GRONDONDERZOEK EN ADVIES VOETPAD BIJLMERWEIDE AMSTERDAM

Transcriptie

1 FUGRO GEOSERVICES B.V. Geo-Consultancy GEOTECHNISCH ONDERZOEK EN ADVIES ZETTING EN STABILITEIT betreffende GRONDONDERZOEK EN ADVIES VOETPAD BIJLMERWEIDE AMSTERDAM Opdrachtnummer: Opdrachtgever : Gemeente Amsterdam Zuidoost Planrealisatie Postbus AL Amsterdam Datum grondonderzoek : 10 juli 2015 Projectleider Opgesteld door : ir. M.J. Profittlich Manager Geo-Consultancy : ing. R.D. Kemble Adviseur Geotechniek VERSIE DATUM OMSCHRIJVING WIJZIGING PARAAF PROJECTLEIDER 1 17 augustus 2015 Eerste versie FILE: _31.R01 Kantoor: Dillenburgsingel 69, 2263 HW Leidschendam, Tel.: , Onderdeel van de Fugro Groep met vestigingen over de hele wereld.

2 INHOUDSOPGAVE Blz. 1. INLEIDING 1 2. PROJECTOMSCHRIJVING 2 3. GEOTECHNISCH ONDERZOEK EN BODEMGESTELDHEID Algemeen Globale bodemgesteldheid Grondwaterstanden en stijghoogten Grondparameters 4 4. GEOTECHNISCHE ANALYSES Algemeen Zettingsberekeningen Zetting Tijd-zettingsverloop Uitganspunten zettingsberekeningen Berekende zetting Stabiliteitsanalyse Inleiding Methode Bishop Uitgangspunten Berekende stabiliteitsfactor UITVOERING LITERATUUROVERZICHT EN LIJST VAN BEGRIPPEN EN DEFINITIES Literatuuroverzicht Lijst van begrippen en definities 14 BIJLAGEN Nr. Geotechnisch onderzoek - Rapportage Geotechnisch Veldwerk _21.KR01 Advies - Geometrie en grafische weergave tijd-zettingsverloop doorsnede F-F 1A en 1B - Geometrie en grafische weergave tijd-zettingsverloop doorsnede J-J 2A en 2B

3 1. INLEIDING Fugro GeoServices B.V. te Amsterdam ontving van Gemeente Amsterdam Zuidoost de opdracht voor het uitvoeren van een geotechnisch onderzoek, een zettings- en stabiliteitsanalyse almede het uitbrengen van een ophoogadvies voor de aanleg van een voetpad aan Bijlmerweide Amsterdam. Dit rapport bevat: - een korte projectomschrijving (hoofdstuk 2); - een beschrijving van het uitgevoerde geotechnisch onderzoek en de bodemgesteldheid (hoofdstuk 3); - een geotechnische analyse van de zetting, stabiliteit en ophoogadvies (hoofdstuk 4); - aanbevelingen voor de uitvoering (hoofdstuk 5); - een literatuuroverzicht en een lijst van begrippen en definities (hoofdstuk 6). De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op de opdracht en de in het rapport beschreven uitgangspunten. Fugro neemt geen verantwoordelijkheid voor de juistheid van andere dan door ons gerapporteerde conclusies en interpretaties. De gerapporteerde resultaten van het geotechnisch onderzoek mogen slechts worden gehanteerd voor het doel zoals in de opdracht is beschreven. Blz. : 1

4 2. PROJECTOMSCHRIJVING De bouwlocatie is gelegen aan de Bijlmerweide te Amsterdam. Het plan betreft de aanleg van een voetpad aan de Bijlmerweide te Amsterdam. De lengte van de het aan te leggen voetpad bedraagt ca. 0,5 km, welke voor een gedeelte verhoogd (ca. 2,0 m boven bestaand maaiveld) zal worden aangelegd. Figuur 2-1: Projectlocatie met tracé nieuw aan te leggen voetpad (bron: Google Maps) Figuur 2-2: Ontwerp nieuw aan te leggen voetpad Blz. : 2

5 Bovenstaande gegevens zijn door de opdrachtgever verstrekt. Voor nadere gegevens omtrent de constructie wordt verwezen naar de berekeningen en tekeningen van de opdrachtgever. Blz. : 3

