DE EVALUATIE VAN HET VLAAMS ACTIEPLAN SUÏCIDEPREVENTIE ( )

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DE EVALUATIE VAN HET VLAAMS ACTIEPLAN SUÏCIDEPREVENTIE (2006-2010)"

Transcriptie

1 Kapucijnenvoer Leuven +32(0) fax: +32(0) DE EVALUATIE VAN HET VLAAMS ACTIEPLAN SUÏCIDEPREVENTIE ( ) Dr. Evelien Coppens Dr. Gert Scheerder Prof. Dr. Chantal Van Audenhove Leuven oktober 2011

2 Colofon Opdrachtgever Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Onderzoeksleiding Prof. Dr. Chantal Van Audenhove Wetenschappelijke medewerkers Dr. Evelien Coppens Dr. Gert Scheerder Leuven, oktober 2011

3 Inhoud Samenvatting 13 Inleiding 19 Hoofdstuk 1: Literatuurstudie 21 1 Een model voor suïcide en suïcidepogingen Risicofactoren Drempelverhogende en -verlagende factoren Een verklarend model 22 2 Suïcidepreventie Evidence-based strategieën ter preventie van suïcide Effectieve interventies 24 De deskundigheidsbevordering van huisartsen 24 De deskundigheidsbevordering van andere sleutelfiguren in de samenleving 25 De beperking van dodelijke middelen Veelbelovende interventies 27 De nazorg van suïcidepogers 27 De medicamenteuze behandeling van psychische problemen 27 Psychotherapie en psychosociale interventies bij psychische problemen 28 Telefonische crisisinterventie 28 Preventieprojecten binnen het onderwijs 28 Ondersteuning van nabestaanden Interventies waarvoor onvoldoende evidentie bestaat 29 Publieke informatiecampagnes 29 Screenen van mensen met een verhoogd risico op suïcidaal gedrag 30 Richtlijnen voor berichtgeving in de media Conclusie Modellen voor preventie inzake geestelijke gezondheid Onderverdeling evidence-based strategieën ter preventie van suïcide 32 3 Nationale plannen suïcidepreventie en implementatie Vlaanderen 36 Strategie 36 Randvoorwaarden 37 Evaluatie 37

4 3.2 Finland 37 Strategie 37 Randvoorwaarden 38 Evaluatie Australië 38 Strategie 38 Randvoorwaarden 39 Evaluatie De Verenigde Staten 39 Strategie 39 Randvoorwaarden 40 Evaluatie Engeland 40 Strategie 40 Randvoorwaarden 41 Evaluatie Schotland 41 Strategie 41 Randvoorwaarden 42 Evaluatie Ierland 42 Strategie 42 Randvoorwaarden 43 Evaluatie Nieuw-Zeeland 43 Strategie 43 Randvoorwaarden 44 Evaluatie Conclusie 44 4 Evidence-based multilevel suïcidepreventiebeleid EAAD OSPI Europe 48 5 Kosteneffectiviteit van suïcidepreventie De kost van suïcide Gezondheidseconomische evaluatie van interventies 50

5 Algemene data-input 52 Actiespecifieke data input 52 Resultaten van de gezondheidseconomische evaluatie 55 6 Toepassing op het VAS Model voor suïcide en suïcidepogingen Eivdence-based strategieën Nationale plannen suïcidepreventie Kosteneffectiviteit Conclusie 62 Hoofdstuk 2 Proces- en effectevaluatie 63 1 Evaluatie van de gezondheidsdoelstelling en subdoelstellingen Aantal suïcides in Vlaanderen Algemene evolutie Evolutie voor de verschillende leeftijdscategorieën Aantal suïcidepogingen in Vlaanderen Huisartsenpeilpraktijken Gezondheidsenquête HBSC-studie Conclusie 72 2 Evaluatie van de afzonderlijke strategieën en interventies Werkwijze Strategie 1: Het bevorderen van de geestelijke gezondheid met betrekking tot het individu en de maatschappij De Fit in je Hoofd (FIJH) campagne en de zelfbeoordelingstest 79 Omschrijving 79 Looptijd 80 Procesevaluatie 80 Conclusie Goed-Gevoel-Stoel 85 Omschrijving 85 Looptijd 85 Procesevaluatie 85 Conclusie 86 5

6 2.2.3 NokNok 86 Omschrijving 86 Looptijd Preventiecoaches in secundaire scholen 86 Omschrijving 86 Looptijd 87 Procesevaluatie 87 Conclusie Strategie 2: Het bevorderen van laagdrempelige telezorg Telefonische en online anonieme hulpverlening 91 Omschrijving 91 Doelstelling 92 Procesevaluatie 92 Conclusie Preventie Omschrijving 99 Doelstelling 99 Looptijd 99 Procesevaluatie 99 Conclusie Strategie 3: Het bevorderen van de deskundigheid van professionelen en het optimaliseren van de netwerking De deskundigheidsbevordering van huisartsen via het elektronisch leerpakket (itol) 105 Omschrijving 105 Looptijd en doelstelling 105 Procesevaluatie 105 Conclusie Website Gachet voor huisartsen 107 Omschrijving 107 Looptijd 107 Procesevaluatie Vormingen van huisartsen door Domus Medica 107 Omschrijving 107 Procesevaluatie Advies suïcidepreventie voor huisartsen (ASPHA) 108 Omschrijving 108 Looptijd 108 Procesevaluatie 108

7 Conclusie De deskundigheidsbevordering van andere professionelen via vormingen 110 Omschrijving 110 Doelstelling 111 Het CPZ 111 De SPW CGG 113 Werkgroep Verder 115 Conclusie Getrapte zorg in de centra voor geestelijke gezondheidszorg 116 Omschrijving 116 Verloop 117 Fase 1: Analyse van het behandelaanbod 117 Fase 2: Verbeterpistes 118 Conclusie Het suïcidepreventieprotocol binnen de CGG 120 Omschrijving 120 Procesevaluatie 120 Conclusie Strategie 4: Het uitlokken van zelfdoding tegengaan Mediarichtlijnen met betrekking tot berichtgeving over zelfdoding 121 Omschrijving 121 Effectevaluatie 122 Procesevaluatie 122 Conclusie Het actieplan preventie zelfdoding op het spoor 124 Omschrijving 124 Doelstelling 124 Procesevaluatie 125 Effectevaluatie 125 Conclusie Het inleveren van niet geregistreerde wapens 126 Omschrijving 126 Effectevaluatie 126 Conclusie Strategie 5: Aandacht voor doelgroepen met een verhoogd en hoog risico op zelfdoding Het Project Integrale zorg voor suïcidepogers (PIZS) 127 Omschrijving 127 7

8 Looptijd en doelstelling 128 Effectevaluatie 129 Procesevaluatie 132 Conclusie Zorg voor nabestaanden na zelfdoding 135 Omschrijving 135 Doelstelling 135 Procesevaluatie 136 Conclusie Vroegdetectie en -interventie bij psychose (VDIP) 139 Omschrijving 139 Looptijd 139 Doelstelling 139 Procesevaluatie 139 Conclusie Mindfulness-Based Cognitive Therapy (MBCT) bij personen met recidiverende depressie 143 Omschrijving 143 Effectstudie: MBCT bij volwassenen 144 Conclusie Holebi s 145 Omschrijving 145 Looptijd en doelstelling 145 Procesevaluatie 145 Conclusie Zorg voor kinderen van ouders met psychiatrische problemen (KOPP) 147 Omschrijving 147 Doelstelling 147 Effectevaluatie 147 Conclusie De preventie, detectie en behandeling van gecompliceerde rouw 149 Doelstelling 149 Looptijd 149 Inventaris 149 Literatuurstudie: Effectiviteit van deelname aan een rouwgroep 149 Conclusie Evaluatie van de randvoorwaarden De locoregionale ondersteuning van het VAS 152 Omschrijving 152

9 Locoregionale ondersteuning Antwerpen 152 Locoregionale ondersteuning Brussels Hoofdstedelijk Gewest 157 Locoregionale ondersteuning Limburg 159 Locoregionale ondersteuning Oost-Vlaanderen 164 Locoregionale ondersteuning West-Vlaanderen 170 Conclusie Het facettenbeleid 175 Samenwerking met andere beleidsdomeinen 176 Samenwerking met de federale overheid 176 Conclusie Registratie en opvolging 178 Aantal suïcides 178 Aantal suïcidepogingen 178 Depressie en suïcidale ideatie Onderzoek Relevant onderzoek in het kader van het VAS 179 De (Huis) Artsen Suïcidale Ideatie Studie (H)ASIST 179 Onderzoek naar jongeren, zelfdoding en sociale netwerksites Internationale studies met betrekking tot de preventie van depressie en suïcide 180 European Alliance Against Depression (EAAD) 180 Optimized Suicide Prevention and Implementation in Europe (OSPI- Europe) 180 Onderzoek naar verklarende factoren voor de verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen 180 Het effect van sociaal cognitieve factoren, coping en hulpzoekend gedrag op suïcidaal gedrag: regionale verschillen in Vlaanderen en Nederland 180 Conclusie Evaluatie van het VAS in zijn geheel Inhoudelijke uitwerking van het VAS Strategieën waarop te veel of te weinig nadruk lag Projecten waarop te veel of te weinig nadruk lag Belangrijke realisaties van het afgelopen VAS Tekorten van het VAS Samenhang tussen de verschillende projecten Uitvoering van het VAS In welke mate was er participatie van belangrijke actoren uit het veld? Hindernissen bij het uitvoeren van het VAS 186 9

10 4.2.3 Het facettenbeleid Aansturing van het VAS 187 Hoofdstuk 3 Conclusie, samenvatting en aanbeveling Strategie 1: het bevorderen van de geestelijke gezondheid m.b.t. het individu en de maatschappij 189 Fit in je Hoofd 189 De preventiecoaches in secundaire scholen 190 Destigmatisering Strategie 2: het bevorderen van laagdrempelige telezorg 191 Telezorg 191 Web 2.0 toepassingen Strategie 3: het bevorderen van de deskundigheid van professionelen en het optimaliseren van netwerkingen 192 Deskundigheidsbevordering 192 Toegankelijkheid en beschikbaarheid GGZ Strategie 4: het uitlokken van zelfdoding tegen gaan 193 Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen 193 Mediarichtlijnen Strategie 5: aandacht voor doelgroepen met een verhoogd en hoog risico op zelfdoding Randvoorwaarden 195 De locoregionale werking 195 Lange termijnverankering 195 Het facettenbeleid 195 Evaluatie 196 Onderzoek 197 Interne en externe communicatie over het VAS 198 Expertisecentrum Samenvatting en advies 199 Referenties 200

11 Lijst tabellen Tabel 1: Onderverdeling van alle interventies die aan bod komen in hoofdstuk Tabel 2: Overzicht van de strategieën die voorkomen in andere nationale suïcidepreventieplannen (X staat voor aanwezig, O staat voor onbekend). 46 Tabel 3: Effectiviteit van nationale actieplannen van andere landen. 47 Tabel 4: Gemiddelde kost per suïcide. 50 Tabel 5: Resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse per actie. 56 Tabel 6: Resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse per actie (vervolg) 57 Tabel 7: Overzicht van de aard van de evaluatie die per interventie in de evaluatiestudie aan bod komt. 78 Tabel 8: Aantal en percentage scholen dat in begeleiding is bij of wachtende op een preventiecoach, volgens de cijfers van september Tabel 9: Belangrijkste bevindingen met betrekking tot de telefonische hulpverlening van het CPZ (jaarverslagen CPZ) 95 Tabel 10: Belangrijkste bevindingen met betrekking tot de telefonische hulpverlening van het CPZ (vervolg)(jaarverslagen CPZ) 96 Tabel 11: Belangrijkste bevindingen met betrekking tot de online hulpverlening van het CPZ (jaarverslagen CPZ) 97 Tabel 12: Belangrijkste bevindingen met betrekking tot de online hulpverlening van het CPZ (vervolg) (jaarverslagen CPZ) 98 Tabel 13: Verdeling van de zoekopdrachten in verband met zelfdoding in Google AdWords 100 Tabel 14: Top tien van de populairste zoekopdrachten in verband met zelfdoding in Google AdWords 100 Tabel 15. Aantal LOK s die een lessenpakket aanvroegen en aantal huisartsen die werden bereikt. 108 Tabel 16: Overzicht aantal gegeven vormingen door het CPZ 113 Tabel 17: Overzicht aantal deelnemers aan de vormingen gegeven door de SPW CGG in de periode Tabel 18: Cijfers met betrekking tot de eerste fase van het project getrapte zorg (Everaert et al., 2007). 120 Tabel 19: Aantal zelfdodingen op het spoor in de districten Noordoost, Noordwest en Centraal (Infrabel). 126 Tabel 20: Aantal bezoekers aan de website van Werkgroep Verder 137 Tabel 21: Aantal zorgdossiers behandeld in 2009, 2010 en 2011 door de verschillende VDIP-teams 140 Tabel 22: Aantal doorverwijzingen vanuit de verschillende zorginstanties per zorgregio voor de periode tot Tabel 23: Risico op zelfdodingsgevaar in de verschillende VDIP-teams, geregistreerd in Tabel 24: Aantal suïcidepogingen in de verschillende VDIP-teams, geregistreerd in Tabel 25: Overzicht van alle rouwgroepen per provincie in

12 Lijst figuren Figuur 1: Verklarend model voor suïcidaal gedrag 23 Figuur 2: Tweedimensionale voorstelling van een gezondheidseconomische evaluatie 51 Figuur 3: Kosteneffectiviteit per interventie in functie van kost en QALY per persoon. 58 Figuur 4: Evolutie gestandaardiseerd suïcidecijfer voor de periode (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) 65 Figuur 5: Gestandaardiseerd suïcidecijfer in 2008 per leeftijdscategorie (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) 66 Figuur 6: Het gestandaardiseerd suïcidecijfer voor mannen en vrouwen per leeftijdscategorie in 2000 en 2009 (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) 67 Figuur 7: Aantal suïcidepogingen in de periode (De Jaegere et al., 2009) 68 Figuur 8: Aantal suïcidepogers in de periode (De Jaegere et al., 2009) 69 Figuur 9: Aantal suïcidepogers per leeftijdscategorie voor de regio Gent (De Jaegere et al., 2009) 69 Figuur 10: Percentage deelnemers aan de zelfbeoordelingstest, opgedeeld per leeftijdscategorie. 83 Figuur 11: Aantal Vlaamse algemene ziekenhuizen die (1) gestart zijn, (2) in opstart zijn en (3) reeds werden geëvalueerd (SPW CGG) 134

13 Samenvatting Suïcide behoort vandaag de dag tot een van de belangrijkste gezondheidsproblemen van onze westerse maatschappij. Ook de gegevens voor Vlaanderen zijn zorgwekkend. Zo bedroeg het gestandaardiseerd sterftecijfer in ,2 per , waarmee Vlaanderen onderaan in de Europese rangorde scoort. Naar aanleiding van de gezondheidsconferentie over de preventie van depressie en zelfdoding die plaatsvond op 3 en 4 december 2002, werd in 2006 het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie (VAS) uitgewerkt. Het algemene doel van dit plan was de incidentie van zelfdoding bij zowel mannen als vrouwen tegen 2010 met 8% te verminderen in vergelijking met Daarnaast had het plan tot doel om de incidentie van suïcidepogingen, suïcidale ideatie en zelfgerapporteerde depressie te reduceren. Om deze doelstellingen te bereiken, werden de volgende vijf strategieën opgesteld: de geestelijke gezondheid van de bevolking bevorderen; de laagdrempelige telezorg bevorderen; de deskundigheid van professionele hulpverleners bevorderen; het uitlokken van zelfdoding tegengaan; de aandacht voor specifieke risicogroepen verhogen. Bijkomend werden volgende vier randvoorwaarden geformuleerd: de implementatie van het VAS locoregionaal ondersteunen; een facettenbeleid opzetten; het VAS door een groep experts en kernactoren laten aansturen; de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen opvolgen; wetenschappelijk onderzoek rond suïcide en suïcidepreventie uitvoeren. In 2010 liep het VAS ten einde. In opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en in aanloop naar een nieuwe gezondheidsconferentie suïcidepreventie werden de resultaten en de werking van het afgelopen VAS geëvalueerd. Dergelijke evaluatie laat een bijsturing toe van het nieuwe actieplan, waardoor de suïcideproblematiek in de toekomst nog beter kan worden aangepakt. Inhoudelijk bestaat de evaluatiestudie uit drie delen: (1) een beknopte literatuurstudie over suïcide en suïcidepreventie, (2) een proces- en effectevaluatie van het VAS, en (3) een conclusie en beleidsadvies met betrekking tot het VAS.

14 In de literatuurstudie wordt een overzicht gegeven van de onderliggende factoren die kunnen leiden tot suïcide en suïcidepogingen, de wetenschappelijke evidentie voor de effectiviteit van verschillende interventies ter preventie van suïcide, de actieplannen van andere landen en de kosteneffectiviteit van enkele interventies. Voor de proces- en effectevaluatie van het VAS werd een focusgroep georganiseerd met de leden van de Vlaamse Werkgroep Suïcidepreventie om op kwalitatieve wijze te peilen naar de ervaringen, bedenkingen en meningen van betrokkenen betreffende de inhoud, uitvoering en aansturing van het VAS. Om een beeld te krijgen van het proces van uitvoering van de afzonderlijke interventies en randvoorwaarden werd in eerste instantie informatie verzameld afkomstig van bestaande rapporten, registratiegegevens, verslagen en websites. Indien geen geschreven informatie beschikbaar was, werd bijkomend een kwalitatief interview afgenomen van de projectverantwoordelijke of een focusgroep georganiseerd met de betrokkenen. Om de effectiviteit van de projecten te evalueren, werden de resultaten van pilootstudies en effectonderzoeken bekeken. Aan de hand van de studie werd getracht om een antwoord te formuleren op volgende drie onderzoeksvragen: Is het VAS op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis een actieplan waarvan verwacht kan worden dat het leidt tot de vermindering van sterfte door zelfdoding? Is de uitvoering van het VAS zo uitgevoerd dat verwacht kan worden dat het leidt tot een vermindering van sterfte door zelfdoding? Welke conclusies kunnen we trekken uit de opzet en uitvoering van dit eerste VAS? Onderzoeksvraag 1: Is het VAS op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis een actieplan waarvan verwacht kan worden dat het leidt tot de vermindering van sterfte door zelfdoding? Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de deskundigheidsbevordering van huisartsen en sleutelfiguren in de maatschappij en het beperken van de toegang tot dodelijke middelen de meest doeltreffende interventies zijn in de preventie van suïcide. Daarnaast bestaat er enige empirische evidentie voor interventies die zich specifiek richten op kwetsbare groepen zoals suïcidepogers, mensen met psychische problemen en nabestaanden. Interventies die zich richten op de algemene bevolking zoals publieke informatiecampagnes en mediarichtlijnen lijken veelbelovend. Echter, wetenschappelijke evidentie die aantoont dat deze interventies werkelijk leiden tot minder suïcides ontbreekt voorlopig. Net als Vlaanderen stelden ook andere westerse landen een actieplan ter preventie van zelfdoding op. Vooral het verhogen van de aandacht voor hoog risicogroepen zoals

15 suïcidepogers, mensen met psychische problemen en nabestaanden, en het verbeteren van de opvang en nazorg van suïcidepogers komen in de meeste andere actieplannen aan bod. Andere strategieën die frequent in andere landen worden gebruikt zijn de bevolking bewust maken van het belang van geestelijke gezondheid en gezondheidszorg, en het taboe dat rond geestelijke gezondheid hangt reduceren. Ook het verhogen van de aandacht voor verhoogde risicogroepen zoals jonge mannen, homoseksuelen en ouderen, en het verbeteren van de rapportering over suïcide in de media komt in andere actieplannen veel voor. Verder worden het bevorderen van de deskundigheid van huisartsen en andere sleutelfiguren in de maatschappij, en het verbeteren van de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg sterk benadrukt. Op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis kan geconcludeerd worden dat het VAS inhoudelijk een goed uitgewerkt plan is dat leidt tot minder sterfte door zelfdoding. Alle belangrijke interventies waarvoor de effectiviteit wetenschappelijk werd aangetoond, zitten vervat in het VAS. Daarnaast bevat het VAS veel interventies die ook in andere nationale actieplannen aan bod komen. Zo wordt in het kader van het VAS sterk ingezet op de deskundigheidsbevordering van huisartsen en andere sleutelfiguren in de maatschappij en wordt aandacht geschonken aan kwetsbare groepen zoals nabestaanden, suïcidepogers en mensen met psychische problemen. Ook het beperken van de toegang tot dodelijke middelen maakt deel uit van het VAS. Niettemin is het VAS inhoudelijk nog voor verbetering vatbaar. Enkele specifieke risicogroepen waaronder jonge mannen, ouderen, personen met risicovolle beroepen zoals boeren en artsen komen in het VAS te weinig aan bod. Ook het beperken van dodelijke middelen werd in het VAS te weinig uitgewerkt. Verder wordt in andere landen, in vergelijking met het VAS, meer gewerkt rond (1) de behandeling van psychische problemen zoals depressie, (2) het doorbreken van het taboe rond psychische problemen en hulpzoekend gedrag, en (3) het verbeteren van de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg. In Vlaanderen wordt ook werk gemaakt van de behandeling van psychische problemen, maar dit gebeurt niet in het kader van het VAS. Onderzoeksvraag 2: Is de uitvoering van het VAS zo uitgevoerd dat verwacht kan worden dat het leidt tot een vermindering van sterfte door zelfdoding? In het kader van het VAS werd heel wat gerealiseerd. Zo werden 25 verschillende interventies en vijf randvoorwaarden uitgewerkt. Algemeen blijkt uit de evaluatiestudie dat er veel tijd en energie werd geïnvesteerd in de inhoudelijke uitwerking van verschillende projecten. Enkele voorbeelden hiervan zijn de projecten Fit in je Hoofd, de preventiecoaches in secundaire scholen, Advies Suïcidepreventie voor Huisartsen, het Project Integrale Zorg voor Suïcidepogers, en Vroegdetectie en -Interventie bij Psychose. Ze werden voorafgegaan door uitgebreid 15

