Richtlijnen milieueffectrapportage. PRUP Sunparks in Mol

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus BRUSSEL Tel: 02/ mer@vlaanderen.be Richtlijnen milieueffectrapportage PRUP Sunparks in Mol Initiatiefnemer: Provincie Antwerpen 5 mei 2015 PL177-RL

2 1 Inleiding De provincie Antwerpen wil een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) opmaken voor de planologische verankering in Mol van de bestaande vergunde toestand van het vakantiedomein Sunparks, de inplanting van nieuwe indoorrecreatie op de huidige parking van Sunparks en de inplanting van watergebonden recreatie op de plas Rauw. Het voorgenomen plan, het PRUP, is plan-m.e.r.-plichtig in het kader van het decreet van 27 april (hierna plan-m.e.r.-decreet) aangezien het GRUP opgesteld is om middels een wetgevingsprocedure door de Vlaamse Regering definitief te worden vastgesteld, de opmaak van het PRUP op grond van decretale of bestuursrechterlijke bepalingen is voorgeschreven, het PRUP kader kan vormen voor vergunningen van projecten van bijlage I, II of III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. Het voorgenomen plan kan het kader vormen voor projecten uit bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004, meer bepaald: - 12 a) Vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente kampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliften en kabelspoorwegen met bijhorende voorzieningen, - met een terreinoppervlakte van 5 ha of meer, of - met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur. Het kennisgevingsdossier is door de dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 25 februari De terinzagelegging liep van 2 maart 2015 tot en met 31 maart Het kennisgevingsdossier was gedurende de terinzagelegging te raadplegen op het stad- of gemeentehuis van Balen en Mol, bij provincie Antwerpen, bij de dienst Mer te Brussel en via de website van de Dienst Mer. Dit werd aangekondigd via de website van de dienst Mer, via de krant Het Nieuwsblad editie Kempen (publicatie 2 maart 2015) en via aanplakking op de officiële aanplakplaatsen. Parallel aan de terinzagelegging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Gelet op de ligging nabij de Nederlandse grens werd, voorafgaand aan de officiële m.e.r.- procedure, Nederland gecontacteerd om aan te geven dat er geen grensoverschrijdende effecten verwacht werden ten gevolge van het voorgenomen plan. Nederland heeft bevestigd dat de grensoverschrijdende procedure niet moest opgestart worden. De dienst Mer stelt deze bijzondere richtlijnen (verder richtlijnen) op met het oog op de methodologie van het MER. Zij houden rekening met principieel verplichte onderdelen van een plan-mer op basis van art van het DABM, de ontvangen inspraakreacties (meer bepaald m.b.t. de alternatieven, de methodiek van effectbespreking, mogelijke te verwachten effecten, huidige knelpunten, ), de ontvangen adviezen (zie bijlagen) en met de bespreking van het volledig verklaard kennisgevingsdossier met de betrokkenen op de richtlijnenvergadering van 9 april Deze richtlijnen hebben betrekking op de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het plan-mer. Het plan-mer moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld in de kennisgeving, aangevuld/aangepast met de specifieke vereisten die in deze richtlijnen geformuleerd worden. Waar de kennisgeving en de richtlijnen van elkaar zouden afwijken, moet voorrang gegeven worden aan de richtlijnen. 1 Decreet houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (BS 20 juni 2007). Richtlijnen PL-MER