6 3. GEOTECHNISCH ONDERZOEK EN BODEMGESTELDHEID 3.1 Algemeen Het geotechnisch grondonderzoek voor dit project heeft bestaan uit: - 4 diepsonderingen met meting van de plaatselijke wrijvingsweerstand (code DKM) tot ca. 15 m diepte; - 4 handboringen (code HB) tot ca. 3 diepte. De resultaten hiervan, eventuele afwijkingen van de opdracht en opmerkingen zijn gepresenteerd in de bijlagen Rapportage Geotechnisch Veldwerk. De aard en omvang van het geotechnisch onderzoek voldoet aan van NEN voor de toetsing van geotechnische constructies. 3.2 Globale bodemgesteldheid De maaiveldniveaus ter plaatse van de sondeer- en handboorlocaties varieerden ten tijde van het onderzoek van NAP -2,59 m tot NAP -3,25 m. Tevens is rond de projectlocatie het maaiveld ingemeten ten opzichte van NAP. De resultaten hiervan staan weergegeven op de situatietekening in de bijlage Rapportage Geotechnisch Veldwerk. In tabel 3-1 is de bodemgesteldheid voor de representatieve sonderingen DKM2 en 4 globaal geschematiseerd. Tabel 3-1: Globale bodemgesteldheid Bovenkant laag Grondlaag [m NAP] -2,59 à -3,25 VEEN, uitgedroogd (toplaag) ca. -4,0 VEEN ca. -7,0 KLEI, slap, zwak siltig ca. -8,0 ZAND, matig vast tot vast ca. -12,5 KLEI, stijf ca. -15,0 ZAND, matig vast tot vast ca. -18,5 Maximaal verkende diepte 3.3 Grondwaterstanden en stijghoogten Tijdens de uitvoering van het grondonderzoek is de grondwaterstand ter plaatse van de sondeer- en boorlocaties aangetroffen op NAP -3,7 à NAP -4,8 m. Deze grondwaterstand is een éénmalige opname en bedoeld als een oriënterend gegeven. De grondwaterstand kan in de tijd (sterk) fluctueren onder invloed van weersgesteldheid en de seizoenen. Bij de berekeningen is een gemiddelde grondwaterstand van NAP -4,2 m aangehouden. 3.4 Grondparameters Op basis van de resultaten van het grondonderzoek, tabel 2b in van de NEN en ervaring met vergelijkbare projecten zijn in de tabellen 3-2 en 3-3 de sterkte- en stijfheidsparameters voor de verschillende grondlagen afgeleid. Blz. : 4

7 Tabel 3-2: Globale bodemgesteldheid, stijfheids- en sterkteparameters (o.b.v. DKM2) Grondlaag Bovenkant laag γ / γ sat c v C C p g c ϕ [m NAP] [kn/m 3 ] [m 2 /s] [-] [-] [kpa] [kn/m 2 ] [ ] VEEN, uitgedroogd (toplaag) -2,9 12/12 1,0 x ,0 20, VEEN -4,0 11/11 1,0 x ,8 15, KLEI, slap, zwak siltig -7,0 15/15 3,0 x ,3 29, ,5 Tabel 3-3: Globale bodemgesteldheid, stijfheids- en sterkteparameters (o.b.v. DKM4) Grondlaag Bovenkant laag γ / γ sat c v C C p g c ϕ [m NAP] [kn/m 3 ] [m 2 /s] [-] [-] [kpa] [kn/m 2 ] [ ] KLEI, uitgedroogd (toplaag) -3,0 15/15 3,0 x ,9 43, VEEN -3,5 11/11 1,0 x ,8 15, KLEI, slap, zwak siltig -7,5 15/15 3,0 x ,3 29, ,5 Opmerkingen bij tabel: γ / γ sat = volumiek gewicht; sat = verzadigd. c v = consolidatiecoëfficiënt. C = gecombineerde samendrukkingscoëfficiënt voor de grensspanning. C = gecombineerde samendrukkingscoëfficiënt na de grensspanning. p g = het verschil tussen de terreinspanning en de grensspanning (p.o.p) c = effectieve cohesie. ϕ = effectieve hoek van inwendige wrijving. Blz. : 5