16 vooronderzoek en nadien gekoppeld aan een evaluatieonderzoek, zodat de effectiviteit en het verloop van de interventies goed kon worden opgevolgd en het project tijdig kon worden bijgestuurd. Verder toonde de evaluatie aan dat de meeste doelstellingen die in het kader van de afzonderlijke interventies stonden geformuleerd, werden behaald. Er werden met andere woorden een aantal sterke realisaties bereikt, die een reële verbetering betekenden voor de suïcidepreventie in Vlaanderen. Zo wist het Centrum ter Preventie van Zelfdoding het aanbod in telefonische en online hulpverlening tijdens het afgelopen VAS sterk uit te breiden, en werd met de deskundigheidsbevordering een groot aantal professionelen opgeleid. Onderzoek toont tevens aan dat de vaardigheden om met suïcidaliteit om te gaan dankzij deze vormingen significant werden verbeterd. Het project van Infrabel bracht systematisch hot spots voor suïcide in kaart en nam infrastructurele maatregelen om zelfdoding op de belangrijkste spoorwegplaatsen te voorkomen. Ook werd het Project Integrale Zorg voor Suïcidepogers in een groot aantal algemene ziekenhuizen geïmplementeerd. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan het uitwerken van de verschillende randvoorwaarden die in het kader van het VAS stonden vooropgesteld. Zo werd er onderzoek verricht naar suïcide, en werden het aantal suïcides en suïcidepogingen, en de prevalentie van psychische problemen systematisch bijgehouden. Tot slot werd een locoregionale werking uitgebouwd, waardoor het VAS lokaal op grote schaal kon worden geïmplementeerd. Wanneer het verloop van het suïcidecijfer over de laatste jaren wordt bekeken, bevestigen de resultaten dat de hoofddoelstelling van het VAS werd bereikt. Zowel voor mannen als voor vrouwen nam het aantal suïcides in de periode van 2000 tot 2009 met meer dan 8% af. Voor mannen daalde het aantal suïcides in die tijdspanne met 13,2% en voor vrouwen met 11%. Ook het aantal pogingen tot zelfdoding nam in de periode voor mannen en vrouwen af met respectievelijk 7,8% en 13,3%. De overige subdoelstellingen die geformuleerd werden in het kader van het VAS, namelijk de prevalentie van suïcidale ideatie en het aantal depressies reduceren, werden niet bereikt. Zo tonen gegevens afkomstig van de Gezondheidsenquête aan dat de prevalentie van zelfgerapporteerde depressie in 2001, 2004 en 2008 stabiel is gebleven. Meer concreet, gaf op elk van deze drie metingen 5% van de Vlamingen aan in de afgelopen 12 maanden een ernstige depressie te hebben doorgemaakt. Wat de mate van suïcidale ideatie betreft zijn enkel gegevens van 2004 en 2008 beschikbaar. Op beide momenten rapporteerde één Vlaming op tien dat hij of zij ooit al dacht aan zelfdoding. Depressie en suïcidaliteit zijn methodologisch echter beperkt om als indicatoren voor de evaluatie van een suïcidepreventiebeleid te dienen, gezien ze beïnvloed worden door diverse factoren. Idealiter dienen deze aangevuld te worden met onmiddellijke uitkomsten van interventies, zoals de intensiteit en het bereik van interventies, veranderingen in de kennis en vaardigheden van hulpverleners, en veranderingen in attitudes en hulpzoekend gedrag. Naast de vele realisaties werden enkele van de doelstellingen die geformuleerd stonden in het VAS niet behaald, waaronder het realiseren van meer afstemming in de telefonische

17 hulpverlening en het integreren van de deskundigheidsbevordering in de basisopleiding van relevante doelgroepen. Verder bleek de intensiteit en het bereik van enkele projecten soms ontoereikend. Zo werd het elektronische leerpakket itol niet uitgebreid naar andere belangrijke doelgroepen en vroegen de projecten Fit in je Hoofd en Mediarichtlijnen om een meer continue promotie. Onderzoeksvraag 3: Welke conclusies kunnen we trekken uit de opzet en uitvoering van dit eerste VAS? Op basis van de evaluatiestudie en met het oog op de uitwerking van een nieuw VAS zijn volgende aanbevelingen waardevol: Zoals in de actieplannen van andere landen wordt voorgeschreven, verdienen specifieke risicogroepen zoals ouderen, jonge mannen, etnische minderheden, en artsen en boeren meer aandacht. Ook dient er een uitbreiding te gebeuren naar andere settings, zoals werk, gevangenis, ouderenzorg, jeugdorganisaties en scholen. Hierbij is het nuttig om te bekijken in hoeverre bestaande initiatieven kunnen worden uitgebreid naar andere doelgroepen en settings. Zoals in andere landen reeds gebeurt, moet er meer aandacht worden geschonken aan het doorbreken van het taboe rond psychische problemen en het op zoek gaan naar psychologische hulp. Ook het meer toegankelijk en beschikbaar maken van de geestelijke gezondheidszorg verdienen meer aandacht. Zoals bleek uit een focusgroep met de leden van de Vlaamse Werkgroep Suïcidepreventie, moet er in de toekomst meer worden geïnvesteerd in een goede communicatiestrategie. Het is belangrijk dat personen die op zoek zijn naar hulp gemakkelijker de weg vinden naar gepaste hulpverlening. Ook moet de suïcidepreventiewerking duidelijker worden voor externe lokale organisaties die werken rond geestelijke gezondheid maar niet betrokken zijn bij het VAS. Dit kan ondermeer door te investeren in een goede portaalsite. Het aantal suïcides en suïcidepogingen is methodologisch geen adequate indicator om louter op basis hiervan de effectiviteit van het VAS te evalueren. Deze distale indicator kan een indicatie vormen, maar het verdient de aanbeveling om daarnaast ook onmiddellijke uitkomsten van de interventies in rekening te brengen. Door zoveel mogelijk een evaluatiestudie aan de afzonderlijke interventies te koppelen, verkrijgt men informatie over meer proximale indicatoren, zoals de intensiteit en het bereik van de interventies, en intermediaire indicatoren, zoals kennis, attitudes, vaardigheden en hulpzoekend gedrag. Tot slot is het aangewezen om andere overheden meer te betrekken bij de realisatie van het VAS. 17

18

19 Inleiding Suïcide behoort vandaag de dag tot een van de belangrijkste gezondheidsproblemen van onze westerse maatschappij. Volgens cijfers afkomstig van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) stierven in 2000 wereldwijd mensen door zelfdoding, wat neerkomt op een gestandaardiseerd sterftecijfer van 14,5 per Hiermee staat zelfdoding op de 13 de plaats van alle doodsoorzaken. Op Europees niveau liggen de cijfers nog een stuk hoger. Met een sterftecijfer van 19,1 per staat zelfdoding in Europa op de 7 de plaats. De ernst van het probleem wordt meer duidelijk wanneer ook rekening wordt gehouden met het aantal pogingen tot zelfdoding, gezien deze cijfers nog eens 10 tot 20 keer hoger liggen. Ook de gegevens voor Vlaanderen zijn zorgwekkend. Zo bedroeg het gestandaardiseerde sterftecijfer in ,2 per , waarmee Vlaanderen zeer zwak in de Europese rangorde scoort. Enkel Finland, Slovenië, Hongarije, de Baltische staten en Kroatië scoren slechter. Opvallend is dat in een vergelijkbaar socio-economisch land als Nederland het gestandaardiseerde sterftecijfer door zelfdoding in dezelfde periode 8,85 per bedroeg, wat 48,2% lager is dan het cijfer in Vlaanderen (WHO, 2010). Naar aanleiding van de gezondheidsconferentie over preventie van depressie en zelfdoding die plaatsvond op 3 en 4 december 2002, werkte de Vlaamse Gemeenschap in 2006 een Vlaams Actieplan voor Suïcidepreventie (VAS) uit. De gezondheidsdoelstelling die op deze conferentie werd voorgesteld, was de incidentie van zelfdoding bij zowel mannen als vrouwen tegen 2010 met 8% te verminderen in vergelijking met Daartoe werden vijf strategieën vooropgesteld: het bevorderen van de geestelijke gezondheid van de bevolking; het bevorderen van de laagdrempelige telezorg; het bevorderen van de deskundigheid van professionele hulpverleners; het uitlokken van zelfdoding tegengaan; het verhogen van aandacht voor specifieke risicogroepen. Bijkomend werden volgende vier randvoorwaarden geformuleerd: de implementatie van het VAS locoregionaal ondersteunen; een facettenbeleid opzetten; het VAS door een groep experts en kernactoren laten aansturen; de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen opvolgen; wetenschappelijk onderzoek rond suïcide en suïcidepreventie uitvoeren. In 2010 liep het VAS ten einde en in aanloop naar een nieuwe gezondheidsconferentie suïcidepreventie, die in december 2011 zal plaatsvinden, worden de resultaten en de 19

20 werking van het VAS in deze studie geëvalueerd. Dit laat een eventuele bijsturing toe van het nieuwe actieplan, waardoor de suïcideproblematiek in de toekomst nog beter kan worden aangepakt. Inhoudelijk is dit rapport opgedeeld in drie hoofdstukken: Hoofdstuk 1: Literatuurstudie Hoofdstuk 2: proces- en effectevaluatie van het VAS Hoofdstuk 3: Conclusie en beleidsadvies met betrekking tot het VAS

21 Hoofdstuk 1: Literatuurstudie Hoofdstuk 1 is opgedeeld in vijf paragrafen waarin een overzicht wordt gegeven van relevante literatuur betreffende suïcide en suïcidepreventie. Een eerste deel gaat in op onderliggende factoren die kunnen leiden tot suïcide en suïcidepogingen. In deel twee wordt gefocust op hoe effectieve preventie eruit ziet. Er wordt een overzicht gegeven van bestaande preventiemodellen in de geestelijke gezondheidszorg en doeltreffende strategieën ter preventie van suïcide. Daarnaast wordt ook een conceptuele benadering voorgesteld waarmee het uitgebreide gamma aan preventiestrategieën kan worden opgedeeld. Deel drie beschrijft beknopt de preventiestrategieën die in Vlaanderen en andere landen aangewend worden in de strijd tegen suïcide. In deel vier wordt een voorbeeld van een optimaal evidence-based programma besproken. Deel vijf zoomt in op de kosteneffectiviteit van het VAS en enkele afzonderlijke preventiestrategieën. In een laatste deel tot slot wordt alle voorafgaande informatie toegepast op de inhoud van het VAS. 1 Een model voor suïcide en suïcidepogingen De afgelopen decennia werd in verschillende landen uitgebreid onderzoek verricht naar factoren die kunnen leiden tot een verhoogd risico op zelfdoding. Algemeen genomen wordt suïcidaal gedrag beschouwd als het resultaat van een samenloop van verschillende factoren, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen risicofactoren enerzijds en drempelverhogende of -verlagende factoren anderzijds (van Heeringen, 2001). 1.1 Risicofactoren Risicofactoren verkleinen de draaglast van een persoon en kunnen op die manier bijdragen tot een verhoogd risico op suïcidegedrag. Deze factoren kunnen inherent zijn aan de persoon zelf (endogene factoren) of van buitenaf de persoon beïnvloeden (exogene factoren). In de literatuur worden deze risicofactoren verder onderverdeeld in psychiatrische, psychologische, biologische en sociale factoren. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat het hebben van een psychiatrische stoornis een van de meest voorname factoren is bij het tot stand komen van suïcidaliteit. Meer dan 90% van de mensen die zelfdoding pleegden, leed vooraf aan een psychiatrische aandoening (Bernal et al., 2007), waarvan 70% aan een depressie (Houston et al., 2003; Marquet et al., 2005). Daarnaast kunnen ook schizofrenie, middelengebruik en persoonlijkheidsstoornissen leiden tot een verhoogd risico op zelfdoding. Psychologische factoren 21

22 Hoofdstuk 1 verwijzen naar bepaalde persoonlijkheidskenmerken die de kans op suïcide in de hand kunnen werken. Enkele voorbeelden hiervan zijn het hebben van een laag zelfbeeld, impulsieve en agressieve neigingen, een beperkt probleemoplossend vermogen, gegeneraliseerd denken en zwart/wit denken. Biologische factoren refereren naar een genetische kwetsbaarheid zoals de disfunctionele werking van het serotonerge systeem in de hersenen, wat ertoe kan leiden dat iemand slecht weerstand kan bieden aan stresserende situaties. Met sociale factoren tot slot worden traumatische en of verlieservaringen bedoeld, zoals een verleden van fysiek of seksueel misbruik, een relationeel of sociaal verlies (bv., een overlijden, een echtscheiding), een baan- of financieel verlies of een chronische ziekte. Bij kinderen kan ook de gezinssituatie een zeer bepalende sociale factor zijn. Zo lopen kinderen van wie ouders met een psychisch probleem (KOPP) kampen een verhoogd risico op suïcidaal gedrag. 1.2 Drempelverhogende en -verlagende factoren Naast deze risicofactoren, die bepalend zijn voor de draaglast van een persoon, worden ook drempelverhogende factoren onderscheiden. Deze laatste kunnen de draagkracht van een persoon versterken en op die manier een tegenwicht vormen voor de risicofactoren. Hierdoor verkleint de kans dat iemand met een verhoogd risico op suïcide zal overgaan tot zelfdoding. Enkele voorbeelden van beschermende factoren zijn het hebben van kennis over geestelijke gezondheid, een positieve attitude ten aanzien van de geestelijke gezondheidszorg en sociale steun. Omgekeerd kunnen drempelverlagende factoren de draagkracht van een persoon verkleinen, waardoor het risico op suïcide verder in de hand gewerkt wordt. Een suïcidepoging in het verleden of een zelfdoding in de naaste omgeving kunnen drempelverlagend werken en net aanzetten tot suïcide. Ook sensationele berichtgeving over suïcide in de media en de beschikbaarheid van dodelijke middelen, waaronder vuurwapens, dodelijke medicatie en giftige stoffen kunnen een ontremmend effect hebben op suïcidaliteit. 1.3 Een verklarend model Figuur 1 vat de bepalende factoren voor suïcidaal gedrag samen in een verklarend model (Van Heeringen, 2001). Dit model gaat ervan uit dat suïcidaal gedrag veroorzaakt wordt door een interactie tussen verscheidene endogene en exogene risicofactoren, die kunnen leiden tot de ontwikkeling van een psychische stoornis. Het hebben van een psychische stoornis, wat een van de belangrijkste risicofactoren (R) voor suicidaliteit is, kan dan verder evolueren naar gedachten over suïcide. Verder in het suïcidale proces kan deze suïcidale ideatie aanleiding geven tot een suïcidepoging of een suïcide. Daarbij speelt de aanwezigheid van drempelverhogende of -verlagende factoren een bepalende rol. 22

23 Hoofdstuk 1 endogene risicofactoren exogene risicofactoren 10 % 90 % psychische stoornis suïcidale ideatie middelengebruik persoonlijkheidsst schizofrenie depressie Andere R P R P R F R P R P suïcide- (poging) drempel Figuur 1: Verklarend model voor suïcidaal gedrag SUICIDE nabestaand en 2 Suïcidepreventie 2.1 Evidence-based strategieën ter preventie van suïcide Suïcide is een complex volksgezondheidsvraagstuk dat vraagt om een meersporenbeleid, bestaande uit verschillende interventies die parallel gerealiseerd worden Althaus & Hegerl, 2003; Mann et al., 2005; Scheerder, 2009). Om te komen tot een goede combinatie van interventies die op een adequate manier suïcidaliteit bestrijdt, is het belangrijk om op wetenschappelijke wijze na te gaan welke interventies al dan niet efficiënt zijn. Gedurende de laatste twee decennia werden naar schatting enkele duizenden studies uitgevoerd waarin de effectiviteit van suïcidepreventiestrategieën werd onderzocht (Hosman, 2008). Vaak echter werd de effectiviteit van een bepaalde maatregel niet gerepliceerd of werd gebruik gemaakt van een methodologisch beperkte opzet. Enkele recente review artikelen (Beautrais et al., 2007; Gould et al., 2003; Mann et al., 2005; Van der Feltz et al., 2011) trachten een overzicht te geven van de empirische evidentie die voorhanden is en delen interventies hiërarchisch op volgens graad van beschikbare 23

24 Hoofdstuk 1 evidentie. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen volgende drie types van interventies: Effectieve interventies: Initiatieven die via een gerandomiseerde trial design werden geëvalueerd en waarbij bovendien herhaaldelijk werd aangetoond dat deze doeltreffend bleken. Veelbelovende interventies: Initiatieven waarvoor enige evidentie bestaat, maar onvoldoende om overtuigende conclusies betreffende effectiviteit te kunnen trekken. Interventies waarvoor onvoldoende evidentie bestaat: Initiatieven waarvoor geen evidentie bestaat, maar die doeltreffend lijken om de geestelijke gezondheid en het algemeen welzijn in de samenleving te verbeteren. In wat volgt geven we een overzicht van de voornaamste interventies, opgedeeld volgens graad van empirische evidentie. We bespreken daarbij telkens ook enkele relevante studies die de effectiviteit van de interventie ondersteunen Effectieve interventies Voor volgende drie interventies bestaat sterke empirische evidentie dat ze effectief zijn inzake suïcidepreventie: De deskundigheidsbevordering van huisartsen Psychische problemen en in het bijzonder depressieve klachten vormen een belangrijke risicofactor voor zelfdoding. De vaststelling van dit verband impliceert logischerwijs dat een vroegtijdige diagnose en adequate behandeling van psychische problemen zeer waardevol kunnen zijn in de strijd tegen suïcide. De deskundigheidsbevordering van huisartsen, met als doel hen op te leiden om de detectie en behandeling van depressie te verbeteren, vormt dan ook een doeltreffende strategie (De Coster et al., 2002, 2003; Van Audenhove et al., 2007). De effectiviteit van dergelijke trainingsprogramma s werd ondertussen in verscheidene onderzoeken bevestigd (Hodges et al., 2001). Zo beschikken huisartsen dankzij dergelijke vorming over: (1) meer kennis en kundigheid inzake depressie, (2) een positievere attitude ten aanzien van depressie, (3) betere vaardigheden om depressie snel te detecteren en adequaat te behandelen, en (4) een grotere neiging om niet-medicamenteuze behandelingen van depressie aan te raden (Gerrity et al., 1999, 2001; Hannaford et al., 1996; Howe, 1996; Ormel et al., 1998; van Os et al., 1999, 2002). Ook op patiënten heeft een intensieve training van huisartsen een positief effect, hoewel deze effecten bescheidener zijn en vooral gelden voor patiënten die nog maar recent tekenen van depressie vertonen (Ormel et al., 1998; Tiemens et al., 1999; van Os et al., 2004). Bovendien worden dergelijke positieve resultaten op patiënten niet door alle studies ondersteund (Gask et al., 2004; King et al., 2002; Thompson et al., 2000). 24

25 Hoofdstuk 1 De Gotland studie is het meest bekende onderzoek waarin de effectiviteit van huisartsenvorming overtuigend werd aangetoond. Op dit Zweedse eiland participeerden alle huisartsen aan een tweedaags trainingsprogramma betreffende het behandelen van depressie en suïcide. Naast een verbetering van de detectie en behandeling van depressie door huisartsen, zorgde deze grootschalige interventie voor: (1) een daling in het aantal gerapporteerde depressies, (2) 50% minder hospitalisaties voor depressie, (3) een stijging in het aantal doorverwijzingen naar gespecialiseerde geestelijke gezondheidscentra in geval van ernstige depressie, (4) 50% tot 80% meer voorschriften voor antidepressiva en (5) 60% minder suïcides in de daaropvolgende twee jaar (Rutz et al., 1989, 1990; Rutz, 2001). In twee replicatiestudies, uitgevoerd in één andere Zweedse stad en Hongarije, werden gelijkaardige effecten gevonden. Ook daar werd een afname van het aantal suïcides en een toename van het gebruik van antidepressiva vastgesteld (Henriksson & Isacsson, 2006; Szanto et al., 2007; Zonda & Lester, 2006). Toch dient, wat de deskundigheidsbevordering van huisartsen betreft, met een aantal beperkingen rekening te worden gehouden. Zo zijn de effecten van een training vaak maar van tijdelijke aard en sterk afhankelijk van de vorm van de training (Tiemens et al., 1999). Richtlijnen en trainingen waarin uitsluitend kennis wordt overgebracht zijn bijvoorbeeld niet zo effectief (Baker et al., 2001; Gilbody et al., 2003a; Gilbody et al., 2003b). De sterkste effecten worden bereikt met trainingprogramma s die een complexe en veelzijdige aanpak hanteren. Goede programma s zijn deze waarin: (1) kennis en vaardigheden worden bijgebracht die zijn afgestemd op de klinische praktijk en ervaringen van de huisarts, (2) naast kennis ook de houding van de arts ten opzichte van depressie wordt bijgestuurd en (3) organisatorische veranderingen worden doorgevoerd (Gilbody et al., 2003a; Gilbody et al., 2003b; HEN, 2004; Howe et al., 2006; Kroenke et al., 2000; Schulberg & McClelland, 1987; Thompson et al., 2000; Tiemens et al., 1999; Williams et al., 1998). De deskundigheidsbevordering van andere sleutelfiguren in de samenleving Ook de deskundigheidsbevordering van andere sleutelfiguren in de samenleving, zoals verpleegkundigen (Eisses et al., 2005), politieagenten (Pinfold et al., 2003; Watson et al., 2004) en apothekers (Bell et al., 2006a), behoort tot een van de meest efficiënte strategieën ter preventie van depressie en suïcide. Vormingen betreffende depressie leiden bij gemeenschapswerkers tot: (1) een minder stigmatiserende attitude ten aanzien van depressie, (2) een toename in kennis betreffende depressie en (3) verbeterde vaardigheden om met depressieve mensen om te gaan. Verder, blijken trainingen die gebruik maken van patiëntenparticipatie en waarin professionelen uit de geestelijke gezondheidszorg worden betrokken, uitzonderlijk effectief te zijn (Bell et al., 2006b; Bell et al., 2009; Buhler & Karimi, 2008). Deze versterken immers de samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg. 25