3 Inspraakreacties van onderstaande aard worden als niet relevant beschouwd voor de opmaak van een plan-mer: reacties die geen deel uitmaken van de decretaal vereiste elementen van een plan-mer (vb. waardevermindering van onroerend goed per perceel); reacties die betrekking hebben op zaken buiten de scope van het plan-mer (bv. vraag naar onderzoek van felgekleurde kledij op fauna, beheer van en toezicht op parkeren). 2 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming De doelstelling en verantwoording van het voorgenomen plan kaderen binnen de ontwikkelingsmogelijkheden voor toeristisch-recreatieve infrastructuur bepaald door het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV), het provinciaal ruimtelijk structuurplan Antwerpen (RSPA) en het gemeentelijk structuurplan Mol. Om deze ontwikkelingen te realiseren is het noodzakelijk dat een aantal bestemmingen gewijzigd worden (zie 3. voorgenomen plan en alternatieven). Het plan-mer zal de doelstelling en verantwoording van het voorgenomen plan in relatie tot bovenstaande structuurplannen duidelijk beschrijven. Daarnaast zal een update gebeuren van het actuele aanbod en de huidige behoefte aan waterski. De visie op Vlaams niveau (Interdepartementale werkgroep RO, Leefmilieu en sport) en provinciaal niveau (commissie sportinfrastructuur) kan hierbij als insteek gehanteerd worden. De doelstelling van het plan-mer is het in beeld brengen en beoordelen van de milieueffecten t.g.v. de respectievelijke planonderdelen. Bij de effectbeoordeling dient eveneens rekening gehouden te worden met de impact van de aangrenzende en omliggende gebieden en functies op de geplande herbestemmingen en bestemmingswijzigingen (zie 5. bestaande toestand en milieueffecten). Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming, maar volgens art van het DABM moeten de conclusies ook doorwerken in de besluitvorming. I.f.v. de doorwerking in de besluitvorming moet het MER bij de milderende maatregelen aangeven wanneer en hoe deze zullen/kunnen doorwerken (bv. rechtstreekse doorwerking in stedenbouwkundige voorschriften van het RUP, in stedenbouwkundige aanvragen, ), dit kan eventueel gebeuren d.m.v. één samenvattende tabel in de eindsynthese. Het rapport zal een chronologisch overzicht bevatten van alle procedures (m.e.r., RUP en vergunningen en aanvragen voor zover bekend) die doorlopen moeten worden voordat de invulling op het terrein van de respectievelijke deelplannen gerealiseerd kan worden, wat de rol van dit plan-mer en van de in voorkomend geval nog op te stellen project-m.e.r. s kan zijn in de desbetreffende procedures. 3 Voorgenomen plan en alternatieven Het plan-mer dient de huidige ruimtelijke situatie en de toekomstige situatie nauwkeurig te omschrijven, te situeren en te illustreren. Er dient duidelijk aangegeven te worden welke bestemmingswijzigingen zullen plaatsvinden en om welke oppervlaktes het gaat. Ook moet aangegeven worden of er zonevreemde en/of illegale constructies aanwezig zijn in het plangebied. Eventuele verschillen in invulling ten opzichte van de geldende bestemmingen zullen geduid worden. De mogelijke effecten ten gevolge van watergebonden recreatie op de plas Rauw werden reeds onderzocht en beoordeeld in het plan-mer voor het PRUP Kempense Meren I dat goedgekeurd Richtlijnen PL-MER

4 werd door de dienst Mer op 27 februari 2012 (PLIR-0054-GK). Het effectenonderzoek wordt in dit MER hernomen en reeds opgenomen in de kennisgeving. Er moet evenwel nagegaan worden of de effectbespreking en beoordeling nog voldoende actueel zijn. Indien dit niet het geval is, zullen de gegevens geactualiseerd moeten worden. Ook is verdere verduidelijking nodig over de mogelijke activiteiten die naast kabelwaterski beoogd worden. Op de richtlijnenvergadering werd aangegeven dat geen lawaaierige activiteiten gepland worden. Vanuit inspraak wordt gevraagd om een fysieke afscheiding te voorzien tussen de kabelwaterski en de overige waterrecreatie. Op basis van de beoogde detailleringsgraad van het RUP zal gemotiveerd worden of hier al dan niet op ingegaan kan worden. De zone die in aanmerking komt voor watergebonden recreatie zal in het MER verder verduidelijkt worden en correct weergegeven worden op alle figuren en kaarten. Bloso vraagt om de oppervlaktes die voorzien worden voor het gebouw op de westelijke oever te vergroten, gelet op het mogelijk medegebruik van recreanten die in het vakantiedomein Sunparks verblijven. De provincie zal in nauw overleg met Bloso en ANB de mogelijkheden nagaan. Eveneens wordt gevraagd om voor de parkeervoorzieningen in functie van de watergebonden recreatie geen oppervlaktebegrenzing op te nemen, maar te streven naar een goed geïntegreerde groene parking. In het MER zal gemotiveerd worden waarom al dan niet gekozen wordt voor een