Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Elektriciteitsplan Nr. 7 Herdruk 2 VERSLAG VAN EEIM MONDELING OVERLEG Vastgesteld 21 juni 1990 De vaste Commissie voor Economische Zaken 1 heeft op 13 en op 19 juni 1990 mondeling overleg gevoerd met de minister van Economische Zaken over het Elektriciteitsplan (kamerstuk , nrs. 1 t/m 6). Als bijlage I is bij het verslag gevoegd de schriftelijke beant woording door de SEP van een aantal vragen van de vaste commissie over dit plan, bijlage II bevat de schriftelijke beantwoording door de minister van een aantal op 13 juni onbeantwoord gebleven vragen over het plan en bijlage III betreft een overzicht van de toegestane emissies van een aantal stoffen voor drie varianten van een Maasvlaktecentrale, vergeleken met een oude kolencentrale van Roud 200 HW Van het gevoerde overleg brengt de commissie het volgende verslag uit. Discussie op 13 juni Samenstelling: Leden: Van Dis (SGP), Spieker (PvdA), Lansink (CDA), Gerritse (CDA), Van Erp (VVD), K. Zijlslra (PvdA), Mateman (CDA), Van der Linden (CDA), Van lersel (CDA), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), De Korte (VVD), Schartman (CDA), Tommel (D66), De Visser (PvdA), Vos (PvdA), voorzitter, G H Terpstra (CDA), Van Gelder (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), Ter Veer (D66), Lonink (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (Groen Links). Plv leden: Van Middelkoop (GPV), Huys (PvdA), Van Vlijmen (CDA), G. de Jong (CDA), Korthals (VVD), Doelman-Pel (CDA), Van Rooy (CDA), Wolters (CDA), Te Veldhuis (VVD), Voorhoeve (VVD), Huibers (CDA), Schimmel (D66), J.H. van der Berg (PvdA), Vermeend (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Verspaget (PvdA), Reitsma (CDA), Middel (PvdA), Ybema (D66), Leerling (RPF), Van Traa (PvdA), Willems (Groen Linksj 2 l.v.m. toevoegmg 2 bijlagen Mevrouw Boers-Wijnberg (C.D.A.) was van oordeel dat in het Elektri citeitsplan (E-plan) een goed evenwicht is gevonden tussen het garanderen van een betrouwbare elektriciteitsvoorziening en het terugdringen van schadelijke milieu-effecten. Energiebesparing en fysieke diversificatie bleven voor haar hoofddoelstellingen van een beleid dat is gericht op een duurzame energievoorziening. De toetsing van het E-plan aan de aanbevelingen van de commissie-brundtland valt dan ook positief uit, gezien de huidige omstandigheden. Nu in het convenant tussen SEP, IPO en het Ministerie van VROM plafonds zijn vastgelegd voor de uitstoot van S02 en NOx, kan de aandacht worden gericht op de C02-problematiek. Kernenergie moet, zo meende mevrouw Boers, een reële optie blijven. Zij kon zich dan ook vinden in het enige jaren langer in bedrijf houden van de centrale Dodewaard. De beantwoording van de vragen over de veiligheids aspecten vond zij toereikend. Door het langer in bedrijf houden van deze centrale kunnen de vruchten worden geplukt van hoogwaardige onder zoeksprojecten op het vlak van reactortechnologie. Mevrouw Boers was het eens met de afweging en de conclusie in de brief van 6 juni jl. over de Maasvlaktecentrale (stuk nr. 5), dat deze centrale een conventionele kolencentrale dient te worden, vooral gezien F ISSN SOU uitgeverij 's Gravenhage 1990 Tweede Kamer, veigaderjaar , , nr. 7

2 de diversificatie en de locatie. Bovendien compenseert de SEP de extra C02-uitstoot volledig door de bosbouwplannen, daarmee ook recht doende aan het mondiale karakter van het broeikaseffect. Gezien de ambitieuze plannen van de distributiesector inzake warmtekrachtkop peling (WKK) rijst wel de vraag of de beslissing over de Maasvlaktecen trale enige tijd kan worden uitgesteld. Is dat inderdaad mogelijk en wat zou de formeel-juridische basis hiervoor dan zijn? Het alternatief van een op de realiteit gebaseerde uitwerking in het volgende E-plan leek haar overigens reëler. Zij verwachtte daarbij van de produktiesector een maximale inzet voor een duurzame elektriciteitsvoorziening. Het leveren van elektriciteit tegen de laagst mogelijke kosten vond mevrouw Boers eveneens van groot belang. Zij had bij de behandeling van het convenant dan ook het doorberekenen in de Nederlandse elektri citeitstarieven van de kosten van de rookgasontzwaveling in Polen aan de orde gesteld. De minister heeft daarvoor nu begrip getoond door te beklemtonen dat het om een éénmalige operatie gaat. Ook de kosten van de bosbouwplannen zullen worden doorberekend in de tarieven, maar deze plannen voldoen wel aan het principe «de vervuiler betaalt». Ze vormen immers het enige alternatief op dit vlak. De heer Blaauw (V.V.D.) wees erop dat het uitgangspunt van levering van elektriciteit tegen zo laag mogelijke kosten, ook op langere termijn, voor de Nederlandse concurrentiepositie van groot belang is. Vooral de investeringen ten behoeve van het milieu zullen in de komende jaren de kosten gaan beïnvloeden. Naar verwachting zal daardoor de elektriciteits prijs met 0,5 cent/kwh stijgen. Ongetwijfeld zou deze stijging hoger uitvallen als de SEP zou worden gedwongen de resultaten die zullen worden behaald door de rookgasontzwaveling in Polen, in dezelfde mate in Nederland te realiseren. Daarvoor zouden namelijk zeer omvangrijke investeringen nodig zijn. De SEP heeft dan ook, zo meende de heer Blaauw, dit beleidsuitgangspunt op een creatieve wijze ingevuld. Hij kon op zichzelf instemmen met de plannen tot rookgasontzwaveling en bosaanplant, vooral omdat ze eenmalig zijn, maar wierp wel de vraag op of dit soort van investeringen door de SEP behoren te worden gedaan. Is het niet veeleer de taak van de EG of afzonderlijke Westeuropese landen om Oosteuropese landen te helpen met grote milieuproblemen? Is de minister bereid een EG-milieuactieprogramma voor Oost-Europa te bevorderen, op basis van de ervaringen die de SEP in Polen zal opdoen? Daarnaast vroeg de heer Blaauw of bosbouwplannen wellicht (gedeel telijk) in Nederland zelf kunnen worden uitgevoerd. In het Natuurbe leidsplan wordt ook geld uitgetrokken voor de realisering van nieuwe bossen en het Ministerie van Economische Zaken heeft een subsidiere geling voor bosaanplant. De heer Blaauw drong erop aan dat wordt nagegaan of de bosbouwplannen van de SEP in dat kader kunnen worden gebracht. Dat de SEP inventief heeft gehandeld bij de invulling van een ander belangrijk uitgangspunt (beperking van de invloed van de elektriciteits produktie op het milieu) blijkt al uit het warmteplan. Door gebruik van de vrijkomende warmte wordt immers elders aardgas bespaard en minder C02 geëmitteerd. De tot nu toe met stadsverwarming opgedane ervaringen zijn echter niet zo positief, zodat het voor de heer Blaauw de vraag was of het warmteplan in de praktijk geheel kan worden uitge voerd. Anderzijds gaat het hier om produktievermogen dat pas in 1998 en 1999 beschikbaar hoeft te zijn. Er is dus nog voldoende gelegenheid voor verder onderzoek. Het akkoord tussen Gasunie en VEGIN over de gasprijs voor kleinschalige WKK-installaties is een stap in de goede richting. In de Elektriciteitswet is een leveringsplicht voor de SEP vastgelegd. Voor de bepaling van de daarvoor benodigde capaciteit is uiteraard de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

3 ontwikkeling van de vraag naar elektriciteit van belang. Tot nu toe nam die vraag sterker toe dan de economische groei; de elasticiteit was dus groter dan 1. Het is dan ook alleen mogelijk om het percentage van 1,8 voor de groei van het elektriciteitsverbruik te halen indien de elasticiteit kleiner dan 1 wordt, dan wel de economische groei sterk zou afnemen. Is al bekend hoe de vraag zich tot nu toe in 1990 heeft ontwikkeld? Of de veronderstellingen inzake besparingen (19 a 24% voor de periode ) realistisch zijn, zal de tijd moeten leren. Het Beleidsplan energiebesparing en stromingsbronnen (BES) zal duidelijkheid moeten geven over de kabinetsplannen ter zake. VEEN, VEGIN en VESTIN zijn eveneens bezig met het opstellen van een milieu-actieplan, maar ook daarbij moet nog worden afgewacht of besparingen werkelijk kunnen worden gerealiseerd. De heer Blaauw stelde dan ook de vraag of met het E-plan wellicht te scherp aan de wind wordt gezeild. Is het waar dat alleen nog tot 1992 een bescheiden reserve aan centraal vermogen aanwezig is? Komt de betrouwbaarheid van de levering in gevaar indien de gewenste besparingen dan nog niet zijn gerealiseerd? Is er nog enige ruimte om tegenvallers bij besparingen op te vangen? In verband met het voornemen om de kerncentrale Dodewaard langer in gebruik te houden, merkte de heer Blaauw op voorstander te zijn van de inzet van drie soorten brandstof (gas, kolen en kernenergie). Bovendien is de verschuiving van de voorziene buitengebruikstelling naar 1 januari 1997 er mede op gericht het kennispotentieel op peil te houden. Hij vond dat van groot belang en kon dan ook instemmen met deze verschuiving. Op basis van de lopende studie naar de conse quenties van deze verschuiving kan over enige jaren een meer verant woord besluit worden genomen. De brief van 6 juni jl. inzake de Maasvlaktecentrale staat, zo meende hij, in feite los van het nu ter sprake zijnde E-plan. Deze brief betreft immers uitvoering van een deel van het vorige plan, dat indertijd door de minister is goedgekeurd. Wat zijn de consequenties voor de staat indien daar alsnog op wordt teruggekomen? Bovendien had hij altijd begrepen dat het voor de minister alleen mogelijk is een E-plan in zijn geheel goed of af te keuren. Afkeuring van een deel van zo'n plan zou dus niet mogelijk zijn. Betekent dit dat, om de goedkeuring van de Maasvlakte centrale alsnog terug te draaien (zo dat al mogelijk zou zijn), in ieder geval het gehéle nu voorliggende E-plan zou moeten worden afgekeurd? In de motie-tommel inzake de Maasvlaktecentrale (kamerstuk , nr. 5) is de SEP verzocht een maximale inspanning te verrichten om alsnog een kolenvergassingseenheid (KV-STEG) op de Maasvlakte te realiseren. In de brief van 6 juni jl. wordt daar nauwelijks op ingegaan. Heeft de minister inderdaad de indruk dat de SEP die maximale inspanning heeft verricht? In dit verband vroeg de heer Blaauw hoe het staat met de ontwikkeling van kolenvergassing in andere landen, in het bijzonder toegespitst op het grote vermogen dat nodig zou zijn voor de Maasvlaktecentrale. Wordt de kolenvergassingscentrale in Boggenum inderdaad de grootste ter wereld? Dat zou betekenen dat toepassing van kolenvergassing op de Maasvlakte de bouw van drie centrales naast elkaar vergt. Daarnaast is indertijd in de motie-tommel gevraagd te bezien in hoeverre in plaats van kolenvergassing een andere brandstof inzet mogelijk is. De heer Blauw wachtte de reactie van de minister daarop af. De heer Tommel (D66) vond de brief van 6 juni jl. over de Maasvlak tecentrale zeer zorgvuldig, al was hij het met de conclusie ervan niet eens. Ook had hij waardering voor de snelle beantwoording van de gestelde vragen door de SEP. Vervolgens stelde hij vast dat sprake is van een werkelijke trendbreuk, in die zin dat de SEP nu veel meer aandacht aan het milieu besteedt. Te Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

4 denken valt aan het convenant van SEP, IPO en het Ministerie van VROM, de energiebesparing in het kader van het warmteplan, de activi teiten op het vlak van kolenvergassing en het onderzoekprogramma, o.a. inzake brandstofcellen. Hij vroeg een nadere toelichting op de stelling van de bouw van vijf STEG-eenheden van circa 250 MW in ieder geval zal moeten plaats vinden, óók als de levering van de restwarmte niet rendabel kan plaats vinden. In het laatste geval zou toch voor een andere configuratie moeten worden gekozen? Hij ging er overigens van uit dat deze mogelijkheid zich niet zal voordoen, nu de bouw van deze eenheden uitdrukkelijk is geplaatst in het kader van het warmteplan. Mocht er toch een kink in de kabel komen, dan zou hij een rapportage daarover aan de Kamer op prijs stellen. Hij was weinig gelukkig met de tendens om WKK-vermogen alleen in piekuren te gebruiken, met het oog op financiële redenen. Dit vermogen behoort steeds te worden ingezet, al is het maar uit een oogpunt van optimale besteding van subsidiegelden. Verheugend vond hij de nu bereikte overeenstemming over de gasprijs voor WKK-installaties, maar ten aanzien van de teruglevertarieven zijn er nog problemen. Het overleg hierover met de VEEN is nog steeds niet afgerond, terwijl het al een aantal jaren loopt. Nu ook de SEP van oordeel is dat decentraal vermogen bij voorrang moet worden ingezet, behoort een ieder de consequenties te trekken en in te stemmen met gunstiger terugleverta tieven. Nieuwbouw van poederkoolcentrales wees de heer Tommel van de hand, gezien de broeikasproblematiek, de verzuringsaspecten, de verspreiding van sporenelementen en de problemen met de reststoffen. Nieuwe kolencentrales passen niet meer in een fatsoenlijk milieubeleid; het gaat om een achterhaalde technologie. Nieuw vermogen dient voornamelijk te worden gerealiseerd in de vorm van decentraal vermogen, WKK-installaties, windturbines en kolenvergassingscentrales. Begin 1989 is ook door de Kamer, juist om milieu-redenen, een maximale inspanning gevraagd om op de Maasvlakte geen poederkool gestookte centrale te realiseren. Daarbij werd toen gedacht aan een kolenvergassingseenheid, waarbij in de beginperiode de ondervuring zou geschieden met behulp van aardgas. Op zichzelf is dit technisch mogelijk, maar zowe! uit technische als uit milieu-oogpunt is dit niet optimaal, terwijl het ooktot bijzonder hoge kosten zou leiden. De heer Tommel wilde dan ook niet meer aan deze mogelijkheid vasthouden. Hij zag daarnaast nog drie andere mogelijkheden voor de nieuwe centrale op de Maasvlakte. In de eerste plaats is dat het toepassen van een andere kolenvergassingstechnologie dan die in Buggenum, bij voorbeeld de technologie die in gebruik is bij een centrale van 120 MW in de Verenigde Staten. Weliswaar is pas zeer onlangs het experimentele stadium van deze centrale beëindigd, maar de technologie mag op zichzelf als een bewezen technologie worden beschouwd, nu er vijf jaar mee geëxperimenteerd is. Hij gaf toe dat de in Buggenum toegepaste technologie moderner is, maar deze is nu eenmaal de komende jaren nog niet beschikbaar. Als tweede mogehjkheid zag hij de inzet van aardgas. Ten slotte is er ook nog de mogelijkheid de bouw van de Maasvlaktecen trale uit te stellen totdat de kolenvergassingscentrale in Buggenum zo ver is gevorderd dat het verantwoord is om de daarbij gebruikte techno logie toe te passen op de Maasvlakte. De eerstgenoemde mogelijkheid leek de heer Tommel bezwaarlijk. Het toepassen van weer een andere kolenvergassingstechnologie betekent voor de SEP een zeer grote omschakeling. Bovendien wordt het leereffect van de centrale in Buggenum twijfelachtig. Het lijkt trouwens in het algemeen niet wenselijk twee soorten kolenvergassingstechnolo gieën in Nederland te gebruiken. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

5 Tegen de tweede mogelijkheid kon hij nauwelijks bezwaren aanvoeren. Zo zag hij fysieke afhankelijkheid van aardgas absoluut niet als een probleem in een land als Nederland, met éèn van de grootste aardgas voorkomens ter wereld. Het enige bezwaar zou kunnen zijn dat hierdoor een extra prijsafhankelijkheid van aardgas zou worden gecreëerd. Op dit moment zijn de elektriciteitstarieven in Nederland de laagste van heel Europa, juist door de omvangrijke inzet van gas, maar zodra op langere termijn de olie en de aardgasprijzen en dus ook de elektriciteitstarieven gaan stijgen, zullen de grootverbruikers zeker weer aandringen op een gigantenregeling, met alle negatieve maatschappelijke en financiële consequenties van dien. Indien wordt gekozen voor aardgas als brandstof voor de Maasvlaktecentrale, zal dus in ieder geval moeten worden gekozen voor een contract waarin de aardgasprijs niet wordt gerelateerd aan de olieprijs, derhalve voor een soort Statoil-contract. Voorts zou de heer Tommel het in dit verband verstandig achten als de mogelijkheid van een SEP-egalisatiefonds voor grootverbruikers in overweging zou worden genomen. Ten aanzien van de derde mogelijkheid (uitstel van de bouw van de nieuwe centrale) had hij grote aarzelingen, vooral uit een oogpunt van voorzieningszekerheid. Het E-plan gaat weliswaar uit van een relatief bescheiden groei van het verbruik van 1,8% per jaar, maar in 1989 was de groei 4,2% en in het eerste kwartaal van 1990 zelfs al 5%. In ieder geval kan de groei van het verbruik niet worden opgevangen door extra import van elektriciteit. Op dat punt zijn de grenzen langzamerhand bereikt. Verder is er geen rek meer in de mogelijkheid om bestaande eenheden later dan gepland uit bedrijf te nemen, want die mogelijkheid wordt in het E-plan al benut. Er is dan alleen nog de mogelijkheid van extra decentraal vermogen. Het ontwerp-milieuactieplan van de distribu tiesector gaat ook uit van 4800 MW aan decentraal vermogen, maar de heer Tommel vond dat dit plan nog niet ver genoeg is om daar nu al met zekerheid van uit te kunnen gaan. Het leek hem verstandiger daar bij het volgende E-plan van uit te gaan, als opnieuw 2000 MW nieuw vermogen moet worden gepland Met het oog op dit alles vond hij uitstel van de bouw van de Maasvlaktecentrale niet verantwoord. Concluderend ten aanzien van deze centrale meende hij dan ook dat aardgas als brandstof zal moeten worden ingezet. Hij hoopte dat na de uitvoerige discussie die indertijd over de Hemwegcentrale is gevoerd, waar uiteindelijk toch weer voor koleninzet is gekozen, nu eens tot een breuk met het tot nu toe gevoerde beleid zal worden gekomen. Als ook de Maasvlaktecentrale een conventionele poederkoolcentrale zal worden, vreesde hij het ergste voor de brandstofinzet bij de nieuwe centrale in Borssele. Natuurlijk is het gebruik van kolen uit een oogpunt van fysieke diversificatie van belang. Bovendien is de kolenvoorraad in de wereld zeer groot. Een conventionele kolencentrale is echter slecht voor het milieu. Hij pleitte dan ook met klem voor de inzet van aardgas, totdat de kolenvergassingstechnologie die in Buggenum wordt beproefd, in de praktijk kan worden toegepast. Hij stemde in met de gevolgen voor de elektriciteitstarieven van de plannen inzake rookgasontzwaveling in Polen en bebossing in Zuid-Amerika. Ten slotte kon hij niet goed overzien wanneer de uitslag van het onderzoek naar de veiligheid van de centrale in Dodewaard beschikbaar zal komen, maar hij kon zich niet voorstellen dat deze centrale tot 1997 in bedrijf wordt gehouden, zoals in het E-plan is voorzien, als blijkt dat ze voldoende veilig is. De heer K. Zijlstra (PvdA) had eveneens met genoegen op een aantal belangrijke punten verbeteringen bespeurd, vergeleken met het vorige E-plan. Zo is de prognose van de groei van het verbruik waar de SEP van Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