26 Hoofdstuk 1 Ook trainingen die specifiek gericht zijn op suïcide zijn effectief (Andriessen et al., 1998; Andriessen & van den Brande, 2001; Capp et al., 2001; Matheson et al., 2005; Ramberg & Wasserman, 2003). Veel gemeenschapswerkers geven zelf ook aan dat dergelijke vormingen noodzakelijk zijn (Ramberg & Wasserman, 2003; Hawgood et al., 2008; Leane & Shute 1998; Palmieri et al., 2008). Onderzoek toont tevens aan dat deze trainingen, hoe kort ook, effectief zijn in het verbeteren van kennis, attitudes en vertrouwen inzake suïcide (Brunero et al., 2008; Gask et al., 2006; Hayes et al., 2008; Oordt et al., 2009). Daarnaast zorgen ze bij verpleegkundigen (Appleby et al., 2000; Crawford et al., 1998; Dennis et al., 2001; Morriss et al., 1999; Fenwick et al., 2004), leerkrachten (Chagnon et al., 2007; Davidson & Range, 1999), vrijwilligers op crisishulplijnen (Neimeyer & MacInnes, 1981) en psychologiestudenten (McNiel et al., 2008) voor een verbeterde inschatting van de risico- en zorgbehoeften van suïcidale patiënten en leiden ze tot meer interventies om suïcide te voorkomen. De beperking van dodelijke middelen Evidentie afkomstig uit verschillende landen toont aan dat interventies die de beschikbaarheid van dodelijke middelen beperken een belangrijke rol spelen in de preventie van suïcide (Beautrais et al., 2006; Guo et al., 2010; Hawton, 1998). Dergelijke interventies zijn cruciaal voor de preventie van suïcides die van impulsieve aard zijn, wat vaak voorkomt bij jongeren. Toch ligt de beperking van dodelijke middelen niet altijd voor de hand, omdat vaak een alledaags middel of gebruiksvoorwerp wordt gebruikt (bv. ophanging). Onderzoek toont aan dat vooral een beperking in de toegankelijkheid van vuurwapens, hoge gebouwen en bruggen, en bepaalde giftige gassen heel doeltreffend zijn. Zo tonen studies aan dat het plaatsen van omheiningen, die de toegang tot hoge bruggen (hot spots) beperken, leidden tot een significante afname van aantal suïcides (Bennewith et al., 2007; Reisch et al., 2007; Skegg & Herbison, 2009). Belangrijk ook is dat in deze studies geen substitutie-effecten werden teruggevonden, waarbij een verschuiving plaats vond naar andere dodelijke middelen om zelfdoding te plegen. Ook wijzigingen in de verpakking van pijnstillers, zoals het gebruiken van drukstrips en het verkleinen van het aantal pillen per verpakking, bleken in beperkte mate effectief. Zo toont onderzoek aan dat het verkleinen van de verpakking van de pijnstiller Coproxamol in het Verenigd Koninkrijk en Ierland leidde tot minder suïcides en suïcidepogingen door vergiftiging met Coproxamol (Hawton et al., 2009). Ook toen werden geen substitutieeffecten gerapporteerd. Een gelijkaardige studie naar de beperking van Paracetamol verpakkingen in Schotland leidde echter tot inconsistente bevindingen. Zo rapporteerde een eerste studie geen verminderd aantal suïcides en suïcidepogingen met Paracetamol (Bateman et al., 2006). Een tweede studie daarentegen vond onmiddellijk na de invoering van de wetmatige verkleining van Paracetamol verpakkingen een vermindering in het aantal suïcides door Paracetamol vergiftiging. Dit effect was op de lange duur echter niet blijvend. 26

27 Hoofdstuk 1 In de meeste studies werd de impact van de restrictie van dodelijke middelen enkel over een relatief korte periode onderzocht. Het is daarom aan te bevelen om de effectiviteit van deze interventies over een langere periode te verifiëren. Hierdoor kunnen mogelijke substitutie-effecten ook beter worden nagegaan Veelbelovende interventies Voor volgende interventies bestaat enige evidentie qua effectiviteit, maar de bevindingen zijn niet volledig consistent: De nazorg van suïcidepogers Behalve psychische problemen, is een eerdere suïcidepoging een belangrijke voorspeller van fataal suïcidaal gedrag. Hieruit volgt dat een goede systematische nazorg van suïcidepogers cruciaal is om nieuw suïcidaal gedrag in te perken. Intensieve nazorg van suïcidepogers, outreachende hulpverlening, het geven van een green card waarmee mensen zich tijdens een crisis kunnen aanmelden op de spoedafdeling, het behandelen met antidepressiva, het geven van dialectische gedragstherapie en het aanleren van probleemoplossende vaardigheden blijken allemaal doeltreffend om nieuwe suïcidepogingen te voorkomen (Comtois, 2002; Hawton et al., 2003; Slee et al., 2008; Townsend et al., 2001; van der Sande et al., 1997). De medicamenteuze behandeling van psychische problemen Gegeven de hoge prevalentie van psychische problemen bij mensen die suïcide pogen of plegen, is de behandeling van psychische problemen een zeer belangrijke strategie in de preventie van suïcide. Sommige medicamenteuze behandelingen voor specifieke psychische problemen blijken ook efficiënt in het terugdringen van suïcidaal gedrag. Zo bestaat er evidentie voor de effectiviteit van zowel de oude antidepressiva, zoals de tricyclische antidepressiva, als de nieuwe antidepressiva, waaronder de selectieve serotonine heropname remmers (Geddes et al., 2003; Hansen et al., 2008; Mann, 2005; Nemeroff, 2007; Williams et al., 2000). Antidepressiva zijn vooral voor ernstige of terugkerende vormen van depressie aangewezen (APA, 2000; NICE, 2004; Snow et al., 2000). Idealiter wordt een medicamenteuze behandeling dan aangevuld met psychotherapie. Voor matige depressie zijn medicamenteuze en psychotherapeutische behandelingen even effectief. De keuze wordt dan best aan de patiënt zelf overgelaten (Schulberg et al., 1998). Bij milde vormen van depressie, heeft een medicamenteuze behandeling echter geen meerwaarde (APA, 2000; Bosmans et al., 2008; Hermens et al., 2007; Heyrman et al., 2008; NICE, 2004). Ook de behandeling van mensen die lijden aan een psychotische aandoening met antipsychotische medicatie blijkt overigens zeer doeltreffend (Meltzer et al., 2003). 27

28 Hoofdstuk 1 Psychotherapie en psychosociale interventies bij psychische problemen Van verscheidene psychologische therapieën werd aangetoond dat ze suïcidaal gedrag, hopeloosheid en depressieve symptomen kunnen reduceren (Brown et al., 2005; Cuijpers & Dekker, 2005; Lau, 2008; Links et al., 2003). Vooral cognitieve gedragstherapie, dialectische gedragstherapie en bepaalde therapieën om probleemoplossende vaardigheden bij te brengen, lijken veelbelovend (Ekers et al., 2008; Rupke et al., 2006). Zoals eerder reeds werd aangegeven, blijkt de combinatie van antidepressiva met psychotherapie het meest effectief voor matige vormen van depressie (Cuijpers & Dekker, 2005; Pampallona et al., 2004). Voor mensen met een milde vorm van depressie zijn andere psychosociale of minimale interventies nuttig, zoals actieve monitoring, psycho-educatie en gerichte zelfhulpinterventies (Cuijpers & Dekker, 2005). Telefonische crisisinterventie Veel mensen die suïcide plegen of pogen, doen dit in een impulsieve bui. Dit maakt dat op dergelijke momenten crisisinterventie via de telefoon of het internet cruciaal kan zijn. De persoon in kwestie wordt geadviseerd en aangemoedigd om professionele hulp te zoeken, waardoor een suïcide vermeden kan worden. Crisisopvang wordt wereldwijd vaak gebruikt, maar de effectiviteit van deze interventie werd slechts in beperkte mate onderzocht en aangetoond (Dew et al., 1987; Seeley et al., 1997). Sommige resultaten suggereren wel een positief effect bij een hulplijn voor ouderen (in combinatie met een dienst huisbezoeken) (De Leo et al., 2002). Bovendien toont recent onderzoek aan dat telefonische hulpverlening het gevoel van hopeloosheid verkleint (Kalafat et al., 2007). Tot slot werd ook aangetoond dat bepaalde eigenschappen van hulpverleners tot positievere resultaten leiden tijdens een crisisinterventie via de telefoon. Daarbij leidde het tonen van empathie en respect, het aannemen van een ondersteunende houding, en het samen op zoek gaan naar een oplossing, tot een positieve uitkomst (Mishara et al., 2007). Actief luisteren, echter, bleek onvoldoende om tot positieve resultaten te leiden. Preventieprojecten binnen het onderwijs De school vormt de setting bij uitstek om te werken rond de preventie van zelfdoding en het bevorderen van de geestelijke gezondheid. De school zorgt voor een setting waarin het mogelijk is om op een systematische manier werk te maken van geestelijke gezondheid. Bovendien zorgt de verbondenheid met de school voor een beschermende factor. Verder worden geestelijke gezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren vaak eerst op school vastgesteld en zijn ouders die zich zorgen maken over hun kinderen geneigd om eerst de leerkracht of schoolbegeleidingsdienst te consulteren alvorens hulp te zoek. Hoewel verder onderzoek noodzakelijk is, bestaat voor verschillende preventieprojecten binnen het onderwijs veelbelovende wetenschappelijke evidentie (Eggert et al., 1995; King et al., 2000). Zo blijkt het screenen naar suïcidaliteit binnen de school effectief op voorwaarde dat er een goede doorverwijzing aan gekoppeld is. Ook een bredere screening voor 28

29 Hoofdstuk 1 depressie, middelmisbruik of pesten blijkt effectief opnieuw indien dit wordt gecombineerd met een snelle en efficiënte doorverwijzing. Andere voorbeelden van eivdence-based good practices zijn het opleiden van onderwijzend personeel, waardoor suïcidale jongeren snel opgespoord en passend doorverwezen kunnen worden, en het aanleren van sociale en probleemoplossende vaardigheden, waardoor jongeren mentaal gesterkt zijn. Ondersteuning van nabestaanden Suïcidaal gedrag komt tot zes keer meer voor bij nabestaanden na zelfdoding. Zij vormen met andere woorden een heel kwetsbare groep wat betreft zelfdoding. Activiteiten, zorg en hulpverlening die met of door nabestaanden gebeuren met als doel hen te ondersteunen (postventie), lijkt dan ook een belangrijke preventiestrategie. Momenteel bestaat er al enige evidentie die aantoont dat bepaalde programma s beloftevol zijn, maar verder onderzoek is zeker aangewezen (Faberow, 1992; Pfeffer et al., 2002) Interventies waarvoor onvoldoende evidentie bestaat Van volgende programma s wordt algemeen aangenomen dat ze een positieve impact hebben op het reduceren van suïcidaal gedrag, niettegenstaande hun effectiviteit niet empirisch werd aangetoond: Publieke informatiecampagnes Publieke informatiecampagnes trachten de bevolking attent te maken op het suïcideprobleem en een positieve attitudeverandering ten aanzien van de geestelijke gezondheidszorg teweeg te brengen. Grootschalige informatiecampagnes gericht op de algemene bevolking worden wereldwijd frequent gebruikt. Desondanks werd de effectiviteit van dergelijke campagnes slechts beperkt onderzocht en leidden deze studies tot inconsistente bevindingen. Er bestaat wel evidentie dat kleinschalige campagnes gericht op specifieke subgroepen meer effect hebben ter preventie van suïcidaal gedrag (Hegerl et al., 2003; Stuart, 2005). Een belangrijke boodschap die in een publiekscampagne dient overgebracht te worden, is dat een depressie een gewone ziekte is, waar iedereen mee te maken kan krijgen en die bovendien te behandelen is (Ballenger et al., 1999; Hegerl et al., 2008; Raingruber, 2002). Dergelijke kijk benadrukt het normale karakter van depressie en werkt hoopvol. Een voorbeeld van een effectieve campagne is de Beyondblue publieke campagne van Australië. Deze campagne zorgde ervoor dat professionele interventies inzake depressie als waardevol werden beschouwd (Jorm et al., 2005). Bovendien vergrootte het programma bij het algemene publiek de kennis betreffende geestelijke gezondheid en verhoogde het ook de mate waarin op zoek gegaan werd naar professionele hulpverlening. Op mensen met een 29

30 Hoofdstuk 1 ernstige depressie en suïcidale gedachten, had het programma maar een kleine invloed (Goldney & Fisher, 2008). Een andere bekende mediacampagne specifiek gericht op depressie is de Defeat Depression campagne, die van 1991 tot 1996 liep in het Verenigd Koninkrijk (Paykel et al., 1997). Het doel van deze campagne was: (1) het stigma dat rond depressie hangt reduceren, (2) het publiek informeren over de oorzaak en behandeling van depressie, en (3) hen aanmoedigen op zoek te gaan naar hulp. Op het einde van de campagne werden positieve veranderingen geobserveerd wat betreft: (1) de kennis over de oorzaak van depressie, (2) de attitude ten aanzien van depressie en (3) de bereidheid om een huisarts te contacteren. Ideeën over antidepressiva en hun mogelijke verslavende nevenwerking bleven echter ongewijzigd (Paykel et al., 1997; Paykel et al., 1998). Gelijkaardige resultaten werden gevonden met een publiekscampagne uitgevoerd in Duitsland. Deze campagne leidde tot kleine, doch significant, positieve resultaten wat betreft de opvattingen van mensen over de oorzaak en behandeling van depressie. Zo geloofden mensen minder dat een depressie te wijten was aan een zwak karakter of een gebrek aan zelfcontrole. Net als in de vorige studie echter waren ze niet overtuigd van de effectiviteit van antidepressiva en bestond nog de misconceptie dat antidepressiva verslavend zouden werken (Hegerl et al., 2003). Publieke campagnes betreffende suicide zijn zeldzaam en er is ook weinig bekend over de effectiviteit ervan. In één studie leidde dergelijke interventie wel tot meer telefonische oproepen bij noodlijnen (Oliver et al., 2008). Screenen van mensen met een verhoogd risico op suïcidaal gedrag Er bestaan verscheidene programma s om personen die een verhoogd risico lopen op suïcidaal gedrag of die psychische problemen hebben te screenen. Dergelijke programma s worden typisch gebruikt in scholen of universiteiten en de eerstelijnszorg in de Verenigde Staten. Ook al lijkt screening beloftevol, toch is verder onderzoek aangewezen om de kosteneffectiviteit van deze strategie vast te stellen en om het screeninginstrument verder te optimaliseren (Pollinger-Haas et al., 2003; Shaffer et al., 2004). Richtlijnen voor berichtgeving in de media Algemeen wordt aangenomen dat sensationele mediaberichtgeving rond zelfdoding aanleiding kan geven tot imitatiegedrag. Bijgevolg hebben richtlijnen voor journalisten met betrekking tot gepaste rapportering over suïcide het potentieel dit imitatiegedrag te verminderen. Tot nog toe bestaat er echter geen overtuigende evidentie dat strategieën die inspelen op de media ook effectief het aantal suïcides verkleint (Pirkis et al., 2006). 30

31 Hoofdstuk Conclusie Uit bovenstaand overzicht kunnen we concluderen dat de deskundigheidsbevordering van huisartsen en sleutelfiguren in de maatschappij en het beperken van dodelijke middelen de meest doeltreffende strategieën zijn ter preventie van suïcide. Daarnaast blijken interventies die zich specifiek richten op kwetsbare groepen (suïcidepogers, nabestaanden, mensen met psychische problemen) veel effectiever dan interventies die zich richten op de algemene bevolking, zoals publieke informatiecampagnes. Het opleiden van artsen en verpleegkundig personeel, de uitbouw van een goed functionerend zorgnet en het verbeteren van therapeutische behandelingen vormen dan ook voorname werkpunten binnen suïcidepreventie. 2.2 Modellen voor preventie inzake geestelijke gezondheid Zoals uit voorgaand overzicht blijkt, bestaat er een brede waaier aan interventies ter preventie van suïcide. In de geestelijke gezondheidszorg zijn verschillende benaderingen voorhanden die een conceptueel kader bieden om interventies ter preventie van psychische problemen mee op te delen. We gaan van start met een bespreking van de belangrijkste conceptuele benaderingen uit de geestelijke gezondheidszorg. Een eerste benadering klasseert interventies als enerzijds strategieën ter promotie van de geestelijke gezondheid en anderzijds strategieën ter preventie van psychische problemen. De eerstgenoemde strategieën hebben tot doel drempelverhogende factoren die het mentaal welzijn bevorderen te versterken. De laatstgenoemde strategieën trachten risicofactoren die kunnen leiden tot psychische problemen te reduceren (Van den Broucke, 2008). Tegenwoordig groeit het besef dat beide componenten noodzakelijk zijn om een substantiële verbetering te realiseren in de geestelijke gezondheidssituatie (Jané-Llopis & Anderson, 2005). Een tweede opdeling die vaak gebruikt wordt op het gebied van preventie onderscheidt interventies naar het ontwikkelingsstadium van psychische problemen en maakt een onderscheid tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie (Hosman, 2008). Primaire preventiestrategieën hebben tot doel de incidentie van psychische problemen te voorkomen door drempelverhogende factoren te bevorderen. Bijvoorbeeld, in scholen aan kinderen en jongeren bepaalde probleemoplossende vaardigheden aanleren waardoor zij in de toekomst beter bestand zijn tegen mogelijke tegenslagen, kan beschouwd worden als een vorm van primaire preventie. Secundaire preventiestrategieën omvatten vroegtijdige detectie en gepaste behandeling van reeds bestaande psychische problemen. Voor de vroegtijdige onderkenning van een psychisch probleem worden drie strategieën gebruikt: (1) interventies om vroegtijdig signalen te detecteren, (2) grootschalige screening om in bepaalde risicogroepen tijdig ziektegevallen te ontdekken en (3) massamediale voorlichtingscampagnes om de kennis en attitude ten aanzien van geestelijke gezondheid te 31

32 Hoofdstuk 1 bevorderen. Tertiaire preventiestrategieën tot slot trachten de incidentie van herval te voorkomen en de kwaliteit van het leven te verbeteren. In een derde benadering worden de preventiestrategieën onderverdeeld volgens de doelgroep die de strategie tracht te bereiken. In de geestelijke gezondheidszorg wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen universele, selectieve en geïndiceerde preventie (Hosman, 2008). Universele preventie richt zich op de algemene bevolking, terwijl selectieve preventiestrategieën mikken op een subpopulatie waarvan wetenschappelijk werd aangetoond dat zij een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van psychische problemen. Voorbeelden hiervan zijn mensen die net gescheiden zijn of hun partner verloren hebben en mensen die werkloos zijn of financiële problemen hebben. Deze groep mensen heeft een hogere psychosociale kwetsbaarheid en interventies zijn er dan ook op gericht om de psychologische veerkracht van deze mensen te versterken. Geïndiceerde preventie tot slot focust zich op individuen met een hoog risico op psychische problemen of met subklinische klachten, zoals kinderen van ouders met een psychiatrische stoornis of nabestaanden van een suïcide. Deze interventiestrategieën hebben voornamelijk tot doel de ontwikkeling van psychiatrische problemen te verhinderen. Oorspronkelijk werden universele, selectieve en geïndiceerde preventie allen beschouwd als vormen van primaire preventie, omdat ze gericht zijn op mensen bij wie nog geen psychische problemen aanwezig zijn. Een vierde en laatste benadering maakt een onderscheid tussen directe preventie enerzijds en indirecte preventie anderzijds. Met directe preventie worden interventies bedoeld die zich rechtstreeks richten naar personen van een bepaalde doelgroep. Onder Indirecte preventie daarentegen worden interventies verstaan die zich focussen op de werking, netwerking en infrastructuur van de geestelijke gezondheidszorg. Deze interventies hebben dus onrechtstreeks een invloed op de doelgroep (National Advisory, 2001). 2.3 Onderverdeling evidence-based strategieën ter preventie van suïcide Het is niet eenvoudig om de bestaande strategieën ter preventie van suïcide op een mutueel exclusieve wijze in te delen volgens een van de vier eerder beschreven conceptuele modellen. In het VAS werden de interventies oorspronkelijk onderverdeeld volgens de doelgroep waarop ze inwerkten (universele, selectieve en geïndiceerde preventie) en het moment doorheen het suïcideproces waarop ze ingrepen (primaire, secundaire en tertiaire preventie) (VAS, 2006). In het kader van de nieuwe gezondheidsconferentie wordt enkel de indeling universele, selectieve en geïndiceerde preventie gebruikt. Bijkomend maken we in het huidige rapport nog een verdere onderverdeling in directe interventies, indirecte interventies en randvoorwaarden. Zoals in de vorige paragraaf reeds werd omschreven, focussen directe interventies zich rechtstreeks op de gehele populatie, een specifieke doelgroep of een individu. Indirecte interventies hebben betrekking op de 32

33 Hoofdstuk 1 organisatie, continuïteit en kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg of op de wetgeving en zijn aldus van een heel andere orde. Ze vormen in feite een noodzakelijke voorwaarde om directe interventies te kunnen realiseren. Bijvoorbeeld, de medicamenteuze of psychotherapeutische behandelingen van patiënten met psychische problemen zijn een belangrijke directe strategie ter preventie van suïcide. Interventies die zich daarentegen richten op de deskundigheidsbevordering van huisartsen of op veranderingen in het beleid verbeteren de toegang tot en de kwaliteit van de zorg en bevorderen aldus op onrechtstreekse wijze de psychologische behandeling van patiënten. In vergelijking met indirecte preventie staan randvoorwaarden nog een stap verder van de rechtstreekse behandeling van patiënten. Hiermee worden factoren bedoeld zoals de samenwerking tussen en de afstemming van verschillende sectoren ter bevordering van de geestelijke gezondheidszorg. Randvoorwaarde hebben dus een invloed op de implementatie van onrechtstreekse interventies en hebben aldus via een nog grotere omweg effect op rechtstreekse interventies gericht op de doelgroep. In tabel 1 worden alle interventies die in dit hoofdstuk aan bod komen volgens deze benadering opgelijst. 3 Nationale plannen suïcidepreventie en implementatie Voor heel wat westerse landen is suïcide een belangrijk gezondheidsprobleem. Vanuit de overheid wordt dit ook in toenemende mate onderkend door zowel de Wereldgezondheidsorganisatie als de Europese Unie. Dit blijkt ondermeer uit het initiatief voor suïcidepreventie (SUPRE) dat in 1999 gelanceerd werd door de WGO, de Helsinki Mental Health Declaration (WHO Europe, 2005a), het Mental Health Action Plan for Europe (WHO Europe, 2005b), de Green Paper for Improving Mental Health van de Europese commissie (EC, 2005) en het daaropvolgende Mental Health Pact (EC, 2008). Vanuit de WGO wordt het belang van een nationaal actieplan ter preventie van suïcide steeds uitdrukkelijker benadrukt. Met een nationaal actieplan wordt een integrale en efficiënte aanpak van het suïcideprobleem bedoeld, waarbij gelijktijdig op verschillende domeinen in de samenleving maatregelen worden genomen. Belangrijk is dat een dergelijk grootschalig landelijk beleid vraagt om een goede coördinatie, waarbij de verschillende interventies goed op elkaar aansluiten en rekening houden met de specifieke culturele, economische, demografische, politieke en economische noden van de maatschappij. In het kader van dergelijk integraal en effectief suïcidepreventiebeleid heeft de WGO volgende zes richtlijnen geformuleerd die landen als leidraad kunnen hanteren bij het uitwerken van hun nationaal actieplan rond suïcidepreventie: de preventiemaatregelen moeten specifiek, uitvoerbaar en goed registreerbaar zijn; de preventiemaatregelen moeten voortdurend geëvalueerd en bijgestuurd worden; 33