8 4. GEOTECHNISCHE ANALYSES 4.1 Algemeen Zoals eerder is aangegeven zal het voetpad voor een gedeelte verhoogd worden aangelegd. Hiervoor zijn een zettings- en stabiliteitsberekeningen uitgevoerd. 4.2 Zettingsberekeningen Zetting Door het aanbrengen van ophogingen zal een zettingsproces op gang worden gebracht. De zettingen worden veroorzaakt door verhogingen van de korrelspanningen. Deze korrelspanningen worden beïnvloed door het aanbrengen of weghalen van ophogingen en veranderingen in de grondwaterstanden. De zettingen treden tijdsafhankelijk op. Enerzijds is sprake van het uitdrijven van water (consolidatie gedurende de hydrodynamische periode), anderzijds treedt kruip op (ook wel secundaire zakking genoemd). De berekende zettingen betreffen theoretische eindzettingen en zullen pas na geruime tijd worden bereikt. Hiervoor is een periode van 30 jaar in acht genomen. Het zettingsproces gedurende de consolidatiefase kan in het algemeen worden versneld door het aanbrengen van drains in de samendrukbare lagen en het eventueel aanbrengen van een tijdelijke overhoogte. De zettingen zijn berekend met de formule van Koppejan (gecombineerde formule Terzaghi- Buisman), die als volgt kan worden geschreven: 1 log t σ' v ; z + σ' v ; z s = d ( + ) ln ( ) vgl. 4-1 C C σ' p s v ; z waarin: s = zetting, samendrukking in m d = laagdikte in m C p = primaire samendrukkingscoëfficiënt C s = secundaire samendrukkingscoëfficiënt t = tijd in dagen; voor 30 jaar, log t = circa 4 σ' v;z = oorspronkelijke verticale korrelspanning in kn/m² σ' v;z = verticale korrelspanningsverhoging in kn/m² De berekeningen zijn onder andere uitgevoerd met het computerprogramma D-Settlement. Dit programma voor de berekening van zettingen in een semi-driedimensionale ruimte houdt rekening met spreiding van de belasting(en) in de ondergrond, van zowel bestaande als nieuwe ophogingen. De stijfheidseigenschappen van de bodem zijn bepaald aan de hand van een interpretatie van het uitgevoerde grond- en laboratoriumonderzoek alsmede op basis van ervaring. Bij de analyses is rekening gehouden met het onder water zakken van de grondlagen, waardoor het effectief gewicht van de ophoging vermindert. De berekeningen geven het verloop van de zetting in de tijd en de zogenaamde eindzettingen, dat wil zeggen de zettingen die over een periode van ca. 30 jaar optreden. De onnauwkeurigheid in de berekende zetting bedraagt ca. 30%. Blz. : 6

9 4.2.2 Tijd-zettingsverloop Het optreden van zettingen is een tijdsafhankelijk proces. In eerste instantie zal een ophoging een wateroverspanning veroorzaken in de samendrukbare lagen. Het hierdoor ontstane potentiaalverschil geeft een grondwaterstroming, waardoor de wateroverspanning geleidelijk afneemt en de korrelspanning toeneemt, hetgeen zetting veroorzaakt. De tijdsduur van dit proces wordt de hydrodynamische periode genoemd. De lengte van deze periode (t e ) is afhankelijk van de laagdikte, de doorlatendheid van de samendrukbare lagen en de afstromingsmogelijkheden van het uit te persen water. De hydrodynamische periode is met de volgende formule berekend: t e T (a d ) = c v 2 vgl. 4-2 waarin: t e = hydrodynamische periode in seconden d = laagdikte samendrukbaar pakket in m c v = consolidatiecoëfficiënt in m²/s T = tijdfactor; praktisch einde van de consolidatie bij T=2 a = constante; bij tweezijdige afstroming a = 0,5; bij eenzijdige afstroming a = 1 Het verband tussen de consolidatiegraad U en de tijdfactor T is benaderd volgens: U 3 T 1/ 6 v ( t ) = ( ) 3 vgl , 5 + T waarin: U v ( t) = consolidatiegraad na tijdsduur t bij alleen verticale afstroming (-) De zetting die in de hydrodynamische periode optreedt bestaat deels uit primaire en deels uit secundaire zetting. Na het verstrijken van de hydrodynamische periode treden alleen nog secundaire zettingen op. In geval van een dik pakket slappe lagen bepaalt de lengte van de hydrodynamische periode in belangrijke mate de grootte van de restzettingen na ingebruikname Uitganspunten zettingsberekeningen Voor de zettingsanalyse zijn de volgende uitgangspunten aangehouden: - Uitgegaan is van een restzettingseis van 0,15 m in 30 jaar; - Maatgevende doorsneden F-F en doorsnede J-J, conform tekening (d.d. 07/08/2015); - De sonderingen DKM2 en 4 zijn maatgevend gesteld voor respectievelijk de doorsneden F-F en J-J; - Het toekomstige maaiveldniveau van doorsnede F-F bedraagt ca. NAP -2,24 m (zie figuur 4-1); - Het toekomstige maaiveldniveau van doorsnede J-J bedraagt ca. NAP -0,92 m (zie figuur 4-2); - Ter plaatse van doorsnede F-F zal het maaiveld met ca. 0,35 m (van ca. NAP -2,6 tot NAP -2,24 m) worden opgehoogd; - Ter plaatse van doorsnede J-J zal het maaiveld met ca. 2,0 m (van ca. NAP -2,9 tot NAP -0,92 m) worden opgehoogd; Blz. : 7

