Rapport betreffende (spannings-)bemaling BP verkooppunt motorbrandstof Honswijck aan de A1 (na reconstructie) te Muiden

Transcriptie

1 Rapport betreffende (spannings-)bemaling BP verkooppunt motorbrandstof Honswijck aan de A1 (na reconstructie) te Muiden Opdracht nummer AA Datum rapport 19 augustus 2015

2 AA blz. 1 Rapport betreffende (spannings-)bemaling BP verkooppunt motorbrandstof Honswijck aan de A1 (na reconstructie) te Muiden Opdracht nr. AA Datum rapport 19 augustus 2015 Opdrachtgever Meijer & van Eerden Ingenieursbureau BV Postbus AH Zoetermeer Tel.: Constructeur Adviesburo Baas BV Moltzerhof VA Rotterdam Tel.: rapportcontrole: Th. de Wit dd. opgesteld door:

3 AA blz. 2 INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING GRONDONDERZOEK en BODEMGESTELDGHEID (hoogte-)ligging sonderingen met kleefmeting bodemopbouw zetting voorbelasting A HYDROLOGISCHE GEGEVENS schematisatie hydrologische bodemopbouw boringen en grondwaterstanden UITVOERING BOUWPUT BRANDSTOFTANKS constructieve uitgangspunten algemene opzet bouwput aanvulling naast tanks BEMALING BRANDSTOFTANKS horizontale drainage bemaling zandlaag vanaf ca. 6,0 m- NAP bemalingsdebiet monitoring grondwaterstand omgeving lozing bemalingswater vergunningen heffingen INVLOED BEMALING OP OMGEVING invloed op grondwaterpotentialen omgeving zettingen funderingen bestaande bebouwing in omgeving landbouw en groenvoorzieningen mobiele bodemverontreinigingen overige grondwateronttrekkingen invloed op zout grondwater blad

4 AA blz. 3 LIJST VAN DE BIJLAGEN omschrijving nr. - grafiek meetgegevens TNO-Dinoloket 1 blad - richtlijnen voor het uitvoeren van 2 bladen grondverbeteringen en grondverdichtingen - sondeergrafieken met kleefmeting 01 t/m 17 - handboorstaten HB01 t/m HB03 - situatie sondeerpunten T01 - isohypsenkaart potentiaal diepere zandlaag, schaal 1: T02 - isohypsenkaart potentiaal diepere zandlaag, schaal 1: T

5 AA blz. 4 1 INLEIDING Op 20 januari 2015 ontving Geomet van Meijer & van Eerden Ingenieursbureau de opdracht voor het uitvoeren van een grondonderzoek en het uitbrengen van geotechnische adviezen betreffende een BP verkooppunt van motorbrandstoffen Honswijck aan de A1 te Muiden. In verband met de reconstructie van de A1 zal het bestaande verkooppunt worden verplaatst. Indicatief zijn nabij de nieuwe locatie van het BP verkooppunt door derden sonderingen uitgevoerd. De resultaten van de 6 sonderingen zijn door de opdrachtgever ter beschikking gesteld. De sonderingen zijn uitgevoerd ten behoeve van de voorbelasting van het terrein. Op basis van deze 6 sonderingen is rapport AA d.d. 30 maart jl. opgesteld. Het rapport omvatten de opzet van de geotechnische adviezen. Begin juni 2015 is ten behoeve van de realisering van het BP verkooppunt het beoogde grondonderzoek uitgevoerd, waarna de definitieve adviezen konden worden opgesteld. De adviezen zijn gepresenteerd in rapport AA d.d. 28 juli Op basis van het rapport AA is geconcludeerd dat een vergunning onderbouwd bemalingsrapport noodzakelijk is. Dit vanwege de verwachte overschrijding van de vergunningsgrens, welke geldt bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht in het kader van de Waterwet. Op 29 juli 2015 is de aanvullende opdracht ontvangen voor het uitwerken van het uitgebreide bemalingsadvies. In aansluiting op de reeds verstrekte gegevens bevat dit rapport het bemalingsadvies inclusief isohypsenkaarten van de grondwaterverlaging. Voor de overige adviezen wordt verwezen naar rapport AA d.d. 28 juli GRONDONDERZOEK en BODEMGESTELDGHEID 2.1 (hoogte-)ligging Het project is gelegen in de Zuidpolder beoosten Muiden langs de gereconstrueerde A1. Het maaiveldpeil ter plaatse van de sondeerpunten varieerde tijdens het grondonderzoek van 0,34 m- NAP tot 0,21 m+ NAP. Ter plaatse van de sonderingen 01, 02, 04 t/m 06 en 08 lag het maaiveld op 0,6 à 1,9 m+ NAP. Verwacht wordt dat hier nog (deels) de voorbelasting aanwezig is. Op basis van de verstrekte informatie is op te maken dat de bovenkant van de terreinverharding op 0,15 m- NAP komt te liggen. Plaatselijk dient het maaiveld nog op hoogte te worden afgegraven. 2.2 sonderingen met kleefmeting Uitgevoerd werden 17 diepsonderingen met een elektrische conus, waarbij tevens de plaatselijke mantelwrijving is gemeten. Het resultaat is gepresenteerd op de sondeergrafieken 01 t/m 17. De diepte op de sondeergrafieken is gegeven in meters ten opzichte van NAP. De uitzetgegevens zijn vermeld op de bijgevoegde situatie T