34 Hoofdstuk 1 de overheid is de aangewezen instantie om een werkbaar actieplan rond suïcide uit te werken en door te voeren; een nationaal suïcidepreventieplan dient een concreet doel voorop te stellen; het suïcidepreventiebeleid vergt de betrokkenheid van vele sectoren in de samenleving en dient zich niet te beperken tot enkel maatregelen in de gezondheidssector; het beleid moet zich baseren op empirische evidentie resulterend uit goed wetenschappelijk onderzoek. In navolging van de oproep van de WGO hebben diverse landen een nationaal actieplan ontworpen met betrekking tot suïcidepreventie. Enkele voorbeelden hiervan zijn Finland, Zweden, Noorwegen, Frankrijk, Australië, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Schotland, Ierland, Nieuw-Zeeland en Vlaanderen. De nationale programma s bevatten onderling veel overlappende strategieën, doordat strategieën met bewezen effectiviteit door veel landen opgenomen worden in hun beleid. In de volgende paragraaf worden enkele voorname actieplannen, waaronder ook het VAS, beknopt toegelicht. In de bespreking wordt expliciet aandacht geschonken aan algemene strategieën die vooropgesteld werden, specifieke doelgroepen waarop gefocust werd en belangrijke randvoorwaarden die vervuld dienden te zijn. Tevens wordt gekeken naar de effectiviteit van elk van de actieplannen, indien voorhanden ( (Martin & Page, 2009). De meest gebruikte manier om de effectiviteit van een nationaal programma te evalueren is kijken naar het gestandaardiseerd suïcidecijfer in de jaren voorafgaand en volgend op de invoering van het plan (premeting versus postmeting). Wanneer het cijfer in de postmeting lager is dan het cijfer in de premeting wordt geconcludeerd dat het preventieplan effectief is. Hoewel deze maat frequent wordt gebruikt, is ze niet echt representatief. Ze houdt immers geen rekening met een mogelijke stijgende of dalende trend in suïcidecijfers in de jaren voorafgaand aan de invoering van het plan. Stel dat het suïcidecijfer in de jaren voor de implementatie van het nationaal programma al aan het afnemen was, dan kan een lager suïcidecijfer in de jaren volgend op de invoering van het programma gewoon een voortzetting van deze daling zijn. Een lager suïcidecijfer in de postmeting dan in de premeting bewijst dan niet noodzakelijk dat het nationaal plan effectief was. Een betere maat is kijken naar het percentage gemiddelde jaarlijkse verandering in suïcidecijfers in de opeenvolgende jaren voorafgaand en volgend op de invoering van het nationaal plan (Martin & Page, 2009). 34

35 Hoofdstuk 1 Directe preventie Indirecte preventie Randvoor waarden Universele preventie Selectieve preventie Geïndiceerde preventie - Mentaal welbevinden van de bevolking verbeteren door risicofactoren te voorkomen - Bewustzijn over GG en GGZ bevorderen - Stigma reduceren - Informatiecampagnes - VAS: Fit in je Hoofd, Goed-Gevoel-Stoel, Zelfevaluatietest - Preventieprojecten binnen het onderwijs - VAS: preventiecoaches in scholen - Aandacht voor verhoogde risicogroepen - Sociale en cognitieve vaardigheden bijbrengen - Screening in verhoogde risicogroepen - VAS: zorg voor KOPP, Holebi s - Aandacht voor hoog risicogroepen - Ondersteuning nabestaanden - Behandeling van psychische problemen verbeteren - Medicamenteuze behandeling - Psychotherapeutische behandeling - Crisisopvang - Nazorg suïcidepogers - VAS: Zorg voor nabestaanden, VDIP, MBCT, telefonische en online hulpverlening, zorg voor suïcidepogers via spoedgevallendienst - Deskundigheidsbevorder ing huisartsen - Deskundigheidsbevorder ing sleutelfiguren - Toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit GGZ verbeteren - Beperking dodelijke middelen - Mediarichtlijnen - VAS: itol, vormingen Website Gachet, ASPHA, getrapte zorg in CGG, Preventie 2.0, suïcidepreventieprotocol, mediarichtlijnen, beperking dodelijke middelen, zorg voor suïcidepogers via spoedgevallendienst Geïntegreerde aanpak; samenwerking op beleidsniveau en locoregionaal niveau; dataregistratie; opvolging en evaluatie; werkgroep experts voor aansturing en ondersteuning; samenwerking tussen verschillende diensten, agentschappen, organisaties en instellingen; aansturing door federale overheid; wetenschappelijk onderzoek naar suïcide en suïcidepreventie; nationaal forum Tabel 1: Onderverdeling van alle interventies die aan bod komen in hoofdstuk 1. Onderverdeling van evidence-based strategieën, strategieën die voorkomen in de verschillende nationale plannen en specifieke interventies uit het VAS. We illustreren dit kort aan de hand van volgend voorbeeld. Land X voerde in 2003 een nationaal suïcideplan in. In de jaren 2000, 2001 en 2002 bedroeg het gestandaardiseerd suïcidecijfer respectievelijk 10/ ; 9,8/ en 9,6/ Het gemiddelde 35

36 Hoofdstuk 1 gestandaardiseerd suïcidecijfer in de premeting bedroeg dus 9,8/ (gemiddelde van 10/ ; 9,8/ en 9,6/ ). Verder kan uit deze cijfers worden afgeleid dat het gestandaardiseerd suïcidecijfer in de periode met een gemiddelde van 2% per jaar is afgenomen (gemiddelde van 2% en 2%). Dit wil zeggen dat voor land X in de premeting een gemiddelde jaarlijkse verandering van -2% gemeten werd. Na de invoering van het nationaal actieplan nam het suïcidecijfer in land X verder af tot 9,5/ in 2004 en 9,4/ in In 2006 bleef het suïcidecijfer onveranderd en bedroeg opnieuw 9,4/ Uit deze cijfers kunnen we opmaken dat het gemiddelde gestandaardiseerd suïcidecijfer in de postmeting 9,43/ bedroeg (gemiddelde van 9,5/ ; 9,4/ en 9,4/ ) en dat de gemiddelde jaarlijkse verandering in de postmeting -0,5% was (gemiddelde van -1% en 0%). Gezien in land X het gestandaardiseerd suïcidecijfer in de postmeting (9,43/ ) kleiner was dan het cijfer in de premeting (9,8/ ) zal op basis van de meest gebruikte rekenmethode geconcludeerd worden dat het nationaal plan van land X heel doeltreffend was. Echter, het suïcidecijfer was in de jaren voorafgaand aan de implementatie al sterk aan het dalen (-2%) en deze daling werd zwakker in de jaren volgend op de invoering van het plan (-0,5%), wat doet vermoeden dat het plan toch niet echt effectief was. Deze tweede rekenmethode wordt algemeen als veel representatiever beschouwd, omdat ze corrigeert voor veranderingen in suïcide die niet gerelateerd zijn aan de invoering van het actieplan (Martin & Page, 2009). Bij de evaluatie van de nationale plannen van de andere landen in de volgende paragraaf zullen we ons dan ook beperken tot deze tweede evaluatiemethode. 3.1 Vlaanderen Strategie Het Vlaams Actieplan voor Suïcidepreventie ( ), wat in het huidige rapport geëvalueerd wordt, had als concrete doelstelling de incidentie van zelfdoding bij zowel mannen als vrouwen tegen 2010 met 8% te verminderen in vergelijking met Om dit doel te bereiken werd beroep gedaan op een beperkt aantal initiatieven waarvoor zowel een wetenschappelijke onderbouw als een maatschappelijk draagvlak bestond. Daarnaast werd gezocht naar afstemming met lopende initiatieven binnen de sector, om zodoende te komen tot een budgettair haalbaar programma. Inhoudelijk stelde het actieplan volgende vijf strategieën voorop: het bevorderen van de geestelijke gezondheid met betrekking tot het individu en de maatschappij; het bevorderen van laagdrempelige telezorg; het bevorderen van de deskundigheid van professionelen en het optimaliseren van de netwerking; het uitlokken van zelfdoding tegengaan; 36

37 Hoofdstuk 1 aandacht voor specifieke doelgroepen waaronder suïcidepogers, mensen met psychiatrische stoornissen, jongeren, kinderen van ouders met psychiatrische problemen, nabestaanden na zelfdoding en homoseksuelen. Deze vijf strategieën werden verder ingevuld met een pakket bestaande uit 25 verschillende interventies (zie tabel 7). Een uitgebreide beschrijving van elk van deze initiatieven komt in hoofdstuk 2 aan bod. Randvoorwaarden Om het VAS efficiënt en doelgericht te kunnen implementeren dienden een aantal randvoorwaarden vervuld te zijn. Zo vroeg het VAS om een geïntegreerde aanpak ten einde de verschillende initiatieven goed op elkaar af te stemmen. Verder vereiste het plan een goede samenwerking op beleidsniveau (tussen de Vlaamse Gemeenschap en de federale overheid) en op locoregionaal niveau (tussen overlegplatforms van de geestelijke gezondheid). Ook het belang van een goede dataregistratie en de opvolging van het actieplan werden sterk benadrukt. Tot slot werd een Vlaamse Werkgroep Suïcidepreventie opgericht, bestaande uit experts in suïcidepreventie in Vlaanderen, die instond voor een vlotte aansturing van het plan. Evaluatie In de jaren voorafgaand aan de implementatie van het VAS kende het suïcidecijfer voor mannen een dalend verloop, met een gemiddelde afname van 4,5% per jaar (premeting). Na de invoering van het VAS, nam het suïcidecijfer voor mannen echter toe in plaats van te dalen. Zo steeg het gestandaardiseerd suïcidecijfer met een gemiddelde van 3,5% per jaar (postmeting). Voor vrouwen werd een gelijkaardig patroon teruggevonden. Voorafgaand aan de invoering van het VAS nam het aantal suïcides jaarlijks gemiddeld met 2,1% af (premeting), terwijl dit cijfer na de invoering van het VAS toenam met een jaarlijks gemiddelde van 3,3% (zie tabel 3). Op basis van deze berekening lijkt het VAS weinig doeltreffend. We merken hier wel op dat in vergelijking met de andere nationale plannen die worden besproken, het VAS eerder recent werd geïmplementeerd. Bijgevolg zijn de gemiddelde percentages van jaarlijkse verandering in de berekening van de pre ( ) en de postmeting gebaseerd op beperkte gegevens ( ). Een meer gedetailleerde evaluatie van de effectiviteit van het VAS komt aan bod in hoofdstuk Finland Strategie Het oudste preventieprogramma werd ontwikkeld en geïmplementeerd in Finland ( ). Het plan had als doelstelling de incidentie van zelfdoding met 20% te verminderen, waarbij zowel primaire, secundaire als tertiaire preventiestrategieën gebruikt werden. 37

38 Hoofdstuk 1 Verder spitsten de strategieën zich vooral toe op hoge risicogroepen en mensen met een hoge kwetsbaarheid voor suïcide. Concreet omvatte het actieplan van Finland volgende vijf strategieën (tabel 2): de opvang van suïcidepogers verbeteren; de detectie en behandeling van psychische problemen verbeteren; crisisopvang; preventie van marginalisatie bij jonge mannen; het taboe rond suïcide doorbreken. Randvoorwaarden Het nationaal plan vereiste een goede netwerking tussen verschillende diensten en actoren om zo de 40 afzonderlijke projecten goed op elkaar af te stemmen. Meer specifieke informatie over de randvoorwaarden van het plan is echter niet voorhanden. Evaluatie Het suïcidecijfer voor zowel mannen als vrouwen vertoonde in de jaren voorafgaand aan de invoering van het plan een stijgend verloop, met een jaarlijkse gemiddelde toename van 0,8% en 1% respectievelijk (premeting). In de jaren volgend op de implementatie van het plan nam voor beide geslachten het suïcidecijfer sterk af met een jaarlijkse gemiddelde afname van -3,4% voor mannen en -1,7% voor vrouwen (postmeting) (tabel 3). Uit deze cijfers blijkt dat het nationaal preventieplan van Finland zeer succesvol was. Bijgevolg, wordt het plan ook vaak gebruikt als vertrekbasis bij het ontwerpen van andere nationale plannen. Niettemin heeft Finland nog steeds een van de hoogste suïcideratings binnen Europa. 3.3 Australië Strategie Met zijn National Youth Suicide Prevention Strategy ( ) was Australië eveneens een pionierland wat suïcidepreventie betreft. In tegenstelling tot andere landen richtte het plan zich expliciet op jongeren. In 2000 werd een nieuw nationaal plan gelanceerd, Living is for Everybody (LIFE), dat zich toespitste op alle leeftijdscategorieën. De voornaamste strategieën van het plan zijn (tabel 2): de veerkracht van de algemene bevolking en groepen met hoog en verhoogd risico op suïcide versterken door de geestelijke gezondheid en het welzijn te bevorderen; het belang van geestelijke gezondheid onderlijnen en stigmatisering verminderen; kennis in verschillende settings over suïcide en suïcidepreventie bevorderen; de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg vergemakkelijken; de identificatie van alarmerende signalen versnellen en behandeling verbeteren, en dit in het bijzonder bij mensen met een hoog en verhoogd risico op suïcide; 38

39 Hoofdstuk 1 deskundigheidsbevordering van professionelen uit de zorgsector. In 2007, werd het LIFE plan opnieuw aangepast en gelanceerd. Randvoorwaarden Een goede implementatie van het plan vereiste een goede coördinatie en samenwerking tussen verschillende gemeenschappen, organisaties en overheidsinstanties. Daarbij werden wetenschappelijk onderzoek naar suïcide en suïcidepreventie enerzijds, en een nauwkeurige evaluatie van de resultaten anderzijds sterk benadrukt. Evaluatie Het nationaal plan van Australië had een gunstig effect op mannen. Het suïcidecijfer vertoonde in de jaren voorafgaand aan de implementatie van het plan een stijgend verloop, met een gemiddelde jaarlijkse toename van 1% (premeting). In de jaren volgend op de invoering van het plan daalde het suïcidecijfer jaarlijks met een gemiddelde van -2,3%. Voor vrouwen daarentegen bleven de suïcidecijfers na de invoering van het plan relatief stabiel. In de jaren voorafgaand aan de invoering van het plan lag het suïcidecijfer reeds in dalende lijn, met een gemiddelde afname van 1,1% per jaar. Na de invoering van het plan bleef het suïcidecijfer verder afnemen met een gemiddelde van 1% per jaar (tabel 3). 3.4 De Verenigde Staten Strategie Lang voor de invoering van hun nationaal actieplan engageerde de helft van de Amerikaanse staten zich al voor de preventie van suïcide. In 2001 werd uiteindelijk de US National Strategy for Suicide Prevention gelanceerd met als voornaamste doelstelling op grootschalige geïntegreerde wijze de hoge suïcidecijfers in de VS aan te pakken. Een concreet doel stond echter nergens in het plan vooropgesteld. Inhoudelijk was het programma gebaseerd op ervaringen van andere landen, waaronder Finland, en de aanbevelingen voorgeschreven door de WGO. Het programma heeft dan ook veel elementen gemeen met andere nationale plannen. Concreet omvatte het actieplan volgende zeven doelstellingen (tabel 2): de bevolking ervan bewust maken dat suïcide een publiek gezondheidsprobleem is dat vermeden kan worden; het stigma betreffende geestelijke gezondheidsvoorzieningen en suïcidepreventie doorbreken; de toegang tot dodelijke middelen limiteren; sleutelfiguren in de maatschappij, huisartsen en geestelijke gezondheidswerkers opleiden om risicogedrag vroegtijdig te herkennen en een gepaste doorverwijzing te bewerkstelligen; 39

40 Hoofdstuk 1 financiële, structurele en persoonlijke barrières opheffen om zodoende de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg te bevorderen; effectieve klinische therapieën om drempelverhogende vaardigheden bij te brengen promoten; rapportering over suïcide in de media verbeteren. Randvoorwaarden Het plan zelf werd aangestuurd door de federale overheid. Dit gebeurde in nauwe samenwerking met een breed spectrum van verschillende lokale agentschappen, instituten, organisaties en individuele burgers. In tegenstelling tot andere landen was er dus geen aparte werkgroep of commissie verantwoordelijk voor de aansturing en ondersteuning van de verschillende actoren in het veld. Net als in het VAS ten slotte onderlijnde het actieplan van de VS sterk het belang van onderzoek en dataregistratie met betrekking tot suïcide en suïcidepreventie. Evaluatie In de jaren voorafgaande aan de implementatie van het nationaal programma was het suïcidecijfer voor mannen reeds aan het dalen, met een gemiddelde afname van 3,2% per jaar (premeting). Na de invoering van het plan namen de cijfers echter minder gestaag af. Zo werd de gemiddelde afname in suïcide toen op 0,5% per jaar geschat (postmeting). De cijfers voor vrouwen bleken nog ongunstiger. Voorafgaand aan de invoering van het plan vertoonde het zelfdodingscijfer voor vrouwen, net als dat voor mannen een sterke daling, met een gemiddelde afname van 2,8% per jaar (premeting). Na de implementatie van het plan begon het zelfdodingscijfer te stijgen in plaats van te dalen, met een gemiddelde toename van 1,9% per jaar (postmeting) (tabel 3). Kort samengevat suggereren deze cijfers dat het nationaal plan van de VS noch voor mannen noch voor vrouwen doeltreffend was. 3.5 Engeland Strategie Het nationaal suïcidepreventieplan van Engeland, Safety First (2002), had tot doel het suïcidecijfer van 2000 tot 2010 met 20% terug te dringen. Daartoe werd een evidencebased interventie programma uitgewerkt, bestaande uit volgende vier strategieën (tabel 2): het risico op zelfdoding in risicogroepen zoals suïcidepogers, mensen met een psychiatrische stoornis, jonge mannen, gevangenen en mensen met een risicovol beroep zoals boeren, verpleegsters en dokters reduceren; het mentaal welbevinden van de gehele bevolking verbeteren; de toegang tot dodelijke middelen beperken; rapportering over suïcide in de media verbeteren. 40

41 Hoofdstuk 1 Opmerkelijk is dat het programma zich bijna uitsluitend toespitste op risicogroepen en het reduceren van risicofactoren. Welzijn en de promotie van geestelijke gezondheid waren wel opgenomen in het plan, maar vertaalde zich enkel naar het aanpakken van sociale problemen. Randvoorwaarden Om een succesvolle uitvoering van het programma te garanderen werd een nieuwe organisatie opgericht, the National Institute for Mental Health in England (NIMHE), die volledig verantwoordelijk gesteld werd voor de ondersteuning van locale diensten en geestelijke gezondheidswerkers. Het programma werd ook jaarlijks geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd. Daartoe werd een adviesgroep samengesteld bestaande uit experts uit het veld. Tot slot nog legde het plan een sterke klemtoon op dataregistratie en wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot suïcide, suïcidepogingen en suïcidepreventie. Evaluatie Volgens cijfers afkomstig van de WGO database had het suïcidepreventieprogramma van Engeland een positieve impact op het suïcidecijfer. De jaren voor de invoering van het programma was het sterftecijfer bij mannen reeds aan het dalen, met een gemiddelde afname van 0,4% per jaar (premeting). Na de invoering van het preventieplan nam het suïcidecijfers jaarlijks verder af met een gemiddelde van 0,8% (postmeting). Ook voor vrouwen waren de suïcidecijfers zeer gunstig. De jaren voorafgaand aan het nationaal plan nam het zelfdodingscijfer bij vrouwen jaarlijks 1% af (premeting). Na de invoering van het preventieprogramma versnelde deze afname tot 1,8% per jaar (postmeting) (tabel 3). 3.6 Schotland Strategie Met hun tienjarig plan Choose Life ( ) hoopte Schotland tegen 2013 het suïcidecijfer met 20% terug te dringen. Om deze doelstelling te bereiken werden zeven objectieven geformuleerd (tabel 2): snelle detectie van suïcidale signalen en tijdige interventie; snelle en vlotte toegang tot hulp in crisissituaties; de continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg bevorderen waardoor de kans op volledig herstel vergroot wordt; nabestaanden van een suïcide ondersteunen; de bevolking attenderen op het belang van een goede geestelijke gezondheid en aanmoedigen tijdig hulp te zoeken; het stigma rond psychologische hulp wegnemen; rapportering over suïcide in de media verbeteren. 41

42 Hoofdstuk 1 Randvoorwaarden De zeven doelstellingen dienden hoofdzakelijk als input voor lokale autoriteiten, die op hun beurt instonden voor de concrete uitwerking en implementatie van het plan op lokaal niveau. Om dit te realiseren werden een stuurgroep en een ondersteunend team aangesteld. De stuurgroep stond in voor een goede samenwerking tussen de verschillende overheden. Het ondersteunend team was verantwoordelijk voor de uitwerking van het plan op lokaal niveau, de voortdurende evaluatie van het plan en de verzameling van data betreffende suïcide, suïcidaal gedrag en effectieve interventies. Evaluatie De voorlopige evaluatie van het actieplan lijkt beloftevol. De jaren voor de implementatie van het preventieprogramma nam het suïcidecijfer bij mannen jaarlijks toe met een gemiddeld van 1,5% (premeting), terwijl het cijfer sedert de invoering van het plan jaarlijks gemiddeld 3% afnam (postmeting). Voor vrouwen waren de resultaten even optimistisch. De jaren voor de invoering van het plan was er reeds een lichte daling van het suïcidecijfer, met jaarlijks een gemiddelde afname van 0,6% (premeting). Sinds de invoering van het plan nam dit cijfer verder af tot een gemiddelde jaarlijkse afname van 4,2% (postmeting) (tabel 3) (voor een andere evaluatie, zie MacKenzie et al., 2007). 3.7 Ierland Strategie De strategieën in het Iers actieplan, Reach Out ( ), richtten zich expliciet op volgende drie doelgroepen: (1) de algemene bevolking, (2) risicogroepen en kwetsbare groepen, en (3) de omgeving en nabestaanden van suïcide. Zich baserend op empirische bevindingen, werden binnen deze doelgroepen verschillende concrete interventies uitgewerkt die zeer vergelijkbaar zijn met deze van andere Europese landen (tabel 2): in verschillende settings het belang van een goede geestelijke gezondheid benadrukken, een positieve attitudeverandering ten aanzien van de geestelijke gezondheidszorg teweegbrengen en het stigma rond geestelijke gezondheid bestrijden; rapportering over suïcide in de media verbeteren; deskundigen tewerkgesteld in de eerstelijnszorg opleiden; meer aandacht besteden aan risicogroepen; de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg verbeteren; de toegang tot dodelijke middelen beperken; aandacht voor nabestaanden van suïcide bevorderen. 42