6 uitgaat, vrijwel gelijk aan die welke door de minister wordt gehanteerd. De hier en daar gehoorde geluiden dat de groei van het verbruik te laag zou zijn geraamd, kon hij niet onderschrijven. Indien het verbruik toch sterker blijkt te groeien dan nu wordt geschat, dienen scherpere maatre gelen ter beteugeling van die groei te worden genomen. Mogelijkheden daartoe zijn onlangs nog door het Centrum van Energiebesparing aange geven. De SEP noemt deze mogelijkheden in haar antwoord zelfs «een goede inzet». Daarnaast waardeerde de heer Zijlstra het dat de SEP wil trachten vijf warmtekracht-eenheden van 250 MW te realiseren. Hij rekende erop dat deze poging niet alleen «voor de etalage» is bedoeld. In ieder geval had hij liever niet in de antwoorden van de SEP gelezen, dat desnoods alleen elektriciteit met deze eenheden zal worden opgewekt. Dan wordt immers geen nuttig gebruik van de warmte gemaakt. In dit verband wees hij nog op een recent interview met de heer Van der Does van het projectbureau warmtekrachtkoppeling, waarin deze zegt niet te begrijpen hoe de SEP deze vijf eenheden als WKK-eenheden kan zien. De heer Zijlstra kende de SEP echter als een serieuze organisatie en hij nam dan ook aan dat deze eenheden er werkelijk zullen komen, zo nodig met een wat kleiner vermogen. Ook plannen tot rookgasontzwaveling in Polen en bosaanplant in Zuid-Amerika vond hij, als eenmalige activiteiten, zeerwel aanvaardbaar. Hij zag deze als een bewijs van de bereidheid van de SEP om creatief bij te dragen aan oplossing van milieuproblemem. Wel zou hij het beden kelijk vinden als deze plannen zijn gemaakt onder het motto «voor wat hoort wat». Ze mogen derhalve niet leiden tot een lagere C02-heffing in Nederland, of dienen als alibi om een hogere C02-uitstoot van een Nederlandse kolencentrale toe te laten. De heer Zijlstra constateerde vervolgens een groot verschil tussen het E-plan en de plannen van de distributiesector waar het gaat om WKK-vermogen, namelijk ongeveer 1900 MW in het jaar Dat komt overeen met drie Maasvlaktecentrales. Het verschil op dit punt tussen het E-plan en het concept-bes is ook aanzienlijk, namelijk 1400 MW. Bovendien moet worden bedacht dat de nu geplande Maasvlaktecentrale in 1977 in bedrijf zal komen. Het leek hem dan ook niet opportuun nu een definitief besluit over de Maasvlaktecentrale te nemen. In ieder geval kon hij niet instemmen met de bouw van een poederkoolcentrale. Indertijd had hij al zeer tegen zijn zin een centrale van dit type aan de Hemweg moeten accepteren. Weliswaar worden inmiddels op grond van het convenant tussen SEP, IPO en het ministerie van VROM vee! strengere normen aan de uitstoot van S02 en NOx gesteld, maar een poederkoolcentrale heeft wel een veel hogere C02-uitstoot dan een gasgestookte eenheid. Die uitstoot ligt meer dan 50% hoger dan die van een WKK-eenheid, terwijl juist een zo groot mogelijke reductie van C02-emissies één van de hoofddoelstellingen van het milieubeleid is. Datzelfde geldt voor het zoveel mogelijk toepassen van WKK, in plaats van grote conventionele centrales. Juist in het concept-milieuactieplan van de distributiesector wordt aan die twee hoofddoelstellingen voldaan. Daarin wordt immers uitgegaan van een groter potentieel aan aardgasge stookte WKK-eenheden dan waarvan het E-plan uitgaat. Begin 1991 zullen concrete projecten op dit vlak op tafel komen, met een tijdplanning en voorziene lokaties. De PGEM heeft zelfs laten weten dat nu al voor 250 MW (dus de helft van het vermogen van de geplande Maasvlaktecentrale) concrete plannen aanwezig zijn; alleen de subsidie is nog een probleem. De heer Zijlstra drong er dan ook op aan dat pas een definitief besluit over de Maasvlaktecentrale wordt genomen dat het milieu-actieplan van de distributiesector geheel gereed is. Een half jaar vertraging zou, zo meende hij, minder zwaar moeten wegen dan de kans om met behulp van WKK de C02-uitstoot met meer dan de helft te verminderen. In het concept-bes geeft de minister zelf aan dat een Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

7 uiterste inspanning nodig is om de C02-uitstoot af te remmen. Een voor de hand liggende manier om de C02-uitstoot te verminderen, wordt echter tot nu toe niet aangegrepen. Mocht de minister toch het voorstel afwijzen om een half jaar te wachten met de definitieve beslissing, dan kon de heer Zijlstra niet anders dan twijfelen aan de wil om met alle aanvaardbare middelen met het broeikaseffect te bestrijden. In antwoord op enige interrupties gaf hij aan dat het met het oog op vermindering van de uitstoot van NOx en S02 verstandig zou zijn het potentieel aan aardgasgestookte WKK-eenheden mede te gebruiken om oude centrales eerder uit bedrijf te nemen of minder vaak te laten draaien. Hij had bij de Maasvlaktecentrale echter vooral het oog op het broeikaseffect. Het International panel on climatic change van de Verenigde Naties heeft éèn dezer dagen een zeer onheilspellend beeld geschetst van de toekomst, als de toeneming van de C02-uitstoot doorgaat. Indien zou worden besloten tot een poederkoolcentrale op de Maasvlakte en het na realisering daarvan mogelijk zou worden oude kolencentrales eerder uit bedrijf te nemen of minder vaak te laten draaien, zal de C02-uitstoot met hoogstens 10% verminderen, samen hangend met het hogere rendement van de nieuwe centrale. Dit percentage komt echter op ongeveer 60 te liggen als in plaats van de poederkoolcentrale wordt gekozen voor gasgestookte WKK-eenheden. WKK-eenheden hebben immers een hoger energetische rendement dan conventionele centrales. Overigens merkte hij, ter voorkoming van mogelijk misverstanden, op niet nu al te willen pleiten voor een nieuwe gasgestookte centrale op de Maasvlakte. Hij pleitte er wel voor nu niet te besluiten tot een conven tionele poederkoolcentrale, maar wilde de mogelijkheid van een KV-STEG-eenheid op de Maasvlakte graag openhouden. In de schrifte lijke beantwoording van de vragen is immers terecht betoogd dat de Maasvlakte uitstekend geschikt is voor aanlanding van kolen. Bovendien wordt niet voor niets in Buggenum een demonstratie-kolenvergassings eenheid gebouwd. Het voornemen om de centrale Dodewaard op een later tijdstip te sluiten, kon niet de instemming van de heer Zijlstra krijgen. Hij begreep niet waarom nu al vooruit zou moeten worden gelopen op de beslissing over de toekomst van deze centrale die volgens de beantwoording van de vragen op grond van nieuwe studies in 1992 zal worden genomen. De enige reden voor het later sluiten van deze centrale zou kunnen zijn, dat ze een bijdrage kan leveren aan Amerikaans onderzoek naar inherente en passieve veiligheid van kernreactoren. Hij had echter begrepen dat General Electric en de overige deelnemers aan het project voor de simplified boiling water reactor (SBWR) rond 1995 een vergunning willen krijgen van de Nuclear Regulatory Commission (NRC). De NRC zal daartoe dan uiterlijk in 1994 het definitieve ontwerp van de SBWR voorgelegd moeten krijgen. Voor zover de centrale in Dodewaard betekenis heeft voor dit project, komt deze betekenis derhalve in ieder geval in 1994te vervallen. Ook dit project kan dus geen reden zijn om de centrales pas in 1997 te sluiten. Daarnaast herinnerde hij aan het rapport van de bij uitstek deskundige Gesellschaft für Reactorsicherheit, waarin is aangegeven dat als in noodgevallen een actief systeem (met name de noodcondensor) in de centrale Dodewaard niet werkt, de kern binnen enige uren kan smelten. Het is (gezien de constructie van de centrale) dan niet uitgesloten dat een aanzienlijke hoeveelheid radio-activiteit in de omgeving terecht zal komen. Ten slotte wees de heer Zijlstra er in dit verband op dat de gebruikte splijtstof van de centrale in Dodewaard weer in Sellafield zal worden opgewerkt. Recent onderzoek naar de consequenties van opwerking heeft geleid tot de onheilspellende uitspraak dat het in geval van twijfel Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

8 beter zou zijn voor werknemers om maar geen kinderen te verwekken. De centrale Dodewaard zou daartoe dus ook een bijdrage kunnen leveren. Moet dan van uitgerekend zó'n centrale de levensduur worden verlengd? De heer Willems (Groen Links) betwijfelde of het E-plan werkelijk aan de aanbevelingen van de commissie-brundtland voldoet. Zo wordt in de brief over de Maasvlaktecentrale weliswaar gesteld dat de milieu invalshoek bij de afweging voorop heeft gestaan, maar uiteindelijk wordt toch voor de inzet van kolen gekozen, vooral om energiepolitieke redenen, in het bijzonder de diversificatie van brandstoffen. Dat is zeker geen onbelangrijke doelstelling, maar het milieu hoort centraal te staan en doorslaggevend te zijn. Helaas is dat in het E-plan niet het geval, want milieu-overwegingen spelen alleen een rol bij de procesmatige aspecten van elektriciteitsopwekking, niet bij de keuze van de brandstof. Ook de heer Willems wees op het verschil in verwachtingen over decentraal vermogen tussen enerzijds de minister en de SEP (die uitkomen op 3000 MW in het jaar 2000) en anderzijds de distributiebe drijven, verenigd in de VEEN, die in hun concept-milieuactieplan uitgaan van 4880 MW klein en middelschalig WKK-vermogen. Het gaat inderdaad nog maar om voorlopige plannen van de VEEN, maar dat wil niet zeggen dat er geen enkele waarde aan kan worden toegekend. Er is nog overleg met de individuele distributiebedrijven nodig om na te gaan hoeveel elk bedrijf kan bijdragen. Volgens de brief van de VEEN van 7 juni jl. staat echter het halen van de 4880 MW voorop en gaat het alleen nog om de uitwerking van de wijze waarop dit vermogen kan worden gehaald. De plannen van de VEEN vragen dus een serieuze bestudering en in dat verband ligt uitstel van de definitieve beslissing over de Maasvlaktecentrale, totdat over ongeveer een half jaar het definitieve milieu-actieplan gereed is, voor de hand. Ook de Algemene Energieraad heeft er trouwens op gewezen dat decentraal WKK-vermogen dient te worden beschouwd als onderdeel van het totale produktievermogen. Bovendien zou een vrij groot overschot (ongeveer 1900 MW) ontstaan als zowel de plannen van de VEEN als het E-plan, inclusief de Maasvlak tecentrale, zouden worden uitgevoerd. Ook meende de heer Willems dat de minister de mogelijkheden van elektriciteitsbesparing vrij laag inschat. Hem leek veel méér mogelijk op dit vlak, zoals in het minderheidsadvies van de Algemene Energieraad wordt opgemerkt, zeker als ook de produktiesector zich daar actief voor inzet. Hij drong erop aan dat de minister hierover in overleg treedt met de produktiesector. Toegegeven moet worden dat ook na de realisering van een poeder koolcentrale op de Maasvlakte nog binnen de uitgangspunten van het convenant van SEP, IPO en Ministerie van VROM wordt gebleven. De heer Willems meende dat hieruit opnieuw blijkt dat in dit convenant onvoldoende strenge normen zijn gesteld voor de uitstoot door de produktiesector en dat het gestelde plafond in de praktijk volledig wordt opgevuld. Kennelijk is voor de Maasvlaktecentrale gedacht: er kan best gekozen worden voor de smerigste oplossing, want het past nog binnen het convenant. Hij was bezorgd over de afstemming van het warmteplan van de SEP op de plannen van de distributiesector inzake decentraal vermogen. Op grond van de nieuwe Elektriciteitswet is het immers uitdrukkelijk de bedoeling dat decentraal vermogen zoveel mogelijk door de distributie bedrijven wordt ontwikkeld. Het warmteplan van de SEP valt uiteraard toe te juichen, maar de plannen van de distributiesector mogen daardoor niet worden geblokkeerd. Bovendien is er nog volstrekt geen zekerheid over een rendabele afzet van warmte in het kader van het SEP-plan. Hij toonde zich niet al te gelukkig met de plannen tot bosaanplant en rookgasontzwaveling, al gaat het om eenmalige acties. Hij zou zich er beter mee kunnen verenigen als deze plannen, in het bijzonder dan het Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 8

9 plan voor bosaanplant, gezien mogen worden als een aanzet om te komen tot een extra C02-heffing op de brandstofprijs, ten behoeve van een internationaal broeikasfonds van de Verenigde Naties. Bovendien biedt rookgasontzwaveling in Polen nauwelijks soelaas voor Nederland, want maar ongeveer 1% van de S02-emissies van Polen komt in Nederland terecht. Al eerder had de heer Willems betoogd dat de centrale in Dodewaard gesloten dient te worden, niet pas over enige jaren, maar zo snel mogelijk. De milieurisico's die aan het in bedrijf houden van deze centrale zijn verbonden, worden te licht gewogen door de minister. Ten slotte ging hij in op het langer in bedrijf houden van de centrales 4 en 5 in Buggenum. Destijds is besloten de ontzwaveling en denitrificatie van deze centrales achterwege te laten, omdat het niet kosteneffectief zou zijn in verband met de nog resterende korte levensduur van deze centrales. Vervolgens is echter de levensduur steeds weer verlengd, wellicht met het oog op het opstarten van de experimentele kolenver gasser. Uit milieu-oogpunt valt dat echter, zo vond de heer Willems, niet meer te verdedigen. Deze centrales behoren dan ook niet langer in bedrijf te worden gehouden, zelfs niet als reserve-centrales. Samenvattend meende hij dat het nu voorliggende E-plan niet kan worden goedgekeurd en teruggezonden dient te worden aan de SEP met het verzoek om milieu-aspecten een centrale plaats te geven, met inbegrip van het achterwege laten van een kolencentrale op de Maasvlakte. Ook dient de SEP te worden gevraagd opnieuw na te gaan of het nu geplande extra vermogen in Borssele wel nodig is. De heer Van Middelkoop (G.P.V.) had waardering voor de goede informatie die in de beantwoording van de schriftelijke vragen is gegeven. Hij had geen moeite met het enige jaren langer in bedrijf houden van de centrale in Dodewaard. Het plan inzake bosaanplant vond hij creatief en verrassend, maar het mag er niet toe leiden dat in Nederland bepaalde maatregelen achterwege blijven. Overigens leek hem de betekenis van dit plan beperkt, nu binnenkort grootschalig gebruik van steenkool in landen in de Derde Wereld moet worden verwacht, in het bijzonder India en China. De uitstoot van schadelijke stoffen als gevolg daarvan zal binnen afzienbare tijd de beperkingen die in het Westen worden aangelegd, verre overtreffen. De brief van 6 juni jl. over de Maasvlaktecentrale vond de heer Van Middelkoop sterk. Hij onderkende het belang van diversificatie en de geschiktheid van de lokatie Maasvlakte voor inzet van kolen. Van belang vond hij in dit verband ook, of het formeel nog wel mogelijk is de beslissing over deze centrale uit te stellen. Tevens vroeg hij of de slotsom in de brief, dat de Maasvlaktecentrale niet achterwege kan blijven door een nog grotere import van stroom, inderdaad vooral is gebaseerd op energiepolitieke afwegingen. Is het derhalve wel feitelijk mogelijk om meer stroom te importeren? Hoe dan ook: hij betwijfelde zeer of het verantwoord is een poeder koolcentrale op de Maasvlakte te bouwen. Vooral de hoge C02-uitstoot gedurende vele jaren past niet in het ambitieuze milieubeleid dat het kabinet voor ogen heeft. Hij was dan ook geneigd te kiezen voor aardgas als brandstof. Daarbij vroeg hij of het mogelijk is voor deze centrale een bijzonder contract af te sluiten, in dezelfde zin als het Statoil-contract. Uitstel van de beslissing over deze centrale leek hem riskant, zeker nu de vraag naar elektriciteit hoger blijkt uit te vallen dan is geraamd. Ander zijds zijn er misschien toch wel mogelijkheden tot uitstel, in het bijzonder door de ontwikkeling van decentraal vermogen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

10 De heer Leerling (R.P.F.) was verheugd dat langzamerhand een trend breuk op milieugebied zichtbaar wordt in het E-plan en vooral in het concept-milieuactieplan van de distributiebedrijven. Een dergelijke trend breuk is hard nodig. Overigens is ook in de afgelopen periode al heel wat bereikt ter zake van terugdringing van emissies van schadelijke stoffen. Vervolgens stelde hij vast dat in hoofdzaak twee benaderingen naar voren zijn gebracht: enerzijds het beklemtonen van de voorzieningsze kerheid, waarbij alleen rekening wordt gehouden met besparingsmoge lijkheden waarover nu al zekerheid bestaat, anderzijds het inspelen op ontwikkelingen die op dit moment nog onzeker zijn, maar die desondanks op termijn vermoedelijk wel gerealiseerd zullen kunnen worden. Het E-plan gaat vooral uit van de eerste benadering en houdt dan ook rekening met de bouw van conventionele poederkoolcentrales. De heer Leerling had de indruk dat daarbij het WKK-potentieel wordt onderschat en de besparingsmogelijkheden niet geheel worden benut. Ook hij vond de brief van 6 juni jl. over de Maasvlaktecentrale zeer zorgvuldig, maar hij kon de conclusie dat deze centrale een poederkool gestookte moet zijn, niet delen. Hij vond dat wel enig risico kan worden gelopen door te kiezen voor een KV-STEG-centrale. Er is immers een gerede kans dat de plannen van de distributiesector te zamen met die van de produktiesector leiden tot een behoorlijke overcapaciteit, vooral door een groter WKK-vermogen dan waarvan nu in het E-plan wordt uitgegaan. Het zou bijzonder te betreuren zijn als dan toch nog een poederkoolgestookte centrale wordt gebouwd die zeker 25 jaar in bedrijf zal blijven, terwijl met enig uitstel van de beslissing waarschijnlijk de kolenvergassingstechnologie kan worden toegepast. Dat aan de Hemweg nu een kolengestookte centrale wordt gebouwd, is al erg genoeg. De geraamde ontwikkeling van de elektriciteitsbesparing is in het E-plan vrij aanzienlijk. De sector wordt hierdoor al onder grote druk geplaatst. Desondanks is, zo meende de heer Leerling, nog méér mogelijk. De distributiebedrijven zijn op dit punt nu actief, maar de SEP voelt zich er kennelijk niet zo verantwoordelijk voor. Ook de geplande investeringen vanwege de SEP in alternatieve energiebronnen laten dat zien. Zo stelt de SEP zich ten aanzien van windenergie vooral afhankelijk van anderen op en doet zij nauwelijks iets aan ontwikkeling van groot schalige windenergie. Het warmteplan van de SEP vond hij goed ogen, al is de relatie met de plannen van de distributiesector nog niet duidelijk. De plannen inzake rookgasontzwaveling en bosaanplant vond hij creatief en aantrekkelijk, al vroeg hij zich af waarom bosaanplant in Nederland zelf niet mogelijk zou zijn. Zeker voor de verbruikers zou een SEP-bos in Nederland voordelen hebben. Voorts vroeg hij of een milieutoeslag op de elektriciteitstarieven ten behoeve van onderzoek en exploitatie van milieuvriendelijke energie bronnen, dan wel zuiveringstechnieken als reëel kan worden gezien. Ten slotte leek hem het twee jaar langer in bedrijf houden van de centrale in Dodewaard op het eerste gezicht redelijk. Wel was hem opgevallen dat in het E-plan het woordje «voorshands» wordt gebruikt. Houdt dit in dat over enige jaren opnieuw kan worden voorgesteld om de centrale nóg langer dan 1 januari 1997 in bedrijf te houden? Daarnaast wees hij erop dat de veiligheidsonderzoeken nog niet zijn afgerond. Is het dan niet beter met de beslissing over uitstel van de sluiting te wachten totdat de resultaten van deze onderzoeken beschikbaar zijn? De heer Van Dis (S.G.P.) kon zich in grote lijnen aansluiten bij de woorden van de heren Van Middelkoop en Leerling. Daarnaast vroeg hij of het werkelijk nodig is een reservevermogen van 33% aan te houden, zoals in het E-plan is gedaan. Een aantal jaren geleden was dit vermogen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 10