oppervlaktebegrenzing. Mogelijk kan deze grens verder bepaald/verfijnd worden op basis van randvoorwaarden uit het milieueffectenonderzoek. Vanuit inspraak wordt gevraagd om aan de zuidelijke oever van plas Rauw een zone voor verblijfsrecreatie in te kleuren. In het MER zal gemotiveerd worden of hier al dan niet op ingegaan kan worden, rekening houdende met mogelijke randvoorwaarden vanuit het milieuonderzoek. In een andere inspraakreactie wordt gevraagd om de mogelijkheid tot het inrichten binnen dit gebied van een natuurverbindingszone tussen Zammelsbroek, Malesbroek, Buitengoor-Meergoor, De Maat te onderzoeken. Dit maakt echter geen deel uit van de doelstelling van het plan en zal dan ook niet in dit MER onderzocht worden. Voor het geplande thematische indoorrecreatiepark moet verder verduidelijkt worden wat verstaan wordt onder recreatieve voorzieningen in de buitenruimte. Er dient een inschatting te gebeuren van de parkeerbehoefte voor de verschillende voorzieningen. Mogelijk kunnen vanuit het milieueffectenonderzoek randvoorwaarden vastgelegd worden voor de locatie van de parkeervoorzieningen. De mogelijkheden voor ondergronds parkeren en meerlagig parkeren moeten eveneens nagegaan worden. Het alternatievenonderzoek moet logisch en transparant opgebouwd worden. De criteria (evt. andere dan milieucriteria) die meegespeeld hebben om een alternatief als niet redelijk te beschouwen moeten hierbij aangegeven en gemotiveerd worden. Voor de plas Rauw kunnen de resultaten van het onderzoek uit het eerder opgemaakte en goedgekeurde plan-mer voor het PRUP Kempense Meren I als insteek gebruikt worden. Vanuit inspraak wordt gevraagd om de Kanaalplas en plas Pinken als locatie-alternatief te onderzoeken in het MER. De Kanaalplas werd als een alternatief onderzocht in het plan-mer. Voor plas Pinken werd een plan-m.e.r.-screening opgesteld. Indien alternatieven niet meer als redelijk beschouwd kunnen worden omdat ze bijvoorbeeld al een andere invulling gekregen hebben, moet dit in het MER gemotiveerd worden. Indien de alternatieven wel als redelijk beschouwd kunnen worden, moeten ze als volwaardig alternatief in dit MER onderzocht en beoordeeld worden. Voor de indoorrecreatie wordt vanuit inspraak gevraagd om minder kwetsbare gebieden als locatie-alternatief te onderzoeken. In het MER zal op basis van de doelstelling en verantwoording van het plan gemotiveerd worden waarom deze locatie als enig redelijk alternatief beschouwd wordt. Richtlijnen PL-MER

5 Het departement MOW vraagt als ontsluitingsalternatief voor de plas Rauw één ontsluiting op de N136 te onderzoeken. Hierbij kan op het terrein zelf een uitsplitsing gebeuren naar de bestaande weg naar Sunparks en naar een nieuwe weg naar plas Rauw parallel aan de N136. Op die manier worden minder conflictpunten gecreëerd op de N136, wat de doorstroming en veiligheid op deze gewestweg ten goede komt. In het MER zal aangegeven worden of dit als een redelijk alternatief kan beschouwd worden, rekening houdend met de nog beschikbare ruimte. Wanneer uit het milieuonderzoek blijkt dat er aanzienlijke milieueffecten op mobiliteitsvlak te verwachten zijn, moeten maatregelen voorgesteld worden. Er dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de referentietoestand en het nulalternatief. Het nulalternatief omvat het niet uitvoeren van het plan, waarbij er wel met mogelijk andere ontwikkelingen in de omgeving wordt rekening gehouden. De referentietoestand is daarentegen de toestand ten opzichte van dewelke de effecten worden getoetst. 4 Juridische en beleidsmatige context De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch/beleidsmatig kader dat voor dit MER van belang is. Er zal een onderscheid gemaakt worden tussen relevantie op plan- en projectniveau. Het juridisch/beleidsmatig kader dient in vergelijking met het kennisgevingsdossier verder aangevuld te worden met: - het Onroerenderfgoeddecreet - de stroomgebiedbeheerplannen - de instandhoudingsdoelstellingen: Besluit van 23 april 2014 van de Vlaamse Regering tot aanwijzing met toepassing van de Habitatrichtlijn van de speciale beschermingszone BE Valleigebeid van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden en tot definitieve vaststelling voor die zone en voor de met toepassing van de vogelrichtlijn aangewezen speciale beschermingszone BE De Zegge en BE De Ronde Put van de bijhorende instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten. - de gedifferentieerde referentiewaarden discussietekst LNE. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de relevantie van deze randvoorwaarden zich situeert en met name ook aangeven of de voorwaarde onderzoeksturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of een combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. 5 Bestaande toestand en milieueffecten Een beschrijving per discipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven is nodig, welke bestaande gegevens daarvoor gebruikt zullen worden en waar, in het kader van het MER, bijkomende inventarisaties noodzakelijk zijn. Er zal in het MER duidelijk aangegeven en gemotiveerd worden welk referentiejaar gebruikt wordt voor de bespreking van elke discipline en het gehanteerde cijfermateriaal zal hier al dan niet discipline-overschrijdend op afgestemd worden. De afbakening van het studiegebied dient voldoende gemotiveerd te worden per discipline rekening houdende met het feit dat het studiegebied zowel het plangebied als het gebied met effecten dient te omvatten. De ruimtelijke afbakening van het hele plangebied alsook van de Richtlijnen PL-MER

6 verschillende deelgebieden dient voor elke discipline duidelijk voorgesteld en benoemd te worden op figuur of kaart. Het MER dient een duidelijk en transparant algemeen beoordelingskader en significantieuitdrukking te bevatten, dit dient consequent voor alle disciplines gehanteerd te worden. Hierbij zal aangegeven worden vanaf welke score noodzakelijk gezocht dient te worden naar milderende maatregelen en vanaf welke score het onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend is. De methodologie voor de effectvoorspelling en het gehanteerde significantie- en beoordelingskader zullen binnen elke discipline in het MER duidelijk omschreven worden en de relatie met het algemeen beoordelingskader dient duidelijk te zijn. De effectbeoordeling dient transparant te gebeuren en de significantiekaders moeten duidelijk en concreet zijn. Op basis van de significantiekaders moet duidelijk zijn wanneer een effect als 0, -/+1, -/+2 of -/+3 beoordeeld zal worden. Het resterende effect na de milderende maatregelen zal aangegeven en gekoppeld worden aan het gehanteerde beoordelingskader. Bij de milderende maatregelen dient aangegeven te worden waar deze zullen/kunnen doorwerken, vb. in de stedenbouwkundige voorschriften van RUP, op het grafisch plan of op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning,. Er moet ook voldoende zicht zijn op enerzijds de bestaande en/of geplande activiteiten in de omgeving van het plangebied die qua effecten van invloed kunnen zijn op het plangebied en anderzijds moet er zicht zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied die impact kunnen hebben op de omliggende activiteiten of ontwikkelingen. Indien er tijdens het opstellen van het MER nieuwe ontwikkelingsscenario s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan de beoordeling. Er dient te worden aangegeven in welke discipline en voor welk deelgebied deze geplande ontwikkelingen relevant kunnen zijn. Tevens dient de impact inzake cumulatieve effecten in de desbetreffende discipline ingeschat en beoordeeld te worden. Indien nog studies lopende zijn of gepland zijn om bepaalde aspecten verder te detailleren of uit te werken, dan dienen deze vermeld te worden en dient aangegeven te worden of de informatie uit deze studies in dit plan-mer of later zal/kan verwerkt worden i.f.v. project-m.e.r. of vergunningsprocedures. Aanvullend bij de voorgestelde methodiek in de kennisgeving en rekening houdende met de ingebrachte adviezen kan hierbij nog aangegeven worden dat: - Met betrekking tot de discipline bodem: o De conclusies van het oriënterend bodemonderzoek moeten opgenomen en besproken worden. o Er moet nagegaan worden of bemaling noodzakelijk is indien ondergrondse constructies voorzien worden. Het mogelijk risico op bodemzetting moet ingeschat worden. - Met betrekking tot de discipline water: o M.b.t. oppervlaktewaterkwaliteit moet een aftoetsing gebeuren aan MEP/GEPstudie die is uitgevoerd voor de plas Rauw. Deze studie kan verkregen worden bij de afdeling Rapportering Water van VMM. o Een algemene beoordeling van de huidige chemische en biologische kwaliteit van het oppervlaktewater wordt gegeven door de Prati-index en Belgische Biotische Index. Daarnaast moeten ook andere biologische kwaliteitselementen aan bod Richtlijnen PL-MER