43 Hoofdstuk 1 Inhoudelijk was het nationaal programma van Ierland bijzonder actiegericht. Elke doelstelling richtte zich op een welbepaald gebied in de maatschappij en werd via concrete acties verwezenlijkt. Randvoorwaarden De implementatie van een dergelijk concreet uitgewerkt plan vereiste een nauwe samenwerking tussen de overheid, de diensten ter preventie van suïcide en verscheidene instellingen en organisaties werkzaam in de gezondheidszorg. Om een goede leiding van en coördinatie tussen deze diensten te garanderen werd een National Office for Suicide Prevention opgericht. Daarnaast werd, net als in andere landen, een stuurgroep aangeduid bestaande uit experts om de National Office te adviseren. Verder onderlijnde het nationaal plan van Ierland het belang van wetenschappelijk onderzoek naar suïcide en suïcidepreventie en werd ook een nationaal forum opgericht om ideeën omtrent onderzoek tussen actoren onderling uit te wisselen. Kenmerkend ook aan het plan was dat het op jaarlijkse basis geëvalueerd en bijgestuurd werd. Een laatste opmerkelijk onderdeel van het programma was dat het beoogde om een informatiesysteem op poten te zetten, waarop praktische informatie te vinden was over waar men terecht kon voor hulp. Evaluatie Net als het VAS, is het nationaal programma van Ierland eerder recent, waardoor nog niet veel gegevens beschikbaar zijn wat betreft de effectiviteit ervan. Toch geven de eerste resultaten aan dat het plan voor vrouwen behoorlijk doeltreffend is. Voor vrouwen werd in de jaren voor de invoering van het programma een sterke stijging in het aantal suïcides waargenomen. Zo nam het gestandaardiseerd suïcidecijfer jaarlijks toe met een gemiddelde van 3,8% (premeting). Na de invoering van het preventieplan begon het aantal suïcides licht te dalen, met een gemiddelde afname van 0,3% per jaar (postmeting). Voor mannen veranderde de invoering van het plan weinig aan de suïcidecijfers. Voor de implementatie het actieplan vertoonde het aantal suïcides een dalend verloop, met een gemiddelde jaarlijkse afname van 1,5% (premeting). Na de invoering van Reach Out daalde het aantal suïcides met een gemiddelde jaarlijkse afname van 1% (postmeting) (tabel 3). 3.8 Nieuw-Zeeland Strategie Nieuw-Zeeland had in de jaren negentig reeds een actieplan ter preventie van suïcide dat zich specifiek toespitste op jongeren (New Zealand Youth Prevention Strategy, 1998). Sinds kort is de focus van het nationaal plan verbreed en richt suïcidepreventie zich ook op andere delen van de bevolking (New Zealand Suicide Prevention Strategy, ). Deze nieuwe strategie is, net als de oude, sterk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en richt zich zowel op individueel als op populatieniveau. Het plan zelf bestaat uit 7 43

44 Hoofdstuk 1 algemene doelstellingen die verder onderverdeeld zijn in concrete actiepunten. We beperken ons hier tot de voornaamste actiepunten (tabel 2): het stigma rond psychische problemen bestrijden, en het belang van geestelijke gezondheid en een positieve attitude ten aanzien van geestelijke gezondheidszorg in verschillende settings promoten; risicofactoren die aanleiding kunnen geven tot psychische problemen zoals sociale ongelijkheid reduceren; toegankelijkheid en kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg verbeteren; de deskundigheid van huisartsen bevorderen zodat suïcidale signalen snel herkend worden; de opvang en nazorg van suïcidepogers verbeteren; de toegang tot dodelijke middelen reduceren; de rapportering over suïcide in de media verbeteren; ondersteuning van familie en vrienden van suïcidepogers en -plegers. Randvoorwaarden Het Ministerie voor Gezondheid bijgestaan door twee comités staan in voor de coördinatie en leiding van het nationaal plan. Zij zorgen ervoor dat het plan omgezet wordt naar concrete actiepunten en dat de juiste agentschappen aangesproken en aangestuurd worden voor de uitvoering van deze acties. Suïcidedata worden nauwkeurig bijgehouden en de uitvoering van het plan wordt continu bijgestuurd. Evaluatie Het nationaal plan van Nieuw-Zeeland werd nog maar recent geïmplementeerd, waardoor nog geen cijfers bekend zijn over de effectiviteit. 3.9 Conclusie De oproep tot een verhoogde aandacht voor de geestelijke gezondheid van de bevolking van de WGO heeft binnen en buiten Europa veel landen gestimuleerd om een nationaal actieplan ter preventie van suïcide uit te werken. Tabel 2 geeft een samenvattend overzicht van de gebruikte strategieën voor elk van de besproken landen. Uit dit overzicht wordt meteen duidelijk dat er veel overlap is tussen de verschillende nationale plannen onderling. Twee strategieën komen in elk van de besproken nationale plannen aan bod: de aandacht voor hoog risicogroepen zoals suïcidepogers, mensen met psychische problemen en nabestaanden vergroten; de opvang en nazorg van suïcidepogers verbeteren. 44

45 Hoofdstuk 1 Ook de vijf volgende strategieën zijn veel gebruikt en staan in het merendeel van de andere nationale actieplannen beschreven: de bevolking bewust maken van het belang van geestelijke gezondheid en gezondheidszorg, en het taboe dat rond geestelijke gezondheid hangt trachten te reduceren; de aandacht voor risicogroepen zoals jonge mannen, homoseksuelen en ouderen, verhogen; de detectie van depressie en andere psychische problemen bevorderen door de deskundigheid van huisartsen en andere sleutelfiguren in de maatschappij te verbeteren; de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit van de GGZ verbeteren; de rapportering over suïcide in de media verbeteren; Belangrijk is dat elk van deze strategieën ook deel uitmaken van het VAS. Verder bevestigt tabel 2 dat het VAS een gevarieerde waaier aan strategieën aanwendt ter preventie van suïcide. Deze twee vaststellingen zijn een eerste indicatie dat het VAS op een breed terrein aan suïcidepreventie tracht te doen. Tabel 3 geeft een overzicht van de effectiviteit van elk van de nationale plannen, berekend volgens de methode omschreven in paragraaf 3 (Martin & Page, 2009). Deze cijfers geven aan dat Schotland en Finland over de meest effectieve suïcideplannen beschikken. Het VAS is volgens deze berekening weinig doeltreffend. Echter, gezien het VAS eerder recent werd geïmplementeerd, is de berekening gebaseerd op beperkte gegevens. Een meer gedetailleerde evaluatie van de effectiviteit van het VAS komt aan bod in hoofdstuk 2. 45

46 Finland Australië VS Engeland Schotland Ierland Nieuw-Zeel. Vlaanderen Hoofdstuk 1 Universeel Selectief Geïndiceerd Directe preventie Bevordering geestelijke gezondheid Aandacht verhoogde risicogroepen Aandacht hoog risicogroepen Behandeling psychische problemen X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X Crisisopvang X X X Indirecte preventie Nazorg suïcidepogers Publiekscampagnes Deskundigheidsbevordering huisartsen Deskundigheidsbevordering sleutelfiguren Toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit GGZ verbeteren Beperking dodelijke middelen X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X Mediarichtlijnen X X X X X X Randvoorwaarden Geïntegreerde aanpak X X X X X X X X Samenwerking op beleidsniveau en locoregionaal niveau X X X X X X X Dataregistratie, opvolging en evaluatie, wetenschappelijk onderzoek naar suïcide en suïcidepreventie Aansturing door federale overheid, samenwerking tussen verschillende diensten, agentschappen, organisaties en instellingen O X X X X X X X O X X X X Werkgroep experts voor aansturing en ondersteuning O X X X X X Nationaal forum O X Tabel 2: Overzicht van de strategieën die voorkomen in andere nationale suïcidepreventieplannen (X staat voor aanwezig, O staat voor onbekend). 46

47 Finland Australië VS Engeland Schotland Ierland Nieuw- Zeeland Vlaanderen Hoofdstuk 1 Premeting +0,8 +1,0-3,2-0,4 +1,5-1,5 - -4,5 Mannen Postmeting -3,4-2,3-0,5-0,8-3, ,5 Post - Pre -4,2-3,3 +2,7-0,4-4,5 +0, Premeting +1,0-1,1-2,8-1,0-0,6 +3,8 - -2,1 Vrouwen Postmeting -1,7-1,0 +1,9-1,8-4,2-0,3 - +3,3 Post - Pre -2,7 +0,1 4,7-0,8-3,6-4,1 - +5,4 Gemiddelde Post - Pre -3,5-1,6 +3,7-0,6-4,1-3,6 - +6,7 Tabel 3: Effectiviteit van nationale actieplannen van andere landen. Percentage jaarlijkse verandering in suïcidecijfer enkele jaren voor en na de invoering van het nationaal plan. Het aantal jaren opgenomen in de voormeting komt overeen met het aantal jaren dat de strategie in voege is. Een negatief getal wijst op een afname in suïcide doorheen de jaren en een positief getal wijst op een toename in het aantal suïcides doorheen de jaren (Martin & Page, 2009). 4 Evidence-based multilevel suïcidepreventiebeleid De meeste landen voeren in hun strijd tegen suïcide een multilevel preventiebeleid, waarbij verschillende interventies gelijktijdig worden aangewend. Daarbij is de juiste combinatie van effectieve interventies van groot belang. Grootschalig onderzoek naar de noodzakelijke componenten van een suïcidepreventieprogramma is echter schaars. Toch zijn Vlaamse onderzoekers betrokken bij twee belangrijke Europese projecten waarin op internationaal vlak onderzoek wordt verricht naar een optimaal evidence-based programma ter preventie van suïcide: (1) de European Alliance Against Depression (EAAD) en (2) Optimizing Suicide Prevention Programs and their Implementation in Europe (OSPI Europe). Beide projecten worden in volgende paragrafen kort toegelicht, gezien de bevindingen kunnen bijdragen tot de verdere onderbouwing van een suïcidepreventiebeleid in Vlaanderen. 4.1 EAAD EAAD is een Europees interventieprogramma dat van 2004 tot 2008 liep en tot doel had de preventie en aanpak van depressie te verbeteren en het aantal zelfdodingen en suïcidepogingen te reduceren (Hegerl et al., 2008) ( Het project is ontstaan 47

48 Hoofdstuk 1 uit een pilootproject dat in Nürnberg (Duitsland) werd uitgevoerd ( ) en werkte inhoudelijk op volgende vier niveaus: deskundigheidsbevordering van huisartsen; deskundigheidsbevordering van sleutelfiguren in de samenleving; publieke informatie geven over depressie en zelfdoding; de zorg voor patiënten en hun omgeving verbeteren. De positieve evaluatie van het project (Hegerl et al., 2010) leidde vervolgens tot een verderzetting van het netwerk van partners en een uitbreiding van de acties naar andere regio s in Duitsland en daarbuiten. Gefinancierd door de Europese Unie, liep het EAADproject in 16 regio s van 15 Europese landen waaronder ook in Vlaanderen (in de regio Brugge - Ieper) (Scheerder et al., 2008, 2009). Dit actiegeoriënteerde project leverde heel wat inzichten op wat betreft de implementatie van een meersporeninterventie ter preventie van suïcide (Hegerl & Wittenburg, 2009). We bespreken kort enkele van deze inzichten: Publieke informatiecampagnes en interventiemateriaal zijn eenvoudig te vertalen en aan te passen aan andere culturen. Een innovatieve interventie wordt in het begin best op lokaal niveau geïmplementeerd. Nadien kan de interventie worden bijgestuurd en op grotere schaal worden doorgevoerd. Publieke informatiecampagnes focussen zich beter op depressie in plaats van op suïcidaliteit. Deze campagnes werken bovendien destigmatiserend. Suïcidaliteit wordt het best aangepakt via interventies gericht op huisartsen en gezondheidswerkers. 4.2 OSPI Europe Met OSPI Europe werd een specifiek onderzoeksproject opgezet, gefinancierd door de Europese Commissie (Seventh Framework Programme), om de effectiviteit van een meersporenstrategie ter preventie van suïcide op een wetenschappelijke gecontroleerde manier te onderzoeken (Hegerl et al., 2009) ( OSPI Europe wordt momenteel gedurende 18 maanden in vier grote regio s in Ierland, Duitsland, Hongarije en Portugal geïmplementeerd, zodat de statistische power voldoende hoog is. Inhoudelijk worden de vier interventiestrategieën die in het EAAD-project werden gebruikt uitgebreid met een vijfde strategie, namelijk het beperken van dodelijke middelen. Om de effectiviteit van het OSPI Europe project na te gaan wordt een meervoudige evaluatieopzet gebruikt bestaande uit een proces-, effect- en impactevaluatie, aangevuld met een kostenbatenanalyse. LUCAS (KU Leuven) staat in voor de effectevaluatie en verwacht in 2012 de resultaten hiervan. 48

49 Hoofdstuk 1 5 Kosteneffectiviteit van suïcidepreventie 5.1 De kost van suïcide De impact van een suïcide en een suïcidepoging kan heel verregaand zijn. Naast het emotioneel lijden dat het veroorzaakt bij familie en vrienden gaat suïcide ook gepaard met een hoge financiële kost die ten laste valt van de overheid. In de literatuur wordt de financiële kost van suïcide opgedeeld in directe en indirecte kosten (McDaid & Kennelly, 2009). Onder directe kosten worden deze onkosten verstaan die rechtstreeks het gevolg zijn van een suïcidepoging of een geslaagde suïcide, zoals de kosten van een spoedopname, het gebruik van mogelijke levensreddende behandelingen, politieonderzoek, de begrafenis en langdurige psychische en/of fysieke revalidatie bij overleven (O Sullivan et al., 1999). Indirecte kosten verwijzen naar de economische kosten die met vroegtijdige sterfte gepaard gaan, zoals het niet meer kunnen werken en het niet meer kunnen zorgen voor kinderen of ouders. Verder, maar meer controversieel, worden soms ook de zogenaamde niet-tastbare kosten in rekening genomen. Hiermee wordt gedoeld op de waarde van een mensenleven, op het verdriet en het leed dat een suïcide veroorzaakt bij vrienden en familie. Deze pijn kan jaren aanslepen en is moeilijk te taxeren, vandaar ook wordt ernaar verwezen met de term niet-tastbare kosten. In verscheidene studies wordt een schatting gemaakt van de omvang van deze drie types van kosten en van de totale kost. Zo wordt in Nieuw-Zeeland de totale kost geraamd op euro per suïcide (O Dea & Tucker, 2005), terwijl in Ierland en Schotland de totale kost geschat wordt op euro en euro respectievelijk (zie tabel 4) (Kennelly et al., 2005; Platt et al., 2006). We merken op dat deze kosten relatief hoog zijn, gezien hier ook de controversiële niet-tastbare kosten in rekening worden gebracht. Om een richtlijn te hebben voor de totale kost per suïcide in Vlaanderen laten we de niettastbare kosten buiten beschouwing en berekenen we een gemiddelde over de overige geschatte kosten van Nieuw-Zeeland, Ierland en Schotland (tabel 4). Deze drie landen zijn socio-economisch gezien relatief vergelijkbaar met Vlaanderen. Dit brengt ons op een gemiddelde kost van euro (exclusief niet tastbare kosten) per suïcide in Vlaanderen. Gezien het aantal suïcides in Vlaanderen om en bij de per jaar ligt (in 2008 waren er suïcides) komt dit neer op een verlies van ongeveer 367 miljoen euro per jaar, wat een aanzienlijk bedrag is. Vanuit economisch perspectief is suïcidepreventie dan ook een waardevolle kwestie. Echter, suïcidepreventie is niet kosteloos en sommige interventies vragen om een serieuze financiële investering. Daarom ook is het belangrijk om een goede afweging te maken tussen de kost van bepaalde suïcidepreventie-interventies en de kost van suïcide (McDaid & Kennelly, 2009). 49

50 Hoofdstuk 1 Ierland Nieuw-Zeeland Schotland Vlaanderen Directe kost Economische kost Niet-tastbare kost Totale kost Tabel 4: Gemiddelde kost per suïcide. De geschatte kost per suïcide voor Ierland, Nieuw-Zeeland en Schotland in euro (Kennelly et al., 2005;O Dea & Tucker, 2005; Platt et al., 2006). De kosten voor Vlaanderen zijn een gemiddelde van de kosten voor Ierland, Nieuw-Zeeland en Schotland. 5.2 Gezondheidseconomische evaluatie van interventies 1 Het gezondheidszorgbeleid heeft als doel om zoveel mogelijk gezondheid te produceren met de beperkt beschikbare middelen. Naast de effectiviteit van de verschillende strategieën en daarbij horende acties is het dus van belang om eveneens de kosteneffectiviteit - de efficiëntie - van de verschillende acties na te gaan. In een gezondheidseconomische evaluatie worden zowel de kosten als de gezondheidseffecten van verschillende interventies met elkaar vergeleken. De gezondheidseffecten worden dikwijls uitgedrukt in aan kwaliteit aangepast levensjaren (Quality adjusted Life Years of QALYs). QALYs worden berekend door de levenskwaliteit verbonden aan een bepaalde toestand te vermenigvuldigen met het aantal jaren dat een persoon in die toestand verkeert. De levenskwaliteit van een persoon op een bepaald ogenblik, ook wel utiliteit genoemd, ligt steeds tussen 0 en 1, waarbij 1 aanzien wordt als een staat van perfecte gezondheid, en 0 als zijnde dood. Als men suïcide kan vermijden, zijn er uiteraard potentieel veel QALYs te winnen. Inzake de kosten wordt steeds rekening gehouden met de investeringskost verbonden aan een specifieke interventie in het gezondheidsysteem evenals de mogelijke besparingen voor het gezondheidssysteem en voor de maatschappij. Bij de preventie van suïcidepogingen wordt dus gekeken naar de kost van die interventie evenals de mogelijke besparingen door het vermijden van suïcidepogingen. Sommige evaluaties incorporeren eveneens de kosten te wijten aan productiviteitsverlies ten gevolge van het aantal verloren jaren arbeid na een zelfdoding. De interventie of actie die de meeste gezondheidswinst (QALYs) oplevert per geïnvesteerde euro wordt aanzien als de meest kosteneffectieve actie. Traditioneel wordt de kosteneffectiviteit voorgesteld door een incrementele kosteneffectiviteitsratio (IKER), gedefinieerd als de ratio van de incrementele kost over het incrementele effect (in QALY). 1 De gezondheidseconomische evaluatie van interventies werd volledig uitgevoerd door De Smedt, Sbarigia en Annemans in opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 50

51 Hoofdstuk 1 Een te evalueren actie wordt steeds geëvalueerd ten opzichte van de huidige situatie. Hoe hoger de ratio hoe slechter het resultaat. In figuur 2 worden de abstracte resultaten van een kosteneffectiviteitsanalyse weergegeven. De X-as toont de incrementele effecten ten opzicht van de huidige situatie, terwijl de Y-as de incrementele kosten weergeeft. De diagonale lijn geeft de kosteneffectiviteitsgrenswaarde weer. In België wordt vaak een betalingsbereidheid van per QALY geciteerd, hoewel dit zeker geen officiële maatstaf is. Acties die onder de per QALY liggen, kan men beschouwen als kosteneffectieve interventies. Figuur 2: Tweedimensionale voorstelling van een gezondheidseconomische evaluatie In het huidige rapport werden vijf acties van het afgelopen VAS onderworpen aan een gezondheidseconomische evaluatie: Actie 1: Fit in je hoofd Actie 2: De Zelfmoordlijn Actie 3: Deskundigheidsbevordering aan de hand van vorming over zelfdoding aan hulpverleners Actie 4: Project Integrale Zorg Suïcidepogers (PIZS) Actie 5: Therapie bij personen met suïcidale gedachten (MBCT) 51

52 Hoofdstuk 1 Algemene data-input Het jaarlijks aantal suïcides in de algemene populatie bedraagt 17,5/ Vermeerderd met het aantal pogers behandeld in het ziekenhuis (150/ ), en het aantal pogers behandeld door een huisarts (90/ ) is het totaal aantal pogingen gelijk aan 257,5/ Pogingen die niet medisch behandeld zijn, werden niet opgenomen in het model, omdat er geen kosten mee gepaard gaan en er ook weinig duidelijke cijfers zijn rond hun aantal. Leeftijdsspecifieke natuurlijke mortaliteitscijfers zijn gebaseerd op nationale data (NIS). Een utiliteitwaarde van 0,82 werd veronderstel voor de algemene populatie, een waarde van 0,64 werd gebruikt voor personen met suïcidale gedachten, terwijl na een suïcidepoging een waarde van 0,54 werd gehanteerd gedurende 1 jaar (Van Spijker et al., 2011) Gebaseerd op facturatie gegevens van het UZ Gent werd een hospitalisatiekost van gebruikt. Follow-up kosten werden berekend aan de hand van de gepubliceerde ratio tussen de totale kost en de hospitalisatiekost (Corso et al., 2006). Niet gehospitaliseerde patiënten kregen uiteraard enkel de ambulante kosten toebedeeld. Toekomstige gezondheidseffecten en kosten werden gedisconteerd aan 1,5% en 3% respectievelijk om zo de toekomstige effecten en bedragen terug te rekenen naar hun huidige waarde (KCE-richtlijnen). Actiespecifieke data input De verschillende mogelijke acties hebben uiteraard alle tot doel de kans op suïcidepogingen en suïcide te verminderen. In de literatuur worden de resultaten op verschillende manieren gerapporteerd (invloed op attitude, suïcidale gedachte,.) maar voor een gezondheidseconomische evaluatie primeren de zogenaamde harde eindpunten : is er inderdaad een verminderde kans op pogingen en op suïcide? Per actie worden (1) de interventiekost, gebaseerd op de reële kost of de Vlaamse subsidie, (2) het aantal bereikte personen, (3) de leeftijdsgroep en (4) de absolute kans op een poging opgelijst. De actiespecifieke data-input wordt één voor één voor de vijf acties besproken. Actie 1: Fit in je Hoofd In de literatuur bestaat weinig evidentie die de effectiviteit van publieke infocampagnes aantoont. In de review van Mann et al. (2005) wordt naar één Duitse studie (Lehfeld et al., 2004) verwezen waarin een 18% reductie werd aangetoond, maar in de andere studies werden enkel attitudewijzigingen gerapporteerd. Een recente publicatie van hetzelfde Duitse team waarin de gegevens van een vijf jaar durende publieke infocampagne worden geanalyseerd wijst op een sterk potentieel voor daling van suïcide maar ook op een mogelijke heropstoot. 52