11 nog 27%. Indien het mogelijk zou zijn het reservevermogen op 30% te stellen, zou dat een centrale van ongeveer 600 MW schelen. De minister merkte eerst op dat hij uiterlijk op 27 juni a.s. aan de SEP zijn oordeel over het E-plan zal moeten zenden. Dit oordeel kan op grond van de Elektriciteitswet alleen een goed of afkeuring van het gehele plan inhouden. Gedeeltelijke goedkeuring is dus niet mogelijk, tenzij de SEP daaraan de voorkeur zou geven boven afkeuring van het gehele plan. De SEP moet dus met gedeeltelijke goedkeuring instemmen; dit kan niet eenzijdig gebeuren.overigens is er voor de SEP altijd nog de mogelijkheid om in een volgend E-plan aanpassingen aan te brengen. E-plannen moeten immers iedere twee jaar worden opgesteld. Hij was het eens met de stelling dat het E-plan een evenwichtig plan is, waarin aan alle aspecten recht is gedaan. In dit verband wees hij erop dat het de bedoeling is tot het jaar 2000 de groei van het elektriciteits verbruik met ongeveer 20% terug te dringen. Daartoe zal de elasticiteit die nu boven de 1 ligt, teruggebracht moeten worden tot 0,7. Er resteert dan nog een verwachte groei van het verbruik met 1,8% per jaar, terwijl voor de economische groei is uitgegaan van 2,6% per jaar. Het betekent al een zware opgave om het percentage van 1,8 te halen. De maatre gelen die daartoe nodig zijn, zijn vermeld in het BES. De groei met 1,8% zal, zo is voorzien, voor 0,7% worden opgevangen door decentraal en voor 1,1% door centraal vermogen. De bewindsman legde er hierbij de nadruk op dat het uitgesloten is om een nulgroei in het elektriciteitsver bruik te bereiken, al is het maar omdat in een aantal gevallen juist op grond van milieu-overwegingen het gebruik van elektriciteit zal moeten worden bevorderd. Hij ging vervolgens nader in op de opmerkingen over decentraal vermogen. Op dit moment zijn er, alles bijeen genomen, mogelijkheden voor ongeveer 4500 MW decentraal vermogen, maar een deel daarvan (o.a. vermogen uit afvalverbranding) is nog zeer onzeker, zodat het hem beter leek uit te gaan van ongeveer 4000 MW op dit punt, waarvan 3000 WKK. De distributiesector gaat uit van een hoger vermogen (ruim 4800 MW), maar heeft daarbij ook aangegeven dat het een zware dobber zal zijn om dit aantal te halen. Hij hoopte dat deze 4800 MW zal worden gehaald, maar op dit moment wilde hij toch van niet méér dan 4000 MW aan decentraal vermogen uitgaan. Daarmee is ook rekening gehouden in het E-plan. Daarnaast zal dan 2700 MW nieuw centraal vermogen moeten worden gerealiseerd. Bovendien kan bij het volgende E-plan, over twee jaar, opnieuw de balans ten aanzien van het decentraal vermogen worden opgemaakt. Indien dan blijkt dat de plannen van de distributiesector zullen worden gehaald, kan daarmee in dat plan rekening worden gehouden. Overigens zou de minister in dat geval eerder denken aan het sneller buiten gebruik stellen of het minder vaak laten draaien van oudere kolencentrales, omdat de emissies van juist die centrales vrij hoog zijn. Deze centrales draaien op dit moment volledig, vooral omdat ze goedkope elektriciteit leveren. De kritische kanttekening bij het plan tot rookgasontzwaveling in Polen, namelijk dat maar ongeveer 1%van de Poolse S02-emissies in Nederland terechtkomt, vond hij vrij kortzichtig. Door het inzetten van f 60 miljoen kan in Polen immers de zeer grote besparing worden bereikt van ton S02-emissies, bijna twee keer zoveel als de totale S02-emissie in Nederland in het jaar Indien dit bedrag van f 60 miljoen in Nederland zou worden besteed aan rookgasontzwaveling, zou het effect nog geen 10% van dat in Polen zijn. Hij waardeerde het initi atief van de SEP dan ook zeer en had er geen enkel bezwaar tegen dat de kosten hiervan in de Nederlandse elektriciteitstarieven worden doorberekend. Het lag ook niet in zijn voornemen eventuele nieuwe initi atieven op dit vlak zonder meer van de hand te wijzen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 11

12 De C02-doelstelling heeft niet te maken met het convenant tussen SEP, IPO en ministerie van VROM, maar is opgenomen in het NMP-plus. Het E-plan, met inbegrip van de geplande Maasvlaktecentrale, past op dat punt geheel in het NMP-plus. Allerlei sectoren zullen volgens het NMP-plus moeten bijdragen aan het halen van de C02-doelstelling, in het bijzonder ook de energiesector. De bewindsman vond het te ver gaan om te stellen dat de energiesector een nög grotere bijdrage daarin zou moeten leveren, bijvoorbeeld door geen poederkoolgestookte centrale op de Maasvlakte te realiseren. Op die manier wordt het milieu niet een zeer belangrijke factor, maar de allesoverheersende factor waar de andere aspecten geheel ondergeschikt aan worden gemaakt. Bovendien wordt met het E-plan al scherp aan de wind gezeild, mede omdat op vrij grote schaal rekening wordt gehouden met decentraal vermogen en een aantal zaken is uitgesteld tot een later E-plan. Hij vreesde voor de betrouw baarheid van de levering als nog meer risico's zouden worden genomen. Warmtelevering door een WKK-eenheid van 250 MW kan alleen rendabel plaatsvinden als woningen op deze eenheid kunnen worden aangesloten. In totaal gaat het dus om het aansluiten van woningen. Het zal nog veel moeite kosten om dat te bereiken. De SEP heeft dan ook voorzichtige berekeningen op dit punt gemaakt. Immers, ook als het niet geheel lukt om het totale aantal van woningen te halen, moeten toch verantwoorde tarieven kunnen worden berekend. Uiteraard is bij dit alles een goede afstemming met de distri butiebedrijven noodzakelijk, mede omdat de verantwoordelijkheid voor decentraal vermogen op grond van de Elektriciteitswet primair bij de distributiebedrijven berust. De centrale in Dodewaard is van belang voor onderzoek naar meer veilige kernenergiecentrales. Ook indien inderdaad al in 1994 een ontwerp voor de SBWR gereed is, blijft de centrale in Dodewaard nog een aantal jaren van belang voor onderzoek, al is het maar voor het uitvoeren van nadere experimenten. Dit past ook in de indertijd genomen beslissing om te blijven studeren op mogelijkheden van toepassing van kernenergie in de toekomst. De veiligheid van deze centrale is recent uitvoerig onderzocht, als uitvloeisel van de OSART-missie van het IAEA, en bovendien wordt een uitgebreide risico-analyse op drie niveaus gestart. Naar verwachting zullen eind 1994 of begin 1995 de resultaten van die analyse beschikbaar komen. De minister zou het merkwaardig vinden als direct daarop de centrale buiten gebruik zou worden gesteld (zeker als deze analyse positief uitvalt) mede ten opzichte van de medewerkers van de centrale die de komende jaren intensief betrokken zijn bij de veiligheidsonderzoeken. Overigens verklaarde hij zich, in reactie op enige interrupties, bereid erop aan te dringen dat deze onder zoeken zo snel mogelijk worden afgerond. Ook hij was verheugd met de recent tot stand gekomen overeenkomst inzake de gasprijs voor WKK-installaties. Daarnaast zal uiterlijk per 1 juli a.s. een regeling moeten zijn getroffen voor de teruglevertarieven. De gedachte van een egalisatiereserve, in het bijzonder voor grootver bruikers, vond de bewindsman op zichzelf niet onaantrekkelijk. Een dergelijke reserve komt echter in strijd met de bepalingen van de Elektri citeitswet en zal ook zeker niet de instemming van de EG krijgen. De stroomprijzen moeten, zo is al in 1981 in EG-verband vastgelegd, primair de kosten weerspiegelen en mogen niet kunstmatig laag of hoog worden gehouden. Bovendien wordt vanwege de Europese Commissie altijd scherp gelet op mogelijke concurrentievervalsing, hetgeen al bij de gasprijs voor de tuinders is gebleken. Ingaande op de opmerkingen over de nieuwe Maasvlaktecentrale wees de minister eerst op de formele kant: deze centrale was al opgenomen in het vorige E-plan dat indertijd is goedgekeurd. Ook is uitvoering gegeven aan de motie-tommel van 19 januari 1989, want de SEP heeft andere Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 12

13 mogelijkheden uitvoerig onderzocht. Op die goedkeuring kan nu niet meer worden teruggekomen. Hierna ging hij in op de alternatieven die zijn bepleit: een aardgasge stookte centrale en uitstel van de beslissing over de brandstofinzet. Voor uitstel voelde hij niet. De redenen daarvoor had hij al uiteengezet. In het bijzonder wilde hij het risico niet lopen dat in 1998 of 1999 de betrouw baarheid van de stroomlevering in gevaar komt. Bovendien moet worden bedacht dat de SEP geen greep heeft op decentraal vermogen. Ook voor het inzetten van aardgas op de Maasvlakte voelde hij niet, nu uitge rekend op deze plek de gehele infrastructuur voor kolenaanlanding en verwerking aanwezig is. Degenen die voor het inzetten van gas pleiten, zouden dan ook eerder moeten denken aan het realiseren van een aardgasgestookte centrale elders in het land. Daar tegenover staat echter het aspect van de diversificatie, terwijl kolen verreweg de omvangrijkste energiebron in de wereld vormen en de levering ervan is verzekerd. Op dit moment wordt 60% van alle elektriciteit in Nederland met behulp van aardgas opgewekt. Voor kolen is het percentage 35 en voor overige bronnen 5. Na realisering van de poederkoolcentrale op de Maasvlakte daalt het percentage voor gas tot 58 en komt het percentage voor kolen op 37 te liggen. Het betekent dus nog maar een zeer geringe verschuiving. Indien de poederkoolcentrale achterwege zou worden gelaten, zou het percentage voor kolen zakken tot 31. De minister zou dat een wel zeer scheve verhouding vinden. Bovendien betekent het steeds weer opnieuw inzetten van aardgas, dat over enige tientallen jaren de aardgasvoorkomens in Nederland zijn uitgeput. Dat zou hij onverant woord vinden. Er wordt dan ook niet voor niets al geruime tijd gestreefd naar diversificatie. Overigens wees hij ook in dit verband op zijn stelling dat het milieu wel een zeer belangrijke factor, maar niet de allesover heersende factor mag worden. Hij voegde hieraan nog het argument toe dat juist Nederland over de best mogelijke technieken voor koleninzet in elektriciteitscentrales beschikt en juist de Nederlandse centrales het hoogste rendement hebben, vergeleken met alle andere landen ter wereld. Juist Nederland is dus in staat de uitstoot van schadelijke stoffen zoveel mogelijk te beperken. Bovendien zal over enige jaren waarschijnlijk een nog betere techniek (de kolenvergassing) kunnen worden toegepast. Moet dan uitgerekend dat land besluiten maar af te zien van de inzet van kolen, terwijl overal elders kolen op grote schaal worden ingezet? Het inzetten van andere kolenvergassingstechnieken dan die waardoor in Buggenum is gekozen, wees de minister van de hand. Daarmee zou op twee paarden tegelijk worden gewed. Er is bij Buggenum bewust gekozen voor een bepaalde techniek. Bovendien zijn andere kolenvergas singstechnieken op dit moment nog niet commercieel beschikbaar, dus voor de brandstofinzet op de Maasvlakte maakt dat geen verschil. Op de eventuele wijziging van de brandstofinzet in Borssele wilde hij nog niet vooruitlopen. Dat punt zal pas in het volgende E-plan aan de orde te kunnen komen. Tenslotte zegde hij toe schriftelijk te antwoorden op de vraag over de noodzakelijke reservecapaciteit. Hij zou daar nu alleen een oppervlakkig antwoord op kunnen geven en dat zou hij onbevredigend vinden. Discussie op 19 juni 1990 De heer K. Zijlstra (PvdA) vond het antwoord in eerste termijn op een aantal punten teleurstellend en zelfs enigszins onthutsend. In het verleden week verschenen BES wordt op verscheidene plaatsen uitgegaan van een vermindering van de C02-uitstoot, o.a. door een intensiever besparingsbeleid. Hij had voor dat beleid waardering, maar hij begreep dan niet waarom niet de kans wordt aangegrepen om deze Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 13

14 C02-uitstoot in belangrijke mate te verminderen door de plannen van de distributiesector het voordeel van de twijfel te geven en tot een half jaar uitstel te besluiten. Hij had helaas de indruk gekregen dat de minister niet al te veel belang hecht aan het milieu en vooral op andere factoren, in het bijzonder economische, wil letten. C02-uitstoot is echter ook voor de economie van overheersende betekenis. Het broeikaseffect betekent immers een directe bedreiging voor de economie en het welvaartsniveau in Nederland. Zelfs indien de minister inderdaad het belang van het milieu wil relativeren, kan toch moeilijk worden gesteld dat door een half jaar uitstel, met reëel uitzicht op vervangend vermogen dat veel minder C02 zal produceren, het milieu de allesoverheersende factor wordt. Een dergelijke stelling beschouwde de heer Zijlstra als retoriek. De stelling dat door nog meer decentraal vermogen de betrouw baarheid van de stroomlevering in gevaar zou komen, vond hij merkwaardig en eveneens getuigen en retoriek. Dit zou immers inhouden dat de voor WKK aanvaardbare grens door de plannen van de distributie sector zou worden overschreden. Hij had een dergelijke stelling van de voorgangers van de huidige minister nog nooit gehoord. Bovendien had hij in het BES allerlei prijzende opmerkingen over WKK en de inzet van de distributiesector op dit vlak gelezen. Uiteraard zal de beschikbaarheid van warmtekracht-vermogen gegarandeerd moeten zijn, maar de VEEN heeft dan ook al aangegeven dat daarover zeer strakke afspraken gemaakt dienen te worden. Om de produktie van warmte en elektriciteit zoveel mogelijk gelijk op te laten lopen, is het zelfs de bedoeling warmte buffers te installeren. Bovendien is dezer dagen weer een grote centrale uitgevallen (de centrale Velsen), terwijl de centrale in Borssele een aantal maanden stilgelegen heeft. Daarbij ging het dus al om het uitvallen van in totaal 800 MW. Berekeningen maken aannemelijk dat degelijk gecon tracteerd decentraal vermogen juist minder kans geeft op uitval dan een groot vermogen. Met de stelling dat bij nog meer decentraal vermogen de betrouw baarheid in het geding komt, wordt ook een brevet van onvermogen aan de distributiesector uitgereikt. De minister laat hier een belangrijke mogelijkheid lopen om te komen tot een maximale energiebesparing en het tegengaan van thermische verontreiniging, terwijl hij hiermee ook een domper zet op het enthousiasme in de distributiesector. Waarom zouden de distributiebedrijven zich nog uitsloven om 4880 MW decen traal vermogen in 2000 te realiseren, nu de minister kennelijk vooral kiest voor centraal vermogen, met het oog op de betrouwbaarheid van de stroomlevering? WKK-vermogen is beslist niet onbetrouwbaarder dan grootschalig, warmteverspillend vermogen. De distributiesector dient juist sterk aangemoedigd te worden, o.a. door de beslissing over reali sering van de «C02-machine» op de Maasvlakte een half jaar uit te stellen. De heer Zijlstra vroeg in dit verband waar de minister dan de grens voor WKK-vermogen wil trekken. Welk percentage van het totale vermogen mag volgens de minister nog WKK-vermogen zijn? Ten slotte wees hij erop dat er uit een oogpunt van voorzieningsze kerheid weinig verschil is tussen invoer van kolen of invoer van gas. Hij vond het dan ook niet terecht dat de minister zich in eerste termijn, bij zijn opmerking over het uitputten van aardgasvoorkomens, heeft beperkt tot de aardgasvoorkomens in Nederland. In het geval de invoer van gas, bij voorbeeld uit Noorwegen, zou worden beperkt of belemmerd, kan Nederland gemakkelijk een beroep doen op de gasvoorraad in Sloch teren. In die zin is er juist bij gas sprake van een grotere voorzieningsze kerheid. Bovendien gaat het bij dit alles naar verwachting alleen om het overbruggen van een beperkte periode. Zodra de kolenvergassingstech nologie beschikbaar is, kan het aandeel van kolen bij de elektriciteitspro duktie weer snel stijgen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 14