10 - Het voetpad is opgebouwd uit 60 mm asfalt en 150 mm menggranulaat (zie figuur 4-1 en 4-2). Het gewicht bedraagt hierbij (0,06 x 23 kn/m 2 ) + (0,15 x 20 kn/m 2 ) 4,4 kn/m 2. - Ter plaatse van waar het voetpad verhoogd wordt aangelegd is, om de verwachte zettingen te verkleinen, gekozen het terrein deels met lichte ophoogmateriaal EPS (γ/γ sat : 0,2/-9,6 kn/m 3 ) op te hogen; - Tussen de wegconstructie en het EPS is rekening gehouden met een dekking, bestaande uit schoon zand (γ/γ sat : 18/20 kn/m 3 ), van minimaal 0,5. Dit is noodzakelijke om beschadiging van het EPS in de uitvoeringsfase te voorkomen; - Uitgegaan is van een ontgraving van het maaiveld van ca. 0,7 m voor het aanbrengen van het EPS. Dit om het gewicht van de aan te brengen ophoging te compenseren. Figuur 4-1: Doorsnede B-B (bron: tekening Ingenieursbureau Gemeente Amsterdam, d.d. 7/8/2015) Figuur 4-2: Doorsnede J-J (bron: tekening Ingenieursbureau Gemeente Amsterdam, d.d. 7/8/2015) Berekende zetting Voor het (gedeeltelijk) verhoogd aanleggen van het voetpad zal moeten worden opgehoogd. Aangezien de bodem tot ca. NAP -8,0 m uit samendrukbare lagen bestaat, zullen door gewichtstoename als gevolg van de ophoging op de ondergrond zetting ontstaan. Om deze toename te compenseren dient, met name vanaf doorsnede G-G, het huidige maaiveld te worden ontgraven en opgehoogd met licht ophoogmateriaal. Op verzoek van de opdrachtgever is voor dit project uitgaan van EPS als licht ophoogmateriaal. Voor de zettingsanalyse zijn twee doorsnede uitgewerkt, namelijk: - Doorsnede F-F, waarbij het voetpad ca. 0,35 m boven maaiveld zal worden aangelegd; - Doorsnede J-J, waarbij het voetpad ca. 2,0 m boven maaiveld zal worden aangelegd. Het gewicht van de aan te brengen ophoging t.p.v. doorsnede F-F bedraagt: Gewicht zand aan te brengen zand + gewicht straatwerk = ((0,35 0,21 m) x 18 kn/m 2 ) + 4,4 kn/m 2 = 6,9 kn/m 2. Blz. : 8