7 o o komen. Hierbij dient de Multimetric Macroinvertebrate Index Flanders mee bekeken te worden. De mogelijke verstoring van ondergrondse waterdoorstroming ten gevolge van ondergrondse constructies moet nagegaan worden. Eventueel zullen randvoorwaarden m.b.t. diepte van deze constructies voorgesteld moeten worden. De noodzaak voor het plaatsen van een IBA moet nagegaan worden, gelet op de ligging nabij centraal gebied. - Met betrekking tot de discipline fauna en flora: o De effecten op oppervlaktewater en grondwaterkunnen ook relevant zijn voor fauna en flora. o De goedgekeurde instandhoudingsdoelstellingen moeten vermeld worden en de invloed van het plan hierop moet nagegaan worden. o De huidige omschrijving van de referentiesituatie is te beperkt. Een gericht terreinonderzoek om de BWK-update te doen is noodzakelijk. Hierbij moeten de voorkomende zeldzame/typische plantensoorten genoteerd worden. Specifiek voor de watergebonden recreatie op plas Rauw zal nagegaan worden of de beschrijving uit het vorige plan-mer nog voldoende actueel is. Indien dit niet het geval is, zullen de gegevens geactualiseerd moeten worden. o Bij de beschrijving van de referentiesituatie dienen de gegevens uit de vogelatlas aangevuld te worden met informatie van het INBO. Uit hun risicoatlas blijkt dat de plas Rauw een belangrijk pleister- en rustgebied is voor watervogels. o In het MER zal nagegaan worden of het noodzakelijk is om drijvende steigers aan te leggen om kwetsbare oevers te beschermen. o Mogelijke verstoring van kwelwater in de natuurgebieden ten gevolge van verstoring van ondergrondse waterstroming door ondergrondse constructies moet nagegaan worden. o De invloed van het voorgenomen plan op de fauna moet nagegaan worden. Meer bepaald gaat het om barrièrewerking, invloed op vlieggedrag/vliegroutes, invloed op fauna tijdens de verschillende seizoenen en invloed ten gevolge van bijkomend verkeer. Ook moet aangegeven worden of er invloed op vleermuizen te verwachten is. o Ook de impact van watergebonden recreatie op watergebonden natuur en landschapswaarden moet nagegaan worden. o Vanuit inspraak wordt gevraagd om concrete complementaire, synergetische effecten van reeds bestaande en/of goedgekeurde projecten in de omgeving door te rekenen. De gevraagde projecten (o.a. gelegen in Lommel) zijn, zoals de inspreker reeds aangeeft, geografisch veel hoger gelegen en maken geen deel uit van het studiegebied. Het doorrekenen van dergelijke projecten overschrijdt dan ook de scope van dit MER en dient daarom niet te gebeuren. De mogelijke effecten van het voorgenomen plan op fauna en flora worden onderzocht en beoordeeld in dit MER. Vanuit inspraak worden eveneens doorrekeningen gevraagd voor andere planningsinitiatieven, meer bepaald de compensatie zandwinning tegenover de Put van Rauw ten noorden van het Kempisch kanaal, bypass over 3 sassen en PRUP Pinken. Indien er cumulatieve effecten voor fauna en flora te verwachten zijn, zullen deze in beeld gebracht worden. - Met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: o Bij de bespreking van het aspect archeologie volstaat het niet om te verwijzen naar de CAI en het advies van het agentschap. De zorgplicht en voorstellen van milderende maatregelen zijn belangrijk. Richtlijnen PL-MER

8 o o Onroerend Erfgoed vraagt een impactbeoordeling aan de hand van een visualisatiestudie. Het uitvoeren van dergelijke studie op planniveau wordt niet noodzakelijk geacht vermits de concrete ligging en hoogte van het indoorrecreatiepark nog niet bepaald werden. Wel kunnen op basis van milieuafwegingen randvoorwaarden voorgesteld worden wat de ligging en hoogte van het gebouw betreft. Ook de impact van andere hoge constructies moet onderzocht en beoordeeld worden. - Met betrekking tot de discipline mens-mobiliteit: o De mobiliteitsgegevens die van 2003 dateren zijn niet representatief. Indien er geen recentere gegevens beschikbaar zijn, moeten tellingen uitgevoerd worden. o De mogelijke effecten van het voorgenomen plan op zwakke weggebruikers moeten duidelijk in beeld gebracht worden. o Wat bereikbaarheid betreft moet voldoende aandacht besteed worden aan bezoekers komende van het Zilvermeer of Zilverstrand. Hierbij moet zeker onderzoek gebeuren naar trage verbindingen tussen deze bestaande en de geplande recreatieve voorzieningen. o Vanuit inspraak wordt aangegeven dat de ontsluiting momenteel reeds een knelpunt is. Een degelijk flankerend beleid voor mobiliteit moet reeds in het MER uitgewerkt worden, rekening houdend met de (beperkte) bereikbaarheid via het openbaar vervoer. Mogelijk moeten de gehanteerde CROW-cijfers bijgestuurd worden. Vanuit inspraak worden volgende suggesties aangereikt: shuttledienst vanaf station Mol en een opstapplaats op de spoorlijn Mol-Hamont. o Vanuit inspraak worden eveneens verkeersveiligheidsrisico s voor fietsers en voetgangers ter hoogte van de Baileybrug aangehaald. In het MER zal de huidige situatie in beeld gebracht worden. Er moet aangetoond worden of het voorgenomen plan een impact kan/zal hebben op de problematiek ter hoogte van deze brug. o Er moet voldoende aandacht besteed worden aan parkeren en de problematiek van het wildparkeren. - Met betrekking tot de discipline mens: o In tegenstelling tot wat in de kennisgeving vermeld staat moet er wel een inschatting van de luchtkwaliteit gebeuren. Voor wegen waar de bebouwing op meer dan 30 meter gelegen is, dient het model IFDM-traffic gebruikt te worden. Wanneer bebouwing op minder dan 30 meter van de weg gelegen is, dient CAR Vlaanderen gebruikt te worden. Inputgegevens van beide modellen moeten ook aangeleverd worden. o Voor evenementen (zoals o.a. vakantieverblijven) moet een specifieke methodiek gebruikt worden. Indien er 2 duidelijke verkeerspieken zijn is voor CAR Vlaanderen de daggemiddelde intensiteit in een situatie met evenement gelijk aan de daggemiddelde intensiteit zonder evenement waarbij 2 maal de verkeersgeneratie van het plan wordt opgeteld. Indien uit de discipline mensmobiliteit blijkt dat er geen 2 uitgesproken verkeerspieken zijn, moet bij de daggemiddelde intensiteit zonder plan de totale verkeersgeneratie van het plan opgeteld worden om de daggemiddelde intensiteit te bekomen. Voor IFDM-Traffic moet de daggemiddelde intensiteit berekend worden idem als bij CAR Vlaanderen, maar deze etmaalintensiteit moet dan omgerekend worden naar avondspitsintensiteit a.d.h.v. de tijdsindicatoren in IFDM-Traffic. o Mogelijke hinder voor de recreanten van het vakantiepark ten gevolge van de watergebonden recreatie en de parkeervoorzieningen i.f.v. deze recreatie moet Richtlijnen PL-MER

9 ingeschat worden. Vanuit het milieuonderzoek kunnen randvoorwaarden aan deze parkeervoorzieningen voorgesteld worden. 6 Leemten in de kennis Het plan-mer dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het milieueffectenonderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen betrekking hebben op de concrete inrichting van het plangebied, maar kunnen tevens betrekking hebben op de gebruikte methode en het inzicht in het milieueffectenonderzoek. Het plan-mer dient aan te geven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorwerken in de besluitvorming specifiek voor de opstelling van het voorontwerp-rup en voor de besluitvorming nadien met het oog op de definitieve vaststelling van het RUP en op de verdere stedenbouwkundige vergunningen. 7 Monitoring en evaluatie In het plan-mer zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn die vanuit de leemten in de kennis noodzakelijk worden geacht of die nodig zijn in functie van de aanpak en inhoud voor de vervolgprocedure en besluitvorming. 8 Integratie en eindsynthese In een afzonderlijk deel zal het rapport een discipline-overschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen voorkomen of milderen. De milderende maatregelen die voorgesteld zijn vanuit verschillende disciplines zullen discipline-overschrijdend t.a.v. elkaar afgewogen worden. Bij de milderende maatregelen dient in de mate van het mogelijke aangegeven te worden waar deze zullen/kunnen doorwerken (bv. in de stedenbouwkundige voorschriften van RUP of op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning). Dit kan eventueel gebeuren in een samenvattende tabel. Hierbij zal, in de mate van het mogelijke, ook aangegeven worden wie zal moeten instaan voor deze doorwerking en/of uitvoering. De elementen welke noodzakelijk zijn voor de watertoets, de vereiste natuurtoetsen, zullen duidelijk in de synthese opgenomen worden. 9 Niet-technische samenvatting De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting opgenomen te worden. Bij het schrijven van de niettechnische samenvatting zal gebruik gemaakt worden van de handleiding niet-technische samenvatting zoals gepubliceerd op 2 december 2012 op Deze niet- Richtlijnen PL-MER

10 technische samenvatting wordt in het plan-mer opgenomen en tevens in digitale vorm aangeleverd. 10 Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de dienst Mer om: - recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende; - de bron van de gebruikte basiskaarten te vermelden (vb. topografische kaarten = NGI; meer info - het kaartmateriaal zodanig te presenteren dat het van goede kwaliteit is, m.n. overzichtelijk, duidelijk, bruikbaar (voldoende detailniveau), hanteerbaar (bij voorkeur A4, maximaal A3) en gemakkelijk begrijpbaar, ook voor een niet-deskundige; - op alle kaarten de contouren van het plangebied aan te duiden; - aandacht te besteden aan de overeenstemming tussen de teksten onderling, de figuren en de legende; - alle relevante straatnamen en plaatsen op kaart te situeren; - bij vermelding van studies, CROW-kencijfers, steeds de referentie opnemen; - consequent de titels van BPA s en RUP s te gebruiken; - een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst, lijst van figuren, lijst van tabellen en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - in de terminologie doorheen het plan-mer rekening te houden met het feit dat het rapport een plan-mer en geen project-mer is (bv. plangebied en geen projectgebied ); 11 Team van erkende MER-deskundigen Zoals voorgesteld in de volledig verklaarde kennisgeving worden volgende disciplines in het plan- MER opgesteld door een erkend MER-deskundige: bodem, water, fauna en flora, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, mens-mobiliteit en mens-ruimtelijke aspecten. Het in de volledig verklaarde kennisgeving voorgestelde team van erkende MER-deskundigen wordt goedgekeurd. Wijzigingen aan het team van deskundigen in de loop van het m.e.r. moeten gemeld worden aan de dienst Mer. De beslissing over deze wijzigingen zal per brief mee gedeeld worden aan de initiatiefnemer. Tenslotte wordt aanbevolen tijdens het opstellen van het MER contact te houden met de dienst Mer en met de overige instanties, in het bijzonder in functie van de verwerking van hun adviezen in het MER. 5 mei 2015, Paul van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB Richtlijnen PL-MER

11 Bijlage 1 Inspraakreacties als gevolg van de terinzagelegging van de kennisgeving. Hiermee werd rekening gehouden in deze richtlijnen: Er waren in totaal 5 unieke inspraakreacties. Bijlage 2 Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: College van Burgemeester en Schepenen van Mol College van Burgemeester en Schepenen van Balen Bloso ANB Antwerpen Ruimte Vlaanderen APL Antwerpen Onroerend Erfgoed Antwerpen Agentschap Wonen Vlaanderen (*) Agentschap Wegen en Verkeer Departement MOW Departement LNE dienst VR (*) Departement LNE Natuurlijke Rijkdommen Nv De Scheepvaart (*) VMM Afdeling Operationeel Waterbeheer Fluxys (*) (*) Deze instanties hebben aangegeven niet verder betrokken te moeten worden in de procedure. Bijlage 3 Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening kon gehouden worden in deze richtlijnen.: De Lijn Antwerpen Departement LNE dienst Hinder en Risicobeheer Departement LNE dienst Lucht en klimaat OVAM VMM Afdeling Ecologisch Toezicht Elia Eandis Richtlijnen PL-MER