53 Hoofdstuk 1 Vetrekkende van een zelfdodingcijfer dat hoger lag dan 17,5 per voorafgaand aan de campagne is nadien nooit meer een cijfer boven de 16 per gerapporteerd, wat een daling van 1,5 per inhoudt. Dit betekent dat een goed uitgevoerde campagne die voldoende mensen bereikt een resultaat kan halen dat overeenkomt met een daling van 1,5/17,5 = 8,6%. De Fit in je Hoofd website wordt jaarlijks door unieke bezoekers geraadpleegd. Deze worden in de gezondheidseconomische evaluatie beschouwd als de doelgroep. De beoogde leeftijdsgroep bestaat uit jarigen. De interventiekost bedraagt per jaar en omvat de subsidie door de Vlaamse overheid, en de evaluatiekost. Dit komt neer op 1,6 per bereikte persoon. Als absolute kans op een poging werd het basiscijfer ( ,5) / = 0,258% voor Vlaanderen gehanteerd. Actie 2: De Zelfmoordlijn Op basis van een vrij recente studie (Gould et al., 2007) blijkt dat bij personen met veel suïcidale gedachten (3 of meer op een schaal van 1 tot 5) de kans op een suïcidepoging na een telefonisch contact daalt met 41%. Nu, niet alle personen die belden, hadden ook sterke suïcidale gedachten. In de studie van Gould et al. (2007) had 43% sterke suïcidale gedachten. Uit een onderzoek van Kessler et al. (2009) blijkt dat bij 38% van de mensen met sterke suïcidale gedachten er uiteindelijk een poging zal plaatsvinden. Dit betekent dat in deze populatie de kans op een poging gelijk is aan 16,3%. Dankzij de interventie kan dit percentage met 41% worden verminderd. Het aantal bereikte personen per jaar wordt vastgelegd op 3.800, gebaseerd op het aantal unieke gebruikers, met een leeftijdsrange tussen 12 en 95 jaar. De interventiekost bedraagt per jaar, wat een kost per bereikte persoon van 100 betekent. Actie 3: Deskundigheidsbevordering Pfaff et al. (2001) toonden aan dat door vorming te geven aan hulpverleners het aantal personen met suïcidale gedachten dat als dusdanig wordt herkend met een factor 2,3 steeg. Indien deze personen worden doorverwezen voor hulpverlening (van diverse aard) kan aldus een effect op het aantal pogingen bereikt worden. Uit de cijfers kan worden afgeleid dat het aantal herkende personen met suïcidale gedachten zou stijgen van 1,3 naar 3 per 100. Hierdoor stijgt het potentieel aantal personen dat kan genieten van hulpverlening en is het effect van deze laatste dus toepasbaar op dat groter aantal. Gemiddeld gezien kan dit leiden tot een daling van het aantal pogingen met 9,7%. Het aantal bereikte personen wordt geschat op Het aantal intermediairs dat deskundigheidsbevordering krijgt bedraagt per jaar. Gezien het moeilijk in te 53

54 Hoofdstuk 1 schatten is hoeveel personen deze intermediairs elk bereiken, wordt verondersteld dat gemiddeld gezien elke intermediair 400 personen per jaar bereikt (een huisarts heeft bijvoorbeeld gemiddeld 802 patiënten) met een leeftijd tussen 12 en 95 jaar. De interventiekost bedraagt per jaar (664 opleidingsmomenten per jaar + ontwikkeling + werking + evaluatie). Dit betekent een kost per bereikte persoon van 0,16. Als absolute kans op een poging werd het basiscijfer ( ,5) / = 0,258% voor Vlaanderen gehanteerd. Actie 4: PIZS In het PIZS zorgen ziekenhuizen voor een psychosociale evaluatie en opvang na een suïcidepoging. De evaluatie gebeurt aan de hand van de IPEO (vragenlijst) en er wordt een zorgpad uitgetekend, zodat vervolgzorg kan plaatsvinden. Het domein van preventie van herval bij pogers is al vrij grondig bestudeerd. Vaak worden de beste cijfers geciteerd. Bijvoorbeeld Brown et al. (2005) geeft een daling 42% aan indien cognitieve therapie wordt gegeven. Maar er zijn ook studies die geen effect vonden (Van der Sande et al., 1997). Als alle cijfers worden gepoold, wordt een risicoreductie van 21,5% gevonden. De te bereiken populatie bedraagt suïcidepogers, wat overeenkomt met het aantal pogers dat jaarlijks in de 40 deelnemende ziekenhuizen via spoed binnenkomt. De leeftijdgroep bestaat uit jarigen. De interventiekost bedraagt per jaar (beheersovereenkomst + evaluatie), wat een uitkomst van 26,45 per bereikte persoon betekent. Als absolute kans op een poging werd het basiscijfer voor Vlaanderen verhoogd met een factor voor suïcidale poging (6,481%) (Owens et al., 2002). Actie 5: Het behandelen van personen met suïcidale gedachten De behandeling van personen met suïcidale gedachten richt zich vooral op de behandeling van de suïcidaliteit op zich en minder op de mogelijks geassocieerde psychiatrische stoornis. Gezien het belang van hopeloosheid als risicofactor zullen specifieke behandelingstechnieken voor suïcidale gedachten die zich richten op hopeloosheid, zoals cognitieve gedragstechnieken, belangrijk zijn. Deze specifieke behandeling kan individueel of in groepsverband worden gegeven. Hoewel het hier niet gaat over pogers, wordt de assumptie gemaakt dat eenzelfde resultaat kan worden bereikt als met pogers. Studies die expliciet cognitieve gedragstherapie toepasten, zorgen voor een daling van 42% (Brown et al., 2005). 54

55 Hoofdstuk 1 De te bereiken populatie bedraagt 320 personen per jaar (groeps- of individuele behandeling), met een leeftijd tussen 18 en 64 jaar. De interventiekost bedraagt jaarlijks (1,5 VTE + werking + evaluatie). Dit betekent een kost per bereikte persoon van 340,63. Voor de berekening van de absolute kans op een poging werd verondersteld dat een psychische problematiek in combinatie met suïcidaliteit een zelfde kans op een poging heeft als bellers van de Zelfmoordlijn, namelijk 16,3%. Resultaten van de gezondheidseconomische evaluatie Tabellen 5 en 6 geven per actie de resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse weer. In het algemeen wordt voor de meeste acties een veelbelovend resultaat gevonden, waarbij de IKER onder de /QALY ligt. Acties 3 en 4 zijn zelfs kostenbesparend (dominant). Deze leveren meer gezondheidswinst op dan de huidige situatie, en dit aan een lagere kost. In absolute cijfers levert actie 3, deskundigheidsbevordering, het hoogste aantal vermeden pogingen op, gezien deze actie een groot aantal personen bereikt. Wat betreft QALY-winst doen actie 2 en 5 het bijzonder goed. 55

56 Hoofdstuk 1 ACTIE 1: Fit in je Hoofd HUIDIG KOST/PERSOON 227 QALY/PERSOON 17,384 IKER ( /QALY) INTERVENTIEKOST ( ) suïcides ( ) 163 Alle pogingen ( ) INTERVENTIE , VERSCHIL 3 0, Reductie in suïcide 11% ACTIE 2: de Zelfmoordlijn KOST/PERSOON QALY/PERSOON IKER INTERVENTIEKOST suïcides ( ) Alle pogingen HUIDIG ,331 ( ) 280 ( ) INTERVENTIE , VERSCHIL 378 0, Reductie in suïcide 37% ACTIE 3: Deskundigheidsbevordering KOST/PERSOON QALY/PERSOON IKER INTERVENTIEKOST suïcides ( ) Alle pogingen HUIDIG ,644 ( ) ( ) INTERVENTIE ,653 dominant VERSCHIL -12 0, Tabel 5: Resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse per actie. Reductie in suïcide 12% 56

57 Hoofdstuk 1 ACTIE 4: PIZS KOST/PERSOON QALY/PERSOON IKER INTERVENTIEKOST suïcides ( ) Fatale en nietfatale HUIDIG INTERVENTIE ,025 12,124 dominant ( ) ,035 pogingen ( ) 2,391 VERSCHIL -48 0, Reductie in suïcide 23% ACTIE 5: Behandeling van personen met suïcidale gedachten KOST/PERSOON QALY/PERSOON IKER INTERVENTIEKOST suïcides ( ) Alle pogingen HUIDIG ,229 ( ) 35 ( ) 397 INTERVENTIE , VERSCHIL , Tabel 6: Resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse per actie (vervolg) Reductie in suïcide 44% 57

58 Incrementele kost per persoon Hoofdstuk 1 Figuur 3 geeft per interventie de kosteneffectiviteit weer in functie van kost en QALY per persoon. Algemeen kan men concluderen dat bijna alle acties kosteneffectief of kostenbesparend zijn, gezien de kost per QALY ver onder de ligt. De Zelfmoordlijn en therapie bij personen met suïcidale ideatie zijn echter het meest kosteneffectief. De drie andere interventies zorgen voor een kleine winst aan QALY s en zijn ook laag in kosten Kosteneffectiviteit 1950 behandeling Zelfmoordlijn -50 FIJH Vorming PIZS 0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 Incrementele QALY per persoon Figuur 3: Kosteneffectiviteit per interventie in functie van kost en QALY per persoon. 6 Toepassing op het VAS Op basis van de kennis afkomstig van de literatuur, ervaringen in het buitenland en de gezondheidseconomische evaluatie wordt in de huidige paragraaf nagegaan of de samenstelling van het VAS en zijn afzonderlijke strategieën en interventies op een juiste wijze werd opgevat. We gaan met andere woorden na of de juiste strategieën werden gekozen, zodat de meest efficiënte en doelgerichte acties en campagnes werden gesubsidieerd. 58

59 Hoofdstuk Model voor suïcide en suïcidepogingen Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat 90% van de suïcides plaats vindt in de context van een psychiatrische problematiek (Bernal et al., 2007). Daarvan leed meer dan 70% van de mensen die zelfdoding pleegden aan een depressie (Houston et al., 2003; Marquet et al., 2005). Onderzoek wijst echter uit dat slechts de helft van de patiënten met depressie professionele hulp krijgt, en slechts de helft daarvan een adequate behandeling. Vanuit deze optiek spelen sleutelfiguren in de samenleving en eerstelijnswerkers een belangrijke rol in het beter herkennen van psychische problemen zoals depressie. Het VAS speelt hier sterk op in, doordat veel aandacht wordt besteed aan het bevorderen van de deskundigheid van huisartsen en andere belangrijke mensen in de maatschappij. Ook dient er voldoende aandacht te worden geschonken aan de behandeling van psychische problemen met psychotherapie, zoals MBCT, en aan het juist inzetten van medicatie. In Vlaanderen wordt veel werk gemaakt van de behandeling van psychische problemen, maar het is een keuze van de Vlaamse overheid om dit niet in het kader van het VAS te laten gebeuren. Tot slot weten we op basis van het model ter verklaring van suïcidaal gedrag dat de draagkracht van een persoon verhoogd kan worden door drempelverhogende factoren te versterken. Hierdoor verkleint de kans dat iemand met een verhoogd risico op suïcide de stap zet naar zelfdoding. Belangrijke beschermende factoren die in de literatuur aan bod komen, zijn het hebben van kennis over geestelijke gezondheid, een positieve attitude ten aanzien van de geestelijke gezondheidszorg en goede copingvaardigheden. Met Fit in je Hoofd tracht het VAS hierop in te spelen. Echter, Fit in je Hoofd speelt slechts beperkt in op het versterken van de kennis over geestelijke gezondheid en geestelijke gezondheidszorg, en het doorbreken van het taboe hieromtrent. Een meer positieve beeldvorming ten aanzien van geestelijke gezondheid blijft dan ook een belangrijk werkpunt in Vlaanderen 6.2 Eivdence-based strategieën In de wetenschappelijke literatuur worden interventies ter preventie van zelfdoding hiërarchisch opgedeeld volgens graad van beschikbare evidentie (Beautrais et al., 2007) in volgende drie categorieën: (1) effectieve interventies, (2) veelbelovende interventies en (3) interventies waarvoor onvoldoende evidentie bestaat. De deskundigheidsbevordering van huisartsen en sleutelfiguren in de maatschappij, en het beperken van de toegang tot dodelijke middelen behoren tot de meest doeltreffende interventies. Beide strategieën werden in het VAS sterk uitgewerkt. Zo werd met het elektronisch leerpakket itol, Website Gachet, Advies suïcidepreventie voor huisartsen (ASPHA), de vormingen gegeven door Domus Medica sterk geïnvesteerd in het 59

60 Hoofdstuk 1 bevorderen van de deskundigheid van huisartsen. Met de vormingen verzorgd door het CPZ, de suïcidepreventiewerking van de CGG (SPW CGG) en Werkgroep Verder werd de deskundigheid van andere professionelen bevorderd. Ook de strategie het beperken van de toegang tot dodelijke middelen werd in het VAS met de projecten preventie van zelfdoding op het spoor, de wapeninzamelingsactie van de federale overheid en de mediarichtlijnen sterk uitgewerkt. Veelbelovende interventies waarvoor enige empirische evidentie bestaat zijn: Nazorg voor suïcidepogers Telefonische crisisinterventie Ondersteuning van nabestaanden Preventieprojecten binnen het onderwijs De medicamenteuze behandeling van psychische problemen Psychotherapie en psychosociale interventies bij psychische problemen De drie eerstgenoemde interventies zitten volledig vervat in het VAS. Zo wordt met het Project Integrale Zorg voor Suïcidepogers aandacht geschonken aan de nazorg van suïcidepogers, staat de Zelfmoordlijn samen met enkele andere organisaties in voor de telefonische en online hulpverlening in crisissituaties, en zorgt Werkgroep Verder voor de ondersteuning van nabestaanden. Met het project de preventiecoaches in secundaire scholen wordt in Vlaanderen tevens werk gemaakt van het versterken van beschermende factoren in schoolverband, zodat jongeren weerbaarder zijn voor tegenslagen. Het VAS bevat wel geen interventies in basisscholen, hogescholen en universiteiten. Vooral in het hoger onderwijs kampen heel wat jongeren met psychische problemen en is het versterken van beschermende factoren aan te raden. Het verdient dan ook tot aanbeveling om dit verder uit te werken in het volgende VAS. Verder wordt in het VAS weinig aandacht geschonken aan de behandeling van mensen met psychische problemen. Zoals eerder reeds werd aangegeven, is het niet de bedoeling om in het kader van het VAS de behandeling van psychische problemen aan te pakken. Wel maakte het onderzoeksproject Mindfulness-Based Cognitive Therapy (MBCT) bij personen met recidiverende depressie deel uit van het VAS. Interventies die zich richten op de algemene bevolking zoals publieke informatiecampagnes en mediarichtlijnen tot slot lijken veelbelovend. Echter, wetenschappelijke evidentie die aantoont dat deze interventies werkelijk leiden tot minder suïcides ontbreekt voorlopig. Dit komt deels doordat de effectiviteit van deze interventies moeilijk wetenschappelijk aan te tonen is. Daarom ook mag het gebrek aan wetenschappelijke evidentie voor deze interventies geen reden zijn om hier in het kader van het VAS niet verder op in te zetten. 60

61 Hoofdstuk Nationale plannen suïcidepreventie Een vergelijking van de actieplannen ter preventie van suïcide van andere landen laat zien dat de interventies die in de meeste andere landen worden gebruikt, ook vervat zitten in het VAS. Zo zet Vlaanderen net als alle andere landen sterk in op het verhogen van de aandacht voor kwetsbare groepen zoals nabestaanden, suïcidepogers en mensen met psychische problemen. Ook andere interventies zoals publiekscampagnes, aandacht voor verhoogde risicogroepen, deskundigheidsbevordering van huisartsen en sleutelfiguren, en mediarichtlijnen maken net als in veel andere landen het geval is deel uit van het actieplan. Toch zijn er enkele strategieën die in andere nationale plannen werden opgenomen, maar in het VAS ontbreken. Zo zijn er een aantal specifieke risicogroepen die in het VAS onbesproken blijven. Enkele voorbeelden hiervan zijn jonge mannen, gevangenen, jongeren uit etnische minderheden, ouderen, drank- en drugverslaafden en personen met risicovolle beroepen zoals boeren, verplegers en dokters. Omgekeerd zijn er ook enkele risicogroepen die in het VAS ter sprake komen maar niet in andere nationale plannen behandeld worden. Voorbeelden daarvan zijn homoseksuelen, jongeren en kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Verder benadrukken veel landen in hun nationaal actieplan de effectiviteit en het belang van de behandeling van psychische problemen. In Vlaanderen gebeurt dit eveneens, maar niet in het kader van het VAS. Tot slot wordt in een aantal andere nationale plannen expliciet aandacht geschonken aan het verbeteren van de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg. In Vlaanderen gebeurt dit onvoldoende. Doordat er geen terugbetalingsregeling bestaat voor een consult bij een psycholoog, kunnen mogelijke financiële barrières mensen ervan weerhouden om gepaste klinische therapie te volgen. Verder worden mensen die zich aanmelden bij de huisarts te weinig doorverwezen naar psychologische hulp. De drempel kan hier verlaagd worden door gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg naar de eerstelijn te brengen. Dit kan door de invoering van een eerstelijns psychologische functie in een huisartsenpraktijk, zoals in Nederland wordt gedaan. De eerstelijnspsycholoog kan de tijd nemen voor de detectie, de opvolging en de kortdurende behandeling van alledaagse psychologische problemen, en zorgen voor een goede doorverwijzing in ernstige situaties. Op deze manier krijgen meer mensen toegang tot psychologische hulpverlening op maat. 6.4 Kosteneffectiviteit Uit gezondheidseconomische evaluatie blijkt dat bijna alle acties kosteneffectief of kostenbesparend zijn. De Zelfmoordlijn en therapie bij personen met suïcidale ideatie zijn echter het meest kosteneffectief. 61

62 Hoofdstuk Conclusie Op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis kan geconcludeerd worden dat het VAS inhoudelijk een goed uitgewerkt plan is dat leidt tot minder sterfte door zelfdoding. Alle belangrijke interventies waarvoor de effectiviteit wetenschappelijk werd aangetoond, zitten vervat in het VAS. Daarnaast bevat het VAS veel interventies die ook in andere nationale actieplannen aan bod komen. Zo wordt in het kader van het VAS sterk ingezet op de deskundigheidsbevordering van huisartsen en andere sleutelfiguren in de maatschappij en wordt aandacht geschonken aan kwetsbare groepen zoals nabestaanden, suïcidepogers en mensen met psychische problemen. Ook het beperken van de toegang tot dodelijke middelen maakt deel uit van het VAS. Niettemin is het VAS inhoudelijk nog voor verbetering vatbaar. Enkele specifieke risicogroepen waaronder jonge mannen, ouderen, personen met risicovolle beroepen zoals boeren en artsen komen in het VAS te weinig aan bod. Ook het beperken van dodelijke middelen werd in het VAS te weinig uitgewerkt. Verder wordt in andere landen, in vergelijking met het VAS, meer gewerkt rond (1) de behandeling van psychische problemen zoals depressie, (2) het doorbreken van het taboe rond psychische problemen en hulpzoekend gedrag, en (3) het verbeteren van de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg. 62

63 Hoofdstuk 2 Proces- en effectevaluatie Hoofdstuk 2 behandelt de evaluatie van het VAS zelf en zijn verschillende strategieën en interventies. Het hoofdstuk is opgedeeld in drie grote paragrafen. In een eerste paragraaf gaan we na in welke mate het VAS de vooropgestelde hoofd- en subdoelstellingen bereikte. Hiertoe wordt een overzicht gegeven van relevant cijfermateriaal verzameld over de jaren 2000 tot In een tweede paragraaf worden de afzonderlijke interventies van het VAS bekeken en beoordelen we ook in welke mate de vooropgestelde randvoorwaarden werden vervuld. In een laatste paragraaf voeren we een globale evaluatie uit van het VAS en zijn vijf strategieën. We beoordelen hier of het actieplan in zijn geheel werd uitgevoerd zoals oorspronkelijk werd vooropgesteld. Daarbij gaan we na of aan elke strategie voldoende invulling werd gegeven en of er genoeg samenhang was tussen de verschillende projecten. We bekijken ook de mate van samenwerking tussen de verschillende actoren, en bespreken de aansturing vanuit de Werkgroep Suïcidepreventie. 1 Evaluatie van de gezondheidsdoelstelling en subdoelstellingen Het VAS had tot doel de sterfte door zelfdoding bij zowel mannen als vrouwen tegen 2010 met 8% te verminderen ten opzichte van Bij het nagaan of deze hoofddoelstelling werd bereikt, maken we onmiddellijk volgende belangrijke kanttekening. Het is moeilijk om het beleid af te rekenen op suïcide als uitkomstindicator, vermits suïcidecijfers sterk fluctueren, een lage basisratio kennen en beïnvloed worden door heel uiteenlopende factoren (vb. economische crisis). Suïcidecijfers zijn met andere woorden louter een aanwijzing bij het verifiëren of de gezondheidsdoelstelling werd bereikt. Als subdoelstelling stelde het actieplan voorop om ook het aantal suïcidepogingen en depressies, evenals de mate van suïcidale ideatie binnen de Vlaamse bevolking te reduceren. We merken hier op dat er in het kader van het VAS geen specifiek onderzoek naar deze indicatoren werd opgezet. Om na te gaan of deze subdoelstellingen werden bereikt, dienen we ons dan ook te beroepen op beschikbaar cijfermateriaal betreffende suïcidaal gedrag en depressie in Vlaanderen. Deze cijfers zijn echter variabel qua meetmomenten, stemmen niet altijd overeen met de periode waarin het VAS liep en maken gebruik van diverse meetmethoden. De bruikbaarheid van deze indicatoren voor de evaluatie van het VAS kan dan ook in vraag worden gesteld. Voor het volgend actieplan strekt het aldus tot aanbeveling om suïcidaal gedrag en depressie in Vlaanderen systematischer te onderzoeken, zodat de effectiviteit van het VAS in de toekomst beter kan worden nagegaan. 63