11 Het gewicht van de aan te brengen ophoging t.p.v. doorsnede J-J is als volgt bepaald: Gewicht straatwerk + 0,5 m zanddekking = 4,4 kn/m 2 + (0,5 x18 kn/m 3 ) = 13,4 kn/m 2 Gewicht EPS (0,7 m - m.v. en 1,3 m + m.v ) = 2 x 0,2 kn/m 3 = 0,4 kn/m 2 + Totaal 13,8 kn/m 2 Het gewicht van de te ontgraven toplaag bedraagt (0,5 x 15 kn/m 3 ) + (0,2 x 11 kn/m 3 ) = 9,7 kn/m 2 - Het netto gewicht van de aan te brengen ophoging bedraagt: 4,1 kn/m 2 Dit komt overeen met 4,1 kn/m 2 / 18 kn/m 3 0,25 m schoon zand. De resultaten van de berekende zettingen zijn voor de maatgevende doorsneden B-B en J-J is tabel 4-1 weergegeven. Tevens is in de bijlagen 1 en 2 het tijd-zettingsverloop voor respectievelijk doorsnede F-F en J-J grafisch weergegeven. Tabel 4-1: Berekende eindzettingen Doorsnede Huidig maaiveldniveau [m t.o.v. NAP] Ontgravingsniveau [m t.o.v. NAP] Niveau b.k. met EPS [m t.o.v. NAP] Laagdikte EPS [m] Niveau b.k. wegconstructie [m t.o.v. NAP] Eindzetting na 30 jaar [m] *) F-F ca. -2,6 n.v.t. n.v.t. n.v.t -2,24 < 0,10 J-J ca. -3,0 ca. -3,7 ca. -1,7 ca. 2,0-0,92 < 0,10 Conclusie Uit het onderzoek blijkt dat bij toepassing van EPS als licht ophoogmateriaal aan de aangehouden restzettingseis van 0,15 m wordt voldaan. De eindzettingen bedragen < 0,10 m na 30 jaar en zijn ons inziens acceptabel. Controle op opdrijven Indien het EPS onder de grondwaterstand wordt aangebracht, bestaat het risico op opdrijven. Aangezien het EPS hier ruim boven de grondwaterstand wordt aangebracht is hier geen sprake van opdrijven. Indien de grondwaterstand bij uitvoering hoger blijkt te zijn dan tijdens het grondonderzoek is gepeild, dient het EPS niet dieper dan 0,96 m onder de grondwaterstand (uitgaande van opdrijfvermogen van EPS van -9,6 kn/m 2 ) te worden aangebracht. 4.3 Stabiliteitsanalyse Inleiding Ter plaatse van waar het voetpad verhoogd zal worden aangelegd is de stabiliteit van het talud in de uitvoeringsfase en in de eindfase gecontroleerd. Het talud zal, volgens verstrekte gegevens (tekening Ingenieursbureau Gemeente Amsterdam, d.d. 7/8/2015) onder een helling van 1:3 (verticaal:horizontaal) worden aangelegd. Blz. : 9

12 4.3.2 Methode Bishop De stabiliteit van de ophogingen is geanalyseerd door het uitvoeren van glijvlakberekeningen volgens de vereenvoudigde methode Bishop met het computerprogramma D-Geo Stability. Hierbij wordt de veiligheidsfactor van een grondmoot langs een cirkelvormig glijvlak berekend. De stabiliteit van het talud is afhankelijk van: - de sterkte van de grond, - de grootte van de ophoging, - de wateroverspanning in de ondergrond en dus van de snelheid van ophogen, de hoogte van de ophoging en van de doorlatendheid van de ondergrond, - de taludhelling inclusief de aanwezigheid van een eventuele steunberm, - de aanwezigheid van een sloot of watergang bij de teen van een talud. De benodigde minimale veiligheidsfactor (SF) bedraagt 1,1 in de uitvoeringsfase en 1,3 in de eindfase, indien wordt uitgegaan van karakteristieke waarden van de grondparameters. De ondergrond is verdeeld in een aantal lagen waarbij voor iedere laag het volume gewicht en de wrijvingseigenschappen (hoek van inwendige wrijving ϕ en de cohesie c ) worden opgegeven (zie tabel 3-2 en 3-3). Deze parameters zijn o.a. bepaald aan de hand van interpretatie van het grondonderzoek alsmede aan de hand van ervaring. Bij de berekeningen zijn karakteristieke waarden van de grondparameters gebruikt. τ ϕ c σ 3 σ 1 σ n figuur 4-3: Schuifweerstand Uitgangspunten De volgende uitgangspunten zijn aangehouden ten aanzien van de stabiliteit van het talud van de A10: - Maatgevende doorsnede J-J; - Het terrein zal met 0,5 m ontgraven (ter compensatie van de ophoging), waarna met 2,0 m EPS en 0,5 m schoon zand zal worden opgehoogd (totale ophoging incl. ontgraving bedraagt ca. 2,5 m); - Er zijn twee situaties doorgerekend, te weten: o Situatie I: de uitvoeringsfase waarbij rekening is gehouden met een bovenbelasting (10 kpa) als gevolg van bouw- en werkverkeer; o Situatie II: de eindfase waarin de maximaal optredende zettingen na 30 jaar zijn verdisconteerd. De stabiliteitseis in de eindsituatie bedraagt 1,3. Hier is geen rekening gehouden met een bovenbelasting. - Het talud zal worden aangelegd onder een helling 1:3 (verticaal:horizontaal). Blz. : 10