15 Mevrouw Boers-Wijnberg (CDA) vond de beantwoording van de minister in het geheel niet onthutsend en ook niet getuigen van retoriek, maar daarentegen realistisch. Met het E-plan wordt immers inderdaad scherp aan de wind gezeild Zij had begrepen dat uitstel van de beslissing over de Maasvlaktecen trale alleen al om formeel-juridische redenen niet mogelijk is. Deze centrale komt immers voor in een reeds goedgekeurd plan. Verheugd was zij met de nadruk die is gelegd op het belang van de fysieke diversificatie, waarbij het niet alleen om prijsrisico's maar ook om een verzekerde aanvoer van de brandstof en de beheersing van diverse technologieën (in het bijzonder kolenvergassing) voor elektriciteits opwekking gaat. De suggestie inzake het sneller buiten gebruik stellen of minder vaak laten draaien van oudere kolencentrales is in eerste termijn min of meer geplaatst in het kader van het volgende E-plan. Is het inderdaad pas over twee jaar mogelijk te bezien of deze suggestie gevolgd kan worden, of zou die mogelijkheid zich al eerder kunnen voordoen? Indien dit laatste het geval is, zou mevrouw Boers het op prijs stellen als bij het volgende E-plan daarover wordt gerapporteerd. Ten slotte wees zij er nogmaals op dat iedere twee jaar een nieuw E-plan wordt opgesteld, waarbij steeds rekening kan worden gehouden met gewijzigde omstandigheden. Daarbij gingen haar gedachten vooral uit naar de positieve gevolgen van het energiebesparingsbeleid, waardoor in een volgend E-plan wellicht minder centraal vermogen zal hoeven te worden gepland. De heer Tommel (D66) vroeg eerst of er nog steeds van kan worden uitgegaan dat er per 1 juli a.s. een regeling is voor de teruglevertarieven. Hierna zei hij het niet eens te zijn met de stelling dat een egalisatiere serve strijdig zou zijn met de bepalmgen van de Elektriciteitswet en op bezwaar van de EG zou stuiten. De stelling over strijdigheid met de bepalingen van de Elektriciteitswet kan alleen gelden als ervan wordt uitgegaan dat de elektriciteitstarieven moeten zijn gebaseerd op de actuele kosten per jaar en dus niet mogen worden gebaseerd op een gemiddelde over een aantal jaren. Dit laatste is echter niet in de wet opgenomen en ook niet bij de behandeling van deze wet op een andere manier vastgelegd. Hij zag dan ook geen reden waarom de tarieven niet zouden mogen worden gebaseerd op een gemiddelde over bij voorbeeld vijf of tien jaar. Verder wees hij erop volgens dat de Elektriciteitswet elektriciteit ook op maatschappelijk verantwoorde wijze moet worden geproduceerd en daarin passen zeker stabiele tarieven. Nu de minister een egalisatiereserve kennelijk niet onaantrekkelijk vindt, drong de heer Tommel erop aan dat hierover in overleg met de EG wordt getreden. Vervolgens vroeg hij hoe snel de onderzoeken naar de veiligheid van de centrale in Dodewaard zouden kunnen worden afgerond. Kan dat misschien al eind 1991 het geval zijn? Als het toch begin 1995 zal worden, zou eigenlijk de vraag onder ogen moeten worden gezien of deze centrale niet spoedig dient te worden gesloten, nu de veiligheid ervan kennelijk is. Ten slotte ging hij in op de Maasvlaktecentrale. Het argument dat uitstel van de beslissing over de brandstofinzet voor deze centrale niet mogelijk is, achtte hij op zichzelf terecht als het zou gaan om uitstel voor een aantal jaren. Er is echter slechts uitstel met een half jaar bepleit, terwijl daarmee wordt beoogd om de inzet van decentraal vermogen zoveel mogelijk te stimuleren, hetgeen geheel ligt in de lijn van het door de minister voorgestane beleid. Daarnaast is de suggestie gedaan om oude kolencentrales minder te laten draaien of eerder buiten gebruik te stellen. De heer Tommel vroeg wat dan in milieu-opzicht de winst zou Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 15

16 zijn, als daartegenover staat dat op de Maasvlakte voor zeker 25 jaar een poederkoolcentrale wordt gerealiseerd. Bovendien meende hij dat het niet aan de minister is om oude kolencentrales eerder buiten bereik te stellen. Deze centrales komen immers óók voor in reeds goedgekeurde E-plannen en het is dus SEP die op dit punt beslissingen neemt. Ook het argument dat op de Maasvlakte de infrastructuur voor kolenaanlanding aanwezig is, vond hij niet sterk. Dat argument is in ieder geval niet gebruikt toen het ging om de omschakeling van kolen op gas bij de Eemshavencentrale, terwijl juist de Eemshaven bij uitstek geschikt werd gevonden voor de aanlanding van kolen. De stelling dat bij het steeds weer inzetten van aardgas over enige tientallen jaren de aardgasvoor komens in Nederland zouden zijn uitgeput, begreep de heer Tommel niet. Uit het plan van gasafzet blijkt dit ook helemaal niet, zelfs niet in het geval alle toekomstige nieuwe centrales met gas zouden worden gestookt. Ook de Gasunie kon deze uitspraak, zo was hem bij navraag gebleken, niet goed plaatsen. Hij gaf toe dat juist Nederland over de best mogelijke technieken voor koleninzet beschikt, maar datzelfde geldt voor gasinzet. Nederland is zelfs het gasland bij uitstek. Als in Nederland geen gas zou worden ingezet in elektriciteitscentrales, waar dan nog wél? Daarnaast was hij het eens met het argument dat de gasprijs geen rol meer speelt als het gaat om diversificatie. Dan blijft er echter nog maar bijzonder weinig aan argumenten over. In dit verband wees hij op de recente brief van Texaco, waarin deze firma zegt in staat te zijn op de Maasvlakte een kolenvergassingscentrale te bouwen, met gebruikmaking van de eigen kolenvergassingstechno logie. Wellicht is deze firma ervoor te vinden om voor eigen risico en rekening een dergelijke centrale te bouwen, waarna deze centrale tegen behoorlijke teruglevertarieven elektriciteit aan de SEP kan leveren. Concluderend achtte de heer Tommel het duidelijk dat een poeder koolcentrale op de Maasvlakte uit milieu-oogpunt het slechts denkbare alternatief is en absoluut niet past in het NMP-plus. Hij kon daar in het geheel niet meer akkoord gaan. Hij hield dan ook vast aan zijn keuze in eerste termijn: een gasgestookte centrale. Alleen indien deze keuze niet haalbaar is, zou hij kunnen instemmen met uitstel van de beslissing voor ongeveer een half jaar. De heer Willems (Groen Links) stelde aan de hand van het BES en het NMP-plus vast dat een zeer omvangrijk programma zal moeten worden uitgevoerd om de doelstelling voor de C02-reductie te halen. Dit zal gevolgen hebben voor de elektriciteitsproduktie: een efficiënter gebruik, meer decentraal vermogen en meer stromingsbronnen. Een minderheid van de Algemene Energieberaad heeft dit ook geadviseerd, maar tot nu toe is daar door de minister op geen enkele manier op gereageerd. Het nu al plannen van nieuwe centrales voor het jaar 1999 past daar absoluut niet in. De vrees van de minister dat bij het achterwege laten hiervan de stroomlevering in gevaar komt, is in dit verband niet relevant. Indien milieudoelstellingen beperking van de elektriciteitsproduktie noodzakelijk maken, zal het energieverbruik daaraan moeten worden aangepast en dus moeten worden teruggebracht. Het steeds weer plannen van nieuwe grootschalige centrales frustreert alleen maar energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen. De inzet van kolen voor de nieuwe Maasvlaktecentrale wees de heer Willems geheel van de hand. Zelfs in het NMP-plus wordt nu erkend dat inzet van kolen zoveel mogelijk achterwege blijven. In de huidige overgangsperiode, waarin alternatieve energiebronnen nog niet in voldoende mate beschikbaar zijn, zal dan van andere mogelijkheden gebruik moeten worden gemaakt, zoals de inzet van gas en eventueel WKK. Aan een nieuwe kolencentrale zit iedereen weer voor 25 jaar vast. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 16

17 De stelling van de minister in dit verband dat milieu niet de allesover heersende factor mag worden, vond de heer Willems demagogisch. Om de gestelde milieudoelstellmgen te halen, is het niet anders mogelijk dan milieu de allerbelangrijkste factor te laten zijn. Allerlei milieu-overwe gingen leiden tot de conclusies dat op de Maasvlakte geen kolen moeten worden ingezet. Als toch voor kolen wordt gekozen, kennelijk uitsluitend met het oog op de diversificatie, wordt aan die overwegingen geen enkel recht gedaan en wordt dus alleen lippendienst aan het milieubeleid bewezen. De heer Willems had nog geen antwoord gekregen op zijn vragen over de eenheden 4 en 5 in Buggenum en op de stelling van de Algemene Energieraad dat een groter deel van het decentrale vermogen zou dienen te worden beschouwd als onderdeel van het totale produktievermogen. Ook vroeg hij alsnog een reactie op zijn opmerkingen over de afstemming van het warmteplan van de SEP op de plannen van de distri butiesector inzake decentraal vermogen. Weliswaar heeft de minister beaamd dat een goede afstemming nodig is, maar de SEP en de VEEN hebben op dit punt duidelijk verschillende belangen. In ieder geva! ligt op grond van de Elektriciteitswet de verantwoordelijkheid voor decentraal vermogen primair bij de distributiesector. Ten slotte zei hij nogmaals niet akkoord te kunnen gaan met het enige jaren langer in bedrijf houden van de centrale in Dodewaard. Het feit dat pas eind 1994 de uitslag van de veiligheidsonderzoeken beschikbaar komt, vormde daarbij voor hem nog een extra argument. De heer Van Dis (SGP) zou nog graag horen of de reservefactor van 1,33 minimaal noodzakelijk is, dan wel een maximale reservefactor is. Het gaat immers in totaal om een reservevermogen van maar liefst 4800 MW, dus om zo'n acht grote centrales. Is dat niet iets te veel van het goede? Voorts was hij benieuwd naar het antwoord op de vraag wat een optimale verhouding zou zijn tussen centraal en decentraal vermogen. Daarnaast had hij begrepen dat het met relatief geringe kosten mogelijk zou zijn een kolencentrale geschikt te maken voor het stoken van gas. Is het met het oog hierop mogelijk om de Maasvlaktecentrale als kolencentrale te realiseren, maar over de brandstofinzet pas op een later moment een beslissing te nemen? Diversificatie vond hij op zichzelf een goed streven, maar de laatste jaren wordt het milieuvraagstuk wel steeds nijpender. Daar dient derhalve in steeds toenemende mate rekening mee te worden gehouden. De Minister ging eerst in op een aantal losstaande vragen: - Hij ging nog steeds uit van 1 juli a.s. als uiterste datum waarop een regeling voor de teruglevertarieven mag worden verwacht. - Hij was bereid de Europese Commissie te vragen hoe zij denkt over een egalisatiereserve. Hij was echter niet optimistisch gestemd op dit punt, gezien het standpunt van de Europese Commissie inzake de gasprijs voor tuinders. - Hij had al toegezegd te zullen aandringen op spoed met de onder zoeken naar de veiligheid van de centrale in Dodewaard, maar hij kon niet met zekerheid toezeggen dat de uitslag van deze onderzoeken eerder dan eind 1994 of begin 1995 beschikbaar komt. Wel verklaarde hij zich bereid de Kamer te informeren zodra de uitslag van de beide eerste fasen van de analyse bekend is. Die kan op betrekkelijk korte termijn worden verwacht. - Indertijd heeft de SEP de door Texaco voorgestane kolenvergas singstechnologie mede in aanmerking genomen, maar voor de demon stratie-kolenvergasser in Buggenum is bewust een ander proces gekozen. De minister vond de gedachte om Texaco in staat te stellen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 17

18 voor eigen rekening en risico zelf een kolenvergassingscentrale te bouwen, al te ver gaan. - De huidige reservefactor van ruim 30% beschouwde hij inderdaad als een minimum. Ook andere landen hanteren een dergelijke factor (België en de Bondsrepubliek Duitsland 1,32, Frankrijk 1,43). De SEP is derhalve op dit punt zeker niet overdreven voorzichtig. - Indien wordt gekozen voor gasinzet bij een nieuwe centrale, betekent dat ongeveer een half jaar gasverbruik. Voor de aardgasvoor komens in Nederland wordt gekoerst op een resthoeveelheid van 600 miljard kubieke meter in De uitspraak dat door het steeds weer opnieuw inzetten van aardgas voor elektriciteitscentrales over enige tientallen jaren de Nederlandse aardgasvoorkomens zouden zijn uitgeput, vond hij dan ook niet overdreven. Wel besefte hij dat het de heer Tommel in principe slechts gaat om aardgasinzet voor één centrale, omdat verwacht mag worden dat daarna de kolenvergassingstechnologie kan worden toegepast. - In eerste termijn had de minister al de hoop uitgesproken dat op den duur de 4880 MW decentraal vermogen die de distributiesector voor ogen staat, wordt gehaald. Hij meende dat daarmee de grens ongeveer is bereikt, gezien het centraal vermogen van ongeveer MW. Hij was bereid op dit punt enige nadere berekeningen te laten uitvoeren. - De eenheden 4 en 5 in Buggenum zullen in 1992/1993 uit bedrijf worden genomen. - Hij onderschreef de aanbeveling van de Algemene Energieraad dat in principe decentraal vermogen dient te worden beschouwd als onderdeel van het totale produktievermogen. Het verwijt dat hij demagogische uitspraken zou hebben gedaan over het milieu, wees hij van de hand. Hij had aan het milieu steeds een zeer groot gewicht toegekend en wilde milieu ook graag op de eerste plaats zetten, maar had daarnaast ook gewezen op andere factoren die eveneens van belang zijn en ook in de afweging betrokken dienen te worden. Bovendien vond hij het niet terecht dat in dit verband de Maasvlaktecentrale eruit wordt gelicht en afzonderlijk wordt bekeken. Dan wordt immers voorbij gegaan aan het feit dat thans maar liefst 60% van alle elektriciteit in Nederland met behulp van aardgas wordt opgewekt. Meer specifiek ingaande op de Maasvlaktecentrale merkte de minister opnieuw op dat deze centrale is opgenomen in een eerder E-plan dat indertijd is goedgekeurd. Ook de motie-tommel is zorgvuldig uitgevoerd, maar hetgeen daarin is bepleit, bleek niet mogelijk te zijn. De stelling dat de distributiesector wordt ontmoedigd indien de Maasvlaktecentrale wordt gehandhaafd in het plan, kon hij niet goed volgen. Hij was enthousiast over de plannen van de distributiesector, maar hij had geen zekerheid dat deze plannen over ongeveer een half jaar in uitvoering kunnen worden genomen. De distributiesector kan daar zelf ook geen zekerheid over geven. Wel kan met deze plannen in het volgende E-plan volledig rekening worden gehouden. Bedacht moet daarnaast worden dat decentraal vermogen voor de basislast wat minder zekerheid biedt. Dat betekent zeker niet dat de kwaliteit van WKK-vermogen minder is. Eerder is het tegendeel het geval, want WKK-vermogen levert ook nog nuttig te gebruiken warmte op. Bovendien heeft de SEP geen greep op - niet gegarandeerd - decentraal vermogen. Kortom: de ontwikkeling van decentraal vermogen kan zeker worden toegejuicht, maar er moet wel een bepaald evenwicht zijn tussen decen traal en centraal vermogen. Indien nu al volledig rekening wordt gehouden met de nog onzekere plannen van de distributiesector, zou, zo meende de minister, te veel risico worden genomen. Vervolgens ging hij in op het pleidooi om de Maasvlaktecentrale met gas te stoken. Hij herinnerde eraan dat bij toepassing van poederkool Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 18

19 voor deze centrale het gasaandeel bij de elektriciteitsproduktie nog steeds hoog zal zijn (58%). En dat terwijl kolen verreweg de grootste energiebron ter wereld vormen en op zeer lange termijn beschikbaar zijn, hetgeen ook een gunstige invloed op de prijs heeft. Voorts herinnerde hij aan zijn opmerking dat juist Nederland over de best mogelijke technieken voor koleninzet in centrales beschikt. Een poederkoolgestookte Maasvlaktecentrale past ook geheel in het NMP-plus. In dit verband gaf hij een overzicht van de toegestane emissies van S02, NOx en C02 voor deze centrale, in vergelijking met een KV-STEG, een gas-steg en een oude kolencentrale. Dit overzicht is als bijlage III bij het verslag gevoegd. Hij tekende daarbij aan dat het gaat in de maximaal toegestane emissies. In de praktijk zullen de waarden naar alle waarschijnlijkheid lager uitvallen, o.a. door inzet van laagzwavelige kolen en de NOx-maatre gelen. Zo wordt ervan uitgegaan dat de S02-emissie van een poeder koolcentrale op de Maasvlakte in feite zal uitkomen op ongeveer 1250 ton per jaar. Zeer opvallend is overigens dat de C02-uitstoot van een KV-STEG weinig minder is dan die van een poederkoolgestookte centrale. Daarnaast merkte de minister met nadruk op dat het bij de oude kolencentrale gaat om een eenheid met een betrekkelijk gering vermogen, namelijk ruim 200 MW. Dit moet goed in het oog worden gehouden bij vergelijking van de cijfers, in het bijzonder wat betreft de C02-uitstoot. In antwoord op een desbetreffende interruptie zegde hij toe alsnog gegevens te zullen verstrekken over de omvang van reststoffen bij kolenstook. In reactie op de vraag om gegevens over de bandbreedte bij emissies (vooral S02) die verwacht zouden kunnen worden bij een KV-STEG wees hij nogmaals op de verwachting dat de S02-emissie van een poederkoolcentrale zal uitkomen op ongeveer 1250 ton per jaar. Bovendien is toepassing van kolenvergassingstechnologie thans nog niet mogelijk. De SEP is bereid na te gaan of oudere kolencentrales sneller buiten gebruik kunnen worden gesteld of minder gebruikt. Het gaat hierbij om vervuilende centrales. Eén ervan heeft zelfs nauwelijks milieuvoorzie ningen. Deze emitteert dan ook 7300 ton S02 per jaar, 3600 ton NOx en maar liefst 1 miljoen ton C02 per jaar. Als een dergelijke centrale enige jaren eerder buiten gebruik zou kunnen worden gesteld, zal er op milieu gebied toch veel gewonnen zijn. Ten slotte wees de bewindsman erop dat met de bouw van een kolen centrale vergeleken met gas aanzienlijke kosten zijn gemoeid. Deson danks zijn in het verleden een aantal gascentrales op kolen omgebouwd; juist daarom is inmiddels het percentage van 60 voor gasinzet bereikt. Dat heeft echter miljarden guldens gekost. Kolencentrales bouwen en ze dan gebruiken voor gasinzet is dus geldverspilling. Samenvattend meende de minister dat hij een evenwichtige opstelling had gekozen ten aanzien van de Maasvlaktecentrale. Het milieu is absoluut niet uit het oog verloren, integendeel, maar ook andere factoren zijn in beschouwing genomen. De voorzitter van de commissie, Vos De griffier van de commissie, Janssen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 19

20 BIJLAGE I Beantwoording van de gestelde vragen door de vaste Commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer der Staten Generaal betreffende het Elektriciteitsplan juni Zijn de bijlagen een integraal deel van het E-plan en behoeven die dus ook de goedkeuring van de Minister? In de inleiding van het elektriciteitsplan is aangegeven dat de bijlagen onverbrekelijk onderdeel zijn van het plan. Een belangrijk deel van de informatie die ingevolge de Elektriciteitswet 1989 in het elektriciteitsplan behoort opgenomen te zijn, is in deze bijlagen opgenomen. Daarnaast wordt in de bijlagen echter ook een grote hoeveelheid informatie gegeven die onzerzijds van belang wordt geacht voor de beoordeling van de besluiten die in het elektriciteitsplan worden genomen. De goedkeuring van het elektriciteitsplan betekent voor Sep dat goedkeuring is gegeven aan de besluiten die erin zijn opgenomen. De verantwoordelijkheid voor de informatie die in het elektriciteitsplan is opgenomen berust uiteraard bij Sep. 2 Waarom maken de inspanningen van de Sep op het gebied van rookgasontzwaveling in Polen en bosaanplant in Zuid-Amerika geen deel uit van het elektriciteitsplan, terwijl deze inspanningen wel gevolgen hebben voor de hoogte van de elektriciteitstarieven? Hoe beoordeelt u deze inspanningen in het licht van de uit de Elektrici teitswet volgende opdracht te streven naar een betrouwbare elektrici teitsvoorziening tegen de laagst mogelijk kosten? Het gaat hierbij niet om zaken waarover de besluitvorming plaatsheeft door middel van de vaststelling van het elektriciteitsplan. In artikel 15 van de Elektrïciteitswet 1989 is aangegeven welke zaken in het elektriciteitsplan moeten worden opgenomen. Voor zover in het elektriciteitsplan melding wordt gemaakt van onze inspanningen op het gebied van rookgasontzwaveling in Polen en bosaanplant ter compensatie van C0 2 -emissies, is dat in informatieve zin. In dit opzicht is er overigens geen enkel verschil met eerder genomen en nog te nemen milieumaatregelen, zoals de toepassing van rookgas ontzwavelingsinstallaties en het N0 x -bestrijdingsprogramma, waarvan in eerdere elektriciteitsplannen melding werd gedaan. Mede gelet op het gegeven: - dat onze inspanning om een koleneenheid in Polen van rookgasont zwaveling te voorzien onderdeel is van het convenant dat wij hebben gesloten met de Rijksoverheid en de Provinciale Overheden over de emissiebestrijding van de elektriciteitsproduktie in Nederland en - dat de Minister van VROM ons heeft bevestigd dat onze inspanning op het gebied van bosaanplant ter compensatie van C0 2 in lijn is met het overheidsbeleid terzake en bij een eventuele toekomstige taakstelling voor de sector zal worden betrokken, - dat bosaanplant een zeer kosteneffectieve en zekere methode is ter vermindering van het C0 2 -probleem - dat de Minister van Economische Zaken er mee instemt dat ook de kosten van onze plannen voor bosaanplant ter compensatie van de C0 2 -emissie van een koleneenheid van 600 MW onderdeel zullen vormen van het LBT rekenen wij deze inspanningen tot onze taak om met de elektriciteitspro duktiebedrijven zorg te dragen voor een betrouwbare elektriciteitsvoor Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 20

21 ziening tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk verant woorde wijze. 3 Zullen de resultaten uit het convenant tussen VROM, Sep en IPO in dit elektriciteitsplan worden verwerkt? 13 Zal het E-plan ook gewijzigd worden na ondertekening van het convenant met de Minister van VROM waarin de emissiereductie van S0 2 en NO X groter zal zijn dan in dit E-plan voorzien? De ondertekening van het convenant is niet van invloed op het Elektri citeitsplan Teneinde bij de publicatie van het elektrici teitsplan ook melding te maken van de in het convenant opgenomen emissiereducties zal de aanbiedingsbrief van het elektriciteitsplan aan de Minister hierin worden afgedrukt. Voor de uitvoering van het convenant is aanpassing van het elektrici teitsplan niet nodig. Binnen 6 maanden na ondertekening van het convenant zal het daar in overeengekomen Plan van aanpak worden opgesteld waarin hieraan verdere uitwerking wordt gegeven. De maatregelen zullen voorts in uitvoering worden genomen overeenkomstig dit Plan van aanpak. 4 Welk deel van de inspanningen zal door respectievelijk de produktie sector en welk deel door de distributiesector geleverd worden om de NO X -, SO 2 - en CO 2 -doelstellingen die in het elektriciteitsplan en convenant zijn vastgelegd te realiseren? Bestaat niet het gevaar dat beide sectoren elkaar de bal zullen toespelen nu relatief forse bedragen aan de reductiedoelstellingen zijn ondergebracht onder het kopje «Nog te realiseren door Sep en langere termijnmaatregelen»? Het elektriciteitsplan bevat geen doelstellingen voor NO X, S0 2 en C0 2. De emissies van NO X, S0 2 en C0 2, zoals weergegeven in het elektrici teitsplan hebben het karakter van prognoses. Het convenant heeft betrekking op de NO X - en SO 2 -emissies van het produktievermogen van de elektriciteitsproduktiebedrijven maar bevat geen doelstellingen voor C0 2. Voor het realiseren van de emissieplafonds voor NO X en S0 2 zoals overeengekomen in het convenant zijn Sep en de elektriciteitsproduktiebedrijven verantwoordelijk. In het tweede gedeelte van de vraagstelling wordt kennelijk gedoeld op de uitgangspunten voor het eerste Milieu Actie Plan (MAP) van de energiedistributiesector, waarin sprake is van emissiereducties «Nog te realiseren door Sep en langere termijnmaatregelen». De conclusie van de distributiesector dat de reductie van verzurende emissies praktisch geheel door de elektriciteitsproduktiesector moeten worden gerealiseerd, wordt door ons gedeeld. De in de uitgangspunten voor het MAP voorgenomen inspanning van de elektriciteitsdistributiesector om elektriciteitsbesparing te bevorderen wordt door ons van harte ondersteund. De hiermee beoogde elektrici teitsbesparing is verdisconteerd in de prognose waarop het elektrici teitsplan is gebaseerd en is nodig om de in het convenant opgenomen emissieplafonds niet te overschrijden. 5 Gesteld wordt dat de bijdrage van de elektriciteitsproduktiesector aan de depositie van verzurende stoffen in het jaar 2000 zal zijn gehalveerd. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 21

22 Wordt bedoeld een halvering in relatieve zin zodat die bijdrage in het jaar 2000 ± 1,35% zal zijn?zo ja, is in deze prognose rekening gehouden met de bijdrage die de andere doelgroepen zullen leveren aan de vermindering van de uitstoot van verzurende stoffen? De halvering van de verzurende depositie van de elektriciteitsproduk tiesector dient geïnterpreteerd te worden als een halvering in absolute zin. In het jaar 1985 bedroeg de S0 2 -uitworp van de Nederlandse elektrici teitsproduktiebedrijven 64 mln kg en de N0 x -uitworp 81 mln kg. Gemiddeld over Nederland leidde dit tot een depositie van 130 equiva lenten potentieel zuur per hectare per jaar. Dat is 2,7% van de totale zure depositie in Nederland in Door de emissiebeperking die in eerste instantie via dit elektrici teitsplan was voorzien, waarbij in het jaar 2000 de uitworp van NO X ten hoogste 40 mln kg zal bedragen en de uitworp van S0 2 ten hoogste 30 mln kg, zal de bijdrage van de Nederlandse elektriciteitsproduktiebe drijven tot de zure depositie dalen en zou deze in het jaar 2000 ten hoogste 65 equivalenten potentieel zuur per hectare per jaar bedragen. Gelet op de afspraken die in het kader van het convenant gemaakt zijn, zal de emissie nog verder verlaagd worden tot circa 50 equivalenten potentieel zuur per hectare per jaar. Indien de nationale verzuringsdoel stelling van 2400 equivalenten potentieel zuur per hectare per jaar in het jaar 2000 gerealiseerd zal worden, zal de bijdrage van de Nederlandse elektriciteitsproduktiebedrijven tot de zure depositie in Nederland maximaal 2% bedragen. 6 Wordt ook nog aan andere middelen dan bosbouw gedacht als het gaat om het vinden van compensatie voor CO 2 -emissies, zoals het vergroten van de opnamecapaciteit van wateroppervlakten door middel van waterzuivering? Op het gebied van C0 2 en de effecten van de toeneming van de C0 2 -concentraties op het klimaat maar ook ten aanzien van de mecha nismen die een rol spelen bij het handhaven van het C0 2 -evenwicht in de atmosfeer, is nog veel onbekend. Onderzoek in internationaal verband is van het grootste belang en zal wellicht in de komende jaren meer duide lijkheid kunnen scheppen. Naast maatregelen ter bevordering van energiebesparing waardoor de uitstoot van C0 2 wordt beperkt acht Sep het van belang dat nu reeds maatregelen getroffen worden die met redelijke zekerheid compensatie bieden voor C0 2 -emissies. Volgens de huidige inzichten is bosbouw een goede en kosteneffectieve methode met belangrijke bijkomende milieuvoordelen. Wij kunnen niet beoordelen of en in hoeverre waterzuivering de opname van C0 2 door de grote wateroppervlakken in gunstige zin beïnvloedt 7 Waarom wordt nog uitgegaan van de NMP-doelstelling ten aanzien van C0 2 en niet van de aanscherping daarvan uit het regeerakkoord die het moment van stabilisatie 5 en zo mogelijk 6 jaar eerder wil bereiken? In de betreffende passage over C0 2 op blz. 4 en 5 van het plan wordt zowel het NMP-beleid genoemd, dat voorshands erop gericht is de C0 2 -uitworp uiterlijk in het jaar 2000 te stabiliseren, alsook de beleidsin tensivering welke in de regeringsverklaring van november 1989 werd aangekondigd. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 22

23 8 Welke zijn de «aanvaardbare voorwaarden» die van belang zijn bij de verwezenlijking van het warmteplan? Is in de mogelijkheid voorzien om eventueel kleinere WKK-centrales te bouwen in samenwerking met de distributiesector? Wat zijn de voor en nadelen van kleinere eenheden? Op de voorwaarde die verbonden is aan de besluiten over het warmte/ kracht-vermogen wordt aan het slot van hoofdstuk 5.4 (blz. 47) uitge breider ingegaan dan in de samenvatting. Zoals in het elektriciteitsplan is aangegeven zijn de projecten zo gekozen dat de restwarmte tegen zo laag mogelijke kosten kan worden opgewekt, terwijl er tevens een aanzienlijke warmtevraag in de nabijheid is. In dit opzicht zijn de condities om een grote warmte-afzet te reali seren optimaal. Om er meer zekerheid over te verkrijgen dat ook daadwerkelijk een aanzienlijke warmte-afzet kan worden gerealiseerd, is echter nadere studie nodig door het produktiebedrijf dat de warmte zal leveren en het distributiebedrijf of de distributiebedrijven die de warmte distributie voor hun rekening zullen nemen. Deze studies zullen er uitsluitsel over moeten geven of de warmte afzet tegen aanvaardbare voorwaarden kan worden gerealiseerd. Met aanvaardbare voorwaarden is in dit kader bedoeld dat zowel de kosten als de risico's voor zowel het produktiebedrijf als het betrokken distributiebedrijf of de betrokken distributiebedrijven aanvaardbaar zijn. Met het opnemen van een warmteplan in het elektriciteitsplan wordt een zodanige afstemming tussen de produktie en de distributiesector nagestreefd met betrekking tot de grootschalige en kleinschalige mogelijkheden voor gecombineerde warmte en krachtproduktie dat de aanwezige mogelijkheden zo goed mogelijk worden benut en optimale oplossingen worden gekozen. Het behoort dan ook zeker tot de mogelijk heden dat kleinere eenheden in het warmteplan worden opgenomen. Een voorbeeld van een kleiner project is de uitbreiding van de warmte/ krachtcentrale te Almere waarvan de mogelijkheden thans door PGEM en EPON in samenwerking met Sep worden onderzocht. Een voordeel van kleinere eenheden is dat de te leveren warmte over kleinere afstanden behoeft te worden getransporteerd. Daar tegenover staan een aantal nadelen. Een belangrijk nadeel van kleinere eenheden is dat de kosten daarvan aanmerkelijk hoger zijn dan van grotere eenheden. Dit betreft zowel de investeringskosten als de bedienings en onderhoudskosten. Ook is het elektrisch rendement van kleinere eenheden lager. De rendementsver schillen tussen grote en kleine STEG-eenheden zijn echter niet groot. Gasturbines die geen deel uitmaken van STEG-eenheden en gasmo toren hebben wel een veel lager elektrisch rendement dan STEG-eenheden. De consequentie hiervan is niet alleen dat een veel grotere hoeveelheid nuttige warmte moet worden geleverd om een zelfde energiebesparing te realiseren, maar ook dat deze eenheden de warmtevraag zoveel mogelijk moeten volgen en niet flexibel kunnen worden ingezet ten behoeve van de elektriciteitsproduktie en de lande lijke economische optimalisatie daarvan. Als met eenheden van deze typen meer elektriciteit wordt geprodu ceerd dan overeenkomt met de warmtevraag gaat een belangrijke deel van de beoogde energiebesparing weer verloren. Gasmotoren hebben bovendien nog het nadeel van een hoge N0 x -emissie. 9 Welke investehngen moeten in het buitenland gedaan worden en waarom is binnenlandse leverantie niet mogelijk? Met de besluiten uit dit elektriciteitsplan (vijf warmte/kracht-eenheden en een KV/STEG-eenheid) is een investeringsbedrag gemoeid van circa NLG3.2 miljard. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 23

24 De verwachting dat 60 a 70% van het te investeren bedrag van NLG 3,2 miljard in Nederland zal worden besteed, is gebaseerd op ervarings cijfers. Zowel bij STEG-eenheden als bij conventionele eenheden zijn er overigens onderdelen die niet meer in Nederland worden gefabriceerd en dus in het buitenland besteld moeten worden. Dit betreft met name de gasturbines of althans delen ervan en de grote stoomturbines. Hierdoor is er een bovengrens aan het aandeel dat door de Neder landse industrie geleverd kan worden. Het aandeel van de toekomstige investeringen dat werkelijk door de Nederlandse industrie zal worden geleverd ligt overigens niet vast maar zal met name afhankelijk zijn van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie, waarbij de Nederlandse industrie mogelijk meer nog dan in het verleden er blijk van zal moeten geven de concurrentie met buitenlandse leveranciers aan te kunnen. In dit verband verwijzen wij ook naar de aanbestedingsrichtlijn van de EG voor de uitgesloten sectoren. 10 Waarom wordt in een plan dat met instemming de benadering van de commissie Brundtland aanhaalt en de nadruk legt op een maatschap pelijk verantwoorde elektriciteitsvoorziening «ook in de verder gelegen toekomst» (pag. 13), de milieuproblematiek gereduceerd tot die van verzurende emissies en de emissies van CO 2, en niet tevens aandacht besteed aan de uitputting van niet hernieuwbare energiebronnen en de afvalproblematiek bij de toepassing van kernenergie. In het Elektriciteitsplan is zeer uitvoerig ingegaan op de milieu aspecten. Het is daarblj zeker niet de bedoeling om de milieuproble matiek te reduceren tot die van verzurende emissies en de emissie van C0 2. Dat hieraan grote aandacht wordt gegeven is onzes inziens echter wel terecht, gelet op het belang dat ook door de overheid hieraan wordt toegekend en de invloed hiervan op het beleid dat aan het E-plan ten grondslag ligt. Een en ander neemt niet weg dat de uitputting van eindige energie voorraden door ons ook van belang wordt geacht. Vandaar de ruime aandacht voor diversificatie en energiebesparing in dit plan en in de voorgaande plannen. Voorts wijzen wij op bijlage 7 «Milieu-aspecten» van het Elektrici teitsplan waarin ook op de andere met de elektriciteitsopwekking samen hangende milieu-aspecten meer in detail wordt ingegaan. In het kader van dit elektriciteitsplan was er geen aanleiding bijzondere aandacht te besteden aan de afvalproblematiek bij de toepassing van kernenergie. Verwezen zij ook naar het antwoord op vraag Zijn voor de opstelling van dit elektriciteitsplan zogenaamde Negawatt-berekeningen uitgevoerd? Kan worden aangetoond dat produktie van stroom goedkoper is dan besparingen op het verbruik? De essentie van zogenaamde «Negawatt»-berekeningen is te onder zoeken of elektriciteitsbesparingsmogelijkheden goedkoper zijn dan (extra) elektriciteitsproduktie. Het is dan ook vooral een instrument om elektriciteitsbesparing te stimuleren, met name daar waar dat ook tot kostenbesparing leidt. Een verbetering van het inzicht in besparingsmogelijkheden en de kosten ervan wordt door ons nodig geacht, zowel om een optimaal gebruik van besparingsmogelijkheden te bevorderen als om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de te verwachten ontwikkeling van het Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 24

25 elektriciteitsverbruik. Dit is de achtergrond van ons initiatief om te zamen met de distributiesector de databank voor energiebesparingsinformatie (NEEVIS) op te zetten. Ook in Nederland zijn er ongetwijfeld nog onbenutte besparingsmoge lijkheden die goedkoper zijn dan (nieuwe) elektriciteitsproduktie. Energie zuinige verlichting op plaatsen waar verlichting intensief wordt gebruikt is een voorbeeld hiervan. Toch kan worden gesteld dat elektriciteit in Nederland over het algemeen efficiënt wordt gebruikt. Het gegeven dat - met name voor het kleinverbruik - vrijwel alle vaste kosten al sinds jaar en dag op variabele basis in rekening worden gebracht is daar vermoedelijk niet vreemd aan. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de besparingen die nodig zijn om de mate van elektriciteitsbesparing te bereiken die ten grondslag ligt aan de prognose waar het elektriciteitsplan op is gebaseerd, duurder zijn dan extra elektriciteitsproduktie. Dit blijkt onder meer ook uit de uitgangspunten voor het Milieu Actie Plan van de distributiesector. Het programma voor elektriciteitsbesparing dat daarin is opgenomen en grotendeels overeenkomt met de besparingen waarvan in het elektrici teitsplan is uitgegaan, zal alleen met aanzienlijke extra kosteri kunnen worden uitgevoerd. 12 Wanneer is er sprake van een autonome ontwikkeling van de elektrici teitsvraag. Zijn ontwikkelingen denkbaar waarbij de vraag niet door technische of technologische factoren dan wel kostenverhoudingen wordt bepaald. In de betreffende passage van het elektriciteitsplan is niet sprake van een autonome ontwikkeling van het elektriciteitsverbruik, maar van een autonome ontwikkeling van de elektriciteitsbesparing. Bedoeld is hiermee dat er bijvoorbeeld door de vervanging van oudere apparatuur door nieuwe apparatuur, die zuiniger is, een zekere mate van elektriciteitsbesparing op zal treden, die niet direct samenhangt met het thans gevoerde besparingsbeleid. De elektriciteitsvraag wordt onzes inziens niet uitsluitend door technische en technologische factoren en door kostenverhoudingen bepaald. Technische en technologische factoren en kostenverhoudingen zullen hierbij echter wel altijd een belangrijke rol spelen. 14 Worden als gevolg van het convenant tussen Sep, IPO en VROM over de uitworp van zwaveldioxide en stikstofoxiden door elektriciteitscen trales ook de emissievoorschriften van de Hemwegcentrale aange scherpt? Het convenant omvat geen aanscherping van de emissievoorschriften van de centrale Hemweg. In het convenant is overeengekomen dat door Sep binnen een periode van 6 maanden na ondertekening van het convenant een Plan van aanpak voor de periode tot en met 2000 zal worden opgesteld. Het Plan van aanpak zal onder meer voor elke stookin stallatie waarvoor definitief bestrijdingsmaatregelen worden vastgesteld, gegevens bevatten over de te verwachten uitworp. Deze gegevens zullen door het betreffende elektriciteitsproduktiebedrijf aan de vergunningver lenende overheid worden verstrekt. Gelet op het feit dat het Plan van aanpak nog in voorbereiding is, kan thans nog niet worden aangegeven wat hiervan de consequenties per centrale zullen zijn. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 25