64 Om de gezondheidsdoelstellingen te verifiëren geven we een overzicht van gegevens afkomstig van volgende vijf bronnen 2 : het aantal suïcides in Vlaanderen geregistreerd via het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; het aantal suïcidepogingen in Vlaanderen geregistreerd via de spoedafdelingen van algemene ziekenhuizen; gegevens betreffende suïcidaal gedrag in België geregistreerd via de huisartsenpeilenquête; gegevens betreffende suïcidaal gedrag, depressie en psychische problemen in België gemeten met de Gezondheidsenquête; gegevens betreffende de geestelijke gezondheid van jongeren in Vlaanderen zoals gemeten in de internationale studie Health Behavior in School-Aged Children (HBSCstudie); Voor elke gegevensbron bespreken we de voornaamste bevindingen. 1.1 Aantal suïcides in Vlaanderen Gegevens over het aantal suïcides in Vlaanderen worden bijgehouden door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. We bespreken hier kort de algemene evolutie van het aantal zelfdodingen in Vlaanderen en de evolutie per leeftijdscategorie Algemene evolutie In 2000 lag het gestandaardiseerd sterftecijfer door zelfdoding in Vlaanderen nog op 20,2/ , met een cijfer van 29,6/ voor mannen en 10,9/ voor vrouwen. Dit aantal nam in 2009 af tot 17,7 per inwoners, wat een daling van 12,4% inhoudt. Zowel voor mannen (25,7/ ) als voor vrouwen (9,7/ ) werd in 2009 in vergelijking met 2000 een afname van het gestandaardiseerd zelfdodingscijfer opgetekend. Zo nam het sterftecijfer in de periode van 2000 tot 2009 voor mannen met 13,2% af en voor vrouwen met 11%. Figuur 4 geeft het aantal suïcides weer voor de periode , voor zowel mannen als vrouwen. Daarop is duidelijk te zien dat het suïcidecijfer in 2006 en 2007 aanzienlijk lager is. De suïcidecijfers lagen in deze periode dicht in de buurt van de suïcidecijfers die in het begin van de jaren negentig werden opgetekend. De meest recente gegevens van 2009 tonen echter opnieuw een lichte stijging van het suïcidecijfer. Wanneer we het verloop per geslacht bekijken, zien we dat deze schommeling in het gestandaardiseerd suïcidecijfer 2 Deze analyse werd grotendeels uitgevoerd door de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de universiteit Gent. 64

65 Gestandaardiseerd suïcidecijfer Hoofdstuk 2 zich vooral bij mannen voordoet. Zo daalde het cijfer in de periode bij mannen elk jaar met gemiddeld 0,8 per inwoners. Zowel in 2008 als in 2009 nam het cijfer toe met een gemiddelde van 0,9 per inwoners. Voor vrouwen echter was er quasi geen verschil in de periode Tijdens de hele periode lagen de sterftecijfers voor vrouwen wel beduidend lager dan deze voor mannen. 40 Evolutie gestandaardiseerd suïcidecijfer mannen 22,12 22,71 21,87 34,86 37,35 27,38 25,67 26,45 26,43 29,1 29,6 29,2 27,8 27,1 26,6 27,7 23,3 22, ,7 vrouwen 10,04 8,46 9,79 10,09 10, ,47 9,57 9,68 9,89 10,9 9,9 9,6 9,4 9,6 9,5 8,8 9,3 9,3 9,7 totaal 16,08 15,59 15,83 22,48 24,02 18,69 17,57 18,01 18,06 19,5 20,25 19,55 18,7 18,25 18,1 18,6 16,05 15,9 16,65 17,7 Figuur 4: Evolutie gestandaardiseerd suïcidecijfer voor de periode (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) Of deze positieve resultaten samenhangen met de effectiviteit van het VAS kan niet zomaar geconcludeerd worden op basis van deze bevindingen. Zoals reeds eerder vermeld, fluctueren suïcidecijfers sterk en kennen ze bovendien een lage basisratio. Op figuur 4 zien we ook dat het suïcidecijfer in 2000 net een hoogtepunt bereikte. Dus mogelijk was de afname in aantal suïcides in de jaren daarop een natuurlijke terugval eerder dan dat het samenhing met het VAS. Daarnaast was de daling in het aantal zelfdodingen voor vrouwen niet statistisch significant, waardoor deze lichte afname kan worden toegeschreven aan toevalsfactoren in plaats van aan de positieve invloed van het VAS Evolutie voor de verschillende leeftijdscategorieën In 2009 was de gemiddelde leeftijd voor het plegen van een suïcide 49 jaar voor mannen en 50 jaar voor vrouwen. Wat mannen betrof was het aantal suïcides het hoogst in de 65

66 Gestandaardiseerd suïcidecijfer Hoofdstuk 2 leeftijdscategorieën jaar, jaar, jaar en 80+, met een gestandaardiseerd suïcidecijfer van respectievelijk 44,1/ ; 40,8/ ; 38,7/ en 53,2/ (figuur 5). Voor vrouwen was het aantal zelfdodingen het hoogst in de leeftijdscategorieën jaar, jaar en jaar, met een gestandaardiseerd suïcidecijfer van respectievelijk 17,6/ ; 16,8/ en 15,8/ Gestandaardiseerd suïcdecijfer per leeftijdscategorie jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar mannen 0 9,02 20,31 23,97 30,14 44,05 40,80 38,69 28,76 30,37 28,04 28,25 31,07 28,89 53,16 vrouwen 1,8 4,43 6,16 7,80 12,17 13,74 9,90 17,61 12,24 16,80 15,82 13,58 12,57 12,08 5,68 totaal 0,9 6, , , , , , , , , , , , ,483 29,42 Figuur 5: Gestandaardiseerd suïcidecijfer in 2008 per leeftijdscategorie (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) Het aantal zelfdodingen per inwoners was bij mannen in alle leeftijdsgroepen lager in 2009 dan in 2000, behalve bij de en jarigen (figuur 6). In deze twee leeftijdscategorieën steeg het aantal suïcides in 2009 met respectievelijk 21% en 9% ten opzichte van Bij jongeren nam daalde het suïcidecijfer in 2009 met meer dan de helft in vergelijking met De sterkste daling werd gevonden bij 80-plussers. Bij mannen van jaar was het aantal suïcides in 2009 met 20% gedaald ten opzichte van 2000 en bij mannen van 85 jaar of ouder was er bijna een halvering. Bij vrouwen is het moeilijker om trends vast te stellen in het verloop van het aantal suïcides per leeftijdscategorie. Wel is de daling van het zelfdodingcijfer het sterkst bij 80- plussers. Zo daalde het aantal suïcides bij vrouwen van jaar in 2009 met 68% van in vergelijking met 2000 en bij vrouwen van 85 jaar of ouder met 38% (figuur 6). 66

67 Figuur 6: Het gestandaardiseerd suïcidecijfer voor mannen en vrouwen per leeftijdscategorie in 2000 en 2009 (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) 1.2 Aantal suïcidepogingen in Vlaanderen Gegevens betreffende het aantal suïcidepogingen in Vlaanderen zijn afkomstig van registraties uitgevoerd door de spoedafdeling van zeven ziekenhuizen 3 (De Jaegere et al., 2009). Deze gegevens worden geregistreerd via het Instrument voor Psychosociale Evaluatie en Opvang voor suïcidepogers (IPEO) (zie paragraaf 2.6.1) en nadien verzameld door de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de Universiteit Gent. We bespreken hier zowel het aantal geregistreerde suïcidepogingen (event-based rates) als het aantal geregistreerde suïcidepogers (person-based rates) in Vlaanderen. Figuur 7 geeft een overzicht van het aantal geregistreerde suïcidepogingen in Vlaanderen (event-based rates). In 2009 bedroeg dit aantal 165 per inwoners, wat een 3 Deze gegevens zijn afkomstig van de spoeddiensten van 7 registrerende Vlaamse ziekenhuizen: UZ Gent; AZ Sint-Jan, Brugge; ZH Oost-Limburg, Genk; AZ Zusters van Barmhartigheid, Ronse; AZ Sint-Lucas, Brugge; RZ Sint-Trudo, Sint-Truiden; ZH Maas en Kempen, Maaseik. De drie eerstgenoemde registreren het aantal suïcidepogingen reeds vanaf De overige ziekenhuizen registreren het aantal pogingen pas vanaf

SUÏCIDEPREVENTIE IN VLAANDEREN:

SUÏCIDEPREVENTIE IN VLAANDEREN: SUÏCIDEPREVENTIE IN VLAANDEREN: Eva De Jaegere Preventiemanager VLESP CIJFERS EN FEITEN Zomerschool 2016 VLESP? Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie Partnerorganisatie Vlaamse Overheid Samenwerkingsverband

Nadere informatie

Suïcidaal gedrag: Omvang van het probleem, oorzaken en risicofactoren, en mogelijkheden tot preventie. G. Portzky

Suïcidaal gedrag: Omvang van het probleem, oorzaken en risicofactoren, en mogelijkheden tot preventie. G. Portzky Suïcidaal gedrag: Omvang van het probleem, oorzaken en risicofactoren, en mogelijkheden tot preventie G. Portzky 1. OMVANG VAN HET PROBLEEM 2.1. Suïcide Suïcide rates in Vlaanderen 2010 (Bron: Vlaams Agentschap

Nadere informatie

Suïcide bij jongeren Studiedag Depressiepreventie bij adolescenten, Oss, 27/11/2015. G. Portzky

Suïcide bij jongeren Studiedag Depressiepreventie bij adolescenten, Oss, 27/11/2015. G. Portzky Suïcide bij jongeren Studiedag Depressiepreventie bij adolescenten, Oss, 27/11/2015 G. Portzky 1. INLEIDING 1. Definiëring Suïcide Suïcidepoging: Moet er suïcidale intentie aanwezig zijn om van poging

Nadere informatie

Suïcidecijfers 2012 Vlaanderen

Suïcidecijfers 2012 Vlaanderen Suïcidecijfers 2012 Vlaanderen Vlaanderen suïcidecijfers 2012 Er overleden in Vlaanderen 1.114 personen door suïcide in 2012. Wanneer wordt vergeleken met het jaar 2011, overleden in 2012 1% minder mannen

Nadere informatie

Verpleegkunde en de preventie van zelfdoding: Een multidisciplinair perspectief

Verpleegkunde en de preventie van zelfdoding: Een multidisciplinair perspectief Verpleegkunde en de preventie van zelfdoding: Een multidisciplinair perspectief Saskia Aerts saskia.aerts@preventiezelfdoding.be 7 november 2017 Klinische vragen Welke uitgangspunten en basisprincipes

Nadere informatie

Nieuwe gezondheidsdoelstelling: 20% minder zelfdodingen tegen 2020 in vergelijking met 2000.

Nieuwe gezondheidsdoelstelling: 20% minder zelfdodingen tegen 2020 in vergelijking met 2000. Kabinet Jo Vandeurzen Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 17 december 2011 Gezondheidsconferentie Suïcidepreventie www.gezondheidsconferentie-suicidepreventie.be E-mail: consortium.suicidepreventie@gmail.com

Nadere informatie

30 maart 2017 Lancering Vlaamse richtlijn Detectie en Behandeling van Suïcidaal gedrag. #SP_reflex

30 maart 2017 Lancering Vlaamse richtlijn Detectie en Behandeling van Suïcidaal gedrag. #SP_reflex 30 maart 2017 Lancering Vlaamse richtlijn Detectie en Behandeling van Suïcidaal gedrag #SP_reflex Lancering Vlaamse richtlijn Detectie en Behandeling van Suïcidaal gedrag Basisprincipes in de zorg voor

Nadere informatie

Inspiratiegids 10-daagse van de Geestelijke Gezondheid 1-10 oktober 2018 Werken aan geestelijke gezondheid in de huisartsenpraktijk

Inspiratiegids 10-daagse van de Geestelijke Gezondheid 1-10 oktober 2018 Werken aan geestelijke gezondheid in de huisartsenpraktijk Inspiratiegids 10-daagse van de Geestelijke Gezondheid 1-10 oktober 2018 Werken aan geestelijke gezondheid in de huisartsenpraktijk MIDDEN-WEST-VLAANDEREN Inleiding Krijgt Vlaanderen opnieuw een mentale

Nadere informatie

Profiel van de jonge suïcidepoger

Profiel van de jonge suïcidepoger Profiel van de jonge suïcidepoger Eva De Jaegere Eenheid voor Zelfmoordonderzoek Univeristeit Gent Prof. Dr. C. van Heeringen Studiedag Schemerjongeren: schaduw én licht 1. Definitie suïcidepoging 2. Suïcidecijfers

Nadere informatie

Suïcidepreventie op de werkvloer: van signaalherkenning tot nabestaanden

Suïcidepreventie op de werkvloer: van signaalherkenning tot nabestaanden Suïcidepreventie op de werkvloer: van signaalherkenning tot nabestaanden Studiedag Wel-zijn of niet-zijn op het werk - 18/03/2016 Stefanie Ghekiere Coördinator Suïcidepreventiewerking CGG Anwerpen Ine

Nadere informatie

Parnassia Groep Remco de Winter & Karin Slotema

Parnassia Groep Remco de Winter & Karin Slotema Parnassia Groep 30-11- 2017 Remco de Winter & Karin Slotema Kennismaken + epidemiologie Principes voor de omgang met suïcidaal gedrag pauze Systematisch onderzoek van suïcidaal gedrag pauze Beschrijvende

Nadere informatie

Jo Vandeurzen Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Jo Vandeurzen Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Dinsdag 11 december 2012 Commissie Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid Toelichting gezondheidsdoelstelling en actieplan

Nadere informatie

Suïcidepreventie in Vlaanderen: actieplan en multidisciplinaire richtlijn

Suïcidepreventie in Vlaanderen: actieplan en multidisciplinaire richtlijn Suïcidepreventie in Vlaanderen: actieplan en multidisciplinaire richtlijn Eva Dumon en Saskia Aerts info@vlesp.be 1 maart 2018 VLAAMS EXPERTISECENTRUM SUÏCIDEPREVENTIE Het aantal zelfdodingen in Vlaanderen

Nadere informatie

Kan correcte berichtgeving. C. van Heeringen

Kan correcte berichtgeving. C. van Heeringen Kan correcte berichtgeving suïcide ïid voorkomen? G.Portzky C. van Heeringen Inhoud Wetenschappelijke evidentie effect media? Negatief (Werther) effect Positief (Papageno) effect Mogelijke mechanismen?

Nadere informatie

DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG

DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG Multidisciplinaire richtlijn voor hulpverleners in de gezondheidszorg Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) COLOFON Auteurs: Saskia Aerts, Eva Dumon,

Nadere informatie

Wat kan je doen na een suïcide of suïcidepoging? Multidisciplinaire Richtlijn: Detectie & Behandeling van Suïcidaal Gedrag Gent 30/03/2017

Wat kan je doen na een suïcide of suïcidepoging? Multidisciplinaire Richtlijn: Detectie & Behandeling van Suïcidaal Gedrag Gent 30/03/2017 Wat kan je doen na een suïcide of suïcidepoging? Multidisciplinaire Richtlijn: Detectie & Behandeling van Suïcidaal Gedrag Gent 30/03/2017 Wat kan je doen na een suïcidepoging? Peter Beks - Zorg voor Suïcidepogers

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het Samenvatting Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het individu als op populatieniveau. Effectieve

Nadere informatie

Samenvatting (summary in Dutch)

Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting (summary in Dutch) 149 Samenvatting (summary in Dutch) Één van de meest voorkomende en slopende ziektes is depressie. De impact op het dagelijks functioneren en op de samenleving is enorm,

Nadere informatie

Leren contact maken met wanhoop en dood. Wat voegt het toe?

Leren contact maken met wanhoop en dood. Wat voegt het toe? Leren contact maken met wanhoop en dood. Wat voegt het toe? Martin Steendam Klinisch psycholoog P-opleider GGZ Friesland Groningen, 21 maart 2011 Onderzoek: aanvraag bij ZON-MW Drie deelonderzoeken Is

Nadere informatie

Risico op sterfte door hart- en vaatziekten in 10 jaar tijd met 25 procent gedaald

Risico op sterfte door hart- en vaatziekten in 10 jaar tijd met 25 procent gedaald PERSMEDEDELING VAN JO VANDEURZEN, VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN 4 oktober 2012 Risico op sterfte door hart- en vaatziekten in 10 jaar tijd met 25 procent gedaald De kans dat Vlamingen

Nadere informatie

Voorwoord. deel i: begrippen, cijfers en verklaringen 1

Voorwoord. deel i: begrippen, cijfers en verklaringen 1 Inhoud Voorwoord XI deel i: begrippen, cijfers en verklaringen 1 1 Terminologie en definities 3 1.1 Inleiding 4 1.2 Suïcide of zelfdoding 4 1.3 Suïcidepoging of poging tot zelfdoding 13 1.4 Doodsgedachten

Nadere informatie

PROGRAMMA 1. INTRODUCTIE AWEL, IK ZIE HET NIET MEER ZITTEN. Introductie Epidemiologie 19/12/2014. Introductie Verklarend model voor suïcidaal gedrag*

PROGRAMMA 1. INTRODUCTIE AWEL, IK ZIE HET NIET MEER ZITTEN. Introductie Epidemiologie 19/12/2014. Introductie Verklarend model voor suïcidaal gedrag* AWEL, IK ZIE HET NIET MEER ZITTEN Kwalitatieve analyse van chatgesprekken, e mailen forumberichten m.b.t. suïcide Eva Dumon Eenheid voor Zelfmoordonderzoek KeKi Research on Stage 9/10/ 14 PROGRAMMA 1.

Nadere informatie

SAMENVATTING. Achtergrond en doelstellingen van dit proefschrift

SAMENVATTING. Achtergrond en doelstellingen van dit proefschrift 153 SAMENVATTING Achtergrond en doelstellingen van dit proefschrift Angst en depressie zijn de meest voorkomende psychische stoornissen, de ziektelast is hoog en deze aandoeningen brengen hoge kosten met

Nadere informatie

SaMenvatting (SUMMARy IN DUTCH)

SaMenvatting (SUMMARy IN DUTCH) Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting In hoofdstuk 1 wordt de algemene introductie van dit proefschrift beschreven. De nadruk in dit proefschrift lag op patiënten met hoofd-halskanker (HHK) en

Nadere informatie

1. Epidemiologie 1.1. Global suicide rates

1. Epidemiologie 1.1. Global suicide rates Studiedag Asster, DAGG en CGG-SP 4 mei 2017 Goingviral: epidemiologie van suïcide en algemene preventie G. Portzky 1. Epidemiologie 1.1. Global suicide rates WHO, 2015: 788.000 suïcides in 2015 (10.7/100.000

Nadere informatie

Vormingsaanbod geestelijke gezondheid

Vormingsaanbod geestelijke gezondheid Pantone 430C Pantone 7426C Vormingsaanbod geestelijke gezondheid Eenheid voor Zelfmoordonderzoek Locoregionale Uitvoering Vlaams Actieplan Suïcidepreventie Oost-Vlaanderen Hoe blijf jij fit in je hoofd?

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING Hoofdstuk 1 is de algemene introductie over de inhoud van dit proefschrift. Depressie en angststoornissen zijn de meest voorkomende psychische stoornissen en brengen een grote

Nadere informatie

ZORG VOOR JONGE SUÏCIDEPOGERS

ZORG VOOR JONGE SUÏCIDEPOGERS ZORG VOOR JONGE SUÏCIDEPOGERS In opdracht en met de steun van het Vlaams Ministerie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, samenwerking EZO en CGGSP www.zorgvoorsuicidepogers.be 1 VAN WAAR DIT PROJECT? Vlaams

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting De levensverwachting van mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) is gemiddeld 13-30 jaar korter dan die van de algemene bevolking. Onnatuurlijke doodsoorzaken zoals

Nadere informatie

Voorstel voor de GEZONDHEIDSDOELSTELLING PREVENTIE VAN ZELFDODING. & een VLAAMS ACTIEPLAN voor de preventie van zelfdoding 2012-2020

Voorstel voor de GEZONDHEIDSDOELSTELLING PREVENTIE VAN ZELFDODING. & een VLAAMS ACTIEPLAN voor de preventie van zelfdoding 2012-2020 Voorstel voor de GEZONDHEIDSDOELSTELLING PREVENTIE VAN ZELFDODING & een VLAAMS ACTIEPLAN voor de preventie van zelfdoding 2012-2020 1 Executive summary... 5 1. Situering gezondheidsprobleem... 7 Wereldwijd...

Nadere informatie

- 172 - Prevention of cognitive decline

- 172 - Prevention of cognitive decline Samenvatting - 172 - Prevention of cognitive decline Het percentage ouderen binnen de totale bevolking stijgt, en ook de gemiddelde levensverwachting is toegenomen. Vanwege deze zogenaamde dubbele vergrijzing

Nadere informatie

DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG DE ONTWIKKELING VAN EEN MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN Saskia Aerts en Eva Dumon

DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG DE ONTWIKKELING VAN EEN MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN Saskia Aerts en Eva Dumon DETECTIE EN BEHANDELING VAN SUÏCIDAAL GEDRAG DE ONTWIKKELING VAN EEN MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN Saskia Aerts en Eva Dumon Studiedag VVP 10 november 2015 Programma Introductie Ontwikkeling en planning

Nadere informatie

RESULTATEN VIP² GGZ CGG PRISMA VZW -

RESULTATEN VIP² GGZ CGG PRISMA VZW - RESULTATEN VIP² GGZ 2017 - CGG PRISMA VZW - VISIE & AANPAK KWALITEIT TE MONITOREN EN TE VERBETEREN Kwaliteitszorg is een belangrijk thema binnen de werking van ons centrum. Het verbeteren van de kwaliteit

Nadere informatie

Suïcidepreventie op de werkvloer

Suïcidepreventie op de werkvloer Suïcidepreventie op de werkvloer Gezonde marktplaats - Logo Antwerpen - 25/11/2015 Ine Vermeersch Coördinator Suïcidepreventiewerking CGG Oost-Vlaanderen Inhoud 1. Inleiding 2. Suïcidepreventie op de werkvloer:

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 168 Samenvatting 169 HOOFDSTUK 1: INLEIDING Bij circa 13.5% van de ouderen komen depressieve klachten voor. Met de term depressieve klachten worden klachten bedoeld die klinisch relevant zijn, maar niet

Nadere informatie

Suïcide-preventie. jinsels te koart dwaan

Suïcide-preventie. jinsels te koart dwaan Suïcide-preventie jinsels te koart dwaan 1 Jos de Keijser Martin Steendam Leden van de werkgroep Suïcidepreventie GGZ-Friesland 2 Overzicht workshop Inleiding en registratie in Friesland Video over gevolgen

Nadere informatie

samenvatting Opzet van het onderzoek

samenvatting Opzet van het onderzoek 167 Angst en depressie komen vaak voor bij kinderen. Angst en depressie beïnvloeden niet alleen het huidige welbevinden van kinderen, maar kunnen ook een negatieve invloed hebben op hun verdere leven.