13 4.3.4 Berekende stabiliteitsfactor In tabel 4-2 zijn de resultaten voor de maatgevende glijcirkels voor situatie I en II gepresenteerd. Tevens zijn de resultaten in figuur 4-4 en 4-5 grafisch weergegeven. Tabel 4-2: Resultaten veiligheid talud Siuatie Berekende stabiliteit Stabiliteitseis Situatie I (uitvoeringsfase) 1,87 1,1 Situatie II (eindfase) 1,87 1,3 Figuur 4-4: Stabiliteit van het talud van de in de uitvoeringsfase Blz. : 11

14 Figuur 4-5: Stabiliteit bij maximale ontgraving in de eindfase Conclusie De stabiliteit van het talud bedraagt, zowel in de uitvoerings- als eindfase, 1,87. Hiermee wordt aan de gestelde eis van respectievelijk 1,1 en 1,3 voldaan. Blz. : 12

15 5. UITVOERING Bij toepassing van EPS wordt aangeraden de bovenste 0,5 m uit te voeren in EPS 200-SE. Voor de EPS-ophoging daaronder kan EPS 100-SE of EPS 150-SE worden gebruikt. De blokken dienen in verband te worden gelegd. Om onderling verschuiven tegen te gaan kunnen de blokken worden gelijmd. Het huidige maaiveld dient eerst met ca. 0,5 m te worden ontgraven. Vervolgens kan het EPS worden aangebracht. Om het cunet begaanbaar te maken dienen de EPS-blokken bij voorkeur op een zandbed van ca. 10 cm dikte te worden geplaatst. De EPS dient rondom met een oliebestendig folie te worden afgedekt, daar het niet bestand is tegen bijvoorbeeld dieselolie of benzine. Tevens wordt aanbevolen om over de folie een geotextiel tegen mechanische beschadiging aan te brengen. Opgemerkt dient te worden dat eventuele kabels en leidingen onder de EPS ophoging lastig zijn te bereiken, wanneer het EPS eenmaal aanwezig is. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat in de berekende situatie het EPS boven de grondwaterstand is aangebracht. Wanneer de grondwaterstand hoger komt te staan, zodanig dat het EPS (deels) onder de waterstand ligt, bestaat het risico dat het EPS en de gehele ophoogconstructie opdrijft. Om dit te voorkomen dient in dit geval het EPS niet dieper dan 0,96 m onder de grondwaterstand (uitgaande van opdrijfvermogen van EPS van -9,6 kn/m 2 ) te worden aangebracht. Indien bij uitvoering blijkt dat de EPS-blokken (deels) onder de grondwaterstand komen te staan, wordt aanbevolen om de grondwaterstand in de eindsituatie te beheersen, in een aan te brengen zandbed onder de EPS blokken, een permanente drainage aan te brengen. Deze drainage voert grond- en hemelwater af dat zich onder de constructie kan verzamelen. Om beschadiging van het EPS tijdens de uitvoering tegen te gaan, wordt geadviseerd boven op het EPS (tussen het straatwerk en het EPS) een deklaag bestaande uit schoon zand aan te brengen. Deze dient minimaal 0,5 m te bedragen en dient over de volle lengte aaneensluitend en met vloeiende overgangen te worden aangelegd. Dit om zettingsverschillen te voorkomen die ontstaan door een verschil in voorbelastingsduur. Blz. : 13

