensten zelf (68 % van de totale input in België) en informaticadiensten (8,4 % in België). In de buurlanden is bijvoorbeeld de omvang van de inputs uit de industrie veel belangrijker (en dan vooral de elektronicasector). Tabel 35. De gecumuleerde kostenstructuur van de telecommunicatie en de indeling ervan in toegevoegde waarde en invoer in België en de voornaamste buurlanden 186 (In % van de totale inputstructuur) Toegevoegde waarde (1) (a+b) Beloning van werknemers (a) Exploitatieoverschot bruto (b) Invoer (2) Totale inputstructuur (1+2) BE DE FR NL BE DE FR NL BE DE FR NL BE DE FR NL Landbouw 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,1 Industrie 1,1 3,5 2,6 0,9 0,8 2,6 1,4 1,1 3,2 5,9 9,8 10,9 5,1 11,9 14,0 12,9 Electronica 0,1 1,2 0,2 0,3 0,1 1,0 0,1 0,4 1,9 2,9 3,2 7,5 2,0 5,1 3,5 8,2 Bouwnijverheid 0,1 1,1 0,4 0,5 0,1 0,6 0,3 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 1,7 0,7 0,9 Distributie 1,5 3,7 3,9 1,8 0,9 1,7 1,1 1,3 2,2 1,1 0,8 0,8 4,5 6,5 6,0 3,9 Zakelijke diensten 27,8 22,7 25,4 20,1 45,1 50,5 44,5 49,5 16,0 3,5 3,6 11,7 88,9 76,8 75,4 81,2 Telecommunicatie 19,8 15,3 16,1 13,4 38,5 36,2 37,7 44,4 10,0 0,7 0,9 7,3 68,4 52,2 56,0 65,1 Informatica 4,7 2,1 1,0 0,9 1,7 1,1 0,4 0,5 2,0 1,2 0,1 0,1 8,4 4,3 1,6 1,5 Overige diensten 0,3 1,2 1,2 0,4 0,1 0,8 0,3 0,2 0,1 0,0 0,0 0,0 0,5 2,0 1,5 0,6 Totaal 30,8 32,2 33,5 23,7 47,0 56,2 47,7 52,5 21,6 10,5 14,4 23,4 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: Input-outputtabellen 2010, Federaal Planbureau. In vergelijking met de buurlanden, is de input van de telecomsector in België (68,4 %) zelf iets hoger dan in Nederland (65,1 % van de totale inputs) maar vooral hoger dan in Frankrijk en Duitsland (respectievelijk 56 % en 52 %). Niet alleen de binnenlands gecreëerde toegevoegde waarde uit de telecomsector ligt hoger in België (58,3% van de totale inputs) dan in de voornaamste buurlanden, maar vooral de invoer (10 % van de totale inputs in België), wat deels kenmerkend is voor kleine landen, maar toch hoger is dan in Nederland. Tussen 2008 en 2014 nam de deflator van de binnenlandse toegevoegde waarde af met 32,7 % in België (volgens de nieuwe methodologie van het INR voor de deflator). De daling van deze deflator bleek minder sterk dan in Frankrijk (42,2 %), maar meer uitgesproken dan in Duitsland (28,9 %) en vooral in Nederland (5,9 %). De prijsevolutie van de deflator was dus eerder in het voordeel van België. Wanneer de binnenlands gecreëerde toegevoegde waarde van de telecomsector uitgesplitst wordt in beloning en exploitatie-overschot, dan valt op dat de inputs aan beloningen in België duidelijk hoger liggen dan in de drie buurlanden (19,8 % in België, tegenover 15,3 % in Duitsland, 16,1 % in Frankrijk, 13,4 % in Nederland) terwijl de verschillen bij de totale toegevoegde waarde minder uitgesproken zijn (of zelfs heel klein zijn in vergelijking met Nederland). Wat de evolutie van de loonkost per eenheid product betreft in de telecommunicatiesector, kan meer in detail verwezen worden naar het volgende deel (3.1.3). Met uitzondering van Nederland is het gehalte aan bruto exploitatie-overschot in België dan weer iets hoger dan in de buurlanden (maar de verschillen zijn minder uitgesproken dan bij de beloningen). Wat de evolutie van de marges in de telecomsector betreft, werd een proxy berekend die de verhouding is tussen het bruto-exploitatie overschot (Operating surplus and mixed income, net + Consumption of fixed capital) en de toege- 185 De toegevoegde waarde is verder uitgesplitst in de beloning van werknemers en de som van het exploitatiesaldo van bedrijven en het gemengd inkomen van zelfstandigen. In principe moet het zogenaamde gemengd inkomen afzonderlijk beschouwd worden omdat zelfstandigen ook gedeeltelijk arbeid verrichten die in vennootschappen door werknemers wordt verricht, maar deze informatie is niet beschikbaar. Het gemengd inkomen in de telecomsector is echter vrij klein. 186 De fiscale component van de toegevoegde waarde (niet productgebonden belastingen minus subsidies, belasting of subsidiering van productiefactoren) wordt niet getoond. 125

126 voegde waarde in lopende prijzen op basis van de Nationale rekeningen voor deze sector. Qua evolutie valt op dat er een daling was van de marge tussen 2008 en 2014 in België (-5 procentpunt). Enkel in Frankrijk was de daling meer uitgesproken dan in België Evolutie van de loonkost per eenheid product in de telecomsector Volgens de jaarrekeningen bedroeg de gemiddelde loonkost in de totale bedrijfskosten in België voor de telecomsector 19,4 % in de periode Uit de gecumuleerde kostenbenadering van de input-outputtabellen, blijkt bovendien dat het aandeel loonkosten in de totale kosten relatief groter is in België dan in de voornaamste buurlanden. 187 De evolutie van de loonkosten per eenheid (dewelke de verhouding is tussen de loonkosten per uur en de productiviteit per uur) zou in theorie een verklaring kunnen bieden voor de minder uitgesproken prijsdaling voor diensten in België ten opzichte van de buurlanden. 188 Als de evolutie van de loonkosten per eenheid bekeken wordt tussen 2008 en 2014 voor België en de buurlanden, op basis van de Nationale rekeningen (sector J61), dan kan worden opgemerkt dat deze in de sector telecommunicatie met 24,2 % gedaald zijn in België (deze berekening werd uitgevoerd volgens de aangepaste methodologie van het INR voor de deflator van de telecomsector). Enkel in Duitsland was de daling meer uitgesproken, terwijl ze iets minder sterk was in Frankrijk en in Nederland was er zelfs een toename van de loonkost per eenheid product. Op deze manier berekend, was de loonkostevolutie dus eerder in het voordeel van België. Tabel 36. Personeelskost per eenheid product in de telecommunicatiesector in België en de voornaamste buurlanden Personeelskost per eenheid product Gem België 0,38 0,40 0,37 0,36 0,37 0,35 0,35 0,36 Duitsland 0,26 0,23 0,20 0,19 0,19 0,18 0,18 0,20 Frankrijk 0,24 0,24 0,24 0,22 0,20 0,20 0,20 0,22 Nederland 0,21 0,22 0,21 0,21 0,22 0,22 0,23 0,22 Evolutie personeelskost per eenheid product 2014 t.o.v (jaarlijks veranderingspercentage) 2008 België 5,7-8,4-1,1 2,9-6,2-0,9-12,3-24,1 Duitsland -6,0-12,1-11,0-5,8-3,4-0,8-2,0-30,8 Frankrijk -3,4 2,6-0,8-10,4-7,2-0,2-1,9-17,0 Nederland -3,6 4,4-7,7 1,7 6,7 0,2 1,1 5,9 Bron: EC, berekeningen FOD Economie. 187 Volgens de gecumuleerde kostenbenadering van de input-outputtabellen komt het aandeel beloning in de toegevoegde waarde van de telecomsector in België uit op 19,8 %, in Duitsland op 15,3 %, in Frankrijk op 16,1 % en in Nederland op 13,4 %. Zie ook tabel 35 in het deel over de aankoopstructuur in de telecommunicatiesector. 188 Deze berekeningen zijn gebaseerd op de methode ontwikkeld door de Expertengroep "Concurrentievermogen en Werkgelegenheid" in de studie "Arbeidskosten, loonsubsidies, arbeidsproductiviteit en opleidingsinspanningen van ondernemingen", juli 2013, zonder echter rekening te houden met het effect van de loonsubsidies die de arbeidskost verminderen. 126

127 3.2. Rendabiliteit na belastingen en solvabiliteit De rendabiliteit na belastingen en de solvabiliteit werden berekend aan de hand van een aantal ratio s voor België en de buurlanden. Een hogere rendabiliteit in België zou bijvoorbeeld kunnen wijzen op een grotere marktmacht van de operatoren, waardoor het verloop van de consumentenprijzen minder gunstig is in België. Ook een zwakkere solvabiliteit zou een invloed kunnen uitoefenen op de evolutie van de prijzen van telecomdiensten. De telecomsector is een zeer kapitaalintensieve sector. Belangrijke investeringen in kapitaalgoederen zijn noodzakelijk om operationeel, innovatief en concurrentieel te blijven. Indien de financiering van deze investeringen niet met eigen middelen gebeurt, is een goede solvabiliteit noodzakelijk om makkelijker externe financiering aan te trekken. 189 Deze rendabiliteits- en solvabiliteitsratio s werden berekend aan de hand van gegevens uit de financiële databank Amadeus, voor de periode van 2008 tot en met De financiële toestand van de telecomsector in België werd vergeleken met Frankrijk, Nederland en Duitsland. De gegevens voor 2014 werden enkel toegevoegd voor België, via informatie uit Bel-first. Het aantal beschikbare variabelen om de ratio s op te stellen is beperkter in Amadeus dan in Bel-first. In tegenstelling tot deze laatste databank beschikken de rubrieken van de balans en resultatenrekening van een bedrijf niet systematisch over een overeenstemmende variabele in Amadeus. 191 Amadeus hergroepeert soms ook meerdere rubrieken onder eenzelfde globale variabele. 192 De beschikbare financiële informatie is dus minder gedetailleerd. Hiermee werd rekening gehouden bij het kiezen en het bepalen van de ratio's gehanteerd in deze analyse. Voor de rendabiliteit na belastingen werd gebruik gemaakt van de ratio winst (verlies) van het boekjaar (9904) tot omzet (70). De solvabiliteit werd geschat op basis van de ratio eigen vermogen (10/15) tot balanstotaal (10/49). 189 Bij een zwakke solvabiliteit kan de verhoging van de rendabiliteit een manier zijn om deze solvabiliteit te versterken. De verhoging van de bedrijfsopbrengsten (bijvoorbeeld via de verhoging van de prijzen voor telecomdiensten), al dan niet in combinatie met andere strategieën, is een mogelijke manier om de rendabiliteit of winstgevendheid (na belastingen) te verhogen. Indien deze winst binnen de onderneming gehouden wordt (geen uitkeringen aan aandeelhouders) en overgedragen wordt naar het eigen vermogen, wordt de kapitaalbasis (solvabiliteit) versterkt. 190 De gegevens van Amadeus voor het jaar 2014 waren nog onvolledig op het ogenblik van het verschijnen van deze financiële analyse. 191 Zo zijn bijvoorbeeld de rekeningen Andere bedrijfskosten (rekening 640/8 in het minimum genormaliseerd rekeningenstelsel in België - MAR) en Voorzieningen voor risico s en kosten (rekening 635/7) niet afzonderlijk opgenomen in Amadeus. 192 Iedere sub-rekening binnen de meer algemene rubriek Materiële vaste activa (rekening 22/27) heeft een overeenkomstige variabele in Bel-first, terwijl in Amadeus deze sub-rekeningen gegroepeerd voorkomen. 127

128 Tabel 37. Rendabiliteit na belastingen en solvabiliteit van de telecomsector in België en de buurlanden Rendabiliteit na belastingen 193 Winst (verlies) van het boekjaar (9904) / Omzet (70) Solvabiliteit Eigen vermogen (10/15) / Balanstotaal (10/49) Bron: Amadeus (Bureau van Dijk). (In % van de omzet of in eenheden) Moy België 11,5 13,9 8,1 10,8 13,6 10,8 11,2 11,5 Nederland 7,9 14,6 20,0 10,2 10,4 11,6-12,5 Frankrijk 11,4-4,6 7,4 14,8 0,2 3,1-5,4 Duitsland 10,5 22,3 39,6 28,5-43, ,1-14,7 België 21,7 19,9 18,0 17,1 17,9 17, , ,7 Nederland 20,1 20,0 31,9 56,7 32,2 31,6-32,1 Frankrijk 34,7 40,5 39,4 37,5 34,3 36,2-37,1 Duitsland 30,6 32,5 57,7 57,0 52,8 31,2-43,6 De jaarlijks gemiddelde rendabiliteit na belastingen was in de periode hoog in de Belgische telecomsector (11,5 %). Desalniettemin situeert deze rendabiliteit zich gemiddeld licht beneden deze van de buurlanden (Frankrijk uitgezonderd). Afgezien van 2010 (8,1 %) schommelde de rendabiliteit tussen 10,8 % (2011 en 2013) en 13,9 % (2009) in België. Een duidelijke trend in de evolutie is niet zichtbaar. Met een verhouding eigen middelen tot balanstotaal van 17,6 % in 2013 lag de solvabiliteit van de telecomsector in België in 2013 duidelijk onder deze van de buurlanden (gemiddeld 33,0 %). In de periode is de solvabiliteit van de Belgische telecom lichtjes verzwakt: van 21,7 % in 2008 naar 17,6 % in In 2014 vond er een licht herstel van de solvabiliteit plaats (tot 20,7 %) Investeringen in de telecomsector in België De telecomsector is een zeer kapitaalintensieve sector die belangrijke investeringen in kapitaalgoederen vereist om operationeel, innovatief en concurrentieel te blijven. Tussen 2013 en 2015 kwamen de investeringen in materiële en immateriële activa overeen met ongeveer 20 % van de totale omzet in de sector in België 197, terwijl het Europese gemiddelde in ,6 % bedroeg. 198 Anderzijds ging 66,6 % van de Belgische investeringen naar vaste telecomdiensten, als gevolg van de ambitie van de operatoren om de capaciteit van hun netwerken steeds te verhogen. De investeringen in mobiele telecom, die nodig zijn voor de uitbrei- 193 De rendabiliteit van de sector kan jaarlijks sterk fluctueren. Niet alleen is het aantal spelers binnen de telecomsector in de verschillende landen vaak beperkt, ook de grootte en het marktaandeel (op basis van de omzet) van deze spelers kan sterk verschillen. Wanneer een grote speler (op basis van de omzet) in de sector in een bepaald jaar extreem goede of slechte resultaten neerzet, zal dit sterk doorwegen in de resultaten (rendabiliteit) van de gehele sector, precies omwille van het grote gewicht van die speler. Wanneer één of meerdere kleinere spelers extreem goede of slechte resultaten genereren in een bepaald jaar, zal dit minder sterk doorwegen in de resultaten van de gehele sector omwille van de kleinere weging van die speler(s). 194 In Duitsland werd voor de rendabiliteit na belastingen van de sector in 2012 een neerwaartse piek van -43,1 % opgetekend. Het resultaat van het boekjaar (9904) van de sector kwam dat jaar negatief uit (-3.771,4 miljoen EUR) ten gevolge van de grote verliezen geleden door de voornaamste telecomoperator in Duitsland. 195 Vanaf 2008 ging de solvabiliteit van de telecomsector in België achteruit, met een ratio eigen middelen tot balanstotaal van 17,6 % in Het eigen kapitaal voor de gehele sector nam af (tot 4.291,2 miljoen EUR), bij een stijgend balanstotaal (tot een totaalbedrag van ,9 miljoen EUR). Deze solvabiliteitsvermindering in de sector is hoofdzakelijk toe te schrijven aan twee grote Belgische telecomoperatoren die beursgenoteerde aandelen terugkochten. 196 De in 2014 waargenomen solvabiliteitsverbetering in de Belgische telecomsector valt te verklaren door de toename van het eigen kapitaal voor de sector als geheel (+2,9 % sinds 2013). 197 Gegevens afkomstig van het BIPT en geschat op basis van de 11 voornaamste Belgische telecomoperatoren. De investeringsratio (capex/omzet) bedroeg respectievelijk 19,7 % in 2013, 21,1 % in 2014 en 19,6 % in Gegevens afkomstig van ETNO (European Telecommunications Network Operators Association) en het BIPT. 128

129 ding van de 4G-dekking, kwamen overeen met 32,6 % van het totaalbedrag dat in 2015 in de telecomsector werd geïnvesteerd. De grote investeringsprojecten zullen in de loop van de volgende jaren onder meer betrekking hebben op de glasvezeltechnologie, waarin België wat achtergebleven is ten opzichte van het Europese gemiddelde. In december 2016 kondigde Proximus immers een investering aan van drie miljard euro, gespreid tussen 2017 en 2030, om de glasvezel in België verder uit te bouwen en daardoor ultrasnel internet te kunnen aanbieden. 199 Ook Telenet liet weten verder te willen investeren in zijn netwerk om beter te kunnen inspelen op de vraag (voor snellere verbindingen, een ruimere keus, meer mobiel internet, ). Volgens het bedrijf is het optrekken van de tarieven op 19 februari 2017 voor een aantal diensten een noodzaak om zijn investeringsplannen te kunnen uitvoeren Conclusie Het aanbod van telecomspelers op de Belgische markt is vrij beperkt. Twee aanbieders bekleden een dominante positie op de markt. Niettegenstaande de jaarlijkse gemiddelde rendabiliteit na belastingen in de sector in België in de periode vrij hoog ligt, situeert deze zich beneden deze van de buurlanden (Frankrijk uitgezonderd). De solvabiliteit lag in 2013 duidelijk onder deze van de buurlanden laat op dit vlak weliswaar een licht herstel optekenen. Qua gecumuleerde kostenstructuur in de telecommunicatiesector valt op dat de samenstelling verschillend is van land tot land. In vergelijking met de buurlanden, is de input van de telecomsector zelf in België (68,3 % van de totale inputs) hoger dan in de buurlanden. Niet alleen de binnenlands gecreëerde toegevoegde waarde uit de telecomsector ligt hoger in België, voornamelijk door een hoger aandeel beloning in België, maar vooral de invoer (10 % van de totale inputs in België) ligt hoger. Tussen 2008 en 2014 nam de deflator van de binnenlandse toegevoegde waarde af met 32,7 % in België, enkel in Frankrijk was de daling nog meer uitgesproken. De prijsevolutie van de deflator was dus eerder in het voordeel van België. Wanneer de evolutie van de loonkosten per eenheid bekeken wordt in de telecommunicatiesector tussen 2008 en 2014 voor België en de buurlanden, op basis van de Nationale rekeningen (sector J61), kan worden opgemerkt dat deze in de sector telecommunicatie met 24,2 % gedaald zijn in België. Enkel in Duitsland was de daling meer uitgesproken. Op deze manier berekend, was de loonkostevolutie dus eerder in het voordeel van België. De telecomsector in België is een zeer kapitaalintensieve sector die belangrijke investeringen in kapitaalgoederen vereist. In de periode bedroegen deze investeringen in België ongeveer 20 % van de omzet van de sector, ongeveer 4 procentpunt boven het Europees gemiddelde. Al deze indicatoren of een aantal ervan kunnen mogelijk een rol hebben gespeeld in de evolutie van de prijzen van telecomdiensten in België, doch de mate van die invloed, indien überhaupt, kan niet worden bepaald. 199 De Tijd, 16 december 2016, Proximus investeert miljarden in ultrasnel internet. 200 Persbericht van 10/01/2017, website van Telenet. 129

130 4. Marktwerking van de telecomsector 4.1. Overzicht van de sector Algemeen gesproken verwijst de term telecommunicatie naar het overdragen op afstand en de ontvangst van informatie door middel van elektronica en informatica. Volgens het Belgisch Instituut voor Posterijen en Telecommunicatie (BIPT) omvat de Belgische telecomsector alle actoren die op de detail- en wholesalemarkt actief zijn (huishoudens en bedrijven) en aan wie telecomoperatoren diensten leveren. Meer precies kan de telecomsector worden opgedeeld in vier deelsectoren, met name draadgebonden telecommunicatie (NACE 6110), draadloze telecommunicatie (NACE 6120), telecommunicatie via satelliet (NACE 6130) en overige telecommunicatie-activiteiten (NACE 6190) 201. Volgens de horizontale screening van sectoren (jaarlijks verricht door het Prijzenobservatorium) 202 kunnen de drie eerstgenoemde van deze vier sectoren potentieel marktdisfunctieproblemen vertonen. Telecommunicatiediensten worden gekenmerkt door een sterke concentratie, een hoge kapitaalintensiteit, een beperkt aantal operatoren en een grote stabiliteit in de verdeling van de marktaandelen. Volgens de Digitale Economische en Sociale Index van de Europese Commissie plaatst België zich binnen de top vijf in de kopgroep van Europa. 203 Deze index meet de digitale competitiviteit van een land op vijf assen: connectiviteit, menselijk kapitaal, gebruik van internet, integratie van digitale technologie en digitale overheidsdiensten. Nederland scoort nog beter met een tweede plaats, Duitsland (9 de plaats) en vooral Frankrijk (16 de plaats) scoren minder goed. 201 Deze sector omvat het leveren van gespecialiseerde telecommunicatiediensten, zoals plaatsbepaling via satelliet, telemetrie en de exploitatie van radarstations de exploitatie van satellietgrondstations en soortgelijke installaties, die met een of meer landcommunicatiesystemen verbonden zijn en zo de telecommunicatie met satellietsystemen kunnen verzekeren het leveren van toegang tot internet tussen de klant en de internetprovider (ISP Internet service provider) via netwerken waarvan de ISP niet de eigenaar is het leveren van toegang tot telefoon en internet in de openbare ruimte het leveren van telecommunicatiediensten via verbindingen met de bestaande telecommunicatie het leveren van internettelefonie (VoIP) de wederverkoop van telecommunicatiediensten (met andere woorden het verwerven en opnieuw verkopen van netwerkcapaciteit zonder bijkomende diensten). Niet inbegrepen in de sector is het leveren van internettoegang door de telecominfrastructuurbeheerder. 202 Link naar screening

131 Grafiek 50. Digital Economy and Society Index (DESI) Bron: EC. De voornaamste Belgische telecomoperatoren die op de residentiële markt actief zijn, bieden zowel langeafstandscommunicatiediensten (vaste en mobiele telefonie, internet) als televisiediensten aan. Om een overzicht op te kunnen maken van de werking van de telecomsector en een marktanalyse te kunnen uitvoeren van de verschillende betrokken producten, zijn de hiernavolgende hoofdstukken hoofdzakelijk gebaseerd op de studies van het BIPT, namelijk: Situatie van de elektronische communicatiesector ( en ). Deze studie levert gegevens die zowel elektronische communicatiediensten als televisie omvatten, verstrekt door de voornaamste Belgische operatoren (elf operatoren 206 ) op de detail- en wholesalemarkt. De gegevens van het BIPT worden ook volgens een productgerelateerde invalshoek weergegeven. De recentste beschikbare gegevens sloegen bij het opstellen van voorliggend rapport op het jaar De historiek van de gegevens wisselt van variabele tot variabele afhankelijk van de beschikbaarheid van de gegevens bij het BIPT. Vergelijkende studie Prijsniveau Telecomproducten in België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk (Tarieven van augustus 2016). 207 In deze studie zijn voor elk land de voornaamste telecomoperatoren op de residentiële markt opgenomen, die samen telkens goed zijn voor minstens 80 % van de totale markt. De studie steunt op verschillende consumentenprofielen. Per operator wordt voor elk consumentenprofiel gekozen voor de goedkoopste tariefformule (de BIPT-methodologie is dus niet vergelijkbaar met de methodologie aangewend bij het berekenen van de prijsindex in België). Op basis van 204 BIPT - Situatie van de elektronische communicatiesector BIPT - Situatie van de elektronische communicatiesector De 11 weerhouden operatoren zijn Base Company, British Telecom, Brutélé, Colt Télécom, Orange (ex Mobistar), Nethys, Proximus, Scarlet, SFR, Telenet, Verizon. 207 BIPT - Vergelijkende studie Prijsniveau Telecomproducten in België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk (Tarieven van augustus 2016) 131

132 de marktaandelen van de verschillende operatoren werd per profiel een gewogen gemiddelde berekend. In de geanalyseerde prijzen 208 is de btw inbegrepen. 209 De prijzen in de buurlanden werden gecorrigeerd in functie van de nationale koopkrachtpariteit. 210 In het kader van dit rapport werden de prijzen in België enkel vergeleken met de prijzen in de voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Gelet op de snelle evolutie van de profielen, is een vergelijking in de tijd moeilijk. Verder kan ook de looptijd van de contracten schommelen van land tot land, wat ook een invloed heeft op het prijsniveau in de verschillende beschouwde landen. Met name is volgens het BIPT de minimum looptijd van een contract in de buurlanden over het algemeen één of twee jaar, terwijl de Belgische consument na 6 maanden reeds zijn contract eenzijdig mag opzeggen (Telecomwet van 13 juni 2005). In het algemeen ligt de maandprijs voor een tariefplan bij een tweejarig contract lager dan de maandprijs die de consument zou betalen bij een eenjarig contract De voornaamste operatoren en hun netwerken Zoals eerder aangehaald, is een groot aantal operatoren actief op de Belgische telecommarkt. In voorliggende studie wordt ervoor geopteerd te focussen op de grootste operatoren, die samen minstens 80 % van de totale markt voor een bepaalde productcategorie vertegenwoordigen 211 : Proximus (voorheen Belgacom, de historische operator 212 ), Orange Belgium (voorheen Mobistar 213 ), Base Company (voorheen KPN Orange Belgium en Base 214 ), Telenet, SFR 215 (voorheen Numéricable), Brutélé en Nethys (voorheen Tecteo). In 2006 richtten Brutélé en Tecteo samen het merk VOO op. 208 Installatiekosten, tijdelijke promoties, alsook bepaalde dienstverleningen zoals toegang tot hotspots en Wi-Fi, kosteloos gebruik van streaming-diensten (zoals Spotify en Netflix), enz. zijn niet vervat in de prijzen die in de BIPT-studie worden onderzocht. 209 De btw-voet toegepast op telecomdiensten kan van land tot land verschillen. In 2016 bedroeg die 21 % in België en Nederland en 19 % in Duitsland. In Frankrijk bedroeg de btw-voet 20 %, behalve voor televisiediensten via abonnement als standalone product (dus geen van gebundelde aanbiedingen, waarvoor ook een btw-voet van 20 % geldt), die genieten van een verlaagde btw-voet van 10 %. 210 België wordt als referentiepunt genomen (PPP België = 1). De koopkrachtpariteiten voor de buurlanden zijn de volgende: PPP Nederland = 1,00263; PPP Frankrijk = 0,99895; PPP Duitsland = 0, Op deze manier wordt aangegeven hoeveel een consument zou betalen voor een bepaald product in het buitenland met een zelfde koopkrachtniveau als de Belgische consument. 211 BIPT - Vergelijkende studie Prijsniveau Telecomproducten in België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk (Tarieven van augustus 2016). 212 Naamsverandering op 22 juni Proximus nam in 2008 Scarlet over. 213 Naamsverandering op 4 mei Naamsverandering op 17 april Telenet kondigde in december 2016 de overname van SFR BeLux aan. 132

133 Tabel 38. Aard van de activiteiten per operator (situatie 2016) Vast Mobiel Zakelijke TV Packs Telefonie Internet 3G en 4G markt Proximus Eigen infrastructuur x x x x x x Orange (Mobistar) Eigen infrastructuur x x Infrastructuur andere x x x via kabeloperatoren via kabel-operatoren Base Company Eigen infrastructuur x x Telenet Eigen infrastructuur x x x x x Infrastructuur andere x via Orange SFR (Numericable) Eigen infrastructuur x x x x Infrastructuur andere x via Base Brutélé Eigen infrastructuur x x x x x Infrastructuur andere x via Orange Nethys (Tecteo/Voo) Eigen infrastructuur x x x x x Infrastructuur andere x via Orange Bronnen: BIPT, websites operatoren. In België wordt toegang verleend tot vaste telefonie, vast internet en televisie, ofwel via de kabelnetwerken, ofwel via het koper- en glasvezelnetwerk van Proximus. Beide types van netwerken bestrijken gans België. VOO (Nethys/Brutélé), SFR en Telenet zijn allen eigenaar van kabelnetwerken, maar beconcurreren elkaar niet, daar ze elk genieten van een plaatselijk monopolie. In zekere zin bestaat de Belgische telecommarkt dus uit een duopolie, met aan de ene kant de kabeloperatoren en aan de andere kant Proximus. Het openstellen van de kabelnetwerken voor concurrentie heeft tot doel de concurrentie op de markt te vergroten. Daardoor mag voortaan om het even welke telecomoperator toegang vragen tot de kabelnetwerken om diensten betreffende televisie en/of breedbandinternet te leveren. Bovendien zouden bestaande kabeloperatoren ook toegang kunnen krijgen tot de netwerken van andere kabeloperatoren. De soorten vaste netwerken die in de buurlanden zijn aangelegd zijn niet steeds vergelijkbaar met degene die in België zijn opgericht. Overigens wordt België volgens gegevens voor 2015 van de Europese Commissie 217 gekenmerkt door een zeer goede telecominfrastructuur, die in het algemeen beter ontwikkeld is dan in de buurlanden. 218 De kwaliteit van het Belgische vaste netwerk zou de hogere prijzen ten opzichte van de buurlanden voor de verschillende vaste telecomdiensten (vaste telefonie, internet en televisie) kunnen rechtvaardigen. 216 In de residentiële markt biedt Orange geen vaste telefonie, internet en tv (via satelliet) meer aan sinds mei Vaste telefonie en internet werden destijds aangeboden via het netwerk van Proximus. Het huidige Orange aanbod vast internet en televisie wordt aangeboden via het netwerk van de kabeloperatoren. Dit product is gekoppeld aan de verplichte afname van een mobiel abonnement (dat via het eigen mobiele netwerk van Orange tot stand komt). 217 Broadband Coverage in Europe, 2015, Europese Commissie ( 218 De dekkingsgraad voor kabeltechnologie beloopt meer dan 95 % in België en Nederland, maar ligt bij slechts 60 % in Duitsland, en zelfs bij minder dan 30 % in Frankrijk. Inzake nieuwe-generatie-kopernetten (VDSL) staat België op kop (90,4 %), gevolgd door Nederland (69,9 %), Duitsland (48,5 %) en Frankrijk (16,7 %). 133

134 Voor wat betreft mobiele diensten (telefonie en internet) in België, beschikken de drie mobiele netwerkoperatoren (MNO s), namelijk Proximus, Base Company en Orange Belgium, over hun eigen netwerk en infrastructuur voor het aanbieden van mobiele spraak- en datadiensten. MVNO s (mobiele virtuele netwerkoperatoren, bijvoorbeeld Lycamobile, Scarlet Mobile, Dommel) beschikken niet over een eigen infrastructuur, maar bieden mobiele diensten aan via de infrastructuur van een MNO. Telenet 219 is momenteel (tot 2018) een MVNO, die gebruik maakt van de infrastructuur van Orange. Telenet nam in februari 2016 echter Base Company over, waardoor Telenet nu eveneens over zijn eigen infrastructuur beschikt Huidig wettelijk kader De Telecomwet van , die op 1 oktober in werking trad, bracht heel wat veranderingen teweeg voor de (residentiële en niet-residentiële) consument. 221 Deze veranderingen hebben tot doel het overschakelen van de ene naar de andere operator te vergemakkelijken en hebben voornamelijk betrekking op het afschaffen van de te betalen schadevergoeding bij opzegging van een contract met onbeperkte duur (internet, televisie, vaste en mobiele telefonie) of bij opzegging van een contract met bepaalde duur na de zesde maand volgend op de inwerkingtreding van het contract. 222 De Telecomwet had vooral een impact op de mobiele markt door een heropleving van de concurrentie. Hetzelfde jaar besliste Telenet om zijn aanbod te vereenvoudigen en bracht twee nieuwe mobiele pakketten op de markt: King (voor de lichte tot gemiddelde gebruiker) en Kong (voor de grote gebruiker), met een vaste prijs voor spraakcommunicatie, data en SMS. Ook deze vereenvoudiging van het aanbod werkte de concurrentie tussen de mobiele operatoren in de hand. Zo daalden de prijzen voor mobiele telefoondiensten in België met 30,2 % tussen 2012 en 2016, onder invloed van de Telecomwet en het King- en Kong-aanbod. Aangaande de openstelling van de netwerken van de kabeloperatoren, bedoeld om op de kabel de concurrentie aan te zwengelen op de markt van de gebundelde aanbiedingen met tv en breedband, zijn er tussen september en december 2013 een aantal beslissingen genomen door de Conferentie van regulatoren voor de elektronische communicatiesector (CRC). Door die beslissingen kon een reglementair kader tot stand worden gebracht waarin onder meer de wholesaletarieven zijn vastgelegd voor de toegang tot de diensten op de kabelnetwerken voor alternatieve operatoren. Ten gevolge van nieuwe ontwikkelingen op de markt (bijvoorbeeld hotspots en homespots, Wi-Fi) moest de CRC de tarieven herbekijken die een alternatieve operator moest betalen aan een kabeloperator om toegang te krijgen tot diens netwerk, met als gevolg een daling van die tarieven ten opzichte van de in 2013 vastgelegde prijzen. In februari 2016 valideerde de Europese Commissie de toegangsvoorwaarden tot de kabel. De tariefbeslissing trad vervolgens in mei 2016 in werking. Het openstellen van de kabel in 2016 zou de concurrentie voor bundels die vast internet en televisie omvatten, kunnen stimuleren. Te noteren valt dat de operatoren sinds 1 januari 2001 toegang hebben tot het kopernetwerk van Belgacom (thans Proximus) waarmee ze vaste telefonie- en vaste breedbanddiensten (vast internet) kunnen aanbieden via de wholesalediensten van Belgacom. 223 Hiertoe dienen de operatoren een afgiftetarief (of interconnectietarief) te betalen aan de operator-eigenaar om diens netwerk te mogen gebruiken. Dit tarief wordt door het BIPT vastgelegd. In 2015 waren de 219 In april 2015 kondigde Telenet de overname van Base Company aan, die voltooid werd op 11 februari Hierdoor beschikt Telenet over een eigen vaste en mobiele infrastructuur. Waar Telenet voorheen een MVNO was via het netwerk van Orange (beide bedrijven sloten een overeenkomst die afloopt op 31 december 2018), beschikt het bedrijf sinds de overname van Base Company over een eigen mobiel netwerk Deze wet geldt enkel voor de consument die niet meer dan vijf telefoonnummers op zijn naam heeft. 222 Als een consument zijn contract van beperkte duur wenst op te zeggen in de loop van de eerste zes maanden na de inwerkingtreding van het contract, zal hij een schadevergoeding moeten betalen. Wel is die schadevergoeding thans onderhevig aan een maximumbedrag, namelijk het bedrag overeenkomend met de abonnementsgelden die nog verschuldigd zijn tot het einde van de genoemde periode van zes maanden. 223 Verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk. 134

135 operatoren die gebruik hebben gemaakt van het netwerk van Proximus onder meer Alpha Networks, Billi, Colt Telecom, Destiny, Dommel, Easynet Belgium en EDPnet. 224 Anderzijds zullen vanaf 15 juni 2017 de roamingkosten voor mobiele communicatie (spraak, SMS en data) in Europa worden afgeschaft. De consumenten zullen zodoende hetzelfde tarief betalen voor nationale en Europese gesprekken. Deze aanpassing kan gevolgen hebben voor de mobiele operatoren, voornamelijk de kleinere virtuele operatoren, die meestal de laagste tarieven aanbieden. Deze beschikken namelijk niet over hun eigen netwerk en hun rendabiliteit zou een negatieve weerslag kunnen ondervinden van de nieuwe plafonds, vastgelegd voor de wholesaleprijzen van roaming, die de andere operatoren mogen aanrekenen voor de toegang tot hun netten. Tot slot zal vanaf 1 juli 2017 de overstap naar een andere vaste operator worden vereenvoudigd dankzij de procedure Easy switch 225, voor zover de betrokken consument ten minste beschikt over toegang tot internet of een televisiedienst. Hierdoor zal de nieuwe operator de overstapformaliteiten af moeten handelen (stopzetten dienstverlening, opzegging, ) in plaats van de consument. Dit zal onder meer aanleiding geven tot een verkorting van de tijdsduur waarin de dienstverlening onderbroken is en tot een verlaging van het risico van dubbele facturatie Marktanalyse voor de verschillende telecomproducten Het meest geliefd bij de Belgische consument zijn de gebundelde aanbiedingen 226, in vergelijking met telecomdiensten als afzonderlijk aan te kopen product. Het zijn vooral de vaste telecomdiensten die in het kader van een bundel worden aangekocht. Zo beschikte 83 % van de huishoudens eind 2015 over vast breedbandinternet via een gebundelde aanbieding. Over vaste telefonie en televisie beschikte respectievelijk 79 % en 70 % van de huishoudens via het afsluiten van een bundel. Omgekeerd worden mobiele diensten, hetzij mobiele telefonie, hetzij mobiel internet, voor het merendeel aangekocht via een ontbundeld contract (85 % van de huishoudens). Slechts 15 % van de huishoudens abonneerde zich voor mobiele dienstverlening via een bundel. Aangezien telecomdiensten vooral via gebundelde aanbiedingen worden aangekocht, kregen deze in 2016 het hoogste gewicht toegekend (60,0 %) binnen de categorie telefoonapparatuur en telecomdiensten. Daarna volgden de mobiele telefoondiensten (als afzonderlijk product), met een gewicht van 20,9 %. 224 Deze verschillende operatoren zijn vooral actief op de niet residentiële markt. 225 KB van 6 september 2016 betreffende de migratie van vastelijndiensten en bundels van diensten in de sector van de elektronische communicatie (BS van ). 226 Onder de bundels vallen de 2-play en 3-play aanbiedingen, die twee of drie vaste diensten omvatten (telefoon, internet, televisie), evenals de 4-play aanbiedingen die de drie vaste diensten evenals mobiele telefonie omvatten. 135

136 Grafiek 51. Aandeel van de gebundelde en ontbundelde contracten per telecomdienst 100% 90% 15% 80% 70% 60% 79% 70% 83% 50% 40% 85% 30% 20% 10% 0% 30% 21% 17% Mobiel Vaste telefonie Tv Breedband Standalone Bundel Bron: BIPT. Opm.: De mobiele diensten (mobiele telefonie en mobiel internet) worden samen beschouwd als één dienst. Er dient in acht te worden genomen dat klanten vaak genieten van een financieel voordeel bij aankoop van een bundel in plaats van de afzonderlijke producten. Bovendien bieden de gebundelde producten het voordeel dat de klant slechts één factuur ontvangt en slechts één contactpunt heeft bij problemen. Eveneens lijkt de aanbieder door middel van gebundelde aanbiedingen de klant aan zich binden. De indicator uitvalgraad 227 (of churn rate), die een maat is voor de omvang van het abonnementenverlies, geeft aan dat de klantentrouw bij de huishoudens stijgt naarmate het aantal producten vervat in de bundel groter is. Onder de huishoudens die niet hebben gekozen voor een bundel heeft in 2014 gemiddeld 19 % hun contract opgezegd. 228 De uitvalgraad zakt tot 16 % bij huishoudens met een double play bundel en tot 14 % bij huishoudens met een triple play bundel. De uitvalgraad bedraagt slechts 3 % bij huishoudens met een quadruple play bundel. Deze trouw van de consument ten aanzien van zijn operator zou deze laatste ertoe kunnen aanzetten om de prijzen voor producten binnen een bundel hoog te houden. Immers blijkt uit de GICP-gegevens dat de prijs van gebundelde aanbiedingen (triple play) tussen 2014 en 2016 met 8,5 % toenam. 227 De uitvalgraad is de verhouding Aantal verloren klanten/totaal aantal klanten. 228 De churn rate bedroeg in 2015 voor de residentiële markt 12,8 % voor vaste telefonie, 14,3 % voor vast internet, 19,0 % voor mobiele telefonie en 12,2 % voor digitale televisie. 136

137 Grafiek 52. Uitvalgraad voor de verschillende bundels op de residentiële markt (In 2014) 20% 19% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 16% 14% 4% 3% 2% 0% Huishoudens 1-play Huishoudens 2-play Huishoudens 3-play Huishoudens 4-play Bron: BIPT. Deze inertie bij klanten met een bundel wordt ook bevestigd door een studie van de Europese Commissie. 229 Binnen de EU28 zijn de Belgische consumenten het meest inert: in 92 % van de huishoudens heeft geen enkel familielid er ooit aan gedacht om van leverancier te veranderen. Diezelfde studie toont ook aan dat slechts 8 % van de Belgen zich gehinderd voelt om over te stappen naar een andere bundel, het laagste percentage van alle EU28 landen. Een mogelijke verklaring van deze inertie kan, naast de impact van het bundeleffect, ook samenhangen met de relatieve klantentevredenheid. Ook Duitsland (90 %), Frankrijk (82 %) en Nederland (80 %) vertonen hoge inertiecijfers (gemiddeld 82 % in de EU28). De hinder die klanten ondervinden bij het overstappen van bundels ligt er weliswaar hoger, namelijk respectievelijk 10 %, 12 % en 20 % (gemiddeld 15 % in de EU28). Uit de jaarlijkse consumentenenquête van het BIPT blijkt dat consumenten over het algemeen tevreden zijn met hun telecommunicatiediensten. 230 Deze enquête peilt bij de consument naar zijn tevredenheid inzake prijzen en dienstverlening, naar zijn mate van kennis van de consumentenrechten, naar zijn vertrouwen in de informatie gegeven door de operatoren en in de correctheid van zijn factuur. Een grote meerderheid van de consumenten (71 % tot 86 % van de ondervraagden, afhankelijk van de dienst) stelt dat ze zeer tot min of meer tevreden zijn. 229 Bron: European Commission. Special Eurobarometer 438: E-Communications and the digital single market (May 2016). 230 Bron: BIPT. Enquête over de perceptie van de Belgische elektronische communicatie-markt door de gebruikers (Augustus 2016). 137

138 Niettegenstaande deze bevindingen blijkt uit de Consumer Markets Scoreboard (gegevens 2015) van de Europese Commissie dat de Belgische consument iets minder tevreden is dan de gemiddelde Europese consument Vaste telefonie A. Marktkenmerken Vaste telefoondiensten omvatten enerzijds de toegang tot het telefoonnet en anderzijds de telefoondiensten. De toegang tot het vaste telefoonnet komt tot stand door middel van twee soorten van transmissie: kabel en koper. In België zijn de voornaamste operatoren 234 die toegang tot vaste telefonie aanbieden als afzonderlijk product (namelijk vaste telefoon, niet opgenomen in een bundel) Proximus, Telenet en SFR (ex-numéricable). Deze operatoren kunnen dit product echter ook aanbieden binnen een gegroepeerde aanbieding. Sommige operatoren bieden vaste telefonie alleen aan via een gegroepeerde aanbieding. Dit geldt voor Scarlet (dochteronderneming van de groep Proximus), VOO en een aantal belangrijke alternatieve operatoren zoals EDPnet, Billi en Dommel. Ook Mobistar (thans Orange) bood vaste telefoondiensten aan, daarbij tot halfweg 2013 gebruik makend van de infrastructuur van Belgacom (thans Proximus). Op te merken valt dat al die operatoren ook in andere segmenten actief zijn (mobiele telefonie, data, televisie en internet) en dat de consumenten de laatste jaren steeds meer geneigd zijn om te kiezen voor gebundelde aanbiedingen, inclusief vaste telefonie. Ter herinnering: volgens het BIPT had eind 2015 slechts 21 % van de consumenten vaste telefonie aangekocht als afzonderlijk product. Dit product is meestal een onderdeel van een triple play aanbieding (46,3 % van de consumenten in 2015). Proximus (Scarlet inbegrepen), actief op het ganse Belgische grondgebied, is de grootste vaste telefonieoperator op de residentiële markt, met een marktaandeel in volume (in miljoen minuten) van 54 % in 2015 (tegenover nog 60 % in 2012). De vaste telefoniemarkt wordt dus door Proximus gedomineerd. De grootste concurrenten van Proximus (kabeloperatoren, die grotendeels in verschillende regio s actief zijn) zijn Telenet en in mindere mate VOO, die vrijwel de gehele overblijvende markt onder elkaar verdelen. Daarbij blijft voor de andere operatoren die via hun eigen netwerk en/of een gereglementeerde toegang vaste telefoondiensten aanbieden (ontbundeling) een zeer gering marktaandeel over. Het gebruik van vaste telefonie in België kende een achteruitgang: tussen 2008 en 2015 liep het aantal telefoongesprekken vanaf een vast toestel met 28,8 % terug. De laatste jaren geraakte die neerwaartse tendens in een stroomversnelling, met een daling van 7 % in 2013, van 7,4 % in 2014 en van zelfs 9,2 % in Deze neerwaartse evolutie wordt verklaard door het toenemende gebruik van mobiele communicatie (uitbreiding van het aanbod aan mobiele diensten, tariefverlaging voor mobiele diensten), alsook door de concurrentie van spraakcommunicatie via internet De boordtabel Consumentenmarkten onderzoekt de marktperformantie vanuit het standpunt van de consument. De marktperformantie wordt geëvalueerd op basis van een samengestelde index, de Marktperformantie-index (MPI). In deze index zijn zes hoofdindicatoren opgenomen, met name: het gemak waarmee aanbiedingen met elkaar kunnen worden vergeleken; het vertrouwen van de consument aangaande de naleving van de bestaande regelgeving; de tevredenheid van de consument in de zin dat de markt beantwoordt aan zijn verwachtingen; de keuze aan leveranciers of dienstverleners; de opgedoken problemen en de klachten waartoe ze aanleiding hebben gegeven. Er wordt gescoord op een schaal van 0 tot In België bedragen de scores voor de verschillende telecomdiensten 76,4 voor vaste telefonie; 74,1 voor tv-abonnementen; 74,1 voor internettoegang; 73,4 voor mobiele telefonie. Deze liggen lager dan het gemiddelde van de diensten in België (76,8 in 2015). Ter vergelijking: de resultaten voor de EU28 bedragen respectievelijk 77,2; 77,9; 77,2 en 77, De operatoren die op de residentiële markt vaste telefonie als standalone aanbieden, zijn volgens het BIPT Proximus, Belgian Telecom, SFR, Telenet, United Telecom, 5/5 Telecom. 138

139 Daarbij moet worden opgemerkt dat de sinds enige jaren waargenomen daling van het gebruik van vaste telefonie, in combinatie met een toestand van quasi-duopolie, nieuwe firma s ervan zou kunnen weerhouden zich nog in deze zeer geconcentreerde sector te wagen. B. Vergelijking van de prijsniveaus tussen België en de buurlanden Als men de prijzen in België vergelijkt met de prijzen in de buurlanden (tarieven in augustus 2016) 235, dan blijkt dat België geen gunstige positie bekleedt voor vaste telefonie (als afzonderlijk product) bij lichte verbruiksprofielen (laag en matig gebruik). De Belgische tarieven waren bij het lage verbruiksprofiel zelfs de hoogste, en bij matige verbruiksprofielen lagen alleen de tarieven in Nederland hoger dan de in België gehanteerde tarieven. Daarentegen zijn voor hoge verbruiksprofielen de in België toegepaste tarieven de laagste in vergelijking met het gewogen gemiddelde van de buurlanden. Zoals reeds aangehaald wordt vaste telefonie momenteel voornamelijk gekocht in het kader van een gebundeld aanbod, waardoor de tarieven voor vaste telefonie als afzonderlijk product weinig representatief zijn voor het tarief betaald door de gemiddelde Belgische consument (het gewicht binnen de totale categorie Telecommunicatie bedraagt in 2016 in België slechts 5,5 %). Bovendien wordt vaste telefonie als afzonderlijk product in Frankrijk, Nederland en Duitsland momenteel nog slechts door historische operatoren aangeboden. Tabel 39. Overzicht van de maandtarieven voor vaste telefonie, in België en in de drie voornaamste buurlanden (telkens het laagste tarief) (In euro per maand, tarieven augustus 2016) België Gewogen gemiddelde buurlanden * Duitsland Frankrijk Nederland Verschil BE - Gemiddelde buurlanden Vaste Telefonie Laag verbruik (25 oproepen) 29,59 24,61 24,91 23,15 28,87 20,2 % Medium verbruik, dal en weekend (70 oproepen) 33,24 31,15 29,99 31,03 37,90 6,7 % Medium verbruik, piek (70 oproepen) 34,24 31,21 29,99 31,19 37,90 9,7 % Hoog verbruik, dal en weekend (120 oproepen) 35,32 39,25 39,08 39,80 37,90-10,0 % Hoog verbruik, piek (120 oproepen) 37,08 39,25 39,08 39,80 37,90-5,5 % Bron: BIPT. Groen: land met goedkoopste tarieven, Rood: land met duurste tarieven. * : Dit gemiddelde werd berekend gebruik makend van de gewichten die in de buurlanden worden gehanteerd bij het berekenen van de geharmoniseerde index van de consumptieprijzen (GICP) Breedbandinternet A. Marktkenmerken De breedbandinternetdiensten omvatten enerzijds de toegang tot het vaste breedbandnetwerk (vaste telefoonlijn of breedband) en anderzijds de internetdiensten. De toegang tot het vaste breedbandnetwerk komt tot stand door twee soorten van transmissie: het kabelnetwerk en het kopernetwerk. 235 Enkel de grotere marktoperatoren zijn hier in beschouwing genomen en de vergeleken prijzen zijn deze van augustus 2016, inclusief btw. Voor vaste telefonie zijn de in aanmerking genomen operatoren Proximus, SFR, Telenet voor België; Deutsche Telecom voor Duitsland; Orange voor Frankrijk; KPN voor Nederland. 139

140 In België zijn de voornaamste operatoren 236, die de toegang tot het breedbandnetwerk als afzonderlijk product aanbieden via hun eigen netwerk, Proximus, Telenet, VOO en SFR (het vroegere Numéricable). Deze operatoren kunnen dit product evenwel ook aanbieden in het kader van een bundel. Andere operatoren bieden vast internet alleen aan via een bundel. Dit geldt voor Orange (bundel internet + televisie sinds maart 2016, via het netwerk van de kabeloperatoren) en voor bepaalde grotere alternatieve operatoren zoals EDPnet (bundel internet + vaste telefonie, waarbij de telefonie gratis is), Billi en Dommel (bundel internet + vaste telefonie ). Ook Base bood vast internet aan (via het netwerk van Proximus), maar heeft zich teruggetrokken uit de markt in 2014 wegens beperkt commercieel succes. Het is belangrijk in gedachte te houden dat al die operatoren ook in andere segmenten actief zijn en dat de consumenten de voorbije jaren steeds meer geneigd zijn om te kiezen voor bundels, inclusief vast breedbandinternet. Volgens het BIPT kochten in 2015 nog slechts 17 % van de abonnees van breedband deze dienst aan als afzonderlijk product. Eveneens op te merken is dat de internetproducten onderling niet alleen inzake prijs verschillen maar ook inzake snelheid (dus kwalitatief). Bovendien proberen de verschillende operatoren hun eigen aanbod aan internetdiensten meer en meer van de andere te differentiëren door het verschaffen van bijkomende diensten, zoals kosteloze vaste internettoegang overal in België, onbeperkt datavolume, enz. Daardoor kunnen internetaanbiedingen, ondanks vergelijkbare snelheden, finaal zeer verschillend zijn. Deze bijkomende diensten bemoeilijken de vergelijking van breedbandinternetproducten. Proximus (Scarlet inclusief) is de grootste aanbieder van vast internet met een marktaandeel van 46 % in termen van het aantal vaste breedbandlijnen. Verder verdelen de kabeloperatoren onder elkaar 51,1 % van de markt. Ter herinnering: Proximus is actief op het ganse Belgische grondgebied, terwijl de kabeloperatoren grotendeels in slechts één régio actief zijn. In België neemt het gebruik van vast breedbandinternet toe: tussen het eerste semester van 2012 en het tweede semester van 2015 steeg het aantal vaste breedbandlijnen met 14,4 %. Voorts zou, volgens het BIPT, de markt in 2015 zijn verzadigingspunt hebben bereikt. Dat er marktverzadiging is opgetreden, wordt bevestigd door de Barometer van de informatiemaatschappij, die door de FOD Economie gepubliceerd wordt, waaruit blijkt dat 82 % van de Belgische huishoudens in 2015 beschikte over een internetverbinding. Daarvan beschikte 97 % over een breedbandinternetverbinding. In vergelijking met de buurlanden, en zelfs met alle EU-landen, valt België op door de kwaliteit van zijn vaste netwerken, zowel inzake dekkingsgraad als qua snelheid. 237 België staat Europees zelfs aan de top voor de kwaliteit van zijn breedband-infrastructuur. De dekkingsgraad 238 van de Belgische huishoudens inzake breedband-internet met minimum 30 Mbps (oftewel Next Generation Access -netwerken - NGA) was namelijk in juni 2015 opgelopen tot 98,9 %, tegenover 98,3 % voor Nederland, 81,4 % voor Duitsland en slechts 44,8 % voor Frankrijk (70,9 % voor EU28). 236 De operatoren die, volgens het BIPT, actief zijn op de residentiële markt van standalone breedbandinternet zijn Proximus, Base, Cybernet, Digiweb, EDPnet, Orange Belgium, Scarlet, SFR, Telenet, United Telecom en VOO. 237 Buiten de dekkingsgraad lijkt ook de kwaliteit van het netwerk in termen van snelheid zeer hoog te zijn in België. Zie rapport SamKnows (2014), Quality of broadband services in the UE, A study prepared for the EC DG Communications Networks, Content & Technology, Final report. 238 Deze indicator wordt gedefinieerd als het percentage huishoudens dat woont in een gebied voorzien van NGA-netwerken. 140

141 Grafiek 53. Dekkingsgraad inzake NGA-breedband (> 30 Mbps) (Juni 2015) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% MT BE NL LT LU DK PT LV UK AT EE CY DE IE SI HU ES SE FI CZ BG RO EU28 SK PL HR FR IT EL Bron: EC 239. In 2015 kende supersnel internet ( 100 Mbps) een zeer sterke groei. Volgens het BIPT nam het aantal abonnementen voor dit type product toe met 113 %. Daardoor bedraagt het aandeel van supersnel breedbandinternet in België 29 % van het totale aantal vaste breedbandlijnen (tegenover 14 % eind 2014), hetzij een niveau dat duidelijk hoger ligt dan het Europese gemiddelde (8,7 % eind 2014). B. Vergelijking van de prijsniveaus tussen België en de buurlanden De vergelijkende analyse van het BIPT 240 tussen België en de buurlanden aangaande de gewogen gemiddelde kostprijs per maand 241 van internet is betrekkelijk beperkt. 242 Uit de resultaten blijkt dat België de laagste tarieven aanbiedt voor breedbandinternet aan hoge snelheid, gevolgd door Frankrijk en Nederland. Voor supersnel internet liggen de Belgische prijzen gemiddeld hoger dan deze in Nederland, maar het prijsverschil is eerder gering. Op te merken valt dat dit 239 Broadband Coverage in Europe, 2015, Europese Commissie. 240 Enkel de grote marktoperatoren zijn hier in beschouwing genomen en de vergeleken prijzen zijn deze van augustus 2016, inclusief btw. Voor vast internet zijn de weerhouden operatoren Proximus, Scarlet, SFR, Telenet, VOO voor België; Vodafone, Unity Media voor Duitsland; Orange, SFR voor Frankrijk; KPN, Ziggo, Virgin Media voor Nederland. 241 De kost voor breedbandinternet omvat de abonnementsprijs, de huurprijs van de lijn (vaste telefonie of breedband) en de huurof de aankoopprijs van de uitrusting. De installatie- en activatiekosten, die éénmalig zijn, en de eventuele kosten, gelieerd aan optionele diensten, werden niet in rekening gebracht bij de berekening van de gemiddelde kost. 242 De Belgische operatoren die in het onderzoek van het BIPT mee in beschouwing zijn genomen, bieden voor internet aan lage snelheid (snelheid beneden 30 Mbps) geen tariefplannen aan. Resultaten voor breedbandinternet aan hoge snelheid (aangegeven downloadsnelheid tussen 30 Mbps en 100 Mbps) konden alleen voor België, Frankrijk en Nederland verkregen worden. Wat breedbandinternet aan zeer hoge snelheid betreft (snelheden hoger dan of gelijk aan 100 Mbps) waren de onderzoeksresultaten alleen voor België en Nederland representatief. De resultaten voor Duitsland worden in het BIPT-onderzoek niet weergeven, aangezien de gewogen gemiddelde prijs onvoldoende representatief is omdat het marktaandeel van de onderliggende operatoren beneden de 30 % ligt. 141

142 product in België nog steeds door alle operatoren gecommercialiseerd wordt, terwijl de commercialisatie in Nederland en in Frankrijk zeer beperkt is (respectievelijk door 1 en 2 operatoren). Ter herinnering: vast internet wordt tegenwoordig steeds vaker aangekocht in het kader van een bundel, wat de prijsanalyse voor vast internet als afzonderlijk product weinig representatief maakt (het gewicht ervan binnen de categorie telecommunicatie van het GICP bedraagt slechts 8,9 % in België in 2016). Daarbij komt nog dat de internetaanbiedingen met gelijkaardige snelheden zich meer en meer differentiëren in functie van de kwalitatieve diensten die mee in de aanbieding vervat zitten (zoals bijvoorbeeld gratis mobiel internet of een onbeperkt datavolume), wat een prijsvergelijking erg bemoeilijkt. Tabel 40. Overzicht van het maandtarief voor breedbandinternet, in België en in de drie voornaamste buurlanden (telkens het laagste tarief) 243 (In euro per maand, tarieven augustus 2016) België Gewogen gemiddelde buurlanden * Duitsland Frankrijk Nederland Verschil BE - Gemiddelde buurlanden Breedbandinternet Hoge snelheid (30 Mbps snelh < 100 Mbps) 27,62 39,72 Nb 39,68 39,89-30,5 % Zeer hoge snelheid (>= 100 Mbps) 49,05 Nb Nb 48,6 0,9 % Bron: BIPT. Groen: land met goedkoopste tarieven, Rood: land met duurste tarieven. Nb : Niet beschikbaar. * : Dit gemiddelde werd berekend op basis van de gewichten van de buurlanden gebruikt in het kader van het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen (GICP) Mobiele telefonie A. Marktkenmerken Wat betreft mobiele telefonie, die enerzijds bestaat uit telefonie en anderzijds uit mobiel internet, heeft de consument verschillende alternatieven. Enerzijds kan hij kiezen tussen prepaid- en postpaidformules en beslissen of hij toegang wenst tot mobiele data, rekening houdend met zijn gebruikersprofiel: belt hij veel of weinig, gebruikt hij geen, weinig of veel mobiele data. Hiervoor kan de consument terecht bij 3 MNO s (mobiele netwerkoperatoren, namelijk Proximus, Base Company en Orange Belgium) en verschillende MVNO s 244 (mobiele virtuele netwerkoperatoren, die hun diensten aanbieden via de infrastructuur van een MNO). De markt voor mobiele telefonie 245 wordt gedomineerd door Proximus, met een aandeel (uitgedrukt in termen van actieve simkaarten) van 40,5 % in 2015, een toename met 0,7 procentpunt ten opzichte van Orange Belgium zag zijn marktaandeel afnemen van 28,1 % in 2011 naar 22,5 % in Ook Base Company werd geconfronteerd met een daling van 20,3 % in 2011 naar 15,9 % in Het aandeel van de 3 MNO s nam dus af van 88,2 % in 2011 naar 78,9 % in 2015 ten voordele van de MVNO s (hoofdzakelijk Telenet en Lycamobile). Het marktaandeel van de MVNO s groeide tussen 2011 en 2015 aan van 11,8 % naar 21,0 %. In vier jaar tijd nam de concurrentie dus sterk toe door de komst van nieuwe MVNO s, wat zijn weerslag had op de consumptieprijzen voor mobiele telefoondiensten. De Belgische consumptieprijzen namen in dezelfde periode immers af met 37,1 %. 243 Voor breedbandinternet steunt het BIPT-onderzoek op één enkel gebruikersprofiel. Voor elk profiel werd per operator het goedkoopste tarief in aanmerking genomen. Op basis van de marktaandelen van de verschillende operatoren werd vervolgens per profiel een gewogen gemiddelde berekend. 244 Volgens het BIPT is het aantal virtuele operatoren actief op de residentiële markt van de mobiele telefonie als standalone (situatie eind 2015) gelijk aan 4 voor Proximus, aan 19 voor Base Company en aan 6 voor Orange Belgium. 245 Uit gegevens met betrekking tot de actieve simkaarten van de mobiele netwerkoperatoren (MNO s) en Telenet blijkt dat de residentiële markt in 2015 goed was voor 76,3 % (77,6 % in 2013), terwijl de niet-residentiële markt een aandeel van 23,7 % had (22,4 % in 2013). 142

143 Grafiek 54. Marktaandeel in termen van actieve simkaarten per type operator 100% 90% 80% 70% 60% 11,8 28,1 21,0 22,5 50% 20,3 15,9 40% 30% 20% 39,8 40,5 10% 0% Proximus Base Orange MVNO Bron : BIPT. In vergelijking met zijn buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland, scoort België zwakker met betrekking tot de penetratiegraad voor mobiel breedbandinternet. In juni 2016 kwam het aantal mobiele breedbandabonnementen, als percentage van de bevolking, in België uit op 67,8 %. België heeft evenwel al een serieuze vooruitgang geboekt: op 4 jaar tijd is de penetratiegraad meer dan verdubbeld. 143

144 Grafiek 55. Penetratie mobiel breedband (In % van de bevolking, juni 2016) (In % van de bevolking, in België) 45,3 61,4 57,5 53,7 51,1 67,8 66, ,6 83,9 80,7 73,3 67, ,5 32, ,8 3,5 4,3 5,7 6,5 9,5 18,8 0 FI DK SE EE LU PL IE UK CY ES IT NL EU BG FR HR LV AT CZ LT SK DE RO BE MT SI PT EL HU Bronnen: EC, Digital Scoreboard. België scoort goed voor de mobiele dekking: 97,9 % van de Belgische huishoudens had in 2015 toegang tot 3G, 85,6 % zelfs tot 4G. Voor 4G scoorden Nederland en Duitsland echter opvallend beter (respectievelijk 99,6 % en 94,0 %), terwijl Frankrijk het slechter deed met een dekking van 77,5 %. 246 De mobiele snelheid bedroeg in augustus 2016 in België gemiddeld 18,55 Mbps. Enkel Nederland doet het beter (22,68 Mbps). In Duitsland en Frankrijk surft men mobiel tegen een gemiddelde snelheid van respectievelijk 13,42 Mbps en 13,38 Mbps. 247 De uitbreiding van de mobiele dekking vraagt evenwel belangrijke investeringen om hierin te slagen, ook naar de toekomst toe (zie het deel 3.3 op blz. 128 over de investeringen in de financiële analyse hierboven). B. Vergelijking van het prijsniveau tussen België en de buurlanden Uit een vergelijking van de prijzen in België en de buurlanden (tarieven van augustus 2016) 248 blijkt dat de tarieven voor de verschillende profielen van mobiele telefonie, zowel postpaid als prepaid, in België goedkoper zijn dan het gemiddelde van de buurlanden, met uitzondering van de profielen Intens bellen met intense data (postpaid) en Veel bellen, zonder data (prepaid). Voor postpaid mobiele telefonie, goed voor 60 % van de mobiele bellers in België, betaalt de Duitse consument het meest, terwijl de Franse consument van de meest voordelige tarieven geniet, met uitzondering van het profiel Veel bellen, veel data, waarvoor de Belgische consument het voordeligste tarief betaalt. Ten opzichte van de vorige prijsvergelijking in augustus 2015, zijn de prijsverschillen tussen de landen kleiner geworden. 246 Bronnen: EC, Digital Scoreboard. 247 Bron: Enkel de grotere marktoperatoren zijn hier in beschouwing genomen en de vergeleken prijzen zijn die van augustus 2016, btw inbegrepen. Voor de mobiele telefonie zijn de weerhouden operatoren Base Company, Proximus, Orange, Telenet voor België; Deutsche Telecom, O2, Vodafone voor Duitsland; Bouygues, France Telecom (Orange), Free, SFR voor Frankrijk; KPN, T-Mobile, Vodafone en Tele2 voor Nederland. 144

145 Prepaid mobiele telefonie is het duurste in Frankrijk en Nederland. De consument die mobiele data verbruikt en die weinig of gemiddeld telefoneert, geniet van het goedkoopste tarief in België. Wanneer hij daarentegen veel belt (zonder dataverbruik), betaalt hij nagenoeg evenveel als de Nederlandse consument (met het duurste tariefplan). Voor mobiel internet in standalone, dat slechts door 7 op 100 mensen wordt afgenomen, scoort België zeer goed voor wat betreft een laag verbruik (minder dan 1 GB), maar liggen de Belgische tarieven bij een hoog en zeer hoog verbruiksvolume hoger dan het gemiddelde van de buurlanden. 249 Tabel 41. Overzicht van de maandtarieven voor mobiele diensten in België en in de drie voornaamste buurlanden (telkens het laagste tarief) België Gewogen gemiddelde buurlanden * (EUR per maand, tarieven augustus 2016) Duitsland Frankrijk Nederland Verschil BE - Gemiddelde buurlanden Mobiele Telefonie - post paid Zeer weinig bellen (zonder data) (60 min, 50 SMS) 11,67 16,58 25,24 6,38 10,89-29,6 % Gemiddeld bellen (zonder data) (120 min, 100 SMS) 12,86 16,60 25,24 6,38 11,11-22,5 % Weinig bellen, weinig data (100 min, 100 SMS, 50 MB) 12,86 17,17 25,24 6,61 16,13-25,1 % Gemiddeld bellen, gemiddeld data (120 min, 200 SMS, 200 MB) 14,27 20,48 25,24 14,09 20,53-30,3 % Veel bellen, veel data (300 min, onbeperkt SMS, 1 GB) 21,01 28,14 33,29 21,86 25,58-25,3 % Intens bellen, intens data (400 min, onbeperkt SMS, 2 GB) 34,57 34,11 41,43 24,93 31,57 1,3 % Mobiele Telefonie prepaid Weinig bellen (zonder data) (50 min, 100 SMS) 12,29 14,52 12,30 18,22 11,64-15,4 % Veel bellen (zonder data) (100 min, 150 SMS) 21,20 16,47 12,90 20,02 21,48 28,7 % Gemiddeld bellen (met data) (50 min, 50 SMS, 50 MB) 11,62 15,26 12,30 20,02 12,02-23,8 % Weinig bellen (met veel data) (20 min, onbeperkt SMS, 1 GB) 20,99 25,93 24,93 27,28 28,75-19,1 % Mobiel internet Laag volume (500 MB vol < 1 GB) 9,20 14,96 Nb Nb 14,96-38,5 % Hoog volume (2 GB vol < 5 GB) 17,92 16,68 20,95 10,00 20,52 7,5 % Zeer hoog volume (5 GB vol < 10 GB) 31,35 27,16 31,44 21,06 28,59 15,4 % Bron : BIPT. Groen: land met goedkoopste tarieven; Rood: land met duurste tarieven. Nb: Niet beschikbaar. * : Dit gemiddelde werd berekend gebruik makend van de gewichten die in de buurlanden worden gehanteerd bij het berekenen van het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen (GICP) Digitale tv Zoals uiteengezet in het hierna volgend deel over culturele diensten, komt het inflatieverschil in vergelijking met de buurlanden voor culturele diensten voornamelijk voort uit de bijdrage van rubriek Kosten voor radio en televisie. In 2016 had deze rubriek binnen de categorie culturele diensten het zwaarste gewicht, met name 52,2 %. In deze categorie zitten voornamelijk de prijzen van digitale televisie vervat. Aangezien de spelers die actief zijn in het aanbieden van digitale televisie dezelfde zijn als voor andere telecommunicatiediensten, is de analyse van de marktwerking in dit hoofdstuk opgenomen. A. Marktkenmerken Telenet heeft het grootste deel van de markt voor digitale televisie in handen, namelijk 40 à 50 %. Proximus (inclusief Scarlet) is de tweede grootste speler, die 30 à 40 % van de markt voor zijn rekening neemt. Samen bepalen deze spelers dus meer dan 70 % van de markt. De rest wordt verdeeld tussen VOO (10 à 20 %) en SFR (voorheen Numéricable (0 à 10 %)). Ter herinnering: Proximus is actief over gans België, terwijl de andere operatoren in grote mate actief zijn in verschillende regio s, wat een impact kan hebben op de concurrentievoorwaarden. 249 De categorie gemiddeld volume, met een verbruik tussen 1 GB en 2 GB, is niet representatief in België. 145

146 Grafiek 56. Aantal tv-aansluitingen, tv-inkomsten en marktaandeel in termen van tv-aansluitingen Bron : BIPT. Televisie wordt door 70 % van de gebruikers als product in een bundel afgenomen en door 30 % van de gebruikers als standalone product (zie grafiek 51). In 2015 beschikten 3,9 miljoen abonnees over digitale televisie, wat een groei is van 4,8 % ten opzichte van het voorgaande jaar. Hierdoor nam de digitale televisiepenetratie toe van 80 naar 84 %. Naarmate de markt meer en meer verzadigd geraakt, neemt het groeitempo de laatste jaren weliswaar af. 146

147 Grafiek 57. Aantal aansluitingen voor digitale televisie (In duizendtallen) ,3% ,8% ,1% ,3% ,5% ,8% Bron: BIPT. Het budget dat een gebruiker per maand aan digitale televisie spendeert, bedroeg in 2015 gemiddeld 19,19 EUR. Dit is 9 eurocent meer dan een jaar voordien en zelfs 28 eurocent meer dan in Deze toename is vooral toe te schrijven aan doorgevoerde prijsstijgingen en het toenemend gebruik van andere diensten, dit is diensten die buiten het basispakket vallen. 250 Een vergelijking van de prijsniveaus voor digitale televisie (als afzonderlijk product) tussen België en de buurlanden kon wegens de onbeschikbaarheid van statistieken ter zake niet worden gerealiseerd. Aangezien deze dienst voornamelijk in het kader van een bundel wordt aangekocht, zal het prijsniveau van digitale televisie evenwel in het volgende deel worden besproken Bundels A. Marktkenmerken Bundels zijn aanbiedingen die gelijktijdig meerdere telecomdiensten combineren en die als één enkel product verkocht worden. Deze bundels kunnen twee of meer telecomdiensten bevatten (vast breedbandinternet, vaste telefonie, mobiele telefonie, mobiel breedbandinternet en/of digitale televisie). Binnen het totaal van de bundels die in 2015 op de residentiële markt werden aangeboden bevatten 56 % drie telecomdiensten en 25 % vier telecomdiensten. Double play-aanbiedingen vertegenwoordigen niet meer dan 19 % van het totale aantal bundels. In de loop van de voorbije jaren werden de Belgische huishoudens meer en meer geleid naar bundels met meer dan twee diensten. Vooral de laatste drie jaar stijgt het marktaandeel van quadruple play sterk. Ter herinnering, het Belgische GICP volgt uitsluitend de prijsevolutie van triple play aanbiedingen (vaste telefonie, internet, televisie). 250 Zie ook de analyse over culturele diensten (zie deel II.4.3), voor de consumptieprijsevolutie van kabeltelevisie en digitale televisie tussen 2008 en

148 Grafiek 58. Aandeel van bundels volgens het aantal diensten opgenomen in het aanbod (In 2015) 100% 0% 1% 3% 3% 4% 6% 90% 24% 22% 25% 80% 40% 70% 60% 51% 56% 58% 58% 50% 40% 76% 54% 56% 30% 20% 59% 47% 41% 38% 35% 10% 25% 19% 0% Double play Triple play Quadruple play Bron: BIPT. Onder de voornaamste Belgische operatoren 251 zijn Proximus (Scarlet niet inbegrepen) en Telenet de twee grootste spelers op de residentiële markt voor bundels, waarbij elk een marktaandeel tussen 30 en 40 % heeft. Daarna volgt VOO met een marktaandeel tussen 10 en 20 %. De voornaamste andere operatoren, te weten Scarlet, SFR en Base, hebben een marktaandeel tussen 1 en 10 %. Orange, alsook enkele alternatieve operatoren, bieden eveneens bundels aan (voornamelijk samengesteld uit internet en vaste telefonie), maar hun marktaandeel is heel gering (<1 %). De laatste jaren neemt het aantal huishoudens die ingaan op een aanbieding in de vorm van een bundel gestaag toe en liep in 2015 op tot Deze groei vertraagt evenwel sinds 2013 en deze vertraging zet zich door van jaar tot jaar (+3,0 % in 2015, tegenover 3,2 % in 2014 en 5,5 % in 2013). 251 De operatoren die momenteel actief zijn op de residentiële markt van de bundels zijn volgens het BIPT Proximus, Belgian Telecom, Billi, Cybernet, EDPnet, Orange Belgium, Scarlet, Schedom/Dommel, SFR, Telenet, TéléSat, TV Vlaanderen, United Telecom, VOO. 148

149 B. Vergelijking van de prijsniveaus tussen België en de buurlanden Als men de prijzen in België vergelijkt met deze in de buurlanden (tarieven van augustus 2016) 252 dan blijkt dat het tarief 253 voor dual play hoger ligt in België dan in de drie voornaamste buurlanden (30,5 % duurder in België ten opzichte van het gewogen gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden). Het laagste tarief wordt opgetekend in Frankrijk (45,7 % duurder in België). Uit de vergelijking blijkt eveneens dat de tarieven voor twee triple play profielen, namelijk het profiel met hoge internetsnelheid (30 Mbps snelheid < 100 Mbps) en het profiel met zeer hoge internetsnelheid (> 100 Mbps), in België hoger uitvallen dan het gemiddelde van de drie buurlanden (respectievelijk 20,0 % en 39,1 % duurder in België dan het gewogen gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden). Voor het triple play profiel met hoge internetsnelheid ligt het tarief niettemin het hoogst in Nederland (1,6 % duurder dan in België). In Frankrijk komen de tarieven voor beide profielen het laagst uit (respectievelijk 46,3 % en 78,2 % duurder in België). Voor quadruple play ligt het tarief voor het profiel met hoge internetsnelheid (30 Mbps snelheid < 100 Mbps) het hoogst in Nederland (5,4 % duurder dan in België). In België wordt evenwel een tarief toegepast dat 12,8 % hoger ligt dan het gewogen gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden. Het laagste tarief voor dit profiel werd waargenomen in Frankrijk (45,6 % duurder in België). Ook voor zeer hoge internetsnelheid (>= 100Mbps) ligt het tarief hoger in België dan het gewogen gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden (17,0 % duurder in België). Het profiel met zeer hoge internetsnelheid kost het meest in Nederland (0,7 % meer dan in België), waarbij het laagste tarief werd opgetekend in Frankrijk (54,1 % duurder in België). 252 Enkel de grotere marktoperatoren zijn hier in beschouwing genomen en de vergeleken prijzen zijn deze van augustus 2016, inclusief btw. Voor de bundels zijn de weerhouden operatoren Proximus, Scarlet, SFR, Telenet, VOO voor België; 1&1, Deutsche Telecom, Vodafone, Unity Media voor Duitsland; Orange, SFR, Free voor Frankrijk; KPN, Ziggo voor Nederland. 253 Het totale maandtarief voor de bundels bestaat uit het abonnementsgeld, de huurprijs van de lijn (vast of breedband), de huurof de aankoopprijs van de uitrusting (modem of decoder), en eventuele extra kosten (bijvoorbeeld, voor belminuten die niet in het abonnement inbegrepen zijn). 149

150 Tabel 42. Overzicht van de maandtarieven voor multi-play, in België en in de drie voornaamste buurlanden (telkens het laagste tarief) 254 België Gewogen gemiddelde buurlanden * Duitsland Frankrijk Nederland (In euro per maand, tarief augustus 2016) Verschil België - Gemiddelde buurlanden Multi-play Dual play 255 : Breedband + vaste telefonie (25 oproepen) Medium snelheid (30 Mbps snelh. < 100 Mbps) 53,91 41,30 44,51 37,00 Nb 30,5 % Triple play: Breedband + tv + vaste telefonie (25 oproepen) Hoge snelheid (30 Mbps snelh. < 100 Mbps) 64,81 50,25 51,81 44,31 65,82 29,0 % Zeer hoge snelheid (> 100Mbps) 72,28 51,98 57,34 40,55 69,12 39,1 % Quadruple play: Breedband + tv + mobiele telefonie + vaste telefonie (25 oproepen) Hoge snelheid (30 Mbps snelh < 100 Mbps) min en 500 MB 79,00 70,05 79,39 54,26 83,26 12,8 % Zeer hoge snelheid (> 100Mbps) min en 500 MB 86,00 73,49 84,29 55,79 86,56 17,0 % Bron: BIPT. Groen: land met goedkoopste tarieven, Rood: land met duurste tarieven. Nb : Niet beschikbaar. * : Dit gemiddelde werd berekend gebruik makend van de gewichten die in de buurlanden worden gehanteerd bij het berekenen van het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen (GICP). Hoewel de hierboven aangehaalde resultaten een bepaald beeld ophangen van de prijsverschillen waargenomen tussen België en de buurlanden voor verschillende multi-play-profielen in augustus 2016, benadrukt het BIPT in zijn analyse dat de verschillende multi-play-producten zelden identiek zijn en dat bijgevolg hieruit bezwaarlijk krachtige conclusies kunnen worden getrokken. Immers, ook al zijn de algemene kenmerken van de producten dezelfde (in termen van snelheid, gegroepeerde producten), kunnen deze van elkaar verschillen met betrekking tot een aantal andere eigenschappen of met betrekking tot diensten die eraan zijn gekoppeld Conclusie De Belgische markt voor vaste telecommunicatie (telefonie, internet, tv, aangeboden als afzonderlijk product) wordt in zekere zin gevormd door een duopolie, met Proximus aan de ene kant en de kabeloperatoren aan de andere kant (VOO, SFR en Telenet). Het openstellen van de kabelnetwerken, alsook de toegang tot het kopernetwerk van Proximus, heeft tot doel de concurrentie op deze markt te bevorderen. Niettemin lijkt de markt voor vaste telecommunicatie momenteel nagenoeg verzadigd te zijn. Op het niveau van de prijzen hanteert België in 2016 hogere tarieven dan het (gewogen) gemiddelde van de buurlanden voor vaste telefonie voor wat betreft de lichte gebruikersprofielen (zwak en gemiddeld verbruik), maar de laagste tarieven voor de hoge gebruikersprofielen. Voor internet is de prijsvergelijking moeilijker wegens kwaliteitsverschillen van het product (downloadsnelheid, extra telecomdiensten zoals gratis mobiel internet, ongelimiteerd datavolume, ). Uit de resultaten blijkt dat België er de laagste tarieven op nahoudt voor breedbandinternet, gevolgd door Frankrijk en Nederland. In vergelijking met de buurlanden bekleedt België de eerste plaats voor wat betreft de kwaliteit van de verleende vaste internetdiensten. Er wordt op gewezen dat de vaste telecomdiensten momenteel voornamelijk worden aangekocht via een bundel, wat de vergelijking van de tarieven van deze producten in standalone minder representatief maakt vergeleken met het tarief betaald in België door de gemid- 254 De bundels weerhouden in dit rapport omvatten de extra kosten voor vaste telefonie, te weten de belminuten die niet inbegrepen zijn in het multiple play abonnement. De in dit rapport beschouwde extra kosten zijn deze gebonden aan 25 oproepen (het BIPT neemt ook de extra kosten gebonden aan 70 oproepen mee in aanmerking). Dit profiel is immers volgens het BIPT het meest representatieve. 255 Het dual play profiel (internet + tv) werd niet weerhouden in dit rapport daar deze gegevens enkel voor België en voor Nederland beschikbaar waren waardoor de vergelijkingsbasis te zwak was. Ook het dual play profiel (internet + vaste telefonie) met supersnel internet (>= 100 Mbps) werd eveneens niet weerhouden in dit rapport omdat de toestand in België enkel met Duitsland kon worden vergeleken (voor Frankrijk en Nederland waren geen gegevens beschikbaar). 150

151 delde gebruiker. Anderzijds stegen de prijzen voor vaste telefonie, voor internet en voor tv-abonnementen tussen 2008 en 2016 sterker in België dan in de buurlanden. Op de markt van de mobiele telefonie is Proximus een grote speler, met een marktaandeel van +/- 40 % in Zijn twee grootste concurrenten zijn Orange en Base (22 % en 16 %). De virtuele operatoren (waarvan Telenet en Lycamobile de belangrijkste zijn) nemen evenwel meer dan 20 % van de markt voor hun rekening. Telenet nam in 2016 echter Base Company over, waardoor het marktaandeel van Base (en dus Telenet) de komende jaren hoger zal uitkomen. Deze sterkere concurrentie op de mobiele markt is onder meer het resultaat van de Telecomwet van Verder is er in de laatste jaren een toenemend gebruik van mobiele telefonie. Wat de prijzen in 2016 betreft (en volgens gegevens van het BIPT) worden in België tarieven toegepast die grotendeels lager liggen dan het gemiddelde van de buurlanden voor mobiele telefonie en voor mobiel internet bij laag verbruik. Daartegenover staat dat mobiel internet bij een hoog en zeer hoog verbruiksvolume duurder is in België. Voorts blijkt uit het GICP dat in de loop van de voorbije jaren de prijzen voor mobiele telefonie sneller daalden in België dan in de buurlanden, wellicht als gevolg van de verhoogde concurrentie teweeggebracht door onder andere de Telecomwet. Inzake bundels, waarin hoofdzakelijk vaste telecomdiensten vervat zitten, zijn Proximus en Telenet de twee grootste marktspelers, die elk een marktaandeel tussen 30 en 40 % hebben. Daarna volgen VOO, Scarlet, Numéricable, Base en Orange. De markt is in volle groei, al verloopt die groei vanaf 2013 trager. De prijzen liggen in België voor alle gebruikersprofielen hoger dan het gewogen gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden. Er wordt nogmaals op gewezen dat de verschillende bundels zelden volledig gelijk zijn: ook al zijn de algemene kenmerken van de producten identiek (qua snelheid, qua producten die in de bundel zijn opgenomen), toch kunnen de bundels nog onderling verschillen ten aanzien van een aantal andere eigenschappen en/of op het vlak van gekoppelde diensten. Anderzijds verminderen bundels de mobiliteit van de Belgische verbruiker op de telecommarkt en bemoeilijken ze de toetreding van echte alternatieve operatoren sterk. Zoals aangetoond door de lagere churn rate voor triple en quadruple play bundels, zou deze inertie van de verbruiker het behoud van hoge prijzen kunnen bevorderen. Door de liberalisering van de kabel en het in voege treden in juli 2017 van de nieuwe regelgeving Easy switch, bedoeld om de mobiliteit van de klanten te bevorderen, zou de concurrentie tussen de voornaamste operatoren in hevigheid kunnen toenemen, met dalende tarieven tot gevolg. Er dient onderstreept te worden dat sinds 2015 bundels aanzienlijk hebben bijgedragen tot de inflatie van telecomdiensten in België en eveneens bijgedragen hebben tot het inflatieverschil met Nederland en Frankrijk. 5. Synthese Tussen 2008 en 2016 liepen de telecomprijzen minder snel terug in België (-6,2 %) dan in elk van de buurlanden: - 14,4 % in Duitsland, -14,5 % in Nederland en -23,4 % in Frankrijk. Voor vaste telefoondiensten (+35,6 %) en toegang tot internet (+9,0 %) stegen de prijzen in België sterker dan in de buurlanden. Voor mobiele telefoondiensten daarentegen presteerde België beter (-46,2 %): de prijzen daalden sterker dan in de buurlanden. Sinds 2014 hebben de bundels sterk bijgedragen tot de Belgische inflatie voor telecomdiensten. De inflatie in 2016 bedroeg 6,8 % in België, tegenover slechts 0,6 % in Nederland en zelfs -1,1 % in Duitsland. De berekeningen werden gedaan op basis van het GICP, dit is een Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex die vergelijkingen tussen België en de buurlanden mogelijk maakt. Eurostat vaardigt richtlijnen en aanbevelingen uit betreffende de berekening van dit GICP. Voor telecomdiensten is er een aanbeveling, naast de algemene richtlijnen voor tariefprijzen. Deze aanbevelingen geven de lidstaten een gedeeltelijke vrijheid (met ranking van methoden), gelet op de beschikbare informatie, wat leidt tot methodologische verschillen. In België en Duitsland worden de tarieven van de meest geconsumeerde producten per profiel en per provider in aanmerking genomen (A-methode). Verder worden in België de werkelijke klantenaantallen gebruikt en de migratiepercentages van oude naar nieuwe tarieven. In Frankrijk en Nederland worden de goedkoopste tarieven per profiel en per provider opgevolgd (B-methode). In Nederland wordt hierbij wel rekening gehouden met de geldende contractduur van deze tarieven, in Frankrijk echter niet. De nadelige prijsontwikkeling kan dus mogelijk ten dele toegeschreven worden aan een methodologisch verschil in de indexberekening. Dit is echter moeilijk te kwantificeren. Gezien de methodologie die België gebruikt aanbevolen wordt door Eurostat (A-methode), kan deze bovendien moeilijk als niet representatief beschouwd worden. Op financieel gebied is gebleken dat de gemiddelde jaarlijkse rendabiliteit na belastingen in de Belgische telecomsector in de loop van de periode betrekkelijk hoog was, weliswaar op een lager niveau (11,5 % gemiddeld) dan de 151

152 buurlanden (met uitzondering van Frankrijk). Overigens is de telecom een zeer kapitaalintensieve sector, waar de investeringen in de jongste jaren opliepen tot nagenoeg 20 % van de omzet van de sector, hetzij ongeveer 4 procentpunt boven het Europese gemiddelde. Dit hoge investeringspeil zou de minder gunstige prijsevolutie voor telecomdiensten in België voor een deel kunnen verklaren. Op 10 januari 2017 kondigde de maatschappij Telenet een tariefverhoging aan voor een aantal van haar diensten, om bepaalde investeringen in haar netwerk te kunnen financieren en zo beter te kunnen voldoen aan de behoeften van haar klanten. Ook Proximus besloot op 1 januari 2017 om tot de tariefverhoging van sommige producten over te gaan en kondigde begin dit jaar een groot investeringsproject aan dat van 2017 tot 2030 zal lopen met als doel vaart te zetten achter de verspreiding van glasvezelkabel in België om zo haar klanten supersnel internet te kunnen aanbieden. Qua aankoopkostenstructuur in de telecommunicatiesector valt op dat de inputstructuur verschillend is van land tot land. In vergelijking met de buurlanden, is de input van de telecomsector zelf in België (68,3 % van de totale inputs) hoger dan in de buurlanden. Niet alleen is de intra-sectoriële toegevoegde waarde van de telecomsector belangrijker in België, voornamelijk door een hoger aandeel van de lonen in België, maar vooral de invoer ligt hoger (10 % van de totale inputs in België). In de periode waren zowel de evolutie van de loonkost per eenheid product (-24,2 %, een daling die enkel in Duitsland meer uitgesproken was) als de evolutie van de deflator voor toegevoegde waarde (- 32,7 %, een daling die enkel in Frankrijk meer uitgesproken was) eerder in het voordeel van België. Al naargelang de productmarkt (vast internet, vaste telefonie, mobiele telefonie, bundels, digitale tv) kan een verschillende graad van concurrentie onderscheiden worden. Vooral wat de aanbieding van triple play diensten (internet, vaste telefonie, digitale tv) betreft, waren er tot voor kort slechts een beperkt aantal aanbieders. Op de markt voor mobiele telefonie is het marktaandeel van de virtuele operatoren anderzijds sterk toegenomen. De telecomwet van 2012, die het gemakkelijker maakte om van operator te veranderen, lijkt de concurrentie op de markt voor mobiele diensten alvast positief beïnvloed te hebben. Mogelijk zal ook het Koninklijk Besluit voor Easy switch, dat in juli 2017 in voege treedt, een gunstige impact hebben op de marktwerking voor bundels. Bovendien zou de liberalisering van de kabel in 2016 het aanbod op de markt van de vaste telecomdiensten de komende jaren kunnen stimuleren. De liberalisering van de kabel heeft overigens al een internationale mobiele operator ertoe aangezet om bundels op de Belgische markt te brengen. Een analyse van de prijsniveaus voor de verschillende telecomdiensten toont bovendien aan dat de prijzen voor bundels, die in de Belgische indexkorf 60 % uitmaken van de categorie telefoonapparatuur en telecomdiensten en volgens het BIPT sterk ingeburgerd zijn voor vaste telefonie, internet en digitale televisie, hoger liggen in België dan het gewogen gemiddelde van de drie voornaamste buurlanden in 2016 (en zelfs het duurste voor de gevolgde double play en triple play (met zeer snel internet) abonnementen). Ook voor vaste telefonie scoort België slechter dan het gemiddelde van de buurlanden bij laag en gemiddeld gebruik (maar beter bij intensief gebruik). Snel internet (30 Mbps-100 Mbps) is in België goedkoper dan in Frankrijk en Nederland. 256 Een tariefvergelijking van de telecomproducten is evenwel heel moeilijk aangezien deze producten zekere voordelen kunnen hebben die niet aan de prijs gelieerd zijn (bijvoorbeeld het bewaren van gegevens in de cloud of het aanbieden van Wi-Fi-homespots). De zwakke concurrentie op de markt van de vaste telecomdiensten en van de bundels zou die hoge prijzen kunnen verklaren. Daarbij komt dat, zoals eerder al aangehaald, telecomproducten steeds vaker in het kader van een bundel worden verkocht, wat kan leiden tot het verminderen van de mobiliteit van de Belgische verbruiker op de telecommarkt en wat de toetreding van echte alternatieve operatoren sterk bemoeilijkt. Dit zou het behoud van hoge prijzen op deze markt kunnen bevorderen. De liberalisering van de kabel en de inwerkingtreding in juli 2017 van de nieuwe reglementering Easy switch zou de klantenmobiliteit kunnen bevorderen, wat de concurrentie tussen de voornaamste operatoren zou kunnen versterken, met als mogelijk resultaat een daling van de gehanteerde tarieven. Anderzijds is de kwaliteit van de vaste netwerken in België en in de buurlanden niet gelijk, wat prijsverschillen zou kunnen verantwoorden. Zo had België voor breedbandinternet van minimum 30 Mbps een dekkingsgraad van 98,9 % in 2015, ofwel de op één na beste prestatie in de Europese Unie. 256 Geen gegevens beschikbaar voor Duitsland. 152

153 Voor de mobiele telecomdiensten waren in België grotendeels lagere tarieven van toepassing dan het gemiddelde van de buurlanden, en dit zowel voor de postpaid- (60 % van de gebruikers) als de prepaidgebruikers. Voor mobiel internet in standalone (slechts 7 % van de gebruikers) scoort België zeer goed voor wat betreft een laag verbruik (minder dan 1 GB), maar liggen de Belgische tarieven hoger dan gemiddeld in de buurlanden voor een hoger verbruiksvolume. De sterkere concurrentie binnen dit marktsegment, in de hand gewerkt door onder meer de Telecomwet, zou de lagere tarieven voor mobiele diensten kunnen verklaren. II.4.3. Consumptieprijsverloop voor culturele diensten (CP09.4.2) 1. GICP in België en de buurlanden: methodologie voor de berekening en gewichten van culturele diensten Zoals gezegd in hoofdstuk II.2.1, werd het consumptieprijsverloop voor culturele diensten berekend op basis van het GICP, dit is een Europese geharmoniseerde consumptieprijsindex die vergelijkingen tussen België en de buurlanden mogelijk maakt. De analyse van culturele diensten is gedaan op basis van COICOP culturele diensten. Over de gehele beschouwde periode is het gewicht van culturele diensten steeds gevoelig hoger in België dan in de buurlanden. In 1998 waren culturele diensten goed voor 7,9 % van alle diensten samen in België, tegenover 5,9 % in Duitsland, 5,2 % in Nederland en 4,3 % in Frankrijk. Hoewel het gewicht dat toegekend wordt aan culturele diensten in België verminderd is over de jaren heen, bedroegen ze toch 4,8 % van alle diensten in 2016 tegenover 3,3 % in Frankrijk en 4,0 % in Nederland en Duitsland. 258 Tabel 43. Evolutie van de gewichten van culturele diensten binnen de diensten in België en de buurlanden België 7,9 5,3 4,8 Duitsland 5,9 4,0 4,0 Frankrijk 4,3 3,8 3,3 Nederland 5,2 2,7 4,0 Gemiddelde buurlanden 5,3 3,8 3,8 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. (In %) In 2016 waren de COICOP culturele diensten onderverdeeld in vijf aparte categorieën op het COICOP 5 niveau: Bioscoop, theater en concerten Musea, bibliotheken en dierentuinen Kosten voor radio en televisie (kijk- en luistergeld) Verhuur van materieel en accessoires met een culturele functie Fotografische diensten Er bestaat een bijkomende categorie in Frankrijk: de andere culturele diensten, die diensten van verhuur van muziekinstrumenten omvat. 257 Zie voetnoot 87 voor meer info over de COICOP-nomenclatuur. 258 Het in rekening nemen van nieuwe categorieën conform de GICP-regelgeving in 2000 (bv. sociale bescherming) en de verandering naar de nationale rekeningen als bron in 2010, heeft het gewicht van de culturele diensten doen dalen. Voor meer info zie voetnoot

154 Tabel 44. Gewicht van de verschillende categorieën binnen de culturele diensten in België en in de voornaamste buurlanden (op basis van het GICP) (In2016, in %) 2016 België Duitsland Frankrijk Nederland CP Bioscopen, theaters en concerten 33,1 36,4 38,1 42,7 CP Musea, bibliotheken en dierentuinen 7,7 6,1 5,1 29,5 CP Kijk- en luistergelden en televisieabonnementen 52,5 54,2 46,1 21,8 CP Huur van materiaal en toebehoren voor cultuur / 0,7 0,3 / CP Diensten op het gebied van fotografie 6,7 2,6 9,9 6,0 CP Overige culturele diensten / / 0,5 / Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. Op een nog meer gedetailleerd niveau bestaan de culturele diensten in België uit acht getuigen. Binnen de categorie bioscoop, theater en concerten zijn er vier getuigen, namelijk bioscoop (8,6 % van de culturele diensten in België), schouwburgabonnement (14,4 %), festivals (5,1 %) en popconcerten (5,1 %). Bij musea, bibliotheken en dierentuinen gaat het om ééndagsattracties (7,7 %), bij kosten voor radio en televisie gaat het om abonnement teledistributie (+digitale tv) (45,6 %) en bijkomende abonnementen voor digitale tv (7,0 %) en bij fotografische diensten gaat het om afdruk digitale foto s via het internet (6,7 %). Voor België, Duitsland en Frankrijk zijn er gegevens beschikbaar op detailniveau van de categorie bioscoop, theater en concerten. Voor de andere categorieën zijn enkel detailgegevens beschikbaar voor België en Duitsland. In België, Frankrijk en Duitsland is de categorie kosten voor radio en televisie de belangrijkste subcategorie, in Nederland is het de tweede belangrijkste categorie (met een gewicht van respectievelijk 52,5 %, 54,2 %, 46,1 % en 21,8 %). Kijk- en luistergeld, wat in deze categorie wordt ondergebracht, werd in Vlaanderen en Brussel echter afgeschaft op 1 januari Ook in Nederland is deze belasting afgeschaft. In België wordt deze categorie nu bijna volledig bepaald door analoge en digitale televisie. Nederland beperkt zich tot digitale televisie. In Duitsland en Frankrijk bestaat kijk- en luistergeld nog steeds. In Duitsland heeft de categorie kijk- en luistergeld en digitale tv een gewicht van 54,2 % in de culturele diensten. 81 % van dit gewicht wordt bepaald door het kijk- en luistergeld. Dit betekent dat 40 % van de culturele diensten wordt bepaald door een belasting die vrij constant blijft in de tijd. In Frankrijk is deze categorie goed voor bijna de helft van het gewicht van de culturele diensten. Minder dan de helft van dit gewicht wordt bepaald door het kijk- en luistergeld, bijgevolg wordt aldus bijna 20 % van de culturele diensten bepaald door deze belasting. De tweede belangrijkste categorie op basis van gewicht is de groep bioscoop, theater, en concerten. Deze categorie is dan weer de grootste categorie in Nederland binnen de culturele diensten. Wat de opvolging van bijvoorbeeld bioscopen betreft, werden de volgende verschillen vastgesteld. In België wordt de prijs van een individueel ticket, zonder korting gevolgd in een staal van bioscopen verspreid over het land. In Duitsland worden de prijzen voor bioscopen opgevolgd in verschillende soorten bioscopen: ketens, speciale bioscopen, kleine bioscopen, De prijzen voor een enkel ticket en abonnement worden maandelijks opgevraagd. In Frankrijk worden de prijzen opgevolgd in de verschillende soorten bioscopen: de prijs van een individueel ticket van een bepaalde voorstelling wordt heel het jaar opgevolgd als ook de maandelijkse abonnementen. In Nederland verschilt het gevolgde item per berichtgever. De twee categorieën vertegenwoordigen samen 85,6 % van het gewicht van culturele diensten in België, 90,6 % in Duitsland, 84,2 % in Frankrijk en 64,5 % in Nederland. 2. Gedetailleerde analyse van het CPI voor culturele diensten In de periode hebben culturele diensten sterk bijgedragen tot het inflatieverschil binnen de diensten. Ze waren verantwoordelijk voor 11,8 % van het inflatieverschil met de buurlanden bij de diensten. De inflatie van de culturele diensten heeft vooral bijgedragen tot het inflatieverschil met de buurlanden in 2009, 2010, 2012 en Het consumptieprijsverloop van culturele diensten (CP09.4.2) in België en de buurlanden Op lange termijn, sinds 1998, is de prijs van culturele diensten minder snel gestegen in België dan in de buurlanden. Met een prijsstijging van 21,1 % (GJG van 1,1 %) bevindt België zich achter de buurlanden die een prijsstijging lieten optekenen van respectievelijk 29,4 % in Duitsland (GJG van 1,4 %), 34,5 % in Frankrijk (GJG van 1,7 %) en 37,5 % in Nederland (GJG van 1,8 %). 154

155 Grafiek 59. Prijsverloop van de culturele diensten (CP09.4.2) in België en in de voornaamste buurlanden (Index 1998=100) België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium. In 2002 en 2003 kende België een terugval van de prijzen van culturele diensten (met een prijsdaling op jaarbasis van 8,2 % in 2002 en 10,2 % in 2003). Deze prijsdaling is te verklaren door de schrapping van het kijk-en luistergeld in Vlaanderen en Brussel, voor de helft geïmputeerd in april en voor de andere helft in oktober 2002 (basiseffecten) en door de vermindering hiervan van ongeveer 30 % in Wallonië in In 2000 zijn de prijzen van culturele diensten ook scherp gedaald in Nederland (-26 % op jaarbasis), om vervolgens opnieuw te stijgen. Deze terugval van de prijzen is, net zoals in België, het gevolg van de schrapping van het kijk- en luistergeld in Nederland. Tussen 2008 en 2016 is de vaststelling daarentegen verschillend. Tijdens deze periode zijn de prijzen van culturele diensten met 28,2 % gestegen in België (GJG van 3,2 %). Duitsland (+10,2 %, GJG van 1,2 %) en Frankrijk (+14,1 %, GJG van 1,7 %) hebben lagere prijsstijgingen opgetekend dan België, terwijl de prijzen sterker zijn gestegen in Nederland (+28,8 %, GJG van 3,2 %). Tussen 2015 en 2016 zijn de prijzen voor culturele diensten in België gestegen met 2,3 %, terwijl de prijsstijging minder uitgesproken was in Duitsland (+1,3 %) en in Nederland (+1,8 %) en de prijzen in Frankrijk min of meer stabiel waren (+0,7 %). 259 Jaarrapport van de FOD Economie, "De Belgische economie in 2003". 155

156 Tabel 45. Verloop van de jaarinflatie voor culturele diensten (CP09.4.2) in België en in de voornaamste buurlanden GJG België 2,8 4,0 2,6 2,0 5,0 2,3 3,3 3,9 2,3 3,2 Duitsland 1,5 2,6 0,8 1,3 1,2 1,1 0,8 0,6 1,3 1,2 Frankrijk 1,3 2,3 1,3 1,3 2,9 1,8 1,7 1,4 0,7 1,7 Nederland 4,3 3,7 3,1 4,2 4,9 3,3 2,6 2,2 1,8 3,2 Gemiddelde buurlanden 1,7 2,6 1,3 1,6 2,3 1,6 1,3 1,0 1,1 1,6 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium Consumptieprijsverloop van de onderliggende categorieën 260 Tussen 2008 en 2016 was er in Nederland een sterkere prijsstijging dan in België, Duitsland en Frankrijk voor bijna alle verschillende categorieën van culturele diensten. In de twee categorieën bioscoop, theater, concerten en musea, bibliotheken, dierentuinen zijn de prijzen met meer dan 30 % gestegen in Nederland, tegenover respectievelijk 29,7 % en 25,4 % in België, 19,1 % 261 en 31,5 % in Duitsland, 14,2 % en 24,4 % in Frankrijk. In België was er een prijsstijging van 6,3 % voor de fotografische diensten, tegenover een prijsstijging van 16,0 % in Nederland. De prijsstijging van deze diensten is daarentegen beperkt tot 3,3 % in Duitsland en tot 5,1 % in Frankrijk tussen 2008 en De prijzen van de diensten behorende tot de categorie kosten voor radio en televisie zijn daarentegen sneller gestegen in België dan in de buurlanden. De prijzen van deze categorie zijn met 30 % (GJG 3,3 %) gestegen in België 262, tegenover 21,8 % (GJG 2,5 %) in Nederland, 15,2 % (GJG 1,8 %) in Frankrijk en 4,2 % (GJG 0,5 %) in Duitsland 263. Op meer gedetailleerd niveau, kunnen zowel in België als in de voornaamste buurlanden 264 dezelfde prijsevoluties vastgesteld worden als op het geaggregeerde niveau. Zo kennen bijvoorbeeld zowel cinemabezoek als theaterbezoek een sterkere prijsstijging in België dan in Frankrijk en Duitsland. Tabel 46Prijsverloop van de verschillende categorieën van de culturele diensten tussen 2008 en 2016 in België en in de voornaamste buurlanden (In %) België Duitsland Frankrijk Nederland CP Diensten op het gebied van cultuur 28,2 10,2 14,1 28,8 CP Bioscopen, theaters en concerten 29,7 19,1* 14,2 * 37,5* CP Musea, bibliotheken en dierentuinen 25,4 31,5* 24,4 * 33,8* CP Kijk- en luistergelden en televisieabonnementen 30,0 4,2* 15,2 * 21,8* CP Diensten op het gebied van fotografie 6,3 3,3* 5,1 * 16,0* Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Statistics Belgium (GICP), Destatis (CPI), INSEE (CPI), CBS (CPI). *: Prijsevolutie berekend op basis van het CPI, prijsevolutie van de andere getuigen berekend op basis van het GICP. 260 De categorie andere culturele diensten wordt niet opgenomen in de analyse, omdat deze enkel Frankrijk betreft en dus niet kan worden vergeleken met België. De categorie verhuur van materieel en accessoires met een culturele functie wordt ook niet opgenomen, omdat het enkel Duitsland en Frankrijk betreft en dus niet kan vergeleken worden met België. 261 Voor Duitsland werd de prijsstijging voor de categorie bioscoop, theater, concerten berekend op basis van een gewoon gemiddelde van de groeivoeten van de prijzen van drie subcategorieën, namelijk opera, musical en dergelijke, amusement en bioscoop. 262 Op 1 januari 2012 is de btw van 12 % naar 21 % gestegen in de digitale televisiesector; zonder verhoging van de indirecte belastingen, zou de prijstoename in de periode nog steeds hoger zijn uitgekomen in België (namelijk 27,6 %). 263 Met een gewicht van 55,4 % in 2016 (gebaseerd op de nationale CPI), vormt de categorie kosten voor radio en televisie (betaaltelevisie inbegrepen) de hoofdrubriek van alle culturele diensten in Duitsland. Na overleg met het Duitse instituut voor de statistiek (Destatis), blijkt dat het Duitse kijk- en luistergeld nog altijd van kracht is en dat het gewicht binnen deze categorie ongeveer 80 % is. Gezien het grote gewicht van de categorie kosten voor radio en televisie en een beperktere prijsevolutie dan in de buurlanden, werd deze rubriek afgezonderd van de totale culturele diensten in Duitsland. Zo zou de evolutie van de prijzen van culturele diensten behalve kosten voor radio en televisie van 2008 tot ,6 % bedragen (in plaats van 10,2 % voor alle culturele diensten). 264 Met Nederland kon op het meest gedetailleerde niveau het verloop van de prijzen niet vergeleken worden. 156

157 Tabel 47. Gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) voor culturele diensten in België en zijn voornaamste buurlanden tussen 2008 en 2016 België Duitsland Frankrijk Nederland CP Diensten op het gebied van cultuur 3,2 1,2 1,7 3,2 CP Bioscopen, theaters en concerten 3,3 2,2* 1,7* 4,1* CP Musea, bibliotheken en dierentuinen 2,9 3,5* 2,8* 3,7* CP Kijk- en luistergelden en televisieabonnementen 3,3 0,5* 1,8* 2,5* CP Diensten op het gebied van fotografie 0,8 0,4* 0,6* 1,9* Bron:CE, SPF Economie, DG Statistique Statistics Belgium, CBS, INSEE. *: Prijsevolutie berekend op basis van het CPI, prijsevolutie van de andere getuigen berekend op basis van het GICP. 3. Conclusie De culturele diensten zijn een heel diverse categorie bestaande uit onder andere bioscooptickets en theaterabonnementen, maar ook uit abonnementen voor teledistributie en fotografische diensten. De inflatie van culturele diensten in België vloeit hoofdzakelijk voort uit de bijdrage van de categorie kosten voor radio en televisie. In 2016 had die categorie binnen de culturele diensten in België het grootste gewicht, zijnde 52,5 %. Deze rubriek weegt ook het zwaarst door in Duitsland (54,2 %) en in Frankrijk (46,1 %). In Nederland werd dit gewicht daarentegen beperkt tot 21,8 %. Bovendien werd er in de periode een veel grotere prijsstijging opgetekend in België (+30,0 %) dan in Duitsland (+4,2 %), in Frankrijk (+15,2 %) en in Nederland (21,8 %). Als gevolg van de sterke invloed van de categorie kosten voor radio en televisie op het inflatieverschil van culturele diensten tussen België en de voornaamste buurlanden, zullen culturele diensten bijgevolg geen deel uitmaken van een gedetailleerde analyse. Een analyse van de werking van de televisiesector is opgenomen in het deel over de telecommunicatiediensten. (In %) 157

158 Lijst van afkortingen ABEX AD Statistiek-Statistics Belgium AT Bbp BCZ BE BG BIPT BRUGEL BS Btw CAPEX CBS COICOP CP CPI CRC CREG CRB CSPE CWaPE CY CZ DESI Destatis DE DK EA19 EC ECB Associatie van Belgische Experten Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie Oostenrijk Bruto binnenlands product Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie België Bulgarije Belgisch Instituur voor Postdiensten en Telecommunicatie Brusselse regulator voor energie (BRUssel Gas ELektriciteit) Belgische Staatsblad Belasting over toegevoegde waarde Capital Expenditures Centraal Bureau voor de Statistiek (Nederland) Classificatie van individuele verbruiksfuncties, zoals toegepast aan de behoefte van de GICP s COICOP Consumptieprijsindex Conferentie van regulatoren voor de elektronische communicatiesector Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas Centrale Raad voor het Bedrijfsleven Contribution au Service Public de l Électricité (Frankrijk) Commission wallonne pour l'energie Cyprus Tsechië Digitale Economische en Sociale Index Statische Bundesamt (Duitsland) Duitsland Denemarken Eurozone Europese Commissie Europese Centrale Bank 158

159 EE EL ES ESE ETCR ETNO EU EU28 EUR Eurostat FOD Economie FPB FR GICP GJG GZI HICP Hl Horeca HR HU IE IEA IMF INR Insee IOT ISP IT K1 K2 K3 Estland Griekenland Spanje Enquête naar de structuur van de ondermeningen Energy, Transport and Communications Regulation European Telecommunications Network Operators Association Europese Unie Europese Unie (28 landen) Euro Statistical Office of the European Commission Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Federaal Planbureau Frankrijk Geharmoniseerde index der consumptieprijzen Gemiddelde jaarlijkse groei Gezondheidsindix Harmonised Index of Consumer Prices Hectoliter Hotels, restaurants en cafés Kroatië Hongarije Ierland International Energy Agency Internationaal Monetair Fonds Instituut voor de Nationale Rekeningen Institut national de la statistique et des études économiques (Frankrijk) Input-output tabellen Internet service provider Italië Eerste kwartaal Tweede kwartaal Derde kwartaal 159

160 K4 KB kwh LT LU LV MAR Mbps MIVB MNO MPI MT MVNO MWh NACE NBB NCPI NEIG NGA NL NMR NOE OESO OPEC PCM PL PMR PPP PT RO RSZ SE Vierde kwartaal Koninklijk Besluit Kilowattuur Lithouwen Luxemburg Letland Minimum genormaliseerd rekeningenstelsel Megabit per seconde Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel Mobiele netwerkoperator Marktperformantie-index Malta Mobiele virtuele netwerkoperator Megawattuur Economische activiteitennomenclatuur in de Europese Gemeenschap Nationale Bank van België Nationale consumptieprijsindex Niet-energitische industriële goederen Next Generation Access Nederland Non-manufacturing regulation Non observed Economy (zwartwerk) Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Organization of Petroleum Exporting Countries Price Cost Margin Polen Product Market Regulation Koopkrachtpariteit (purchasing power parity) Portugal Roeménië Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Zweden 160

161 SI SK SMS TEC TICGN T.o.v. UK USD USDA VDSL VREG VTE Wifi Slovenië Slowakije Short message service Société régionale wallonne du transport Taxe Intérieure sur Consommation de Gaz Naturel (Frankrijk) Ten opzichte van Verenigd Koninkrijk United States dollar United States Department of Agriculture Very high bitrate digital subscriber line Vlaamse regulator van de elektriciteits- en gasmarkt Voltijds equivalent Draadloze datanetwerken 161

162 Bijlagen Bijlage 1. Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen 2015 en 2016 (Rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging) Benaming Inflatie in % Elektriciteit 28,3 Verse of gekoelde zeevruchten 24,9 Universiteit: inschrijvings- & examengeld 20,4 Hogeschool: inschrijvings- & examengeld 20,0 Gedistilleerde dranken en likeuren 17,1 Maandabonnement 13,8 Aardappelen 13,0 Wijn op basis van druiven 10,0 Andere tabakswaren 9,4 Alcoholische frisdranken 8,9 Verse halfvolle melk 8,4 Olijfolie 8,3 Thee 7,6 Verse of gekoelde vis 7,5 Verrijkte wijnen 7,0 Verse volle melk 6,7 Andere voedingsmid. n.e.g. 6,4 Voetbalwedstrijd eerste klasse (nationaal) 6,3 Festivals 6,3 Telefoongesprekken via toestel 6,2 Andere prod. o.b.v. granen 5,8 Peutertuinen 5,4 Inktpatroon 5,4 Dagbladen 5,3 Gedroogd fruit 5,2 Ander alcoholhoudend bier 5,2 Babysit dienst 5,1 Afdrukken digitale foto's (internet) 4,8 Spaghetti (maaltijd) 4,5 Rozen 4,5 Chinese dagschotel 4,4 Candybar (automaat) 4,4 Sigaretten 4,4 Diepgevroren vis 4,2 Cacao 4,0 Gouden trouwring 3,9 Wijn op basis van ander fruit 3,9 Elektrische radiator 3,9 Kinderfiets 3,8 Vol-au-vent 3,8 Salade niçoise 3,7 Vers fruit 3,7 Rolmeter 3,7 Benaming Inflatie in % Limonades 3,7 Andere eetbare oliën 3,5 Voetbalwedstrijd eerste provinciale 3,5 Nieuwe wagens (BIV inbegrepen) 3,5 Balpen 3,4 Pepersteak 3,4 Weekend aan zee 3,4 Dagmenu 3,3 Chrysanten 3,3 Steak tartare 3,3 Hotelkamer 3,3 Ficus 3,2 Pizza 3,2 Rijst 3,1 Biljet 3,1 Pilsbier 3,1 Speciaal bier 3,0 Colalimonade 3,0 Damesfiets 3,0 Diepgevroren zeevruchten 3,0 Espressokoffie 3,0 Weekend in de Ardennen 3,0 Uurtarief reparatie verwarmingsinstallatie 2,9 Stof voor overgordijnen 2,9 Droogkuis van kostuum 2,9 Eieren 2,9 Pilsbier 2,9 Mineraalwater 2,9 Mineraalwater 2,8 Eénpersoonskamer-gewone rechthebbende 2,8 Briefport 2,8 Sappen 2,7 Familiale verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid 2,7 Scooter 2,7 Fruitconserven 2,7 Vloeibare meststof 2,7 Vervangen van uurwerkbatterij 2,7 Wassen van hemd 2,7 Schoorsteenvegen 2,7 Tijdschriften 2,7 Watergolf 2,7 Huisvuilophaling 2,6 Hemd 2,6 162

163 Benaming Inflatie in % Spathiphyllum 2,6 Naaigaren 2,6 Bankdiensten 2,5 Kleuring 2,5 Sauzen en specerijen 2,5 Veearts: raadpleging 2,5 Tandenborstel (elektrisch) 2,5 Bijdrage ziekteverzekering 2,5 Slip 2,4 Onderhoud van centrale verwarming 2,4 Vasttapijt 2,4 Snoeischaar 2,4 Verzolen van schoenen 2,3 Bustehouder 2,3 Kop en schoteltje 2,2 Permanent 2,2 Zakje friet 2,2 Andere bakkerijproducten 2,2 Pull-over (winter) 2,2 Begrafenisondernemingen 2,2 Bioscoop 2,1 Steakmes 2,1 Portefeuille 2,1 Stuk belegd stokbrood 2,1 Kant-en-klare maaltijden 2,1 Kalanchoe 2,0 Elektrisch scheerapparaat 2,0 Elektrische boormachine 2,0 Autokeuring 2,0 Vleessnack 2,0 Braadpan 2,0 Ruitenwisser 2,0 Gebakken tong of forel 2,0 Reiskoffer 2,0 Rusthuizen 2,0 Boeken 1,9 Gedr., ger. of gez. vis en zeevruchten 1,9 Internetabonnement 1,9 Huur van garage 1,9 Crematie 1,9 Azalea 1,9 Kinderzitje 1,9 Zakdoek in katoen (H) 1,9 Torische brilglazen 1,9 Smeermiddelen 1,8 Elektrische koffiezet 1,8 Uurtarief garagist 1,8 Jaarlijkse schooltreinkaart 20 km 1,8 Lage lederen veterschoenen 1,8 Pop (type Barbie) 1,7 Benaming Inflatie in % Buitenlanse reizen (GICP) 1,7 Chips 1,7 Uurtarief schilder 1,7 Geconc.melk,melk in poeder 1,7 Bottines 1,7 Brandverzekering 1,7 Popconcerten 1,7 Andere vleesbereidingen 1,7 Huishoudvuilnisbak 1,6 Reisbijstandsverzekering 1,6 Frisdrank (automaat) 1,6 Uurtarief elektricien 1,6 Haarsnit 1,6 Slip 1,6 Polsuurwerk 1,6 Hometrainer 1,6 Pizza en quiche 1,6 T-shirt 1,6 Gordijnstof 1,5 Jeansbroek (voor kinderen) 1,5 Abonnement autopechbestrijding 1,5 Anorak (winter) 1,5 Jaarlijks schoolabonnement 1,5 Chocolade 1,5 Camping 1,5 Vuurvaste schotel 1,5 Sociale huur 1,5 Babyvoeding 1,5 Balklamp halogeen 1,4 Hoeslaken 1,4 Uurtarief loodgieter 1,4 Kostprijs internaat 1,4 Schrijnwerker:plaatsing parket 1,4 Zout en keukenkruiden 1,3 Biljet 45 km 1,3 Jurk (winter) 1,3 Vervangen van remblokjes 1,3 And. verduurz. of bewerkte op vis en zee 1,3 Verhuisdiensten 1,2 Elektrische frituurketel 1,2 Blouse (winter) 1,2 Lage lederen schoenen 1,2 Maandtreinkaart 20 km 1,2 Strijkijzer met stoomgenerator 1,2 Taxi 1,2 Lam- en geitenvlees 1,2 Blu-ray disk 1,2 Zwembad 1,2 Vensterglas 1,1 Brood en broodjes 1,1 163

164 Benaming Inflatie in % Lelies 1,1 Zonnebankabonnement (10 beurten) 1,1 Ander vlees 1,1 Olieverversen 1,1 Kousenbroek 1,1 Sokken 1,0 Badmat 1,0 Koffie 1,0 Hemdblouse 1,0 Condooms 1,0 Huur van bestelwagen 1,0 Steenkool 1,0 Margarine en andere plantaardige vetten 1,0 Middagmaal op school 1,0 Koffiepadmachine 1,0 Laminaat 1,0 Schouwburgabonnement 1,0 verf 1,0 Schrift met losse bladen 0,9 T-shirt (kind) 0,9 Siroop, honing en confituur 0,9 Strijkplank 0,9 Rok (winter) 0,9 Pleisters 0,9 Sweater 0,9 Badpak 0,9 Niet-sociale huur 0,9 Citytrips 0,8 Meel en andere granen 0,8 Mengkraan 0,8 Gedroogd, gezouten of gerookt vlees 0,8 Glasvezelbehang 0,8 Spiegel 0,8 Biljet 90 km weekend 0,7 Blu-ray-speler 0,7 Tulpenbollen 0,7 Varkensvlees 0,7 Lederen laarzen 0,7 Pull-over (winter) 0,7 Tablet 0,7 Yoghurt 0,7 Boter 0,7 Voetbal 0,6 Kleine speelgoedauto 0,6 Pingpongtafel 0,6 Synthetisch dekbed 0,6 Autobatterij 0,6 Stripverhaal 0,6 Lattenbodem 0,6 Meerrittenkaart 0,6 Benaming Inflatie in % Runds-en kalfsvlees 0,5 Pantalon (winter) 0,5 Sportschoenen 0,4 Uurtarief schoonmaken 0,4 Verticale diepvries 0,4 Videospel voor console 0,3 Fitnessabonnement 0,3 Bereid.& conserv.v.groenten 0,3 Veearts: ovariectomie kat 0,3 Anorak (winter) 0,3 Houten tuintafel 0,3 Room- en vruchtenijs 0,3 Vliegtuigticket (GICP) 0,3 Alstroemeria 0,2 Lange broek 0,2 Notariskosten hypotheeklening 0,2 Stadsbroek 0,2 Autorijschool 0,2 Jeansbroek (voor dames) 0,1 Uitreikingskosten paspoort 0,1 Mantel (winter) 0,1 Body 0,1 Dekbedovertrek en slopen 0,0 Blazer 0,0 Tennisballen 0,0 Geneeskunde aanvullende opleiding: huisbezoeken 0,0 Geneeskunde aanvullende opleiding: raadpleging 0,0 Specialist: raadpleging 0,0 Consultatie tandarts 0,0 Vullingen van caviteiten 0,0 Klinische biologie 0,0 Medische beeldvorming 0,0 Individuele behandeling kinesitherapie 0,0 Tweepersoonskamer 0,0 Tweepersoonskamer (OMNIO) 0,0 Biljet 20 km 0,0 Go Pass 0,0 Tennisracket 0,0 Autoverzekering Burgelijke Aansprakelijkheid 0,0 Anorak (winter) 0,0 Elektrische gazonmaaier 0,0 Inox kookpot -0,1 Verse groenten,uitgez.aard. -0,1 Hamburger (fastfood) -0,1 Microgolfoven -0,1 Trainingspak -0,1 Andere melkproducten -0,1 Tennisabonnement (winter) -0,2 Kruippakje -0,2 Sledestofzuiger -0,2 164

165 Benaming Inflatie in % Woordenboek N-F en F-N -0,2 Jeansbroek (voor heren) -0,3 Huisgevogelte -0,3 Wegwerpcontactlenzen -0,4 Plaatsen advertentie -0,4 Draagbare spelconsole -0,4 Suikergoed -0,5 Droge batterij -0,6 Droogkast -0,6 Lederen vest -0,6 Vaatwasser -0,6 Sponshanddoek -0,7 Kaas en kwark -0,7 Lege DVD-RW -0,8 GPS -1,0 Joggingschoenen -1,0 Kostuum in wol (winter) -1,1 Potlood -1,1 Tennisschoenen -1,2 Bouwdoos -1,2 Combi-koelkast -1,2 Deegwaren -1,5 Autoband -1,6 Draadloze telefoon -1,7 Hout en andere vaste brandstoffen -1,9 Wasmachine -2,3 Elektronische bloeddrukmeter -2,4 Gerbera's -2,4 Spelconsole -2,5 Multifunctionele printer -2,6 Cement -2,9 Suiker -3,2 Tulpen -3,3 Ontbijtgranen -3,7 Digitaal fototoestel -3,9 Diesel -4,0 Diepgevroren groenten -4,0 Smartphone - GSM -4,4 Kleurentelevisie -4,4 Petroleumgas -5,9 Geheugenkaart -6,9 Benzine -7,0 Andere brandstoffen -11,0 Aardgas -12,0 Vloeibare brandstoffen -17,5 Bronnen: AD Statistiek-Statistics Belgium, Eigen berekeningen: FOD Economie. 165

166 Bijlage 2. Inflatie in 2016 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden België Zonder gewijzigde indirecte belastingen Gemiddelde van de buurlanden Met gewijzigde indirecte belastingen Zonder gewijzigde indirecte belastingen Met gewijzigde indirecte belastingen (Jaarlijks veranderingpercentage) Duitsland Frankrijk Nederland Zonder gewijzigde indirecte belastingen Met gewijzigde indirecte belastingen Zonder gewijzigde indirecte belastingen Met gewijzigde indirecte belastingen Zonder gewijzigde indirecte belastingen Met gewijzigde indirecte belastingen Energie -0,6-6,3-4,5-5,4-5,4-5,4-2,6-4,9-5,6-6,5 Elektriciteit 28,3 8,7 0,3 0,4 0,5 0,5 3,1 1,0-14,8-4,4 Vaste brandstoffen -1,3-1,3-0,7-0,7-1,9-1,9 0,6 0,6 Brandstoffen voor wegvervoer -5,3-7,8-5,9-6,9-7,2-7,2-4,4-6,8-5,7-6,0 Gas -11,8-11,8-3,3-5,4-2,3-2,3-7,6-9,9 1,0-9,3 Vloeibare brandstoffen -17,5-17,5-17,4-18,5-19,9-19,9-10,6-14,3 Bewerkte levensmiddelen 3,5 1,9 0,4 0,3 0,8 0,8-0,1-0,1 0,5 0,0 Wijnen 9,7 7,3 0,8 0,8 0,1 0,1 1,6 1,5-0,1-0,1 Gedistilleerde dranken 16,8 0,1 0,1-0,1 0,1 0,1 0,1-0,1 0,0 0,0 Bier 3,9 2,9 0,6 0,6 0,8 0,8-0,1-0,2 0,7 0,6 Tabak 5,5 1,5 2,4 2,2 3,7 3,6 0,1 0,1 3,2 1,6 Mineraalwater, frisdranken en sappen 3,3 1,4 1,0 0,8 1,9 1,9-0,8-0,9 5,0 2,4 Koffie, thee en cacao 2,0 2,0-1,5-1,5-2,5-2,5 0,1 0,1-2,6-2,6 Brood en granen 1,2 1,2 0,2 0,2 0,6 0,6-0,1-0,1-0,1-0,1 Andere voedingswaren 3,1 3,1-0,4-0,4 1,1 1,1-2,0-2,0-0,4-0,4 Zuivelproducten 0,7 0,7-1,9-1,9-2,8-2,8-1,0-1,0-2,0-2,0 Oliën en vetten 2,5 2,5 1,6 1,6 2,2 2,2 0,6 0,6 2,2 2,2 Suiker, jam, chocolade 0,6 0,6 0,6 0,6 0,8 0,8 0,7 0,7-0,6-0,6 Niet-bewerkte levensmiddelen 2,6 1,9 2,0 0,3 2,2 0,8 1,6-0,1 2,5 0,0 Diensten 2,2 2,2 1,0 1,1 1,2 1,2 1,0 1,0 0,5 0,7 Niet-energetische industriële goederen 1,0 0,9 0,6 0,6 1,0 1,0 0,0 0,1 0,8 0,7 Onderliggende inflatie 2,0 1,7 0,8 0,8 1,1 1,1 0,5 0,5 0,6 0,6 GICP 1,8 1,0 0,3 0,2 0,4 0,4 0,3 0,1 0,1 0,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 166

167 Bijlage 3. Inflatie in België en in de voornaamste buurlanden in het vierde kwartaal 2016 Tabel 1. GICP (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde buurlanden België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden Energie 5,2 0,3-0,6 2,2-1,5 9,2 9,7 Bewerkte levensmiddelen 2,7 0,8 1,6-0,2 0,8 13,1 11,8 Niet-bewerkte levensmiddelen 2,0 1,4 1,5 1,2 1,7 7,7 6,2 Diensten 1,8 1,1 1,3 1,0 0,5 42,4 45,4 Niet-energetische industriële goederen 0,8 0,5 1,0-0,2 0,6 27,6 26,9 Onderliggende inflatie 1,6 0,8 1,2 0,4 0,6 83,1 84,1 GICP 2,0 0,8 1,0 0,7 0,5 100,0 100,0 GICP (bij ongewijzigde indirecte belastingen) 1,4 0,7 1,0 0,5 0,4 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Tabel 2. Energie (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Elektriciteit 16,9 0,1 0,8 1,8-14,3 26,8 29,8 Vaste brandstoffen -1,0 0,6-0,2 1,5 1,1 1,2 Brandstoffen voor wegvervoer 5,0 2,6 1,3 4,2 3,0 35,6 39,3 Gas -10,0-2,7-2,9-4,5 1,6 20,3 19,3 Vloeibare brandstoffen 5,1-2,0-5,4 6,7 0,0 16,1 8,5 Energie 5,2 0,3-0,6 2,2-1,5 100,0 100,0 Energie (bij ongewijzigde indirecte belastingen) 1,0-0,6-0,6-0,1-2,4 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Nb: niet beschikbaar. Tabel 3. Bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Alcoholhoudende dranken 5,2 0,8 0,9 0,7 0,1 16,1 16,7 Wijnen 6,6 0,8 0,5 1,4-0,6 9,3 6,9 Gedistilleerde dranken 8,6 0,0 0,5-0,1-0,6 1,7 3,8 Bier 1,9 1,2 1,3 0,7 1,6 5,1 6,0 Tabak 5,4 2,0 3,0 0,1 3,8 21,0 20,0 Alcoholvrije dranken 2,4 2,4 1,6-0,1 3,0 11,1 11,4 Mineraalwater, frisdranken en sappen 3,3 1,7 2,6-0,3 5,7 8,6 7,8 Koffie, thee en cacao -0,5-0,4-0,5 0,3-2,8 2,5 3,6 Brood en granen 1,2 0,2 0,5 0,0-0,1 22,5 20,0 Andere voedingswaren 3,3-0,5 0,7-1,8-0,7 4,7 5,0 Zuivelproducten -1,4-0,8 0,0-1,6-0,5 14,1 15,5 Oliën en vetten 3,7 5,6 12,3-1,2 1,8 2,4 2,5 Suiker, jam, chocolade 1,1 0,7 1,3 0,3-0,4 8,2 8,9 Bewerkte levensmiddelen 2,7 0,8 1,6-0,2 0,8 100,0 100,0 Bewerkte levensmiddelen (zonder alcohol en tabak 1,1 0,3 1,2-0,6 0,3 62,9 63,4 Bewerkte levensmiddelen (bij ongewijzigde indirecte belastingen) 1,3 0,7 1,6-0,3 0,4 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. 167

168 Tabel 4. Niet-bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2016 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Vis 7,1 4,4 3,6 5,0 3,6 11,4 9,9 Groenten 0,2 1,7 2,0 1,4 0,9 21,4 24,5 Fruit 3,3 1,2 1,7 0,3 2,2 15,1 17,4 Vlees 1,3 0,6 0,8 0,2 1,8 52,1 48,4 Niet-bewerkte levensmiddelen 2,0 1,4 1,5 1,2 1,7 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Tabel 5. Diensten België Gemiddelde buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) Duitsland Frankrijk Nederland Gewicht in 2016 (in %) Gemiddelde België buurlanden Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging 2,6 1,4 1,7 1,2 1,4 26,3 20,8 Restaurants en cafés 3,2 1,7 1,8 1,6 2,0 15,2 10,0 Culturele diensten 1,3 0,8 1,1 0,6-0,1 4,8 3,8 Kapsalons en schoonheidsinstituten 2,4 1,7 1,8 1,6 1,6 3,4 2,3 Recreatieve sportdiensten 2,1 0,8 2,1-0,3 0,1 2,0 2,2 Kantines 1,3 2,2 1,7 2,3 4,1 0,7 1,8 Droogkuis, verstelling en verhuur kledij 1,9 1,7 1,7 1,6 1,0 0,1 0,3 Overige diensten 1,5 1,3 2,0 1,1-1,3 24,4 18,5 Onderwijs 0,0 1,1 1,0 2,5-0,1 1,5 1,7 Sociale bescherming 3,0 2,0 4,3 1,3-3,4 5,3 4,2 Ziekenhuizen 1,3 1,9 2,4-0,7 Nb 8,9 1,1 Verzekering i.v.m. gezondheid 2,5 2,2 2,6 1,9 3,0 2,6 3,0 Andere verzekeringen 1,7 1,3 1,1 Nb 2,1 0,8 0,6 Andere diensten, n.e.g. 0,6 0,8 1,6 0,2 1,8 1,5 2,1 Financiële diensten, n.e.g. 2,5-0,6 2,0 2,6-11,1 0,1 0,9 Geneeskundige prestaties tandartsen 0,0 1,0 1,0 1,1 0,4 1,0 1,5 Medische en paramedische diensten 0,0 0,3 0,3 0,3 0,0 2,9 3,2 Huisvestingsdiensten 1,1 1,2 1,4 0,6 2,0 23,3 28,4 Huur 0,9 1,2 1,5 0,3 2,0 14,5 19,8 Huishoudelijke en andere diensten voor de woning 0,2 1,1 2,6-1,4 3,3 2,5 1,1 Andere diensten i.v.m. woning 3,2 1,4 1,6 0,8-0,8 1,9 1,1 Diensten onderhoud, herstelling woning 2,2 1,7 2,7 1,3-0,4 1,4 2,0 Verzekering i.v.m. woning 1,7 2,3 1,9 2,7 0,9 0,8 1,0 Huisvuilophaling 1,5 0,5-0,1 1,6 1,2 1,0 1,3 Riolering 0,7 0,5 0,0 1,4 2,2 1,1 1,7 Communicatie 4,9-0,7-0,8 1,0-5,4 6,8 7,2 Telefoon- en faxtoestellen en -diensten 5,0-1,1-1,4 0,8-5,7 6,5 6,7 Posterijen 2,8 4,4 5,0 3,8 1,6 0,2 0,5 Vervoerdiensten 1,3 1,1 1,7 0,4 1,1 12,9 16,7 Onderhoud en herstellingen 1,4 1,4 2,4 0,3 3,2 6,6 5,5 Personenvervoer over de weg 3,3 1,8 0,9 2,2 0,7 1,1 0,9 Andere diensten voor privévoertuigen 1,8 1,0 0,6 1,8-0,5 1,0 3,3 Personenvervoer per spoor 1,1 0,4 0,6-0,4 1,7 1,2 1,8 Andere vervoerdiensten 1,5 1,8 1,5-1,1 4,9 0,2 0,2 Verzekering i.v.m. vervoer -0,4 2,3 4,1 0,1 2,6 1,9 1,6 Personenvervoer door de lucht 3,3-1,9-0,7-1,8-5,0 0,9 1,5 Reizen -0,3 0,9-0,4 4,5 3,1 6,4 8,3 Accommodatie 0,0-0,5-1,1 11,0 2,8 2,0 3,3 Pakketreizen -0,4 2,9 1,8 3,7 3,2 4,4 5,0 Diensten 1,8 1,1 1,3 1,0 0,5 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Nb: niet beschikbaar. 168

169 Tabel 6. Niet-energetische industriële goederen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Gewicht 2015 (in %) Gemiddelde Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden België buurlanden Duurzame goederen 1,3 0,1 0,8-1,1 0,3 33,0 33,4 Nieuwe auto s 2,9 0,4 1,5-1,1 1,4 13,6 13,3 Meubelen en stoffering 0,7 0,5 0,9-0,8 2,0 8,5 6,8 Motorfietsen en fietsen 2,4 1,1 1,4 0,5 0,7 1,3 1,3 Sieraden, klokken en horloges 3,3 1,7 2,6 1,9-3,6 1,0 2,0 Grote goederen voor recreatie 2,9 1,4 1,5 1,3 1,1 0,4 1,3 Tapijten en vloerbekleding 1,7-0,5-1,5 1,8-1,5 0,3 0,8 Foto- en filmapparatuur 0,0 5,5 8,5-1,8 7,2 0,4 0,6 Huishoudapparaten -0,8-1,1-0,4-2,0-2,3 3,9 3,5 Audio- en videoapparatuur -3,0-4,1-4,6-5,0-0,2 1,7 2,1 Gegevensverwerkende apparatuur -1,4-2,0 0,4-4,5-4,6 2,0 1,8 Half-duurzame goederen 0,7 0,6 1,0-0,1 1,4 36,5 35,6 Kleding 0,3 1,1 1,6 0,2 1,3 16,6 13,6 Schoeisel 1,3 0,8 1,4-0,2 0,3 3,6 3,8 Huishoudtextiel 1,0 0,7 0,6 0,6 1,0 2,6 1,6 Vaat-, glaswerk en huishoudartikelen 2,0 0,8 1,9 0,0 1,3 1,9 2,2 Boeken 2,3 1,6 1,6 0,0 6,2 1,9 2,1 Andere artikelen voor persoonlijk gebruik 2,2 1,9 2,1 1,5 3,4 1,1 1,4 Gereedschap voor huis en tuin 0,5-0,7-0,8-0,2-3,0 2,6 2,1 Andere kleding artikelen 1,9 1,0 1,5 0,4 6,0 0,9 1,0 Sport-, kampeer- en recreatieartikelen 0,3 1,3 0,1 1,1 5,2 0,6 1,7 Kledingstoffen 0,2 2,8 2,8 Nb Nb 0,2 0,2 Speelgoed en hobbyartikelen -0,1-1,1 0,5-4,0 0,2 2,0 2,4 Delen en toebehoren 1,0-0,8-0,9-0,4-1,1 1,6 2,5 Dragers opname beeld en geluid -3,6-2,8-0,4-5,3-5,1 1,1 0,9 Niet-duurzame goederen 0,6 0,9 1,3 0,5-0,2 30,5 31,0 Kranten en tijdschriften 4,5 4,3 4,0 4,7 4,2 2,0 2,6 Niet-duurzame huishoudartikelen 0,4-0,2-0,5 0,0-0,1 3,9 2,7 Tuinbouw 3,0 3,2 1,6 5,2 5,1 2,8 2,7 Producten voor huisdieren 0,1 0,1-0,2 0,5-0,2 2,8 2,7 Allerlei drukwerk en schrijfwaren 2,0 1,3 1,3 1,5 1,1 1,3 1,4 Andere medische producten 1,0 0,4 1,5-0,7-5,1 2,4 3,6 Watervoorziening 1,5 1,0 1,9-0,1-3,3 1,8 2,5 Producten voor onderhoud en herstelling woning 0,0 0,9 1,1 0,7 0,2 4,3 1,4 Geneesmiddelen -0,1 0,6 2,3-1,7 1,4 4,6 4,7 Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging -2,0-0,5-0,3-0,5-1,5 4,5 6,6 Niet-energetische industriële goederen 0,8 0,5 1,0-0,2 0,6 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek-Statistics Belgium. Nb: niet beschikbaar. 169

170 Bijlage 4. Bibliographie Aghion P., N. Bloom, R. Blundell, R. Griffith et P. Howitt (2005), Competition and Innovation: an Inverted-U Relationship, The Quarterly Journal of Economics, May. Armstrong M. et J. Vickers (1993), Price Discrimination, Competition and Regulation, Journal of Industrial Economics, 41(4), Aucremanne L. et M. Druant (2005), Price-setting Behaviour in Belgium: What Can Be Learned from an Ad Hoc Survey?, National Bank of Belgium Working Paper 65, March. Baugnet V. et T. De Keyser (2015), Marges bénéficiaires des entreprises: evolution récente dans un context de faible inflation, Revue économique de la Banque Nationale de Belgique, septembre. Burggraeve K., G. de Walque et H. Zimmer (2015), La relation entre croissance économique et emploi, Revue économique de la Banque Nationale de Belgique, juin. Cavelaars P. (2002), Does Competition Enhancement Have Permanent Inflation Effects?, De Nederlandsche Bank Staff Reports. Conway P., D. De Rosa, G. Nicoletti en F. Steiner (2006), Regulation, Competititon, and Productivity Convergence, OECD Economics Department Working Paper 509. Cornille D. et B. Robert (2005), Interdépendances sectorielles et structure des coûts de l'économie belge: une application des tableaux input-output, Revue économique de la Banque Nationale de Belgique, juin. Druant M. (2005), Fixation des prix dans la zone euro: résultats d'une enquête réalisée par l'eurosystème, Revue économique de la Banque Nationale de Belgique, septembre. ECB (2001), Price effects of regulatory reform in selected network industries, March. ECB (2002), Price level convergence and competition in the euro area, Monthly Bulletin, August. ECB (2003), Recent developments in network industries, Monthly Bulletin, Box 4, November. ECB (2004), Measuring and analyzing profit developments in the euro area, Monthly Bulletin, January. ECB (2006), Competition, productivity and prices in the euro area services sector, ECB Occasional Paper 44, April. ECB (2007), Competition in and economic performance of the euro area services sector, Monthly Bulletin, May. European Commission (2001), DG Markets, Price Dispersions in the Internal Market, mimeo. FOD economie (2017), Marktwerking in België: horizontale screening van sectoren, Prijzenobservatorium, februari. Thum-Thysen A. et E. Canton (2015), Estimation of service sector mark-ups determined by structural reform indicators, European Economy - Economic papers 547, April. Janger J. et P. Schmidt-Dengler (2010), The Relationship between Competition and Inflation, Oesterreichische Nationalbank, Monetary Policy and the Economy Q1. Jonsson M. (2007), Increased competition and inflation, Sveriges Riksbank Economic review. Przybyla M. et M. Roma (2005), Does product market competition reduce inflation? Evidence from EU countries, ECB working paper 453, March. Rogoff K. (2003), Globalization and Global Disinflation, Paper prepared for the Federal Reserve Bank of Kansas City conference on Monetary Policy and Uncertainty: Adapting to a Changing Economy. Woodford M. (2003), Interest and Prices: Foundations of a Theory of Monetary Policy, Princeton University Press. 170

171 Bijlage 5: De in de Eurostat administered prices indicator opgenomen diensten in België en de drie voornaamste buurlanden België Duitsland Frankrijk Nederland 04.11/2 Werkelijke woninghuur X Huisvuilophaling X X X X Riolering X X X X Andere diensten i.v.m. woning X 06.21/3 Geneeskundige prestaties + paramedische diensten X X X Geneesk.prestat. tandartsen X X X X (vanaf 2013) Verpleging in ziekenhuis X X X Personenvervoer per spoor X X (tot en met 2011) X Personenvervoer over de weg X X X Gecombineerd personenvervoer X X X X Posterijen X X (tot en met 2007) X X 08.2/30 Telefoon- en faxtoestellen + telefoon- en faxdiensten X (tot en met 2005) X (tot en met 2006) Culturele diensten X (tot en met 2005) X Onderwijs X X X X Sociale bescherming X X X X Verzek. i.v.m. de woning X (tot en met 2002) Verzek. i.v.m.de gezondheid X Verzeker.i.v.m. het vervoer X (tot en met 2005) Andere verzekeringen 1 X (tot en met 2002) Andere diensten, n.e.g. X X X Bron: EC. Opmerking: de administered price indicator bevat ook niet-energetische industriële goederen (NEIG), levensmiddelen en energetische goederen. Deze werden niet in die tabel opgenomen. 1 Bijvoorbeeld de familiale verzekering. 171

172 Bijlage 6: Technische fiche over de berekening van de theoretische indexeringsindicator Bij het opstellen van de theoretische mechanismen in dit verslag werd rekening gehouden met de meest recente informatie. In bepaalde gevallen werd geen kennis genomen van de meest recente beheerscontracten, meestal omdat ze niet gepubliceerd zijn. Bovendien werd hier geen rekening gehouden met mogelijke extra prijsverhogingen (bijvoorbeeld bij het behalen van bepaalde doelstellingen door een onderneming) of het overslaan van een indexering. Het betreft dus een louter mechanisch effect. Er wordt m.a.w. gestreefd naar een theoretische indicator die het prijsverloop van de geïndexeerde diensten weergeeft, indien enkel en alleen de indexeringsmechanismen gevolgd worden. Categorie Technische controle (COICOP ) Vervoer per trein (COICOP ) Gewicht in 2016 (in % van de dienstenkorf) 0,23 GZI 1,21 GZI Vervoer per bus (COICOP ) 0,93 NCPI Postzegels (COICOP 08.1) 0,23 GZI Gelinkte index Onderwijs (COICOP 10) 1,47 GZI/NCPI Brandverzekering en notariskosten (respectievelijk COICOP en ) Verkeersbelasting (COICOP ) 0,85 en 0,50 ABEX 0,24 (in 2015) NCPI Rusthuizen (COICOP ) 3,6 NCPI Timing Indexering in januari, op basis van november t-1 Indexering in februari, op basis van juni t-1 Indexering in febuari, op basis van juni t-1 Indexering in januari, op basis van GZI augustus t-1 Indexering in oktober, op basis van september/november t-1 Indexering in januari en in juli, op basis van de meest recente evolutie van de ABEX (aangepast in november en mei) Indexering in juli volgens groei van NCPI van dezelfde maand Indexering op basis van NCPI van m-2 Opmerkingen Wordt pas als geïndexeerd beschouwd vanaf januari De toegepaste regel is nog steeds gebaseerd op het beheerscontract van De reden daarvoor is dat er nog geen nieuw beheerscontract gepubliceerd staat op de website. In Wallonië gebeurt dit volgens de NICP van november van het jaar voorafgaand aan de indexering. In Vlaanderen is dit gebaseerd op de gezondheidsindex van september van het jaar voorafgaand aan de indexering. We geven het gewicht 0,4 aan Wallonië en 0,6 aan Vlaanderen. Van toepassing tussen 2011 en x per jaar indexering; geen vast moment. Die dient minstens 30 dagen op voorhand worden meegedeeld. Er werd bijgevolg hier verondersteld dat de indexering gebeurt op basis van de NCPI van twee maanden geleden. 172

173 Bijlage 7: Indicatoren inzake regulering van niet-verwerkende bedrijfstakken Bron: OESO. 173

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014 Geharmoniseerde consumptieprijsindex

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 14 januari 2015

PERSBERICHT Brussel, 14 januari 2015 PERSBERICHT Brussel, 14 januari 2015 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - december 2014 o De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex daalt in december naar -0,4%,

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014 Geharmoniseerde consumptieprijsindex

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016 PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - november 2016 o De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex bedraagt in november 1,7% ten

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016

PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 05/2015 09/2015 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016 Geharmoniseerde

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 15 maart 2016

PERSBERICHT Brussel, 15 maart 2016 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 05/2015 09/2015 01/2016 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 15 maart 2016 Geharmoniseerde

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017 PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - december 2016 o De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex bedraagt in december 2,2% ten

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 11 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 11 december 2015 PERSBERICHT Brussel, 11 december 2015 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - november 2015 De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex stijgt in november naar 1,4%, ten

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 11 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 11 september 2015 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 05/2015 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 11 september 2015 Geharmoniseerde

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 13 mei 2015

PERSBERICHT Brussel, 13 mei 2015 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 13 mei 2015 Geharmoniseerde consumptieprijsindex

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 12 november 2015

PERSBERICHT Brussel, 12 november 2015 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 05/2015 09/2015 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 12 november 2015 Geharmoniseerde

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 13 oktober 2016

PERSBERICHT Brussel, 13 oktober 2016 PERSBERICHT Brussel, 13 oktober 2016 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - september 2016 o De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex bedraagt in september 1,8% ten

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de Nationale Rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 14 september 2017

PERSBERICHT Brussel, 14 september 2017 PERSBERICHT Brussel, 14 september 2017 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - augustus 2017 o De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex bedraagt in augustus 2,0% ten

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de Nationale Rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 29 maart 2018

PERSBERICHT Brussel, 29 maart 2018 01/2007 07/2007 01/2008 07/2008 01/2009 07/2009 01/2010 07/2010 01/2011 07/2011 01/2012 07/2012 01/2013 07/2013 01/2014 07/2014 01/2015 07/2015 01/2016 07/2016 01/2017 07/2017 01/2018 Index (2013 = 100)

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 27 februari 2018

PERSBERICHT Brussel, 27 februari 2018 01/2007 07/2007 01/2008 07/2008 01/2009 07/2009 01/2010 07/2010 01/2011 07/2011 01/2012 07/2012 01/2013 07/2013 01/2014 07/2014 01/2015 07/2015 01/2016 07/2016 01/2017 07/2017 01/2018 Index (2013 = 100)

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Totale inflatie in 2017 FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene

Nadere informatie

Prijzenobservatorium: Historiek en werking

Prijzenobservatorium: Historiek en werking Prijzenobservatorium: Historiek en werking Seminarie FEVIA - BABM 17 september 2013 Peter Van Herreweghe Agenda 1. Prijzenobservatorium : Historiek en taken 2. Werking : Gegevens, aanpak, procedure, timing

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN:

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN: Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN: I. TOTALE INFLATIE PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O.,

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Deel I. De totale inflatie in 2018 PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O.,

Nadere informatie

Consumptieprijsindex en inflatie in september 2012

Consumptieprijsindex en inflatie in september 2012 Consumptieprijsindex en inflatie in september 2012 1. Consumptieprijsindex Brussel, 27 september 2012 De consumptieprijsindex stijgt in september 2012 met 0,21 punt ten opzichte van vorige maand en bedraagt

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

Verloop van de kostprijs. van een zichtrekening tot

Verloop van de kostprijs. van een zichtrekening tot Verloop van de kostprijs van een zichtrekening 01.01.2011 tot 01.01.2016 De studie werd afgesloten op 26 mei 2016. Auteurs zijn: Jean-Paul Theunissen, Mathias Ingelbrecht, Peter Van Herreweghe FOD Economie,

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2017

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2017 PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2017 Vastgoedprijsindex 1ste kwartaal 2017 Volgens voorlopige cijfers bedroeg het jaarlijkse inflatiecijfer voor de vastgoedprijzen 5,4% in het eerste kwartaal van 2017 tegenover

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2016 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 26 september 2016

PERSBERICHT Brussel, 26 september 2016 PERSBERICHT Brussel, 26 september 2016 Vastgoedprijsindex 2de kwartaal 2016 o Volgens voorlopige cijfers bedraagt de geschatte jaarlijkse inflatie van de vastgoedprijzen 2,4% in het tweede kwartaal 2016

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 23 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 23 december 2015 PERSBERICHT Brussel, 23 december 2015 Inflatie bedraagt in december 1,50% Consumptieprijsindex van december 2015 o De inflatie daalt in december van 1,52% naar 1,50%. o De gemiddelde inflatie van 2015

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 23 december 2016

PERSBERICHT Brussel, 23 december 2016 01/2007 05/2007 09/2007 01/2008 05/2008 09/2008 01/2009 05/2009 09/2009 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 05/2015

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2019 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2019 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2019 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN:

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN: Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN: II. ONDERLIGGENDE INFLATIE: EEN AANHOUDEND VERSCHIL TEN NADELE VAN BELGIË

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2015

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2015 PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2015 Residentiële vastgoedprijsindex 4e kwartaal 2014 o De Belgische residentiële vastgoedprijsindex steeg in het vierde kwartaal van 2014 met 1,0% ten opzichte van het vorige

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: DERDE KWARTAALVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: DERDE KWARTAALVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN: DERDE KWARTAALVERSLAG 2012 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en

Nadere informatie

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe Instituut voor de nationale rekeningen PERSCOMMUNIQUÉ 2018-04-27 Links: Publicatie NBB.Stat Algemene informatie De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2018 Over het hele jaar 2017

Nadere informatie

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe Instituut voor de nationale rekeningen PERSCOMMUNIQUÉ 2019-04-29 Links: Publicatie NBB.Stat Algemene informatie De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van 2019 Over het hele jaar 2018

Nadere informatie

Juni 2017 De diensteninflatie : België een uitzondering

Juni 2017 De diensteninflatie : België een uitzondering De diensteninflatie : België een uitzondering J. Jonckheere H. Zimmer Inleiding Op verzoek van de minister van Economie hebben de FOD Economie (Prijzenobservatorium en Algemene Directie Statistiek Statistics

Nadere informatie

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen NATIONALE REKENINGEN 1999 Eerste kwartaal Kwartaalaggregaten Instituut voor de Nationale Rekeningen Dienst Financiële en Economische Statistieken Nationale Bank van België, Brussel Inhoud van de publicatie

Nadere informatie

WAAROM ZIJN DE CONSUMPTIEPRIJZEN VOOR MELK ZO STERK GESTEGEN?

WAAROM ZIJN DE CONSUMPTIEPRIJZEN VOOR MELK ZO STERK GESTEGEN? Instituut voor de nationale rekeningen WAAROM ZIJN DE CONSUMPTIEPRIJZEN VOOR MELK ZO STERK GESTEGEN? FOCUS DERDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

Nadere informatie

Inflatie stijgt in december naar 1,7 procent

Inflatie stijgt in december naar 1,7 procent Persbericht PB14-001 9 januari 2014 9.30 uur Inflatie stijgt in december naar 1,7 procent - Prijzen van benzine en kleding verhogen inflatie - Inflatie in 2013 gemiddeld 2,5 procent - Inflatie eurozone

Nadere informatie

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014 Instituut voor de nationale rekeningen 2014-04-30 Links Publicatie BelgoStat On-line Algemene informatie De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014 Bij een stijging van 0,3 % in

Nadere informatie

CBS: Inflatie december naar laagste niveau in ruim 5 jaar

CBS: Inflatie december naar laagste niveau in ruim 5 jaar Persbericht PB15-001 8 januari 2015 9.30 uur CBS: Inflatie december naar laagste niveau in ruim 5 jaar Inflatie december daalt naar 0,7 procent Goedkopere autobrandstoffen verlagen inflatie Inflatie eurozone

Nadere informatie

Statistisch Product. Geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen

Statistisch Product. Geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen Metadata Statistisch Product Geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen De geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) is een economische indicator de prijsevolutie van goederen en diensten, gekocht

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN EERSTE KWARTAALVERSLAG 2013 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen NATIONALE REKENINGEN 1999 - Derde kwartaal Kwartaalaggregaten Instituut voor de Nationale Rekeningen Dienst Financiële en Economische Statistieken Nationale Bank van België, Brussel Inhoud van de publicatie

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand

Nadere informatie

Laagste inflatie sinds november 2010

Laagste inflatie sinds november 2010 Persbericht PB13-067 7 november 2013 9:30 uur Laagste inflatie sinds november 2010 - Inflatie daalt sterk naar 1,6 procent - Effect btw op inflatie uitgewerkt - Nederlandse inflatie blijft hoger dan in

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB10-007 11 februari 2010 9.30 uur Inflatie omlaag door gas en elektriciteit Energie ruim 17 procent goedkoper dan een jaar eerder Voeding goedkoper Nederlandse

Nadere informatie

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016 Instituut voor de nationale rekeningen PERSCOMMUNIQUÉ 28-4-2016 Links: Publicatie NBB.Stat Algemene informatie De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016 Over het hele jaar 2015

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Inflatie

Hoofdstuk 3: Inflatie Hoofdstuk 3: Inflatie 3.1. Begrippen A. Inflatie is een algemene prijsstijging of een stijging van het algemene prijspeil over een langere periode. De levensduurte stijgt. De waarde van het geld kunnen

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN:

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN: Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN: IV. HET MELKAKKOORD EN DE IMPACT ERVAN OP DE CONSUMPTIEPRIJZEN PRIJZENOBSERVATORIUM

Nadere informatie

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017 Instituut voor de nationale rekeningen PERSCOMMUNIQUÉ 28-4-2017 Links: Publicatie NBB.Stat Algemene informatie De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017 Over het hele jaar 2016

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2010 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2010 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2010 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Voorwoord Met de publicatie in augustus van

Nadere informatie

De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van 2015. De economische activiteit stijgt met 1,1 % over het hele jaar 2014

De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van 2015. De economische activiteit stijgt met 1,1 % over het hele jaar 2014 Instituut voor de nationale rekeningen 2015-04-29 Links: Publicatie NBB.stat Algemene informatie De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van 2015 De economische activiteit stijgt met

Nadere informatie

Inflatie daalt licht naar 1,5 procent

Inflatie daalt licht naar 1,5 procent Persbericht PB13 077 5 december 2013 9:30 uur Inflatie daalt licht naar 1,5 procent Pakketreizen en voeding verlagen inflatie Benzine verhoogt inflatie Inflatie eurozone stijgt De inflatie is in november

Nadere informatie

Inflatie in januari 1,4 procent Halvering in halfjaar tijd Inflatie Nederland en eurozone nagenoeg gelijk

Inflatie in januari 1,4 procent Halvering in halfjaar tijd Inflatie Nederland en eurozone nagenoeg gelijk Persbericht PB14-008 13 februari 2014 9.30 uur Inflatie daalt Inflatie in januari 1,4 procent Halvering in halfjaar tijd Inflatie Nederland en eurozone nagenoeg gelijk De inflatie is in januari 2014 gedaald

Nadere informatie

Inflatie zakt naar 0,8 procent

Inflatie zakt naar 0,8 procent Persbericht PB14-022 10 april 2014 9.30 uur Inflatie zakt naar 0,8 procent Laagste inflatie in bijna vier jaar tijd Tabak en identiteitsbewijzen drukken inflatie Kleding goedkoper De inflatie is in maart

Nadere informatie

Ontwerp. VERORDENING (EG) Nr. /2008 VAN DE COMMISSIE

Ontwerp. VERORDENING (EG) Nr. /2008 VAN DE COMMISSIE Ontwerp VERORDENING (EG) Nr. /2008 VAN DE COMMISSIE van [ ] tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad, wat minimumnormen voor de behandeling van seizoensgebonden

Nadere informatie

Verloop van de kostprijs van een zichtrekening tot

Verloop van de kostprijs van een zichtrekening tot Verloop van de kostprijs van een zichtrekening 01.01.2011 tot 0.1.01.2015 Inhoud 1. Inleiding... 2 2. Het verloop van de kostprijs van een zichtrekening tussen 2011 en 2015... 2 2.1. Methode... 2 2.2.

Nadere informatie

Impact van de Russische boycot op de prijzen en de uitvoer van bepaalde landbouwproducten

Impact van de Russische boycot op de prijzen en de uitvoer van bepaalde landbouwproducten Impact van de Russische boycot op de prijzen en de uitvoer van bepaalde landbouwproducten FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene Directie Economische Analyses en Internationale Economie

Nadere informatie

CPI Statistisch Bulletin, maart 2017

CPI Statistisch Bulletin, maart 2017 CPI Statistisch Bulletin, maart 2017 Willemstad, mei 2017 Consumentenprijzen Curaçao: maart 2017 Prijzen 0,2 procent lager dan in de maand februari 2017; Inflatie per maart 2017 is 0,4 procent Het consumentenprijsindexcijfer

Nadere informatie

CBS: Inflatie stijgt licht naar 1 procent

CBS: Inflatie stijgt licht naar 1 procent Persbericht PB14 054 4 september 2014 9.30 uur CBS: Inflatie stijgt licht naar 1 procent Prijsontwikkeling vliegtickets en kleding verhoogt inflatie Weinig impact boycot Rusland op prijzen voor consument

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inflatie daalt naar 2,4 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inflatie daalt naar 2,4 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-029 10 mei 2012 9.30 uur Inflatie daalt naar 2,4 procent Inflatie omlaag door voeding en tabak Vakanties duurder Inflatie in Nederland nog steeds hoger

Nadere informatie

Impact van de Russische boycot. op de prijzen en de uitvoer. van bepaalde landbouwproducten. september 2015

Impact van de Russische boycot. op de prijzen en de uitvoer. van bepaalde landbouwproducten. september 2015 Impact van de Russische boycot op de prijzen en de uitvoer van bepaalde landbouwproducten september 2015 FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene Directie Economische Analyses en Internationale

Nadere informatie

CPI Statistisch Bulletin augustus 2017

CPI Statistisch Bulletin augustus 2017 CPI Statistisch Bulletin augustus 2017 Willemstad, september 2017 Consumentenprijzen Curaçao: augustus 2017 Prijzen 0,1 procent hoger vergeleken met de maand juli 2017; Inflatie per augustus 2017 is 1,2

Nadere informatie

CPI Statistisch Bulletin juli 2017

CPI Statistisch Bulletin juli 2017 CPI Statistisch Bulletin juli 2017 Willemstad, september 2017 Consumentenprijzen Curaçao: juli 2017 Prijzen 0,2 procent hoger vergeleken met de maand juni 2017; Inflatie per juli 2017 is 1,1 procent Prijsontwikkeling

Nadere informatie

Consumentenprijsindex In de persmededeling van 5 augustus 2003 heeft het CBS gemeld dat de uitkomsten over de periode juni 2002 tot en met juni 2003

Consumentenprijsindex In de persmededeling van 5 augustus 2003 heeft het CBS gemeld dat de uitkomsten over de periode juni 2002 tot en met juni 2003 Consumentenprijsindex In de persmededeling van 5 augustus 2003 heeft het CBS gemeld dat de uitkomsten over de periode juni 2002 tot en met juni 2003 niet correct zijn. Dientengevolge zijn de CPI-cijfers

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inflatie stijgt naar 2,1 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inflatie stijgt naar 2,1 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB11-034 10 mei 2011 9.30 uur Inflatie stijgt naar 2,1 procent Inflatie stijgt vooral door duurdere benzine Tabak, voedingsmiddelen en koffie ook duurder

Nadere informatie

PRIJZEN EN MARGES VAN VAKANTIEDORPEN IN BELGIË

PRIJZEN EN MARGES VAN VAKANTIEDORPEN IN BELGIË Instituut voor de nationale rekeningen PRIJZEN EN MARGES VAN VAKANTIEDORPEN IN BELGIË FOCUS TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2018 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM FOD Economie,

Nadere informatie

CBS: inflatie stijgt licht

CBS: inflatie stijgt licht Persbericht PB14-042 10 juli 2014 9.30 uur CBS: inflatie stijgt licht Inflatie in juni 0,9 procent Kleding, vakanties en vliegtickets verhogen inflatie Verschil met eurozone kleiner De inflatie in juni

Nadere informatie

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB13-011 14 februari 2013 9.30 uur Economie verder gekrompen Economie krimpt in vierde kwartaal 0,2 procent t.o.v. kwartaal eerder Ten opzichte van een jaar

Nadere informatie

Persbericht. Consumentenprijsindex juni

Persbericht. Consumentenprijsindex juni Persbericht PB99-176 9 juli 1999 10.30 uur Consumentenprijsindex juni De consumentenprijzen zijn tussen mei en juni met 0,4 procent gedaald. Dit blijkt uit cijfers van het CBS. Vergeleken met vorig jaar

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inflatie weer onder 3 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inflatie weer onder 3 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB08-072 6 november 2008 9.30 uur Inflatie weer onder 3 procent Inflatie lager door sterkste daling benzineprijs in dertig jaar Ook inflatie eurozone flink

Nadere informatie

CBS: inflatie nog steeds onder de 1 procent

CBS: inflatie nog steeds onder de 1 procent Persbericht PB14-046 7 augustus 2014 9.30 uur CBS: inflatie nog steeds onder de 1 procent Inflatie in juli onveranderd laag op 0,9 procent Huren weer fors omhoog Inflatie eurozone gedaald De inflatie in

Nadere informatie

Persbericht. Inflatie gestegen naar 1,9 procent. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Inflatie gestegen naar 1,9 procent. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB11-001 6 januari 2011 9.30 uur Inflatie gestegen naar 1,9 procent Duurdere autobrandstoffen verhogen inflatie Inflatie in 2010 gemiddeld 1,3 procent Inflatie

Nadere informatie

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: EERSTE KWARTAALVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN: EERSTE KWARTAALVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM Instituut voor de nationale rekeningen ANALYSE VAN DE PRIJZEN: EERSTE KWARTAALVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM INLEIDING Zoals bepaald in de wet van 8 maart

Nadere informatie

CBS: Inflatie weer onder de 1 procent

CBS: Inflatie weer onder de 1 procent Persbericht PB14-059 9 oktober 2014 9.30 uur CBS: Inflatie weer onder de 1 procent Inflatie in september 0,9 procent Vliegtickets verlagen inflatie Inflatie in Nederland iets lager dan in de eurozone De

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Van dit persbericht is een herziene versie verschenen (zie persbericht PB04-036)

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Van dit persbericht is een herziene versie verschenen (zie persbericht PB04-036) Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB04-035 11 maart 2004 9.30 uur Van dit persbericht is een herziene versie verschenen (zie persbericht PB04-036) Inflatie in februari gedaald naar 1,2 procent

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Laagste inflatie sinds 1987

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Laagste inflatie sinds 1987 Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB09-052 6 augustus 2009 9.30 uur Laagste inflatie sinds 1987 Inflatie duikt naar 0,2 procent Prijsdaling gas verlaagt inflatie met 1,0 procentpunt Huurstijging

Nadere informatie