26 15 Kan niet wat naders worden gezegd over de verhouding tussen de hoofdzaken van het beleid? Met name over de verhouding tussen «de beperking van de invloed op het milieu» en de overige hoofdzaken? Wordt bij strijdigheid tussen het streven naar diversificatie en flexibi liteit ten aanzien van de brandstoffeninzet enerzijds en het streven naar milieubescherming anderzijds gekozen voor het laatste nu het belang van diversificatie gezien de gunstiger vooruitzichten voor de beschikbaarheid van brandstoffen (pag. 13) minder urgent is? In ieder elektriciteitsplan wordt ingegaan op het beleid en met name op de hoofdzaken van beleid. Daarbij wordt er naar gestreefd zo duidelijk mogelijk aan te geven wat de afwegingen zijn die de basis vormen voor de besluiten die in het plan worden genomen. Met betrekking tot de hoofdzaken van beleid geldt dat binnen de kaders van het overheidsbeleid afhankelijk van de externe omstandig heden en de samenstelling van het resterende produktiepark het accent in verschillende opeenvolgende elektriciteitsplannen in sterkere mate op een van de hoofdzaken dan wel op een andere zal kunnen liggen. In algemene zin geldt echter steeds dat alle hoofdzaken tegelijkertijd het beleid bepalen en dat hierin geen keuzes aan de orde zijn. In de concrete situatie van dit elektriciteitsplan was het binnen het kader van het overheidsbeleid nog niet mogelijk besluiten te nemen over nieuwe kerncentrales, hoewel daaraan zowel uit een oogpunt van diversi ficatie als van beperking van de invloed op het milieu een aantal belang rijke voordelen verbonden zijn. Verwezen zij in dit verband ook naar het gestelde hierover in het vorige elektriciteitsplan. Ten aanzien van de overige brandstoffen geldt dat diversificatie door ons onverminderd wordt nagestreefd en dat wij er tegelijkertijd naar streven iedere brandstof op een uit een oogpunt van milieubescherming verantwoorde manier te stoken. De in vergelijking tot het voorgaande elektriciteitsplan gunstige ontwik keling, namelijk dat de brandstofvoorraden en brandstofprijzen blijken mee te vallen, vermindert de noodzaak tot diversificatie niet. Bij de noodzaak van diversificatie gaat het om een lange ^ermijn beleid, dat er onder andere op gericht is de effecten van sttseds verande rende inzichten ten aanzien van de beschikbaarheid van de brandstoffen en de invloed daarvan op de verkrijgbaarheid en de prijzen zoveel mogelijk te mitigeren. 16 Waarom spreekt het E-plan over «zo laag mogelijke kosten» en niet over «zo laag mogelijke maatschappelijke kosten» zoals in de Elektrici teitswet? Het elektriciteitsplan spreekt niet slechts over elektriciteitsvoorziening tegen «zo laag mogelijke kosten» maar verbindt daaraan ook direct dat dit moet gebeuren «op een maatschappelijk verantwoorde wijze». Dit is geheel in overeenstemming met de Elektriciteitswet 1989, waarin in Artikel 2 met zoveel woorden gesteld wordt dat de vergunning houders en de aangewezen vennootschap tot taak hebben om, in inacht neming van het bij een krachtens wet bepaalde gezamenlijk zorg te dragen voor het betrouwbaar en doelmatig functioneren van de lande lijke, openbare elektriciteitsvoorziening tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk verantwoorde wijze. 17 Wat wordt bedoeld met besparingsniveau; wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen energ/e en elektriciteitsbesparing, mede gelet op het feit dat sommige vormen van besparing elektriciteit vergen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 26

27 Met besparingsniveau is op blz. 14 van het Plan bedoeld de mate waarin elektriciteitsbesparing zal plaatshebben. Bedoeld is aan te geven dat verondersteld wordt dat er in de toekomst in een sterkere mate op elektriciteit zal worden bespaard dan het geval zou zijn bij een voortgaande ontwikkeling zoals tot op heden. Zoals in het elektriciteitsplan is aangegeven wordt onderkend dat de kennis op het gebied van elektriciteitsbesparing en van de mogelijkheden daartoe voor verbetering vatbaar is. Datzelfde geldt ook voor energiebesparing en de consequenties daarvan voor het elektriciteitsverbruik. Er is bij het opstellen van de prognose naar gestreefd om ook hiermee zo goed mogelijk rekening te houden, met name in de verwachtingen van de verschillende industriële sectoren ten aanzien van de ontwikkeling van de elektriciteits-intensiteit. Wij achten het echter niet onmogelijk dat zal blijken dat een intensi vering van het energiebesparingsbeleid zal leiden tot extra elektriciteits verbruik waar wij thans nog geen rekening mee hebben gehouden. 18 Welke informatie zal in de nationale databank voor elektriciteitsbespa ringsinformatie worden opgenomen? Wie nemen nog meer deel aan deze databank? En wie kunnen verder gebruik maken van de informatie van deze databank? en 19 Voor wie en onder welke voorwaarden is de databank voor elektrici teitsbesparingsinformatie toegankelijk? Het is de bedoeling dat dit een openbare databank zal zijn, die voor een ieder toegankelijk is en die gegevens en informatie verkrijgt van vele al bestaande organisaties. De informatie zal bestaan uit verbruiksge gevens per categorie die gekoppeld kunnen worden aan energiefuncties en besparingsopties. Sep heeft aanvankelijk samen met VEEN het initi atief genomen tot een nationale databank voor elektriciteitsbesparingsin formatie. Inmiddels is dit initiatief verbreed naar energiebesparingsinformatie en wordt gestreefd naar een gemeenschappelijke opzet met VEGIN, Gasunie, het Ministerie van Economische Zaken en VEEN. 20 Kan met voorbeelden worden aangegeven, waar energiebesparing tot hoger elektriciteitsverbruik leidt? Hiervan is inderdaad wel een aantal voorbeelden te geven. Een niet limitatieve lijst van voorbeelden met betrekking tot energiebesparing, die leiden tot een hoger elektriciteitsverbruik is: - de toepassing van mechanische dampcompressie en van centrifu geren en filtratie voor droogprocessen in de voedings en genotmid delen en chemische industrie; - de toepassing van het zogenaamde luchtmes voor het drogen van mechanisch sterke materialen als aardewerk en metaalplaten; - de toepassing van infraroodverwarming in oppervlaktedroogpro cessen in de textiel, bouw, grafische en automobiel industrie; - de toepassing van elektronenstraalverwarming in de grafische, papier, karton, bouw en metaalindustrie; - de toepassing van inductieve verwarming voor het smelten, voorver warmen of harden van metalen in de metaalindustrie. Verder is deze techniek toepasbaar in de papier en verpakkingsindustrie; Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 27

28 - de toepassing van boogovens voor het produceren van hoogwaardige staallegeringen; - de toepassing van plasmatoortsen in de chemische, cement, ijzer, staal en de papierindustrie; - de diëlektrische verwarming van voedsel in de magnetron; - de verdere penetratie van HR-ketels voor centrale verwarming, door aanzuiging buitenlucht en procesbeheersing; - gecontroleerde ventilatie van gebouwen met warmteterugwinning; - toepassing van elektrisch aangedreven warmtepompen voor lage temperatuur warmte; - elektrisch openbaar vervoer; - mogelijk de elektrische auto. 21 Inzet van (elektrische) meet en regelapparatuur bij energiebesparings maatregelen veroorzaakt een groei van het elektriciteitsverbruik. Welk gedeelte van de veronderstelde groei van het elektriciteitsverbruik (van 20% in 10 jaar) wordt hierdoor verklaard? De wijze waarop de prognose tot stand komt, namelijk door per sector de economische produktie en de elektriciteitsintensiteit zo goed mogelijk in te schatten, maakt het nog niet mogelijk met enige nauwkeurigheid een indicatie te geven van het verbijzonderde effect van meet en regel apparatuur bij energiebesparingsmaatregelen op het elektriciteitsver bruik. Voor zover de inzet van elektrische meet en regelapparatuur bij energiebesparingsmaatregelen in de prognose is begrepen, is dit effect verwerkt in de voorspelde ontwikkeling van de elektriciteitsintensiteit. De ontwikkeling in die intensiteit wordt echter in belangrijke mate bepaald door factoren als het meer of minder intensief gebruiken van apparatuur en de efficiency van deze apparatuur. 22 Op welke terreinen is de kennis over elektriciteitsbesparing en van de mogelijkheden daartoe voor verbetering vatbaar? Waarom gaat energiebesparing veelal samen met een hoger elektrici teitsverbruik? Kan dit aan de hand van gedetailleerd cijfermateriaal uiteengezet worden? Hoe is daarbij de verdeling over de verschillende gebruikssectoren? Wat is uw beargumenteerd oordeel over de studie van het Centrum voor energiebesparing, ir. P. H. van Gemert: «Op weg naar 60% efficiencyverbetering», juni 1989? De kennis op het gebied van energiebesparing, van de mogelijkheden daartoe en van de kosten ervan is erg versnipperd. Veel kennis is gedateerd of heeft betrekking op situaties in andere landen. Om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de reële bespa ringsmogelijkheden maar ook om een optimaal gebruik van besparings mogelijkheden te bevorderen wordt een verbetering van de kennis en van de toegankelijkheid daarvan wenselijk geacht. Met name wordt het van belang geacht de bestaande, nogal versnipperd opgeslagen, kennis systematisch te verzamelen. Diverse instanties houden zich bezig met elektriciteits en/of energiebesparing zonder dat dit op dit moment leidt tot een goede verspreiding van de informatie over besparingsopties en gerealiseerde besparingen. Dit is een van de redenen waarom Sep met Gasunie, VEGIN, VEEN en het Ministerie van Economische Zaken het initiatief genomen heeft tot het oprichten van een databank met infor matie over energiebesparing (NEEVIS). Er zijn verschillende redenen waarom energiebesparing samengaat met een hoger elektriciteitsverbruik. Elektriciteit is een zeer hoogwaardige vorm van energie die voor tal van doeleinden kan worden gebruikt met een zeer hoog nuttig effect. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 28

29 Hierdoor - en door het nog steeds stijgende rendement van de elektri citeitsproduktie - kan het gebnnk van elektrische energie over de gehele energieketen van brandstof tot en met verbruikstoepassing efficiënter zijn en met minder energieverliezen gepaard gaan dan bij gebruik van andere energievormen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als in de industrie wordt overgegaan van op warmte gebaseerde processen naar op kracht gebaseerde processen (bijvoorbeeld hoge druk filtrage en mechanische dampcom pressie in plaats van indampen). Belangrijk is echter ook dat veel energieverspilling kan worden voorkomen door betere procesbeheersing met name bij niet elektrische processen. De betere procesbeheersing vraagt echter wel enige elektrische energie. In het antwoord op vraag 20 is met een aantal voorbeelden aange geven wanneer energiebesparing tot meer elektriciteitsverbruik leidt. Wij beschikken echter niet over gedetailleerd cijfermateriaal dat een verdeling over de verschillende gebruikssectoren mogelijk maakt. De studie van het Centrum voor energiebesparing en schone techno logie, ir. P. H. van Gemert, «Op weg naar 60% efficiencyverbetering» achten wij een goede aanzet voor verder onderzoek in Nederland. Vele van de genoemde besparingsmogelijkheden zijn ontleend aan buiten landse literatuur. De genoemde besparingscijfers zijn zeer hoog en veelal niet overzetbaar naar Nederlandse verhoudingen. Ook uit deze studie blijkt dat de kennis op het gebied van energiebe sparing voor de Nederlandse situatie voor verbetering vatbaar is. Het Centrum voor energiebesparing en schone technologie (i.c. de heer Van Gemert) voert thans in opdracht van Sep een onderzoek uit ter voorbereiding van de activiteiten van de nationale energiebesparingsda tabank(neevis). 23 Ten aanzien van het decentraal opgestelde vermogen WKK wordt uitgegaan van een groei tot ca MWin 2000 (2850 MWin 1995). In het Milieu Actie Plan (MAP) van de energiedistributiesector wordt een groei tot 4900 MW opgesteld WKK vermogen in 2000 voorzien. Uitvoering van deze plannen zal kunnen leiden tot een vermogensover schot. Kan een dergelijk overschot ertoe leiden dat de bouw van basis lasteenheden wordt vertraagd (zoals Borssele of de centrale Maasvlakte)? Welke bijdrage kan de Sep aan een dergelijke vergroting van het op te stellen WKK-vermogen leveren? De prognose van het centraal warmte/kracht-vermogen is mede op basis van informatie van de distributiesector tot stand gekomen en wordt ook door de VEEN ondersteund. Het eerste Milieu Actie Plan van de distributiesector is nog in ontwik keling en zal niet eerder dan tegen het einde van dit jaar gereed zijn. In het elektriciteitsplan is rekening gehouden met een sterke mate van elektriciteitsbesparing en met een forse toename van het decentrale vermogen. Geconstateerd moet worden dat er de laatste jaren een toenemende discrepantie is tussen de prognose van de elektriciteitsvraag waarin door het centrale produktievermogen moet worden voorzien en de werkelijke ontwikkeling van deze vraag. Als deze ontwikkeling doorzet en als het thans nog bestaande, maar snel slinkende vermogensoverschot in of voor 1992 zal zijn verdwenen, kan dit alleen worden opgevangen door oudere eenheden nog iets langer in bedrijf te houden en de bouw van nieuw te bouwen vermogen zo mogelijk te vervroegen. Er is daarom thans eerder te vrezen voor een vermogenstekort. Vertraging van de bouw van de derde koleneenheid van de centrale Maasvlakte die 1 juli 1997 gereed moet zijn achten wij daarom beslist onverantwoord. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 29

30 Indien in de komende jaren maar tijdig voordat met de bouw van de centrale te Borssele wordt begonnen zou blijken dat onder meer door het BES en het MAP een zodanige ombuiging van de groei van de elektrici teitsvraag wordt gerealiseerd en bovendien in het kader van het warmteplan en het MAP een zodanige hoeveelheid warmte/kracht vermogen dat het realiseren van de centrale Borssele per 1 juli 1999 in dat jaar tot een vermogensoverschot zou leiden, zal bij het opstellen van het volgende elektriciteitsplan zeker overwogen worden de bouw van deze eenheid een of enkele jaren uit te stellen. Sep wil door middel van het warmteplan bevorderen dat ook het warmte/kracht-vermogen bijdraagt aan het betrouwbaar en doelmatig functioneren van de landelijke openbare elektriciteitsvoorziening tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk verantwoorde wijze. Verwezen zij ook naar het antwoord op vraag 24 en Hoe wordt de afstemming van het warmtekrachtbeleid met VEEN en VESTIN vorm gegeven tegen de achtergrond van de functionele taken scheiding tussen produktie en distributiesector. De taken van Sep, zoals omschreven in de Elektriciteitswet 1989 hebben niet alleen betrekking op de centrale elektriciteitsopwekking maar ook op de niet-centrale elektriciteitsopwekking. Onder meer dient de niet-centrale elektriciteitsopwekking zo goed mogelijk in de planning van de landelijke elektriciteitsvoorziening die in het elektriciteitsplan gestalte krijgt te worden betrokken. De Elektriciteitswet voorziet daarom in een informatieplicht van de distributiebedrijven aan Sep en een toestemmingsprocedure voor niet-centrale eenheden met meer dan 25 MW. Bij de voorbereiding van ieder elektriciteitsplan heeft afstemming plaats over de verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van het niet-centrale produktievermogen met de distributiebedrijven, waarbij ook de VEEN is betrokken en ingeschakeld. Ten behoeve van de toestemmingsprocedure die in de Elektriciteitswet is voorzien voor niet-centrale elektriciteitsopwekking door distributiebe drijven met installaties groter dan 25 MW dient Sep criteria op te stellen. Deze criteria worden thans door ons voorbereid en zullen aan de Minister van Economische Zaken ter goedkeuring worden voorgelegd nadat daarover overleg heeft plaatsgehad met de VEEN. De functionele takenscheiding tussen produktie en distributiesector brengt met zich dat de restwarmte uit produktievermogen dat door de elektriciteitsproduktiebedrijven wordt opgesteld door één of meerdere distributiebedrijven zal worden gedistribueerd en aan de afnemers geleverd. Zoals door ons in het elektriciteitsplan is aangegeven wordt door ons voorts overleg gevoerd met de VESTIN in het kader van de warmteplan activiteiten. Enerzijds gaat het daarbij om de voorwaarden waaronder de warmte door de produktiebedrijven geleverd zal worden aan de distrubi tiebedrijven. Beoogd wordt hiermee knelpunten die een belemmering voor de uitvoering van rendabele projecten kunnen vormen te signaleren en hiervoor oplossingen te vinden. Anderzijds worden gezamenlijke studie-activiteiten ondernomen teneinde een beter inzicht te verkrijgen in de warmte-afzetmogelijk heden. De resultaten daarvan zullen zowel ter beschikking staan aan de produktiesector als aan de distributiesector. De VEEN en de VEGIN worden hierin door VESTIN betrokken. De uitwerking van projecten en projectvoorstellen is een aangele genheid van de betreffende elektriciteitsproduktiebedrijven en de betref fende distributiebedrijven. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 30

31 Ten aanzien van de besluitvorming heeft elk der betrokken partijen eigen verantwoordelijkheid. Voor door de elektriciteitsproduktie op te stellen produktievermogen geldt echter de besluitvormingsprocedure door middel van de vaststelling van het elektriciteitsplan. Distributiebedrijven kunnen in hun afwegingen ook de mogelijkheid van niet-centrale elektriciteit en warmteproduktie betrekken. Voor zover het daarbij gaat om eenheden van meer dan 25 MW geldt daarbij de toestemmingsprocedure volgens de Elektriciteitswet Stemmen de ramingen van de centrale en decentrale warmtekracht vermogens van de produktie en distributiesector in voldoende mate overeen? De ramingen van de distributiesector zijn in de prognose van de decentrale elektriciteitsopwekking opgenomen. Onder meer is bij het opstellen van de prognose gebruik gemaakt van een door VEEN en Sep gezamenlijk gehouden enquête onder de distribu tiebedrijven (zie ook blz. 3 van bijlage 2 van het elektriciteitsplan) en heeft afstemming van onze prognose met de VEEN plaatsgehad. VEEN heeft zowel in het overleg dat nog voor de vaststelling van het elektriciteitsplan is gevoerd als nog onlangs in een brief bevestigd dat naar de mening van VEEN voldoende en correct rekening is gehouden met de thans aanwezige plannen met betrekking tot decentraal vermogen. Een afschrift van de desbetreffende brief is als bijlage bijge voegd. 26 Welk aandeel zullen de verschillende brandstoffen hebben in de samenstelling van het brandstoffenpakket na realisering van het E-plan ? De uitvoering van de in het Elektriciteitsplan genomen besluiten zal in het jaar 2000 leiden tot de volgende verdeling van de brandstoffeninzet van de openbare centrales: 6% uranium; 49% kolen; 45% aardgas/olie/hoogovengas. Voor de periode na het jaar 2000 is de inzet van verschillende brand stoffen afhankelijk van de besluiten die in de hierna volgende elektrici teitsplannen zullen worden genomen. De figuren 5, 6 en 7 van bijlage 4 wordt de te verwachten brandstoffeninzet voor deze periode weergegeven, afhankelijk van de verschillende uitbreidingsscenario's. 27 Waarom spreekt de Sep wederom alleen over de voordelen van kernenergie? Dit elektriciteitsplan bevat geen uitvoerige beschouwing over alle aspecten die aan de toepassing van kernenergie zijn verbonden. Volstaan is met verwijzing naar de belangrijke voordelen waaraan in het voorgaande elektriciteitsplan uitgebreider aandacht werd gegeven teneinde daarmee aan te geven waarom het nog steeds belangrijk wordt gevonden de mogelijkheid voor een hernieuwde introductie van kernenergie open te houden. In het vorig elektriciteitsplan werd uitvoe riger ingegaan op de belangrijke voordelen van kernenergie, met name op het volledig ontbreken daarbij van verzurende emissies en van de emissie van C0 2. Verwezen zij ook naar het antwoord op vraag 15. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 31

32 28 Wat zijn de consequenties van het niet meer reserveren van lokaties, die beschikbaar zijn voor kerncentrales? Aangezien in dit elektriciteitsplan naast het besluit over een kolenver gassingseenheid te Borssele geen andere besluiten over nieuw basislast vermogen worden genomen, zijn de consequenties hiervan in dit elektri citeitsplan nog beperkt. Verwezen zij voorts naar het antwoord op vraag In dit E-plan wordt (niet?) verder ingegaan op de geplande kolencen trale op de Maasvlakte uit het vorige E-plan, ondanks de kanttekeningen daarbij in de brief van de vorige Minister. In tabel 1 van bijlage 11 wordt slechts gerept van een kolen/gas-eenheid. Neemt de Sep nu afstand van de «maximale inzet» om hier een kolenvergassingseenheid van te maken? In het Elektriciteitsplan werd besloten tot realisatie van een koleneenheid van 600 MW op de Maasvlaktecentrale die op 1 juli 1997 gereed moet zijn. Daarbij werd aangegeven dat er van uitgegaan moest worden dat dit een moderne poederkoolgestookte eenheid zou zijn, maar tevens dat onderzocht zou worden of de ervaringen met de demonstratie-eenheid te Buggenum het verantwoord zouden kunnen doen zijn nog tijdig te besluiten deze eenheid op basis van kolenver gassing te realiseren. De Minister heeft bij de goedkeuring van dit elektriciteitsplan aange drongen op een maximale inspanning van Sep om de nieuwe eenheid op de Maasvlakte op basis van kolenvergassing te realiseren. Daarbij heeft hij ons verzocht om tijdig overleg als dit niet mogelijk zou blijken. In dit elektriciteitsplan wordt over de technische uitvoering van de eenheid 3 van de Maasvlakte niet gesproken. De wijze waarop de eenheid is opgenomen in tabel 1 van bijlage 2 is geheel conform het vorige elektriciteitsplan. Voor de tijdige realisatie van deze eenheid op de Maasvlakte is het echter van groot belang dat er nu spoedig een besluit over de technische uitvoering wordt genomen. Sep is inmiddels op grond van de informatie die bij de uitwerking van het demonstratieproject is verkregen tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk is de eenheid Maasvlakte 3 die per 1 juli 1997 in bedrijf moet zijn, als kolenvergassingseenheid uit te voeren. In feite zal het al een maximale inspanning vergen om de eenheid te Borssele waarover in dit elektriciteitsplan wordt besloten in 1999 als kolenvergassingseenheid te realiseren. Overleg hierover met de Minister van Economische Zaken heeft thans plaats. 30 Welke gevolgen zullen de buitenlandse milieuplannen van de Sep (Polen en bosaanplant) hebben voor de kosten van de elektriciteitsvoor ziening in Nederland en welke milieuverbeteringen zullen daardoor in Nederland ontstaan? Zullen ook nog andere landen buiten Nederland, Polen en Brazilië van deze milieuplannen profiteren en in welke mate? (aan Sep) De bouw van een rookgasontzwavelingsinstallatie in Polen vergt een éénmalige investering van NLG 60 mln. Indien de kosten hiervan in een periode van 10 jaar ten laste van de elektriciteitsproduktie zouden worden gebracht zou dit een verhoging van de elektriciteitsproduktie kosten met zich brengen van circa 0,01 ct per kwh. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 32

33 Het realiseren van een rookgasontzwavelingsinstallatie in Polen vormt echter een onderdeel van het convenant over de emissiebeperking bij de elektriciteitsproduktie, waarmee volgens onze voorlopige ramingen inves teringen tot een totaal van circa NLG 600 mln zijn gemoeid. Hoewel dit een aanzienlijke extra inspanning is boven de inspanningen die al in het elektriciteitsplan waren voorzien verwachten wij toch dat deze kosten beduidend lager zijn dan in het geval dat de thans overeengekomen emissiebeperking alleen op basis van de regelgeving tot stand zou moeten worden gebracht. Gelet hierop mag men de inspanning in Polen en met name de kosten daarvan feitelijk hieruit niet isoleren. Met de bosaanplant ter compensatie van C0 2 -emissies ter grootte van één kolengestookte produktie-eenheid van 600 MW is jaarlijks een bedrag van NLG 15 a 20 mln gemoeid. Dit komt overeen met 0,03 ct/kwh betrokken op de landelijke elektriciteitsproduktie. De kosten per ton vastgelegde C0 2 bedragen circa NLG 6. Daarmee is dit een zeer kosteneffectieve maatregel. Momenteel bedraagt de C0 2 -heffing die door de elektriciteitsproduk tiebedrijven moet worden betaald circa NLG 70 mln per jaar, hetgeen overeenkomt met 0,11 ct/kwh. Onze plannen voor bosaanplant ter compensatie van C0 2 zullen naar ons is medegedeeld niet kunnen leiden tot een vermindering van de thans te betalen C0 2 -heffing. Wel heeft de Minister van Volkshuis vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ons bevestigd dat onze plannen voor bosaanplant ter compensatie van C0 2 -emissies van elektri citeitsproduktievermogen goed aansluiten bij het regeringsbeleid om daadwerkelijk maatregelen te nemen ter bestrijding van het broeikas effect en heeft hij toegezegd bereid te zijn deze plannen mede in beschouwing te nemen bij een eventuele toekomstige landelijke sectorale taakstelling voor C0 2 -emissies. De milieuverbetering in Nederland ten gevolge van de bouw van een rookgasontzwavelingsinstallatie in Polen zal gering zijn, zeker als uitsluitend naar het directe effect wordt gekeken. Verzuring is echter een internationale problematiek. In het jaar 2000, zal de emissie van de elektriciteitsproduktiesector in Nederland op basis van het convenant worden teruggebracht tot ten hoogste 22 a 25 kton S0 2 en 35 kton NO X. Het milieu-effect daarvan zal in Nederland ook gering zijn. De bijdrage van de Nederlandse elektriciteitsbedrijven aan de zure depositie in Nederland zal dan minder zijn dan 2% (zie ook het antwoord op vraag 2). Van de emissie van de Nederlandse elektriciteitsproduktiebedrijven komt verreweg het grootste gedeelte in het buitenland terecht en draagt daar bij tot de depositie. Met de rookgasontzwavelingsinstallatie in Polen kan op kosteneffec tieve wijze een reductie van de S0 2 -emissie met 45 kton worden gereali seerd die in zijn totaliteit bijdraagt aan de vermindering van de interna tionale verzuringsproblematiek. Het gaat hier om de eerste rookgasontzwavelingsinstallatie in Polen. Het feit dat hiermee in een land dat met grote milieuproblemen kampt en een hoge S0 2 -emissie kent, een aanzet wordt gemaakt met de toepassing van deze technologie is voorts voor de oplossing van de inter nationale verzuringsproblematiek mogelijk van nog grotere importantie dan de hierboven aangegeven directe effecten. Met betrekking tot de plannen voor bosaanplant ter compensatie van de CGyemissie van een elektriciteitsproduktie overeenkomend met die van een 600 MW kolencentrale, kan worden gesteld dat het effect daarvan in Nederland en in de andere landen van de wereld niet anders zal zijn dan het effect van de C0 2 -emissie die hiermee gecompenseerd wordt. Bij de keuze van projecten in tropische gebieden is het belangrijk dat de investeringen relatief laag zijn, dat door de snelle groei van tropische Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 33

34 bossen veel C0 2 gebonden wordt, dat er ruimte beschikbaar is en dat er bijkomende milieuvoordelen verbonden zijn aan het bosbouwproject. Het bos en de bijkomende milieuvoordelen komen ten goede aan het land waar het project wordt uitgevoerd. 31 Welk referentiejaar is gekozen als basis voor de toename van het verbruik van 1,9% perjaar over de periode en welke invloed heeft die keuze op het nagestreefde elektriciteitsverbruik in die periode, vergeleken met het vorige E-plan? De prognose van de toename van het elektriciteitsverbruik wordt gebaseerd op de laatst bekende verbruiksgegevens. Het referentiejaar voor de prognose van het E-plan , dat in 1988 werd vastge steld, was dan ook Het benodigde gedetailleerde materiaal per verbruikscategorie was echter van oudere datum (in dit geval van 1985). Bij elk elektriciteitsplan wordt er naar gestreefd steeds de meest recente informatie bij het opstellen van de prognose te betrekken. In principe betekent dit dat het referentiejaar bij elk volgend elektrici teitsplan steeds twee jaar opschuift. Bij het opstellen van het Elektriciteitsplan is gebruik gemaakt van de verbruiksgegevens over 1988 en over 1989 voor zover reeds bekend. Aangezien de toename van het elektriciteitsverbruik en in het bijzonder van het elektriciteitsverbruik waarin door het produktievermogen moet worden voorzien, aanmerkelijk groter was dan in het Elektriciteitsplan was verondersteld, was het noodzakelijk de startwaarde voor de prognose te herzien. In het Elektriciteitsplan wezen wij er reeds op dat de daarin opgenomen prognose aanzienlijk hogere besparingen, waarin begrepen dan de autonome besparingen zoals die bij ongewijzigd beleid verwacht zouden moeten worden. De hoge groeicijfers in de afgelopen jaren bevestigen onze indruk dat de ontwikkeling van de besparingen achterblijft bij onze prognose. Desalniettemin is er in het Elektriciteitsplan opnieuw voor gekozen hoge besparingen in de prognose op te nemen, zelfs nog in iets sterkere mate dan in de prognose van het voorgaande elektriciteitsplan. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat door de overheid en door de distributiesector nieuwe activiteiten ter stimulering van besparing zijn opgestart in het kader van het Beleidsplan Energiebesparing en Stromingsbronnen (BES) en het MAP, waarvan de resultaten in de huidige verbruiksontwikkeling nog niet zichtbaar kunnen zijn en pas op termijn zichtbaar zullen worden. 32 Op grond waarvan wordt aangenomen dat de relatief hoge groei van het elektriciteitsverbruik een tijdelijk karakter heeft; is met de raming van de groei van de elektriciteitsvraag in voldoende mate rekening gehouden met de substitutie effecten. Op bladzijde 20 van het E-plan wordt gesproken over de huidige hoge groei van het elektriciteitsverbruik en de economie. Direct daaraan voorafgaand werd gesteld dat het BNP in 1988 met 3,4% toenam. Als vervolgens wordt gesteld dat ervan wordt uitgegaan dat deze hoge groei een tijdelijk karakter heeft, wordt er daarmee op gedoeld dat wij niet verwachten dat de toename van het BNP met 3,4% per jaar geconti nueerd zal worden, maar dat voor de lange termijn wordt gerekend met een lagere groei van het BNP, namelijk van gemiddeld 2,6% per jaar. Een en ander staat geheel los van het feit dat in de prognose van het elektriciteitsverbruik bovendien is gerekend met een sterke toename van Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 34

35 de besparingen en daardoor met een toename van het elektriciteitsver bruik die relatief laag is, in relatie tot de economische groei. Dit is een bewuste keuze gelet op de energiebesparingsactiviteiten van de overheid en de distributiesector. Verwezen zij ook naar het antwoord op vraag 31. Tot op heden moeten wij echter constateren dat de hoge groei van het elektriciteitsverbruik zich doorzet en dat van enige vermindering nog niets blijkt. In de prognose is zo goed mogelijk rekening gehouden met substitutie effecten. 33 De berekende elektriciteitsbesparing over de periode bedraagt kennelijk 14%. 1% meer dan een eerdere raming: wat betekent het daarnaast aangeduide voortgezette besparingsgedrag dat in dezelfde periode verantwoordelijk is voor een 5 a 10% lager gebruik. Ten aanzien van energiebesparing en elektriciteitsbesparing worden verschillende begrippen gehanteerd. Energiebesparing kan worden gerealiseerd door het gebruik van efficiëntere apparatuur. Daarnaast is echter ook energiebesparing mogelijk door bewust besparingsgedrag, dat wil zeggen door apparatuur niet onnodig te gebruiken of aan te laten staan, en apparatuur zo te gebruiken dat het nuttig effect zo hoog mogelijk is. De elektriciteitsbesparingspercentages van 13% in het vorige elektrici teitsplan en 14% in dit elektriciteitsplan hebben uitsluitend betrekking op de efficiency-verbetering van de apparatuur en de verbruikstoepas singen. De energiebesparing die het gevolg is van energiebewust gedrag is impliciet begrepen in de intensiteitsontwikkeling van het verbruik in de verschillende sectoren die aan de verbruiksprognose ten grondslag ligt. Zoals ook in het antwoord op vraag 31 werd aangegeven, is er voor gekozen om, hoewel de verbruiksontwikkeling in de afgelopen jaren daar geen aanleiding toe geeft, opnieuw van deze hoge besparingspercen tages uit te gaan, gelet op de voorgenomen stimuleringsactiviteiten van de overheid en van de distributiesector. Wij achten het aannemelijk dat een stimuleringsbeleid dat zodanige effecten zal hebben op de efficiency-verbetering ook van invloed zal zijn op het besparingsgedrag, en hebben dat in het elektriciteitsplan aangegeven. 34 In hoeverre ziet de Sep zich een rol toebedeeld om ook gedragsveran deringen met betrekking tot energiebesparing te bevorderen. Sep heeft als Aangewezen Vennootschap op grond van de Elektrici teitswet 1989 een aantal functies te vervullen, teneinde te zamen met de elektrïciteitsproduktiebedrijven zorg te dragen voor het betrouwbaar en doelmatig functioneren van de landelijke openbare elektriciteitsvoor ziening, tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk verant woorde wijze. Deze betreffen met name de elektriciteitsproduktie en de planning daarvan. Sep bevordert energiebesparing bij de elektriciteitsproduktie door een zo efficiënt mogelijke produktie, waarbij ook initiatieven worden ontwikkeld om het nuttig gebruik van restwarmte te bevorderen (i. c. het warmteplan). Bij de planning van het produktievermogen dient Sep zo goed mogelijk rekening te houden met de te verwachten ontwikkeling van de elektrici teitsvraag. Het zijn de elektriciteitsverbruikers zelf die bepalen in welke mate elektriciteit zal worden gebruikt. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 35

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1988-1989 20 908 Elektriciteitsplan 1989-1998 Nr. 7 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 7 maart 1989 De vaste Commissie voor Economische Zaken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1989-1990 21 300 V Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk V (Ministerie van Buitenlandse Zaken) voor het jaar

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1996 1997 25 026 Reductie CO 2 -emissies Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal s-gravenhage,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1990-21 800 IX B Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk IX B (Ministerie van Financiën) voor het jaar Nr. 25 VERSLAG

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1989-1990 21 508 Elektriciteitsplan 1991-2000 Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Derde Energienota Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergade~aar1995-1996 24525 Derde Energienota Nr. 2 INHOUDSOPGAVE DERDE ENERGIENOTA 1995 Samenvatting en conclusies Inleiding Hoofdstuk 1 De uitdaging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1984-1985 Rijksbegroting voor het jaar 1985 18600 Hoofdstuk XIII Ministerie van Economische Zaken Nr. 19 LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 22 oktober 1984 De

Nadere informatie

Kernenergie. kernenergie01 (1 min, 22 sec)

Kernenergie. kernenergie01 (1 min, 22 sec) Kernenergie En dan is er nog de kernenergie! Kernenergie is energie opgewekt door kernreacties, de reacties waarbij atoomkernen zijn betrokken. In een kerncentrale splitst men uraniumkernen in kleinere

Nadere informatie

FOSSIELE BRANDSTOFFEN

FOSSIELE BRANDSTOFFEN FOSSIELE BRANDSTOFFEN De toekomst van fossiele energiebronnen W.J. Lenstra Inleiding Fossiele energiebronnen hebben sinds het begin van de industriele revolutie een doorslaggevende rol gespeeld in onze

Nadere informatie

Externe notitie. Petten, 8 juli Cees Volkers Wouter Wetzels. Afdeling Policy Studies ECN-N Van

Externe notitie. Petten, 8 juli Cees Volkers Wouter Wetzels. Afdeling Policy Studies ECN-N Van Externe notitie Petten, 8 juli 2013 Afdeling Policy Studies ECN-N--13-028 Van Cees Volkers Wouter Wetzels Onderwerp Nieuwste inzichten Nederlands gasverbruik Inleiding ECN Policy Studies voert regelmatig

Nadere informatie

Auteurs:E. Benz, C. Hewicker, N. Moldovan, G. Stienstra, W. van der Veen

Auteurs:E. Benz, C. Hewicker, N. Moldovan, G. Stienstra, W. van der Veen 30920572-Consulting 10-0198 Integratie van windenergie in het Nederlandse elektriciteitsysteem in de context van de Noordwest Europese elektriciteitmarkt Eindrapport Arnhem, 12 april 2010 Auteurs:E. Benz,

Nadere informatie

1 Kunt u zich de antwoorden herinneren van eerdere vragen over de import van groen gas? 1

1 Kunt u zich de antwoorden herinneren van eerdere vragen over de import van groen gas? 1 > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Directoraat-generaal Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres

Nadere informatie

Gegevens stroometikettering 2004

Gegevens stroometikettering 2004 CE CE Oplossingen voor Oplossingen voor milieu, economie milieu, economie en technologie en technologie Oude Delft 180 Oude Delft 180 2611 HH Delft tel: 015 2 150 150 fax: fax: 015 015 2 150 150 151 151

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR

Nadere informatie

28 november 2015. Onderzoek: Klimaattop Parijs

28 november 2015. Onderzoek: Klimaattop Parijs 28 november 2015 Onderzoek: Over het EenVandaag Opiniepanel Het EenVandaag Opiniepanel bestaat uit ruim 45.000 mensen. Zij beantwoorden vragenlijsten op basis van een online onderzoek. De uitslag van de

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen

Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen 31 mei 2012 INHOUDSOPGAVE Inleiding... 3 1. Totale resultaten... 4 1.1 Elektriciteitsverbruik... 4 1.2 Gasverbruik... 4 1.3 Warmteverbruik... 4 1.4 Totaalverbruik

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 621 Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet...) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 096 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het verrichten van werkzaamheden op zondagen en feestdagen Nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 417 Kabinetsformatie 2010 Nr. 2 BRIEF VAN DE INFORMATEUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hierbij zend ik u, daartoe

Nadere informatie

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies Emissiekentallen elektriciteit Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies Notitie: Delft, januari 2015 Opgesteld door: M.B.J. (Matthijs) Otten M.R. (Maarten) Afman 2 Januari

Nadere informatie

Pagina. De Minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus EK 'S-GRAVENHAGE. Den Haag,

Pagina. De Minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus EK 'S-GRAVENHAGE. Den Haag, De Minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus 20401 2500 EK 'S-GRAVENHAGE Den Haag, Uw kenmerk: Ons kenmerk: ACM/DE/2017/205229 Contactpersoon: [vertouwelijk] Onderwerp: 17.0309.01 Advies

Nadere informatie

Grootschalige introductie van micro wkk systemen. Harm Jeeninga ECN Beleidsstudies

Grootschalige introductie van micro wkk systemen. Harm Jeeninga ECN Beleidsstudies Grootschalige introductie van micro wkk systemen Harm Jeeninga ECN Beleidsstudies jeeninga@ecn.nl Micro wkk een controversieel onderwerp? De discussie rondom het nut van micro wkk wordt niet altijd niet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 723 Wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet) Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 28 juni 2017

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde Nr. 422 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst AAN: De Centrales van Overheidspersoneel, toegelaten tot het Sectoroverleg Rijkspersoneel De Voorzitter van het Sectoroverleg Rijkspersoneel Bijlagen 1 AAC/92.064

Nadere informatie

Datum 23 december 2016 Betreft Voortgangsrapportage Energieakkoord 2016 en uitvoering Urgendavonnis

Datum 23 december 2016 Betreft Voortgangsrapportage Energieakkoord 2016 en uitvoering Urgendavonnis > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Directoraat-generaal Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres

Nadere informatie

Rol van WKK in een toekomstige Nederlandse energievoorziening:

Rol van WKK in een toekomstige Nederlandse energievoorziening: Rol van WKK in een toekomstige Nederlandse energievoorziening: Betaalbaar & betrouwbaar? Robert Harmsen ECN Beleidsstudies COGEN Symposium Zeist 22 oktober 2004 Een blik naar de toekomst (1) Four Futures

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 769 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen Nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22152 Voorlichtingscampagnes van het Rijk Nr. 3 VERSLAG Vastgesteld 11 oktober 1991 De Commissie voor de Rijksuitgaven 1 legt over dit rapport

Nadere informatie

Prof. Jos Uyttenhove. E21UKort

Prof. Jos Uyttenhove. E21UKort Historisch perspectief 1945-1970 Keerpunten in de jaren 70 oliecrisis en milieu Tsjernobyl (1986) ramp door menselijke fouten Kyoto protocol (1997) (CO 2 en global warming problematiek) Start alternatieven

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 820 Wijziging van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000) Nr. 13 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 9 november 1999 Het voorstel van wet

Nadere informatie

Kernenergie. Van uitstel komt afstel

Kernenergie. Van uitstel komt afstel 23 Kernenergie. Van uitstel komt afstel Bart Leurs, Lenny Vulperhorst De business case van Borssele II staat ter discussie. De bouw van een tweede kerncentrale in Zeeland wordt uitgesteld. Komt van uitstel

Nadere informatie

Bijlage 1 Overzicht besluitvorming Zuiderzeelijn

Bijlage 1 Overzicht besluitvorming Zuiderzeelijn Bijlage 1 Overzicht besluitvorming Zuiderzeelijn 1998 Kabinet - Verslag Algemeen Overleg 16-4-1998, kamerstuk 25017, nr. 9 Naar aanleiding van aanbeveling van Commissie Langman om de mogelijkheden van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 239 Stimulering duurzame energieproductie Nr. 62 BRIEF VAN HET PRESIDIUM Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag,

Nadere informatie

2016-04-15 H2ECOb/Blm HOE KAN DE ENERGIETRANSITIE WORDEN GEREALISEERD? Probleemstelling

2016-04-15 H2ECOb/Blm HOE KAN DE ENERGIETRANSITIE WORDEN GEREALISEERD? Probleemstelling HOE KAN DE ENERGIETRANSITIE WORDEN GEREALISEERD? Probleemstelling Op de internationale milieuconferentie in december 2015 in Parijs is door de deelnemende landen afgesproken, dat de uitstoot van broeikasgassen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 209 Regeling van de tijdelijke vervanging van wethouders en gedeputeerden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte B MEMORIE VAN ANTWOORD

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 33 561 Structuurvisie Windenergie op Zee (SV WoZ) Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 82 6 mei 2009 Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 april 2009, nr. IVV/I/2009/9524, tot

Nadere informatie

Attitude van Nederland, Zeeland en Borsele ten aanzien van verschillende energiebronnen. Energiemonitor 2010

Attitude van Nederland, Zeeland en Borsele ten aanzien van verschillende energiebronnen. Energiemonitor 2010 Attitude van Nederland, Zeeland en Borsele ten aanzien van verschillende energiebronnen Energiemonitor 2010 Index 1. Inleiding 2. Populariteit energievormen 3. Bouwen tweede kerncentrale 4. Uitbreiding

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008 2009 30 432 Voorstel van wet van de leden Depla en Blok houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 016 Regeling van de mogelijke toewijzing van extra zetels voor Nederland in het Europees Parlement Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Nadere informatie

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur en Milieu Bestuurskern Dir.Veifigheid en Risicos Cluster c Plesmanweg 1-6 Den Haag Datum 11juli 2017 Kenmerk Intentieverklaring beëindiging incidentele chloortransporten door

Nadere informatie

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ/2005/30013 (3764) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 32 627 (Glas)tuinbouw Nr. 23 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 22 maart 2016 De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1996 1997 25 097 Structuurverandering elektriciteitssector 24 694 Elektriciteitsplan 1997 2006 Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Elektrische auto stoot evenveel CO 2 uit als gewone auto

Elektrische auto stoot evenveel CO 2 uit als gewone auto Elektrische auto stoot evenveel CO 2 uit als gewone auto Bron 1: Elektrische auto s zijn duur en helpen vooralsnog niets. Zet liever in op zuinige auto s, zegt Guus Kroes. 1. De elektrische auto is in

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Directoraat-generaal Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres

Nadere informatie

EUROPEES PARLEMENT. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (COM(2002) C5-0366/ /0185(COD))

EUROPEES PARLEMENT. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (COM(2002) C5-0366/ /0185(COD)) EUROPEES PARLEMENT 1999 2004 Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie 27 november 2002 WERKDOCUMENT over Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad Inzake de bevordering

Nadere informatie

Voortgangsrapportage CO 2 reductie 1 e helft 2014

Voortgangsrapportage CO 2 reductie 1 e helft 2014 Voortgangsrapportage CO 2 reductie 1 e helft 2014 CO 2 Prestatieladder - Niveau 3 Datum: 1 november 2014 Versie: 1 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 1 2. Basisgegevens... 2 2.1 Beschrijving van de organisatie...

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1989-1990 21442 Aandelenvervreemding Eurometaal Nr. 2 1 Samenstelling: Leden: Stemerdink (PvdA), Gualthèrie van Weezel (CDA), Frinking (CDA), ondervoor zittter,

Nadere informatie

Aan de raad AGENDAPUNT NR. 4. Doetinchem, 14 februari 2018 ALDUS VASTGESTELD 22 FEBRUARI 2018

Aan de raad AGENDAPUNT NR. 4. Doetinchem, 14 februari 2018 ALDUS VASTGESTELD 22 FEBRUARI 2018 Aan de raad AGENDAPUNT NR. 4 ALDUS VASTGESTELD 22 FEBRUARI 2018 Vaststellen gedachtenlijn naar de toekomst bedrijventerreinen West Achterhoek Te besluiten om: 1. De gedachtenlijn naar de toekomst voor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 Rijksbegroting voor het jaar 1986 19200 Hoofdstuk XIII Ministerie van Economische Zaken Nr. 59 LIJST VAN ANTWOORDEN 1 Ontvangen 4 maart 1986 1

Nadere informatie

Westvoorne CO 2 - uitstoot

Westvoorne CO 2 - uitstoot Westvoorne CO 2 - uitstoot De grafiek geeft de CO 2-uitstoot verdeeld over de hoofdsectoren over de jaren 2010 tot en met 2013. Cijfers zijn afkomstig uit de Klimaatmonitor van RWS. Cijfers over 2014 zijn

Nadere informatie

De Minister van Economische Zaken; In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Overwegende,

De Minister van Economische Zaken; In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Overwegende, Besluit van de Minister van Economische Zaken van 4 december 2014, nr. DGETM-ED/14172990, tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve van project transmissiesysteem op zee Borssele De Minister

Nadere informatie

Lijst van vragen en antwoorden - wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake de aansluiting op het distributienet voor gas

Lijst van vragen en antwoorden - wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake de aansluiting op het distributienet voor gas Lijst van vragen en antwoorden - wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake de aansluiting op het distributienet voor gas Kamerstuknummer : 32 757-146 Vragen aan Commissie : Regering : Binnenlandse Zaken

Nadere informatie

Net voor de Toekomst. Frans Rooijers

Net voor de Toekomst. Frans Rooijers Net voor de Toekomst Frans Rooijers Net voor de Toekomst 1. Bepalende factoren voor energie-infrastructuur 2. Scenario s voor 2010 2050 3. Decentrale elektriciteitproductie 4. Noodzakelijke aanpassingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid Nr. 187 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 6 mei 2015 De commissie voor de Rijksuitgaven en de

Nadere informatie

: Nederlandse elektriciteitscentrales en onconventioneel gas

: Nederlandse elektriciteitscentrales en onconventioneel gas 30109151-Consulting 10-2303, rev.2 8-Feb-11 HKo/JMW Notitie aan van Betreft : AER/Den Haag : KEMA Nederland : Nederlandse elektriciteitscentrales en onconventioneel gas 1 INLEIDING De AER gaat een advies

Nadere informatie

Uitspraak geanonimiseerd

Uitspraak geanonimiseerd Uitspraak Geschillencommissie EZa inzake het geschil tussen (Klager) en de stichting Oogheelkundig Centrum Haarlemmermeer De procedure De Geschillencommissie EZa (hierna: de Commissie) heeft op 4 december

Nadere informatie

De Energietransitie van de Elektriciteitsproductie

De Energietransitie van de Elektriciteitsproductie De Energietransitie van de Elektriciteitsproductie door Adriaan Wondergem 6 october 2010 De Energietransitie van de Elektriciteitsproductie van 2008 tot 2050. De kernvragen zijn: Hoe ziet een (bijna) CO2-loze

Nadere informatie

Startnotitie m.e.r.-procedure

Startnotitie m.e.r.-procedure Zuid West Publiekssamenvatting Startnotitie m.e.r.-procedure Zuid-West 380 kv hoogspanningsverbinding De ministeries van Economische Zaken en VROM werken samen met TenneT aan de Zuid-West 380 kv-verbinding

Nadere informatie

Energie, technologie en milieuproblemen: Europees onderzoek schetst somber wereldbeeld in 2030

Energie, technologie en milieuproblemen: Europees onderzoek schetst somber wereldbeeld in 2030 IP/3/661 Brussel, 12 mei 23 Energie, technologie en milieuproblemen: Europees onderzoek schetst somber wereldbeeld in 23 In 23 zal het wereldenergieverbruik verdubbeld zijn; fossiele brandstoffen, voornamelijk

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 362 Voorstel van wet van het lid Duyvendak tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het beperken van de emissies

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 525 Wijziging van de Tracéwet, de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder in verband met de verruiming van de mogelijkheid om fouten in het

Nadere informatie

Insights Energiebranche

Insights Energiebranche Insights Energiebranche Naar aanleiding van de nucleaire ramp in Fukushima heeft de Duitse politiek besloten vaart te zetten achter het afbouwen van kernenergie. Een transitie naar duurzame energie is

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 929 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het ongewijzigd laten van het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering tot en

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22300X111 Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XIII (Ministerie van Economische Zaken) voor het jaar1992

Nadere informatie

Wat zijn voor Nederland de argumenten voor en tegen CO2-afvang en -opslag (CCS*)?

Wat zijn voor Nederland de argumenten voor en tegen CO2-afvang en -opslag (CCS*)? Nederland de argumenten en CO2-afvang Nederland de argumenten en CO2-afvang Nederland de argumenten en CO2-afvang Nederland de argumenten en CO2-afvang Nederland de argumenten en CO2-afvang Nederland de

Nadere informatie

Rapport. Datum: 12 september 2007 Rapportnummer: 2007/195

Rapport. Datum: 12 september 2007 Rapportnummer: 2007/195 Rapport Datum: 12 september 2007 Rapportnummer: 2007/195 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het met ingang van het belastingjaar 2007 niet meer mogelijk zal zijn om voor de aangifte inkomstenbelasting

Nadere informatie

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord.

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 17 van de Mededingingswet. Zaaknummer 741/Overeenkomst

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1993-1994 23400 VIII Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk VIII (Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) voor

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 32 757 Bouwbesluit 2012 B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 29 juni 2018 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges

Nadere informatie

Overzicht lessenserie Energietransitie. Lessen Energietransitie - Thema s en onderwerpen per les.

Overzicht lessenserie Energietransitie. Lessen Energietransitie - Thema s en onderwerpen per les. 1 Lessen Energietransitie - Thema s en onderwerpen per les. 2 Colofon Dit is een uitgave van Quintel Intelligence in samenwerking met GasTerra en Uitleg & Tekst Meer informatie Kijk voor meer informatie

Nadere informatie

Erven, belasting en rente. Rapport over een klacht over de voorlichting van de Belastingdienst.

Erven, belasting en rente. Rapport over een klacht over de voorlichting van de Belastingdienst. Erven, belasting en rente Rapport over een klacht over de voorlichting van de Belastingdienst. Oordeel De Nationale ombudsman vindt de klacht over de Belastingdienst gegrond. Datum: 19 maart 2015 Rapportnummer:

Nadere informatie

Capaciteitsplan Elektriciteit

Capaciteitsplan Elektriciteit Titel Nummer Datum 31 oktober 2002 Inhoud Pagina 1 INLEIDING... 3 2 HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE BEHOEFTE AAN TRANSPORT... 3 2.1 HET MAXIMALE SCENARIO... 4 2.2 HET MINIMALE SCENARIO... 5 2.3 HET WERKELIJKE SCENARIO...

Nadere informatie

Mark Frequin. Voormalig Directeur-Generaal Energie en Telecom Ministerie van Economische Zaken

Mark Frequin. Voormalig Directeur-Generaal Energie en Telecom Ministerie van Economische Zaken Mark Frequin Voormalig Directeur-Generaal Energie en Telecom Ministerie van Economische Zaken Energiebeleid: van context tot acties. Mark Frequin Rijks Universiteit Groningen Inhoud 1. Context 2. Richting

Nadere informatie

Rapport. Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen. Datum: 22 januari 2013. Rapportnummer: 2013/007

Rapport. Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen. Datum: 22 januari 2013. Rapportnummer: 2013/007 Rapport Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen Datum: 22 januari 2013 Rapportnummer: 2013/007 2 De klacht en de achtergronden De Nationale ombudsman ontving in het voorjaar van 2012

Nadere informatie

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet. Hieronder het antwoord van de staatssecretaris van BZK op vragen uit de Kamer over de voorgestelde verlenging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand. Van deze tekst zijn twee versies in omloop geweest

Nadere informatie

Notitie BOUWEN VOOR BEHOEFTE IN AFWACHTING VAN REGIONALE BESLUITVORMING

Notitie BOUWEN VOOR BEHOEFTE IN AFWACHTING VAN REGIONALE BESLUITVORMING Notitie BOUWEN VOOR BEHOEFTE IN AFWACHTING VAN REGIONALE BESLUITVORMING FEBRUARI 2015 INHOUD 1. Inleiding... 3 2. Opties vooruitlopend op vaststelling regionale woonagenda... 4 3. Bouwen voor de behoefte...

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 36159 18 december 2014 Toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve van het project transmissiesysteem op zee

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2009 2010 32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)

Nadere informatie

Energie: inleiding en beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Energie: inleiding en beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving ( Indicator 11 augustus 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Energiedragers De economie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 27 859 Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) Nr. 117 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 14 november

Nadere informatie

Uitspraak. van de Huurcommissie. Verzoek toetsing aanvangshuurprijs (artikel 249 van het Burgerlijk Wetboek) ZKN

Uitspraak. van de Huurcommissie. Verzoek toetsing aanvangshuurprijs (artikel 249 van het Burgerlijk Wetboek) ZKN Uitspraak van de Huurcommissie Verzoek toetsing aanvangshuurprijs (artikel 249 van het Burgerlijk Wetboek) Woonruimte Welschapsedijk 70 5652 XN EINDHOVEN Hierna te noemen: de woonruimte Verzoeker Hierna

Nadere informatie

Samenvatting voor beleidsmakers

Samenvatting voor beleidsmakers Road book towards a nuclear-free Belgium. How to phase out nuclear electricity production in Belgium? rapport door Alex Polfliet, Zero Emissions Solutions, in opdracht van Greenpeace Belgium Samenvatting

Nadere informatie

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer Samenvatting Burgers verwachten dat de overheid het voortouw neemt bij het aanpakken van duurzaamheidsproblemen. In deze

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 30 826 Voorstel van wet van de leden Van Gerven en Dijsselbloem houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij) Nr. 40

Nadere informatie

Wie wind niet durft, verliest!

Wie wind niet durft, verliest! Wie wind niet durft, verliest! Onderzoek naar de (on)haalbaarheid van de doelstellingen van de gemeente Hellendoorn op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie met en zonder windmolens 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

Matrix toekomst grondbank, 26 mei 2016

Matrix toekomst grondbank, 26 mei 2016 Matrix toekomst grondbank, 26 mei 2016 Toelichting Matrix toekomst grondbank Haarlem Stoppen met grondbankactiviteiten Haarlem Bij deze 0-optie wordt geen vrijkomende grond meer bewaard en is er dus geen

Nadere informatie

Energieneutraal keten sluisdeur Goese Sas

Energieneutraal keten sluisdeur Goese Sas Energieneutraal keten sluisdeur Goese Sas Door de vastgestelde energie- en klimaatdoelstelling binnen Europa om in 2050 energieneutraal te zijn, is het voor de hele samenleving maar met name voor bedrijven

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. Vaste commissie voor EL&I Postbus 20018 2500 EA Den Haag. Geachte Tweede Kamerleden,

Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. Vaste commissie voor EL&I Postbus 20018 2500 EA Den Haag. Geachte Tweede Kamerleden, Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. Vaste commissie voor EL&I Postbus 20018 2500 EA Den Haag Datum 0 Contactpersoon Doorkiesnummer Mailadres 1/5 Geachte Tweede Kamerleden, U heeft op 5 december de

Nadere informatie

Collegevoorstel. Zaaknummer: Exploitatie zwembad die Heygrave

Collegevoorstel. Zaaknummer: Exploitatie zwembad die Heygrave Collegevoorstel Inleiding 25 maart 2014 is het voorstel onderzoek sportbedrijf (00383372) in het college behandeld. In het onderzoek is ingegaan op de kosten en opbrengsten van het sportbedrijf voor de

Nadere informatie

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL Doelstellingen - Mondiaal Parijs-akkoord: Well below 2 degrees. Mondiaal circa 50% emissiereductie nodig in

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

Achtergrond leveringszekerheid L-gas en wettelijke taak GTS met betrekking tot kwaliteitsconversie

Achtergrond leveringszekerheid L-gas en wettelijke taak GTS met betrekking tot kwaliteitsconversie Achtergrond leveringszekerheid L-gas en wettelijke taak GTS met betrekking tot kwaliteitsconversie Afdeling Network Configuration Rapport Achtergrond leveringszekerheid L-gas en wettelijke taak GTS met

Nadere informatie

Energieprijzen in vergelijk

Energieprijzen in vergelijk CE CE Oplossingen voor Oplossingen milieu, economie voor milieu, en technologie economie en technologie Oude Delft 180 Oude Delft 180 611 HH Delft 611 HH Delft tel: tel: 015 015 150 150 150 150 fax: fax:

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Plesmanweg 1-6 2597 JG Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456

Nadere informatie