16 6. LITERATUUROVERZICHT EN LIJST VAN BEGRIPPEN EN DEFINITIES 6.1 Literatuuroverzicht 1. Construeren met grond, CUR rapport 162, CUR Gouda, 1992, ISBN Verticale drainage, CROW rapport 77, CROW Ede, 1993, ISBN Betrouwbaarheid van zettingsprognoses, CROW publicatie 204, CROW Ede, 2004, ISBN Lijst van begrippen en definities Begrip Omschrijving ophoging netto ophoging bruto ophoging overhoogte extra overhoogte fictieve start ophoging zetting eindzetting restzetting zettingsverschil achtergrondzetting of autonome zetting bouwtijd (grondwerk) bouwtijd (bovenbouw) ophoogtijd Zettingstijd/ wachttijd Gedeelte van de grondconstructie dat boven het oorspronkelijk maaiveld uitsteekt. Gedeelte van de grondconstructie dat na een arbitrair gekozen periode van dagen boven het oorspronkelijk maaiveld uitsteekt. Totale hoogte van de aangebrachte grondconstructie. bruto ophoging = netto ophoging + overhoogte Zandlaagdikte (hoeveelheid grond) die wordt aangebracht met het doel na zetting van de ondergrond de gewenste hoogte van de constructie te bereiken. Extra zandlaagdikte (hoeveelheid grond) die tijdelijk wordt aangebracht om zetting van het grondlichaam te bespoedigen. Tijdstip waarop een gefaseerde ophoging geacht wordt in zijn geheel aanwezig te zijn. Dit begrip wordt gebruikt indien in de berekening een gefaseerde ophoging wordt geschematiseerd tot een eenmalige ophoging van dezelfde grootte. Dit tijdstip wordt aangeduid met t = 0 en wordt, bij een gelijkmatige ophoogsnelheid, doorgaans halverwege de ophoogtijd genomen; soms wordt 2/3 aangehouden. Geleidelijk en min of meer gelijkmatig afnemen van de hoogteligging van het maaiveld of de cunetbodem waarop de constructie is aangelegd. Zetting na een arbitrair gekozen periode van dagen (= circa 27 jaar) vanaf start ophoging. Soms wordt aangehouden: 10, 50 of 100 jaar. Zetting die zich voordoet in een bepaalde periode vanaf de oplevering van de bovenbouw (verharding / spoorstaven). Verschil in zetting van twee locaties. Zetting ten gevolge van inklinking in polders door polderpeilverlaging, voortgaande zetting door vroegere ophogingen, gas- en zoutwinning en dergelijke. Tijdsduur vanaf begin ophoging tot begin aanbrengen verharding of spoorstaven. Tijdsduur benodigd voor het aanbrengen van de verharding of de spoorstaven. Tijdsduur vanaf begin ophoging tot tijdstip waarop bruto ophoging geheel aanwezig is. Tijdsduur die voor de slappe lagen beschikbaar is om te zetten (consolideren) onder het gewicht van de ophoging, voordat de verharding of bovenbouw wordt aangebracht (einde bouwtijd grondwerk). Zie ook figuur 6-1 en figuur 6-2, overgenomen uit CROW publicatie 204. Blz. : 14

17 extra overhoogte H bruto H bruto overhoogte H netto restzetting zetting bij start ophoging bij in gebruik name (a) Figuur 6-1: Toelichting terminologie in schematisch dwarsprofiel extra overhoogte extra overhoogte bruto ophoging verwijderen extra overhooogte restzetting overhoogte (a) (b) ophoging ophoogtijd wachttijd start aanbrengen bovenbouw tijdstip van in gebruik name (= start restzetting) netto ophoging (a) tijd zetting zetting bij ingebruikname eindzetting fictieve start ophoging ( t = 0 ) restzetting zettingstijd bouwtijd (grondwerk) bouwtijd (bovenbouw) gebruiksperiode t = dagen Figuur 6-2: Toelichting terminologie in ophoging - zetting - tijd - diagram (a) hier aangegeven: overhoogte is zetting bij ingebruikname; andere definitie is: overhoogte is eindzetting (b) de stippellijn geeft het theoretisch verloop van de ophoging weer; in werkelijkheid treedt tijdens de ophoogfasen ook al zetting op Blz. : 15