6 AA blz bodemopbouw Uit de resultaten van het grondonderzoek kan de navolgende bodemopbouw worden afgeleid: Diepte in m- NAP Bodembeschrijving m.v. - 2,5 à 3,5 ZAND, vast tot overwegend zeer vast gepakt, opgebrachte laag, ter plaatse van sondering 10 los gepakt, plaatselijk is een klei- en/of siltlaagje ingesloten 2,5 à 3,5-3,0 à 4,0 KLEI, humeus, uitgedroogde oude toplaag, ter plaatse van sondering 12 sterk silthoudend 3,0 à 4,0-5,75 à 6,25 VEEN, slap 5,75 à 6,25 - ca. 22,0 ZAND, matig vast tot overwegend zeer vast gepakt, plaatselijk met een siltlaagje, Pleistoceen ca. 22,0 maximaal verkende diepte De bodemopbouw betreft een zo goed mogelijke inschatting, welke is gebruikt voor de adviezen. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend ten aanzien van samenstelling en eventuele bijmengingen van de grond. 2.4 zetting voorbelasting A1 Uit beschikbare informatie vanuit de opdrachtgever is op te maken dat door derden het terrein is voorbelast. Op basis van een eerste fitberekening van de firma SAAone is de restzetting ten gevolge van de voorbelasting gesteld op 0,15 meter in 7 jaar, hetgeen relatief grote zettingen zijn in relatie tot het tijdsaspect. Voor een inschatting van de mogelijke verschilzetting op de lange termijn zijn de gegevens van een 6-tal zakbaken beschouwd. De 6 zakbaken zijn nabij de locatie van de vloeistofdichte verharding gesitueerd. Uit de beschouwing van de zakbaken en de sonderingen is het volgende op te maken: - de onderkant van de topzandlaag varieert van 2,5 m- tot 3,5 m- NAP. - de zetting na een periode van 288 dagen varieert van ca. 1,2 tot ca. 1,9 meter - er is geen direct verband tussen de dikte van de ophoging en de opgetreden zettingen Gezien de opgegeven restzettingen (0,15 m in 7 jaar) en de variatie in meetgegevens, is in overleg met de opdrachtgever besloten de vloeistofdichte verharding en de luifel op palen te funderen

7 AA blz. 6 3 HYDROLOGISCHE GEGEVENS 3.1 schematisatie hydrologische bodemopbouw De hydrologische bodemopbouw kan worden geschematiseerd tot vier watervoerende pakketten. De bovenste laag is de locaal opgebrachte topzandlaag tot ca. 3,0 m- NAP, welke watervoerend is over het natte gedeelte. De horizontale doorlatendheid van de topzandlaag bedraagt ca. 10 m²/dag. De drainageweerstand van de toplaag wordt op ca. 250 dagen gesteld. De klei- en veenlagen tussen ca. 3,0 en ca. 6,0 m- NAP vormen een waterremmende laag. De weerstand van deze laag wordt geraamd op 150 dagen. Het pleistocene zandpakket, dat op ca. 6,0 m- NAP begint, reikt tot een diepte van 210,0 m- NAP en kan op basis van samenstelling (grofheid en wijze van afzetting) worden verdeeld in 3 watervoerende pakketten. Op basis van gegevens uit de Grondwaterkaart van Nederland en Regis II alsmede boorgegevens van DinoLoket is op te maken dat de doorlatendheid van de zandpakketten varieert van 600 m²/dag tot 3000 m²/dag. Voor de hydrologische berekening met Microfem is de onderstaande schematisatie van de bodemopbouw gehanteerd. Voor de waterremming tussen de dieper gelegen zandpakketten zijn fictieve remmende lagen ingebouwd. Eén en ander vanwege de onvolkomenheid van de bemaling. Geohydrologische schematisatie Diepte in m- NAP Bodembeschrijving Bodemparameter m.v. ca. 3,0 ZAND, opgebrachte topzandlaag kd = 10 m²/dag ca. 3,0 ca. 6,0 KLEI en VEEN, holocene afzettingen c = 150 dagen ca. 6,0 ca. 30,0 ZAND, Pleistoceen, gestuwd kd = 600 m²/dag - fictieve remmende laag c = 5 dagen ca. 30,0 ca. 64,0 ZAND, Pleistoceen, gestuwd kd = 1000 m²/dag - fictieve remmende laag c = 12 dagen ca. 64,0 ca. 210,0 ZAND, Pleistoceen, gestuwd kd = 3000 m²/dag ca. 210,0 geohydrologische basis boringen en grondwaterstanden Op de bouwlocatie zijn 3 handboringen tot 3,0 meter uitgevoerd voor classificatie van de bovenlagen. De aangetroffen bodemopbouw is omschreven op de handboorstaten, welke als bijlage aan het rapport zijn toegevoegd. De locaties van de handboringen zijn gegeven op de bijgevoegde situatietekening. Tevens is in een boorgat alsmede in enkele sondeergaten de grondwaterstand gemeten. De grondwaterstand werd tijdens de uitvoering van het grondonderzoek aangetroffen op gemiddeld 1,38 m- NAP. Opgemerkt wordt dat dit een serie éénmalige waarnemingen betreft. De freatische grondwaterstand varieert en is afhankelijk van neerslagoverschot, bodemopbouw en afstand tot open water

8 AA blz. 7 Uit beschikbare informatie vanuit een (online) bestemmingsplan is op te maken dat het open waterpeil in de polder varieert tussen 1,85 m- en 2,15 m- NAP. Het boezempeil (de Vecht) heeft een niveau van ca. 0,4 m- NAP. Op basis van gegevens van DinoLoket is op te maken dat de stijghoogte in de zandlaag vanaf ca. 6,0 m- NAP varieert van ca. 1,3 m- NAP tot ca. 1,7 m- NAP. Gemiddeld is de stijghoogte ca. 1,55 m- NAP. Kortstondig zijn verlagingen tot 2,1 m- NAP en 2,4 m- NAP waargenomen. Het betreft gegevens van peilbuis B25H0199 ten noordoosten op ca. 400 meter van de projectlocatie. De meetreeks van de waarnemingen is als bijlage aan het rapport toegevoegd. 4 UITVOERING BOUWPUT BRANDSTOFTANKS 4.1 constructieve uitgangspunten Op het terrein dienen tanks te worden geplaatst onder de elementen bestrating. Conform opgave zijn de volgende constructieve peilen aangehouden: toekomstige maaiveld: 0,15 m- NAP ontgravingsniveau tanks, incl. 0,3 meter kiwa-zand: 4,55 m- NAP grondwaterstand: 1,25 m- NAP stijghoogte: 1,55 m- NAP afmeting bodemoppervlak: 28,0 x 11,8 m algemene opzet bouwput De bouwput voor de te plaatsen tanks kan in principe worden uitgevoerd in een open ontgraving met toepassing van taluds. De bouwput wordt uitgegraven op het niveau van onderkant Kiwa-zand. De teen van het talud wordt daarbij op ca. 0,5 meter buiten de tank gekozen. De te hanteren taludhelling is maximaal 1:2 (ver:hor), zodat de insteek van het talud op ca. 8,8 meter buiten de tank komt te liggen, uitgaande van een maaiveldniveau van 0,15 m- NAP. Aangezien het een ontgraving betreft is de kans op instabiliteit van de onderliggende veenlaag ons inziens niet aanwezig mits de uitgegraven grond niet binnen een zone van 8 meter uit het talud wordt geplaatst en het kiwa-zand direct wordt aangebracht. Voor de stabiliteit van de bouwputbodem is het noodzakelijk de stijghoogte te verlagen tot een niveau 4,55 m- NAP. Eén en ander in relatie tot de ligging van het Pleistoceen. Voor het beperken van de invloed op de vloeistofdichte verharding is het noodzakelijk eerst de tanks aan te brengen, gevolgd door de vloeistofdichte verharding. Geadviseerd wordt de tanks indien mogelijk zover mogelijk van de vloeistofdichte verharding af aan te brengen

9 AA blz. 8 Na het aanbrengen van de tanks zal rondom de tanks worden aangevuld met zand. Iedere aanvulling dient te worden verdicht volgens de werkwijze conform de bijlage "Richtlijnen voor de uitvoering van grondverbeteringen en grondverdichtingen". Indien op het aanlegniveau verstoringen aanwezig zijn in het zandpakket, dienen deze verwijderd te worden. Om een goede verdichting te verkrijgen dient het grondwater 0,5 meter onder het aanlegniveau te liggen. 4.3 aanvulling naast tanks Na het aanbrengen van de tanks zal rondom de tanks worden aangevuld met zand. Iedere aanvulling dient te worden verdicht volgens de werkwijze conform de bijlage "Richtlijnen voor de uitvoering van grondverbeteringen en grondverdichtingen". Indien op het aanlegniveau verstoringen aanwezig zijn in het zandpakket, dienen deze verwijderd te worden. Om een goede verdichting te verkrijgen dient het grondwater 0,5 meter onder het aanlegniveau te liggen. 5 BEMALING BRANDSTOFTANKS De benodigde ontgraving voor het aanbrengen van de tanks kan in principe in een open ontgraving met taluds worden uitgevoerd. Dit betekent dat gerekend moet worden met een daling van de grondwaterstand in de omgeving van zowel de freatische grondwaterstand als de potentiaal in de watervoerende zandlaag vanaf ca. 6,0 m- NAP. De stijghoogteverlaging kan worden gerealiseerd door middel van een vacuümbemaling in het watervoerende pakket vanaf ca. 6,0 m- NAP. Voor het verlagen van de grondwaterstand in de topzandlaag is een horizontale bemaling nodig. Naar verwachting zal een bemalingsduur van 1 à 2 weken voor de aanleg van de tanks nodig zijn. 5.1 horizontale drainage Voor aanvang van de bemaling wordt op ca. 1,0 meter uit de insteek van het talud een horizontale drainage aangebracht. De drainage bestaat uit met kokos of polypropeen omhulde kunststof ribbeldrains ø80 mm welke op ca. 4,7 m- NAP worden aangelegd in met draineerzand opgevulde sleuven. Geadviseerd wordt om een ringdrain aan te leggen. Het aanbrengen van de drain en het aanvullen met zand moeten direct na het uitgraven van de sleuven worden uitgevoerd. De drains dienen te worden aangesloten op een verzamelput van waaruit het water met klokpompen wordt afgevoerd. Voor de pompput dienen locaties te worden gekozen die tijdens uitvoering bereikbaar is voor inspectie en eventueel onderhoud

10 AA blz bemaling zandlaag vanaf ca. 6,0 m- NAP De verlaging in de zandlaag vanaf ca. 6,0 m- NAP kan worden gerealiseerd door middel van een vacuümbemaling. De filterbuizen worden hierbij geplaatst nabij de insteek van het talud. Alle filters hebben een afmeting ø60 mm. Voorts hebben de filters een diepte van 9,5 m- NAP en een perforatie tussen 6,0 m- NAP en 9,5 m- NAP. De filters dienen te worden aangebracht door middel van verbuisd boren. Ten behoeve van het voorkomen van kortsluiting met de toplaag dienen de filters te worden afstopt met zwelklei tussen maaiveld en 6,0 m- NAP. Zowel in de gebruikersfase als in de eindfase. Het benodigde aantal filters en vacuümpompen is ter beoordeling en keuze van de bemalingsfirma. Binnen de bouwput alsmede buiten de bouwput dienen peilbuizen te worden geïnstalleerd voor registratie van de bereikte verlaging. De diepte van de peilbuis bedraagt 9,5 m- NAP. De afstand tot de onttrekkingsfilters dient zo groot mogelijk te worden gehouden. 5.3 bemalingsdebiet Voor de bemaling is een hydrologische modelberekening uitgevoerd met Microfem. Hierbij zijn de bodemparameters gehanteerd, zoals vermeld in het hoofdstuk "schematisatie hydrologische bodemopbouw". Het debiet van de bouwputbemaling is in stationaire toestand berekend op ca. 218 m³/uur. Het water is hoofdzakelijk afkomstig uit de pleistocene zandlagen vanaf 6,0 m- NAP. Het aandeel vanuit de toplaag bedraagt 1 à 2 m³/uur In perioden met hoge neerslag kan dit aandeel maximaal 4 m³/uur bedragen. In de berekening van het debiet is in de topzandlaag uitgegaan van een aanvangsniveau van 1,25 m- NAP en een verlaging tot 3,0 m- NAP. Voor de drukverlaging in de diepere zandlaag is een aanvangspotentiaal van 1,55 m- NAP in combinatie met een verlaging tot 4,55 m- NAP aangehouden. Bij aanvang van de bemaling wordt kortdurend een hoger debiet onttrokken ten gevolge van het initieel verlagen van de grondwaterstand in de toplaag. Gezien de beperkte dikte van het natte gedeelte, is de verwachting dat het initieel verlagen in een dag kan worden gerealiseerd met een extra debiet van 5 à 10 m 3 /uur. Uitgaande van een bemalingsperiode van 14 dagen en een totaal debiet van 225 m³/uur bedraagt het totaal onttrokken debiet m monitoring grondwaterstand omgeving Monitoring van de grondwaterstand, ter controle op de bemalingsinvloed, wordt noodzakelijk geacht. Het aantal peilbuizen en de locaties hiervan dienen te worden gekozen in overleg met gemeente Muiden alsmede het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Op voorhand dient rekening te worden gehouden met ca. 8 peilbuizen met een filterdiepte van ca. 8,0 m- NAP en 4 in de deklaag op een diepte van 5,0 m- NAP. De peilbuizen dienen te worden geïnstalleerd voor de start van de bemaling

11 AA blz lozing bemalingswater Het te lozen water is in hoofdzaak afkomstig uit de pleistocene zandlaag vanaf ca. 6,0 m- NAP. Een beperkt deel zal vanuit de toplaag tot ca. 5,5 m- NAP moeten worden geloosd. In relatie tot de hoeveelheid onttrokken m 3 is nagegaan bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht of er eisen zijn ten aanzien van retourneren. Hieruit is het volgende op te maken: - bij acceptabele waterkwaliteiten kan worden geloosd op het oppervlakte water, mits voldoende afvoer capaciteit aanwezig is c.q. kan worden gecreëerd. - het is wenselijk c.q. heeft de voorkeur het onttrokken grondwater uit de diepere zandlaag te retourneren. - indien er invloed is op de omgeving en/of de waterkwaliteit is niet acceptabel, is retourneren een eis. De definitieve wijze van lozing is gezien bovenstaande afhankelijk van de waterkwaliteit (onttrokken en oppervlakte water), het chloride-gehalte alsmede de afvoer capaciteit van de aanwezige oppervlaktewater. Van beide zandpakketten (toplaag en dieper laag) dient de waterkwaliteit onderzocht door middel van laboratoriumanalyses en in situ metingen. Dit geldt tevens voor de oppervlaktewateren (poldersloot en/of Vecht), waarop geloosd gaat worden. Over de wijze van lozing zal tijdig inhoudelijk overleg plaats moeten vinden met de gemeente Muiden alsmede het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. 5.6 vergunningen Voor de onttrekking van het grondwater tijdens de aanleg van de tanks dient een vergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht in het kader van de Waterwet. De vergunningsgrens van 50 m 3 /uur wordt namelijk overschreden. Bij het aanvragen van de vergunning dient rekening te worden gehouden met een proceduretijd van maximaal 6 maanden vanaf indiening definitieve aanvraag. Ter voorkoming van vertraging en mogelijk opnieuw opstarten van de procedure wordt geadviseerd vooraf een concept aanvraag in te dienen bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De totale procedure kan hierdoor iets langer duren. Voorliggend rapport kan worden ingediend als bijlage bij de bemalingsaanvraag. Voor de vergunningsaanvraag wordt uitgegaan van de in paragraaf 5.4 vermelde debieten

12 AA blz heffingen Over het te lozen bemalingswater is een heffing verschuldigd aan het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De hoogte hiervan is afhankelijk van de waterkwaliteit. Tevens is een grondwaterheffing van Provincie Noord-Holland verschuldigd. Deze bedraagt 0,0085 /m 3, onder voorbehoud van wijzigingen in de provinciale verordening. Voor het gebruik van de eventuele riolering kunnen eveneens kosten in rekening worden gebracht. Voor nadere informatie hierover wordt verwezen naar het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en gemeente Muiden. De voorheen verschuldigde grondwaterbelasting van de Rijksoverheid is afgeschaft per 1 januari INVLOED BEMALING OP OMGEVING 6.1 invloed op grondwaterpotentialen omgeving De verlaging van de freatische grondwaterstand zal alleen merkbaar zijn in de ophoging ten behoeve van de reconstructie van de A1. Daar de toplaag van de polder voornamelijk bestaat uit ondoorlatende klei- en veenlagen, wordt de verlaging in de richting van de polder nihil geacht. Langs de rand van de bouwput zal een verlaging optreden tot maximaal 4,55 m- NAP in de pleistocene zandlaag. Ten opzichte van de natuurlijk laagste stijghoogte van 1,70 m- NAP bedraagt de verlaging 2,85 meter. Het verlagingsniveau van de natuurlijk laagste stijghoogte wordt verwacht op ca. 770 meter uit de bouwput. De verlagingen van de stijghoogte in het pleistocene zandpakket zijn door middel van isohypsenkaarten op situatie T02 (schaal 1:1.000) en T03 (schaal 1:25.000) weergegeven. Voor de hydrologische berekening is een aanvangspotentiaal gehanteerd van 1,55 m- NAP. Op een afstand van ca meter vanaf de rand van de bouwput wordt een verlaging van 0,05 meter gevonden voor de stijghoogte. Bij de Microfem-berekeningen is ervan uitgegaan dat tijdens de uitvoeringsperiode geen andere bemalingen in uitvoering zullen zijn

13 AA blz zettingen De verwachte verlagingen van de freatische grondwaterstand buiten de bouwput bevinden zich waarschijnlijk alleen in de lengte richting van de gereconstrueerde A1. Dit zal zorgen voor een tijdelijke toename van de belasting vanuit de zandophoging met als gevolg zettingen. Opgemerkt wordt dat na het oplaten van de freatische grondwaterstand de zettingen zullen stoppen. Ten gevolg van de verlaging zal hierdoor geen extra zetting optreden, maar wel zorgen voor een tijdelijke versnelling van de verwachte zettingen. De extra verlaging van de stijghoogte in de omgeving ligt naar verwachting binnen een straal van 780 meter uit de rand van de bouwput. In relatie tot de aanwezige veenlagen en een bemalingsduur van maximaal 2 weken dient rekening gehouden te worden met zettingen. De te verwachten zetting bedraagt ca. 0,07 meter direct naast de bouwput tot ca. 0,02 meter op 250 meter vanaf de rand van de bouwput. Opgemerkt wordt dat voor de aanleg van de voormalige tanklocatie eveneens een spanningsbemaling moet zijn gebruikt, waardoor dit effect waarschijnlijk deels al is opgetreden in de omgeving. 6.3 funderingen bestaande bebouwing in omgeving De dichtstbijgelegen belendingen bevinden zich op een afstand van ca. 250 meter. Op deze afstand wordt ten gevolge van de bemaling een zetting verwacht van 10 à 20 mm, uitgaande van een maagdelijke maaiveld situatie. Indien een belending op deze afstand op staal is gefundeerd, is het maaiveld enigszins voorbelast waardoor de zettingsverwachting lager zal zijn. Naar verwachting zal de invloed op de belending acceptabel zijn, mede gezien het feit dat incidentele verlagingen zijn waargenomen in het verleden. 6.4 landbouw en groenvoorzieningen In de omgeving van de bemaling zijn agrarische landerijen aanwezig. Gezien de verwachte bemalingsinvloed op de freatische grondwaterstand, de korte tijdsduur van de bemaling alsmede de relatief ondoorlatende deklaag wordt geen directe negatieve invloed verwacht. 6.5 mobiele bodemverontreinigingen Gegevens over mobiele bodemverontreinigingen zijn via het BodemLoket geraadpleegd. Hieruit is op te maken dat de voormalige BP-locatie is gesaneerd. Verder zijn er van het verwachte invloedsgebied geen verdachte locaties gemarkeerd. 6.6 overige grondwateronttrekkingen Voor zover bekend zijn binnen het invloedsgebied van de bemaling geen permanente grondwateronttrekkingen of richtingen voor koude-warmteopslag aanwezig

14 AA blz invloed op zout grondwater Het grondwater in de topzandlaag is naar alle verwachting zoet (< 150 mg/l Cl). Uit beperkte informatie van de Grondwaterkaart is de kans aanwezig dat het water uit de diepere zandlaag brak is. Een chloride-gehalte >150 mg/l kan mogelijk leiden tot aanvullende maatregelen c.q. eisen vanuit het bevoegd gezag. Eén en ander is afhankelijk van de waterkwaliteit, welke van de verschillende watervoerende zandlagen en open water nog onderzocht dient te worden. Het vermoedelijke brakke grondwater in de diepere zandlaag zal naar verwachting in zeer beperkte mate worden beïnvloed. Dit gezien de relatief korte bemalingsperiode van 1 à 2 weken. Alphen a/d Rijn, 19 augustus 2015 GEOMET B.V. Opgesteld door: ing. I. Klein Projectleider Geotechniek ing. T.J.M. de Wit Hoofd Adviesafdeling

15 AA14490 te Muiden Filter: B25H Coordinaten: x= Diepte: -16,15 tot -17,15 m NAP y= Stijghoogte cm NAP Peildatum

16 b l a d 1 v a n 2 RICHTLIJNEN VOOR HET UITVOEREN VAN GRONDVERBETERINGEN en GRONDVERDICHTINGEN Een grondverbetering ten behoeve van toekomstige funderingen dient te worden uitgevoerd met schoon zand, dat goed verdichtbaar is. Het zand nodig voor de grondverbetering zal, afhankelijk van de hieraan te stellen eisen, moeten worden onderzocht op korrelverdeling, korrelvorm en verdichtbaarheid. Dit geldt zowel voor het eventueel van nature aanwezige zand als voor aan te voeren zand. Het onderzoek kan bestaan uit een zeefanalyse, microscopisch onderzoek en een Proctor proef. Eisen voor zand De aan het zand te stellen eisen zijn: - De korrelfractie kleiner dan 63 µm zal in het algemeen niet meer mogen bedragen dan 5 %. Indien minder strenge eisen worden gesteld aan de grondverbetering is een gewichtspercentage van 10 % toelaatbaar. Dit geldt in het algemeen bij beperkte funderingsdrukken. - De uniformiteitscoëfficiënt (= D 60/D 10) dient voor Nederlandse zanden minimaal 2,0 te bedragen. Hierbij staan D 60 en D 10 voor een korreldiameter met een zeefdoorval van respectievelijk 60 en 10 gewichts- procenten. - De korrelvorm dient bij voorkeur hoekig te zijn. - De "Proctor-curve", waarin het watergehalte is uitgezet tegen de droge dichtheid, dient rond de maximum dichtheid een flauw verloop te hebben. Verdichtingswijze Voor een optimale verdichting van de huidige grondslag of een aan te brengen grondverbetering wordt de volgende werkwijze geadviseerd : - ieder ontgravingsniveau verdichten met een trilplaat of trilwals in minimaal 4 gangen, kruislings en overlappend. - een grondverbetering in lagen aanbrengen en verdichten De toe te passen laagdikte is hoofdzakelijk afhankelijk van de aan te wenden verdichtingsapparatuur. Globaal is in de navolgende tabel een indicatie gegeven van de toe te passen laagdikte en apparatuur. Gewicht trilplaat van 1 tot 2 kn : laagdikte 0,2 m Gewicht trilplaat van 3 tot 4 kn : laagdikte 0,3 m Gewicht trilplaat van 5 tot 6 kn : laagdikte 0,5 m Gewicht trilwals van 20 tot 30 kn : laagdikte 0,3 m Gewicht trilwals van 40 tot 60 kn : laagdikte 0,5 m Opgemerkt dient te worden dat de dieptewerking volgens de specificaties van de fabriek in het algemeen geen maatstaf vormt voor de toe te passen laagdikte bij de normale verdichtingswijze. Teneinde de fabrieksmatig opgegeven dieptewerking te bereiken, zijn een groot aantal gangen noodzakelijk (10 tot 15). De effectiviteit van de werking neemt namelijk snel af met de diepte. Verder zijn onderhoud en slijtage van de apparatuur ook belangrijke aspecten voor een optimale uitvoering van de verdichting

17 b l a d 2 v a n 2 Bij het toepassen van zware trilapparatuur wordt de bovenste laag van 150 mm tijdens dan wel na het passeren van de apparatuur weer los geschud. Natrillen van het funderingsniveau met een lichte trilplaat is dan ook noodzakelijk. De aanlegbreedte van de grondverbetering dient zodanig te zijn, dat een spreiding van de funderingsdrukken mogelijk is onder een hoek van 45 graden met de verticaal, gerekend vanaf de rand van de stroken en/of poeren. Grondwaterstand De grondwaterstand dient zich tijdens de verdichting op ca 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau te bevinden. Drijfzand kan ontstaan, afhankelijk van de doorlatendheid van het aanwezige zand en de toe te passen trilapparatuur, indien de waterstand te hoog is. Hierdoor wordt verdichten onmogelijk. Het watergehalte van het zand dient tijdens het verdichten bij voorkeur 8 tot 15 % te bedragen. Een en ander is af te leiden uit de Proctor proef, waarbij het optimale watergehalte wordt bepaald in relatie tot de hoogst verkregen dichtheid. Controle grondverbetering De kwaliteit van de grondverbetering dient zodanig te zijn, dat minstens een hoek van inwendige wrijving wordt bereikt die als uitgangspunt in de berekening is gehanteerd. De waarden liggen in de regel tussen 30 en 35 graden. De kwaliteitscontrole van de uitgevoerde grondverbetering kan op verschillende manieren plaatsvinden: a) Controlesonderingen. Hierbij kan een volledig pakket grondverbetering worden gecontroleerd. De gemeten conusweerstanden dienen dan als controlemiddel. b) Handsonderingen. De mogelijkheden hiermee zijn beperkt, zowel voor wat betreft de te meten conusweerstand als de maximale penetratiediepte. Gesteld kan worden dat een verdichte zandlaag van ca 0,5 m hiermee te controleren is. In combinatie met een handboor kunnen eventueel ook diepere niveaus worden gecontroleerd. c) In-situ dichtheidsbepalingen met behulp van volume steekringen. De beperkingen van dit systeem zijn als onder b). De beoordeling van de gemeten dichtheid moet worden gerelateerd aan de uit de Proctor proeven verkregen maximale dichtheid. In het algemeen dient de gemeten dichtheid minimaal 95 tot 98 % van de standaard Proctor dichtheid te bedragen, waarbij: - 95 % lage eis - 98 % normale eis; minimum voor funderingsgrondslagen. Bij controle van de funderingslaag met sonderingen kunnen in het algemeen de volgende eisen worden gesteld: - conusweerstand neemt gelijkmatig toe tot 5 MPa op 0,3 meter diepte bij handsonderingen met conusoppervlak 100 mm². - gelijkmatige oploop conusweerstand tot 5 MPa op 0,5 meter diepte bij elektrische sonderingen met conusoppervlak 1000 mm²

18 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 1,64 m NAP 0,7 0,9 1,3 1,4 1,6 1,5 1,6 1,7 1,8 1,8 1,9 2,1 2,2 2,4 2,5 2,7 2,7 2,8 3,0 3, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

19 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 1,63 m NAP 0,7 0,8 0,9 1,0 1,1 1,4 1,5 1,7 1,7 1,8 2,0 2,1 2,3 2,4 2,5 2,7 2,9 3,2 3,3 3, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

20 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : -0,21 m NAP 3,4 3,5 3,2 3,2 3,2 3,3 3,4 3,3 3,4 3,5 3,7 4,0 4,1 4,5 4,6 4,6 4,7 4,9 5,0 5, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

21 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 1,88 m NAP 0,4 0,4 0,7 1,0 1,0 1,0 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,9 2,3 2,7 3,0 3,4 3,9 4,4 4,9 5,3 6, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

22 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,61 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,3 1,3 1,3 1,3 1,5 1,6 1,8 2,1 2,3 2,6 2,9 3,3 3, ,9 4,4 4,8 5,1 5,3 5, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

23 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,66 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,2 0,2 0,4 0,4 0,7 0,8 1,2 1,4 1,5 1,5 1,4 1,4 1, ,9 0,7 0,5 0,1 0,4 0, ,9 1,3 36 -> 40,6 -> 35,9 -> 36,5 -> ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

24 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,15 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,7 0,2 0,4 0,4 0,6 0,7 0,8 0,9 1,0 1,1 0,9 0,9 0,7-14 0, ,5 0,3 41,4 -> 36,2 -> -17 0,4-18 0,5-19 0,5-20 0, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

25 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,67 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,6 0,8 0,8 0,7 0,6 0,5 0,3 0,4 0,6 0,9 1,3 1,5 1, ,3 2,6 2,9 3,1 3,4 3, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

26 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,21 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,3 0,5 0,5 0,7 0,7 1,0 1,1 1,2 1,2 1,4 1,5 1,6 1, ,8 2,0 2,2 2,5 2,8 3,0 3,2 3,3 3, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

27 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : -0,34 m NAP 1,1 1,2 1,5 1,5 1,6 1,7 1,9 2,0 2,0 2,1 2,2 2,3 2,4 2,6 2,6 2,7 2,7 2,9 2,9-20 3,1 37,1 -> ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

28 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,13 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,4 0,7 0,9 1,0 1,1 1,6 1,8 2,0 2,2 2,4 2,7 3,2 3, ,9 4,1 4,3 4,6 4,6 4,8 5, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

29 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,14 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,1 1,3 1,3 1,5 1,7 1,8 1,9 2,1 2,2 2,4 2,5 2,6 3, ,2 3,3 3,3 3,2 3,1 3,2 3, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

30 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,10 m NAP 0,10 m klinker 0,8 0,9 1,1 1,1 1,2 1,4 1,3 1,4 1,4 1,5 1,5 1,5 1,3 1,5-15 1,9-16 2,1 34,9 -> -17 2,3-18 2,8-19 3,2-20 3,6-21 4, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

31 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : -0,04 m NAP 0,8 0,8 1,1 1,1 1,4 1,4 1,4 1,5 1,9 1,8 1,9 1,9 1,9 2,0 2,1 2,1 2,1 2,3 2,4 2, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

32 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,13 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,5 0,7 0,8 1,0 1,0 1,2 1,3 1,2 1,4 1,5 1,8 2,0 2, ,3 2, ,8 3,1 37,2 -> 34,2 -> -18 3,4-19 3,5-20 4, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

33 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,20 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,6 0,9 1,2 1,3 1,4 1,4 1,8 2,0 2,1 2,2 2,3 2,6 2, ,8 3,0 3,2 3,3 3,3 3,4 3, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

34 +1 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % M.V. : 0,02 m NAP Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking ,9 0,9 1,0 1,0 1,2 1,2 1,4 1,4 1,7 1,6 1,7 1,9 2, ,5 2,6 2,7 3,1 3,4 3,7 4, ,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa sondering volgens NEN-EN-ISO Project : Locatie : NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: S15CFII.1126 AA /1

35 HB Handboring Maaiveldhoogte: Grondwaterniveau: 0.73 t.o.v. NAP -.-- t.o.v. Coordinaten: NAP MV Profiel M G P Omschrijving bodemprofiel Opmerkingen m Zand, matig fijn, lichtgrijs m Zand, matig fijn, donkergrijs. 3.00m Einde boring. HB Handboring Maaiveldhoogte: Grondwaterniveau: 0.67 t.o.v. NAP -.-- t.o.v. Coordinaten: NAP MV Profiel M G P Omschrijving bodemprofiel Opmerkingen m Zand, matig fijn, lichtgrijs m Zand, matig fijn, donkergrijs. 3.00m Einde boring. HB Maaiveldhoogte: 0.25 t.o.v. NAP Coordinaten: Handboring Grondwaterniveau: t.o.v. NAP NAP MV Profiel M G P Omschrijving bodemprofiel Opmerkingen m Zand, matig fijn, lichtgrijs m Einde boring GEOMET B.V. Alphen a/d Rijn Project: Locatie: NIEUWBOUW BP A/D A1 MUIDEN Rapportnr: Proj. datum: AA14490

36

37

38