Nadere informatie

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen. Samenvatting Samenvatting Depressie en angst zijn de meest voorkomende psychische stoornissen in de adolescentie met een enorme impact op het individu. Veel adolescenten rapporteren depressieve en angst

Nadere informatie

Suïcide en suïcidepreventie

Suïcide en suïcidepreventie Suïcide en suïcidepreventie D. Linszen, psychiater Suïcide(preventie), de rol van verpleegkundigen en verzorgenden Reehorst, Ede 2017 Amsterdam First Episode Study: Critical Period RCT (1998-2007): relapse

Nadere informatie

Gatekeepers trainingen: (Hoe) werkt het?

Gatekeepers trainingen: (Hoe) werkt het? Geen belangenverstrengeling Gatekeepers trainingen: (Hoe) werkt het? Spreker(s) Werkzaam M. Steendam GGZ Friesland J. de Keijser GGZ Friesland Martin Steendam Klinisch psycholoog, P-opleider GGZ Friesland

Nadere informatie

Gatekeepers trainingen: (Hoe) werkt het?

Gatekeepers trainingen: (Hoe) werkt het? Gatekeepers trainingen: (Hoe) werkt het? Amsterdam, 30 maart 2011 Martin Steendam Klinisch psycholoog, P-opleider GGZ Friesland Jos de Keijser Klinisch psycholoog, GGZ Friesland en RUG Geen belangenverstrengeling

Nadere informatie

DE EPIDEMIOLOGIE VAN SUÏCIDEPOGINGEN VLAANDEREN, 2012

DE EPIDEMIOLOGIE VAN SUÏCIDEPOGINGEN VLAANDEREN, 2012 DE EPIDEMIOLOGIE VAN SUÏCIDEPOGINGEN VLAANDEREN, 2012 E E N H E I D V O O R Z E L F M O O R D O N D E R Z O E K, U N I V E R S I T E I T G E N T E v a De Jaegere In samenwerking met Zorg voor Suïcidepogers

Nadere informatie

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest. Samenvatting 152 Samenvatting Ieder jaar krijgen in Nederland 16.000 mensen een hartstilstand. Hoofdstuk 1 beschrijft de achtergrond van dit proefschrift. De kans om een hartstilstand te overleven is met

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Aanbod suïcidepreventiewerking voor scholen vanuit Cgg Largo

Aanbod suïcidepreventiewerking voor scholen vanuit Cgg Largo Inleiding Geconfronteerd worden met geestelijke gezondheidsproblemen is niet gemakkelijk. Erover praten is vaak al even moeilijk. Het taboe dat rust op psychische aandoeningen is nog lang de wereld niet

Nadere informatie

Huiselijk geweld in Limburg

Huiselijk geweld in Limburg Huiselijk geweld in Limburg De Limburgse Gezondheidsenquête Inleiding In het kader van het landelijke pilot-project Vrouwenveiligheidsindex (VVI) hebben de gezamenlijke Limburgse GGD en een extra rapportage

Nadere informatie

OVERGANG ONLINE NAAR AMBULANT

OVERGANG ONLINE NAAR AMBULANT OVERGANG ONLINE NAAR AMBULANT Binnen een geïntegreerd model van geestelijke gezondheidszorg volgens het stepped care model (getrapte zorg) kan er best gestreefd worden naar een vloeiende overgang tussen

Nadere informatie

Detectie en behandeling van suïcidaal gedrag. G. Portzky

Detectie en behandeling van suïcidaal gedrag. G. Portzky Detectie en behandeling van suïcidaal gedrag G. Portzky 1. Prevalentie suïcidaal gedrag in Vlaanderen 0-4 jaar 5-9 jaar 10-14 jaar 15-19 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar 40-44 jaar 45-49

Nadere informatie

Handreiking voor onderzoekers en METC s bij het indienen en beoordelen van protocollen voor onderzoek naar suïcidepreventie

Handreiking voor onderzoekers en METC s bij het indienen en beoordelen van protocollen voor onderzoek naar suïcidepreventie Handreiking voor onderzoekers en METC s bij het indienen en beoordelen van protocollen voor onderzoek naar suïcidepreventie Prof. dr. Ad Kerkhof Dr. Annemiek Huisman Vrije Universiteit Amsterdam In het

Nadere informatie

Zelfdoding in de psychiatrische kliniek: over het omgaan met de (on)draaglijkheid van het leven.

Zelfdoding in de psychiatrische kliniek: over het omgaan met de (on)draaglijkheid van het leven. Zelfdoding in de psychiatrische kliniek: over het omgaan met de (on)draaglijkheid van het leven. Alix Kuylen Psycholoog intensieve behandeleenheid Susanne Cuijpers Verpleegkundig specialist GGZ Inhoud

Nadere informatie

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid 1 Samenvatting van de IMA-studie Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid Het aantal arbeidsongeschikten alsook de betaalde uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid

Nadere informatie

Zelfmoord1813.be digitaal platform voor de preventie van zelfdoding

Zelfmoord1813.be digitaal platform voor de preventie van zelfdoding Zelfmoord1813.be digitaal platform voor de preventie van zelfdoding Livia Anquinet, Werkgroep Verder Peter Beks, Zorg voor Suïcidepogers Leen Devlieghere, Tele-Onthaal Kirsten Pauwels, Centrum ter Preventie

Nadere informatie

but no statistically significant differences

but no statistically significant differences but no statistically significant differences Astma is een chronische aandoening, die niet te genezen is. Met de passende zorg kunnen symptomen tot een minimum worden gereduceerd en zou een astma patiënt

Nadere informatie

4. JAARPLAN BEGROTING INDICATOREN 2012 Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg JAARPLAN 2012

4. JAARPLAN BEGROTING INDICATOREN 2012 Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg JAARPLAN 2012 4. JAARPLAN BEGROTING INDICATOREN 2012 Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg DAGG vzw, Guffenslaan 22-3500 Hasselt Adelberg 31-3920 LOMMEL Tel. 011 54 72 43 - Fax. 011 54 72 44 e-mail: administratie@dagg-cgg.be

Nadere informatie

Ik heb al dikwijls gedacht, ik wou dat ik niet meer wakker werd. Elke avond bid ik dat ik bij mijn overleden man mag zijn.

Ik heb al dikwijls gedacht, ik wou dat ik niet meer wakker werd. Elke avond bid ik dat ik bij mijn overleden man mag zijn. Ouderen in nood: wat zie je, wat kan je doen? Anke Bonnewyn Ik zie het niet meer zitten. Voor wie ben ik hier eigenlijk nog? Ik hoop dat ze mij snel komen halen? Ik heb al dikwijls gedacht, ik wou dat

Nadere informatie

Zelfdoding en preventie in Vlaanderen

Zelfdoding en preventie in Vlaanderen Zelfdoding en preventie in Vlaanderen Kirsten Pauwels, directeur Centrum ter Preventie van Zelfdoding; Ekke Muijzers, stafmedewerker Centrum ter Preventie van Zelfdoding; Patrick Vanderreydt, stafmedewerker

Nadere informatie

Verminderen van suïcidaliteit

Verminderen van suïcidaliteit Improving Mental Health by Sharing Knowledge Verminderen van suïcidaliteit Van beleidsadvies naar uitvoering Judith Blekman 11 mei 2010 De aanloop naar nieuw beleid Start buiten de overheid: Ivonne van

Nadere informatie

DE ZESDE GEZONDHEIDSDOELSTELLING...

DE ZESDE GEZONDHEIDSDOELSTELLING... Gezondheidsdoelstelling preventie van zelfdoding en Vlaams actieplan 2006-2010 De sterfte door zelfdoding moet tegen 2010 verminderd zijn met 8% ten opzichte van 2000 1 INLEIDING... 3 1.1 ZELFDODING...

Nadere informatie

Na een s uïcide s Jos de Keijser

Na een s uïcide s Jos de Keijser Na een suïcide Jos de Keijser 20-9-2013 2013 overzicht Rouw en gecompliceerde rouw professioneel handelen na een suïcide, volgens de MD richtlijn ihlij ( veilig melden ) Gz psycholoog als nabestaande Normale

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting Verschillende internationale studies toonden socio-economische verschillen in gezondheid aan, zowel in mortaliteit als morbiditeit. In bepaalde westerse landen bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart,

Nadere informatie

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Chapter 11. Nederlandse samenvatting Chapter 11 Nederlandse samenvatting Chapter 11 Reumatoïde artritis (RA) is een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door ontstekingen van de gewrichten. Symptomen die optreden zijn onder andere pijn,

Nadere informatie

Samenvatting 181. Samenvatting

Samenvatting 181. Samenvatting Samenvatting 179 180 Samenvatting 181 Samenvatting Depressie is een veel voorkomende psychische aandoening die leidt tot beperkingen in het sociale, emotionele en fysieke functioneren en een grote invloed

Nadere informatie

Verslaving en comorbiditeit

Verslaving en comorbiditeit Verslaving en comorbiditeit Wat is de evidentie? Dr. E. Vedel, Jellinek, Arkin 18 november 2014 Comobiditeitis hot 1 Jellinek onderzoek comorbiditeit Verslaving & persoonlijkheid, 1997 Verslaving & ADHD,

Nadere informatie

Mindfulness binnen de (psycho) oncologie. Else Bisseling, 16 mei 2014

Mindfulness binnen de (psycho) oncologie. Else Bisseling, 16 mei 2014 Mindfulness binnen de (psycho) oncologie Else Bisseling, 16 mei 2014 (Online) Mindfulness-Based Cognitieve Therapie voor kankerpatiënten. (Cost)effectiveness of Mindfulness-Based Cognitive Therapy (MBCT)

Nadere informatie

Hoe bouw je een sterk suïcidepreventiebeleid uit?

Hoe bouw je een sterk suïcidepreventiebeleid uit? Hoe bouw je een sterk suïcidepreventiebeleid uit? Omgaan met suïciderisico. Lancering Vlaamse richtlijn en website voor hulpverleners - 30 maart 2017 Sarah Holemans - CGG-SP Antwerpen Ine Vermeersch -

Nadere informatie

Samenvatting. BurcIn Ünlü Ince. Recruiting and treating depression in ethnic minorities: the effects of online and offline psychotherapy

Samenvatting. BurcIn Ünlü Ince. Recruiting and treating depression in ethnic minorities: the effects of online and offline psychotherapy Samenvatting 194 Dit proefschrift start met een algemene inleiding in hoofdstuk 1 om een kader te scheppen voor de besproken artikelen. Migratie is een historisch fenomeen die vaak resulteert in verbeterde

Nadere informatie

Kan protocollair behandelen suïcide voorkomen?

Kan protocollair behandelen suïcide voorkomen? Inhoud Kan protocollair behandelen suïcide voorkomen? 1. Inleiding 2. Protocollen en richtlijnen 3. Bespreking en implicaties Kees van Heeringen Protocol versus richtlijn De vrijheid van handelen is bij

Nadere informatie

Voorkomen van. bij suïcidaliteit. Rol huisar ts. Vervolg Trimbos, Preventie. Voorkomen van suïcide

Voorkomen van. bij suïcidaliteit. Rol huisar ts. Vervolg Trimbos, Preventie. Voorkomen van suïcide Suïcidaliteit Voorkomen van suïcidaliteit Remco de Winter: introductie Bert van Hemert: workshop met mindmapping mindmapping Voorkomen van suïcidaliteit Trimbos instituut iov Min. VWS Vermindering van

Nadere informatie

Preventie van depressie bij adolescenten: wat is de beste weg? Dr. Daan Creemers Gz-psycholoog/onderzoekscoordinator K&J GGZ Oost Brabant

Preventie van depressie bij adolescenten: wat is de beste weg? Dr. Daan Creemers Gz-psycholoog/onderzoekscoordinator K&J GGZ Oost Brabant Preventie van depressie bij adolescenten: wat is de beste weg? Dr. Daan Creemers Gz-psycholoog/onderzoekscoordinator K&J GGZ Oost Brabant Film: fragmenten Iedereen depressief (VPRO) Wat is een depressie?

Nadere informatie

Workshops geestelijke gezondheid. Locoregionale uitvoering Vlaams Actieplan Suïcidepreventie Oost-Vlaanderen

Workshops geestelijke gezondheid. Locoregionale uitvoering Vlaams Actieplan Suïcidepreventie Oost-Vlaanderen Workshops geestelijke gezondheid Locoregionale uitvoering Vlaams Actieplan Suïcidepreventie Oost-Vlaanderen Work shop Voel je goed met NokNok! Je goed in je vel voelen en sterk in je schoenen staan, kan

Nadere informatie

Signalen bij depressies (S36) Managementsamenvatting. Signalen bij depressies (S36)

Signalen bij depressies (S36) Managementsamenvatting. Signalen bij depressies (S36) Managementsamenvatting Managementsamenvatting (1/5) Inleiding In Nederland hebben bijna 800.000 mensen per jaar last van depressie. Het staat al enige tijd in de top vijf van aandoeningen met de hoogste

Nadere informatie

EFFECTIEF OMGAAN MET SUÏCIDALITEIT BIJ PATIËNTEN MET SCHIZOFRENIE OF EEN AANVERWANTE PSYCHOTISCHE STOORNIS

EFFECTIEF OMGAAN MET SUÏCIDALITEIT BIJ PATIËNTEN MET SCHIZOFRENIE OF EEN AANVERWANTE PSYCHOTISCHE STOORNIS EFFECTIEF OMGAAN MET SUÏCIDALITEIT BIJ PATIËNTEN MET SCHIZOFRENIE OF EEN AANVERWANTE PSYCHOTISCHE STOORNIS Dr. Berno van Meijel Lector GGZ-verpleegkunde Hogeschool INHOLLAND Congres Zorg voor mensen met

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Depressieve stoornissen zijn wijdverspreid, hebben nadelige gevolgen voor de kwaliteit van leven van patiënten en hun familieleden. Deze stoornissen worden geassocieerd

Nadere informatie

Gecombineerde Leefstijl Interventie Depressieve klachten in een eerstelijns zorgvoorziening

Gecombineerde Leefstijl Interventie Depressieve klachten in een eerstelijns zorgvoorziening Gecombineerde Leefstijl Interventie Depressieve klachten in een eerstelijns zorgvoorziening Onderzoeksopzet Waarom dit onderzoek? Beweging is goed voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Wetenschappelijk

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Geestelijke gezondheid!? Ik stel u voor. Cijfers voor Gent. Tijd om normaal te doen over geestelijke gezondheidsproblemen.

Geestelijke gezondheid!? Ik stel u voor. Cijfers voor Gent. Tijd om normaal te doen over geestelijke gezondheidsproblemen. Geestelijke gezondheid!? Tijd om normaal te doen over geestelijke gezondheidsproblemen Jan Van Speybroeck, VVGG Ik stel u voor Antoinette Telecomsector Gehuwd, 3 kleine kinderen Sportieve hobby s Elk jaar

Nadere informatie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Samenvatting Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Hoofdstuk 1 bevat de algemene inleiding van dit proefschrift. Dit hoofdstuk

Nadere informatie

DE VIJF FUNCTIES BINNEN HET VERNIEUWDE MODEL GEESTELIJKE GEZONDHEID

DE VIJF FUNCTIES BINNEN HET VERNIEUWDE MODEL GEESTELIJKE GEZONDHEID DE VIJF FUNCTIES BINNEN HET VERNIEUWDE MODEL GEESTELIJKE GEZONDHEID Functie 1 Activiteiten op het vlak van preventie; geestelijke gezondheidszorgpromotie; vroegdetectie, -interventie en -diagnosestelling

Nadere informatie

Feedback rapport Kwaliteitsindicatoren palliatieve zorg. Fictief voorbeeld feedbackrapport TEAM X

Feedback rapport Kwaliteitsindicatoren palliatieve zorg. Fictief voorbeeld feedbackrapport TEAM X Feedback rapport Kwaliteitsindicatoren palliatieve zorg Fictief voorbeeld feedbackrapport TEAM X Auteurs: Kathleen Leemans, Joachim Cohen Contact: kleemans@vub.ac.be 02/477.47.64 De indicatorenset is ontwikkeld

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997 6.8.1. Inleiding In deze module worden 2 specifieke preventiedomeinen behandeld: de hypertensie en de hypercholesterolemie. De hart- en vaatziekten zijn aandoeningen die uit het oogpunt van volksgezondheid,

Nadere informatie

Academie voor Integratieve en Humanistische Psychologie en Psychotherapie vzw. Zelfdoding: Signalen, mythen en aanpak

Academie voor Integratieve en Humanistische Psychologie en Psychotherapie vzw. Zelfdoding: Signalen, mythen en aanpak 1 Academie voor Integratieve en Humanistische Psychologie en Psychotherapie vzw Zelfdoding: Signalen, mythen en aanpak Masterclass Amsterdam NAP Stefaan Boel 11 januari 2017 2 3 4 Zelfdoding is een permanente

Nadere informatie

Samenvatting Samenvatting

Samenvatting Samenvatting Samenvatting Samenvatting Binnen het domein van hart- en vaatziekten is een bypassoperatie de meest uitgevoerde chirurgische ingreep. Omdat bij een hartoperatie het borstbeen wordt doorgesneden en er meestal

Nadere informatie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Screening, risicotaxatie en preventie Symposium huisarts en poh-ggz samen sterk

Screening, risicotaxatie en preventie Symposium huisarts en poh-ggz samen sterk Suïcidaliteit Screening, risicotaxatie en preventie Symposium huisarts en poh-ggz samen sterk Ietje de Vries John Pot Aanhaken of afhaken! Programma Informatie suïcide: feiten en cijfers Suïcidaal proces

Nadere informatie

Ketenzorg voor suïcidaliteit

Ketenzorg voor suïcidaliteit Ketenzorg voor suïcidaliteit Marie Van Broeckhoven Suïcidepreventiewerking DAGG Lommel marie.vanbroeckhoven@dagg-cgg.be Meer onderzoek nodig Sterke evidentie Acties gezondheidszorg Beperking toegang tot

Nadere informatie

Antwoord van staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 9 december 2010)

Antwoord van staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 9 december 2010) AH 740 2010Z13219 Antwoord van staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 9 december 2010) 1 Bent u bekend met nieuw onderzoek van Michigan State University

Nadere informatie

SAMENVATTING. Samenvatting

SAMENVATTING. Samenvatting SAMENVATTING. 167 Met de komst van verpleegkundigen gespecialiseerd in palliatieve zorg, die naast de huisarts en verpleegkundigen van de thuiszorg, thuiswonende patiënten bezoeken om te zorgen dat patiënten

Nadere informatie

STAP, STress AanPakken Psycho-educatief lesprogramma over. Procesevaluatie van een proefimplementatie. depressie. Cursus

STAP, STress AanPakken Psycho-educatief lesprogramma over. Procesevaluatie van een proefimplementatie. depressie. Cursus Inleiding Procesevaluatie van een proefimplementatie STAP als praktijkvoorbeeld Tom Van Daele Prof. dr. Omer Van den Bergh Prof. dr. Dirk Hermans Prof. dr. Chantal Van Audenhove STAP, STress AanPakken

Nadere informatie

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie. Samenvatting De primaire doelstelling van het onderzoek was het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van oefentherapie en de rol die therapietrouw hierbij speelt bij patiënten met artrose aan

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING

Samenvatting SAMENVATTING Samenvatting 147 Samenvatting Bezorgdheid om te vallen is een algemeen probleem onder zelfstandig wonende ouderen en vormt een bedreiging voor hun zelfredzaamheid. Deze bezorgdheid is geassocieerd met

Nadere informatie

Borstkankeropsporing in de beleids- en beheerscyclus van gemeenten en OCMW s (BBC)

Borstkankeropsporing in de beleids- en beheerscyclus van gemeenten en OCMW s (BBC) Borstkankeropsporing in de beleids- en beheerscyclus van gemeenten en OCMW s (BBC) Borstkankeropsporing in de BBC Situering Het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker is een initiatief van de Vlaamse

Nadere informatie

Bijlage 2. Achtergrondinformatie 1

Bijlage 2. Achtergrondinformatie 1 Bijlage 2. Achtergrondinformatie 1 Onderstaande tekst biedt een kort overzicht van recente bevindingen over suïcidaliteit bij jongeren. Voor je aan de slag gaat met het opmaken van een draaiboek suïcidepreventie

Nadere informatie

VROEGDETECTIE, TIJDIGE INTERVENTIE EN GEPASTE TOELEIDING BIJ ERNSTIGE PSYCHISCHE AANDOENINGEN

VROEGDETECTIE, TIJDIGE INTERVENTIE EN GEPASTE TOELEIDING BIJ ERNSTIGE PSYCHISCHE AANDOENINGEN VROEGDETECTIE, TIJDIGE INTERVENTIE EN GEPASTE TOELEIDING BIJ ERNSTIGE PSYCHISCHE AANDOENINGEN VDIP: korte historiek van een innovatief project Initiële doelgroep UHR/ eerste psychose jongeren jonge volwassenen:

Nadere informatie

Financiering psychologische zorg in de 1 ste lijn. Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Maggie De Block

Financiering psychologische zorg in de 1 ste lijn. Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Maggie De Block Financiering psychologische zorg in de 1 ste lijn Inhoud 1. Retroacta 2. Doelgroep 3. Profiel zorgverstrekker 4. Modaliteiten voor (terug)betaling 4.1 Verbinding met ggz-netwerk 4.2 Toewijzing budget 4.3

Nadere informatie

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst Samenvatting 141 Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst Hoofdstuk 1 is de inleiding van dit proefschrift. Internetbehandeling voor depressie en angst is bewezen effectief. Dit opent

Nadere informatie

Preventie en vroegtijdige behandeling van comorbide depressie bij chronisch zieken in de Vlaamse eerstelijnszorg

Preventie en vroegtijdige behandeling van comorbide depressie bij chronisch zieken in de Vlaamse eerstelijnszorg Steunpunt WVG Kapucijnenvoer 39 B-3000 Leuven +32 16 33 70 70 www.steunpuntwvg.be swvg@med.kuleuven.be Preventie en vroegtijdige behandeling van comorbide depressie bij chronisch zieken in de Vlaamse eerstelijnszorg

Nadere informatie

Adviezen voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag. G. Portzky

Adviezen voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag. G. Portzky Adviezen voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag G. Portzky 1. Wat? - situering vh probleem: definiëring en prevalentie suïcidaal gedrag - oorzaken en risicofactoren 1.1. Prevalentie suïcide

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 31 015 Kindermishandeling Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie