NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services"

Transcriptie

1 COP_Alfa MiTo NL 25/02/ Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services

2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen er dan ook werkelijk elk detail en onderdeel van. In de erkende Alfa Romeo Service garages bieden rechtstreeks door ons opgeleide technici u kwaliteit en professionaliteit voor alle onderhoudswerken. De Alfa Romeo garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles en voor praktische adviezen door onze deskundigen. Met de Originele Alfa Romeo-onderdelen behoudt u steeds de betrouwbaarheid, het comfort en de prestaties van uw nieuwe wagen: daarvoor heeft u ook voor deze wagen gekozen. Vraag altijd om Originele Onderdelen voor de componenten in onze auto's; wij bevelen u deze aan omdat ze het resultaat zijn van ons engagement bij de research en de ontwikkeling van uiterst innovatieve technologieën. Vertrouw daarom op Originele Onderdelen omdat zij alleen specifiek door Alfa Romeo voor uw auto ontworpen zijn. : REMSYSTEEM ECOLOGIE: ROETFILTERS, ONDERHOUD AIRCONDITIONING COMFORT: WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS PERFORMANCE: BOUGIES, INSPUITVENTIELEN EN ACCU'S LINEACCESSORI: STANGEN IMPERIAAL, VELGEN

3

4

5 Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten waarderen. Wij raden aan het meteen door te lezen voordat u voor de eerste keer gaat rijden. Dit boekje bevat informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van de auto, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen van uw Alfa Romeo kunt halen. Dit boekje geeft tevens een beschrijving van de speciale kenmerken, essentiële informatie over het correcte onderhoud van uw Alfa Romeo, alsmede tips voor veilig rijden. Lees aandachtig de waarschuwingen en aanwijzingen voorafgegaan door de volgende symbolen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; milieubescherming. Het bijgevoegde garantieboekje geeft een opsomming van de diensten die Alfa Romeo aan haar klanten biedt: het garantiecertificaat met termen en voorwaarden om de geldigheid ervan te behouden; een serie aanvullende diensten die voor Alfa Romeo klanten beschikbaar zijn. Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van deze middelen spoedig vertrouwd zult raken met uw nieuwe auto en de service van de mensen bij Alfa Romeo zult waarderen. Veel leesplezier gewenst... en goede reis! Dit instructieboek beschrijft alle versies van de Alfa MiTo. Derhalve dient uitsluitend de informatie in beschouwing te worden genomen die betrekking heeft op het uitrustingsniveau, de motor en de versie die u gekocht hebt. De gegevens in deze publicatie zijn slechts indicatief. Fiat Group Automobiles kan op elk moment de in deze publicatie beschreven specificaties van het automodel om technische of commerciële redenen wijzigen. Neem voor meer informatie contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.

6 VERPLICHT LEZEN! TANKEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. DE MOTOR STARTEN Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken, zet de versnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai de contactsleutel naar de stand AVV en laat hem los zodra de motor start. Dieselmotoren: draai de contactsleutel naar de stand MAR en wacht tot de controlelampjes en doven; draai vervolgens de contactsleutel naar de stand AVV en laat hem los zodra de motor start. PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet boven gras, dennennaalden of ander ontvlambaar materiaal: brandgevaar. MILIEUBESCHERMING Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met de uitlaatgasemissie, om een betere bescherming van het milieu te garanderen. ELEKTRISCHE ACCESSOIRES Als na aanschaf van de auto besloten mocht worden om elektrische accessoires toe te voegen (met het risico dat de accu langzaam ontlaadt), neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Zij kunnen het totale stroomverbruik berekenen en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. CODE-card (voor bepaalde versies/markten) Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Het is raadzaam de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben; deze code is nodig bij een noodstart. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Een correct onderhoud van de auto is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid van de auto, zijn milieuvriendelijkheid en lage bedrijfskosten gedurende langere tijd te garanderen. HET INSTRUCTIEBOEKJE BEVAT......belangrijke informatie, tips en waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en onderhoud van uw auto. Besteed speciale aandacht aan de symbolen (veiligheid van de inzittenden) (milieubescherming) (toestand van de auto).

7 DASHBOARD WEGWIJS IN UW De aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, de instrumenten en de lampjes kunnen variëren afhankelijk van de verschillende versies. WEGWIJS IN UW fig. 1 A0J Luchtroosters voor ontwaseming van de zijruiten 2. Verstelbare luchtstroomroosters 3. Bedieningshendel buitenverlichting 4. Instrumentenpaneel 5. Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter en tripcomputer 6. Autoradio (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 7. Verstelbare luchtroosters 8. Waarschuwingsknipperlichten, knop portiervergrendeling/-ontgrendeling 9. Frontairbag passagierszijde 10. Dashboardkastje 11. Bedieningsorganen voor verwarming/ventilatie/klimaatregeling 12. Versnellingspook 13. "Alfa DNA"-systeem 14. Contactslot 15. Knie-airbag bestuurderszijde (voor bepaalde versies/markten) 16. Frontairbag bestuurderszijde 17. Cruise control-hendel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 18. Toegangsklepje zekeringenkast 19. Paneel met diverse bedieningsknoppen. 3

8 WEGWIJS IN UW INSTRUMENTENPANEEL VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 2 A0J1540 A. Snelheidsmeter B. Multifunctioneel display C. Toerenteller D. Brandstofmeter met reservelampje E. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting en Waarschuwingslampjes alleen beschikbaar voor dieseluitvoeringen. Bij dieseluitvoeringen bedraagt de maximale schaalwaarde 6000 t/min BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 4

9 VERSIES MET HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY WEGWIJS IN UW fig. 3 A0J1541 A. Snelheidsmeter B. Herconfigureerbaar multifunctioneel display C. Toerenteller D. Brandstofmeter met reservelampje E. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting en Waarschuwingslampjes alleen beschikbaar voor dieseluitvoeringen. Bij dieseluitvoeringen bedraagt de maximale schaalwaarde 6000 t/min BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 5

10 WEGWIJS IN UW 6 SNELHEIDSMETER Geeft de snelheid van het voertuig weer. TOERENTELLER Geeft het motortoerental aan. BRANDSTOFMETER Geeft de hoeveelheid brandstof in de tank aan. Het reservelampje op de meter gaat branden wanneer er nog 5à7 liter brandstof in de tank is; tank in dat geval brandstof bij zodra dit mogelijk is. Rijd niet met een bijna lege tank: een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator schade toebrengen. KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER De wijzer geeft de koelvloeistoftemperatuur aan en meldt de gebruiker wanneer de koelvloeistoftemperatuur hoger is dan circa 50 C. Bij normaal gebruik kan de wijzer op verschillende standen staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden. Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de koelvloeistoftemperatuur te hoog is; zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. LAMPJES OP INSTRUMENTENPANEEL Algemene waarschuwingen Wanneer het waarschuwingslampje brandt, worden bij sommige versies ook specifieke berichten weergegeven en/of geluidssignalen voortgebracht. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen door hun beknopt karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het is daarom raadzaam het instructieboek altijd aandachtig te lezen. Raadpleeg bij melding van een storing steeds de informatie in deze paragraaf. Remvloeistofniveau te laag (rood) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Het lampje (of symbool op de display) gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld door een lek in het remcircuit. De display toont een speciale melding. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Aangetrokken handrem (rood) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Het lampje (of symbool op de display) gaat branden wanneer de handrem wordt ingeschakeld. Als de auto in beweging is, wordt ook een geluidssignaal voortgebracht. BELANGRIJK Controleer of de handrem is ingeschakeld als het lampje tijdens het rijden gaat branden.

11 Storing EBD Wanneer bij draaiende motor de lampjes (rood), (amber) gelijktijdig branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In dergelijke gevallen kunnen de achterwielen bij hard remmen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan beginnen slippen. De display toont een speciale melding. Rijd zeer voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem onmiddellijk te laten controleren. Storing ABS (geel) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Het lampje (of symbool op de display) gaat branden wanneer er een storing in het systeem is. In dergelijke gevallen blijft het remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS systeem. Rijd voorzichtig veder en laat het systeem onmiddellijk door het dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicenetwerk controleren. De display toont een speciale melding. Remblokslijtage (geel) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje (of symbool op de display) gaat branden wanneer de remblokken voor en achter versleten zijn. Laat ze in dat geval zo snel mogelijk vervangen. De display toont een speciale melding. Storing airbag (rood) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Als het lampje vast blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem. De display toont een speciale melding. Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje gaat niet branden of blijft vast branden tijdens het rijden (samen met het bericht op het display), dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk geactiveerd worden. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden. WEGWIJS IN UW 7

12 WEGWIJS IN UW 8 Bij storing waarschuwingslampje, ondanks het knipperen van het waarschuwingslampje in het frame op de achteruitkijkspiegel en het uitschakelen (daar waar aanwezig) van de passagiersairbag, bij versies met multifunctioneel display op het instrumentenpaneel, gaat ook het lampje knipperen en wordt een speciaal bericht weergegeven. Bij versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display verschijnt daarentegen het symbool en een bericht op het display Laadstroom accu onvoldoende (rood) (voor bepaalde versies/markten) Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, is het normaal dat het lampje iets later dooft). Raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk als het lampje (of het symbool op de display) continu of knipperend gaat branden. Storing elektrische stuurbekrachtiging (rood) (voor bepaalde versies/markten) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Als het lampje (of het symbool op de display) blijft/blijven branden, zou de elektrische stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om de auto te besturen. Het sturen blijft echter wel mogelijk. De display toont een speciale melding. Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk. Start&Stop systeem uitschakelen (amber) Wanneer het Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld via de knop op het extra bedieningspaneel nabij het stuurwiel, gaat het controlelampje branden. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op de display. CONTINU BRANDEND: Motoroliedruk te laag (rood) KNIPPEREND: Motorolie verslechterd (voor bepaalde versies/markten - rood) Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden maar moet het doven zodra de motor is gestart. 1. Onvoldoende motoroliedruk Het controlelampje gaat aan en brandt continu (bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display) wanneer het systeem een te lage oliedruk detecteert.

13 Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden (bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display), zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. 2. Motorolie verslechterd (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat knipperend branden en bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Afhankelijk van de versie kan het lampje kan op verschillende manieren knipperen: elke twee uur 1 minuut; cycli van 3 minuten met intervallen van 5 seconden waarin het lampje niet brandt totdat de olie wordt ververst. Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het lampje blijven knipperen zoals voorheen beschreven totdat de olie wordt ververst. Bij sommige versies verschijnt ook een speciaal bericht op het display wanneer het lampje brandt. Het knipperen van het lampje moet niet als een storing worden beschouwd, maar wil de bestuurder erop wijzen dat de motorolie moet worden ververst na een normaal gebruik van het voertuig. Vergeet niet dat verslechtering van de motorolie wordt versneld door: overwegend stadsgebruik van de auto, waardoor het DPFregeneratieproces vaker moet worden uitgevoerd; gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet helemaal op bedrijfstemperatuur kan komen; herhaald onderbreken van het regeneratieproces, hetgeen wordt aangegeven door het branden van het DPF-lampje. Wanneer het lampje gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km na ontsteking van het lampje, worden ververst. Veronachtzaming van bovenstaande aanwijzingen kan leiden tot ernstige schade aan de motor en de garantie doen vervallen. Vergeet niet dat het branden van dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor. Voeg dus absoluut geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen. Koelvloeistoftemperatuur te hoog (rood) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Het lampje gaat branden wanneer de motor oververhit is. De display toont een speciale melding. Ga als volgt te werk wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden: tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir zich niet onder het MIN-teken bevindt. Als dit het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en controleer of het peil zich tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir bevindt. Controleer ook op de aanwezigheid van vloeistoflekken. Als het lampje bij de volgende start weer gaat branden, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. WEGWIJS IN UW 9

14 WEGWIJS IN UW 10 wanneer het voertuig onder veeleisende omstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld bij het bergop trekken van een aanhanger of wanneer de auto volgeladen is): snelheid minderen en, als het lampje blijft branden, het voertuig tot stilstand brengen. Wacht 2 of 3 minuten met draaiende motor en geef ietwat gas om de koelvloeistofcirculatie te bevorderen. Zet vervolgens de motor af. Controleer het vloeistofpeil zoals hiervoor beschreven. BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele minuten te laten draaien met het gaspedaal iets ingetrapt. Portieren niet goed gesloten (rood) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje (of symbool op de display) gaat branden wanneer een of meer portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn. Bij geopende portieren en als de auto rijdt wordt een geluidssignaal voortgebracht. Bij sommige versies gaat ook het lampje (of symbool op de display) branden wanneer de motorkap niet goed gesloten is. Storing EOBD/inspuitsysteem (geel) Onder normale omstandigheden, wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden maar dit moet doven zodra de motor is gestart. Wanneer het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, wijst dit op een onjuiste werking van het inspuitsysteem; met name duidt een vast brandend lampje op een storing in het brandstoftoevoer-/inspuitsysteem die overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik kan veroorzaken. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op de display. Onder deze omstandigheden kan men met gematigde snelheid verder rijden zonder te veel eisen aan de motor te stellen. Het langdurig rijden met brandend lampje kan schade aan de motor veroorzaken. Raadpleeg zo snel mogelijk het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het lampje dooft nadat de storing is verdwenen, maar de storing wordt door het systeem in het geheugen bewaard. OPMERKING (alleen voor benzinemotoren) Als het lampje knippert, kan dit op een mogelijk defect van de katalysator wijzen. Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten om het motortoerental te verlagen totdat het lampje niet meer knippert. Rijd verder met gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.

15 Wanneer, als de sleutel in de stand MAR wordt gedraaid, het lampje niet gaat branden of wanneer tijdens het rijden het lampje continu of knipperend gaat branden (bij sommige versies verschijnen ook een melding op de display), ga dan onmiddellijk naar een dealer van het Alfa Romeo Servicenetwerk. De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur waarmee de werking van het lampje kan worden gecontroleerd. Neem in elk geval de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin wordt gereden. ESC systeem (geel) (voor bepaalde versies/markten) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Als het lampje (met bericht + symbool op het display bij sommige versies) niet dooft of tijdens het rijden blijft branden, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het lampje gaat tijdens het rijden knipperen om aan te geven dat et ESC systeem werkt. Storing ASR Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Als het lampje (of het symbool op de display) continu blijft branden en niet dooft, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op de display. Het lampje gaat tijdens het rijden knipperen om aan te geven dat het VDC-systeem werkt. Storing Hill Holder Dit lampje gaat branden (bij sommige versies verschijnen ook een melding en een symbool op de display) als er een storing in het Hill Holder systeem optreedt. Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk. Storing Alfa Romeo CODE systeem/storing alarm (geel) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden (en bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display) wanneer een Alfa Romeo CODE systeemfout of alarmfout is waargenomen (voor bepaalde versies/markten). Raadpleeg in dat geval zo snel mogelijk het Alfa Romeo Servicenetwerk. Inbraakpoging Als het lampje knippert of, bij sommige versies, als het symbool op de display (samen met een melding) verschijnt, wordt een inbraakpoging aangegeven. Raadpleeg zo snel mogelijk het Alfa Romeo Servicenetwerk. WEGWIJS IN UW 11

16 WEGWIJS IN UW Voorgloeibougies (dieselversies) (geel) Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Het dooft wanneer de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Als de buitentemperatuur erg hoog of gematigd is, kan het lampje al na zeer korte tijd doven. Storing voorgloeibougies (dieselversies) Het lampje knippert (en bij sommige versies verschijnen een melding op de display) om een storing in het voorgloeisysteem aan te geven. Raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk om de storing zo spoedig mogelijk te laten verhelpen. Water in het dieselfilter (dieselversies) (geel) Het lampje brandt continu tijdens het rijden (er verschijnt ook een melding op de display) als er water in het brandstoffilter is waargenomen. Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het lampje op het display gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display), raadpleeg dan zo snel mogelijk het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen. Als het lampje onmiddellijk na het tanken gaat branden, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor onmiddellijk uit en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Brandstofreserve Beperkte actieradius (geel) Dit lampje gaat branden wanneer er nog circa 5 à 7 liter brandstof in de tank is. Wanneer het bereik minder is dan ongeveer 50 km (of het equivalent in mijl) is, verschijnt bij sommige versies een waarschuwing op de display. Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat knipperen, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. 12

17 Cruise control (groen) (voor bepaalde versies/markten) Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Het moet doven kort nadat de Cruise Control functie is uitgeschakeld. Het lampje gaat branden wanneer de draaiknop van de cruise control in de stand ON wordt gedraaid (zie de paragraaf Cruise Control in dit hoofdstuk). De display toont een speciale melding. bezig met regeneratie DPF (roetfilter) (alleen dieselmotoren met DPF) (geel) Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Enkele seconden na het starten van de motor moet dit lampje doven. Het lampje gaat continu branden om de bestuurder te waarschuwen dat het DPF systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels regeneratie. Het lampje zal niet bij elk DPF-regeneratieproces branden, maar alleen als de rijomstandigheden van die aard zijn dat de bestuurder hiervan op de hoogte zou moeten zijn. De auto moet tot aan het einde van het regeneratieproces in beweging blijven opdat het lampje dooft. Een regeneratieproces duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om het proces te voltooien worden bereikt door te rijden aan 60 km/h en met een toerental van meer dan 2000 tpm. Als dit lampje gaat branden, wijst dit niet op een storing in het voertuig en dus hoeft het niet naar een werkplaats worden gebracht. Bij sommige versies verschijnt ook een melding op de display wanneer het lampje brandt. Pas de rijsnelheid aan de verkeerscondities en weersomstandigheden aan en neem de wegenverkeerswetgeving in acht. De motor afzetten terwijl het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt aanbevolen altijd te wachten tot het lampje is gedoofd alvorens de motor af te zetten, zoals hierboven is beschreven. Het wordt sterk afgeraden de DPF-generatie bij stilstaand voertuig te voltooien. Snelheidslimiet overschreden (rood) (voor bepaalde versies/markten) Dit lampje (voor bepaalde versies/markten) gaat branden zodra de voertuigsnelheid boven 120 km/h komt. Zodra de voertuigsnelheid boven in de Set-up Menu ingestelde limiet komt (bv. 120 km/h), wordt bij sommige versies een melding en een symbool op de display weergegeven en weerklinkt een geluidssignaal. WEGWIJS IN UW 13

18 WEGWIJS IN UW 14 Algemene storingsmelding (geel) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden onder de volgende omstandigheden. Raadpleeg in dergelijke gevallen het Alfa Romeo Servicenetwerk om de storing zo spoedig mogelijk te laten verhelpen. Controlelampje storing airbag (versies met multifunctioneel display) Het lampje knippert (er verschijnt ook een bericht op het display) wanneer een storing is waargenomen met het airbag controlelampje. Storing buitenverlichting Zie beschrijving voor het controlelampje. Storing remlichten Zie beschrijving voor Storing remlichten. Afsluiter van de brandstoftoevoer Het lampje gaat branden wanneer de brandstofnoodschakelaar wordt ingeschakeld. Op de display verschijnt een speciale melding. Storing Start&Stop (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden wanneer een storing is het Start&Stop systeem wordt vastgesteld. Storing regensensor (voor bepaalde versies/markten) Zie beschrijving voor het controlelampje. Storing parkeersensor (voor bepaalde versies/markten) Zie beschrijving voor het controlelampje. Storing schemersensor (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden wanneer een storing is de schemersensor wordt vastgesteld. Storing motoroliedruksensor Het lampje gaat branden wanneer een storing in de motoroliedruksensor wordt gedetecteerd. Op de display verschijnt een speciale melding. Storing elektrische stuurbekrachtiging (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden wanneer een storing in de elektrisch stuurbekrachtiging is waargenomen. Water in dieselfilter (voor bepaalde versies/markten) Het lampje brandt als er water in het dieselfilter is waargenomen.

19 Snelheidslimiet overschreden (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden als de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden. Bij sommige versies verschijnen er bij het overschrijden van deze limiet een bericht en een symbool op het display en klinkt er een geluidssignaal. Mistachterlicht (geel) Het lampje gaan branden wanneer het mistachterlicht wordt ingeschakeld. Mistlampen voor (groen) Het lampje gaan branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld. Parkeerverlichting (groen) Dit lampje gaat branden wanneer de parkeerverlichting wordt ingeschakeld. Follow me home (groen) Dit lampje gaat branden (en er verschijnt ook een melding op de display) als deze functie wordt ingeschakeld (zie de paragraaf Follow me home in dit hoofdstuk). 2 Dimlicht (groen) Het lampje gaan branden wanneer het dimlicht wordt ingeschakeld. Grootlicht (blauw) Het lampje gaan branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld. Linker richtingaanwijzer (groen) Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzer-hendel omlaag wordt verplaatst of wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt. Rechter richtingaanwijzer (groen) Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt. WEGWIJS IN UW 15

20 WEGWIJS IN UW 16 Lage bandenspanning (voor bepaalde versies/markten) Dit lampje (of symbool op de display) gaat branden (bij sommige versies verschijnt ook een melding op de display) (alsook een geluidsignaal) als de bandenspanning van een of meerdere banden onder een bepaalde grenswaarde komt. Zo wordt de bestuurder door de TPMS op de hoogte gebracht wanneer de bandenspanning gevaarlijk laag is en het risico op lekkage optreedt. BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere banden met te lage spanning, dit kan de wendbaarheid van de auto nadelig beïnvloeden. Breng de auto tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen. Vervang het wiel meteen door het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) of repareer het m.b.v. de speciale reparatiekit (zie Een wiel vervangen in hoofdstuk Noodgevallen en raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk zo spoedig mogelijk. Storing TPMS Dit lampje (of symbool op de display) gaat branden (en bij sommige versies verschijnt ook een melding op de display) wanneer een fout in de TPMS is waargenomen. Raadpleeg in dat geval zo snel mogelijk het Alfa Romeo Servicenetwerk. Als een of meerdere wielen niet met sensoren wordt gemonteerd, verschijnt een melding op de display tot de oorspronkelijke condities zijn hersteld. Bandenspanning controleren De lampje (of symbool op de display) gaat branden (bij sommige versies verschijnt ook een melding op de display) wanneer de bandenspanning onder de aanbevolen waarde voor een lange levensduur van de band en een zuinig brandstofverbruik komt. Het lampje kan ook wijzen op drukverlies. Als twee of meerdere banden zich in voornoemde toestand bevinden, toont de display sequentieel de aanwijzingen voor elkeen van de banden. Onder dergelijke omstandigheden moet de juiste bandenspanning worden hersteld (zie het hoofdstuk Technische gegevens ). In-/uitschakeling Start&Stop systeem (voor bepaalde versies/markten) Inschakeling Start&Stop systeem Wanneer het Start&Stop systeem wordt ingeschakeld, verschijnt een melding op de display. Start&Stop systeem uitschakelen Versies met multifunctionele display: er wordt een bericht getoond wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld. Versies met herconfigureerbare multifunctionele display: het symbool en een bericht worden getoond wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld.

21 Storing Start&Stop-systeem Als er een storing optreedt in het Start&Stop systeem, knippert het symbool (versies met multifunctioneel display) of (versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display) op de display. Voor bepaalde versies/markten, indien aanwezig, wordt er ook een bericht weergegeven. Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk. Bagageruimte open Bij sommige versies wordt een melding + symbool op de display weergegeven wanneer de bagageruimte open is. Motorkap open Bij sommige versies wordt een melding + symbool op de display weergegeven wanneer de motorkap open is. Mogelijke aanwezigheid van ijs op de weg Bij versies met "Herconfigureerbare multifunctionele display" verschijnen er een bericht en een symbool wanneer de buitentemperatuur 3 C of lager bedraagt. Bij versies met multifunctioneel display, wordt alleen een melding weergegeven. BELANGRIJK Bij een storing van de buitentemperatuursensor, worden streepjes i.p.v. temperatuurwaarden op de display weergegeven. Afsluiter van de brandstoftoevoer Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display wanneer de afsluiter van de brandstoftoevoer inschakelt. Voor het opnieuw inschakelen van de afsluiter van de brandstoftoevoer, zie de paragraaf Afsluiter van de brandstoftoevoer in dit hoofdstuk. Storing buitenverlichting Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display wanneer een storing in een van de volgende lichten optreedt: dagverlichting (DRL) stadslicht richtingaanwijzers mistachterlicht kentekenverlichting. De storing kan de volgende oorzaken hebben: een of meer lampen doorgebrand, de betreffende zekering(en) doorgebrand of elektrische verbinding onderbroken. Storing remlichten Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display wanneer een storing in de remlichten optreedt. De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of elektrische verbinding onderbroken. WEGWIJS IN UW 17

22 WEGWIJS IN UW 18 Storing schemersensor (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display wanneer een storing in de schemersensor optreedt. Storing regensensor (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display wanneer een storing in de regensensor optreedt. Storing parkeersensor (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display wanneer een storing in de parkeersensoren optreedt. Storing dynamic suspension (actief schokdempersysteem) (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies, wordt het symbool + op de display weergegeven in geval van een storing in het actief schokdempersysteem. Raadpleeg in dat geval zo snel mogelijk het Alfa Romeo Servicenetwerk. Weergave van de gekozen rijmodus ( Alfa DNA -systeem) (voor bepaalde versies/markten) Bij versies met een "Herconfigureerbare multifunctionele display", wordt een + symbool samen met de gekozen rijmodus weergegeven DYNAMIC, NATURAL of ALL WEATHER. Er verschijnt een waarschuwingsbericht op het display wanneer een van deze rijmodi niet beschikbaar is. Bij versies met multifunctionele display, wordt samen met het speciale bericht ook een letter ("d" of "a") in functie van de gekozen rijmodus weergegeven. Weergave motorolieniveau (voor bepaalde versies/markten) Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, verschijnt het motorolieniveau enkele seconden op het display. Als het motorolieniveau onvoldoende is, wordt een bericht op het display weergegeven. BELANGRIJK Controleer voor het juiste olieniveau steeds de oliepeilstok (zie paragraaf Niveaus controleren in het hoofdstuk Onderhoud en zorg ). BELANGRIJK Controleer het oliepeil met de auto op een vlakke ondergrond voor een juiste aflezing. BELANGRIJK Om het olieniveau juist af te lezen, wacht ongeveer 2 seconden na de sleutel in de stand MAR-ON te hebben gezet alvorens de motor aan te zetten. BELANGRIJK Het olieniveau kan toenemen na een lange stilstand.

23 CONTROLELAMPJES IN HET FRAME OP DE ACHTERUITKIJKSPIEGEL Passagiersairbag/zijairbag uitgeschakeld (geel) Het lampje in het frame op de achteruitkijkspiegel (zie fig. 4) gaat branden wanneer de frontairbag en de zijairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Wanneer bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje eerst enkele seconden continu branden en vervolgens enkele seconden knipperen. Hierna zou het lampje moeten doven. Wanneer het lampje defect is, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Ook zorgt het airbagsysteem voor de automatische uitschakeling van de airbags aan passagierszijde (frontairbag en passagiersairbag, voor bepaalde versies/markten). Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden. Veiligheidsgordels niet omgelegd (rood) (groen) De lampjes in het frame op de achteruitkijkspiegel gaan branden (zie fig. 5) om de passagiers voor en achter te waarschuwen dat hun veiligheidsgordel niet is omgelegd. De lampjes kunnen rood en groen branden: zie paragraaf "SBRsysteem" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor de inschakelwijzen van de lampjes. WEGWIJS IN UW fig. 4 A0J0402 fig. 5 A0J

24 WEGWIJS IN UW DISPLAY De auto kan uitgerust zijn met een multifunctionele/herconfigureerbare display die tijdens het rijden nuttige informatie op basis van wat eerder is ingesteld aan de bestuurder toont. Bij verwijderde contactsleutel, schakelt de display in en toont enkele seconden de tijd en de totaalstand van de kilometerteller (in km of mijlen) wanneer een portier wordt geopend/gesloten. "STANDAARD" SCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY De volgende informatie wordt op de display getoond fig. 6 : A Datum B Kilometerteller (afgelegde afstand in km of mijlen) C De rijmodus die is gekozen met het "Alfa DNA"-systeem (dynamische controle van de auto) (bij bepaalde versies/markten): d = Dynamic; n = Natural; a = All Weather D Tijd (altijd weergegeven, ook bij verwijderde contactsleutel en gesloten portieren) E Aanduiding Start&Stop-functie (voor bepaalde versies/markten) F Buitentemperatuur G Gear Shift Indicator (voor bepaalde versies/markten) H Stand hoogteregeling koplampen (alleen bij ingeschakeld dimlicht). "STANDAARD" SCHERM HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY De volgende informatie wordt op de display getoond fig. 7 : A Tijd B Reisteller (in km of mijlen) C Kilometerteller (afgelegde afstand in km of mijlen) D Aanwijzingen autotoestand (bijv. open portieren, eventuele ijsvorming op de weg, etc.) /Aanduiding Start&Stop-functie (voor bepaalde versies/markten)/gear Shift Indicator (voor bepaalde versies/markten) 20 fig. 6 A0J1270 fig. 7 A0J0333

25 E Stand hoogteregeling koplampen (alleen bij ingeschakeld dimlicht). F Buitentemperatuur Bij sommige versies toont de display bij het kiezen van de rijmodus DYNAMIC (zie de paragraaf Alfa DNA-systeem in dit hoofdstuk) de turbinedruk fig. 8. Het instrument is gekalibreerd voor motoren met hogere turbodrukwaardes. Daarom is het, bij sommige versies, normaal dat het einde van de schaal bereikt wordt. GEAR SHIFT INDICATOR (voor bepaalde versies/markten) De "GSI" (Gear Shift Indicator) adviseert de bestuurder een andere versnelling in te schakelen via een speciale melding op de display fig. 9. Via de GSI wordt de bestuurder gewaarschuwd dat een andere versnelling brandstofbesparing kan opleveren. Daarom is het voor een zuinig brandstofverbruik raadzaam om de rijmodus "Natural" of "All Weather" te selecteren, en om de aanwijzingen van de Gear Shift Indicator op te volgen wanneer de verkeersomstandigheden dit toelaten. Wanneer het pictogram SHIFT UP ( SHIFT) op de display wordt getoond, geeft de GSI het advies om een hogere versnelling in te schakelen, terwijl wanneer het pictogram SHIFT DOWN ( SHIFT) wordt getoond, de bestuurder wordt geadviseerd een lagere versnelling in te schakelen. Opmerking De aanduiding op het instrumentenpaneel blijft branden zolang de bestuurder niet schakelt of zolang de rijomstandigheden niet terugkeren naar een situatie waarin schakelen niet nodig is om het verbruik te optimaliseren. WEGWIJS IN UW fig. 8 A0J0228 fig. 9 A0J

26 WEGWIJS IN UW WELCOME MOVEMENT Bij sommige versies gebeurt het volgende wanneer de sleutel in de stand MAR-ON wordt gezet: snelle beweging (op en neer) van de wijzers van de snelheidsmeter en de toerenteller; verlichting van grafische symbolen/display; weergave van een grafische animatie van het autoprofiel. Wijzerbewegingen Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd terwijl de wijzers bewegen, keren ze onmiddellijk naar hun beginstand terug. Nadat de wijzers de maximum schaalwaarden hebben bereikt, keren ze terug naar de door de auto aangegeven waarde. De beweging van de wijzers stopt wanneer de motor is gestart. Verlichting van grafische symbolen/display Enkele seconden nadat de sleutel is ingebracht, worden de meters, de grafische symbolen en de display achter elkaar verlicht. Weergave van een grafische animatie Wanneer de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd (bij gesloten portieren), blijft de display branden en wordt een grafische animatie weergegeven. De displayverlichting wordt geleidelijk aan gedimd en tenslotte volledig uitgeschakeld. BEDIENINGSKNOPPEN "+" of (versies met Start&Stop systeem): om naar boven te bladeren door het scherm en de bijbehorende optie of om de weergegeven waarde te verhogen fig. 10. SET/ : kort indrukken om het menu te openen en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Lang indrukken om naar het standaardscherm terug te keren. " " of (versies met Start&Stop systeem): om naar beneden te bladeren door het scherm en de bijbehorende opties of om de weergegeven waarde te verlagen. BELANGRIJK De "+" en " " knoppen (of en voor versies met Start&Stop systeem) activeren verschillende functies afhankelijk van de volgende situaties: deze zorgen binnen het menu voor het naar beneden en naar boven doorlopen; zorgen tijdens instellingen voor het verhogen en verlagen van de waarden. 22 fig. 10 A0J0302

27 SETUP-MENU Het menu bestaat uit een serie opties die gekozen kunnen worden met de knoppen "+" en " " (of en voor versies met Start&Stop systeem), om toegang te krijgen tot onderstaande verschillende keuze- en instellingsmogelijkheden (Setup). Sommige opties hebben een submenu. Het menu wordt geactiveerd door de knop SET/ kort in te drukken. Het menu bestaat uit de volgende opties: MENU PIEP SNELHEID SENSOR KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/markten) REGENSENSOR (voor bepaalde versies/markten) ACTIVERING TRIP B STEL UUR (tijd) IN STEL DATUM IN EERSTE PAGINA (voor bepaalde versies/markten) ZIE RADIO CLOSE MEETEENHEID TAAL GELUIDSSTERKTE WAARSCHUWINGEN (zoemervolume) GELUIDSSTERKTE TOETSEN PIEP SGORDELS/CONTROLEZOEMER SERVICE AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG "DAYTIME RUNNING LIGHTS" INSTAPVERLICHTING MENU VERLATEN Een optie in het hoofdmenu zonder een submenu kiezen: druk kort op de SET/ knop om de instelling van het hoofdmenu die gewijzigd moet worden te selecteren; druk op de knoppen "+" of " " (deze telkens indrukken) om de nieuwe instelling te selecteren; druk kort op de SET/ knop om de nieuwe instelling op te slaan en terug te gaan naar de eerder geselecteerde optie in het hoofdmenu. Een optie in het hoofdmenu met een submenu kiezen: druk kort op de SET/ knop om de eerste optie uit het submenu weer te geven; druk op de knoppen "+" of " " (deze telkens indrukken) om de opties van het submenu te doorlopen; druk kort op de SET/ knop om de getoonde submenu-optie te selecteren en het betreffende setup-menu te openen; druk op de knoppen "+" of " " (deze telkens indrukken) om de nieuwe instelling voor deze submenu-optie te selecteren; druk kort op de SET/ knop om de nieuwe instelling op te slaan en terug te gaan naar de eerder geselecteerde optie in het submenu. WEGWIJS IN UW 23

28 WEGWIJS IN UW 24 MENUOPTIES Opmerking Met het uconnect 5" autoradiosysteem (voor bepaalde versies/markten) of het uconnect 5" Radio Nav system (voor bepaalde versies/markten) worden sommige Menuopties weergegeven op de display van dat systeem en niet op de display op het instrumentenpaneel. Menu Met deze functie kan toegang tot het Setupmenu worden verkregen. Druk op de knop "+" of " " om de verschillende Menuopties te selecteren. Houd de SET/ knop lang ingedrukt om naar het standaardscherm terug te keren. Piep snelheid (Snelheidslimiet) Deze functie wordt gebruikt om de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) in te stellen; de bestuurder wordt gewaarschuwd wanneer deze limiet wordt overschreden. Ga als volgt te werk om de snelheidslimiet in te stellen: druk kort op de knop SET/ : op de display verschijnt het opschrift "Piep snelheid"; druk op de knop " " of "+" om de snelheidsbegrenzing in ("On") of uit ("Off") te schakelen; druk, als de functie is ingeschakeld, op de knop "+" of " " om de gewenste snelheidslimiet te selecteren en druk vervolgens op de knop SET/ om te bevestigen. BELANGRIJK Deze waarde kan men instellen tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk van de eerder ingestelde eenheid. Zie de paragraaf Meeteenheid instellen" die hierna wordt beschreven. Elke druk op de knop +/ verhoogt of verlaagt de waarde met vijf eenheden. Houd de knop +/ ingedrukt voor snel automatisch verhogen/verlagen. Wanneer de gewenste waarde wordt bereikt, kan men de instelling afronden door opnieuw de knop kortstondig in te drukken. Druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Ga als volgt te werk om de instelling te annuleren: druk kortstondig op de SET/ knop, op het display knippert "On"; druk op de knop,dedisplay knippert ("Off"); druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Sensor koplampen (Gevoeligheid schemersensor/automatische inschakeling koplampen instellen) (voor bepaalde versies/markten) Deze functie wordt gebruikt om de koplampen in of uit te schakelen in functie van de sterkte van het buitenlicht. De gevoeligheid van de schemersensor kan worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum gevoeligheid, niveau 2 = matige gevoeligheid, niveau 3 = maximum gevoeligheid).

29 Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de buitenverlichting in te schakelen (bijv. bij een lichtgevoeligheid van niveau 3 zullen de koplampen bij zonsondergang vroeger aangaan dan bij de niveaus 1 en 2). Ga als volgt te werk om de gewenste lichtgevoeligheid in te stellen: druk op de SET/ knop, op het display verschijnt het eerder ingestelde niveau; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Regensensor (Afstelling gevoeligheid regensensor) Met deze functie kan de gevoeligheid van de regensensor op 4 niveaus worden ingesteld. Ga als volgt te werk om het gewenste gevoeligheidsniveau in te stellen: druk kortstondig op de SET/ knop, op het display begint het eerder ingestelde gevoeligheidsniveau te knipperen; druk op de knop "+" of " " om aan te passen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Activering trip B/gegevens (Trip B inschakelen) Met deze optie kan de weergave van Trip B (dagteller) ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off) worden. Zie voor meer informatie "Trip computer". Ga als volgt te werk om deze functie in- en uit te schakelen: druk kortstondig op de SET/ knop om "On" of "Off" op het display te doen knipperen in functie van wat eerder is ingesteld; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Tijd instellen (Klok instellen) Met deze functie kan de klok ingesteld worden via twee submenu s: Uur en Formaat. Ga als volgt te werk om in te stellen: druk kort op de SET/ knop en de twee submenu's ("Uur" en "Formaat") worden weergegeven; druk op de knop "+" of " " om een van beide submenu's te selecteren; druk na selectie van het te wijzigen submenu kort op SET/ ; als het submenu "Tijd" is gekozen en er wordt kort op de knop SET/ gedrukt, dan knipperen de uren op de display. druk op de knop "+" of " " om aan te passen; druk kortstondig op de SET/ knop, op het display knippert "minuten"; druk op de knop "+" of " " om aan te passen. BELANGRIJK Met elke druk op de knop "+" of " " wordt de waarde met een eenheid verhoogd of verlaagd. Houd de knop ingedrukt om de waarde automatisch snel te verhogen/verlagen. Wanneer de gewenste waarde wordt bereikt, kan men de instelling afronden door opnieuw de knop kortstondig in te drukken. WEGWIJS IN UW 25

30 WEGWIJS IN UW 26 Wanneer de submenu Formaat wordt gekozen, druk kortstondig op de SET/ knop om het formaat op het display te doen knipperen; druk op "+" of " " om 24h of 12h te selecteren. Wanneer de gewenste instellingen zijn uitgevoerd, druk kortstondig op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan. Druk nogmaals langdurig op de SET/ knop om terug te keren naar het standaardscherm of het hoofdmenu in functie van waar men zich bevindt. Stel datum in (datuminstelling) Met deze functie kan de datum ingesteld worden (dag - maand - jaar). Ga als volgt te werk om de instelling uit te voeren: druk kort op de SET/ knop: het "jaar" knippert op het display; druk op de knop "+" of " " om aan te passen; druk kort op de SET/ knop: de "maand" knippert op het display; druk op de knop "+" of " " om aan te passen; druk kort op de SET/ knop: de "dag" knippert op het display; druk op de knop "+" of " " om aan te passen. BELANGRIJK Met elke druk op de knop + of - wordt de waarde met een eenheid verhoogd of verlaagd. Houd de knop ingedrukt om de waarde automatisch snel te verhogen/verlagen. Wanneer de gewenste waarde wordt bereikt, kan men de instelling afronden door opnieuw de knop kortstondig in te drukken. Druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Eerste pagina (Weergave van informatie op het hoofdscherm) (voor bepaalde versies/markten) Met deze functie kan het type informatie worden geselecteerd die men op het hoofdscherm wenst te zien. Zo kan men de datum en de afgelegde afstand weergeven. Ga als volgt te werk om te kiezen: druk kort op de SET/ knop: de "Startpagina" verschijnt op het display; druk nogmaals kort op de SET/ knop om de opties Datum en Info motor weer te geven; druk op "+" of " " om de gewenste weergave op het hoofdscherm van de display te selecteren; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Wanneer de sleutel na de controlefase naar MAR wordt gedraaid, zal de display de informatie weergeven die via de menufunctie "Eerste pagina" is geselecteerd. Zie radio (audio-informatie weergeven) Deze functie geeft informatie over de radio weer. Radio: frequentie van het radiostation of RDS melding, inschakeling automatische afstemming of AutoSTore; CD audio/cd, MP3: tracknummer.

31 Ga als volgt te werk om de weergave van de informatie over de autoradio op de display in ("On") of uit ("Off") te schakelen: druk kort op de SET/ knop om "On" of "Off", op het display knippert "On" of "Off" afhankelijk van wat eerder is ingesteld; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Autoclose (automatische centrale portiervergrendeling bij rijdend voertuig) Bij inschakeling van deze functie (On), worden de portieren automatisch vergrendeld wanneer sneller dan 20 km/h wordt gereden. Ga als volgt te werk om de functie in- en uit te schakelen: druk kortstondig op de SET/ knop om een submenu weer te geven; druk kortstondig op de SET/ knop om "On" of "Off" op het display te doen knipperen in functie van wat eerder is ingesteld; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kortstondig op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan. houd de SET/ knop nogmaals ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm of het hoofdmenu in functie van waar men zich bevindt. Meeteenheid (Meeteenheid instellen) Met deze functie kunnen de meeteenheden via drie submenu s ingesteld worden: Afstand, Verbruik en Temperatuur. Ga als volgt te werk om de meeteenheid in te stellen: druk kort op de SET/ knop om de drie submenu's weer te geven; druk op de knop "+" or " " om een van de drie submenu's te selecteren; nadat het te wijzigen submenu is gekozen, kort op de SET/ knop drukken; wanneer het submenu Afstand wordt gekozen: kortstondig drukken op SET/ toont "km" of "mi", afhankelijk van de vorige instelling; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; wanneer het submenu Verbruik wordt gekozen: kortstondig drukken op SET/ toont km/l, l/100 km of mpg, afhankelijk van de vorige instelling; Wanneer km is ingesteld, wordt het brandstofverbruik in km/l of l/100km op de display weergegeven. Wanneer mi is ingesteld, wordt het brandstofverbruik in mpg" op de display weergegeven. druk op de knop "+" of " " om te kiezen; wanneer het submenu Temperatuur wordt gekozen: drukken op SET/ toont C of F, afhankelijk van de vorige instelling; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; Wanneer de gewenste instellingen zijn uitgevoerd, druk kortstondig op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan. WEGWIJS IN UW 27

32 WEGWIJS IN UW 28 Druk nogmaals langdurig op de SET/ knop om terug te keren naar het standaardscherm of het hoofdmenu in functie van waar men zich bevindt. Taal (Taal instellen) De meldingen op de display kunnen in de volgende talen worden weergegeven: Italiano, English, Deutsch, Português, Español, Français, Nederlands, Türk en Português Brasileiro. Ga als volgt te werk om de gewenste taal in te stellen: druk kortstondig op de SET/ knop: op het display begint de voorheen ingestelde "taal" te knipperen; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Geluidssterkte waarschuwingen (Volumeregeling geluidssignaal storing/waarschuwing) Met deze functie kan het volume van de zoemer, die klinkt als een storing/waarschuwing op de display wordt weergegeven, worden ingesteld op 8 niveaus. Ga als volgt te werk om het gewenste volume in te stellen: druk kort op de SET/ knop, op het display gaat het eerder ingestelde volumeniveau knipperen; druk op de knop "+" of " " om aan te passen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Geluidsterkte toetsen (Volumeregeling toetsen) Met deze functie kan het volume van het geluidssignaal worden ingesteld (op acht niveaus) dat klinkt wanneer de SET/ knop wordt ingedrukt om een submenu te verlaten en om terug te keren naar het standaardmenu. Ga als volgt te werk om het gewenste volume in te stellen: druk kortstondig op de SET/ knop, op het display verschijnt het eerder ingestelde volume; druk op de knop "+" of " " om het volume te regelen; tijdens het regelen klinkt een geluidssignaal gelijk aan het geselecteerde volume; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het vorige menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Bij versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display, wordt het volumeniveau met streepjes weergegeven. Piep veiligheidsgordels (Inschakeling zoemer voor SBR-aanwijzing) (voor bepaalde versies/markten) Deze functie kan alleen worden weergegeven wanneer het SBRsysteem door het Alfa Romeo Servicenetwerk is uitgeschakeld (zie SBR-systeem in het hoofdstuk Veiligheid ). Ga als volgt te werk om deze functie opnieuw te activeren: druk kortstondig op de knop SET/ ; op de display knippert "OFF". Druk op de knop "+" of " " en "On" wordt getoond; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het vorige menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan.

33 Service (Geprogrammeerd onderhoud) Deze functie zorgt voor weergave van informatie over de kilometerstand en de intervallen (nog resterende dagen) waarmee de servicebeurten uitgevoerd moeten worden. Met de Service functie kan ook het interval (in kilometer of mijl) tot de volgende olieverversing worden weergegeven. Ga voor het raadplegen van deze informatie als volgt te werk: druk kort op de SET/ knop: het display geeft het interval in kilometers of mijlen aan, op grond van wat eerder is ingesteld (zie paragraaf "Meeteenheden"); druk op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm. BELANGRIJK Het Geprogrammeerd onderhoudsschema voorziet elke km (voor benzineversies) en elke km (voor dieselversies) in een servicebeurt. Dit bericht verschijnt automatisch wanneer de sleutel in de stand MAR wordt gedraaid, vanaf km (of het equivalent in mijl) vóór de servicebeurt. Dit bericht wordt elke 200 km (of het equivalent in mijl) herhaald. Onder de 200 km wordt deze melding met kortere intervallen weergegeven. De weergave van het bericht is afhankelijk van de meeteenheid die is ingesteld, d.w.z. in km of mijl. Wanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen en de sleutel in de stand MAR wordt gedraaid, verschijnt de melding "Service" op het multifunctionele display, gevolgd door het aantal resterende kilometers of mijlen. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de werkzaamheden van het "Geprogrammeerd onderhoudsschema" te laten verrichten en het bericht te laten resetten. In-/uitschakeling airbags aan passagierszijde (frontairbag passagierzijde en zijairbag ter bescherming van bekken, borst en schouders - Zijairbag) Deze functie zorgt voor de in-/uitschakeling van de zijairbag aan de passagierszijde. Ga als volgt te werk: druk op de knop SET/ en druk, nadat de melding (Bag pass: Off) (voor het uitschakelen) of de melding (Bag pass: On) (voor het inschakelen) is verschenen door het indrukken van de knoppen "+" of " ", nogmaals op de knop SET/ ; op de display verschijnt een bevestigingsmelding; druk op de knoppen "+" of " " om "Ja" te selecteren (om het inschakelen/uitschakelen te bevestigen) of "Nee" (om te annuleren); druk kort op de SET/ knop, er verschijnt een bevestigingsbericht van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd naar het menuscherm. Houd de knop langer ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. WEGWIJS IN UW 29

34 WEGWIJS IN UW Dagverlichting (DRL) Met deze functie kan de dagverlichting automatisch worden in- en uitgeschakeld. Ga als volgt te werk om de functie in- en uit te schakelen: druk kortstondig op de SET/ knop om een submenu weer te geven; druk kortstondig op de SET/ knop om "On" of "Off" op het display te doen knipperen in functie van wat eerder is ingesteld; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kortstondig op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan; houd de SET/ knop nogmaals ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm of het hoofdmenu in functie van waar men zich bevindt. Instapverlichting (Inschakeling/ uitschakeling van de instapverlichting) (voor bepaalde versies/markten) Deze functie zorgt ervoor dat het stadslicht, de kentekenverlichting en de plafondverlichting circa 25 seconden blijven branden wanneer de portieren of de achterklep worden geopend met de afstandsbediening, met de volgende uitzonderingen: onderbreking na 5 seconden na het sluiten van een portier onderbreking na vergrendeling met de afstandsbediening onderbreking na een vergrendeling of aan andere bediening met behulp van de afstandsbediening Ga als volgt te werk om de functie in- en uit te schakelen: druk kortstondig op de SET/ knop om "On" of "Off" op het display te doen knipperen in functie van wat eerder is ingesteld; druk op de knop "+" of " " om te kiezen; druk kort op de SET/ knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Menu verlaten Deze functie zorgt voor het afsluiten van de menu-instellingen. Druk kortstondig op de SET/ knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Druk op de knop om terug te keren naar de eerste menuoptie. 30

35 TRIP COMPUTER ALGEMENE INFORMATIE De Trip computer geeft informatie over de werking van het voertuig weer op de display, wanneer de contactsleutel in de stand MAR staat. Deze functie omvat twee afzonderlijke reisfuncties, Trip A en Trip B genaamd, waarmee de hele reis (dagtrip) van de auto kunnen worden vastgelegd. Beide functies werken onafhankelijk van elkaar. Beide functies kunnen gereset worden (reset begin van een nieuwe reis). Trip A geeft informatie over: Actieradius Afgelegde afstand Gemiddeld brandstofverbruik Huidig brandstofverbruik Gemiddelde snelheid Reistijd. Trip B geeft informatie over: Afgelegde afstand B Gemiddeld verbruik B Gemiddelde snelheid B Reistijd B. Trip B kan worden uitgeschakeld (zie Trip B inschakelen ). De parameters Bereik en Huidig verbruik" kunnen niet worden gereset. WEERGEGEVEN WAARDEN Actieradius Geeft de afstand weer die nog afgelegd kan worden met de brandstof die in de tank aanwezig is. Hierbij wordt uitgegaan van een rijstijl die niet verandert. De display toont de melding '-----' wanneer: de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl) de auto lang stilstaat met een draaiende motor. BELANGRIJK Het bereik kan variëren in functie van verschillende factoren: de rijstijl (zie "Rijstijl" in "Starten en rijden"), het type route (snelweg, stadsverkeer, bergwegen, etc ), en de gebruiksomstandigheden van het voertuig (beladingstoestand, bandenspanning, etc ). Bij de programmering van een reis dient men rekening te houden met deze factoren. Afgelegde afstand Geeft de afstand weer die de auto heeft afgelegd sinds het begin van een nieuwe reis. Gemiddeld verbruik Geeft het gemiddeld brandstofverbruik van de auto weer sinds het begin van een nieuwe reis. WEGWIJS IN UW 31

36 WEGWIJS IN UW Huidig verbruik Geeft het huidig brandstofverbruik weer. Deze waarde wordt continu bijgewerkt. Als de auto stilstaat met draaiende motor verschijnt de melding opdedisplay. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid weer in functie van de totale tijd die is verlopen sinds het begin van de reis. Reistijd Geeft de tijd weer die is verlopen sinds het begin van een nieuwe reis. Aanwijzingen op de display Telkens wanneer een parameter wordt weergegeven, verschijnt de volgende informatie: animatiepictogram in het bovenste gedeelte fig. 11; het woord Trip (of Trip A of Trip B ) (B); benaming, waarde een meeteenheid van de gekozen parameter (bv. "Bereik 1500 km") (C). Na enkele seconden worden de benaming en waarde van de gekozen parameter vervangen door een pictogram fig. 12. De pictogrammen van de diverse parameters zijn: "Bereik"; "Gemiddeld verbruik A (als Trip A is ingeschakeld, of B als Trip B is ingeschakeld); "Afstand (als Trip A is ingeschakeld, of B als Trip B is ingeschakeld); "Huidig verbruik"; "Gemiddelde snelheid A (als Trip A is ingeschakeld, of B als Trip B is ingeschakeld); "Reistijd (als Trip A is ingeschakeld, of B als Trip B is ingeschakeld); 32 fig. 11 A0J1223 fig. 12 A0J0033

37 TRIP knop 0.00 De TRIP 0.00 knop bevindt zich op de rechter hendel fig. 13. Wanneer de contactsleutel in de stand MAR staat, kunnen met deze knop de hiervoor beschreven waardes bekeken worden en op nul gezet worden voor kunnen de gegevens worden voor een nieuwe reis: kort indrukken: weergave van de verschillende waarden; lang indrukken: reset de gegevens en start een nieuwe reis. Nieuwe reis Deze begint na een: handmatige reset vanwege de gebruiker door de betreffende knop in te drukken; automatische reset wanneer de afgelegde afstand de waarde 99999,9 km bereikt of wanneer de "Reistijd de waarde 999:59 bereikt (999 uur en 59 minuten); nadat de accu losgekoppeld is geweest. BELANGRIJK Als het systeem wordt gereset wanneer de parameters van Trip A worden weergegeven, dan worden alleen de gegevens van de betreffende functie gereset. BELANGRIJK Als het systeem wordt gereset wanneer de parameters van Trip B worden weergegeven, dan worden alleen de gegevens van de betreffende functie gereset. Procedure om een nieuwe reis te starten Houd de knop TRIP 0.00 langer dan 2 seconden ingedrukt met de contactsleutel in de stand MAR om te resetten. Trip verlaten De Trip functie kan automatisch verlaten worden nadat alle gegevens zijn weergegeven of wanneer de SET/ knop gedurende langer dan 1 seconde wordt ingedrukt. WEGWIJS IN UW fig. 13 A0J

38 WEGWIJS IN UW SYMBOLEN Sommige onderdelen van de auto zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt. Onder de motorkap is tevens een plaatje aangebracht, waarop de betekenis van deze symbolen wordt toegelicht. ALFA ROMEO CODE SYSTEEM Voor een betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Deze schakelt automatisch in wanneer de contactsleutel wordt verwijderd. Elke sleutel bevat een elektronisch apparaatje dat bij het starten een signaal ontvangt van een speciale antenne die in het contactslot is ingebouwd. Dit signaal is het "wachtwoord" (dat elke keer dat de auto wordt gestart wijzigt) waarmee de regeleenheid de sleutel herkent en het starten van de motor vrijgeeft. WERKING Elke keer dat de motor wordt gestart door de sleutel naar de stand MAR te draaien, stuurt de regeleenheid van het Alfa Romeo CODE systeem een herkenningscode naar de motorregeleenheid om de startblokkering uit te schakelen. Deze code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het Alfa Romeo CODE systeem de door de sleutel verstuurde code herkent. Elke keer dat de contactsleutel naar STOP wordt gedraaid, schakelt het Alfa Romeo CODE-systeem de functies van de elektronische motorregeleenheid uit. Als de code tijdens het starten niet correct wordt herkend, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Draai in dit geval de sleutel naar STOP en vervolgens naar MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer dan nogmaals met een van de andere geleverde sleutels. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor nog steeds niet gestart kan worden. 34

39 Inschakeling van waarschuwingslampje tijdens het rijden Als het waarschuwingslampje gaat branden, betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een spanningsval). Als het lampje blijft branden, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. De elektronische onderdelen in de sleutels kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. DE SLEUTELS CODE-CARD (voor bepaalde versies/markten) De CODE-card fig. 14 wordt samen met de sleutels geleverd en vermeldt: A - elektronische code; B - mechanische code. Bewaar deze codes op een veilige plaats, maar niet in de auto. WEGWIJS IN UW fig. 14 A0J

40 WEGWIJS IN UW SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING De metalen baard A fig. 15 activeert: het contactslot; de portiersloten. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (voor bepaalde versies/markten) De metalen baard A fig. 16 activeert: het contactslot; de portiersloten. Druk op de knop B om de metalen baard in/uit te klappen. Druk het knopje B fig. 16 alleen in wanneer de sleutel ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kleding) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbewaakt achter om te voorkomen dat iemand (in het bijzonder kinderen) per ongeluk op de knop drukt. Portieren en achterklep ontgrendelen Druk kort op de knop : ontgrendeling van portieren en achterklep, tijdelijke inschakeling van plafondverlichting en twee maal knipperen van richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten). De portieren worden automatisch ontgrendeld wanneer de afsluiter van de brandstoftoevoer ingrijpt. Als bij vergrendeling van de portieren, een of meerdere portieren of de achterklep niet correct vergrendeld zijn, beginnen de led en de richtingaanwijzers snel te knipperen. Portieren en achterklep vergrendelen Druk kort op de knop : vergrendeling van portieren en achterklep, uitschakeling van plafondverlichting en een maal knipperen van richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten). Als een of meer portieren open zijn, worden ze niet vergrendeld. Dit wordt aangegeven door het snel knipperen van de richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten). De portieren worden wel bij open achterklep vergrendeld. 36 fig. 15 A0J0211 fig. 16 A0J0072

41 Wanneer een snelheid van meer dan 20 km/h wordt bereikt, worden de portieren automatisch vergrendeld als deze specifieke functie is ingesteld (alleen bij versies met multifunctionele herconfigureerbare display). Wanneer de portieren vergrendeld worden, gaat led A fig. 17 enkele seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie). Wanneer de portieren van binnen de auto worden vergrendeld (door te drukken op de knop), blijft de led vast branden. Bagageruimte openen Druk op de knop om de bagageruimte met de afstandsbediening te openen. De richtingaanwijzers knipperen twee maal om aan te geven dat de achterklep geopend is. EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN AANVRAGEN Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als een nieuwe afstandsbediening nodig mocht zijn, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk en neem de CODE-card (voor bepaalde versies/markten), een identiteitsbewijs en de autodocumenten die de eigendom aantonen mee. BATTERIJ VAN DE SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN Ga als volgt te werk: druk op de knop A fig. 18 en klap de metalen baard B uit; draai de schroef C naar met een kleine schroevendraaier; trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij E met inachtneming van de juiste polariteit; plaats de batterijhouder D weer in de sleutel en draai de schroef C naar. WEGWIJS IN UW fig. 17 A0J0027 fig. 18 A0J

42 WEGWIJS IN UW Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij het Alfa Romeo Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal zorgen. SAFE LOCK SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Deze veiligheidsvoorziening verhindert de werking van de binnenhandgrepen en de vergrendelknoppen van de portieren. Wij adviseren om deze voorziening te activeren wanneer de auto geparkeerd wordt. Safe lock inschakelen De voorziening wordt voor alle portieren geactiveerd door twee maal snel op de knop op de sleutel te drukken. De richtingsaanwijzers knipperen 3 keer en de led A fig. 19 knippert om aan te geven dat het systeem geactiveerd is. Het systeem wordt niet ingeschakeld als een of meer portieren/deuren niet goed zijn gesloten. Safe lock uitschakelen Het systeem schakelt automatisch uit: door de contactsleutel in het bestuurdersportier te steken en de sleutel rechtsom te draaien; door op de knop op de afstandsbediening te drukken; wanneer de sleutel in de stand MAR wordt gezet. Als het safe lock systeem is ingeschakeld, dan is het niet meer mogelijk om de portieren vanuit het interieur te openen. Controleer daarom, voordat het systeem wordt ingeschakeld, of er niemand meer aan boord is. Wanneer de batterij van de afstandsbediening leeg is, kan het systeem alleen worden uitgeschakeld door de sleutel in een van beide portiersloten te steken en te draaien. 38 fig. 19 A0J0027

43 Hier volgt een overzicht van alle functies die met de sleutel (met en zonder afstandsbediening) kunnen worden ingeschakeld: De portieren Portieren Safe Lock Achterklep Ruiten openen Type sleutel vergrendelen ontgrendelen inschakelen (*) ontgrendelen (*) van buitenaf Sleutel zonder afstandsbediening/ Sleutel met afstandsbediening Sleutel met afstandsbediening Richtingaanwijzers knipperen (alleen met sleutel met afstandsbediening) Bewakingsled (*)Voor bepaalde versies/markten. Draai de sleutel linksom (bestuurderszijde) Kort drukken op de knop Draai de sleutel rechtsom (bestuurderszijde) Kort drukken op de knop Twee maal drukken op de Ruiten sluiten (*) knop Kort drukken op de knop Lang drukken (langer dan 2 seconden) op de knop Lang drukken (langer dan 2 seconden) op de 2 maal knipperen 1 maal knipperen 3 maal knipperen 2 maal knipperen 2 maal knipperen 1 maal knipperen Uitschakelen 3 seconden continu branden, gevolgd door het knipperen van het bewakingslampje 2 maal knipperen, gevolgd door het knipperen van het bewakingslampje Knipperen van het bewakingslampje Uitschakelen knop Knipperen van het bewakingslampje BELANGRIJK Het openen van de ruiten is een gevolg van de bediening voor portierontgrendeling; het sluiten van de ruiten is een gevolg van de bediening voor portiervergrendeling. WEGWIJS IN UW 39

44 WEGWIJS IN UW 40 DIEFSTALALARM (voor bepaalde versies/markten) INSCHAKELING Het alarm gaat onder de volgende omstandigheden af: wanneer een van de portieren, de laadruimte of de motorkap ongeoorloofd wordt geopend (omtrekbeveiliging); verkeerde bediening van het contactslot (contactsleutel in de stand MAR); bij het loskoppelen van de accukabels; beweging in de inzittendenruimte (volumetrische beveiliging); abnormaal optillen/kantelen van de auto (voor bepaalde versies/markten). De inschakeling van het alarm wordt aangegeven door een akoestisch en een visueel signaal (het knipperen van de richtingaanwijzers gedurende enkele seconden). De inschakelwijzen van het alarm kunnen variëren naargelang de markt. Er is een maximum aantal cycli voorzien voor de geluidssignalen en de alarmknipperlichten. Na verloop van dit aantal cycli, zal het bewakingssysteem weer normaal functioneren. BELANGRIJK De startblokkering wordt verzekerd door de Alfa Romeo CODE die deze functie automatisch inschakelt wanneer de sleutel uit het contactslot wordt genomen. BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm is marktgebonden en kan dus per land verschillen. INSCHAKELING VAN HET ALARM Druk bij gesloten portieren, laadruimte en motorkap en met de sleutel in de stand STOP of verwijderd, op de knop van de afstandsbediening terwijl u de afstandsbediening in de richting van het voertuig houdt. Afgezien van sommige marktuitvoeringen, wordt een geluidssignaal voortgebracht en worden de portieren vergrendeld. Voordat het alarm wordt ingeschakeld, wordt een zelfdiagnose uitgevoerd: als een storing wordt gevonden, dan weerklinkt nogmaals een geluidssignaal en/of gaat de led op het dashboard branden. Als na inschakeling van het alarm een tweede geluidssignaal weerklinkt en/of de led op het dashboard gaat branden, wacht dan ongeveer 4 seconden en zet het alarm uit door te drukken op de knop, controleer of alle portieren, de motorkap en de bagageruimte correct vergrendeld zijn en schakel het systeem opnieuw in door te drukken op de knop. Wanneer zelfs bij goed gesloten portieren, motorkap en laadruimte het geluidssignaal weerklinkt, dan is er een storing in de werking van het systeem gevonden. Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk. ZELF-INSCHAKELEND ALARM (voor bepaalde versies/markten) Als het alarm niet ingeschakeld werd met behulp van de afstandsbediening, als er ongeveer 30 seconden verstreken zijn nadat de contactsleutel op STOP werd gedraaid en een deur of de achterklep voor het laatst geopend en gesloten werd, wordt het alarm automatisch ingeschakeld. Dit wordt aangegeven door het knipperen van de led op knop A fig. 20 en de hiervoor beschreven aanwijzingen voor inschakeling. Om het alarm uit te schakelen op de toets met het op de afstandsbediening drukken.

45 Het alarm wordt ook ingeschakeld als de deuren worden afgesloten met de metalen baard van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Als het systeem zichzelf inschakelt, worden de deuren niet afgesloten. UITSCHAKELING VAN HET ALARM Druk op de knop. De volgende handelingen worden verricht (uitgezonderd enkele marktuitvoeringen): de richtingaanwijzers knipperen twee maal kort; er worden twee geluidssignalen voortgebracht; de portieren worden ontgrendeld. BELANGRIJK Wanneer de portieren met de metalen baard van de sleutel centraal worden ontgrendeld, wordt het alarm niet uitgeschakeld. VOLUMETRISCHE BEVEILIGING EN HELLINGSHOEKDETECTIE Om de juiste werking van deze beveiligingsfuncties te verzekeren, sluit de zijruiten en het schuifdak compleet (voor bepaalde versies/ markten). Om de functie uit te schakelen, op knop A fig. 20 drukken voordat het alarm geactiveerd wordt. Wanneer de functie is uitgeschakeld, wordt dit aangegeven door het, gedurende enkele seconden, knipperen van de led op de knop. Elke uitschakeling van de volumetrische beveiliging en de hellingshoekdetectie moet worden herhaald telkens het instrumentenpaneel wordt uitgeschakeld. BUITEN WERKING STELLEN VAN HET ALARM Om het diefstalalarm buiten werking te stellen (bijv. als het voertuig lang niet wordt gebruikt), sluit het voertuig gewoon af door de metalen baard van de sleutel met afstandsbediening in het slot te draaien. BELANGRIJK Wanneer de batterijen van de sleutel met afstandsbediening leeg zijn, of als er een storing in het alarmsysteem is vastgesteld, dan kan het systeem buiten werking worden gesteld door de sleutel in het contactslot te steken en hem in de stand MAR te draaien. fig. 20 A0J0226 WEGWIJS IN UW 41

46 WEGWIJS IN UW CONTACTSLOT De sleutel kan naar 3 standen worden gedraaid: fig. 21: STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden en stuur geblokkeerd. Sommige elektrische apparaten (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling, alarm enz.) kunnen blijven werken MAR: rijstand. Alle elektrische apparaten/systemen kunnen werken; AVV: motor starten. Het contactslot is voorzien van een beveiliging: als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet de sleutel teruggedraaid worden naar de stand STOP om opnieuw te kunnen starten. rijden. Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging tot diefstal), dan moet men het laten controleren bij het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens te gaan Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onverhoeds gebruik van de bedieningselementen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken. Schakel de 1 e versnelling in als de auto op een helling omhoog staat geparkeerd en de achteruitversnelling bij een helling omlaag. Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter. STUURSLOT Inschakeling Draai de sleutel naar de stand STOP, verwijder de sleutel en verdraai het stuurwiel tot het vergrendelt. Uitschakeling Draai het stuur iets heen en weer terwijl de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid. Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. 42 fig. 21 A0J0031 Verwijder de sleutel nooit terwijl de auto rijdt. Het stuurwiel zal blokkeren zodra eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor auto's die gesleept worden.

47 STOELEN VOORSTOELEN De verstelling mag alleen bij stilstaande auto gebeuren. Verstelling in lengterichting Trek hendel A fig. 22 omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: in de rijstand moeten de armen op de rand van het stuurwiel rusten. Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet geblokkeerd is, kan hij plotseling verschuiven met mogelijk controleverlies over de auto tot gevolg. Voor maximale bescherming moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. WEGWIJS IN UW Hoogteverstelling (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Verplaats hendel B fig. 22 naar boven of naar beneden tot de gewenste hoogte is bereikt. BELANGRIJK Deze verstelling is alleen mogelijk als men op de bestuurdersstoel zit. Rugleuningverstelling Draai aan knop C fig. 22 tot de gewenste stand is bereikt. fig. 22 A0J

48 WEGWIJS IN UW Afstelling lendensteun (voor bepaalde versies/markten) Draai aan knop D fig. 22 tot de gewenste stand is bereikt. Neerklappen rugleuning Trek voor toegang tot de achterste zitplaatsen de hendel E naar boven fig. 22: de rugleuning zal naar voren komen en de zitting schuift naar voren als u tegen de rugleuning duwt. Als de rugleuning terug wordt gezet, zal de zitting naar zijn oorspronkelijke plaats terugkeren. Controleer altijd of de stoel stevig vergrendeld is op de geleiders, door te proberen hem naar voren en naar achteren te duwen. Stoelverwarming (voor bepaalde versies/markten) Druk, met de sleutel in de stand MAR, op de knop A fig. 23 (een per stoel) om de functie in en uit te schakelen. Wanneer de functie ingeschakeld is, brandt de led op de knop. 44 fig. 23 A0J0301

49 SPORTCONFIGURATIE VOORSTOELEN (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Verstelling in lengterichting Trek hendel A fig. 24 omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: in de rijstand moeten de armen op de rand van het stuurwiel rusten. Rugleuningverstelling Draai aan knop B fig. 24 tot de gewenste stand is bereikt. Neerklappen rugleuning Trek voor toegang tot de achterste zitplaatsen de hendel C naar boven (deze zit achter de rugleuning) fig. 24. Laat de hendel los en schuif de stoel, door op de rugleuning te duwen, naar voren. Als de rugleuning een obstakel tegenkomt wanneer hij neergeklapt wordt (bijv. de knieën van de passagier op de achterbank), zal de zitting stoppen, enkele centimeters naar voren bewegen en dan in die stand stoppen. WEGWIJS IN UW ACHTERBANK Bij versies met sportconfiguratie voorstoelen, is de achterbank leverbaar met een ondeelbare of deelbare achterbank voor slechts 2 personen. EASY ENTRY Met deze functie kan gemakkelijk toegang verkregen worden tot de achterste zitplaatsen. Voor toegang tot de achterste zitplaatsen, hendel E naar boven trekken en de rugleuning van de stoel naar voren klappen: de zitting schuift automatisch naar voren. Als de rugleuning in de normale stand wordt teruggezet, keert de zitting naar zijn oorspronkelijke stand terug. fig. 24 A0J

50 WEGWIJS IN UW HOOFDSTEUNEN VOOR De hoofdsteunen kunnen in hoogte versteld worden en vergrendelen automatisch in de gewenste stand: omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt; omlaag verstellen: druk op knop A fig. 25 en breng de hoofdsteun omlaag. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden dat het hoofd en niet de nek er tegenaan steunt. Alleen op deze manier oefenen ze hun beschermende werking uit. De hoofdsteunen verwijderen: trek de hoofdsteunen tot hun maximumhoogte uit; druk op de knoppen A en B fig. 25 en verwijder de hoofdsteunen door ze omhoog te trekken. Anti-Whiplash voorziening De hoofdsteunen zijn uitgerust met een Anti-Whiplash voorziening, die de afstand tussen hoofd en hoofdsteun bij een botsing achterop vermindert, waardoor het zweepslageffect wordt afgezwakt. De hoofdsteun kan bewegen wanneer de leuning door het lichaam of de hand van de inzittende wordt ingedrukt: dit gedrag is normaal voor het systeem en mag niet als een storing worden beschouwd. 46 fig. 25 A0J0130

51 ACHTER De achterbank is voorzien van twee in hoogte verstelbare hoofdsteunen (om de hoogte te verstellen, zie de vorige paragraaf). Bij sommige versies is er ook een hoofdsteun voor de middelste zitplaats. De hoofdsteunen verwijderen: trek de hoofdsteunen tot hun maximumhoogte uit; druk op de knoppen A fig. 26 en verwijder de hoofdsteunen door ze omhoog te trekken. STUURWIEL Het stuurwiel kan axiaal en in verticale richting worden versteld. Om het stuurwiel te verstellen, duw de hendel A fig. 27 naar voren (stand 1) en verstel het stuurwiel. Trek vervolgens de hendel naar het stuur (stand 2) om hem te vergrendelen. De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde motor gebeuren. Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. WEGWIJS IN UW fig. 26 A0J0083 fig. 27 A0J

52 WEGWIJS IN UW ACHTERUITKIJKSPIEGELS BINNENSPIEGEL Gebruik de hendel A fig. 28 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of anti-verblindingsstand. Elektronisch dimbare achteruitkijkspiegel (voor bepaalde versies/markten) Sommige versies zijn uitgerust met een elektrochromische spiegel fig. 29 met een ON/OFF schakelaar om de elektrochromische functie in/uit te schakelen. Bij inschakeling van de achteruit, wordt de spiegel automatisch ingesteld op de dagstand. 48 fig. 28 A0J0108 fig. 29 A0J0336

53 BUITENSPIEGELS De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor wordt de afstandswaarneming ietwat vertekend. Verstelling spiegels De spiegels kunnen alleen worden versteld met de contactsleutel in de stand MAR. Kies de gewenste spiegel met de knop A fig. 30: knop in stand 1: linker spiegel gekozen knop in stand 2: rechter spiegel gekozen. Hierna kan de gekozen spiegel worden versteld door de knop B in de richting van de pijlen te bewegen. BELANGRIJK Zet na het afstellen de knop A in de stand 0 om onverwachtse bediening van de elektrische ruitbediening te voorkomen. Elektrisch inklappen (voor bepaalde versies/markten) Om de buitenspiegels in te klappen, druk op C fig. 30. Druk nogmaals op de knop om de buitenspiegels terug in de rijstand te brengen. Handmatig inklappen Klap indien nodig de buitenspiegels in door ze van stand 1 in stand 2 te zetten fig. 31. BELANGRIJK Rijd alleen met de buitenspiegels in stand 1. WEGWIJS IN UW fig. 30 A0J0022 fig. 31 A0J

54 WEGWIJS IN UW KLIMAATCOMFORT fig. 32 A0J0036 UITSTROOMOPENINGEN/ROOSTERS 1. Bovenste vaste uitstroomopening 2. Verstelbare luchtroosters in het midden 3. Vaste luchtrooster aan zijkant 4. Verstelbare luchtroosters aan zijkant 5. Onderste luchtroosters voor voorstoelen 6. Onderste uitstroomopeningen voor achterstoelen 50

55 KLIMAATREGELING/ VERWARMING BEDIENINGSELEMENTEN WEGWIJS IN UW fig. 33 A - Draaiknop regeling luchttemperatuur blauwe gebied = koude lucht rode gebied = warme lucht B - Regel-/inschakelknop ventilator 0 = ventilator uitgeschakeld = ventilatorsnelheid 4 = maximum ventilatorsnelheid C - Draaiknop luchtverdeling luchtstroom naar lichaam bestuurder/passagier; luchtstroom naar lichaam en beenruimte bestuurder/passagier; luchtstroom naar beenruimten voor en achter; luchtstroom naar beenruimte en voorruit; luchtstroom naar voorruit 4 = maximum ventilatorsnelheid D - Aan/uit knop luchtrecirculatie E - Aan/uit knop klimaatregeling (alleen versies met handmatige klimaatregeling) F - Aan/uit knop achterruitverwarming; A0J

56 WEGWIJS IN UW 52 VENTILATIE VAN HET INTERIEUR Ga als volgt te werk om de ventilatie te regelen: draai de knop A naar het blauwe gebied; druk op de knop D om de interne luchtrecirculatie uit te schakelen (led op de knop uit); draai de knop C naar ; zet de draaiknop B op de gewenste snelheid. KLIMAATREGELING (koeling) (alleen bij versies met handbediende klimaatregeling) Ga als volgt te werk om te koelen: draai de knop A naar het blauwe gebied; druk op de knop D om de interne luchtrecirculatie in te schakelen (led op de knop aan); draai de knop C naar ; druk op de knop D om de klimaatregeling in te schakelen en zet de knop B ten minste op 1 (1 e snelheidstand); voor een hogere ventilatorsnelheid, zet de knop B op 4 (maximum ventilatorsnelheid). Koelregeling draai de draaiknop A naar rechts om de temperatuur te verhogen; druk op de knop D om de interne luchtrecirculatie uit te schakelen (ronde led rond de knop uit); verstel de draaiknop B op de ventilatorsnelheid te verlagen. VERWARMING VAN HET INTERIEUR Ga als volgt te werk om het interieur snel te verwarmen: draai de knop A naar het rode gebied; zet de knop C op het gewenste symbool; zet de draaiknop B op de gewenste snelheid. Snel verwarmen Ga als volgt te werk om het interieur snel te verwarmen: draai de knop A naar het rode gebied; druk op de knop D om de interne luchtrecirculatie in te schakelen; draai de knop C naar ; draai knop B naar 4 (maximum ventilatorsnelheid). Kies vervolgens een stand om de verlangde comfortsituatie te behouden en druk op de knop D om de luchtrecirculatie uit te schakelen (led op de knop uit) en om beslagen ruiten te voorkomen. BELANGRIJK Bij koude motor duurt het enkele minuten om een snelle verwarming van het interieur te bekomen. SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN VAN DE VOORRUIT EN DE VOORSTE ZIJRUITEN De klimaatregeling is erg handig om snel te kunnen ontwasemen. Zet de bedieningsknoppen in de standen zoals voorheen beschreven en zet de klimaatregeling aan door op de knop E te drukken. Ga als volgt te werk: draai de knop A naar het rode gebied; draai knop B naar 4 (maximum ventilatorsnelheid).

57 draai de knop C naar ; druk op de knop D om de interne luchtrecirculatie uit te schakelen (led op de knop uit). Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand worden gekozen om de verlangde comfortsituatie te behouden. Ruiten ontwasemen De klimaatregeling is erg nuttig om het beslaan van de ruiten te voorkomen bij grote luchtvochtigheid. Wanneer het buiten uiterst vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen tussen de interieur- en de buitentemperatuur, is de volgende procedure aanbevolen om te voorkomen dat de ruiten beslaan: draai de knop A naar het rode gebied; druk op de knop D om de interne luchtrecirculatie uit te schakelen (led op de knop uit); zet de draaiknop C op met de mogelijkheid om hem op stand te zetten als de ruiten niet worden ontwasemd; zet de draaiknop B op de 2 e ventilatorsnelheid. ACHTERRUITVERWARMING/ RUITONTWASEMING Druk op toets F ( ) om de functie in/uit te schakelen. De functie wordt na ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld. Voor bepaalde versies/markten, druk op de knop om het ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels, verwarmde voorruit (voor bepaalde versies/markten) en verwarmde sproeiers (voor bepaalde versies/markten) in te schakelen. BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk defect ervan te voorkomen. INTERNE LUCHTRECIRCULATIE Druk op de knop D ( ). Men adviseert de interne luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, om te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt. Gebruik de functie niet langdurig, vooral als er meerdere passagiers aan boord zijn, om beslagen ruiten te voorkomen. BELANGRIJK Met de interne luchtrecirculatie kan de gewenste toestand (verwarming of koeling, afhankelijk van de keuze) sneller bereikt worden. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen. ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa 10 minuten in. Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk. WEGWIJS IN UW 53

58 WEGWIJS IN UW MATISCHE DUAL-ZONE KLIMAATREGELING (voor bepaalde versies/markten) BEDIENINGSELEMENTEN 54 fig. 34 A - inschakelingsknop MONO-functie bestuurders-/passagierszijde (uitlijning ingestelde temperaturen); B - aan/uit knop compressor klimaatregeling; C - aan/uit knop interne luchtcirculatie; D - display; E - knop klimaatregeling uit; F - inschakelingsknop MAX-DEF-functie (snel ontdooien/ontwasemen ruiten voor); G - aan/uit knop achterruitverwarming; H - inschakelingsknop -functie (automatische werking) en regelknop temperatuur passagierszijde; I - keuzeknop luchtverdeling passagierszijde; L - ventilatorsnelheid verhogen/verlagen; M - keuzeknop luchtverdeling bestuurderszijde; N - inschakelingsknop -functie (automatische werking) en regelknop temperatuur bestuurderszijde. A0J0037

59 BESCHRIJVING De automatische dual-zone klimaatregeling zorgt voor een aparte temperatuur-/luchtverdelingsregeling in twee zones: bestuurderszijde en passagierszijde. Het systeem houdt het comfortniveau in het interieur constant en compenseert alle variaties in externe omstandigheden, met inbegrip van zonnestraling die gedetecteerd wordt door een speciale sensor. De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn: luchttemperatuur uit de luchtroosters aan bestuurderszijde/ passagierszijde voor; luchtverdeling naar de luchtroosters aan bestuurderszijde/ passagierszijde voor; ventilatorsnelheid (traploze regeling van de luchtstroom); inschakeling van de compressor (voor koelen/ontvochtigen van de lucht); luchtrecirculatie. Al deze functies kunnen handmatig worden versteld door het systeem te gebruiken en door een of meer functies te kiezen en de betreffende parameters te wijzigen. Hierbij wordt echter de automatische regeling van de functies die handmatig zijn gewijzigd uitgeschakeld: het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen. De handmatige instellingen hebben altijd voorrang boven de automatische instellingen en blijven opgeslagen tot de knop wordt ingedrukt, behalve in de gevallen dat het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt. Als men handmatig een functie aanpast, blijven de andere functies automatisch geregeld. De hoeveelheid lucht die in het interieur wordt gevoerd houdt geen verband met de snelheid van de auto; deze wordt elektronisch geregeld door de ventilator. De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperatuur op de display (behalve wanneer het systeem is uitgeschakeld of onder bepaalde omstandigheden waarin de compressor is uitgeschakeld). Het systeem biedt handmatige instelling van de volgende parameters en functies: luchttemperatuur aan bestuurderszijde/passagierszijde voor; ventilatorsnelheid (traploze regeling); luchtverdeling in 7 standen (bestuurder/passagier); inschakelen van de compressor; snel ontwasemen/ontdooien; luchtrecirculatie; achterruitverwarming; uitschakeling van het systeem. INSCHAKELING VAN DE KLIMAATREGELING Het systeem kan op verschillende manieren ingeschakeld worden: het verdient echter aanbeveling om op een van de -knoppen te drukken en de draaiknop te gebruiken om de gewenste temperatuur in te stellen. Er kunnen verschillende temperaturen ingesteld worden voor de bestuurder en passagier, met een maximmaal verschil van 7 C. Op die manier wordt de temperatuur, de hoeveelheid en de verdeling van de lucht in het interieur volledig automatisch door het systeem geregeld. Het systeem regelt ook de luchtrecirculatie en de inschakeling van de aircocompressor. Tijdens volledig automatische werking is het alleen mogelijk handmatig in te grijpen op de volgende functies: WEGWIJS IN UW 55

60 WEGWIJS IN UW 56 MONO, om de aan passagierszijde ingestelde temperatuur en luchtverdeling uit te lijnen met die aan bestuurderszijde; luchtrecirculatie (waarbij de functie altijd in- of uitgeschakeld wordt gehouden; om de ontwaseming/ontdooiing van de ruiten voor, de achterruit en de buitenspiegels te versnellen; Om de achterruit en buitenspiegels te ontwasemen/ontdooien. Tijdens de automatische werking van het systeem, kan men op elk ogenblik de ingestelde temperatuur, de luchtdistributie en de ventilatorsnelheid wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen: het systeem past automatisch de eigen instellingen aan aan de nieuwe instellingen. Op die manier regelt het klimaatregelsysteem alle functies automatisch, uitgezonderd de functies die handmatig werden versteld. De ventilatorsnelheid is gelijk voor alle zones in de passagiersruimte. REGELING LUCHTTEMPERATUUR Draai de knop N of H naar rechts of naar links om de luchttemperatuur te regelen: knop N voor de zone linksvoor, knop H voor de zone rechtsvoor in het interieur. De ingestelde temperaturen worden op het display weergegeven. Druk nogmaals op de MONO-knop om de luchttemperatuur van de twee zones met elkaar in overeenstemming te brengen: om dezelfde temperatuur in te stellen, aan knop N draaien. Om terug te keren naar gescheiden regeling van de temperatuur en luchtverdeling tussen beide zones, aan knop N of H draaien of nogmaals op de MONO-knop drukken (als de led op de knop brandt). Draai de knoppen helemaal naar rechts of links om respectievelijk de functie HI (maximaal verwarming) of LO (maximale koeling) in te schakelen. Draai aan de knop om deze functies uit te schakelen en om de gewenste temperatuur in te stellen. REGELING LUCHTVERDELING Door op een van de knoppen ( / / ) te drukken, kan handmatig een van de 7 instellingen voor de luchtverdeling worden gekozen: Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien. Luchtstroom naar de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het warme seizoen te verkoelen. Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen. Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten (hetere lucht) en roosters midden/zijkanten dashboard (koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het voor- en het najaar en op zonnige dagen. Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen beenruimten en uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien voorruit/voorste zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan. Luchtstroomverdeling tussen de uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien voorruit en de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard. Zo kan de lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht. Luchtstroomverdeling naar alle roosters van de auto. In de FULL -modus wordt de luchtverdeling automatisch door het klimaatregelsysteem geregeld (de leds op de knoppen I en M zijn uit). Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door de leds op de betreffende knoppen.

61 In de gecombineerde werkingsmodus, worden de functies geactiveerd samen met de functies die reeds bij het indrukken van de betreffende knop actief zijn. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende LED op de knop uit. Druk op de -knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen. Als de bestuurder de luchtverdeling naar de vooruit omschakelt, wordt de luchtverdeling aan passagierszijde ook naar de voorruit gericht. De passagier kan nog wel een andere verdelingsmethode kiezen door op de betreffende knoppen te drukken. REGELING VENTILATORSNELHEID Druk op knop L om de ventilatorsnelheid te verhogen/verlagen. De snelheid wordt aangegeven door verlichte streepjes op het display: maximum ventilatorsnelheid = alle streepjes branden minimum ventilatorsnelheid = één streepje brandt. De ventilator kan alleen uitgeschakeld worden als de compressor van de klimaatregeling is uitgeschakeld door het indrukken van knop B. BELANGRIJK Druk op de -knop om de automatische werking van de ventilatorsnelheid na een handmatige instelling te herstellen. -KNOPPEN Druk op de -knoppen om het systeem de hoeveelheid en verdeling van de lucht, die in de respectievelijke zones van het interieur geblazen wordt, automatisch te regelen; alle vorige handmatige instellingen zullen geannuleerd worden (dit wordt aangegeven met het opschrift FULL op het display). Wanneer tijdens de volledige automatische werking de luchtrecirculatie, luchtverdeling, ventilatorsnelheid handmatig gewijzigd worden of de compressor wordt uitgeschakeld, dan verdwijnt de melding FULL van het display. Hiermee wordt aangegeven dat het systeem niet meer automatisch alle bovengenoemde functies regelt (de luchttemperatuur blijft wel automatisch geregeld). BELANGRIJK Als het systeem niet langer in staat is om de gevraagde temperatuur in de verschillende zones van het interieur te bereiken/ handhaven, gaat de ingestelde temperatuur knipperen en na ongeveer 1 minuut verdwijnt het opschrift. Druk op de -knop om de automatische werking na een handmatige instelling te herstellen. MONO-KNOP Druk op de MONO-knop om de luchttemperatuur aan passagierszijde in overeenstemming te brengen met die aan de bestuurderszijde. Op deze manier is het ook mogelijk om de luchtverdeling tussen de twee zones in te stellen door aan knop N te draaien. Deze functie zorgt voor een eenvoudigere temperatuurregeling wanneer de bestuurder de enige inzittende is. Om terug te keren naar gescheiden regeling van de temperatuur en luchtverdeling, aan knop H draaien om de temperatuur aan passagierszijde in te stellen of op de MONO-knop drukken als de led op de knop brandt. LUCHTRECIRCULATIE De luchtrecirculatie kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: automatische inschakeling: druk op een van de -knoppen. Inschakeling wordt aangegeven door het verschijnen van het opschrift op het display; WEGWIJS IN UW 57

62 WEGWIJS IN UW 58 override aan (interne recirculatie altijd ingeschakeld); aangegeven door de led op de knop G en het symbool op het display; override uit (interne recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buitenaf); aangegeven door het doven van de led op knop C en het verdwijnen van het symbool van het display. Geforceerde in-/uitschakeling kan gekozen worden door knop C in te drukken. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kan de gewenste comfortsituatie (verwarmen of koelen van het interieur) sneller worden bereikt. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen (vooral als het klinaatregelsysteem is uitgeschakeld). Bij lage buitentemperaturen wordt de recirculatie geforceerd uitgezet (lucht wordt van buitenaf aangezogen) om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Bij automatische werking wordt de luchtrecirculatie automatisch door het systeem geregeld naargelang de externe weersomstandigheden. Als handmatige recirculatieregeling is ingesteld, verdwijnt het opschrift FULL van het display en verdwijnt uit het pictogram. Het wordt afgeraden de interne luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten sneller kunnen beslaan. AIRCOCOMPRESSOR Druk op knop B om de compressor in/uit te schakelen.. De uitschakeling van de compressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. Wanneer de compressor wordt uitgeschakeld, wordt de luchtcirculatie uitgeschakeld om te voorkomen dat de ruiten beslaan. In dat geval verdwijnt, ook wanneer het systeem de gewenste temperatuur kan handhaven, het opschrift FULL toch van het display. Als het systeem daarentegen niet in staat is om de gewenste temperatuur te handhaven, gaan de temperatuurindicaties knipperen en het opschrift verdwijnt. Druk, om de automatische regeling voor inschakeling van de compressor weer in te schakelen, nogmaals op knop B of op de -knop. Bij uitgeschakelde compressor: als de buitentemperatuur hoger is dan wat is ingesteld voor het interieur, dan kan het systeem niet aan de gewenste instelling voldoen. Dit wordt aangegeven door het, gedurende enkele seconden, knipperen van de temperatuurwaarde op het display; kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset worden. Bij ingeschakelde compressor en met draaiende motor, kan de ventilatiesnelheid niet lager zijn dan een streepje op het display. BELANGRIJK Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen lucht in het interieur worden gevoerd met een lagere temperatuur dan de buitenlucht. Verder kunnen de ruiten in sommige omstandigheden zeer snel beslaan omdat de lucht niet ontvochtigd kan worden. SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN VAN DE VOORRUIT (MAX-DEF functie) Druk op knop F om ontwaseming/ontdooiing van de voor- en zijruit in te schakelen. Het klimaatregelingsysteem regelt de volgende functies: compressor aan (als de weersomstandigheden geschikt zijn); luchtrecirculatie uit;

63 maximum luchttemperatuur (HI) in beide zones; aanpassing van de ventilatorsnelheid aan de koelvloeistoftemperatuur; luchtstroomverdeling naar de voorruit en de voorste zijruiten; achterruitverwarming aan. BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft ongeveer 3 minuten ingeschakeld vanaf het ogenblik waarop de koelvloeistoftemperatuur warm genoeg is om de ruiten snel te kunnen ontwasemen. Als de functie ingeschakeld is, verdwijnt het opschrift FULL van het display. Wanneer de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de ventilatorsnelheid en het uitschakelen van de achterruitverwarming handmatig worden geregeld. Druk op de knoppen B, C, F of om de MAX-DEF-functie uit te schakelen en de instellingen te herstellen die aanwezig waren voordat de functie werd ingeschakeld. ACHTERRUITVERWARMING/ RUITONTWASEMING Druk op de knop om het ontwasemen/ontdooien van de achterruit in te schakelen. Deze functie wordt na ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld of bij het uitzetten van de motor. De functie wordt niet automatisch ingeschakeld wanneer de motor weer wordt gestart. Voor bepaalde versies/markten, druk op de knop om het ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels, verwarmde voorruit (voor bepaalde versies/markten) en verwarmde sproeiers (voor bepaalde versies/markten) in te schakelen. BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk defect ervan te voorkomen. UITSCHAKELING VAN DE KLIMAATREGELING Druk op de OFF-knop. Bij uitgeschakelde klimaatregeling: luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten binnenkomt; de compressor is uitgeschakeld; de ventilator is uitgeschakeld; de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld; BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt uitgeschakeld en herstelt deze gegevens wanneer een knop van het systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop G). Als de functie of ingedrukte knop niet actief was voordat het systeem werd uitgeschakeld, zal die functie ook ingeschakeld worden. Als deze wel actief was, zal hij hersteld worden. Druk op de knop om de klimaatregeling in volledig automatische modus te herstarten. EXTRA VERWARMING (alleen dieselversies) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd. De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste comfortsituatie is bereikt. WEGWIJS IN UW 59

64 WEGWIJS IN UW Automatische dual-zone klimaatregeling (voor bepaalde versies/markten) De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gezet. Handmatige verwarming en klimaatregeling De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1 e snelheid is ingesteld. BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is. BUITENVERLICHTING LINKER HENDEL De linker hendel fig. 35 bedient de meeste soorten buitenverlichting. De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel in de stand MAR. Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het dashboard verlicht. DAGVERLICHTING (DRL) "Daytime Running Lights" Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 35 in de stand gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere lampen en de binnenverlichting blijven uit. Voor de werking van de dagverlichting, zie de paragraaf Menuopties in dit hoofdstuk. Als de dagverlichting wordt uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in stand geen enkel licht branden. 60 fig. 35 A0J0063

65 STADSLICHT EN DIMLICHT Draai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring A fig. 35 naar. De dagverlichting wordt uitgeschakeld en het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld. Het controlelampje gaat op het instrumentenpaneel branden. PARKEERLICHTEN Deze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, door de ring A eerst naar stand en vervolgens naar stand te draaien. Wanneer de parkeerverlichting ingeschakeld wordt, gaan ook de kentekenverlichting en het stadslicht voor en achter branden (de dagverlichting (DRL) blijft echter uit). Het controlelampje gaat op het instrumentenpaneel branden. Met behulp van de richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden. MATISCHE INSCHAKELING KOPLAMPEN (LIGHT) (Schemersensor) (voor bepaalde versies/markten) Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor detecteert samen met de regensensor de verschillen in sterkte van het omgevingslicht op basis van de lichtgevoeligheid die in het Setup-menu is ingesteld: hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de buitenverlichting in te schakelen. Inschakeling De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de ring A fig. 35 naar wordt gedraaid. Op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht automatisch branden. BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te detecteren. In dat geval moet de verlichting handmatig ingeschakeld worden. Wanneer de lichten door de sensor worden ingeschakeld, kunnen ook de mistlampen (voor bepaalde versies/markten) en de mistachterlichten ingeschakeld worden. Wanneer de lichten automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de mistlampen en de mistachterlichten (indien ingeschakeld) uitgeschakeld. De volgende keer dat de lichten automatisch ingeschakeld worden, moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld worden (indien nodig). Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen worden gegeven, maar het grootlicht zelf kan niet ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te schakelen, de ring A naar en schakel het dimlicht in. Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn en vervolgens door de sensor uitgeschakeld worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele seconden het stadslicht uit. Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld en wordt het defect van de sensor op de display van het instrumentenpaneel getoond. Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten indien nodig handmatig in te schakelen. WEGWIJS IN UW 61

66 WEGWIJS IN UW 62 GROOTLICHT Om het grootlicht in te schakelen, moet de draaischakelaar A op staan, en de hendel naar het stuurwiel tot tegen de aanslag worden getrokken. Het controlelampje gaat op het instrumentenpaneel branden. Wanneer de hendel weer naar het stuurwiel tot tegen de aanslag wordt getrokken, wordt het grootlicht uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer branden en dooft het waarschuwingslampje. GROOTLICHTSIGNAAL Trek hiervoor de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de stand van de draaischakelaar A. Het controlelampje gaat op het instrumentenpaneel branden. RICHTINGAANWIJZERS Breng de hendel in de (stabiele) stand: omhoog: schakelt de richtingaanwijzer rechts in; omlaag: schakelt de richtingaanwijzer links in. Het controlelampje of gaat op het instrumentenpaneel branden. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel weer wordt rechtgezet. "Rijbaanwissel"-functie Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linker hendel korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert 3 maal en wordt vervolgens automatisch uitgeschakeld. "FOLLOW ME HOME" SYSTEEM Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode worden verlicht. Inschakeling Trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel A binnen 2 minuten na het afzetten van de motor naar het stuurwiel. Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (en er verschijnt een melding op de display) zolang de functie actief is. Het controlelampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt uitsluitend de inschakeltijd van de verlichting verlengd. Uitschakeling Houd de hendel A langer dan 2 seconden naar het stuurwiel getrokken.

67 INSTAPVERLICHTING Deze functie verlicht de auto en de ruimte voor de auto wanneer de portieren ontgrendeld worden. Inschakeling Als de portieren van de geparkeerde auto ontgrendeld worden met de knop op de afstandsbediening (of de achterklep ontgrendeld wordt met behulp van ), gaan het dimlicht, het stadslicht en de kentekenverlichting branden. De lichten blijven circa 25 seconden branden, tenzij de portieren en achterklep opnieuw vergrendeld worden met de afstandsbediening of de portieren of achterklep geopend en weer gesloten worden. In deze gevallen gaan de lichten na 5 seconden uit. De instapverlichting kan in het Setup-menu in-/uitgeschakeld worden (zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk). RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIER De rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de achterruitwisser en -sproeier. Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. De draaischakelaar A fig. 36 kan in de volgende standen worden gezet: O ruitenwissers uit; wissen met interval (lage snelheid); inschakeling regensensor (voor bepaalde versies/markten) (de ruitenwissers passen de snelheid automatisch aan de intensiteit van de regen aan) wissen met interval; langzaam continu wissen; snel continu wissen. WEGWIJS IN UW fig. 36 A0J

68 WEGWIJS IN UW Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in te schakelen. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand en wordt de werking van de ruitenwissers automatisch afgebroken. Gebruik de ruitenwisser nooit om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwissers niet meer werken (ook niet na de sleutel te hebben gedraaid en de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. "Intelligente" wis-/wasfunctie Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen. Als de hendel langer dan een halve seconde wordt aangetrokken, dan worden in één beweging de ruitenwissers en -sproeiers ingeschakeld. Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog drie slagen maken. Na circa zes seconden volgt nog een extra reinigingsslag. REGENSENSOR (voor bepaalde versies/markten) Dit is een infrarood-ledsensor die op de voorruit fig. 37 is geplaatst. Deze sensor detecteert de aanwezigheid van regen en regelt het wissen van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid water op de ruit. Inschakeling De sensor wordt geactiveerd wanneer de draaischakelaar A fig. 36 naar de "automatische" stand wordt gedraaid ("" regeling): de frequentie van de wisslagen wordt aangepast aan de hoeveelheid water op de voorruit. De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen wisslagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden met de 2 e continue snelheid (snel continu wissen) bij hevige regen. De gevoeligheid van de regensensor kan in het Setup-menu ingesteld worden (zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk). 64 fig. 37 A0J0189

69 Als de motor wordt afgezet met de draaischakelaar A in de "automatische" stand, wordt er geen wiscyclus uitgevoerd wanneer de motor weer wordt gestart, ook al regent het. Dit voorkomt onverhoedse activering van de regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen of als de ruitenwissers met ijs aan de voorruit vastzitten). Voer de volgende handelingen uit om de automatische werking van het systeem te herstellen: beweging van linker hendel van de automatische stand naar elke andere stand en dan terug naar de automatische stand; gevoeligheidsregeling (door aan de ringmoer A te draaien om te verhogen of te verlagen). Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de voorruit. Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor wordt gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze wijziging te bevestigen. Als een storing in de regensensor optreedt terwijl deze actief is, werkt de ruitenwisser met een snelheid die overeenkomt met de gevoeligheidsinstelling van de regensensor, ongeacht of er wel of geen regen op de ruit aanwezig is (de storing van de sensor wordt op de display aangegeven). De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op continuwerking worden ingesteld (1 e of 2 e snelheid). De storingsmelding houdt aan zolang de sensor actief is. ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER (voor bepaalde versies/markten) Inschakeling Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. Zet de draaischakelaar B fig. 36 van stand O naar stand om de achterruitwisser als volgt in te schakelen: wissen met interval wanneer de ruitenwissers voor niet werken; synchroon wissen met de ruitenwissers voor (maar met de halve wisfrequentie); continu wissen met ingeschakelde achteruitrijversnelling en bediening. Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als in de achteruit is geschakeld, is de werking van de achterruitwisser continu. Door de hendel naar het dashboard te trekken (onstabiele stand), wordt de achterruitsproeier ingeschakeld. Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor. WEGWIJS IN UW 65

70 WEGWIJS IN UW 66 CRUISE-CONTROL (voor bepaalde versies/markten) ALGEMENE INFORMATIE Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem, waarmee de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge wegen met weinig veranderingen qua rijomstandigheden (bijv. snelwegen), met een constante, vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet aanbevolen op buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het systeem niet in de stad. INSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM Zet de draaischakelaar A fig. 38 in de stand ON. Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1 e versnelling of in de achteruit staat. Het is raadzaam om het systeem in te schakelen vanaf de 5 e versnelling of hoger. fig. 38 A0J0065 Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control iets hoger liggen dan de opgeslagen snelheid. Wanneer het systeem ingeschakeld is, knippert het controlelampje en er verschijnt een melding op de display (voor bepaalde versies/ markten). DE SNELHEID VAN DE OPSLAAN Ga als volgt te werk: zet de draaischakelaar A fig. 38 op ON en trap het gaspedaal in om de gewenste snelheid te bereiken. beweeg de hendel ten minste één seconde omhoog (+) en laat deze vervolgens los: de snelheid wordt opgeslagen en het gaspedaal kan losgelaten worden. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen: als het gaspedaal vervolgens wordt losgelaten, keert de auto terug naar de eerder opgeslagen snelheid. DE OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid als volgt worden opgeroepen: geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de buurt van de opgeslagen snelheid wordt bereikt; schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment dat de snelheid werd opgeslagen; druk op de RES-knop (B fig. 38).

71 DE OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN Trap het gaspedaal in en sla de nieuwe snelheid op of beweeg de hendel omhoog (+). Elke beweging van de hendel komt overeen met een verhoging van de snelheid van ongeveer 1 km/h; als de hendel omhoog wordt gehouden, dan neemt de snelheid traploos toe. DE OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN Schakel het systeem uit en sla de nieuwe snelheid op of beweeg de hendel omlaag ( ) tot de nieuwe snelheid is bereikt. De nieuwe snelheid wordt automatisch opgeslagen. Elke beweging van de hendel komt overeen met een kleine verlaging van de snelheid van ongeveer 1 km/h; als de hendel omlaag wordt gehouden, dan neemt de snelheid traploos af. UITSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM Het systeem uitschakelen: - zet de draaischakelaar A fig. 38 op OFF; of - zet de motor af; of - druk het rem-, koppelings- of gaspedaal in; in het laatste geval wordt het systeem eigenlijk niet uitgeschakeld, maar wordt voorrang aan het acceleratieverzoek gegeven. Het systeem blijft actief, zonder de noodzaak om de RES-knop te bedienen om na het accelereren naar de vorige toestand terug te keren. Automatische uitschakeling Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit: als het ABS- of het ESC-systeem ingrijpt; bij een autosnelheid onder de ingestelde limiet; in geval van een systeemstoring. Als met actieve cruise-control wordt gereden, mag de versnellingspook nooit in de vrijstand worden gezet. Draai bij een storing of defect van het systeem de draaischakelaar A fig. 38 naar OFF en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. WEGWIJS IN UW 67

72 WEGWIJS IN UW 68 PLAFONDVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Met de schakelaar A fig. 39 wordt de plafondverlichting in- en uitgeschakeld. Standen schakelaar A: middelste stand (stand 1): de lampjes C en D gaan aan/uit bij het openen/sluiten van de portieren. links ingedrukt (stand 0): de lampjes C en D blijven altijd gedoofd; rechts ingedrukt (stand 2): de lampjes C en D blijven altijd ingeschakeld. De verlichting gaat geleidelijk aan/uit. schakelaar B bedient het spotje. Standen schakelaar B: middelste stand (stand 1): de lampjes C en D blijven altijd gedoofd; fig. 39 A0J0066 links ingedrukt (stand 0): het lampje C gaat aan; rechts ingedrukt (stand 2): het lampje D gaat aan. BELANGRIJK Controleer alvorens de auto te verlaten of beide schakelaars in de middelste stand staan: op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt men dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de continu ingeschakelde stand is blijven staan, schakelt de plafondverlichting in ieder geval 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit. TIJDSCHAKELING PLAFONDVERLICHTING Bij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen in het donker en op slecht verlichte plaatsen te vergemakkelijken twee tijdregelingen voorzien. Tijdregeling bij het instappen De plafondverlichting gaat op de volgende manieren branden: ongeveer 10 seconden wanneer de portieren worden ontgrendeld; ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden geopend; ongeveer 10 seconden wanneer de portieren worden gesloten. De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de sleutel in de stand MAR wordt gezet. Tijdregeling bij het uitstappen Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manieren branden: binnen twee minuten nadat de motor is uitgezet, gaat de plafondverlichting ongeveer 10 seconden branden;

73 ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden geopend; ongeveer 10 seconden wanneer een van de portieren wordt gesloten. De tijdregeling stopt automatisch wanneer de deuren worden vergrendeld. BAGAGERUIMTEVERLICHTING Dit bevindt zich links in de achterklep fig. 42. Wanneer de achterklep wordt geopend, gaat de bagageruimteverlichting automatisch branden. Wanneer de achterklep wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit. WEGWIJS IN UW INSTAPVERLICHTING (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies is de instapverlichting achter de zonnekleppen gemonteerd. Druk op knop A fig. 40 om de verlichting in/uit te schakelen. IN-/UITSTAPVERLICHTING IN DE SPIEGELS Deze bevindt zich in de portieren fig. 41. Wanneer de portieren worden geopend, gaan deze lichten aan, ongeacht de stand van de contactsleutel. Wanneer de portieren worden gesloten, gaat de verlichting uit. fig. 41 A0J0176 fig. 40 A0J0067 fig. 42 A0J

74 WEGWIJS IN UW De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de bagageruimteverlichting niet. DASHBOARDKASTVERLICHTING Wanneer het dashboardkastje fig. 43 wordt geopend, gaat de verlichting automatisch branden. Wanneer het dashboardkastje wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit. De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de verlichting niet. BEDIENINGSELEMENTEN ALARMKNIPPERLICHTEN Druk op de knop A fig. 44 om de lichten in- en uit te schakelen. Controlelampjes en op het paneel branden als de lichten aan zijn. in acht. Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften Noodremmen Bij het remmen in noodsituaties gaan de alarmknipperlichten automatisch branden, evenals de controlelampjes en op het instrumentenpaneel. De lichten gaan automatisch uit wanneer het noodremmen ophoudt. 70 fig. 43 A0J0177 fig. 44 A0J0028

75 MISTLAMPEN VOOR (voor bepaalde versies/markten) Druk op de knop fig. 45 om de lichten in- en uit te schakelen. Bij brandende lichten, gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel branden. MISTACHTERLICHT Druk op de knop fig. 45 om de lichten in- of uit te schakelen. Het mistachterlicht gaat alleen branden als het dimlicht is ingeschakeld. Bij brandend licht, gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel branden. CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Druk op knop A fig. 46 om alle portieren tegelijk te sluiten. De vergrendeling vindt onafhankelijk van de stand van de contactsleutel plaats. AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Deze grijpt bij een botsing in en veroorzaakt het volgende: onderbreking van de brandstoftoevoer met afzetten van de motor als gevolg; automatische ontgrendeling van de portieren; inschakeling van de interieurverlichting. Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een melding op de display. Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de buurt van de tank. Draai na een botsing de contactsleutel naar STOP om te voorkomen dat de accu leegloopt. WEGWIJS IN UW fig. 45 A0J0303 fig. 46 A0J

76 WEGWIJS IN UW Ga als volgt te werk om de correcte werking van de auto te herstellen: draai de contactsleutel naar de stand MAR; schakel de richtingaanwijzer rechts in; schakel de richtingaanwijzer rechts uit; schakel de richtingaanwijzer links in; schakel de richtingaanwijzer links uit; schakel de richtingaanwijzer rechts in; schakel de richtingaanwijzer rechts uit; schakel de richtingaanwijzer links in; schakel de richtingaanwijzer links uit; draai de contactsleutel naar de stand STOP. INTERIEURUITRUSTING OPBERGVAK Trek aan handgreep A fig. 47 om het dashboardkastje te openen. Als het kastje geopend wordt, gaat er een lampje branden. In het dasboardkastje zit een documentenvak. Rijd nooit met open dashboardkastje: bij een ongeval kan de passagier hierdoor verwond raken. Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen. 72 fig. 47 A0J0060

77 ARMSTEUN VOOR (voor bepaalde versies/markten) Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. Druk hem omlaag om hem in de standaard gebruiksstand te brengen. Druk op knop A fig. 48 om het bovenste deel van de armleuning op te tillen en toegang te krijgen tot het opbergvak wat hierin zit. Druk op hendel B om de armleuning naar beneden te duwen ten opzichte van zijn standaardpositie. STOPCONTACTEN Deze zitten op de tunnelconsole A fig. 49 en aan de linkerkant van de bagageruimte B fig. 49 (voor bepaalde versies/markten). Ze werken alleen met de contactsleutel in de stand MAR. Bij aanvrage van een rokersversie, is het stopcontact op de tunnelconsole vervangen door een sigarettenaansteker (zie volgende paragraaf). BELANGRIJK Sluit geen apparaten met een hoger vermogen dan 180 W op het stopcontact aan. Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. WEGWIJS IN UW fig. 48 A0J0194 fig. 49 A0J

78 WEGWIJS IN UW AANSTEKER (voor bepaalde versies/markten) De aansteker bevindt zich op de middelste tunnel. Druk op de knop A fig. 50 om de aansteker in te schakelen. Na enkele seconden keert de knop automatisch terug naar de beginstand en is de aansteker gebruiksklaar. BELANGRIJK Controleer na gebruik altijd of de aansteker is uitgeschakeld. BELANGRIJK Sluit geen apparaten met een hoger vermogen dan 180 W op het stopcontact aan. Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. De aansteker wordt zeer heet. Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. ASBAK De asbak is een verwijderbare kunststof houder met deksel onder veerdruk, die in de beker-/blikjeshouders op de tunnelconsole geplaatst kan worden fig. 51 Gebruik de asbak niet als prullenbak: de inhoud kan door sigarettenpeuken in brand raken. 74 fig. 50 A0J0304 fig. 51 A0J0070

79 ZONNEKLEPPEN Deze bevinden zich aan beide kanten van de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen naar voren en opzij worden gedraaid. Op de achterkant van de zonnekleppen bevindt zich een spiegeltje met verlichting. Met dit licht kan het spiegeltje ook bij slechte zicht- en lichtomstandigheden worden gebruikt. Til het deksel A fig. 52 op om toegang te krijgen tot de spiegel. BRANDBLUSSER (voor bepaalde versies/markten) Deze bevindt zich aan de rechterkant van de bagageruimte fig. 53. WEGWIJS IN UW fig. 52 A0J0071 fig. 53 A0J

80 WEGWIJS IN UW ELEKTRISCH SCHUIFDAK (voor bepaalde versies/markten) Het grote glazen zonnedak bestaat uit een beweegbaar glazen paneel en een zonnescherm. Dankzij het glazen paneel kan, wanneer het gesloten is, licht van buiten naar binnen komen en geeft het zicht naar buiten vanuit het interieur. BEDIENING Het schuifdak kan alleen bediend worden wanneer de contactsleutel in de stand MAR staat. Het schuifdak kan worden geopend/gesloten met de knoppen A en B fig. 54 naast het plafondlampje voor. Schuifdak openen Als op knop A fig. 54 wordt gedrukt, kan het glazen paneel op twee manieren geopend worden. Automatisch Als knop A ingedrukt gehouden wordt, wordt het glazen paneel vanuit volledig gesloten stand opgetild en naar de spoilerstand verplaatst. Als de knop weer wordt ingedrukt, schuift het paneel naar achteren tot het volledig geopend is. Na het eerste openingscommando, kan het glazen paneel in tussenstanden worden gestopt door nogmaals op de knop te drukken. Handmatig Als er kort op knop A gedrukt wordt, beweegt het glazen paneel van de volledig gesloten stand naar de stand waarop de knop wordt losgelaten. In dit geval wordt het paneel geopend door op de knop te drukken. Dankzij deze functie kan het voorste paneel in tussenstanden gezet worden in vergelijking met de standen die verkregen worden met automatische opening. Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op is: risico op beschadiging. 76 fig. 54 A0J0329

81 Het zonnedak moet gesloten blijven als er een imperiaal met dwarsbalken wordet gemonteerd. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van het schuifdak gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Oneigenlijk gebruik van het schuifdak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door het bewegende schuifdak of door voorwerpen die door het mechanisme worden meegesleept of geraakt. Het schuifdak sluiten Als op knop B fig. 54 wordt gedrukt, kan het glazen paneel op twee manieren gesloten worden. Automatisch Houd knop B, met het dak volledig geopend, ingedrukt: het voorste glazen paneel wordt in de spoilerstand gezet. Als de knop weer wordt ingedrukt, schuift het paneel naar voren tot het volledig gesloten is. Na het eerste openingscommando, kan het glazen paneel in tussenstanden worden gestopt door nogmaals op de knop te drukken. Handmatig Als er kort op knop B gedrukt wordt, beweegt het glazen paneel van de volledig geopende stand naar de stand waarop de knop wordt losgelaten. In dit geval wordt het paneel gesloten door op de knop te drukken. Dankzij deze functie kan het voorste paneel in tussenstanden gezet worden in vergelijking met de standen die verkregen worden met automatische sluiting. ZONNESCHERM De lichtsterkte in het interieur kan aangepast worden door het gebruik van een zonnescherm. Scherm openen: druk op knop A fig. 55 om het scherm los te maken en pak hendel B vast om het naar achteren te schuiven. Scherm sluiten: pak hendel B fig. 55 vast en schuif het scherm naar voren, controleer of het goed op zijn plaats vastklikt. WEGWIJS IN UW fig. 55 A0J

82 WEGWIJS IN UW SVOORZIENINGEN DAK SLUITEN (knelbeveiliging) De knelbeveiliging, die in overeenstemming is met de Richtlijn 2000/4/EG, is actief tijdens de horizontale en verticale sluitingsfase van het paneel wanneer er een obstakel wordt geconstateerd (bijv. vinger, hand): tijdens de horizontale sluitbeweging is de beveiliging actief gedurende het gehele parcours en, als er voor het glazen paneel een obstakel wordt geconstateerd, wordt de beweging omgekeerd; tijdens de verticale sluitbeweging is de beveiliging actief als er achter het glazen paneel een obstakel wordt geconstateerd, de beweging wordt omgekeerd tot de spoilerstand is bereikt. De mogelijkheid van beknelling vanuit het interieur aan de zijkanten van het paneel wordt voorkomen door de toepassing van beschermingen aan de zijkant die toegang tot risicozones voorkomen. BELANGRIJK De knelbeveiliging wordt uitgeschakeld door knop B continu ingedrukt te houden. ONDERHOUD/NOODBEDIENING In geval van nood of onderhoud, kan het schuifdak handmatig worden versteld wanneer er geen stroom aanwezig is (voorste ruitpaneel openen/sluiten) door de volgende werkzaamheden uit te voeren: verwijder de beschermdop A fig. 56 op de binnenbekleding, tussen de twee zonneschermen; neem de meegeleverde Allen sleutel B uit het dashboardkastje of uit de gereedschapshouder in de bagageruimte; steek de betreffende sleutel in de zitting C en draai hem rechtsom om het schuifdak te openen of linksom om het schuifdak te sluiten. 78 INITIALISATIEPROCEDURE Als de accu werd losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand, dan moet de werking van het schuifdak opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga als volgt te werk: houd knop B fig. 54 ingedrukt tot het schuifdak helemaal gesloten is. Laat de knop los; druk op B en houdt deze minstens 10 seconden ingedrukt en/of tot het ruitpaneel vooruit vastklikt. Laat de knop vervolgens los; druk binnen 5 seconden na de vorige bediening opnieuw op knop B en houd deze ingedrukt: het voorste ruitpaneel zal een volledige cyclus openen en sluiten uitvoeren. Laat de knop pas na afloop van deze cyclus los. fig. 56 A0J0328

83 PORTIEREN CENTRALE PORTIERVERGRENDELING De portieren vergrendelen van buitenaf Druk bij gesloten portieren op de knop van de afstandsbediening of steek en draai de metalen baard (in de sleutel) in het slot van de bestuurdersportier. De led boven fig. 57 knop A gaat branden om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld. De portiervergrendeling werkt: als alle portieren gesloten zijn; als alle portieren gesloten zijn en de achterklep open is: De portieren ontgrendelen van buitenaf Druk op de knop van de afstandsbediening of steek en draai de metalen baard (in de sleutel) in het slot van de bestuurdersportier. De portieren ver-/ontgrendelen van binnenuit Druk op fig. 57 knop A. De knop is voorzien van een led-lampje dat aangeeft wanneer de portieren worden ver-/ontgrendeld. Led aan: portieren vergrendeld. Druk nogmaals op de knop om de centrale portiervergrendeling uit te schakelen. De led gaat uit. Led uit: portieren ontgrendeld. Druk nogmaals op de knop om de centrale portiervergrendeling in te schakelen. De centrale portiervergrendeling werkt alleen als alle portieren perfect gesloten zijn. Na inschakeling van de centrale portiervergrendeling via afstandsbediening of het portierslot, kunnen de portieren niet worden ontgrendeld met de knop. BELANGRIJK Trek, bij ingeschakelde centrale portiervergrendeling, aan de handgreep van een van de portieren om alleen dat portier te openen (de led op knop A blijft branden als dit het portier aan passagierszijde is). Als de elektrische voeding wordt onderbroken (doorgebrande zekering, losgekoppelde accu, enz.) kunnen de portieren met de hand worden vergrendeld. WEGWIJS IN UW fig. 57 A0J

84 WEGWIJS IN UW NOODVERGRENDELING VOORPORTIER PASSAGIERSZIJDE De voorportier aan passagierszijde is voorzien van een vergrendelingssysteem wanneer er geen stroom aanwezig is. Om de vergrendeling in te schakelen, de metalen baard van de sleutel in opening A fig. 58 steken en omhoog trekken. BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld of als de beveiligingszekering is doorgebrand, dan moet de centrale portiervergrendeling opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga hiervoor als volgt te werk: sluit alle portieren; druk op de knop van het afstandsbediening of op de knop voor centrale portiervergrendeling op het instrumentenpaneel; druk op de knop van het afstandsbediening of op de knop voor centrale portiervergrendeling op het instrumentenpaneel. ELEKTRISCHE RUITBEDIENING Deze zijn uitgerust met een automatische functie om de voorruit aan bestuurderszijde te openen en te sluiten. BEDIENINGSELEMENTEN Voorportier bestuurderszijde fig. 59 A - Linker voorruit openen/sluiten; B - Rechter voorruit openen/sluiten; Ruit openen Druk op de toetsen om de gewenste ruit te openen. Wanneer een van de twee knoppen kort wordt ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen"; als de knop ingedrukt wordt gehouden, wordt de "continue automatische" werking geactiveerd. 80 fig. 58 A0J0309 fig. 59 A0J0023

85 Als opnieuw op de bedieningsknop wordt gedrukt, stopt de ruit in de gewenste positie. Als de knop enkele seconden ingedrukt wordt gehouden, gaat de ruit automatisch open of dicht (alleen met de contactsleutel in de stand MAR). Ruit sluiten Trek de knoppen omhoog om de gewenste ruit te sluiten. Bij het sluiten van de ruit wordt dezelfde werkingslogica als bij het openen gebruikt. Portier passagierszijde Het portier aan passagierszijde is uitgerust met een knop waarmee het openen/sluiten van de voorruit aan passagierszijde geregeld wordt. Continue automatische werking (bij bepaalde versies/markten) Deze wordt geactiveerd door langer dan een seconde op een van de twee knoppen te drukken. De ruitbeweging stopt wanneer de ruit volledig geopend op gesloten is, of wanneer de knop opnieuw wordt ingedrukt: Bestuurderszijde: naar boven/naar beneden. Passagierszijde: alleen naar beneden. Waar een knelbeveiliging aanwezig is: naar boven/beneden bestuurderszijde en passagierszijde. Knelbeveiliging (bij bepaalde versies/markten) De functie knelbeveiliging van de auto is ingeschakeld als de ruiten gesloten worden. Dit veiligheidssysteem detecteert de aanwezigheid van een obstakel tijdens het sluiten van de ruit en grijpt in door de slag van de ruit te stoppen en, afhankelijk van de positie van de ruit, om te keren. Deze voorziening is ook nuttig als de ruiten per ongeluk worden bediend door kinderen aan boord. De knelbeveiliging is zowel tijdens de handmatige als de automatische bediening van de ruit actief. Wanneer de knelbeveiliging geactiveerd wordt, wordt de beweging van de ruit onmiddellijk gestopt en omgekeerd. Tijdens de omkering van de beweging kan de ruit op geen enkele manier bediend worden. BELANGRIJK Als de knelbeveiliging binnen één minuut 5 keer achter elkaar ingrijpt of defect is, wordt het automatische sluiten van de ruit geblokkeerd, en alleen in stappen van een halve seconde toegestaan; hierbij moet de knop losgelaten worden voor de volgende manoeuvre. Om de correcte werking van het systeem te herstellen, moet de betreffende ruit geopend worden. BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand STOP staat of verwijderd is, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten worden bediend. Het systeem wordt echter uitgeschakeld als een van de portieren wordt geopend. BELANGRIJK Daar waar de knelbeveiliging aanwezig is, zorgt bediening van de knop op de afstandsbediening langer dan 2 seconden voor het openen van de ruiten zolang de knop ingedrukt wordt gehouden. Als de knop langer dan 2 seconden ingedrukt wordt gehouden, worden de ruiten gesloten. Het systeem voldoet aan de 2000/4/EG richtlijn inzake de bescherming van de inzittenden die uit het inzittendencompartiment leunen. WEGWIJS IN UW 81

86 WEGWIJS IN UW 82 Oneigenlijk gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruit of door voorwerpen die door het mechanisme worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Initialisatie elektrische ruitbediening Als de accu werd losgekoppeld of als de zekering van de knelbeveiliging is doorgebrand, moet het systeem opnieuw worden geïnitialiseerd. Initialisatieprocedure: sluit de ruit volledig om handmatig te initialiseren; houd, nadat de ruit het einde van de opwaartse slag heeft bereikt, de sluitknop minstens 1 seconde ingedrukt. Voor bepaalde uitvoeringen/markten, na een stroomonderbreking van de regeleenheden (vervangen of loskoppelen van de accu of vervangen van de zekeringen van de regeleenheden voor elektrische ruitbediening), moet de automatische ruitbediening opnieuw worden geïnitialiseerd. De initialisatieprocedure moet met gesloten portieren uitgevoerd worden, zoals hieronder beschreven: open de ruit van het bestuurdersportier helemaal en houd, nadat de ruit het einde van de neerwaartse slag heeft bereikt, de bedieningsknop minstens 3 seconden ingedrukt; sluit de ruit van het bestuurdersportier helemaal en houd, nadat de ruit het einde van de opwaartse slag heeft bereikt, de bedieningsknop minstens 3 seconden ingedrukt; ga vervolgens op dezelfde wijze te werk zoals beschreven onder punten 1 en 2 voor de ruit van het passagiersportier; controleer na afronding van de initialisatieprocedure of de automatische ruitbediening goed werkt. BELANGRIJK Wanneer bij ingeschakelde centrale portiervergrendeling een van de voorportieren van binnenuit wordt geopend met de handgreep, dan wordt de centrale vergrendeling voor alle portieren uitgeschakeld. Als de elektrische voeding wordt onderbroken (doorgebrande zekering, losgekoppelde accu, enz.) kunnen de portieren met de hand worden afgesloten. In dat geval is de automatische functie voor het openen van de ruiten niet beschikbaar. Duw de ruit naar het interieur van de auto (zie fig. 60) om het portier te openen of sluit het portier met de ruit gesloten om de passage van de ruit in het ruitrubber te vergemakkelijken. fig. 60 A0J0170

87 BAGAGERUIMTE De ontgrendeling van de bagageruimte gebeurt elektrisch en kan niet worden ontgrendeld wanneer de auto rijdt. OPENEN Indien ontgrendeld kan de achterklep van buitenaf geopend worden met het elektrische embleem fig. 61 tot de klik van het ontgrendelen wordt gehoord of met behulp van de knop op de afstandsbediening. Wanneer de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer en gaat de bagageruimteverlichting branden. Wanneer de achterklep wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit. De verlichting gaat ook uit wanneer de bagageruimte een paar minuten open wordt gelaten. Achterklep van binnenuit openen in geval van nood Ga als volgt te werk: verwijder de achterste hoofdsteunen en klap de zittingen volledig om (zie de paragraaf "Bagageruimte uitbreiden"); druk op de hendel A fig. 62; SLUITEN Laat de achterklep zakken en druk in de buurt van het slot totdat het vastklikt. Trek aan het lipje A fig. 63 en laat de achterklep zakken, druk in de buurt van het slot tot het vastklikt. BELANGRIJK Controleer of u in het bezit van de sleutels bent voordat de achterklep wordt gesloten. De achterklep wordt namelijk automatisch vergrendeld. WEGWIJS IN UW fig. 61 A0J0058 fig. 62 A0J

88 WEGWIJS IN UW INITIALISATIE BAGAGERUIMTE BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand, dan moet de vergrendeling van de achterklep opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga hiervoor als volgt te werk: sluit alle portieren en de achterklep; Druk op de knop van de afstandsbediening; Druk op de knop van de afstandsbediening. maak de pennen A fig. 65 aan de buitenkant van de hoedenplank uit de zittingen B in de steunen aan de zijkant los, verwijder vervolgens de hoedenplank; na verwijdering kan de hoedenplank dwars in de bagageruimte of tussen de leuningen van de voorstoelen en de omgeklapte zittingen van de achterbank worden geplaatst (bij volledig uitgebreide bagageruimte). BAGAGERUIMTE UITBREIDEN De bagageruimte kan deels (1/3 of 2/3) of helemaal worden uitgebreid door de achterbank te scheiden. Zie voor het uitbreiden van de bagageruimte de beschrijvingen in de paragrafen Hoedenplank verwijderen en Achterbank neerklappen. Hoedenplank verwijderen Ga als volgt te werk: haak de twee trekkoorden B fig. 64 los A door de oogjes C uit de steunpennen te verwijderen; fig. 64 A0J fig. 63 A0J0079 fig. 65 A0J0081

89 Achterbank neerklappen Ga als volgt te werk: zet de hoofdsteunen helemaal omhoog, druk op beide knoppen A fig. 66 aan de zijkanten van de twee steunen, en verwijder de hoofdsteunen door ze omhoog te trekken; plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of ze goed gestrekt en niet verdraaid zijn; trek de borghendels A fig. 67 van de rugleuning naar boven en vouw het gewenste kussen naar voren (een rode streep geeft aan dat hendel A naar boven is getrokken). Achterbank terugzetten Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of ze goed gestrekt en niet verdraaid zijn. Zet de eerder neergeklapte rugleuning omhoog tot de klik van het vergrendelmechanisme wordt gehoord. Controleer visueel of het rode streepje op de hendel A fig. 67 niet meer zichtbaar is. Deze rode streep geeft aan dat de rugleuning niet is vergrendeld. Monteer al laatste de hoofdsteunen in hun behuizingen. WEGWIJS IN UW fig. 66 A0J0083 fig. 67 A0J

90 WEGWIJS IN UW MOTORKAP OPENEN Ga als volgt te werk: trek de hendel A fig. 68 in de richting van de pijl; trek hendel B in de richting van de pijl; til de motorkap op en maak tegelijkertijd de motorkapsteun C fig. 69 los uit zijn vergrendeling. Steek vervolgens het uiteinde in de behuizing D, controleer of de motorkapsteun vast zit in de kleinste opening van de borgveer. BELANGRIJK Controleer of de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden en niet actief zijn alvorens de motorkap op te tillen. 86 fig. 68 A0J0085 fig. 69 A0J0086

91 SLUITEN Ga als volgt te werk: Houd de motorkap met één hand omhoog, verwijder met de andere hand de stang C fig. 69 uit de zitting D en plaats hem terug in de klem; laat de motorkap zakken tot ongeveer 20 cm boven de motorruimte, laat hem dan vallen en controleer, door te proberen hem op te tillen, of hij volledig dicht zit en niet alleen in een veiligheidsstand is bevestigd. Als de motorkap niet perfect gesloten is, probeer dan niet erop te drukken maar open hem opnieuw en herhaal de handeling. Probeer de motorkap niet te sluiten door erop te drukken. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden opent. Voor bepaalde versies/markten, het volgende plaatje is aangebracht in de motorruimte fig. 70: Voor de rijveiligheid moet de motorkap tijdens het rijden altijd perfect gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed gesloten en vergrendeld is. Mocht men tijdens het rijden merken dat de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de correcte manier. Verricht deze handelingen uitsluitend bij stilstaande auto. De motorkap kan plotseling naar benden vallen als de steunstang niet correct geplaatst is. WEGWIJS IN UW fig. 70 A0J

92 WEGWIJS IN UW IMPERIAAL/SKIDRAGER Om het imperiaal/de skidrager te monteren, de speciale borglippen A fig. 71 naar boven zetten met behulp van de schroevendraaier die bijgeleverd is om toegang te krijgen tot de bevestigingen B. In het Alfa Romeo Lineaccessori assortiment is speciaal voor deze auto een imperiaal/skidrager opgenomen. BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig bij het letterlijk opvolgen van de aanwijzingen op de balkset. Controleer na een korte rit of de schroeven van de bevestigingspunten nog goed zijn vastgedraaid. Overschrijd nooit het maximum toegestane draagvermogen (zie hoofdstuk "Technische gegevens"). Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid. De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd. 88 fig. 71 A0J0059

93 KOPLAMPEN LICHTBUNDEL AFSTELLEN Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers. Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van de wegenverkeerswetgeving. De koplampen moeten juist gericht zijn om de beste zichtcondities voor uzelf en de anderen te garanderen, terwijl met ingeschakelde koplampen wordt gereden. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor het controleren en eventueel afstellen. HOOGTEREGELING KOPLAMPEN De hoogteregeling werkt met de contactsleutel in de stand MAR en ingeschakelde dimlichten. Koplampverstelling Druk op de knoppen of fig. 72. De ingestelde stand wordt op de display getoond. fig. 73 Stand 0 : een of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 : 4 personen. Stand 2 : 4 personen + bagage in bagageruimte. Stand 3 : bestuurder + maximum toegestane lading volledig in de bagageruimte opgeborgen. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de vervoerde lading verandert. WEGWIJS IN UW fig. 72 A0J0305 fig Versies met Start&Stop-systeem A0J

94 WEGWIJS IN UW 90 MISTLAMPEN AFSTELLEN (voor bepaalde versies/markten) Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor het controleren en eventueel afstellen. KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waar de auto oorspronkelijk is gekocht. Als gereden wordt in landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten, om verblinding van tegenliggers te voorkomen, delen van de koplamp worden afgedekt overeenkomstig de wegenverkeerswetgeving van het betreffende land. ABS Het ABS is geïntegreerd in het remsysteem en voorkomt dat de wielen tijdens het remmen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend. Het ABS verhindert zo dat één of meerdere wielen doorslippen. Daardoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops. Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem (Electronic Braking Force Distribution) dat zorgt voor de verdeling van de remkracht tussen de voor- en de achterwielen. BELANGRIJK Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen. INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM De bestuurder kan merken wanneer het ABS wordt ingeschakeld doordat een trilling aan het rempedaal voelbaar is en het systeem ietwat meer geluid maakt: dit geeft aan dat de snelheid moet worden aangepast aan het type wegdek waarop wordt gereden. MECHANICAL BRAKE ASSIST (remassistent bij noodstop) (voor bepaalde versies/markten) Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele noodstops (in functie van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt). Hierdoor kan het remsysteem sneller en krachtiger ingrijpen. BELANGRIJK Bij het ingrijpen van de Mechanical Brake Assist kan geluid hoorbaar zijn. Dit is een normaal verschijnsel. Houd in elk geval het rempedaal goed ingetrapt.

95 Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt. Verlaag en pas de snelheid aan in functie van de beschikbare grip. Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip maar kan hem niet verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op gladde weggedeelten en neem geen onnodige risico s. Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling aan het rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet en houd het rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het systeem voor de kortste remweg in functie van de conditie van het wegdek. ESC (Electronic Stability Control) SYSTEEM Dit elektronische systeem waakt over de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de richtingsstabiliteit van de auto beter is. Het systeem herkent potentieel gevaarlijke situaties voor de stabiliteit van de auto en grijpt automatisch en op gedifferentieerde manier in op de remmen van de vier wielen door een stabiliserend koppel te leveren. Het ESC systeem omvat ook de volgende subsystemen: Hill Holder ASR Brake Assist MSR CBC ELECTRONIC Q2 ( E-Q2 ) DST ACTIVERING SYSTEEM Het ESC-systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer de motor wordt gestart; het kan niet worden uitgeschakeld. INGREEP VAN HET SYSTEEM Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van de auto erg beperkt is. WEGWIJS IN UW 91

96 WEGWIJS IN UW 92 HILL HOLDER Dit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem en helpt de bestuurder bij het wegrijden op hellingen. Het wordt in de volgende gevallen automatisch geactiveerd: opwaartse helling: als het voertuig stilstaat op een opwaartse helling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de versnellingsbak in de vrijstand of met ingeschakelde versnelling (andere dan achteruit); neerwaartse helling: als het voertuig stilstaat op een neerwaartse helling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en ingeschakelde achteruitversnelling. Tijdens het wegrijden houdt de regeleenheid van het ESC-systeem de wielen geremd, totdat het nodige motorkoppel is bereikt om te kunnen wegrijden, of in ieder geval circa 2 seconden, zodat de bestuurder de rechtervoet zonder problemen van het rempedaal naar het gaspedaal kan verplaatsen. Als na deze tijd niet is weggereden, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens deze fase kan een geluid hoorbaar zijn. Dit geluid wijst erop dat het voertuig weldra in beweging zal komen. BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem. Verlaat daarom nooit de auto zonder eerst de handrem te hebben aangetrokken, de motor te hebben afgezet en de eerste versnelling te hebben ingeschakeld. ASR (AntiSlip Regulation) SYSTEEM Dit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem. Het grijpt automatisch in als één of beide aangedreven wielen slippen, grip verliezen op natte wegen (aquaplaning) en bij het optrekken op glad, besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek, enz. Afhankelijk van de slipcondities, kunnen twee verschillende regelsystemen worden geactiveerd: als beide aangedreven wielen doorslippen, grijpt het ASR-systeem in door het door de motor doorgegeven vermogen te reduceren; als slechts één aangedreven wiel slipt, grijpt het ASR-systeem automatisch in door het slippende wiel te remmen. Voor een goede werking van de ESC- en ASR-systemen is het van groot belang dat de banden van alle wielen van hetzelfde type, merk en maat zijn en dat ze in perfecte conditie zijn. Het ESC-systeem blijft ook ingeschakeld wanneer met het noodreservewiel wordt gereden. Onthoud altijd dat het noodreservewiel kleiner is dan een normale band, waardoor het minder grip levert. Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico's, ook al is de auto voorzien van de systemen ESC en ASR. Pas het rijgedrag steeds aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer aan. De bestuurder is altijd verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid.

97 BRAKE ASSIST (assistentie bij noodremmen) Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele noodremmanoeuvres (op basis van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt) en versnelt de reactie van het remsysteem. Het Brake Assist systeem wordt uitgeschakeld in geval van storing van het ESC-systeem. MSR (Motor Schleppmoment Regelung) Dit systeem is een onderdeel van het ABS-systeem dat bij bruusk terugschakelen ingrijpt door het motorkoppel te regelen, zodat overmatige aandrijving op de aangedreven wielen wordt voorkomen, wat vooral bij slechte gripcondities tot verlies van stabiliteit van de auto kan leiden. CBC (Cornering Brake Control) SYSTEEM Deze functie verbetert de verdeling van de remdruk over de vier wielen (om de beschikbare grip volledig te benutten), wanneer in bochten wordt geremd als het ABS ingrijpt. Dit zorgt voor een kortere remweg en vooral voor meer stabiliteit bij het nemen van bochten. ELECTRONIC Q2 ( E-Q2 ) Het Electronic Q2 systeem gebruikt het remsysteem om een effect te bereiken dat op dat van een differentieel met beperkte slip lijkt. Het voorste remsysteem werkt bij acceleratie in bochten op het binnenwiel in door de aandrijving van het buitenwiel te vergroten (dus meer te belasten) en door te zorgen voor een dynamische en continue koppelverdeling tussen de voorste aangedreven wielen op basis van de rij- en wegdekcondities. Samen met de McPherson voorwielophanging zorgt dit systeem voor een bijzonder doeltreffend en sportief rijgevoel. DST SYSTEEM (Dynamic Steering Torque) Deze functie integreert Dual Pinion stuurbekrachtiging in de werking van de ESC. Bij bijzondere manoeuvres regelt het ESC-systeem de stuurinrichting door een stuurkoppel te activeren om de bestuurder zo goed mogelijk bij te staan. Het systeem werkt op gecoördineerde wijze in op de remmen en de stuurinrichting om de wielophanging en het veiligheidsniveau van de auto in zijn geheel te verbeteren. De stuurinrichting zorgt voor extra koppel op het stuurwiel. WEGWIJS IN UW 93

98 WEGWIJS IN UW Alfa DNA -SYSTEEM (Dynamische controle van de auto) Dit systeem wordt bediend met de hendel A fig. 74 (op de tunnelconsole) waarmee drie verschillende rijmodussen naargelang de rijstijl en wegcondities kunnen worden gekozen: d = Dynamic (sportieve rijmodus); n = Natural (rijmodus voor normale omstandigheden); a = All Weather (rijmodus bij condities met gebrekkige grip, zoals regen en sneeuw). Het systeem grijpt ook in op de dynamische controle van de auto (motor, sturing, VDC-systeem, instrumentenpaneel). RIJMODUSSEN De hendel A beschikt over een stabiele stand. Met andere woorden, de hendel blijft altijd in de middelste stand. De gekozen rijmodus wordt aangegeven met een brandende led op het paneel en wordt op het herconfigureerbaar multifunctioneel display as volgt aangegeven: Dynamische modus fig. 75 (displayweergave beschikbaar voor bepaalde versies/markten) All Weather Modus fig. 76 Natural Wanneer de modus Natural is gekozen, worden er geen meldingen en symbolen op de display weergegeven. ESC en ASR systemen: de activeringsdrempels zijn ingesteld voor comfort en veiligheid onder normale grip- en rijomstandigheden. Stuurwielafstelling: functies ingesteld voor comfort onder normale gebruiksomstandigheden. DST: standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard regeling van zijdelingse versnelling. Overstuurcompensatie: met een lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd om de geschiktste manoeuvre uit te voeren. Motor: standaard respons. 94 fig. 74 A0J0090 fig. 75 A0J0227

99 INSCHAKELING/UITSCHAKELING Dynamic MODUS Inschakeling Breng de hendel A fig. 74 omhoog (nabij de letter d ) en houd hem in deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden of tot het woord Dynamic op de display verschijnt (zie fig. 77). Nog het loslaten keert de hendel A terug naar de middelste stand. ESC en ASR: activeringsdrempels voor een aangenamere, sportievere rijstijl, waarbij stabiliteit van het voertuig wordt verzekerd. Stuurwielafstelling: gebruikt de sportfunctie. DST: standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre uit te voeren. Motor:snellere respons + Overboost voor maximalisatie van het koppelniveau (voor bepaalde versies/markten). Bij de 1.4 Turbo MultiAirversies maakt de motorregeleenheid het, als de bedrijfsmodus Dynamic gekozen wordt, die de turbofunctie van de turbocompressor activeert (overboost): afhankelijk van de stand van het gaspedaal en gedurende beperkte tijd, het systeem mogelijk om maximale drukniveaus te genereren binnenin de turbocompressor en het motorkoppel kan hogere waarden bereiken dan normaal. Deze functie is met name handig wanneer maximale prestaties gevraagd worden voor een korte tijd (bijv. bij het inhalen). BELANGRIJK Tijdens het accelereren, wanneer de Dynamic functie gebruikt wordt, kan het stuur enigszins trillen, wat typisch is voor een sportieve instelling. Uitschakeling Om de Dynamic modus uit te schakelen en terug te keren naar de Natural modus, beweeg de hendel nogmaals zoals voorheen aangegeven. In dit geval gaat de led van de Natural modus branden en wordt het opschrift Natural on op het herconfigureerbaar multifunctioneel display weergegeven (zie fig. 78). WEGWIJS IN UW fig. 76 A0J0290 fig. 77 A0J

100 WEGWIJS IN UW INSCHAKELING/UITSCHAKELING All Weather MODUS Inschakeling Breng de hendel A fig. 74 omlaag (nabij de letter a ) en houd hem in deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden of tot het opschrift All Weather op de display verschijnt (zie fig. 79). ESC en ASR systemen: de activeringsdrempels zijn ingesteld om een maximale veiligheid bij lage gripcondities te verzekeren. Bij montage van sneeuwkettingen is raadzaam om de "All Weather" modus in te schakelen. Stuurwielafstelling: maximum comfort. DST: hogere remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre uit te voeren. Motor: standaard respons. Uitschakeling Om de All Weather modus uit te schakelen en terug te keren naar de Natural modus, ga op dezelfde wijze te werk als voor de Dynamic modus, maar beweeg de hendel A fig. 74 naar a. 96 fig. 78 A0J1059 fig. 79 A0J1511

101 BELANGRIJK Direct schakelen van de Dynamic naar de All Weather modus en omgekeerd is niet mogelijk. Om de andere modus in te schakelen moet eerst worden teruggekeerd naar de Natural modus. De rijmodus die ingeschakeld was voordat de motor werd uitgeschakeld, wordt gehandhaafd als de motor weer gestart wordt. Bij een storing in het systeem of een defect van de hendel A fig. 74, kunnen geen modussen worden gekozen. De display toont een waarschuwingsmelding. START&STOP SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden. Dit verhoogt de efficiency van de auto dankzij een reductie van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en geluidsoverlast. WERKING Uitschakelmodus van de motor Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt. Opmerking De motor kan alleen automatisch worden afgezet bij een snelheid van meer dan 10 km/h, om herhaaldelijk afzetten van de motor te voorkomen wanneer erg traag wordt gereden. Het symbool fig. 80 verschijnt op de display als de motor wordt afgezet. WEGWIJS IN UW fig. 80 A0J

102 WEGWIJS IN UW 98 De motor opnieuw starten Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw te starten. HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN Druk op de knop fig. 81 op het dashboard naast het stuurwiel om het systeem handmatig in of uit te schakelen. Inschakeling Start&Stop systeem Er worden een bericht en een symbool getoond wanneer het Start&Stop-systeem wordt ingeschakeld. Start&Stop systeem uitschakelen Versies met multifunctionele display: er wordt een melding getoond wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld. Versies met herconfigureerbare multifunctionele display: het symbool en een melding worden getoond wanneer het Start&Stopsysteem wordt uitgeschakeld. fig. 81 A0J0307 Als het systeem is uitgeschakeld, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Er worden, bij bepaalde versies/ markten, ook een bericht en een symbool weergegeven als het systeem in- of uitgeschakeld wordt. OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET WORDT AFGEZET Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort, emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende omstandigheden: nog koude motor; buitengewoon lage buitentemperatuur; onvoldoende acculading; bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen bij dieselmotoren); bestuurdersportier niet gesloten; veiligheidsgordel van de bestuurder niet omgelegd; ingeschakelde achteruit (bijv. bij het parkeren); bij versies met dual zone automatische klimaatregeling (voor bepaalde versies/markten), wanneer een comfortabele temperatuur in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF functie; tijdens de inrijperiode, als het systeem wordt geïnitialiseerd. Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan blijven werken.

103 OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR HERSTART Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort, emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende omstandigheden: onvoldoende acculading; onvoldoende onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na meermaals intrappen van het rempedaal); auto in beweging (bijvoorbeeld als bergaf wordt gereden); als de motor langer dan circa 3 minuten is afgezet door het Start&Stop-systeem; bij versies met dual zone automatische klimaatregeling (voor bepaalde versies/markten), wanneer een comfortabele temperatuur in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF functie. Wanneer een versnelling is ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch worden gestart door het koppelingspedaal helemaal in te trappen. De start wordt aan de bestuurder gemeld met een bericht en, voor bepaalde versies/markten, gaat het symbool op de display knipperen. Opmerkingen Als de bestuurder het koppelingspedaal niet intrapt, kan de motor, 3 minuten na het afzetten, alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart. Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld door het koppelingspedaal te snel los te laten met ingeschakelde versnelling, en het Start&Stop-systeem is actief, dan kan men de motor herstarten door het koppelingspedaal helemaal in te trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te schakelen. SINSTELLINGEN Als het Start&Stop-systeem de motor heeft afgezet en de bestuurder maakt zijn veiligheidsgordel los en opent het bestuurdersportier of het passagiersportier, dan kan men de motor alleen herstarten m.b.v. de contactsleutel. De bestuurder wordt op de hoogte gebracht door een geluidssignaal, het knipperen van het symbool op de display en bij sommige versies verschijnt ook een melding op de display. "ENERGY SAVING" FUNCTIE (voor bepaalde versies/markten) Als de bestuurder, na een automatische start van de motor, gedurende 3 minuten geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het Start&Stop-systeem de motor definitief uit om brandstof te kunnen besparen. In dergelijke gevallen kan men de motor alleen herstarten m.b.v. de contactsleutel. OPMERKING De motor kan in elk geval draaiende worden gehouden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen. WEGWIJS IN UW 99

104 WEGWIJS IN UW ONREGELMATIGE WERKING Indien zich een storing voordoet, wordt het Start&Stopsysteem uitgeschakeld. De bestuurder wordt op de hoogte gebracht van de storing door het aangaan van het lampje op het instrumentenpaneel en, voor bepaalde versies/markten, een bericht en symbool op het display. Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk. LANGDURIGE STILSTAND VAN DE Als de auto enige tijd niet gebruikt wordt (of als de accu wordt vervangen), moet speciale aandacht besteed worden aan het loskoppelen van de stroomvoorziening van de accu. Ga als volgt te werk: druk op de knop A fig. 82 om de stekker B van de accusensor C (op de minpool van de accu) los te koppelen. Neem steeds contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de accu te laten vervangen. Vervang de accu door een exemplaar van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met identieke specificaties. BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid, minstens 1 minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los te koppelen. 100 fig. 82 A0J0379

105 STARTEN MET HULPACCU Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag de minkabel ( ) vanaf de hulpaccu nooit in verbinding worden gebracht met de minpool A fig. 83 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op een massapunt op de motor of op de versnellingsbak. Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de aanwijzingen op die op het plaatje onder de motorkap staan fig. 84. Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er zich nog inzittenden in de auto bevinden. Verlaat de auto alleen nadat de contactsleutel verwijderd is of op STOP is gedraaid. Controleer bij het tanken of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. DYNAMIC SUSPENSION (actief schokdempersysteem) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Dit systeem werkt onderling samen met het Alfa DNA systeem (zie paragraaf Alfa DNA ). Met de Alfa DNA systeem hendel kunnen drie verschillende rij-instellingen worden gekozen afhankelijk van het type route en de rijomstandigheden van het wegdek: d = Dynamic (sportieve rijmodus); n = Natural (rijmodus voor normale omstandigheden); a = All Weather (rijmodus bij condities met gebrekkige grip, zoals regen en sneeuw). In de rijmodus Natural en All Weather regelt het actieve schokdempersysteem de wielophanging naargelang het type route en de rijbelasting, wat zorgt voor een beter rijcomfort, vooral op ruw terrein. WEGWIJS IN UW fig. 83 A0J0388 fig. 84 A0J

106 WEGWIJS IN UW De "Dynamic" rijmodus is een sportieve rij-instelling met een alerte acceleratie en een stijvere afstelling van het stuurwiel voor een sportief gevoel. De werking van het schokdempersysteem wordt ook geregeld en verdeeld voor een betere precisie en reactiviteit van de auto met een doeltreffend comfortbehoud. De auto is nauwkeuriger bij het ingaan van bochten en sneller bij het wisselen van richting. EOBD-SYSTEEM (European On Board Diagnosis) (voor bepaalde versies/markten) Het doel van het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is: de werking van het systeem controleren; signaleren wanneer de emissiewaarden stijgen; de noodzaak voor het vervangen van beschadigde onderdelen aangeven. Ook beschikt de auto over een diagnosestekker waarmee, na aansluiting van speciale apparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor diagnose en werking van de motor kunnen worden uitgelezen. Deze controle kan ook door de verkeerspolitie worden verricht. BELANGRIJK Na de storing te hebben verholpen zal het Alfa Romeo Servicenetwerk zorgen voor een complete controle van het systeem, tests verrichten op een proefbank en zo nodig, een proefrit maken die ook lange afstandsritten kan omvatten. 102

107 ELEKTRISCH STUURBEKRACHTIGING Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR-ON staat en bij draaiende motor. Met de stuurbekrachtiging kan de bestuurder de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel regelen in functie van de rijomstandigheden. Met de DNA-standen van de Alfa DNA Systeem hendel kunnen verschillende stuurbekrachtigingmodussen worden gekozen (zie de paragraaf Alfa DNA-Systeem ). Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het slot om het stuurwiel te vergrendelen, alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, in het bijzonder wanneer de wielen van de auto los van de grond staan. MONTAGE VAN ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN Elektrische/elektronische systemen die na aanschaf van de auto door de aftersales-service worden gemonteerd, moeten van het volgende merkteken zijn voorzien: fig. 85 Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zend-/ ontvangstapparatuur op voorwaarde dat deze door een gespecialiseerd bedrijf op vakkundige wijze en overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant wordt uitgevoerd. BELANGRIJK In geval van montage van systemen waarbij de kenmerken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs door de bevoegde instanties ingenomen worden. Dit kan ook de ongeldigheid van de garantie met zich meebrengen voor defecten veroorzaakt door voornoemde wijziging of die direct of indirect hierop terug te voeren zijn. Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst elke aansprakelijkheid af voor schade die het gevolg is van montage van accessoires die niet door Fiat Group Automobiles S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conform de verschafte aanwijzingen zijn gemonteerd. WEGWIJS IN UW fig. 85 DISPOSITIVI-ELETTRONICI 103

108 WEGWIJS IN UW RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne die aan de buitenkant is gemonteerd. BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Dit kan de veiligheid van de auto in gevaar brengen en een potentieel gevaar voor de gezondheid van de passagiers opleveren. Tevens kan de zend- en ontvangstkwaliteit beperkt worden door het afschermingseffect van de carrosserie. Voor wat betreft het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, wordt verwezen naar de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant van de mobiele telefoon. PARKEERSENSOREN (voor bepaalde versies/markten) Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper fig. 86 en detecteren de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder met een geluidssignaal. INSCHAKELING De sensoren worden ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate het obstakel dichter bij het voertuig komt. 104 fig. 86 A0J0088

109 AANWIJZINGEN OP DE DISPLAY (Voor bepaalde versies/markten) Wanneer de sensor is ingeschakeld, wordt het volgende schermbeeld op de "Herconfigureerbare multifunctionele display" (voor bepaalde versies/markten) weergegeven fig. 87. De informatie over de aanwezigheid en afstand van een obstakel ten opzichte van de auto wordt gegeven door middel van de zoemers en de display van het instrumentenpaneel. Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel. GELUIDSSIGNAAL Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt automatisch een geluidsmelding ingeschakeld wanneer er zich een obstakel achter de auto binnen het meetbereik bevindt. De geluidsmelding: neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel afneemt; wordt ononderbroken wanneer de afstand tussen de auto en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de afstand toeneemt; blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft; als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de zoemer na circa 3 seconden stoppen om bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens manoeuvres langs muren. BELANGRIJK Het volume van het geluidssignaal kan worden ingesteld via de optie "Geluidssterkte waarschuwingen" van de "Set-up menu". Meetbereik Meetbereik in het midden: 140 cm Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel. WEGWIJS IN UW fig. 87 A0J

110 WEGWIJS IN UW WERKING MET AANHANGER De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de trekhaak van de auto wordt gestoken. De sensoren worden automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de aanhangerkabel verwijderd wordt. Voor een correcte werking van het systeem mogen de sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal op minstens 10 cm afstand. De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen mensen (in het bijzonder kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig zijn. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht. Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren, dient men zich uitsluitend tot het Alfa Romeo Servicenetwerk te richten. Het verkeerd opbrengen van de lak kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden. 106

111 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate op obstakels die zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden. Onder bepaalde omstandigheden kunnen voorwerpen achter de auto niet gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de auto veroorzaken of zelf beschadigd raken. De volgende omstandigheden kunnen de werking van de parkeersensoren beïnvloeden: verminderde gevoeligheid van de sensoren en afname van de prestaties van het systeem kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren; de sensor kan een onbestaand voorwerp (echogeluid) wegens mechanische geluiden detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel; de door de sensoren verzonden signalen kunnen ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem of pneumatische hamers) in de buurt van de auto. de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie gewijzigd wordt (door slijtage van de schokdempers, wielophanging), de auto te veel beladen is, of speciale afstellingen worden uitgevoerd die de auto lager zetten; De detectie van obstakels in het hoge gedeelte van de auto kan niet gegarandeerd zijn, aangezien het systeem obstakels detecteert die de auto in het lage gedeelte kunnen raken. TPMS (Tyre Pressure Monitoring System) (voor bepaalde versies/markten) Mogelijk is de auto uitgerust met een bewakingssysteem voor de bandenspanning (TPMS) dat de bestuurder waarschuwt als er een onjuiste spanning wordt geconstateerd met de meldingen "Bandenspanning controleren" en "Lage bandenspanning" die op de display worden weergegeven. Dit systeem omvat een RF-zender die op elk wiel is gemonteerd (op de wielvelg in de band) en die gegevens aangaande de spanningswaarde van elke band naar de regeleenheid stuurt. BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET TPMS-SYSTEEM De storingsindicaties worden niet opgeslagen en worden bij de volgende start dus niet meer weergegeven. Als de storing blijft optreden, zal de regeleenheid pas na een rit van korte duur een melding op het instrumentenpaneel doen verschijnen. De aanwezigheid van het TMPS-systeem heeft niet tot gevolg dat de bestuurder de bandenspanning niet regelmatig hoeft te controleren, met inbegrip van het reservewiel. WEGWIJS IN UW 107

112 WEGWIJS IN UW Controleer de bandenspanning bij koude banden. Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme banden moet worden gecontroleerd, dan mag de druk niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is dan de voorgeschreven drukwaarde. Controleer de bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden. Als een of meerdere wielen zonder sensoren is gemonteerd, dan is het systeem niet beschikbaar en wordt een melding op de display weergegeven tot de 4 wielen met sensoren zijn gemonteerd. Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij plots drukverlies (bijvoorbeeld bij en klapband). Breng in dergelijke gevallen de auto tot stilstand en voorkom bruuske stuurbewegingen. Wanneer een wiel wordt vervangen, is het raadzaam ook de bijbehorende rubberen klepafdichting te vervangen: raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. Bij de montage/demontage van een band en velg moeten specifieke voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen; om schade of een verkeerde montage van de sensoren te voorkomen, moeten deze werkzaamheden alleen door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. Intense storingen op bepaalde radiofrequenties kan de juiste werking van het TPMS-systeem belemmeren. Dit wordt aangegeven met een bericht op de display. De melding verdwijnt automatisch zodra de storing is verdwenen. 108 Wanneer standaard banden moeten worden vervangen door winterbanden (en omgekeerd) moet het TPMS-systeem hierop worden afgesteld, dit mag alleen door het Alfa Romeo Servicenetwerk worden verricht. Schommelende buitentemperaturen kunnen de bandenspanningg beïnvloeden. Het TPMS-systeem kan tijdelijk een onvoldoende drukwaarde aangeven. Controleer in dergelijke gevallen de bandenspanning bij koude banden en herstel zo nodig de juiste spanningswaarde.

113 Voor een juist gebruik van het systeem, zie de onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen: Aanwezigheid van de Ingreep Alfa Romeo Bewerking Storingsmelding sensor Servicenetwerk JA Wiel verwisselen met noodreservewiel Wiel verwisselen met winterbanden NEE JA Wiel verwisselen met winterbanden Wiel verwisselen met een wiel met andere afmetingen (*) Wielen verwisselen (voor/achter)(**) (*)Als een mogelijk alternatief aangegeven in het Instructieboek en beschikbaar in het Alfa Romeo Lineaccessori-assortiment. (**)Niet kruiselings (banden moeten aan dezelfde kant gemonteerd blijven). Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. NEE JA Repareer het beschadigde wiel Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. JA NEE JA NEE JA NEE WEGWIJS IN UW 109

114 WEGWIJS IN UW 110 TANKEN Zet de motor af alvorens te tanken. BENZINEMOTOREN Tank alleen loodvrije benzine. Het octaangehalte moet ten minste 95 RON bedragen. Vul de auto nooit, noch in noodgevallen noch in minimale hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de katalysator beschadigd worden. DIESELMOTOREN Tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. Werking bij lage temperaturen Bij zeer lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende worden wegens de vorming van paraffine met een slechte werking van het brandstoftoevoersysteem als gevolg. Om deze problemen te voorkomen, zijn afhankelijk van het seizoen verschillende soorten dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel en Arctische diesel (koude landen). Als diesel wordt getankt met specificaties die niet geschikt zijn voor de gebruikstemperatuur, wordt geadviseerd om TUTELA DIESEL ART additief in de op de verpakking aangegeven verhoudingen met de brandstof te mengen. Schenk het additief vóór de brandstof in de tank. Als het voertuig gedurende een lange periode in de bergen of in koude zones wordt gebruikt of geparkeerd, wordt geadviseerd om met de plaatselijk beschikbare brandstof te tanken. In dit geval wordt tevens geadviseerd om de tank meer dan 50% gevuld te houden. TANKDOP Openen Open klepje A fig. 88, trek het naar buiten, houd dop B stil, steek de contactsleutel in het slot en draai hem tegen de klok in. Draai de dop linksom en verwijder hem. De dop is voorzien van een koord C dat aan de klep A vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Haak tijdens het tanken de dop op de uitsparing D. fig. 88 A0J0327

115 Sluiten Breng de dop (compleet met sleutel) na het tanken aan en draai hem rechtsom tot de aanslag. Draai vervolgens de sleutel rechtsom en verwijder hem, sluit dan het klepje. De hermetische afsluiting kan een lichte toename van de druk in de tank veroorzaken. Een eventueel ontluchtingsgeluid wanneer de dop wordt losgedraaid is dus volkomen normaal. Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen. MILIEUBESCHERMING Benzinemotoren hebben de volgende emissiereductiesystemen: katalysator, lambda sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem Dieselmotoren hebben de volgende emissiereductiesystemen: oxidatiekatalysator, katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en dieselroetfilter (DPF). DIESELROETFILTER (DPF) (Dieselroetfilter) (voor bepaalde versies/markten) Het dieselroetfilter is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat roetdeeltjes in de uitlaatgassen van dieselmotoren opvangt. Het dieselroetfilter is nodig om praktisch alle roetdeeltjes op te vangen overeenkomstig de huidige en toekomstige regelgeving en normen. Tijdens normale rijomstandigheden registreert de elektronische regeleenheid een reeks gegevens (bijv. reistijd, type route, temperaturen, etc.) en berekent vervolgens hoeveel roetdeeltjes door het filter zijn opgevangen. Aangezien dit filter roetdeeltjes opvangt, moet het regelmatig geregenereerd (gereinigd) worden om de roetdeeltjes te kunnen verbranden. De regeneratie wordt automatisch geregeld door de elektronische motorregeleenheid afhankelijk van de toestand van het roetfilter en de gebruiksomstandigheden van het voertuig. WEGWIJS IN UW 111

116 WEGWIJS IN UW Tijdens de regeneratie kan er een beperkte toename van de stationaire motorsnelheid optreden, kan de ventilator geactiveerd worden, kunnen de rookgassen iets toenemen en kunnen er hoge uitlaattemperaturen optreden. Dit is normaal en heeft geen negatieve invloed op de normale rijeigenschappen van het voertuig of op het milieu. Raadpleeg, als het betreffende bericht wordt weergegeven, de paragraaf "Lampjes en berichten". Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator en het dieselroetfilter (DPF) zeer warm. Parkeer het voertuig dus niet boven licht ontvlambaar materiaal (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar. 112

117 SGORDELS Druk tijdens het rijden nooit op de knop C fig. 89. WEGWIJS IN UW GEBRUIK VAN DE SGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen, de gesp A fig. 89 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit. Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait. De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Leg de achterste veiligheidsgordels om zoals getoond in fig. 90. Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin. fig. 89 A0J0101 fig. 90 A0J

118 WEGWIJS IN UW BELANGRIJK De rugleuning is correct vergrendeld als de rode streep B fig. 91 op de hendel voor het neerklappen van de rugleuning A onzichtbaar is. Deze rode streep geeft aan dat de rugleuning niet is vergrendeld. BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het neerklappen weer in de normale stand wordt geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik zijn. Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed is vergrendeld (rode strepen B fig. 91 onzichtbaar) om te voorkomen dat de rugleuning bij bruusk remmen naar voren kan klappen en zo de inzittenden kan verwonden. S.B.R. SYSTEEM (Seat Belt Reminder) Dit systeem bestaat uit een geluidssignaal dat, samen met het branden van de lampjes op het frame van de achteruitkijkspiegel (zie fig. 92), de passagiers voor en achter waarschuwt dat hun veiligheidsgordel niet is omgelegd. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het SBR-systeem permanent te laten uitschakelen. Het SBR-systeem kan te allen tijde via het Setup menu opnieuw worden ingeschakeld (zie "Menuopties" in de paragraaf Kennismaking met de auto ). De waarschuwingslampjes kunnen rood of groen zijn en ze werken als volgt: 1 = linker voorstoel (toestand bestuurder voor versies met stuur links); 2 = links op de achterbank (passagier); 3 = middelste zitplaats achterbank (passagier); 114 fig. 91 A0J0182 fig. 92 A0J0308

119 4 = rechts op de achterbank (passagier); 5 = rechter voorstoel (toestand passagier voor versies met stuur links). OPMERKING: bij versies uitgerust met sportvoorstoelen, wordt het indicatielampje veiligheidsgordel passagier omgelegd (lampje 1 voor versies met rechts stuur en lampje 5 voor versies met links stuur) nooit weergegeven. VOORSTOELEN (waarschuwingslampje nr. 1 = bestuurder en nr. 5 = passagier) Bestuurder Als de bestuurder de enige inzittende is en de veiligheidsgordel is niet omgelegd, dan wordt bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer langer dan 5 seconden met een snelheid van 10 à 20 km/h wordt gereden een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen gestart (6 seconden durend geluidssignaal gevolgd door een extra biepsignaal van 90 seconden). Het lampje knippert. De lampjes blijven continu branden aan het einde van de cyclus tot de motor is afgezet. Het geluidssignaal houdt meteen op wanneer de bestuurder zijn gordel omlegt en het lampje wordt groen. De waarschuwingscyclus (akoestisch en visueel) wordt herhaald zoals voorheen beschreven en het rode lampje gaat knipperen als de veiligheidsgordel tijdens het rijden wordt losgemaakt. Passagier Een gelijkaardig mechanisme is van toepassing voor de passagier voorin, met het verschil dat het lampje groen wordt en dat het geluidssignaal wordt afgebroken wanneer de passagier uit de auto stapt. Als op beide voorstoelen de veiligheidsgordel tijdens het rijden worden losgemaakt, heeft het geluidssignaal betrekking op de laatste handeling en werken beide lampjes onafhankelijk voor elke stoel. ACHTERBANK (lampjes nr. 2, nr. 3 en nr. 4) De waarschuwingscyclus treedt voor de achterbank alleen in werking als een veiligheidsgordel wordt losgemaakt (rood knipperend lampje). In deze omstandigheid gaat het (rode) lampje dat aangeeft dat de veiligheidsgordel is losgemaakt rood 30 seconden knipperen. Er wordt ook een geluidssignaal voortgebracht. Voor elke veiligheidsgordel die wordt losgemaakt wordt een apart visueel signaal (rood knipperend lampje) ingeschakeld. Het lampje wordt groen als de betreffende veiligheidsgordel terug wordt omgelegd. Ongeveer 30 seconden na het laatste signaal gaan de lampjes (rood of groen) voor de achterbank uit, ongeacht of de gordel is omgelegd of niet. BELANGRIJK Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en de veiligheidsgordels (voor- en achterin) al zijn omgelegd, blijven alle lampjes gedoofd. Alle lampjes gaan branden wanneer minstens een veiligheidsgordel wordt omgelegd of losgemaakt. WEGWIJS IN UW 115

120 WEGWIJS IN UW 116 GORDELSPANNERS De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekt. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging ingeperkt. Wanneer de gordelspanners hebben gewerkt; rolt de gordel niet meer op. De auto is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (nabij de dorpellijst). Wanneer die wordt ingeschakeld, wordt de metalen kabel verkort. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een wat rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar. BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed op borst en bekken aansluit. De gordelspanner behoeft geen onderhoud of smering: elke verandering van de oorspronkelijke conditie zal de werking ervan benadelen. Als de gordelspanner door uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven enz.) met water en modder in contact is geweest, dan moet hij worden vervangen. De gordelspanner is voor éénmalig gebruik bestemd. Na activering dient men zich te wenden tot erkende Alfa Romeo werkplaatsen om de gordelspanners te laten vervangen. Raadpleeg het gegevensplaatje in het dashboardkastje om de geldigheid van de gordelspanners te controleren. Laat voor het verstrijken van deze geldigheidsdatum het systeem door een erkende Alfa Romeo werkplaats vervangen. Werkzaamheden waarbij stoten, trillingen of plaatselijke verhittingen (maximum 100 C gedurende ten hoogste 6 uur) vrijkomen, kunnen de gordelspanners beschadigen of doen activeren. Onder deze omstandigheden behoren niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contact met kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u zich hiervoor steeds tot het Alfa Romeo Servicenetwerk. KRACHTBEGRENZERS Voor een nog betere bescherming van de inzittenden bij een ongeval, zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van een krachtbegrenzer die bij een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken. ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE SGORDELS De bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel wordt gebruikt houden en moet ook de inzittenden deze voorschriften doen naleven. Leg de veiligheidsgordel altijd om alvorens weg te rijden. Ook zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel omleggen: voor zwangere vrouwen en het ongeboren kind wordt het risico op verwondingen bij een ongeval fors ingeperkt als de gordel wordt gedragen. Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel het onderste deel van de gordel lager omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik komt fig. 93.

121 Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken fig. 94 en dus niet over de buik van de inzittende liggen. Steek nooit voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) tussen de gordel en het lichaam van de inzittende. Voor optimale bescherming moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin! Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij ongeval het risico op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot gevolg hebben. WEGWIJS IN UW Elke gordel kan slechts een enkele persoon beschermen. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 95. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. fig. 93 A0J0401 Het is ten strengste verboden onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner te demonteren of aan te passen. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en erkend personeel. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. fig. 94 A0J0095 fig. 95 A0J

122 WEGWIJS IN UW Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de verankeringen, bevestigingsschroeven en de gordelspanner worden vervangen. Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn. ONDERHOUD VAN DE SGORDELS Zorg altijd dat de gordel degelijk uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of het oprolautomaat niet haperend werkt; vervang de gordels na een ongeval, ook al lijken ze niet beschadigd. Vervang de gordels ook steeds als de gordelspanners werden geactiveerd; gebruik water en neutrale zeep om de gordels met de hand te wassen. Spoel de gordels en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik nooit agressieve, blekende of kleurende middelen of andere producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten; zorg dat er geen vocht in de oprolautomaat komt: de goede werking ervan is alleen gegarandeerd als ze droog blijven; vervang de gordels als ze sporen van slijtage of beschadiging vertonen. VEILIG KINDEREN VERVOEREN Om een optimale bescherming bij een ongeval te kunnen garanderen, moeten alle inzittenden neerzitten en gebruik maken van goedgekeurde beveiligingssystemen, ook pasgeborenen en kinderen! Dit is een wettelijke verplichting in alle EU-landen, conform de Europese richtlijn 2003/20/EG. Vergeleken met volwassen is het hoofd van kleine kinderen in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder, maar de spieren en de botstructuur van kinderen zijn nog niet volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte veiligheidssystemen, naast veiligheidsgordels voor volwassenen, noodzakelijk om het gevaar van letsel in geval van een aanrijding, remmen of plotselinge manoeuvre, zo veel mogelijk te beperken. Kinderen moeten veilig en comfortabel op hun zitplaats blijven. Voor zover de eigenschappen van de gebruikte kinderzitjes dit toelaten, is het raadzaam om kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de rijrichting in te monteren (tot het kind minstens 2 jaar oud is), omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Om het meest geschikte kinderzitje te kiezen, moet rekening worden gehouden met het gewicht van het kind; er zijn verschillende types kinderzitjes en men dient steeds het type te kiezen dat het meest geschikt is voor het kind. Kinderen langer dan 1,50 m worden voor wat betreft beveiligingssystemen gelijkgesteld met volwassenen en moeten de standaard veiligheidsgordels dragen. 118

123 In Europa vallen de eigenschappen van kinderzitjes onder de richtlijn ECE-R44, ze zijn onderverdeeld in vijf gewichtsgroepen: Groep Gewichtsgroep Groep 0 tot 10 kg Groep 0+ tot 13 kg Groep kg Groep kg Groep kg Alle beveiligingssystemen moeten de typegoedkeuring hebben, alsook een goed vastgehecht plaatje met het controleteken dat nooit niet mag worden verwijderd. In het Alfa Romeo Lineaccessori-assortiment zijn kinderzitjes voor elke gewichtsgroep opgenomen. Het gebruik van deze kinderzitjes is sterk aanbevolen, want ze zijn speciaal ontworpen voor Alfa Romeo voertuigen. Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van de baby tot gevolg hebben. Het is raadzaam kinderen altijd op de achterbank te vervoeren, bij een ongeval biedt de achterbank de meeste bescherming. Mocht het toch nodig zijn om een kind in een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel te vervoeren, dan moeten de passagiersairbags (airbags ter bescherming van bekken/borst en zijairbags) worden uitgeschakeld via het Setup menu. Controleer in dergelijke gevallen steeds of de airbags effectief zijn uitgeschakeld door na te gaan of het waarschuwingslampje in de bekleding boven de achteruitkijkspiegel brandt. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. WEGWIJS IN UW 119

124 WEGWIJS IN UW "UNIVERSEEL" KINDERZITJE MONTEREN (met de veiligheidsgordels) GROEP 0 en 0+ De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, zoals afgebeeld in fig. 96 waarbij het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast. Het kinderzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van de auto, zoals getoond in fig. 96, en moet het kind beschermen met de eigen gordels. GROEP 1 De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg mogen in een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje vervoerd worden fig. 97. Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar, waarmee het zitje veilig met de stoel verankerd kan worden zonder de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. 120 fig. 96 A0J0097 fig. 97 A0J0371

125 GROEP 2 De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg mogen rechtstreeks de veiligheidsgordels van de auto gebruiken fig. 98. Het kinderzitje is in dit geval nodig om het kind correct ten opzichte van de gordels te plaatsen, zodat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en nooit langs de nek ligt; het onderste gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. GROEP 3 De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte beveiligingssystemen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen. fig. 99 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen langer dan 1,50 m kunnen de veiligheidsgordels net zoals volwassenen dragen. WEGWIJS IN UW fig. 98 A0J0099 fig. 99 A0J

126 WEGWIJS IN UW GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET UNIVERSELE KINDERZITJE In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2000/3/EG is de geschiktheid van elke passagiersstoel voor de montage van universele kinderzitjes in de volgende tabel weergegeven: Groep Gewichtsgroep Voorpassagier Passagier zijkant en midden achter Groep 0, 0+ tot 13 kg U U Groep kg U U Groep kg U U Groep kg U U U= Geschikt voor "Universele" kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-norm voor de aangegeven "Groepen". 122

127 INBOUWVOORBEREIDING UNIVERSEEL "ISOFIX" KINDERZITJE De auto is uitgerust met ISOFIX verankeringspunten, een nieuwe standaard die het monteren van een kinderzitje snel, eenvoudig en veilig maakt. Isofix systemen en conventionele kinderzitjes kunnen in dezelfde auto op verschillende stoelen worden gemonteerd. Ter illustratie is een Isofix Universeel-kinderzitje voor gewichtsgroep 1 weergegeven op fig De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Voor andere gewichtsgroepen zijn specifieke Isofix-kinderzitjes voorzien; deze kunnen alleen gebruikt worden als ze speciaal voor deze auto getest zijn (zie overzicht auto s met bijbehorend kinderzitje). BELANGRIJK De zitplaats midden op de achterbank is ongeschikt voor gebruik van alle types Isofix kinderzitjes. WEGWIJS IN UW fig. 100 A0J

128 WEGWIJS IN UW MONTAGE UNIVERSEEL ISOFIX KINDERZITJE Ga als volgt te werk: bevestig het kinderzitje aan de daarvoor bedoelde onderste metalen ringen A fig. 101, die tussen de rugleuning en de zitting van de achterbank zitten; bevestig de bovenste riem (bij het kinderzitje geleverd) aan de beugel B fig. 102 op de achterkant van de rugleuning. Een Universeel Isofix-kinderzitje kan naast een conventioneel kinderzitje worden gemonteerd. Bij Isofix Universeel-kinderzitjes moeten alle zitjes goedgekeurd zijn volgens de ECE R44-richtlijn (R44/03 of hoger) Universeel Isofix". Het universele Isofix "Duo Plus" kinderzitje is beschikbaar in het Alfa Romeo Lineaccessori-assortiment. Zie het bij het kinderzitje geleverde instructieboekje voor meer informatie over de montage en/of het gebruik. Als een universeel Isofix kinderzitje niet aan alle drie verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet goed kunnen beschermen. In geval van een aanrijding zou het kind ernstig gewond kunnen raken of zelfs kunnen overlijden. Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaande auto. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing moeten in elk geval worden nageleefd. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij het kinderzitje te leveren. 124 fig. 101 A0J0092 fig. 102 A0J0335

129 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR GEBRUIK VAN HET ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJE In de onderstaande tabel worden, conform de Europese regelgeving ECE 16, de verschillende mogelijkheden weergegeven van de montage van Universeel Isofix kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels. Gewichtsgroep Richting zitje Klasse Isofix bevestiging Inzittende achter linkerkant rechterkant Groep 0 tot 10 kg Tegen rijrichting in E X X Groep 0+ tot 13 kg Groep 1 van 9 tot 18 kg Tegen rijrichting in E X X Tegen rijrichting in D X X Tegen rijrichting in C X X Tegen rijrichting in D X X Tegen rijrichting in C X X In de rijrichting B IUF IUF In de rijrichting BI IUF IUF In de rijrichting A X X X: Isofix plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse. IUF: Geschikt voor Isofix kinderzitjes uit de universele klasse (met derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting bevestigd moeten worden en die goedgekeurd zijn voor het gebruik voor de specifieke gewichtsgroep WEGWIJS IN UW 125

130 WEGWIJS IN UW Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen Monteer kinderzitjes altijd op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes tegen de rijrichting in, tot ze 2 jaar zijn. Indien een kinderzitje tegen de rijrichting in op de achterbank is gemonteerd, dan is het raadzaam om het zo ver mogelijk naar voren te plaatsen als de stand van de voorstoel toestaat. Als de passagiersairbag buiten werking is gesteld, controleer dan of het lampje op het instrumentenpaneel brandt om er zeker van te zijn dat deze airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld. Neem de aanwijzingen die bij het kinderzitje zijn geleverd zorgvuldig in acht. Bewaar deze aanwijzingen samen met de overige documenten en dit instructieboek in de auto. Gebruik geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. Elk tegenhoudsysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in een zitje. Controleer altijd of de gordel niet langs de hals van het kind loopt. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door eraan te trekken. Controleer tijdens het rijden dat het kind geen verkeerde houding aanneemt of de gordels losmaakt. Laat een kind nooit de het diagonale gordelgedeelte onder zijn arm of achter zijn rug omleggen. Vervoer kinderen nooit op schoot, ook geen pasgeborenen. Niemand is in staat om een kind vast te houden bij een ongeval. Na een ongeval moet het kinderzitje door een nieuw exemplaar worden vervangen. 126

131 FRONTAIRBAGS De auto is uitgerust met meertraps frontairbags ( Smart bags ) voor de bestuurder en passagier en knie-airbags voor de bestuurder. SMART BAG SYSTEEM (MEERTRAPS FRONTAIRBAGS) De frontairbags (bestuurder en passagier) en knie-airbag bestuurder beschermen de inzittenden voorin bij middelzware en zware frontale botsingen, door de airbag tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard op te blazen. Als de airbags niet worden opgeblazen bij andere soorten botsingen (botsingen opzij, achterop, over de kop slaan enz.), betekent dit niet dat het systeem slecht functioneert. De airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bij een botsing kunnen degenen die geen veiligheidsgordel dragen, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Onder deze omstandigheden wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. In de volgende omstandigheden kan het voorkomen dat de frontairbags niet worden opgeblazen: frontale botsingen tegen makkelijk vervormbare onderdelen, die niet het front van de auto zijn (bijv. spatbord tegen de vangrail); de auto schuift onder andere voertuigen of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of vangrails). Als de airbags in bovenbeschreven omstandigheden niet opgeblazen worden dan bieden ze geen aanvullende bescherming ten opzichte van de veiligheidsgordels, zodat hun activering geen zin heeft. In deze gevallen wijst de uitgebleven activering dus niet op een storing van het systeem. Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de airbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden. FRONTAIRBAG BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst fig Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning. fig. 103 A0J0047 WEGWIJS IN UW 127

132 WEGWIJS IN UW FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in dashboard is opgeborgen fig. 104: deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag. KNIE-AIRBAG BESTUURDERSZIJDE Deze airbag is opgenomen in een speciale ruimte onder het stuurwiel fig Deze biedt extra bescherming in het geval van een frontale botsing. Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van de baby tot gevolg hebben. Schakel dus altijd de passagiersairbag uit wanneer een kinderzitje op de passagiersstoel wordt geplaatst. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als is het niet wettelijk verplicht, moet de airbag onmiddellijk weer ingeschakeld worden zodra geen kinderen meer vervoerd worden, om een betere bescherming van de volwassenen te garanderen. 128 fig. 104 A0J0050 fig. 105 A0J0056

133 Uitschakeling airbags aan passagierszijde: frontairbag en in de stoel gemonteerde zijairbag ter bescherming van bekken, borst en schouders (zijairbag) Als een kind in een kinderzitje dat achterstevoren op de voorstoel is geplaatst vervoerd moet worden, schakel dan de frontairbag en zijairbags voor bescherming van bekken, borst en schouders aan passagierszijde (zijairbag) uit. Als de airbags uitgeschakeld zijn, gaat er een lampje branden in de bekleding boven de achteruitkijkspiegel fig Voor het uitschakelen van deze airbags, raadpleeg de paragraaf Menuopties in het hoofdstuk Kennismaking met de auto. ZIJAIRBAGS (ZIJAIRBAG - HOOFDAIRBAG) Om de bescherming van de inzittenden in geval van flankbotsingen te verbeteren, is de auto uitgerust met zijairbags die borst en schouders van bestuurder en voorpassagier beschermen en hoofdairbags die het hoofd van de inzittenden voor- en achterin beschermen (gordijnairbags). Als de zijairbags niet worden opgeblazen bij andere soorten aanrijdingen (frontale botsingen, kop-staartaanrijdingen, over de kop slaan enz.), betekent dit niet dat het systeem slecht functioneert. ZIJAIRBAGS VOORIN (ZIJAIRBAGS) Deze bestaan uit twee soorten kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig. 107 en die het bekken, de borst en schouders van de inzittenden bij middelzware zijdelingse botsingen beschermen. WEGWIJS IN UW fig. 106 A0J0402 fig. 107 A0J

134 WEGWIJS IN UW 130 HOOFDAIRBAGS (WINDOW BAGS) De twee gordijnairbags zitten achter de dakbekleding aan de zijkanten en zijn afgedekt met speciale afwerkingselementen fig Dit type airbag is ontworpen om het hoofd van de inzittenden voorin en achterin te beschermen bij flankbotsingen, dankzij het grote oppervlak dat in opgeblazen toestand wordt beslagen. Bij lichte flankbotsingen is het opblazen van de hoofdairbags niet vereist. Bij lichte frontale botsingen (waarbij de bescherming van de omgelegde gordel volstaat) worden de airbags niet opgeblazen. Om die reden moeten veiligheidsgordels steeds worden omgelegd. Het systeem biedt de beste bescherming bij een zijdelingse botsing als de passagier correct op zijn stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk opgeblazen kan worden. fig. 108 Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de steunhandgrepen. A0J0051 Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de hoofdairbag om mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam. BELANGRIJK Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de hand of in een automatisch wasapparaat). De frontairbags en/of zijairbags kunnen geactiveerd worden bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie (bijv. heftige botsing tegen drempels of stoepranden, grote gaten of verzakkingen in het wegdek etc.). Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid poeder: dit poeder is niet schadelijk en duidt niet op het begin van een brand. Dit poeder kan echter de huid en ogen irriteren: was ze in dit geval met neutrale zeep en water. Alle werkzaamheden aan airbags (controle, reparatie en vervanging) moeten door het Alfa Romeo Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als de auto wordt gesloopt, moet het airbagsysteem onbruikbaar gemaakt worden door het Alfa Romeo Servicenetwerk. Gordelspanners en airbags worden op verschillende manieren geactiveerd, afhankelijk van het type botsing. Als een of meerdere van deze voorzieningen niet in werking treden, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.

135 Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden (bij sommige versies samen met de melding op de display), dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden. De vervaldata van de explosieve lading en de klokveer staan vermeld op een specifiek etiket in het dashboardkastje. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de vervaldata naderen. treedt. Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd niets in de mond (pijp, pen, etc.). Dit kan ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking Laat bij diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of overstromingen het airbagsysteem door het Alfa Romeo Servicenetwerk controleren. De airbags kunnen tevens geactiveerd worden wanneer de auto stil staat met de contactsleutel naar de stand MAR gedraaidof wanneer de motor is afgezet, als de auto door een ander voertuig wordt aangereden. Om die reden mogen kinderen nooit in een achterstevoren geplaatst kinderzitje op de voorstoel worden geplaatst, ook niet als de auto stil staat. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Schakel dus altijd de passagiersairbag uit wanneer een kinderzitje op de passagiersstoel wordt geplaatst. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook al is dit niet wettelijk verplicht, moet de airbag onmiddellijk weer ingeschakeld worden zodra geen kinderen meer vervoerd worden, om een betere bescherming van de volwassenen te garanderen. Als de sleutel echter in de stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd. In dat geval duidt de niet-activering niet op een storing van het systeem. WEGWIJS IN UW 131

136 WEGWIJS IN UW Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat het waarschuwingslampje (bij actieve frontairbag aan passagierszijde) enkele seconden knipperen, om eraan te herinneren dat de passagiersairbag bij een botsing geactiveerd wordt. Hierna moet het lampje doven. De activeringsdrempel van de frontairbag is hoger dan die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de zijairbags en de veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden. 132

137 DE MOTOR STARTEN STARTPROCEDURE VOOR BENZINEVERSIES (uitgezonderd Turbo TwinAir versies) Ga als volgt te werk: trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start. BELANGRIJK Als de motor niet bij de eerste poging start, draai dan de contactsleutel naar de stand STOP alvorens de procedure te herhalen. Als, met de contactsleutel in de stand MAR, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (of het symbool op het display) samen met het waarschuwingslampje blijft branden, draai dan de sleutel naar STOP en weer terug naar MAR; als het waarschuwingslampje blijft branden, probeer het dan met de andere sleutels die bij de auto zijn geleverd. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor nog steeds niet gestart kan worden. Laat de contactsleutel nooit in de MAR stand bij afgezette motor. Starten van de motor bij Turbo TwinAir versies Ga als volgt te werk: Trek de handrem aan en plaats de versnellingspook in z'n vrij of trap het koppelingspedaal volledig in als een andere versnelling dan de vrijstand is ingeschakeld; draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start. Opmerking Als de motor niet bij de eerste poging start, draai dan de contactsleutel naar de stand STOP en herhaal de startprocedure door de versnellingspook in z'n vrij te plaatsen en het koppelingspedaal volledig in te drukken. BELANGRIJK Als, met de contactsleutel in de stand MAR, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (of het symbool op het display) samen met het waarschuwingslampje blijft branden, draai dan de sleutel naar STOP en weer terug naar MAR; als het waarschuwingslampje blijft branden, probeer het dan met de andere sleutels die bij de auto zijn geleverd. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor nog steeds niet gestart kan worden. Laat de contactsleutel nooit in de MAR stand bij afgezette motor. WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN 133

138 WEGWIJS IN UW 134 STARTEN EN RIJDEN STARTPROCEDURE VOOR DIESELVERSIES Ga als volgt te werk: trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; draai de contactsleutel naar MAR: de waarschuwingslampjes en op het instrumentenpaneel (of het symbool op het display) gaan branden; wacht tot de waarschuwingslampjes (of het symbool op het display) uit gaan; trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; draai de contactsleutel naar AVV zodra het waarschuwingslampje dooft. Als te lang wordt gewacht, is het werk van de voorgloeibougies tevergeefs. Laat de sleutel los zodra de motor start. Als het waarschuwingslampje na het starten of na langdurig "aanzwengelen" 1 minuut knippert, duidt dit op een defect van de gloeibougies. Als de motor start kan de auto zoals gewoonlijk gebruikt worden, maar moet zo snel mogelijk contact worden opgenomen met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om overmatige belasting van de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard accelereren, lang rijden met de maximumsnelheid, abrupt remmen, enz.). Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen. Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is gestart; om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Probeer de motor nooit te starten door het voertuig te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan de katalysator worden beschadigd. DE GESTARTE MOTOR OPWARMEN Ga als volgt te werk: rijd langzaam weg en laat de motor bij gemiddelde toerentallen draaien zonder bruusk te accelereren; verlang de eerste kilometers niet de maximale prestaties van de auto. Wacht tot de wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.

139 DE MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel naar de stand STOP terwijl de motor stationair draait. BELANGRIJK Voordat de motor na een zware rit wordt uitgezet, moet men hem even stationair laten draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen. Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft geen enkel nut. Het verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk PARKEREN Zet de motor af en trek de handrem aan. Schakel een versnelling in (1 e als de auto omhoog is geparkeerd, de achteruit als de auto omlaag is geparkeerd) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of wiggen of stenen. Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten. Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten en neem de sleutel mee. HANDREM Trek, om de handrem in te schakelen, de hendel A fig. 109 omhoog totdat de auto blokkeert. Trek, om de handrem los te zetten, hendel A iets omhoog, druk knop B in, houd deze ingedrukt en laat de hendel zakken. WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN fig. 109 A0J

140 WEGWIJS IN UW BELANGRIJK Tijdens deze handelingen moet het rempedaal ingetrapt blijven. BELANGRIJK Bij auto's met een armsteun voor, moet deze armsteun worden opgetild om te voorkomen dat de hendel ertegen komt. De auto moet geremd worden na enkele klikken van de hendel: indien niet, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om hem te laten afstellen. GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK Trap, om de versnellingen in te schakelen, het koppelingspedaal volledig in en plaats de pook in de gewenste stand (het schakelschema is aangegeven op de pookknop fig. 110, fig. 111, fig. 112). STARTEN EN RIJDEN fig. 110 A0J fig. 111 A0J0266

141 Bij modellen met 6 versnellingen, om de 6 e versnelling in te schakelen, de hendel enigszins naar rechts duwen om te voorkomen dat onbedoeld de 4 e versnelling wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt bij het schakelen van de 6 e naar de 5 e versnelling. Om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling (R) in te schakelen, ring A onder de knop naar boven trekken en tegelijkertijd: bij 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde en 1.6 JTD M versies, de hendel naar links zetten en dan naar voren fig. 111; verplaats, bij Turbo TwinAir, 1.4 Benzine, 1.4 MultiAir en 1.3 JTD M-2 versies, de pook naar rechts en vervolgens naar achteren fig. 110 en fig BELANGRIJK De achteruit kan uitsluitend bij stilstaande auto worden ingeschakeld. Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste wijze te schakelen. Daarom is het van fundamenteel belang dat er niets onder het pedaal ligt: let erop dat de matten vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen niet hinderen. Rijd niet met de hand op de pookknop doordat de uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd slijtage aan de interne onderdelen van de versnellingsbak kan veroorzaken. WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN fig. 112 A0J

142 WEGWIJS IN UW 138 STARTEN EN RIJDEN BRANDSTOFBESPARING Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Voer de controles en registraties uit die in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema zijn aangegeven (zie het hoofdstuk Onderhoud en zorg ). Banden Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand de bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het brandstofverbruik toe. Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto en de gewichtsverdeling beïnvloeden in grote mate het brandstofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager Verwijder het imperiaal of de skidrager na gebruik. Deze accessoires reduceren de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Het is beter om een aanhanger voor het vervoer van volumineuze voorwerpen te gebruiken. Stroomverbruikers Gebruik de elektrische apparatuur alleen wanneer nodig. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer). Klimaatregelsysteem Het gebruik van de klimaatregeling doet het brandstofverbruik toenemen: gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie als de buitentemperatuur dit toestaat. Aerodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan de aërodynamica nadelig beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. RIJSTIJL Starten Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch met stationair toerental noch met een hoog toerental: zo warmt de motor veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van uitlaatgassen toe. Het is beter om meteen rustig weg te rijden en hoge toerentallen te vermijden: op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of alvorens de motor af te zetten. Deze handeling heeft evenals "double-clutchen" geen enkel nut en verhoogt het brandstofverbruik en de vervuiling.

143 Keuze van de versnellingen Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeers- en wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met een lage versnelling verhoogt het brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling doet het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen toenemen en veroorzaakt motorslijtage. Topsnelheid Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik fors toe. Houd de snelheid zo gelijkmatig mogelijk en vermijd onnodig remmen en accelereren om een overmatig brandstofverbruik en hogere emissies te voorkomen. Acceleratie Bruusk optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas zonder het maximum toerental te overschrijden. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten kan de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor neemt zowel het brandstofverbruik (van +15% tot +30% in stadsverkeer) als de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen toe. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij vooral lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanmerkelijk hoger zijn. Ook bochtige trajecten over bergwegen en een slecht wegdek verhogen het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Bij langere stilstanden (bijv. spoorwegovergangen) is het raadzaam de motor af te zetten. WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN 139

144 WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJK Voor het trekken van aanhangers of caravans moet het voertuig zijn voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. De montage moet door een vakspecialist worden uitgevoerd. Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform de wegenverkeerswetgeving. Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt gereduceerd. Ook de remafstand wordt langer en er is meer tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in bij een helling omlaag om een continu gebruik van de rem te voorkomen. Op de trekhaak rust het gewicht van de aanhanger waardoor het laadvermogen van de auto proportioneel wordt gereduceerd. Om er zeker van te zijn dat het maximum toelaatbaar getrokken gewicht (op de typegoedkeuring vermeld) niet wordt overschreden, dient men in acht te nemen dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbare gewicht van een volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en bagage. Volg de lokale snelheidsbeperkingen voor auto s met aanhanger op. Rijd in geen geval harder dan 100 km/h. MONTAGE VAN DE TREKHAAK Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor de montage van de trekhaak. De auto kan zijn uitgerust met ABS, maar dit heeft geen inwerking op het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder voorzichtig op gladde wegen. Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van de auto uit te voeren. Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch systeem van de auto. 140

145 WINTERBANDEN De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden: het Alfa Romeo Servicenetwerk staat u bij om de meest geschikte band te kiezen. Gebruik winterbanden alleen in geval van ijs of sneeuw op de wegen. Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden moet men zich exact houden aan de aanwijzingen die zijn aangegeven in de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang in dergelijke gevallen de wielen. Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang op de snelweg wordt gereden, veel lager dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden uitsluitend voor de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en het remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de banden zeker niet om. De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie Q is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie T en 210 km/h voor winterbanden met de indicatie"h". De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden gerespecteerd. SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften voldoen. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden. Gebruik sneeuwkettingen met smalle schakels: bij alle versies, voor bandenmaat 195/55 R16" en voor bandenmaat 205/55 R16" gebruik sneeuwkettingen met smalle schakels die maximaal 9 mm uitsteken buiten het bandprofiel. BELANGRIJK Monteer nooit sneeuwkettingen op het noodreservewiel. In geval van een lekke voorband, vervang dan een achterwiel door het noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Zo heeft de vooras twee normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden gemonteerd. Beperk de snelheid als sneeuwkettingen gemonteerd zijn; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te beschadigen. WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN 141

146 WEGWIJS IN UW STARTEN EN RIJDEN DE LANGDURIG STALLEN Tref de volgende voorzorgen als de auto langer dan een maand niet gebruikt zal worden: zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed geventileerde ruimte; schakel een versnelling in en controleer of de handrem niet is aangetrokken; koppel de minpool van de accu los en controleer de laadtoestand. Gedurende de stilstand moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald; als u de stroomkabels niet van de accu loskoppelt, moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; maak de met lak gespoten delen schoon en behandel ze met een beschermende was; reinig en bescherm de glanzende metalen delen met speciale middelen die in de handel verkrijgbaar zijn; bestrooi de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser met talkpoeder en til ze van de ruit op; zet de ruiten iets open; dek de auto af met een doek of een geperforeerde kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoezen, omdat het op de carrosserie aanwezige vocht dan niet kan verdampen. pomp de banden 0,5 bar boven de voorgeschreven spanning op en controleer de spanning met regelmatige tussenpozen; tap het koelsysteem van de motor niet af. BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid, minstens 1 minuut alvorens de accuvoeding los te koppelen. 142

147 Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site om de dichtstbijzijnde dealer van het Alfa Romeo Servicenetwerk te vinden. DE MOTOR STARTEN Als het lampje op het instrumentenpaneel continu blijft branden, neem dan onmiddellijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. STARTEN MET HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met een hulpaccu met dezelfde of een iets hogere capaciteit dan de lege accu. Ga als volgt te werk om de auto te starten: verbind de plusklemmen (+ teken bij de klem) van de beide accu's met een startkabel;fig. 113; sluit met een tweede startkabel de minklem ( ) van de hulpaccu aan op een massapunt op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden; verwijder als de motor gestart is, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Lees voor versies met het Start&Stop systeem, in geval van starten met een hulpaccu, de paragraaf Start&Stop systeem in het hoofdstuk Kennismaking met de auto. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor na diverse pogingen nog steeds niet gestart kan worden. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu s niet rechtstreeks met elkaar! Als de hulpaccu in een andere auto is geïnstalleerd, moet accidenteel contact tussen de metalen delen van beide auto's vermeden worden. Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. WEGWIJS IN UW fig. 113 A0J

148 WEGWIJS IN UW 144 Deze procedure moet door ervaren personeel verricht worden, aangezien verkeerde handeldingen elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en brandende sigaretten uit de buurt van de accu en veroorzaak geen vonken. ROLLEND STARTEN Probeer de motor nooit te starten door het voertuig te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. EEN WIEL VERVANGEN ALGEMENE INSTRUCTIES De auto is uitgerust met de kit "Fix&Go Automatic": zie de paragraaf Fix&Go automatic kit voor de beschrijving van de werking van de kit. Ter vervanging voor de kit Automatic Fix&Go kan de auto zijn uitgerust met een ruimtebesparend reservewiel: zie de instructies op de volgende pagina's om een band te vervangen. Het noodreservewiel is specifiek voor de auto. Monteer het niet op andere automodellen. Monteer ook geen reservewielen van andere auto s op uw voertuig. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen. Het noodreservewiel mag alleen voor korte afstanden gebruikt worden en mag niet bij hogere snelheden dan 80 km/h worden gebruikt. Op het noodreservewiel is een oranje plakplaatje aangebracht met de belangrijkste waarschuwingen en de gebruiksbeperkingen. Verwijder dit plakplaatje nooit en dek het niet af. Monteer nooit een wieldeksel op het noodreservewiel. Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer wachten wanneer het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met wiggen of ander geschikt materiaal als de auto op oneffen wegdek of op een helling staat.

149 Een gemonteerd noodreservewiel wijzigt de rijeigenschappen van de auto. Vermijd bruusk optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km. Hierna moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuw exemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit een standaard band op de velg van een noodreservewiel. Zorg dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd. Monteer nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet alvorens het wiel te monteren: de bouten zouden kunnen loskomen. Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor andere doeleinden, zoals het opkrikken van andere auto s. Gebruik de krik nooit voor het uitvoeren van reparaties onder de auto. Door de krik niet juist te plaatsen, kan de auto van de krik vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven op het plaatje op de krik. Monteer nooit sneeuwkettingen op het noodreservewiel. In geval van een lekke voorband, kan het reservewiel op de achteras en het achterwiel op de vooras worden geplaatst. Zo heeft de vooras twee normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden gemonteerd. Als het wieldeksel niet juist gemonteerd is, kan het loskomen wanneer het voertuig rijdt. Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek nooit gereedschap tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel (zie hoofdstuk "Technische gegevens"). KRIK Ter informatie herinnert men eraan dat: de krik weegt 1,76 kg; de krik behoeft geen afstelling; de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden. Ga als volgt te werk om een wiel te vervangen: stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden. De grond moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn; zet de motor af, trek de handrem aan en schakel de 1 e versnelling of de achteruit in. Doe het reflecterende veiligheidsvest (wettelijk verplicht) aan voordat u uit de auto stapt; open de achterklep, til de vloerbedekking op met het handvat A fig. 114; schroef de vergrendeling Afig. 115 los, pak de gereedschapstas B en zet deze naast het wiel dat verwisseld moet worden. Neem het noodreservewiel C; WEGWIJS IN UW 145

150 WEGWIJS IN UW voor versies met stalen velgen: steek de schroevendraaier in opening A fig. 116 om de borgveer B van het wieldeksel los te maken; voor versies met lichtmetalen velgen: schud de auto om het loskomen van de velg te vergemakkelijken. Sommige versies kunnen uitgerust zijn met lichtmetalen velgen met een wieldeksel (fig. 117). Om het wieldeksel te verwijderen, de schroevendraaier in de zittingen A steken om bij de bevestigingsbouten te kunnen komen. Vervang het wiel zoals hiervoor is beschreven; fig. 114 A0J0104 fig. 116 A0J fig. 115 A0J0105 fig. 117 A0J0238

151 gebruik sleutel A fig. 118 om de wielbouten ongeveer één slag los te draaien; plaats de krik onder de auto, nabij het te verwisselen wiel. Let bijzonder op zodat de spoilers/miniskirts (indien voorzien) niet beschadigd raken; gebruik het toestel A fig. 119 om de krik te verlengen tot de bovenkant van de krik B fig. 120 in de rand C van de chassisbalk komt; waarschuw de passagiers/omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand in de nabijheid van de auto komt tot de auto weer helemaal op grond staat; plaats de slinger D fig. 119 in het huis in toestel A en krik de auto op tot het wiel enkele centimeters van de grond is; zorg dat de contactvlakken van het noodreservewiel en de velg schoon zijn om het loskomen van de wielbouten te voorkomen; monteer het noodreservewiel door de eerste wielbout twee slagen aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt; neem de sleutel A fig. 118 en draai de wielbouten volledig vast; draai aan de slinger van de krik D fig. 119 om de auto omlaag te brengen. Verwijder de krik; gebruik de sleutel A fig. 118 om de wielbouten kruiselings vast te draaien, in de volgorde die is aangegeven in fig. 121; WEGWIJS IN UW fig. 119 A0J0062 fig. 118 A0J0106 fig. 120 A0J

152 WEGWIJS IN UW het is raadzaam om bij vervanging van een lichtmetalen velg het wiel ondersteboven te plaatsen, met het versierde gedeelte naar boven gericht. Laat het correcte aanhaalkoppel van de wielbouten zo snel mogelijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk. Monteer zo snel mogelijk een standaard band, want een normaal wiel is breder dan het noodreservewiel waardoor de laadvloer van de bagageruimte oneffen is. SUBWOOFER VERWIJDEREN (versies met Bose HI-FI systeem) (voor bepaalde versies/markten) BELANGRIJK De onderstaande procedure is alleen van toepassing voor auto's voorzien van een Bose HI-FI systeem met subwoofer (voor bepaalde versies/markten). Subwoofer en noodreservewiel Bij deze versies, zitten de gereedschappen om het wiel te vervangen in een speciale tas in de bagageruimte. Ga als volgt te werk om de subwoofer te verwijderen: open de achterklep, til de vloerbedekking op met het handvat A fig. 114; schroef vergrendeling A fig. 122 los, til de subwoofer op en verwijder verbindingskabel B uit het klittenband C; leg de Subwoofer opzij in de bagageruimte, verwijder de houder en pak het ruimtebesparende reservewiel; vervang het wiel zoals voorheen is beschreven. Ten slotte: zet de houder (met de pijl naar voren gericht) terug in zijn behuizing en leg de subwoofer er bovenop, let erop hem te installeren volgens de aanwijzingen op de houder (fig. 123) zodat het woord "BOSE" op de juiste plaats gelezen kan worden; 148 fig. 121 A0J0271 fig. 122 A0J0180

153 leg kabel B fig. 122 op het klittenband C om te voorkomen dat hij bekneld raakt; schroef de vergrendeling A vast, en leg ten slotte de mat van de bagageruimte terug. Subwoofer en "Fix&Go Automatic Kit" Ligging van de Automatic Fix&Go Kit: open de achterklep, til de vloerbedekking op met het handvat A fig. 114; pak de Automatic Fix&Go Kit die aan de linkerkant van de bagageruimte zit ( fig. 124); pomp de band op (zie de paragraaf "Fix&Go Automatic"). EEN NORMAAL WIEL MONTEREN Volg de voorheen beschreven procedure, krik de auto op en verwijder het noodreservewiel. Ga als volgt te werk: zorg dat de contactvlakken van het standaard wiel en de velg schoon zijn om het loskomen van de wielbouten te voorkomen; voor versies met stalen velgen: maak het wieldeksel vast aan de velg, lijn het gat met de bout die u gemonteerd hebt uit, plaats vervolgens de andere 4 bouten; draai de bevestigingsbouten vast met de sleutel A fig. 118; breng de auto omlaag en verwijder de krik; draai de wielbouten helemaal vast met de sleutel A fig. 118 in de volgorde aangegeven in voor versies met lichtmetalen velgen met wieldeksel: lijn de pin op het wieldeksel uit met de behuizing op de velg. WEGWIJS IN UW fig. 123 A0J0260 fig. 124 A0J

154 WEGWIJS IN UW Ten slotte plaats het noodreservewiel in de daarvoor bestemde ruimte in de bagageruimte; berg de krik en de andere werktuigen in de gereedschapshouder op; plaats de gereedschaphouder en de werktuigen op het noodreservewiel; hermonteer de bekleding van de bagageruimte. "Fix&Go Automatic" kit Deze bevindt zich in de bagageruimte. In deze houder zitten ook een schroevendraaier en het trekoog. De kit bevat: een busje fig. 125 met afdichtmiddel, voorzien van: een vulleiding B en een sticker C met daarop het opschrift max. 80 km/h die na reparatie op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (bv. op het instrumentenpaneel); een compressor D met drukmeter en aansluitstukken; een informatiefolder fig. 126 met de aanwijzingen voor een correct gebruik van de bandenreparatiekit. Deze informatiefolder moet worden overhandigd aan het personeel dat de band behandeld met deze kit moet repareren; een paar handschoenen in het zijvak van de compressor; adapters voor het oppompen van verschillende elementen. 150 fig. 125 A0J0112

155 BELANGRIJK Het afdichtmiddel van de snelle bandenreparatiekit werkt bij buitentemperaturen tussen 20 C en +50 C. Het afdichtmiddel heeft een houdbaarheidsdatum. mm. Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band zal repareren die behandeld is met de "Fix&Go Automatic" bandenreparatiekit. Als de band door vreemde voorwerpen lek is gelaakt, kan de kit gebruikt worden voor beschadigingen in het loopvlak of de schouder met een diameter van maximaal 4 Lekken en beschadigingen in de flanken kunnen niet gerepareerd worden. Gebruik de reparatiekit niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band. fig. 126 A0J0113 Reparatie is niet mogelijk bij schade aan de velg (zodanige vervorming van de groef dat er lucht weglekt). Verwijder niet het eventueel in de band binnengedrongen voorwerp (schroef of spijker). Bedien de compressor nooit langer dan 20 minuten achter elkaar. Gevaar voor oververhitting. De snelle bandenreparatiekit is niet geschikt voor definitieve reparatie. Banden gerepareerd met de snelle bandenreparatiekit mogen slechts tijdelijk gebruikt worden. Laat het busje en het afdichtmiddel niet in het milieu achter. Verwerk het busje en het afdichtmiddel overeenkomstig de nationale en plaatselijke voorschriften. Het busje bevat ethyleenglycol en latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. In geval van inhalatie of contact zou er geen reactie moeten optreden. Vermijd contact met huid, ogen en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water. Vermijd braken bij inslikken. Spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Buiten bereik van kinderen bewaren. Het product mag niet gebruikt worden door astmapatiënten. Adem de dampen niet in tijdens het inbrengen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar het busje in zijn houder, uit de buurt van warmtebronnen. Het afdichtmiddel heeft een houdbaarheidsdatum. Vervang het busje als het vervallen afdichtmiddel bevat. WEGWIJS IN UW 151

156 WEGWIJS IN UW OPPOMPEN Doe de beschermende handschoenen aan die bij de bandenreparatiekit zijn geleverd. Ga als volgt te werk: trek de handrem aan, draai de ventieldop los, neem de vulleiding A fig. 127 uit en draai de ringmoer B op het ventiel van de band; controleer of schakelaar A fig. 128 voor de compressor in stand 0 (uit) staat, start de motor, steek de stekker A fig. 129 in het stopcontact op de tunnelconsole en schakel de compressor in door schakelaar A fig. 128 in stand I (aan) te zetten; pomp de band op tot de juiste bandenspanning, vermeld in de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens", is bereikt. Controleer de bandenspanning op de drukmeter B fig. 128; doe dit bij uitgeschakelde compressor om een preciezere aflezing te verkrijgen; als het na 5 minuten nog steeds niet mogelijk is om minstens 1,8 bar te krijgen, koppel dan de compressor van het ventiel en het stopcontact af en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof zich gelijkmatig in de band kan verdelen; pomp de band vervolgens weer op; fig. 128 A0J fig. 127 A0J0214 fig. 129 A0J0116

157 als na deze handeling nog steeds geen 1,8 bar wordt verkregen binnen 5 minuten na inschakeling van de compressor, rij dan niet verder maar neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk; stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet de handrem niet aan te trekken; als een spanning van minstens 1,8 bar wordt gemeten, herstel dan de correcte bandenspanning (bij draaiende motor en aangetrokken handrem), ga weer rijden en rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde garage van het Alfa Romeo Servicenetwerk. Informeer de dealer dat de band gerepareerd is met de snelle bandenreparatiekit. Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band zal repareren die behandeld is met de snelle bandenreparatiekit. WEGWIJS IN UW Breng de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats aan, om eraan te herinneren dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatiekit. Rijd voorzichtig, met name in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen. Rij niet verder als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald: de Fix&Go Automatic snelle bandenreparatiekit kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te ernstig beschadigd is. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. 153

158 WEGWIJS IN UW BANDENSPANNING CONTROLEREN EN HERSTELLEN De compressor kan ook gebruikt worden voor het controleren en eventueel herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling A fig. 130 los en verbind deze rechtstreeks met de ventieldop van de op te pompen band. BUSJE MET AFDICHTMIDDEL VERVANGEN Ga als volgt te werk: maak de stekker A fig. 131 en de leiding B los; draai het te vervangen busje linksom en trek het omhoog; breng het nieuwe busje aan en draai het rechtsom; plaats stekker A en leiding B in hun houders. 154 fig. 130 A0J0225 fig. 131 A0J0115

159 EEN LAMP VERVANGEN ALGEMENE INSTRUCTIES Controleer alvorens een lamp te vervangen of de contacten zijn geoxideerd; vervang defecte lampen door exemplaren van hetzelfde type en vermogen; controleer na vervanging van een gloeilamp in de koplamp altijd of de koplampafstelling goed is; als een lamp niet functioneert, controleer dan of de betreffende zekering is doorgebrand alvorens de lamp te vervangen. Om de zekeringen te vinden wordt verwezen naar de paragraaf Zekeringen vervangen in dit hoofdstuk. Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje gedrenkt met alcohol en vervolgens laten drogen. Wijzigingen of reparaties aan het elektrisch systeem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten. BELANGRIJK Bij een lage temperatuur en of bij een hoge luchtvochtigheidsgraad kan de binnenzijde van de koplamp een beetje beslagen zijn. Dit is geen defect maar een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de temperatuur- en vochtverschillen tussen de binnen- en buitenzijde van het glas, en dat geen enkele nevenwerking heeft op de normale werking van de lichten. Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan (van het midden tot de randen) zodra de koplampen worden ingeschakeld. WEGWIJS IN UW 155

160 WEGWIJS IN UW TYPEN LAMPEN De auto heeft de volgende typen lampen: Volglas lampen: (type A) klemmontage. Trek om te verwijderen. Lamp met bajonet-sluiting: (type B) druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. Buislampen: (type C) trek de lamp uit de veercontacten om hem te verwijderen. Halogeenlampen: (type D) haak de borgveer los om de lamp uit de zitting te verwijderen. Halogeenlampen: (type E) haak de borgveer los om de lamp uit de zitting te verwijderen. 156

161 Lampen Type Vermogen Zie Figuur Parkeer-/dagverlichting W21/5W 5/21W A Stadslichten achter LED Dimlichten H7 55W D Grootlicht H7 55W D Richtingaanwijzers voor 24W module 24W B Richtingaanwijzers achter P21W 21W B Richtingaanwijzers op flanken WY5W 5W A Remlichten LED Derde remlicht LED Kentekenverlichting W5W 5W A Mistlampen H1 55W E Mistachterlichten P21W 21W B Achteruitrijlichten P21W 21W B Plafondverlichting voor C10W 10W C Bagageruimteverlichting W5W 5W A Dashboardkastverlichting C5W 5W C Instaplichten in de spiegels W5W 5W A WEGWIJS IN UW 157

162 WEGWIJS IN UW BUITENLAMPEN VERVANGEN KOPLAMPUNITS De koplampunits omvatten de gloeilampen voor de parkeer-/ dagverlichting (DRL), het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzers. De plaatsing van de lampen is als volgt fig. 132: A Parkeer-/dagverlichting en grootlicht B Dimlichten C Richtingaanwijzers STADSLICHT/DAGVERLICHTING (DRL) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: verwijder het deksel A fig. 132; verwijder lamphouder B fig. 133, verwijder de lamp en vervang hem; monteer lamphouder B weer, controleer of hij goed vast zit; monteer deksel A fig. 132; GROOTLICHT Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: verwijder het deksel A fig. 132; verwijder lamphouder C fig. 133, verwijder de lamp en vervang hem; monteer de lamphouder weer, controleer of hij goed vast zit; monteer deksel A fig. 132; 158 fig. 132 A0J0021 fig. 133 A0J0041

163 DIMLICHT Met gloeilampen Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: verwijder het deksel B fig. 132; verwijder deksel A fig. 134 die de lamp beschermt; verwijder de lamp en vervang hem; monteer de lamphouder weer, controleer of hij goed vast zit; monteer deksel B fig. 132; RICHTINGAANWIJZERS Voor Om de lamp te vervangen, sleutel A fig. 135 (die zich in het documentenvak zit) gebruiken, steek deze in zitting B en draai de lamphouder linksom. Verwijder de lamp en vervang hem. WEGWIJS IN UW fig. 134 A0J0040 fig. 135 A0J

164 WEGWIJS IN UW Flanken Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: gebruik lampenglas A fig. 136 om de veer B in te drukken, trek daarna de eenheid naar buiten; draai lamphouder C linksom, verwijder de lamp en vervang hem; monteer lamphouder C in het lampenglas en draai hem rechtsom; monteer de unit, controleer of de inwendige borgveer B goed vastzit. MISTLAMPEN VOOR (voor bepaalde versies/markten) Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk om deze lampen te laten vervangen. ACHTERLICHTUNITS Verwijder de zijbekleding van de bagageruimte voor toegang tot de lichtunit (zie fig. 137). De rechter achterlichtunit bevat de lampen van de stadslichten, de richtingaanwijzers en de remlichten. PARKEER-/REMLICHTEN Dit zijn led lampjes. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om deze lampen te laten vervangen. RICHTINGAANWIJZERS Om de lamp te vervangen: til de zijbekleding van de bagageruimte op, draai de lamphouder fig. 137 en vervang de lamp. 160 fig. 136 A0J0042 fig. 137 A0J0043

165 MISTLICHTEN/MISTACHTERLICHTEN Voor het vervangen van de lampen van het mistachterlicht A fig. 138 of achteruitrijlicht B fig. 138, contact opnemen met het Alfa Romeo Service Netwerk. 3 e REMLICHT Deze zitten in de achterklep en bestaan uit led lampjes. Neem voor het vervangen van de lampjes contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. KENTEKENVERLICHTING Ga als volgt te werk om een lamp te vervangen: verwijder de lichtunits van de kentekenverlichting fig. 139; draai de lamphouder B fig. 140 linksom, verwijder de lamp C en vervang hem; WEGWIJS IN UW fig. 139 A0J0046 fig. 138 A0J0044 fig. 140 A0J

166 WEGWIJS IN UW BINNENLAMPEN VERVANGEN PLAFONDVERLICHTING VOOR Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: verwijder het plafondlampje A fig. 141 door het op de pijl aangegeven punten los te trekken; open de klep B fig. 142, verwijder de lampen C uit de zijdelingse veercontacten en vervang de lampen. Zorg dat de nieuwe lampen goed vastzit tussen de veercontacten; sluit de klep B fig. 142 en monteer het plafondlampje A fig. 141 in de zitting en controleer of het goed gesloten is. 162 fig. 141 A0J0120 fig. 142 A0J0121

167 BAGAGERUIMTEVERLICHTING Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: open de achterklep en verwijder het lampje A fig. 143 vanaf het punt dat met de pijl is aangegeven; open het deksel B fig. 144 en vervang de lamp; dek het lampenglas af met de beschermkap B; monteer het plafondlampje A fig. 143 door eerst het lampje aan een zijde correct te monteren en vervolgens de andere zijde ervan aan te drukken, zodat het hoorbaar vastklikt. WEGWIJS IN UW DASHBOARDKASTVERLICHTING Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: open het dashboardkastje en verwijder het lampje A fig. 145; vervang lamp B door hem uit de zijcontacten los te maken; controleer of de nieuwe lamp correct tussen de contacten wordt vastgeklemd; fig. 144 A0J0118 fig. 143 A0J0119 fig. 145 A0J

168 WEGWIJS IN UW INSTAPVERLICHTING (voor bepaalde versies/markten) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: zet de zonneklep naar beneden en verwijder instapverlichting A fig. 146, door deze los te maken op het met de pijl aangegeven punt; verwijder bescherming B, door hem los te maken uit de borglippen C, vervang vervolgens lamp D fig. 147 door hem naar buiten te trekken en los te maken uit de contacten aan de zijkant; plaats de nieuwe lamp, controleer of hij goed op zijn plaats zit en goed is vastgeklemd tussen de contacten; zet bescherming B fig. 146 terug, door hem goed vast te zetten tussen de borglippen C; monteer de plafondverlichting weer, door hem eerst vanaf kant E fig. 147 te plaatsen, druk vervolgens op de andere kant tot u borglip F op zijn plaats hoort klikken. 164 fig. 146 A0J0123 fig. 147 A0J0124

169 INSTAPLICHTEN IN DE SPIEGELS Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: open het portier en verwijder de plafondverlichting door op clip A fig. 148 te duwen met een schroevendraaier; druk op de zijkanten van bescherming B fig. 148 naast de twee bevestigingspennen en vervang lamp C; zet de bescherming terug, zet hem vast met de twee bevestigingspennen; monteer de plafondverlichting weer, door hem eerst vanaf kant D te plaatsen, druk vervolgens op de andere kant tot u borglip F op zijn plaats hoort klikken. ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem brandt de zekering door. Controleer eerst of de zekering is doorgebrand wanneer een elektrisch onderdeel niet meer werkt: de geleidende band A fig. 149 mag niet onderbroken zijn. Als dit wel het geval is, dan moet de zekering worden vervangen door een nieuw exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur). B = intacte zekering. C = zekering met doorgebrande geleidende band. WEGWIJS IN UW fig. 148 A0J0125 fig. 149 A0J

170 WEGWIJS IN UW Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de zekering opnieuw doorbrandt. Vervang een doorgrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal. Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE, MEGA-FUSE, MIDI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Alvorens een zekering te vervangen, moet men controleren of de contactsleutel uit het slot is genomen en of alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsystemen (motorsysteem, transmissiesysteem) of stuurinrichting doorbrandt, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. 166

171 TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN De zekeringen van het voertuig zijn in drie zekeringenkasten opgenomen; deze regeleenheden bevinden zich in de motorruimte, het dashboard en in de bagageruimte. Zekeringenkast in de motorruimte Deze zekeringenkast bevindt zich naast de accu fig. 151: voor toegang tot de zekeringen, verwijder de bouten A fig. 150 en het deksel B. Op het deksel zijn de identificatienummers van de elektrische onderdelen die met de zekeringen overeenkomen aangegeven. Hermonteer het deksel B op de zekeringenkast na de zekering te hebben vervangen. Als de motorruimte moet worden schoongewassen, voorkom dan dat de waterstraal van de spuit rechtstreeks op de zekeringenkast in de motorruimte of op de motoren van de ruitenwissers worden gericht. WEGWIJS IN UW fig. 150 A0J0126 fig. 151 A0J

172 WEGWIJS IN UW Zekeringenkast in het dashboard Om bij de zekeringen te kunnen komen fig. 153, klep A fig. 152 naar beneden zetten, deksel B met een hand vastpakken op de plaats die aangegeven is in de afbeelding en het deksel verwijderen in de richting die aangegeven is met de pijl, om eerst de binnenste bevestigingen C en daarna de borglippen D los te kunnen maken. 168 fig. 152 A0J0334 fig. 153 A0J0205

173 Zekeringenkast in de bagageruimte Om bij de zekeringenkast fig. 155, die aan de linkerkant van de bagageruimte zit, te kunnen komen, het betreffende inspectiedeksel openen (zoals weergegeven in fig. 154). WEGWIJS IN UW fig. 154 A0J0264 fig. 155 A0J

174 WEGWIJS IN UW ZEKERINGENKAST IN MOTORRUIMTE fig. 151 STROOMVERBRUIKER ZEKERING AMPÈRE Startmotor F03 20 Elektrische ventilator interieur F08 40 Extra verwarming (Turbo TwinAir 105 pk en 1.3 JTD M-2 85 pk versies) F09 5 Twee-tonige claxon F10 15 Grootlicht F14 15 Extra verwarming (PTC 1) F15 30 Compressor airconditioning F19 7,5 Achterruitverwarming, ontdooisysteem F20 30 Elektrische brandstofpomp in tank F21 15 Mistlampen F30 15 Extra verwarming (PTC2) F81 60 Extra verwarming (PTC1) F82 40 Extra verwarming (PTC2) F82 50 Beschikbaar F83 Hifi-audiosysteem (regeleenheden, Bassbox speaker) setup mechanische versnellingsbak F84 20 Stopcontact op tunnel F85 15 Elektrische buitenspiegelverwarming, ontwasemers op ruitensproeiers, relaisschakelaarspoel voor voorruitverwarming F87 7,5 170

175 ZEKERINGENKAST INSTRUMENTENPANEEL fig. 153 STROOMVERBRUIKER ZEKERING AMPÈRE Rechter dimlicht F12 7,5 Linker dimlicht F13 7,5/5(*) Hoogteregeling koplampen F13 7,5 Plafondverlichting voor, Plafondverlichting bagageruimte, Instapverlichting zonneklep, Instapverlichting dorpel, Verlichting dashboardkastje F32 5 Autoradio, setup-systeem audiosysteem (voor bepaalde versies/markten), Uconnect 5" autoradio (voor bepaalde versies/markten), regeleenheid klimaatregeling, regeleenheid alarmsysteem, regeleenheid volumetrisch systeem, externe diagnosestekker EOBD, regeleenheid bewaking bandenspanning F36 10 Instrumentenpaneel, remlicht op schakelaar F37 5 Deurvergrendelingsmotor op portieren, Safe Lock motor op portieren, Ontgrendelingsmotor achterklep F38 15 Pomp ruitensproeiers/achterruitsproeier F43 20 Elektrische motor ruit compleet met regeleenheid (bestuurdersportier) F47 20 Elektrische motor ruit compleet met regeleenheid (passagiersportier) F48 20 Regeleenheid parkeersensoren, regen-/schemersensor op achteruitkijkspiegel, elektrochromische sensor op achteruitkijkspiegel, weergave veiligheidsgordels omgelegd op achteruitkijkspiegel, verlichting bedieningspaneel (middelste bedieningspaneel, bedieningspaneel bestuurderszijde, bedieningspaneel op stuurwiel), schakelaars kussenverwarming op voorstoelen, regeleenheid volumetrische sensoren alarmsysteem, regeleenheid elektrisch bediend schuifdak F49 5 (*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten WEGWIJS IN UW 171

176 WEGWIJS IN UW STROOMVERBRUIKER ZEKERING AMPÈRE Schakelaar activering koppeling, remlichtschakelaar, relaisschakelaarspoelen op motorzekeringenkast, regelsysteem op interne klimaatregeling/verwarmingsunit, sensor water F51 5 in diesel aanwezig, autoradio, setup-systeem autoradio (voor bepaalde versies/markten) Instrumentenpaneel F

177 AANSLUITKAST IN BAGAGERUIMTE fig. 155 STROOMVERBRUIKER ZEKERING AMPÈRE Openingssysteem elektrisch bediend dak F1 20 Stopcontact bagageruimte F3 15 Stoelverwarming voor F6 15 WEGWIJS IN UW 173

178 WEGWIJS IN UW ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu geldt slechts ter informatie. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk. BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid, minstens 1 minuut alvorens de accuvoeding los te koppelen. Het verdient aanbeveling aan de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. De accu langer opladen, kan de accu beschadigen. VERSIES ZONDER Start&Stop SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Ga voor het opladen van de accu als volgt te werk: maak de minklem los van de accu; sluit de kabels van de acculader aan op de accupolen; let daarbij op de polariteit; schakel de acculader in; schakel na het opladen eerst de acculader uit alvorens de accu los te koppelen; sluit de minklem aan op de accu. VERSIES MET Start&Stop SYSTEEM Ga voor het opladen van de accu als volgt te werk: koppel de stekker A fig. 156 van de accusensor C op de minklem D van de accu los (door op de knop B te drukken); sluit de pluskabel (+) van de acculader aan op de pluspool (+) van de accu; sluit de minkabel (-) van de acculader aan op de D-klem van de minpool (-) van de accu; schakel de acculader in; schakel na het opladen eerst de acculader uit alvorens de accu los te koppelen; sluit de stekker A weer aan op de sensor C van de accu. 174 fig. 156 A0J0389

179 OPHEFFEN VAN HET VOERTUIG Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een Alfa Romeo dealer die is uitgerust met een hefbrug. BELANGRIJK Bij versies met zijbekleding moet men goed opletten bij het plaatsen van de hefarmen. SLEPEN VAN DE Het bij de auto geleverde sleepoog bevindt zich in de gereedschapshouder onder de bekleding van de bagageruimte. MONTAGE VAN HET SLEEPOOG Verwijder de dop A door op het onderste gedeelte te duwen, neem het sleepoog B uit de gereedschapshouder en draai het stevig op de schroefdraadpen aan de voor- (fig. 157) of achterzijde (fig. 158). Draai vóór het slepen de contactsleutel naar de stand MAR en vervolgens naar STOP hem uit het slot te verwijderen. Bij verwijdering van de sleutel schakelt automatisch het stuurslot in en kan het stuur niet meer worden verdraaid. WEGWIJS IN UW fig. 157 A0J

180 WEGWIJS IN UW Onthoud dat tijdens het slepen de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken; om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik geen elastische kabels voor het slepen. Vermijd rukbewegingen. Controleer of er tijdens het slepen geen delen van de auto door de sleepverbinding kunnen worden beschadigd. Neem bij het slepen in elk geval de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin wordt gereden en pas uw rijgedrag aan. Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept. Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen. Gebruik sleepogen voor en achter alleen voor noodgevallen op de weg. Het is toegestaan de auto op korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform de wegenverkeerswetgeving (starre stang), om de auto op de weg te verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of voor transport met takelwagen. Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. op het terrein) te slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met voornoemde voorwaarden, moet men voor het slepen twee voertuigen gebruiken (een slepend en een gesleepte voertuig), beiden zoveel mogelijk op één lijn. 176 fig. 158 A0J0039

181 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is uiterst belangrijk voor een lange levensduur van de auto onder optimale omstandigheden. Alfa Romeo heeft een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die elke kilometer (benzineversies) of elke kilometer (dieselversies) uitgevoerd moeten worden. Vóór / km en vervolgens tussen elke twee servicebeurten is het sowieso nodig om bepaalde items van het Geprogrammeerde Onderhoudsplan te controleren (bijv. periodieke controle van het niveau van de vloeistoffen, bandenspanning, etc.). De servicebeurten van het Geprogrammeerde Onderhoud worden volgens een vast tijdsschema door het Alfa Romeo Servicenetwerk uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, mogen uitsluitend worden uitgevoerd na toestemming van de klant. Als de auto dikwijls gebruikt wordt voor het trekken van aanhangers, dan moet een korter interval tussen de onderhoudsbeurten worden aangehouden. WAARSCHUWING Op 2000 km vóór de volgende servicebeurt zal de display een melding tonen. De servicebeurten van het Geprogrammeerde Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren ervan kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Het is raadzaam het Alfa Romeo Servicenetwerk onmiddellijk te informeren over eventuele kleine storingen en niet te wachten tot de volgende servicebeurt. WEGWIJS IN UW 177

182 WEGWIJS IN UW GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA BENZINE-UITVOERINGEN km x Maanden Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, interieur, bagageruimte, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren. Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren Remblokken van schijfremmen achter op conditie en slijtage controleren Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem en rubber elementen (hoezen - balgen - bussen enz.) Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, schoonmaken en mechanismen smeren De vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (koelsysteem, hydraulisch remkoppelingssysteem, ruitensproeiers, accu enz.) De slag van de handrem controleren en zo nodig afstellen Toestand van getande distributieriem controleren (met uitzondering van TwinAir Turbo versies) Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren Spanning aandrijfriemen hulporganen controleren en indien nodig afstellen (versies met verwarmer) (1.4 Benzine 8V 78 pk versies) 178

183 km x Maanden Klepspeling controleren en, indien nodig, afstellen (1.4 Benzine 8V 78 pk versies) Uitlaatgasemissie controleren. Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen Motormanagementsystemen controleren (m.b.v. diagnosestekker) De aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen Getande distributieriem vervangen (met uitzondering van TwinAir Turbo versies) (*) Bougies vervangen (**) Luchtfilterelement vervangen (elke km voor TwinAir Turbo versies) Motorolie en oliefilter vervangen (of elke 24 maanden) (***) Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of elke 12 maanden) (*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koud klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) om de vier jaar worden vervangen of in elk geval om de vijf jaar. (**) Voor 1.4 Turbo MultiAir versies zijn de volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te verzekeren en om ernstige schade aan de motor te voorkomen: gebruik uitsluitend bougies die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren; alle bougies moeten van hetzelfde type en merk zijn (zie de paragraaf Motor in het hoofdstuk "Technische gegevens"); houdt u strikt aan de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema; neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de bougies te laten vervangen. (***) Als de auto jaarlijks minder dan km rijdt, dan moeten de motorolie en het motoroliefilter elke 12 maanden worden vervangen. WEGWIJS IN UW 179

184 WEGWIJS IN UW DIESELUITVOERINGEN km x Maanden Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, interieur, bagageruimte, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren. Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren Remblokken van schijfremmen achter op conditie en slijtage controleren Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem en rubber elementen (hoezen - balgen - bussen enz.) Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, schoonmaken en mechanismen smeren De vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (koelsysteem, hydraulisch remkoppelingssysteem, ruitensproeiers, accu enz.) De slag van de handrem controleren en zo nodig afstellen Uitlaatgasemissie controleren. Conditie van aandrijfriemen hulporganen visueel controleren Motormanagementsystemen controleren (m.b.v. diagnosestekker) Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen Aandrijfriemen hulporganen vervangen 180

185 km x Maanden Getande distributieriem vervangen (behalve 1.3 JTD M-2 motor)(*) Brandstoffilter vervangen Luchtfilterelement vervangen Motorolie en oliefilter vervangen (of elke 24 maanden) (**) (***) Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of elke 12 maanden) (*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koud klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) om de vier jaar worden vervangen of in elk geval om de vijf jaar. (**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen wanneer het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (zie "Lampjes en meldingen" in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto") of sowieso elke 24 maanden. (***) Als de auto voornamelijk in de stad wordt gebruikt, dan moet de motorolie elke 12 maanden worden vervangen. WEGWIJS IN UW 181

186 WEGWIJS IN UW PERIODIEKE CONTROLES Elke km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau motorkoelvloeistof, remvloeistof en ruitensproeiervloeistof; conditie en spanning banden; werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen voor/achter. Elke km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau. INTENSIEF GEBRUIK VANDE Als vooral een intensief gebruik van de auto wordt gemaakt, zoals: het trekken van aanhangers of caravans; het rijden op stoffige wegen; talrijke korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder het vriespunt; vaak lang stationair draaiende motor of lange afstanden bij lage snelheden of als de auto lang niet wordt gebruikt; dan moeten de volgende controles vaker worden uitgevoerd dan is aangegeven in het Geprogrammeerd onderhoudsschema: remblokken van schijfremmen voor op conditie en slijtage controleren; slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, schoonmaken en mechanismen smeren; visueel de toestand controleren van: motor, versnellingsbak, transmissie, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.); laadtoestand accu en niveau accuvloeistof (elektrolyt) controleren; conditie van aandrijfriemen hulporganen visueel controleren; motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen; pollenfilter controleren en zo nodig vervangen; luchtfilter controleren en zo nodig vervangen. 182

187 NIVEAUS CONTROLEREN Wees voorzichtig bij het bijvullen en meng nooit verschillende soorten vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek en het mengen ervan kan de auto ernstig beschadigen. Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden. Vergeet niet dat bij een warme motor de ventilator onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op voor sjaals, dassen of loszittende kledingstukken: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden vastgegrepen. WEGWIJS IN UW 183

188 WEGWIJS IN UW 184 fig Turbo TwinAir versies A0J0380

189 WEGWIJS IN UW fig Benzineversies A0J

190 WEGWIJS IN UW 186 fig Turbo MultiAir-versies A0J0283

191 WEGWIJS IN UW fig JTD M-2 A0J

192 WEGWIJS IN UW 188 fig JTDM A0J0200

193 MOTOROLIE Controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX staat op de peilstok A. Als het oliepeil dichtbij of onder het referentieteken MIN staat, olie toevoegen via vulopening B tot het peil het referentieteken MAX bereikt. Het oliepeil mag het referentieteken MAX nooit overschrijden. 1.4 Benzine, 1.4 Turbo MultiAir, 1.3 JTD M-2 en 1.6 JTD M versies Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak hem schoon met een niet-pluizende doek en zet hem weer terug. Trek hem weer naar buiten en controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX op de peilstok staat. Turbo TwinAir versies De motoroliepeilstok A is in de dop B geïntegreerd. Draai de dop los, maak de peilstok schoon met een niet pluizende doek, plaats de peilstok terug en draai de dop vast. Schroef de dop weer los en controleer of het oliepeil tussen de merktekens MIN en MAX op de peilstok staat. Motorolieverbruik Gewoonlijk ligt het maximaal motorolieverbruik op 400 gram per 1000 km. Tijdens de beginperiode van de auto wordt de motor ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste km. Vul geen olie bij met andere kenmerken dan de olie waarmee de motor is gevuld. Gebruikte motorolie en oliefilters bevatten substanties die schadelijk zijn voor het milieu. Wij adviseren u de olie en het oliefilter te laten vervangen bij het Alfa Romeo Servicenetwerk. MOTORKOELVLOEISTOF Als het niveau te laag is, maak de reservoirdop C los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". PARAFLU UP anti-vries wordt gebruikt in het motorkoelsysteem. Gebruik voor het bijvullen dezelfde vloeistof dan de vloeistof die in het koelsysteem zit. PARAFLU UP kan niet gemengd worden met andere soorten vloeistof. Als dit per ongeluk toch gebeurt, start dan onder geen voorwaarde de motor. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop, indien nodig, uitsluitend door een andere originele dop, anders kan de werking van het systeem in gevaar gebracht worden. Verwijder de dop van het reservoir niet als de motor heet is: u loopt het risico van brandwonden. WEGWIJS IN UW 189

194 WEGWIJS IN UW VLOEISTOF VOOR RUITENSPROEIERS/ ACHTERRUITSPROEIER Als het niveau te laag is, maak de reservoirdop D los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht. Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. De motorruimte omvat warme onderdelen die bij contact met de vloeistof brand kunnen veroorzaken. REMVLOEISTOF Controleer of het vloeistofniveau op het maximum peil staat. Als het vloeistofniveau te laag is, maak de reservoirdop E los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof en de gelakte delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water. Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als remvloeistof per ongeluk wordt gemorst, moeten de betrokken delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en vervolgens met rijkelijk water worden afgespoeld. Raadpleeg bij inslikken onmiddellijk een arts. Het symbool op het reservoir geeft aan dat een synthetische remvloeistof moet worden gebruikt, dus geen minerale remvloeistof. Het gebruik van minerale vloeistoffen kan de speciale rubbers in het remsysteem onherstelbaar beschadigen. 190

195 LUCHTFILTER/POLLENFILTER/ DIESELFILTER Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de filters te laten vervangen. ACCU Accu F (zie vorige bladzijden) vereist niet dat de elektrolyt met gedestilleerd water wordt bijgevuld. Een periodieke controle bij het Alfa Romeo Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. ACCU VERVANGEN Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud. NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Neem de volgende aanwijzingen in acht om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen: wanneer de auto wordt geparkeerd, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden; schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting; houd accessoires (bijv. autoradio, alarmknipperlichten, etc.) niet te lang ingeschakeld wanneer de motor is uitgezet; maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie worden uitgevoerd, de kabel van de minpool op de accu los; BELANGRIJK Als het ladingsniveau gedurende langere tijd onder 50% blijft, raakt de accu door sulfatering beschadigd. Hierdoor verminderen de capaciteit en het startvermogen. WEGWIJS IN UW 191

196 WEGWIJS IN UW 192 De accu is in dit geval ook gevoeliger voor bevriezing (dit kan reeds bij temperaturen van -10 C gebeuren). Als de auto langere tijd niet gebruikt wordt, zie dan "Langdurige stilstand van de auto in het hoofdstuk "Starten en rijden". Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren die constante elektrische voeding nodig hebben (diefstalalarm, enz.) of veel stroom verbruiken, dient men contact op te nemen met het gespecialiseerde personeel van het Alfa Romeo Servicenetwerk. Zij kunnen het totale benodigde stroomverbruik beoordelen. Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en bronnen van vonken uit de buurt van de accu: brand- en ontploffingsgevaar. Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie veroorzaken. Verkeerde installatie van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade aan de auto toebrengen. Als men na aanschaf van de auto accessoires wil monteren (alarm, mobiele telefoon enz.), wordt geadviseerd contact op te nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk, dat de meest geschikte apparaten zal aanraden en zal controleren of een accu met een grotere capaciteit gemonteerd moet worden. Accu s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem steeds contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de accu te laten vervangen. Als de auto langere tijd niet gebruikt wordt onder extreem koude weersomstandigheden, dan moet de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard om bevriezing te voorkomen. Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moeten de ogen altijd met een speciale bril beschermd worden.

197 WIELEN EN BANDEN Controleer voor een lange reis en elke twee weken de spanning van de banden en van het noodreservewiel. Controleer de bandenspanning wanneer de banden koud zijn. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning onder normale omstandigheden toe: zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. Onjuiste bandenspanning veroorzaakt abnormale slijtage van de banden fig. 164: A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak; B te lage spanning: overmatige slijtage aan de zijkanten van het loopvlak; C te hoge spanning: overmatige slijtage in het midden van het loopvlak. De banden moeten worden vervangen wanneer de profieldiepte van het loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt. BELANGRIJK Pas de volgende voorzorgsmaatregelen toe om bandschade te voorkomen: voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde schokken van de banden tegen stoepranden, kuilen en andere hindernissen. Voorkom ook het langdurig rijden op een slecht wegdek; controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen, oneffenheden of onregelmatige slijtage op het loopvlak; rijd niet met een te zwaar beladen auto. Stop zo snel mogelijk in geval van lekke band en verwissel het wiel; verwissel de banden elke duizend kilometer van as; houd de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd zodat de draairichting niet wordt omgekeerd; banden verouderen, ook als ze weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen betekenen dat de band verouderd is. Laat de banden door gespecialiseerd personeel controleren als ze langer dan 6 jaar onder de auto zijn gemonteerd. Vergeet ook niet het reservewiel zorgvuldig te laten controleren; Monteer altijd nieuwe banden en vermijd banden waarvan de herkomst dubieus is; bij de montage van een nieuwe band moet ook een nieuw ventiel worden voorzien. Onthoud dat de wegligging van de auto in grote mate van een juiste bandenspanning afhankelijk is. WEGWIJS IN UW fig. 164 A0J0136 Als de spanning te laag is, raakt de band oververhit, met mogelijke ernstige beschadiging tot gevolg. 193

198 WEGWIJS IN UW Verwissel de banden niet kruiselings door de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd te monteren. Voer bij lichtmetalen velgen nooit spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150 C. Dit kan de mechanische eigenschappen van de wielen in gevaar brengen. RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Het is raadzaam de wisserbladen jaarlijks te vervangen. Met enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen kan de beschadiging van het wisserblad worden gereduceerd: bij temperaturen onder het vriespunt moet men controleren of er ijs tussen het wisserblad en de ruit is. Gebruik zo nodig een antivriesmiddel om de wissers vrij te maken; verwijder sneeuw van de ruit; gebruik de ruitenwissers/achterruitwisser nooit op een droge ruit. Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, doordat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt. 194

199 Wisserbladen vervangen Ga als volgt te werk: hef de wisserarm op, druk op het klepje A fig. 165 van de springveer en schuif het wisserblad van de arm los; monteer het nieuwe wisserblad door het klepje in de speciale zitting op de wisserarm te blokkeren. Controleer of het goed vastzit; breng de wisserarm voorzichtig tegen de ruit. Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. Wisserbladen optillen Ga voor het optillen van de wisserbladen als volgt te werk (bv. om sneeuw te verwijderen): draai de contactsleutel naar de stand MAR; bedien de hendel rechts van het stuurwiel om een wisslag te maken (zie paragraaf "Ruiten wassen" in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto"); draai de contactsleutel naar de stand MAR STOP wanneer de wisserarm aan bestuurderszijde tegen de zijstijl van de voorruit komt en til het wisserblad op naar de ruststand; breng de wisserarm terug tegen de ruit alvorens de ruitenwissers in te schakelen. Wisserblad achterruit vervangen Ga als volgt te werk: til de dop A fig. 166 op, draai de moer B los en verwijder de wisserarm C; monteer de nieuwe wisserarm op correcte wijze, draai de moer B volledig vast en breng de dop A omlaag. WEGWIJS IN UW fig. 165 A0J0054 fig. 166 A0J

200 WEGWIJS IN UW RUITENSPROEIERS Ruitensproeier De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar fig Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie Controle van vloeistofniveaus in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de sproeikoppen niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een speld om ze vrij te maken. Achterruitsproeier De sproeierhouder bevindt zich boven de achterruit fig De sproeiers van de achterruit zijn niet verstelbaar. KOPLAMPSPROEIERS (voor bepaalde versies/markten) De koplampsproeiers bevinden zich in de voorbumper fig De koplampsproeiers worden ingeschakeld wanneer bij brandend dimlicht en/of grootlicht de ruitensproeiers worden ingeschakeld. Controleer regelmatig de werking en de aanwezigheid van vuil in de koplampsproeiers. fig. 168 A0J fig. 167 A0J0053 fig. 169 A0J0029

201 CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN Op de auto zijn de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie tegen roest te beschermen. De belangrijkste oplossingen zijn: lakproducten en lakspuitsystemen die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verschaffen toepassing van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid; het aanbrengen van kunststofmaterialen met een beschermende functie op de meest blootgestelde delen: onderzijde portieren, binnenzijde spatborden, randen enz.; toepassing van "open" holle ruimtes om te voorkomen dat condensvorming en vochtophoping roest van binnenuit bevorderen; toepassing van speciale beschermlagen op slijtagevoelige delen (bv. achterklep, portieren, etc.). CARROSSERIEGARANTIE De auto bezit een garantie tegen doorroesten, veroorzaakt door corrosie, van alle originele structuur- of carrosseriedelen. Voor de algemene voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het garantieboekje. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam de auto vaker te wassen in gebieden met sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. Ga als volgt te werk om de auto correct te wassen: verwijder de antenne van het dak als de auto in een wastunnel wordt gewassen; als voor het wassen van de auto hogedrukreinigers worden gebruikt, houd dan een afstand van minimaal 40 cm t.o.v. de carrosserie aan om beschadiging of aantasting te voorkomen. Onthoud dat stagnerend water op lange termijn de auto kan beschadigen. maak de carrosserie eerst nat met een waterstraal onder lage druk; was de carrosserie met een zachte spons met een lichte zeepoplossing en spoel de spons regelmatig uit; spoel goed af met schoon water en droog met een luchtstraal of een zeemleren lap. WEGWIJS IN UW 197

202 WEGWIJS IN UW Droog de minder zichtbare delen (bijv. randen van portieren, motorkap, koplampranden) zorgvuldig, aangezien in deze zones water makkelijker kan stagneren. Was de auto nooit als hij in de zon heeft gestaan of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen moeten op dezelfde wijze als de rest van de auto gewassen worden. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het milieu. Was daarom de auto op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. Om de esthetische eigenschappen van de lak te behouden, mogen er geen schuur- en/of poetsproducten voor het reinigen van de auto worden gebruikt. BELANGRIJK Parkeer de auto zo min mogelijk onder bomen: de hars die uit de bomen druppelt, maakt de lak mat en vergroot de kans op roestvorming. Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. Ruiten Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen en schone, zachte doeken om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak van de achterruit voorzichtig met een doek af, en volg hierbij de richting van de elektrische weerstandsdraden om de achterruitverwarming niet te beschadigen. Koplampen Gebruik een zachte, vochtige doek die in water met een specifiek autowasmiddel is gedrenkt. BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton) om de plastic lampglazen van de koplampen te reinigen. BELANGRIJK Als de auto met een drukreiniger wordt gewassen, moet de straal op minstens 20 cm van de koplampen worden gehouden. Motorruimte Spuit de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag de waterstraal niet rechtstreeks op de elektronische regeleenheden of op de motoren van de ruitenwissers worden gericht. Laat deze werkzaamheden uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in de stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (bijv. rubberen doppen en kappen) niet verwijderd of beschadigd zijn. 198

203 INTERIEUR Controleer af en toe of er geen water onder de matten is blijven staan, waardoor het plaatwerk kan gaan roesten. Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto. De elektrostatische lading die door het wrijven tijdens het reinigen ontstaat, kan brand veroorzaken. Bewaar geen spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturen boven 50 C. Wanneer de auto in de zon staat, kan de binnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Gebruik een vochtige borstel voor velours bekleding. Reinig de stoelen met een spons bevochtigd in een oplossing van water en neutrale zeep. REINIGING ALCANTARA STOELEN Alcantara bekleding kan makkelijk behandeld en gereinigd worden op dezelfde manier als andere bekledingen. Dezelfde aanwijzingen die gegeven zijn voor de reiniging van stoffen zijn dus ook van toepassing op deze bekleding. LEDEREN STOELEN (voor bepaalde versies/markten) Verwijder het droge vuil met een zeemleren lap of een iets vochtige doek, zonder al te hard te drukken. Dep vloeistoffen of vetvlekken op met een absorberende, droge doek zonder hierbij te wrijven. Reinig vervolgens met een zachte doek of een zeemleren lap bevochtigd met water en neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, gebruik dan een speciaal reinigingsmiddel en volgt de aanwijzingen strikt op. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol. Controleer of de gebruikte reinigingsproducten geen alcohol of alcoholderivaten, zelfs niet in kleine hoeveelheden bevatten. WEGWIJS IN UW 199

204 WEGWIJS IN UW KUNSTSTOF EN GECOATE INTERIEURDELEN Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek (bij voorkeur een microvezeldoek) en een oplossing van water en een neutraal, niet-schurend reinigingsmiddel. Gebruik voor het reinigen van olieachtige of hardnekkige vlekken speciale producten zonder oplosmiddelen die het originele voorkomen en de kleur van de interieurdelen niet veranderen. Verwijder stof met een microvezeldoek, eventueel bevochtigd met water. Het gebruik van papieren doekjes wordt afgeraden, aangezien deze resten achterlaten. Gebruik nooit alcohol, benzine en afgeleide producten om het dashboard en het glas van het instrumentenpaneel te reinigen. LEDEREN INTERIEURDELEN (voor bepaalde versies/markten) Gebruik uitsluitend water en neutrale zeep om deze delen te reinigen. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. Controleer alvorens een specifiek product voor interieurreiniging te gebruiken, of het geen alcohol en/of stoffen op basis van alcohol bevat. 200

205 IDENTIFICATIE De identificatiegegevens van de auto: Typeplaatje met identificatiegegevens; Chassisnummer; Identificatieplaatje carrosserielak; Motorcode. TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIE Dit bevindt zich aan de linkerkant van de vloer van de bagageruimte achter en bevat de volgende gegevens fig. 170: B Nummer typegoedkeuring. C Identificatiecode autotype D Chassisnummer. E Max. toelaatbaar gewicht van volgeladen auto F Max. toelaatbaar gewicht van volgeladen auto met aanhangwagen. G Max. toelaatbaar gewicht op vooras H Max. toelaatbaar gewicht op achteras. I Motortype. L Code van carrosserieversie. M Nummer voor onderdelen. N Correcte waarde van de absorptiecoëfficiënt van de rookgassen (voor dieselmotoren) WEGWIJS IN UW fig. 170 A0J

206 WEGWIJS IN UW CHASSISNUMMER Dit bevindt zich op de bodemplaat aan passagierszijde, nabij de passagiersstoel. Open klep A fig. 171 om toegang te krijgen. Dit nummer bevat de volgende gegevens: identificatiecode voertuigtype (ZAR ); chassisnummer. IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK Deze is aan de binnenkant van de achterklep gemonteerd en bevat de volgende gegevens fig. 172: A Lakfabrikant. B Kleurnaam. C Fiat kleurcode. D Kleurcode voor overspuiten en bijwerken. MOTORCODE Deze is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt het model en het chassisnummer. 202 fig. 171 A0J0140 fig. 172 A0J0138

207 MOTORCODES - CARROSSERIEVERSIES Versies Motorcode Carrosserieversies Turbo TwinAir 105 pk 199B Benzine 8V 70 pk 955A Benzine 8V 78 pk 350A v Turbo MultiAir 135 pk (***) 955A Turbo MultiAir 163 pk Quadrifoglio Verde (***) 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde (*) versies met 4 zitplaatsen (**) versies met 5 zitplaatsen (***) Voor bepaalde versies/markten 955A A AXY1B 18 (*) 955AXY1B 18B (**) 955AXV1A 16 (*) 955AXV1A 16B (**) 955AXU1A 15 (*) 955AXU1A 15B (**) 955AXM1A 09C (*) 955AXM1A 09D (**) 955AXS1B 13 (*) 955AXS1B 13B (**) 955AXN1B 10 (*) 955AXN1B 10B (**) WEGWIJS IN UW 203

208 WEGWIJS IN UW Versies Motorcode Carrosserieversies 1.3 JTD M-2 85 pk 199B JTD M-2 85 pk (***) 199B JTD M 115 pk (***) 955A JTD M 120 pk 955A3000 (*) versies met 4 zitplaatsen (**) versies met 5 zitplaatsen (***) Voor bepaalde versies/markten 955AXT1A 14C (*) 955AXT1A 14D (**) 955AXT1A 14E (*) 955AXT1A 14F (**) 955AXE1B 04L (*) 955AXHE1B 04M(**) 955AXC1B 02G (*) 955AXC1B 02H (**) 204

209 MOTOR ALGEMENE INFORMATIE Turbo TwinAir 105 pk Type code 199B6000 Cyclus Otto Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn Boring en slag van zuigers (mm) 80.5x86 Cilinderinhoud (cm³) 875 Compressieverhouding 10 NATURAL DYNAMIC Maximum vermogen (EG) (kw) Maximum vermogen (EG) (pk) overeenkomstig motortoerental (tpm) NATURAL DYNAMIC Maximumkoppel (EG) (Nm) Maximumkoppel (EG) (kgm) 12,2 14,8 overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies NGK ILKR9G8 Brandstof Loodvrije benzine 95 RON of 98 RON (Specificatie EN228) WEGWIJS IN UW 205

210 WEGWIJS IN UW ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Benzine 8V 70 pk 1.4 Benzine 8V 78 pk Type code 955A A1000 Cyclus Otto Otto Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 72,0 x 80,4 72,0 x 80,4 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding Maximum vermogen (EEG) (kw) Maximum vermogen (EEG) (pk) overeenkomstig motortoerental (tpm) Max. koppel (EEG) (Nm) Maximum koppel (EEG) (kgm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies NGK ZKR7A-10 of Champion RA8MCX4 NGK ZKR7AI-8 Brandstof Loodvrije benzine 95 RON (Specificatie EN 228) Loodvrije benzine 95 RON of 98 RON (Specificatie EN 228) 206

211 ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Turbo MultiAir 135 pk (*) Type code 955A2000 Cyclus Otto Aantal en opstelling cilinders 4inlijn Boring en slag zuigers (mm) 72,0 x 80,4 Cilinderinhoud (cm³) 1368 Compressieverhouding 9.8 Maximum vermogen (EG) (kw) 99 Maximum vermogen (EG) (pk) 135 overeenkomstig motortoerental (tpm) 5500 NATURAL DYNAMIC Maximumkoppel (EG) (Nm) Maximumkoppel (EG) (kgm) 19,3 21 overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies NGK IKR9F8 Brandstof Loodvrije benzine 95 RON of 98 RON (Specificatie EN 228) (*) Voor bepaalde versies/markten WEGWIJS IN UW 207

212 WEGWIJS IN UW ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde Type code 955A8000 (*) 940A2000 Cyclus Otto Aantal en opstelling cilinders 4inlijn Boring en slag zuigers (mm) 72,0 x 80,4 Cilinderinhoud (cm³) 1368 Compressieverhouding 9.8 Maximum vermogen (EG) (kw) 120 (*) / 125 Maximum vermogen (EG) (pk) 163 (*) / 170 overeenkomstig motortoerental (tpm) 5500 (*) / 5000 NATURAL DYNAMIC Maximumkoppel (EG) (Nm) Maximumkoppel (EG) (kgm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies NGK IKR9F8 Brandstof Loodvrije benzine 95 RON of 98 RON (Specificatie EN 228) (*) Voor bepaalde versies/markten 208

213 ALGEMENE INFORMATIE 1.3 JTD M-2 85 pk Type code 199B4000 Cyclus Diesel Aantal en opstelling cilinders 4inlijn Boring en slag van zuigers (mm) 69,6 x 82 Cilinderinhoud (cm³) 1248 Compressieverhouding 16,8 Maximum vermogen (EG) (kw) 62 Maximum vermogen (EG) (pk) 85 overeenkomstig motortoerental (tpm) 3500 Maximumkoppel (EG) (Nm) 200 Maximumkoppel (EG) (kgm) 20,4 overeenkomstig motortoerental (tpm) 1500 Brandstof Diesel voor motorvoertuigen (EN 590-specificatie) WEGWIJS IN UW 209

214 WEGWIJS IN UW ALGEMENE INFORMATIE 1.6 JTD M 115 pk (*) 1.6 JTD M 120 pk Type code 955A A3000 Cyclus Diesel Diesel Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 79,5 x 80,5 79,5 x 80,5 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding 16,5 16,5 Maximum vermogen (EEG) (kw) Maximum vermogen (EEG) (pk) overeenkomstig motortoerental (tpm) NATURAL DYNAMIC NATURAL DYNAMIC Max. koppel (EEG) (Nm) Maximumkoppel (EG) (kgm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies Brandstof (*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten Diesel voor motorvoertuigen (EN 590-specificatie) Diesel voor motorvoertuigen (EN 590-specificatie) 210

215 BRANDSTOFTOEVOER Versies Turbo TwinAir 1.4 benzine Brandstoftoevoer Gefaseerde, sequentiële elektronische Multipoint inspuiting met pingelcontrole Gefaseerde sequentiële elektronische inspuiting, met pingelcontrole en 1.4 Turbo MultiAir variabele bediening van de inlaatkleppen Elektronisch geregelde Common Rail Multijet directe inspuiting met turbo 1.3 JTD M JTD M en intercooler Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. WEGWIJS IN UW TRANSMISSIE Versies Versnellingsbak Koppeling Aandrijving 1.4 Benzine 1.4 Turbo MultiAir 135 pk 1.3 JTD M-2 Turbo TwinAir 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde 1.6 JTD M Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit. Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit. Zelfinstellend met pedaal zonder vrije slag Zelfinstellend met pedaal zonder vrije slag Voor Voor 211

216 WEGWIJS IN UW REMMEN Versies Voorremmen Achterremmen Parkeerrem Turbo TwinAir 1.4 Benzine 1.4 Turbo MultiAir 1.3 JTD M-2 Geventileerde schijfremmen Schijfremmen Bediend met handremhefboom die op de achterremmen inwerkt 1.6 JTD M BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remwerking iets later wordt bereikt. WIELOPHANGING Versies Voor Achter Turbo TwinAir 1.4 Benzine 1.4 Turbo MultiAir 1.3 JTD M-2 Onafhankelijke McPherson wielophanging met stabilisatorstang Semi-onafhankelijke wielen gekoppeld met torsieas 1.6 JTD M 212

217 STUURINRICHTING Versies Draaicirkel (tussen stoepranden) Type Turbo TwinAir 1.4 Benzine 1.4 Turbo MultiAir 1.3 JTD M-2 11,25 m Tandheugelstuurinrichting met elektrische stuurbekrachtiging WEGWIJS IN UW 1.6 JTD M 213

218 WEGWIJS IN UW WIELEN VELGEN EN BANDEN Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op het kentekenbewijs zijn tevens alle goedgekeurde banden aangegeven. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type. BELANGRIJK Als de gegevens in de instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, dient men zich altijd aan de gegevens van het kentekenbewijs te houden. BELANGRIJK Monteer geen binnenbanden in tubeless banden. RUIMTEBESPAREND RESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band. VERKLARING VAN DE BANDCODES Voorbeeld fig. 173: 195/55 R 16 87H 195 Nominale bandbreedte (S, afstand in mm tussen de flanken) 55 Verhouding van de bandhoogte/bandbreedte (H/S) in % R Radiaalband 16 Doorsnee van de velg in inches (Ø) 91 Belastingsindex (laadvermogen) V Snelheidscategorie Snelheidscategorie Q max. 160 km/h R max. 170 km/h S max. 180 km/h T max. 190 km/h U max. 200 km/h H max. 210 km/h V max. 240 km/h W max. 270 km/h Y max. 300 km/h Snelheidscategorie voor winterbanden QM+Smax. 160 km/h TM+Smax. 190 km/h HM+Smax. 210 km/h 214 fig. 173 A0J0139

219 Belastingsindex (laadvermogen) 60 = 250 kg 76 = 400 kg 61 = 257 kg 77 = 412 kg 62 = 265 kg 78 = 425 kg 63 = 272 kg 79 = 437 kg 64 = 280 kg 80 = 450 kg 65 = 290 kg 81 = 462 kg 66 = 300 kg 82 = 475 kg 67 = 307 kg 83 = 487 kg 68 = 315 kg 84 = 500 kg 69 = 325 kg 85 = 515 kg 70 = 335 kg 86 = 530 kg 71 = 345 kg 87 = 545 kg 72 = 355 kg 88 = 560 kg 73 = 365 kg 89 = 580 kg 74 = 375 kg 90 = 600 kg 75 = 387 kg 91 = 615 kg VERKLARING VAN DE VELGCODES Voorbeeld fig. 173: 6 J x 15 H2 ET 40 6 velgdoorsnee in inches (1). J velgschouder (deel aan de zijkanten waarop de bandhiel rust) (2). 15 nominale velgdiameter in inch (komt overeen met de diameter van de te monteren band) (3 = Ø). H2 vorm en aantal "humps" (vorm van de velgrand die de hiel van de tubeless band op zijn plaats houdt). ET 40 wielbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het hart van de velg). WEGWIJS IN UW 215

220 WEGWIJS IN UW BAND MET VELGBESCHERMING Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) van de standaard afwijkende banden een velgbescherming wordt gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd (fig. 174). Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plots verlies van de bandenspanning. 216 fig. 174 A0J0166

221 STANDAARD VELGEN EN BANDEN Versies Velgen Standaard banden Winterbanden Turbo TwinAir 1.4 Benzine (*) Geen montage van sneeuwkettingen mogelijk (**) Voor bepaalde versies/markten (***) 1.4 Benzineversies 6Jx15 ET /65 R15 88H 185/65 R15 88H (M+S) 7Jx16 ET /55 R16 87H 195/55 R16 87H (M+S) 7Jx17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 7 1/2 Jx18 ET /40 R18 89W XL (*) 215/40 R18 89H (M+S) 6Jx15 ET /65 R15 88V(**) 185/65 R15 88Q (M+S) 6Jx15 ET /65 R15 88H (***) 185/65 R15 88H (M+S) 7Jx16 ET /55 R16 87H 195/55 R16 87H (M+S) 7Jx17 ET /45 R17 88W XL (**) 205/45 R17 88H (M+S) 7Jx17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 7 1/2 Jx18 ET /40 R18 89W XL (*) 215/40 R18 89H (M+S) Ruimtebesparend reservewiel Velg - Band 135/70 R16 4B x 16 ET /70 R16 4B x 16 ET 15 WEGWIJS IN UW 217

222 WEGWIJS IN UW Versies Velgen Standaard banden Winterbanden 1.4 Turbo MultiAir 135 pk 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde 1.3 JTD M JTD M 6Jx15 ET /65 R15 88V(**) 185/65 R15 88Q (M+S) 7Jx16 ET /55 R16 87V 195/55 R16 87H (M+S) 7Jx17 ET /45 R17 88W XL (**) 205/45 R17 88H (M+S) 7Jx17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 7 1/2 Jx18 ET /40 R18 89W XL (*) 215/40 R18 89H (M+S) 6Jx15 ET40 185/65 R15 88H (****) 185/65 R15 88H (M+S) 6Jx15 ET /65 R15 88T (**) 185/65 R15 88T (M+S) 7Jx16 ET /55 R16 87H 195/55 R16 87H (M+S) 7Jx16 ET /55 R16 87H Continental Premium Contact 195/55 R16 87H (M+S) 2 (**) (*****) 7Jx17 ET /45 R17 88W XL (**) 205/45 R17 88H (M+S) 7Jx17 ET /45 R17 87W (*) 215/45 R17 87H (M+S) 7 1/2 Jx18 ET /40 R18 89W XL (*) 215/40 R18 89H (M+S) Ruimtebesparend reservewiel Velg - Band 135/70 R16 4B x 16 ET /70 R16 4B x 16 ET 15 (*)Geen montage van sneeuwkettingen mogelijk (**)Voor bepaalde versies/markten (****) 1.6 JTD M versies (*****) Gebruik anders banden met gelijkwaardige prestaties Bij versies met 185/65 R15 88H, 195/55 R16 en 205/45 R17 banden, kunnen sneeuwkettingen met smalle schakels gebruikt worden, die maximaal 9 mm uitsteken buiten het bandprofiel. 218

223 BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) VERSIES Turbo TwinAir MAAT 185/65 R15 88H 195/55 R16 87H 215/45 R17 87W 215/40 R18 89W XL STANDAARD BANDEN GEMIDDELDE BELASTING VOLLE BELASTING Voor Achter Voor Achter 2,3 2,3 2,2 2,3 2,1 2,1 2,1 2,1 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 WEGWIJS IN UW 1.4 Benzine 185/65 R15 88T (*) 195/55 R16 87H 205/45 R17 88W XL (*) 215/45 R17 87W 215/40 R18 89W XL 2,3 2,3 2,3 2,2 2,3 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 1.4 Turbo MultiAir 135 pk 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde (*)Voor bepaalde versies/markten 185/65 R15 88V (*) 195/55 R16 87V 205/45 R17 88W XL (*) 215/45 R17 87W 215/40 R18 89W XL 2,3 2,3 2,4 2,3 2,4 2,1 2,1 2,2 2,1 2,2 2,5 2,5 2,8 2,6 2,7 2,3 2,3 2,5 2,3 2,4 219

224 STANDAARD BANDEN WEGWIJS IN UW VERSIES MAAT GEMIDDELDE BELASTING VOLLE BELASTING Voor Achter Voor Achter 1.3 JTD M-2 185/65 R15 88T (*) 195/55 R16 87H 205/45 R17 88W XL (*) 215/45 R17 87W 215/40 R18 89W XL 2,6 2,3 2,4 2,3 2,4 2,4 2,1 2,2 2,1 2,2 2,6 2,5 2,8 2,6 2,7 2,4 2,3 2,5 2,3 2,4 1.6 JTD M Ruimtebesparend reservewiel (*)Voor bepaalde versies/markten 185/65 R15 88H 195/55 R16 87H 205/45 R17 88W XL (*) 215/45 R17 87W 215/40 R18 89W XL 2,3 2,3 2,6 2,4 2,5 2,1 2,1 2,2 2,2 2,2 135/70 R16 4,2 Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning bij koude banden. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanningswaarde voor de normale banden. Wanneer met een snelheid van meer dan 160 km/h wordt gereden, moeten de banden op de bandenspanning voor volgeladen auto zijn gepompt. 2,5 2,6 2,8 2,6 2,7 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3 220

225 AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. INHOUD BAGAGERUIMTE Inhoud (V.D.A.-norm): = 270 dm 3 WEGWIJS IN UW fig. 175 A B C D E F G H (*)Met 195/55 R16 banden (**)Met 215/40 R18 banden Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine variaties in de afmetingen voorkomen (*)/1483 (**) 1720 A0J (*)/1475 (**) 221

226 WEGWIJS IN UW PRESTATIES Versies Topsnelheid (km/h) Acceleratie km/h (sec.) Turbo TwinAir 105 pk ,4 1.4 Benzine 8V 70 pk ,0 1.4 Benzine 8V 78 pk Turbo MultiAir 135 pk 207 8,4 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde 219 7,5 1.3 JTD M-2 85 pk ,9 1.6 JTD M 198 9,9 222

227 GEWICHTEN Gewichten (kg) Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties): Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder.(***) Turbo TwinAir 1.4 Benzine 4 zitplaatsen 5-zitplaatsen 4 zitplaatsen 5-zitplaatsen (*) /1070 (**) 1065 (*) /1070 (**) WEGWIJS IN UW Maximum toelaatbare belastingen (****) vooras: achteras: totaal: Trekgewichten geremde aanhanger: ongeremde aanhanger: Max. dakbelasting: Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): (*) Version: 1.4 Benzine 8V 70 pk (**) Versie: 1.4 Benzine 8V 78 pk (***) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt, omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden. (****) Belastingen mogen niet worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat goederen zodanig over de bagageruimte en/of laadvloer worden verdeeld, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. 223

228 WEGWIJS IN UW Gewichten (kg) 1.4 Turbo MultiAir 4 zitplaatsen 5 zitplaatsen Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties): 1135/1145 (*) 1135/1145 (*) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder.( **) Maximum toelaatbare belastingen (***) vooras: achteras: totaal: Trekgewichten geremde aanhanger: ongeremde aanhanger: Max. dakbelasting: Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): (*) Version: 1.4 Turbo MultiAir 170 pk (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt, omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden. (***) Belastingen mogen niet worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat goederen zodanig over de bagageruimte en/of laadvloer worden verdeeld, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. 224

229 Gewichten (kg) 1.3 JTD M JTD M 4 zitplaatsen 5-zitplaatsen 4 zitplaatsen 5-zitplaatsen Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties): Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder.(*) Maximum toelaatbare belastingen (**) vooras: achteras: totaal: Trekgewichten geremde aanhanger: ongeremde aanhanger: Max. dakbelasting: Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): (*) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt, omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden. (**) Belastingen mogen niet worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat goederen zodanig over de bagageruimte en/of laadvloer worden verdeeld, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. WEGWIJS IN UW 225

230 WEGWIJS IN UW VULINHOUDEN Turbo TwinAir 1.4 Benzine Voorgeschreven brandstof en originele liter kg liter kg smeermiddelen Brandstoftank Loodvrije benzine met octaangetal van ten minste inclusief een reserve van RON (specificatie EN228) Motorkoelsysteem (met klimaatregeling) 5,4 5,3 5,2 4,6 Carterpan 3,0 2,4 2,7 2,3 Carterpan en filter 3,5 2,6 2,9 2,5 Versnellingsbak-/differentieelhuis 1,65 1,5 1,6 1,4 Hydraulisch remcircuit met ABS antiblokkeersysteem Ruitensproeier/achterruitsproeier/ koplampsproeier vloeistofreservoir 2,2 (4,5) 1,9 (4,0) 2,8 (4,6) 2,5 (4,1) (**) (*) Onder zeer strenge klimaatcondities is een mengsel van 60% UP en 40% gedemineraliseerd water aanbevolen. (**) Het getal tussen haakjes heeft betrekking op versies met koplampsproeiers Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLU UP vloeistof (*) SELENIA DIGITEK P.E. (Turbo TwinAir versies) SELENIA StAR P.E. (1.4 Benzine versies) TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE 0,53 0,5 0,53 0,5 TUTELA TOP 4 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC

231 1.4 Turbo MultiAir 1.3 JTD M-2 Voorgeschreven brandstof en originele liter kg liter kg smeermiddelen Brandstoftank inclusief een reserve van Motorkoelsysteem (met klimaatregeling) 6,0 5,3 7,2 6,4 Loodvrije benzine met octaangetal van ten minste 95 RON (specificatie EN 228) (1.4 Turbo MultiAir versies) Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) (1.3 JTD M-2 versies) Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLU UP vloeistof (*) Carterpan 3,1 2,6 3,0 2,5 SELENIA StAR P.E. (1.4 Turbo MultiAir versies) SELENIA WR P.E. Carterpan en filter 3,5 3,0 3,2 2,7 (1.3 JTD M-2 versies) Versnellingsbak-/differentieelhuis 1,87 1,6 1,8 1,5 Hydraulisch remcircuit met ABS antiblokkeersysteem Ruitensproeier/achterruitsproeier/ koplampsproeier vloeistofreservoir 2,2 (4,5) 1,9 (4,0) 3,0 (6,0) 2,8 (5,6) (**) (*) Onder zeer strenge klimaatcondities is een mengsel van 60% UP en 40% gedemineraliseerd water aanbevolen. (**) Het getal tussen haakjes heeft betrekking op versies met koplampsproeiers TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE 0,53 0,5 0,53 0,5 TUTELA TOP 4 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 WEGWIJS IN UW 227

232 WEGWIJS IN UW liter 1.6 JTD M Voorgeschreven brandstof kg en originele smeermiddelen Brandstoftank 45 Diesel voor motorvoertuigen inclusief een reserve van 5-7 (EN 590-specificatie) Motorkoelsysteem met klimaatregeling: 5,7 5,0 Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLU UP vloeistof (*) Carterpan 4,3 3,6 Carterpan en filter 4,6 3,9 SELENIA WR P.E. Versnellingsbak-/differentieelhuis 1,87 1,6 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remcircuit met ABS antiblokkeersysteem 0,53 0,5 TUTELA TOP 4 Ruitensproeier/achterruitsproeier/ 3,0 (6,0) 2,8 (5,6) koplampsproeier vloeistofreservoir (**) (*) Onder zeer strenge klimaatcondities is een mengsel van 60% UP en 40% gedemineraliseerd water aanbevolen. (**) Het getal tussen haakjes heeft betrekking op versies met koplampsproeiers Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC

233 VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor. PRODUCTSPECIFICATIES Eigenschappen van vloeistoffen en Gebruik smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Smeermiddel voor benzinemotoren (versie Turbo TwinAir 105 pk) Smeermiddel voor benzinemotoren (1.4 Benzine/1.4 Turbo MultiAir versies) Smeermiddel voor dieselmotoren SAE 0W-30 ACEA C2 volledig synthetisch smeermiddel. FIAT GS1 kwalificatie SAE 5W-40 ACEA C3 volledig synthetisch smeermiddel. FIAT S2 kwalificatie SAE 5W-30 volledig synthetisch smeermiddel. FIAT S1 kwalificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen SELENIA DIGITEK P.E. Contractual Technical Reference no. F020.B12 SELENIA StAR P.E. Contractual Technical Reference no. F603.D08 SELENIA WR P.E. Contractual Technical Reference No. F510.D07 Verversingsinterval Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema In noodgevallen kunnen, als er geen smeermiddelen met de voorgeschreven specificaties beschikbaar zijn, producten gebruikt worden met minimaal de aangegeven ACEA prestatie om bij te vullen; in dat geval wordt de optimale prestatie van de motor niet gegarandeerd. Voor Turbo TwinAir 105 pk motoren en motoren met MultiAirsystemen uitsluitend smeermiddelen met aangegeven SAE-waarde en specificaties gebruiken. Het gebruik van producten met andere dan de hierboven aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen aan de motor die niet door de garantie worden gedekt. WEGWIJS IN UW 229

234 WEGWIJS IN UW Gebruik Smeermiddelen en vetten voor krachtover brengingen Eigenschappen van vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto SAE 75W synthetisch smeermiddel. FIAT-kwalificatie MZ6. Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hoge temperaturen. NL.G.I. 1-2 consistentie FIAT kwalificatie Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor homokinetische koppelingen NL.G.I. 0-1 consistentie FIAT kwalificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference No. F002.F10 TUTELA ALL STAR Contractual Technical Reference No. F702.G07 TUTELA STAR 700 Contractual Technical Reference No. F701.C07 Toepassingen Versnellingsbakken en differentiëlen (handgeschakeld) Homokinetische koppelingen aan wielzijde Homokinetische koppelingen aan differentieelzijde Remvloeistof Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen. Overtreft de specificaties: FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J1704, FIAT kwalificatie TUTELA TOP 4 Contractual Technical Reference No. F001.A93 Hydraulisch remsysteem en hydraulische koppelingsbediening 230

235 Gebruik Beschermingsmiddel voor radiateurs Additief voor dieselolie Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/ achterruit/ koplampen Eigenschappen van vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivrieswerking, op basis van geïnhibeerd monoethyleenglycol met organische formule. Overtreft CUNA NC , ASTM D 3306 specificaties. FIAT-kwalificatie Additief voor dieselolie met antivries en beschermende werking voor dieselmotoren. Mengsel van alcohol, water en oppervlakteactieve stoffen CUNA NC FIAT kwalificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen PARAFLU UP (*) Contractual Technical Reference No. F101.M01 TUTELA DIESEL ART Contractual Technical Reference No. F601.L06 TUTELA PROFESSIONAL SC 35 Contractual Technical Reference No. F201.D02 (*)BELANGRIJK Gebruik geen vloeistoffen met afwijkende specificaties voor bijvullen of mengen. (**)Onder extreme weersomstandigheden wordt een mengsel van 60% PARAFLU UP en 40% gedistilleerd water aanbevolen. Toepassingen Mengsel: 50% water 50% PARAFLU UP (**) Te mengen met de dieselolie (25 cc per 10 liter) Verdund of onverdund gebruiken voor ruitenwissers/ ruitensproeiers WEGWIJS IN UW 231

236 WEGWIJS IN UW BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen. Het brandstofverbruik is volgens onderstaande procedures gemeten: stadscyclus: koude start gevolgd door een gesimuleerde testrit in stadsverkeer; cyclus op buitenwegen: frequent accelereren in alle versnellingen, waarbij een testrit op buitenwegen wordt gesimuleerd: de snelheid varieert tussen 0 en 120 km/h; gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadscyclus voor 37% en de cyclus op buitenwegen voor 63% mee. BELANGRIJK Het type route, verkeerssituatie, weersomstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau/accessoires, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leiden tot andere verbruikscijfers dan de hier vermelde cijfers. BELANGRIJK Het brandstofverbruik wordt pas regelmatiger als de eerste 3000 km zijn gereden. BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS GELDENDE EUROPESE RICHTLIJNEN (liter/100 km) Versies Stadsverkeer Buitenwegen Gecombineerd 0.9 Turbo TwinAir 105 pk (*) (**) 5,0 3,8 4,2 1.4 Benzine 8V 70 pk (***) Benzine 8V 78 pk (**) Turbo MultiAir 135 pk 7,4 4,5 5,6 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde 8,1 4,8 6,0 1.3 JTD M-2 85 pk (**) (*) Test typegoedkeuring startend in de 2 e versnelling. (**) Versies met Start&Stop (***) Versies zonder Start&Stop 232

237 Versies Stadsverkeer Buitenwegen Gecombineerd 1.3 JTD M-2 85 pk (**) (****) JTD M-2 85 pk (**) (****) 4,3 2,8 3,4 1.6 JTD M (**) (**) Versies met Start&Stop (****) Voor bepaalde versies/markten WEGWIJS IN UW 233

238 WEGWIJS IN UW CO 2 -EMISSIE De CO 2 -emissieniveaus in de volgende tabellen hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies CO 2 -emissie volgens huidige Europese richtlijn (g/km). 0.9 Turbo TwinAir 105 pk (*) Benzine 8V 70 pk (**) Benzine 8V 78 pk (*) Turbo MultiAir 135 pk (***) Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde JTD M-2 85 pk JTD M-2 85 pk (***) JTD M-2 85 pk (***) JTD M 114 (*) Versies met Start&Stop (**) Versies zonder Start&Stop (***) Voor bepaalde versies/markten 234

239 RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR Reeds vele jaren voldoet Alfa Romeo aan een globale verplichting om het milieu te beschermen en te respecteren door voortdurend haar productieprocessen te verbeteren en steeds meer producten te ontwikkelen die milieuvriendelijk zijn. Om de klanten de best mogelijk service te garanderen in overeenstemming met milieuwetgeving en conform de Europese Richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt Alfa Romeo haar klanten de mogelijkheid hun voertuigen (*) aan het einde van hun levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat de auto kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als de auto geen of een negatieve marktwaarde heeft. In bijna alle landen van de Europese Unie konden tot 1 januari 2007 alleen auto s kosteloos worden ingeleverd die na 1 juli 2002 op kenteken waren gezet; vanaf 2007 is het kosteloos inleveren van de auto niet meer afhankelijk van het jaar van kentekenregistratie, als het voertuig maar de essentiële voertuigonderdelen (met name de motor en de carrosserie) en geen extra afval bevat. Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u zich tot een van onze Servicepunten of tot een bevoegd Alfa Romeo inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte voertuigen met respect voor het milieu. Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot het Alfa Romeo Servicenetwerk of het gratis nummer bellen of de Alfa Romeo website bezoeken. (*) Auto voor personenvervoer met maximaal negen zitplaatsen en een maximaal toelaatbaar gewicht van 3,5 t. WEGWIJS IN UW 235

240 bewust onbedrukt gehouden pagina

241 A U T O R A D I O

242

243 INLEIDING TIPS BASIC LEVEL SYSTEEM SNELGIDS ALGEMENE FUNCTIES RADIOFUNCTIES CD-FUNCTIES BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL ALGEMENE INFORMATIE FUNCTIES EN INSTELLINGEN INSCHAKELING RADIO UITSCHAKELING RADIO RADIOFUNCTIES KIEZEN CD-FUNCTIE KIEZEN GEHEUGENFUNCTIE AUDIOBRON VOLUMEREGELING MUTE/PAUSE FUNCTIE (volume op nul stellen) GELUIDSINSTELLINGEN TOONREGELING (lage/hoge tonen) BALANSREGELING FADERREGELING LOUDNESSFUNCTIE PRESET/USER/CLASSIC/ROCK/JAZZ FUNCTIES FUNCTIE USER EQ SETTINGS MENU AF SWITCHING functie TRAFFIC INFORMATION functie REGIONAL MODE functie MP3 DISPLAY functie SPEED VOLUME functie RADIO ON VOLUME functie TELEFOONFUNCTIE AUX OFFSET functie RADIO OFF functie SYSTEM RESET functie VOORBEREIDING VOOR INBOUW TELEFOON DIEFSTALBEVEILIGING RADIO (TUNER) INLEIDING KEUZE GOLFBAND VOORKEUZETOETSEN OPSLAG VAN LAATST BELUISTERDE STATION MATISCHE AFSTEMMING HANDMATIGE AFSTEMMING STORE FUNCTIE ONTVANGST VAN NOODBERICHTEN EON FUNCTIE (Enhanced Other Network) STEREO-UITZENDINGEN CD-SPELER INLEIDING KEUZE VAN DE CD-SPELER INBRENGEN/UITWERPEN VAN DE CD DISPLAY-INFORMATIE KEUZE VAN NUMMER (vooruit/achteruit) SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN VAN NUMMERS PAUZE-FUNCTIE CD MP3-SPELER INLEIDING MP3 WERKING RADIO 239

244 KEUZE VAN MP3-SESSIES OP HYBRIDE DISKS DISPLAY-INFORMATIE KEUZE VAN VOLGENDE/VORIGE MAP STRUCTUUR VAN DE MAPPEN AUX INLEIDING AUX MODUS PROBLEEMOPLOSSING ALGEMEEN CD-SPELER LEZEN VAN MP3-BESTAND RADIO 240

245 INLEIDING De radio is ontworpen volgens de specifieke kenmerken van het interieur met een aangepast design dat aansluit op het ontwerp van het dashboard. Hieronder zijn de gebruiksaanwijzingen opgenomen. Wij adviseren om deze zorgvuldig door te lezen. TIPS Verkeersveiligheid Raak, voordat u gaat rijden, vertrouwd met de verschillende functies van de autoradio (bijv. het opslaan van radiostations). Ontvangstomstandigheden Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, of wanneer u ver verwijderd bent van de zender. Opmerking Het volume kan toenemen wanneer verkeersinformatie of nieuws wordt ontvangen. Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel voor de bestuurder als de passagiers gevaarlijk zijn. Regel het volume altijd zodanig dat geluiden uit de omgeving hoorbaar blijven. Onderhoud en verzorging Maak het frontpaneel uitsluitend met een zachte, antistatische doek schoon. Reinigings- en glansmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen. CD Vuil, krassen of vervormingen op CD's kunnen sprongen tijdens de weergave en een slechte geluidskwaliteit veroorzaken. Volg deze tips voor een optimale geluidsweergave: gebruik alleen CD's met het merkteken: reinig elke CD grondig door vingerafdrukken of stof met een zachte doek te verwijderen. Houd de CD bij de rand vast en reinig vanuit het midden naar de rand; gebruik nooit chemische reinigingsproducten (bijv. antistatische of thinner sprays) omdat deze het oppervlak van de CD's kunnen beschadigen; berg na het luisteren de CD s weer op in hun doosjes om beschadiging te voorkomen; stel de CD s niet langdurig bloot aan direct zonlicht, hoge temperaturen of vocht; plak geen stickers op het oppervlak van de CD en schrijf niet met pen of potlood op het oppervlak; RADIO 241

246 RADIO Gebruik nooit CD's met veel krassen, barsten of vervormingen etc. Het gebruik hiervan kan de speler beschadigen of slecht doen werken; om de beste geluidsweergave te verkrijgen, raden wij het gebruik van originele CD s aan. Een correcte werking is niet gegarandeerd wanneer een CD-R/RW wordt gebruikt die verkeerd gebrand is en/of een maximum capaciteit van meer dan 650 MB heeft; gebruik geen in de handel verkrijgbare beschermfolie voor CD s of schijven met stabilisatoren, omdat deze in het inwendige mechanisme kunnen vastlopen en de CD kunnen beschadigen; als een tegen kopiëren beveiligde CD wordt gebruikt, kan het enkele seconden duren voordat het systeem met de weergave begint. Er kan niet gegarandeerd worden dat de CD-speler alle beveiligde CD's weergeeft. De aanwezigheid van een kopieerbeveiliging wordt meestal aangegeven in kleine of moeilijk leesbare letters op de cover van de CD; er kan bijvoorbeeld het volgende staan: "COPY CONTROL", "COPY PROTECTED", "THIS CD CANNOT BE PLAYED ON A PC/MAC", of dit kan aangegeven worden door symbolen, zoals bijvoorbeeld: De CD-speler kan de meeste op de markt verkrijgbare compressiesystemen lezen (bijv.: LAME, BLADE, XING, FRAUNHOFER) maar aangezien deze systemen continu worden doorontwikkeld, is de weergave van alle compressieformaten niet gegarandeerd. Maximum vermogen: 4x40 W BASIC LEVEL SYSTEEM Standard level audio Voorste luidsprekers 2 tweeters, 38 mm; 2 mid-woofer speakers, 165 mm. Achterste luidsprekers 2 full-range speakers, 165 mm. 242

247 SNELGIDS RADIO fig. 1 A0J

248 RADIO ALGEMENE FUNCTIES Toets Functies Modus Inschakelen Toets kort indrukken ON/OFF Uitschakelen Toets kort indrukken Volumeregeling Knop linksom/rechtsom draaien FM AS Keuze radiobron FM1, FM2, FM Autostore Toets kort opeenvolgend indrukken AM Keuze radiobron MW1, MW2 Toets kort opeenvolgend indrukken MEDIA CD of AUX bronselectie (voor bepaalde versies/markten); Toets kort opeenvolgend indrukken AUDIO MENU Volume in-/uitschakelen (MUTE/PAUSE) Audioregelingen: lage tonen (BASS), hoge tonen (TREBLE), balans rechts/links (BALANCE), balans voor/achter (FADER) Regeling geavanceerde functies Toets kort indrukken Menu inschakelen: toets kort indrukken Keuze van type regeling: toets of indrukken Waarden instellen: toets of indrukken Menu inschakelen: toets kort indrukken Keuze van type regeling: toets of indrukken Waarden instellen: toets of indrukken 244

249 RADIOFUNCTIES Toets Functies Modus Radiostation zoeken: - Automatisch zoeken - Handmatig zoeken Huidige radiostation opslaan Opgeslagen radiostation oproepen Automatisch zoeken: of toets indrukken (langer ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Handmatig zoeken: of toets indrukken (langer ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Toetsen 1 t/m 6 voor preset/geheugen langer ingedrukt houden Toetsen 1 t/m 6 voor preset/geheugen langer ingedrukt houden CD-FUNCTIES Toets Functies Modus CD uitwerpen Toets kort indrukken Vorige/volgende nummer weergeven Toets of kort indrukken CD-nummer snel vooruit-/terugspoelen Toets of kort indrukken Vorige/volgende map weergeven (bij CD-MP3) Toets of kort indrukken RADIO 245

250 BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/markten) RADIO fig. 2 Toets Functies Modus AudioMute inschakeling/uitschakeling (Radio modus) of Pauzefunctie (MP3 modus) Toets kort indrukken + Toename volume Toets indrukken Afname volume Toets indrukken SRC Selectie radiofrequentiebereik (FM1, FM2, FMT, FMA, MW) en luisterbronnen: Radio, MP3 of AUX (voor bepaalde versies/markten) Radio: opgeslagen radiostation oproepen (van 1 tot 6) CD/CD MP3: volgende nummer selecteren Radio: opgeslagen radiostation oproepen (van 6 tot 1) CD/CD MP3: vorig nummer selecteren Toets indrukken Toets indrukken Toets indrukken OPMERKING Uitgaande van de FM- of AM-bron ingesteld op de radio (bijv. FM1 of MW1), als u bladert door de audiobronnen met behulp van de SRC-toets op de stuurwielbedieningen (en als u stopt op een andere bron dan de radio), schakelt de radio, wanneer de radiobron (FM of AM) geselecteerd wordt met de toetsen op het bedieningspaneel van de radio, altijd de laatste radiobron (FMA of MW2) in. A0J

251 ALGEMENE INFORMATIE De autoradio biedt de volgende functies: Radio PLL-tuner met FM/AM/MW golfbanden; RDS (Radio Data System) met TA-functie (verkeersinformatie) - TP (verkeersprogramma's) - EON (Enhanced Other Network) - REG (regionale programma's); AF: zoeken naar alternatieve frequenties in RDS; voorbereiding voor noodberichten; automatisch/handmatig afstemmen op stations; FM Multipath detector; handmatige opslag van 30 stations: 18 op FM-golfband (6 op FM1, 6 op FM2, 6 op FMT), 12 op MW-golfband (6 op MW1, 6 op MW2); automatische opslag (STORE-functie) van 6 stations op betreffende FM-golfband; SPEED VOLUME functie (behalve uitvoeringen met Bose HI-FI systeem): automatische snelheidsafhankelijke volumeregeling; automatische Stereo/Mono selectie. CD-speler Directe keuze van de CD; Keuze van nummer (vooruit/achteruit); Nummers snel vooruit-/terugspoelen; Functie CD-display: weergave van CD-naam en verstreken tijd vanaf begin van het nummer; Afspelen van audio CD, CD-R en CD-RW. Multimedia CD's bevatten naast audiotracks ook tracks met gegevens. Het afspelen van dit type CD kan ruis met een zodanig volume veroorzaken, dat niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar komt, maar ook de eindversterker en de speakers beschadigd kunnen raken. RADIO 247

252 MP3 CD-speler Functie MP3-Info (ID3-TAG); Keuze van map (vorige/volgende); Keuze van nummer (vooruit/achteruit); Nummers snel vooruit-/terugspoelen; Functie MP3-Display: weergave van mapnaam, ID3-TAG informatie, verstreken tijd vanaf het begin van het nummer, bestandsnaam; Afspelen van audio- of gegevens-cd, CD-R en CD-RW. AUX-gedeelte (voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar aanwezig) Selectie AUX-bron; AUX Offset functie: afstelling volume van draagbaar apparaat op dat van een van de andere bronnen; Draagbare speler afspelen. RADIO Audiogedeelte Mute/Pause functie; Soft-Mute functie; Loudness functie (behalve uitvoeringen met Bose HI-FI systeem); Grafische 7-bands equalizer (behalve uitvoeringen met Bose HI-FI systeem); Gescheiden regeling hoge/lage tonen; Balansregeling linker/rechter kanalen. 248

253 FUNCTIES EN INSTELLINGEN INSCHAKELING RADIO De autoradio wordt ingeschakeld als er kort op de toets/knop (ON/OFF) wordt gedrukt. Bij inschakeling van de autoradio, wordt het volume beperkt tot de waarde 20 als eerder een hogere waarde was ingesteld of tot de waarde 5 als eerder de waarde 0 of Mute/Pause was ingesteld. In alle andere gevallen wordt de eerder ingestelde waarde behouden. Wanneer de radio wordt ingeschakeld terwijl de sleutel uit het contactslot is gehaald, dan schakelt hij automatisch na circa 20 minuten uit. Nadat de radio zichzelf automatisch heeft uitgeschakeld, kan hij weer 20 minuten extra worden ingeschakeld door op de ON/OFF toets te drukken. UITSCHAKELING RADIO Druk kortstondig op de (ON/OFF) toets. RADIOFUNCTIES KIEZEN Door kortstondig en herhaaldelijk op de FM AS toets te drukken, kunnen achter elkaar de volgende audiobronnen geselecteerd worden: TUNER ( FM1, FM2, FMA ). Door kortstondig en herhaaldelijk op de AM toets te drukken, kunnen achter elkaar de volgende audiobronnen geselecteerd worden: TUNER ( MW1, MW2 ). CD-FUNCTIE KIEZEN Door kortstondig op de MEDIA toets te drukken, kan de CD-functie gekozen worden. GEHEUGENFUNCTIE AUDIOBRON Als een andere functie (bijv. de radio) wordt gekozen, terwijl u naar een CD luistert, dan wordt de weergave onderbroken en weer hervat vanuit hetzelfde punt als weer naar de CD-bron wordt teruggekeerd. Als een andere functie wordt gekozen terwijl naar de radio wordt geluisterd, dan wordt afgestemd op het laatst gekozen station als weer naar de radio wordt teruggekeerd. VOLUMEREGELING Draai aan de ON/OFF knop om het volume te regelen. Als het volumeniveau wordt gewijzigd tijdens het uitzenden van verkeersinformatie, dan blijft deze nieuwe instelling slechts gehandhaafd tot het einde van deze verkeersinformatie. MUTE/PAUSE FUNCTIE (volume op nul stellen) Druk kortstondig op de toets op de Mute-functie te activeren. Het volume zal geleidelijk afnemen en het opschrift RADIO Mute zal getoond worden (bij radiogebruik) of PAUSE (bij gebruik van de CD-speler). Druk opnieuw op de toets om de Mute-functie uit te schakelen. Het volume wordt geleidelijk verhoogd tot het eerder ingestelde niveau. RADIO 249

254 250 RADIO Wanneer het volumeniveau wordt gewijzigd met de hiervoor bestemde toetsen, dan wordt de Mute-functie uitgeschakeld en het volume ingesteld op het nieuwe gekozen niveau. Bij geactiveerde Mute-functie, wordt deze genegeerd wanneer verkeersinformatie binnenkomt (als de TA-functie is geactiveerd) of als een alarmbericht wordt ontvangen. De functie wordt weer ingeschakeld wanneer het bericht beëindigd is. GELUIDSINSTELLINGEN De functies die in het audiomenu gekozen kunnen worden, veranderen afhankelijk van de context: AM/FM/CD/AUX (voor bepaalde versies/markten). Druk kortstondig op de AUDIO toets om de audiofuncties te veranderen. Na de eerste druk op de AUDIO toets, toont de display de waarde van het bass-niveau voor de op dat moment ingeschakelde bron (bijv. bij gebruik van FM, toont de display het opschrift "FM Bass +2"). Gebruik de of toets om door de menufuncties te lopen. Gebruik voor het wijzigen van de instelling van de gekozen functie de of toets. De huidige status van de gekozen functie verschijnt op de display. De functies waarin het menu voorziet zijn: BASS (regeling van lage tonen); TREBLE (regeling hoge tonen); BALANCE (regeling balans rechts/links); FADER (regeling balans voor/achter); LOUDNESS (inschakeling/uitschakeling LOUDNESS functie); EQUALISER (activering en selectie van in de fabriek ingestelde equalizerniveaus); USER EQUALISER (persoonlijke equalizerinstelling). TOONREGELING (lage/hoge tonen) Ga als volgt te werk: Gebruik de of toets om Bass of Treble in het AUDIOmenu in te stellen; druk op de of toets om de lage of hoge tonen te verhogen/verlagen. Door kortstondig op de toetsen te drukken, zullen de niveaus in stappen veranderen. Door ze langer ingedrukt te houden, zullen de niveaus sneller veranderen. BALANSREGELING Ga als volgt te werk: Gebruik de of toets om de "Balance" in het AUDIO-menu in te stellen; druk op de toets om het volume van de rechter speakers te verhogen of op de toets om het volume van de linker speakers te verhogen. Door kortstondig op de toetsen te drukken, zullen de niveaus in stappen veranderen. Door ze langer ingedrukt te houden, zullen de niveaus sneller veranderen. Kies de waarde " 0 " om de audio-uitgangen rechts en links op dezelfde waarde in te stellen.

255 FADERREGELING Ga als volgt te werk: Gebruik de of toets om de "Fader" in het AUDIO-menu in te stellen; druk op de toets om het volume van de achterste speakers te verhogen of op de knop om het volume van de voorste speakers te verhogen. Door kortstondig op de toetsen te drukken, zullen de niveaus in stappen veranderen. Door ze langer ingedrukt te houden, zullen de niveaus sneller veranderen. Kies de waarde " 0 " om de audio-uitgangen achter en voor op dezelfde waarde in te stellen. LOUDNESSFUNCTIE De loudnessfunctie verbetert het geluidsvolume wanneer naar een laag volume wordt geluisterd, door de bassen en de hoge tonen te versterken. Kies voor het inschakelen/uitschakelen van de functie, de instelling Loudness in het AUDIO-menu m.b.v. de of toets. De toestand van de functie (in- of uitgeschakeld) wordt enige seconden op de display getoond door het opschrift Loudness On of "Loudness Off. PRESET/USER/CLASSIC/ROCK/JAZZ FUNCTIES (equalizer inschakelen/uitschakelen) De ingebouwde equalizer kan in- of uitgeschakeld worden. Wanneer de equalizerfunctie is uitgeschakeld, kunnen uitsluitend de audio-instellingen "Bass" (lage tonen) en "Treble" (hoge tonen) geregeld worden, terwijl als de functie is ingeschakeld tevens de geluidscurven geregeld kunnen worden. Kies voor het uitschakelen van de equalizer, de "EQ Preset" functie met de of toets. Gebruik voor het inschakelen van de equalizer de of toets om een van de instellingen te kiezen: "FM/AM/CD...EQ User" (instelling van 7 equalizerbanden die door de gebruiker veranderd kunnen worden); "Classic" (vooraf ingestelde equalizerinstelling voor optimaal geluid van klassieke muziek); "Rock" (vooraf ingestelde equalizerinstelling voor optimaal geluid van rock- en popmuziek); "Jazz" (vooraf ingestelde equalizerinstelling voor optimaal geluid van jazzmuziek). Wanneer een van de equalizerinstellingen ingeschakeld is, licht het opschrift EQ op. RADIO 251

256 252 RADIO FUNCTIE USER EQ SETTINGS (equalizerinstellingen alleen als de USER-instelling gekozen is) Selecteer voor een persoonlijke equalizerinstelling met de of toets "User" en druk op de MENU-toets. Op de display verschijnt een grafiek met 7 staafjes, waarbij elk staafje een frequentie voorstelt. Kies het te veranderen staafje met de of toets; het gekozen staafje begint te knipperen en kan geregeld worden met de of toets. Druk opnieuw op de AUDIO-toets om de instelling op te slaan. De display toont de op dat moment ingeschakelde bron, gevolgd door de tekst "USER". Als bijvoorbeeld FM wordt gebruikt, toont de display de tekst FM EQ User. MENU Functies menutoetsen Druk kortstondig op de MENU-toets voor het inschakelen van de MENU-functie. De display toont het eerste instelbare menu-item (AF) ("AF Switching On" op de display). Gebruik de of toets om door de menufuncties te lopen. Gebruik voor het wijzigen van de instelling van de gekozen functie de of toets. De huidige status van de gekozen functie verschijnt op de display. De functies waarin het menu voorziet zijn: AF SWITCHING (ON/OFF); TRAFFIC INFORMATION (ON/OFF); REGIONAL MODE regionale programma's (ON/OFF); MP3 DISPLAY (CD MP3 display-instellingen); SPEED VOLUME (automatische snelheidsafhankelijke volumeregeling); RADIO ON VOLUME (in/-uitschakeling limiet radiovolume); SPEECH VOLUME (regeling telefoonvolume) (voor bepaalde versies/markten); AUX OFFSET (afstelling volume van draagbaar apparaat op dat van een van de andere bronnen)(voor bepaalde versies/markten); RADIO OFF (uitschakelwijze); SYSTEM RESET Druk opnieuw op de MENU-toets om de Menufunctie uit te schakelen. Opmerking De instellingen AF SWITCHING, TRAFFIC INFORMATION en REGIONAL MODE zijn alleen bij FM mogelijk. AF SWITCHING functie (zoeken alternatieve frequenties) De autoradio kan op twee verschillende manieren werken in het RDS-systeem: "AF Switching On": zoeken naar alternatieve frequenties ingeschakeld (de letters "AF" verschijnen op de display); "AF Switching Off": zoeken naar alternatieve frequenties niet ingeschakeld. Ga als volgt te werk om de functie in- en uit te schakelen: druk op de MENU-toets en kies AF Switching On ; druk op de of toets om de functie in/uit te schakelen.

257 Bij ingeschakelde functie, stemt de radio automatisch af op het station met het sterkste signaal dat hetzelfde programma uitzendt. Tijdens het rijden kan men naar hetzelfde station blijven luisteren zonder dat op een andere frequentie afgestemd hoeft te worden als men in een ander gebied komt. Vanzelfsprekend moet het beluisterde station ontvangen kunnen worden in het gebied waardoor men rijdt. Als de AF-functie is ingeschakeld, verschijnt op de display het opschrift "AF". Als de AF-functie is ingeschakeld en de radio kan het afgestemde station niet meer ontvangen, dan activeert de radio het automatische zoeken en verschijnt het bericht "FM Search" op de display (alleen bij autoradio's van hoog niveau). Als de AF-functie is uitgeschakeld, blijven de resterende RDSfuncties, zoals de weergave van de naam van het station, altijd actief. De AF-functie kan alleen op FM-golfbanden geactiveerd worden. TRAFFIC INFORMATION functie (verkeersinformatie) Sommige stations op de FM-golfband (FM1, FM2 en FMA) zenden ook verkeersinformatie uit. In dit geval verschijnt het opschrift "TA" op de display. Ga als volgt te werk om deze functie in- en uit te schakelen: druk kortstondig op de MENU-toets en kies Traffic info ; druk op de of toets om de functie in/uit te schakelen. Als de TA-functie is ingeschakeld, licht op de display het pictogram "TA" op. Opmerking Als de TA-functie ingeschakeld is bij een andere audiobron dan de Tuner (Radio) (CD, MP3, telefoon of Mute/Pause), dan kan de autoradio het automatische zoeken in werking stellen, waardoor het mogelijk is dat bij het opnieuw inschakelen van de Tuner (Radio) de afgestemde frequentie anders is dan wat eerder was ingesteld. Met de TA-functie is het volgende mogelijk: zoeken naar uitsluitend RDS-stations op de FM-golfband die verkeersinformatie kunnen uitzenden; verkeersinformatie ontvangen ook als de CD-speler werkt; verkeersinformatie ontvangen op een vooraf ingesteld minimumvolume, ook als het radiovolume uit staat. Opmerking In sommige landen zijn er radiostations die ook bij ingeschakelde TP-functie geen verkeersinformatie uitzenden (het pictogram "TP" verschijnt op de display). Als de radio is afgestemd op een station op de AM-golfband en de TA-functie wordt geactiveerd, dan stemt hij af op het laatst gekozen station op de FM1-golfband. Het volume waarmee de verkeersinformatie wordt uitgezonden is afhankelijk van het luistervolume: luistervolume lager dan 5: volume verkeersinformatie op 5 (vaste waarde); luistervolume hoger dan 5: volume verkeersinformatie gelijk aan luistervolume +1. Als het volume tijdens een verkeersbericht wordt gewijzigd, dan wordt het niveau niet op de display getoond; het nieuwe niveau wordt alleen tijdens dit verkeersbericht aangehouden. Terwijl verkeersinformatie wordt ontvangen, verschijnt het opschrift TRAFFIC INFORMATION op de display. RADIO 253

258 254 RADIO De TA-functie kan met een willekeurige toets van de autoradio onderbroken worden. REGIONAL MODE functie (ontvangst regionale programma's) Sommige nationale stations zenden op bepaalde uren van de dag regionale programma's uit (die per regio verschillen). Met deze functie is het mogelijk om automatisch op lokale (regionale) stations af te stemmen (zie paragraaf EON-functie ) Als u wilt dat de autoradio automatisch afstemt op regionale stations binnen het gekozen netwerk, dan moet deze functie ingeschakeld worden. Gebruik voor het in-en uitschakelen van de functie de of toets. De huidige status van de functie verschijnt op de display. "Regional On": functie ingeschakeld; "Regional Off": functie uitgeschakeld. Als de functie is uitgeschakeld en men heeft afgestemd op een regionaal station in een bepaald gebied en men komt in een ander gebied, dan zal het regionale station dat in het nieuwe gebied ontvangen wordt uitgezonden worden. Opmerking Als de AF- en de REG-functie tegelijkertijd ingeschakeld zijn, dan kan het gebeuren dat wanneer de grens tussen twee gebieden overschreden wordt, de autoradio niet correct overschakelt naar een goede alternatieve frequentie. MP3 DISPLAY functie (weergave MP3 CD gegevens) Met deze functie kan men kiezen welke informatie op de display wordt weergegeven wanneer naar een CD met MP3-nummers geluisterd wordt. Deze functie kan alleen worden gekozen als er een MP3-CD is ingebracht: in dit geval verschijnt "MP3 Display" op de display. Gebruik voor het veranderen van de functie de of toets. De volgende instellingen zijn beschikbaar: "Title" (titel van nummer, als de ID3-TAG beschikbaar is); "Author" (auteur van nummer, als ID3-TAG beschikbaar is); "Album" (album van nummer, als ID3-TAG beschikbaar is); "Folder" name (aan de map toegewezen naam); "File" name (aan het MP3-bestand toegewezen naam); SPEED VOLUME functie (snelheidsafhankelijke volumeregeling) Deze functie past automatisch het volume aan de voertuigsnelheid aan, door het volume te verhogen als de snelheid toeneemt, om de verhouding tot het geluidsniveau in het inzittendencompartiment te behouden. Gebruik voor het in- en uitschakelen van de functie de / toetsen. De woorden "Speed volume" verschijnen op de display, gevolgd door de huidige status van de functie: Off: functie uitgeschakeld Low: functie ingeschakeld (lage gevoeligheid) High: functie ingeschakeld (hoge gevoeligheid)

259 RADIO ON VOLUME functie (inschakeling/uitschakeling limiet radiovolume) Met deze functie kan de volumelimiet ingeschakeld/uitgeschakeld worden wanneer de radio aan staat. De display toont de functiestatus: "Radio on vol Limit on": wanneer de radio wordt ingeschakeld, zal het volumeniveau zijn: als het volumeniveau gelijk of hoger dan de maximumwaarde is, zal de radio het maximumvolume aannemen; als het volumeniveau tussen de minimum- en maximumwaarden ligt, zal de radio op hetzelfde volume worden ingeschakeld als voordat hij uitgeschakeld werd. "Radio on vol Limit off": de radio wordt ingeschakeld met het hetzelfde volumeniveau als voordat hij uitgeschakeld werd. Het volume kan zich tussen 0 en 40 bevinden. Gebruik de / toetsen om de instelling van de gekozen functie te wijzigen. OPMERKINGEN Met het Menu kan uitsluitend de inschakeling/uitschakeling van de functie worden geregeld en niet de minimum- of maximumwaarde van het volume. Als bij het inschakelen van de autoradio de functies "TA" of "TEL" of een externe audiobron zijn ingeschakeld, zal de radio worden ingeschakeld met het volume dat voor deze bronnen is ingesteld. Wanneer de externe audiobron is uitgeschakeld, kan het volume ingesteld worden tussen de minimum- en de maximumwaarde. Bij lage acculading kan het volume niet tussen de minimum- en maximumniveaus worden ingesteld. TELEFOONFUNCTIE (instelling telefoonvolume) Met functie Speech volume aanwezig in het Menu Met deze functie kan door aan de linker ON/OFF knop te draaien of op de / toetsen te drukken, het volume van de telefoon geregeld (instellingen van 1 tot 40) of uitgeschakeld (OFFinstelling) worden. Op het display wordt de huidige functiestatus weergegeven: "Speech Off": functie uitgeschakeld. "Speech volume 23": functie ingeschakeld met volume-instelling 23. Zonder functie Speech volume aanwezig in het Menu Wanneer er een inkomend telefoongesprek is, wordt het geluid via de radio overgezet naar het audiosysteem van de auto. Het geluid van het inkomende telefoontje heeft altijd een vast volume, maar dit kan tijdens het gesprek aangepast worden met de ON/OFF toets/knop. RADIO 255

260 256 RADIO AUX OFFSET functie (aanpassing volume van draagbaar apparaat aan dat van andere bronnen) (voor bepaalde versies/markten) Met deze functie kan het volume van de AUX-bron, afhankelijk van het aangesloten apparaat, aangepast worden aan dat van andere bronnen. Om de functie in te schakelen, op de MENU-toets drukken en AUX offset kiezen. Druk op de of toets om het volume te verhogen of verlagen (ingesteld van 6tot + 6). RADIO OFF functie (in- en uitschakelwijze) Deze functie wordt gebruikt om de uitschakelwijze van de radio op een of twee verschillende manieren in te stellen. Gebruik voor het inschakelen van de functie de of toets. De gekozen manier verschijnt op de display: "00 MIN": uitschakeling is afhankelijk van de contactsleutel; de radio schakelt automatisch uit zodra de contactsleutel naar de STOP-stand wordt gedraaid; "20 MIN": uitschakeling is niet afhankelijk van de contactsleutel; de radio blijft gedurende een periode van maximaal 20 minuten nadat de contactsleutel naar de STOP-stand is gedraaid, ingeschakeld; SYSTEM RESET functie Deze functie wordt gebruikt om alle instellingen naar de fabriekswaarden terug te stellen. De opties zijn: NO: geen restore-bewerking; YES: de defaultparameters zullen hersteld worden. Tijdens deze bewerking verschijnt het opschrift "Resetting" op de display. Na de bewerking wijzigt de bron niet en wordt de voorgaande situatie weergegeven. VOORBEREIDING VOOR INBOUW TELEFOON Als een handsfree-systeem in de auto geïnstalleerd is, wordt bij een inkomend telefoontje de audio van de autoradio met de uitgang van de telefoon verbonden. Het geluid van het inkomende telefoontje heeft altijd een vast volume, maar dit kan tijdens het gesprek aangepast worden met de ON/OFF toets/knop. Het vaste geluidsvolume van de telefoon kan geregeld worden met de "SPEECH VOLUME" functie in het Menu (waar de functie aanwezig is). Het woord "PHONE" verschijnt op het display tijdens de uitschakeling van de audio voor het telefoongesprek. DIEFSTALBEVEILIGING De autoradio is uitgerust met een diefstalbeveiliging die gebaseerd is op de informatie-uitwisseling tussen de autoradio en de elektronische regeleenheid (Body Computer) in de auto. Dit systeem garandeert maximale veiligheid en voorkomt dat elke keer dat de stroomvoorziening van de autoradio uitvalt, de geheime code opnieuw ingevoerd moet worden.

261 Als de controle een positief resultaat oplevert, dan begint de autoradio te werken. Als de codes bij de vergelijking echter niet overeenkomen of als de elektronische regeleenheid (Body Computer) wordt vervangen, dan zal het systeem de gebruiker vragen om de geheime code in te voeren op de manier die in de volgende paragraaf is beschreven. De geheime code invoeren Wanneer de autoradio wordt ingeschakeld, toont de display, als de code wordt gevraagd, ongeveer 2 seconden het opschrift "Radio code", gevolgd door vier streepjes "- - -". De geheime code bestaat uit vier cijfers van 1 t/m 6, waarbij elk streepje met een cijfer overeenkomt. Druk voor het invoeren van het eerste cijfer op de betreffende toets van het voorkeuzestation (1 t/m 6). Voer de overige cijfers van de code op dezelfde manier in. Als de vier cijfers niet binnen 20 seconden worden ingevoerd, verschijnt op de display "Enter code ----". Alsditgebeurt, wordt dit niet als het invoeren van een verkeerde code beschouwd. Na invoer van het vierde cijfer (binnen 20 seconden), begint de autoradio te werken. Als een verkeerde code wordt ingevoerd, geeft de radio een geluid af en toont het display het opschrift "Radio blocked/ wait" om aan te geven dat de juiste code moet worden ingevoerd. Elke keer dat de gebruiker een verkeerde code invoert, neemt de wachttijd geleidelijk aan toe (1 min, 2 min, 4 min, 8 min, 16 min, 30 min, 1 uur, 2 uur, 4 uur, 8 uur, 16 uur en 24 uur), tot een maximum van 24 uur. De wachttijd wordt op de display getoond met het opschrift "Radio blocked/waait". Als dit opschrift is verdwenen, kan de code opnieuw worden ingevoerd. Autoradio paspoort Dit document is het eigendomsbewijs van de autoradio. Op het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. Opmerking Bewaar dit autoradio paspoort op een veilige plek, zodat bij diefstal van de autoradio de betreffende informatie aan de bevoegde instanties gegeven kan worden. Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee. RADIO 257

262 258 RADIO RADIO (TUNER) INLEIDING Wanneer de autoradio wordt ingeschakeld, dan wordt de audiobron ingeschakeld die vóór het uitschakelen beluisterd werd: Radio, CD, CD MP3 of (alleen bij ) (voor bepaalde versies/markten). Druk, om de radio te kiezen wanneer naar een andere audiobron wordt geluisterd, kortstondig op de toets FM AS of AM, afhankelijk van de gewenste golfband. Zodra de Radio is ingeschakeld, toont de display de naam (alleen RDS-stations), de frequentie van het gekozen station, de gekozen golfband (bijv. FM1) en het nummer van de voorkeuzetoets (bijv. P1). KEUZE GOLFBAND Druk bij ingeschakelde radio meerdere malen kort op de toets FM AS of AM om de gewenste golfband te kiezen. Elke keer dat op de toets wordt gedrukt, worden de volgende golfbanden na elkaar gekozen: Door op de FM AS-toets te drukken: FM1, FM2 of FMA ; Door op de AM-toets te drukken: MW1, MW2. Elke band wordt met zijn naam op de display aangegeven. Er zal afgestemd worden op het laatst gekozen station op de betreffende golfband. De FM-band is onderverdeeld in: FM1, FM2 of "FMA"; de FMAgolfband is gereserveerd voor de stations die automatisch met de AutoSTore-functie worden opgeslagen. VOORKEUZETOETSEN De toetsen met de nummer 1 t/m 6 worden voor het instellen van de volgende voorkeuzestations gebruikt: 18 op de FM-golfband (6 op FM1, 6 op FM2, 6 op FMT of "FMA") (bij sommige uitvoeringen); 12 op de MW-golfband (6 op MW1, 6 op MW2). Kies voor het luisteren naar een voorkeuzestation, de gewenste golfband en druk vervolgens kort op de betreffende voorkeuzetoets (1 t/m 6). Door langer dan 2 seconden op de voorkeuzetoets te drukken, wordt het station waarop is afgestemd opgeslagen. De opslagfase wordt bevestigd door een geluidssignaal. OPSLAG VAN LAATST BELUISTERDE STATION De radio slaat automatisch het laatst gekozen station op elke golfband op, waarop wordt afgestemd wanneer de radio wordt ingeschakeld of wanneer van golfband wordt gewisseld. MATISCHE AFSTEMMING Druk kortstondig op de of toets om automatisch te zoeken naar het volgende station dat in de gekozen richting ontvangen kan worden. Als de of toets langer ingedrukt wordt gehouden, dan start het snel zoeken. Wanneer de toets wordt losgelaten, zal de tuner stoppen bij het eerstvolgende station dat ontvangen kan worden. Als de TA-functie (verkeersinformatie) is ingeschakeld, zal de tuner alleen naar stations zoeken die verkeersinformatie en -berichten uitzenden.

263 HANDMATIGE AFSTEMMING Op deze manier kunnen de stations handmatig op de geselecteerde golfband gezocht worden. Kies de gewenste golfband en druk vervolgens herhaaldelijk kort op de starten. of toets om het zoeken in de gekozen richting te Als de of toets langer ingedrukt wordt gehouden, dan start het snel zoeken. Dit stopt wanneer de toets wordt losgelaten. STORE FUNCTIE (automatische opslag stations) Houd, voor het inschakelen van de AutoSTore-functie, de FM AStoets ingedrukt totdat een geluidssignaal wordt gehoord. Met deze functie slaat de radio automatisch de 6 stations met het in afnemende volgorde sterkste signaal op de FMA-golfband op. Tijdens het automatische opslagproces, knippert het opschrift "Autostore" op de display. Druk nogmaals op de FM AS-toets om de AutoSTore-functie te onderbreken: de radio zal opnieuw op het station afstemmen dat vóór inschakeling van de functie beluisterd werd. Na beëindiging van de AutoSTore-functie, stemt de radio automatisch af op het eerste voorkeuzestation op de FMAgolfband aan de voorkeuzezijde 1. De stations die op dat moment een sterk signaal hebben, worden vervolgens automatisch in de gekozen golfband onder de toetsen 1 t/m 6 opgeslagen. Wanneer de AutoSTore-functie binnen de MW-golfband wordt ingeschakeld, dan wordt automatisch de FMA-golfband geselecteerd, waar de functie wordt uitgevoerd. Opmerking Soms slaagt de AutoSTore-functie er niet in 6 stations met een voldoende sterk signaal te vinden. In dat geval worden de sterkste stations onder de vrije voorkeuzetoetsen opgeslagen. Opmerking Wanneer de AutoSTore-functie wordt ingeschakeld, worden de eerder opgeslagen stations op de FMA-golfband gewist. ONTVANGST VAN NOODBERICHTEN De autoradio kan in de RDS-modus noodberichten ontvangen in geval van uitzonderlijke omstandigheden of situaties die gevaar van algemene aard kunnen opleveren (aardbevingen, overstromingen enz.), indien deze worden uitgezonden door het station waarop is afgestemd. Deze functie wordt automatisch ingeschakeld en kan niet worden uitgeschakeld. Tijdens het uitzenden van een alarmbericht verschijnt op de display het opschrift "Alarm". Het volume van de radio verandert tijdens dit bericht op dezelfde wijze als bij verkeersinformatie. RADIO 259

264 RADIO EON FUNCTIE (Enhanced Other Network) In sommige landen bestaan circuits die meerdere stations die verkeersinformatie uitzenden groeperen. In zo'n geval wordt het programma van het beluisterde station tijdelijk onderbroken voor: ontvangst van verkeersinformatie (alleen bij ingeschakelde TAfunctie); het luisteren naar regionale programma s, elke keer als deze worden uitgezonden door een station van hetzelfde circuit. STEREO-UITZENDINGEN Als het ontvangstsignaal zwak is, schakelt de weergave automatisch van Stereo naar Mono over. CD-SPELER INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de CD-speler: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk Functies en Instellingen. KEUZE VAN DE CD-SPELER Ga voor het inschakelen van de ingebouwde CD-speler als volgt te werk: breng een CD bij reeds ingeschakeld apparaat in: het eerste nummer wordt afgespeeld; of als er reeds een CD is ingebracht, schakel dan de autoradio in en druk vervolgens kort op de CD-toets om de CD werking te kiezen: het laatst beluisterde nummer zal afgespeeld worden. Voor een optimale weergave wordt het gebruik van originele CD's aangeraden. Als CD-R/RW's worden gebruikt, dan adviseren wij exemplaren van goede kwaliteit die met de laagst mogelijke snelheid gebrand worden. 260

265 INBRENGEN/UITWERPEN VAN DE CD Steek de CD voorzichtig in de sleuf, zodat het automatische laadysteem ingeschakeld wordt dat de CD correct zal plaatsen. De CD kan ook worden ingebracht bij uitgeschakelde radio en contactsleutel in de stand MAR: in dit geval blijft de radio uitgeschakeld. Wanneer de autoradio wordt ingeschakeld, wordt de laatst beluisterde audiobron vóór het uitschakelen geactiveerd. Wanneer een CD wordt ingebracht, verschijnt op de display het symbool "CD-IN" en het opschrift "CD Reading". Deze blijven weergegeven totdat de autoradio de op de CD aanwezige nummers heeft gelezen. Hierna begint de autoradio automatisch het eerste nummer af te spelen. Druk op de toets bij ingeschakelde radio om het automatisch uitwerpen van de CD te activeren. Na het uitwerpen wordt de audiobron ingeschakeld die beluisterd werd voordat de CD werd afgespeeld. Als de CD niet uit de autoradio wordt verwijderd, dan wordt de CD na circa 20 seconden automatisch opnieuw geladen en wordt afgestemd op de Tuner (Radio). De CD kan niet worden uitgeworpen als de autoradio uitgeschakeld is. Als de uitgeworpen CD weer in de speler wordt geplaatst zonder dat hij volledig uit de sleuf is verwijderd, dan schakelt de radio niet over op de CD-speler. Mogelijke foutmeldingen Als de geladen CD niet kan worden gelezen (bijv. als een CD-ROM is ingebracht of een CD andersom is ingebracht, of als er een leesfout is), verschijnt op de display het opschrift "CD Disc error". Daarna wordt de CD uitgeworpen en hoort men de audiobron die ingeschakeld was voordat de CD-speler werd gekozen. Wanneer een externe audiobron is ingeschakeld (TA, ALARM of Phone), wordt de CD die niet gelezen kan worden niet uitgeworpen zolang deze functies niet beëindigd zijn. Hierna toont de display bij ingeschakelde CD-speler enkele seconden het opschrift "CD Disc error" en wordt de CD uitgeworpen. DISPLAY-INFORMATIE Wanneer de CD-speler werkt, verschijnt op de display de volgende informatie: "CD Track 5": geeft het tracknummer op de CD aan; "03:42": geeft de verstreken speelduur vanaf het begin van het nummer aan (als de betreffende menufunctie is ingeschakeld). RADIO 261

266 RADIO KEUZE VAN NUMMER (vooruit/achteruit) Druk kortstondig op de toets om het vorige CD-nummer en op knop om het volgende nummer af te spelen. De nummers worden achter elkaar afgespeeld: het eerste nummer wordt na het laatste nummer geselecteerd en andersom. Als het nummer langer dan 3 seconden wordt afgespeeld en op de toets wordt gedrukt, wordt het nummer vanaf het begin herhaald. Als men in dat geval het vorige nummer wil beluisteren, drukt men tweemaal op de toets. SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN VAN NUMMERS Het snel vooruit-/ terugspoelen wordt onderbroken zodra de toets wordt losgelaten. PAUZE-FUNCTIE Druk, om de CD-speler in de pauzestand te zetten, op de toets. Het opschrift "CD Pause" verschijnt op de display. Druk, om het nummer weer af te spelen, opnieuw op de toets. Als een andere audiobron wordt gekozen, dan wordt de pauzefunctie uitgeschakeld. CD MP3-SPELER INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de CD MP3-speler: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio de hoofdstukken Radio" en "CD MP3- speler. OPMERKING MPEG Layer-3 audio decoding technology licensed from Fraunhofer IIS and Thomson multimedia. MP3 WERKING Behalve het afspelen van normale audio-cd s, kan de autoradio ook CDROM s afspelen waarop gecomprimeerde audiobestanden in MP3-formaat zijn geregistreerd. De autoradio werkt zoals beschreven in het hoofdstuk "CD-speler", wanneer een normale audio-cd wordt ingebracht. Voor een optimale weergave wordt geadviseerd om CD's van goede kwaliteit te gebruiken die met de laagst mogelijke snelheid gebrand zijn. De bestanden op een MP3 CD zijn in mappen gestructureerd die lijsten maken van alle mappen met MP3-nummers (mappen en submappen worden allemaal op hetzelfde niveau weergegeven): de mappen die geen MP3-nummers bevatten, kunnen niet geselecteerd worden. 262

267 De kenmerken en de werking voor de weergave van MP3- bestanden zijn als volgt: de gebruikte CD-ROM s moeten zijn gebrand volgens de ISO 9660 standaard; de muziekbestanden moeten de extensie.mp3 hebben: bestanden met een andere extensie kunnen niet afgespeeld worden; de volgende weergavefrequenties kunnen afgespeeld worden: 44.1 khz, stereo (96 tot 320 kbit/s) khz, mono of stereo (32 tot 80 kbit/s); nummers met een variabele bit-rate kunnen afgespeeld worden. Opmerking De namen van de nummers mogen niet de volgende tekens bevatten: spaties, ' (apostrofs), ( en ) (haakjes openen en sluiten). Zorg er tijdens het branden van een MP3-CD voor dat de bestandsnamen deze tekens niet bevatten; als dit wel het geval is, dan kan de autoradio de betreffende nummers niet afspelen. KEUZE VAN MP3-SESSIES OP HYBRIDE DISKS Als een hybride disk (Mixed Mode, Enhanced, CD-Extra) wordt ingebracht die ook MP3-bestanden bevat, dan begint de autoradio automatisch met het afspelen van de audiosessie. Tijdens het afspelen kan worden overgeschakeld naar de MP3-sessie door de MEDIA-toets langer dan 2 seconden ingedrukt te houden. Opmerking Wanneer de functie geactiveerd wordt, kan de autoradio enkele seconden nodig hebben voordat het afspelen start. Tijdens de controle van de disk, toont de display het opschrift CD READING. Als er geen MP3-bestanden worden gedetecteerd, hervat de autoradio het afspelen van de audiosessie vanaf het punt, waarop deze onderbroken werd. DISPLAY-INFORMATIE Weergave ID3-TAG-informatie De autoradio kan niet alleen informatie over de verstreken speelduur, naam van de map en van het bestand weergegeven, maar ook ID3-TAG-informatie over de Titel, Artiest en Auteur van het nummer. De naam van de MP3-map die op de display wordt getoond, komt overeen met de naam waarmee de CD-map is opgeslagen, gevolgd door een asterisk. Voorbeeld van een MP3-mapnaam: BEST OF *. Wanneer voor weergave van de ID3-TAG informatie (Titel, Artiest, Album) is gekozen die niet voor het afgespeelde nummer is opgeslagen, dan wordt deze informatie vervangen door de naam van het bestand. RADIO 263

268 RADIO KEUZE VAN VOLGENDE/VORIGE MAP Druk op de toets om een van de volgende mappen te kiezen of druk op de toets om een vorige map te kiezen. De display toont het nummer en de naam van de map (bijv. "DIR 2 XXXXXX"). XXXXXX: naam van de map (de display toont alleen de eerste 8 tekens). De mappen worden achter elkaar geselecteerd: de eerste map wordt na de laatste map geselecteerd en andersom. Als binnen 2 seconden geen enkele andere map/nummer wordt geselecteerd, dan wordt het eerste nummer van de nieuwe map afgespeeld. Als het laatste nummer van de op dat moment gekozen map wordt afgespeeld, dan wordt de volgende map afgespeeld. STRUCTUUR VAN DE MAPPEN De autoradio met MP3-speler: herkent alleen mappen die bestanden in MP3-formaat bevatten; als de MP3-bestanden van een CD-ROM in submappen zijn opgenomen, dan wordt hun structuur naar één niveaustructuur gebracht, namelijk naar het niveau van de hoofdmappen. 264

269 AUX (voor bepaalde versies/markten) INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de AUX-bron: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk "Functies en Instellingen". BELANGRIJK De functies van het apparaat dat aangesloten is op de AUXaansluiting worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om van nummer/map/playlist te veranderen met de bedieningstoetsen van de autoradio of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in de AUX-aansluiting zitten om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. AUX MODUS Druk, om de AUX-bron te activeren, meerdere malen op de MEDIA-toets of de SRC-toets op het stuurwiel tot de betreffende bron wordt weergegeven. De AUX-aansluiting bevindt zich op de tunnelconsole naast het stopcontact (of naast de aansteker, afhankelijk van de versie) fig. 3. RADIO fig. 3 A0J

270 RADIO PROBLEEMOPLOSSING ALGEMEEN Laag volume De Fader-functie moet zijn ingesteld op de waarden "F" (voor), om te voorkomen dat het uitgangsvermogen van de autoradio vermindert en het volume wordt uitgezet als de fader is ingesteld op R+9. Bron kan niet geselecteerd worden Er is geen geluidsdrager ingebracht. Breng de af te spelen CD of CD MP3 in. CD-SPELER De CD wordt niet afgespeeld De CD is vuil. Maak de CD schoon. Er zitten krassen op de CD. Probeer een andere CD te gebruiken. De CD kan niet ingebracht worden Er is al een CD ingebracht. Druk op de toets en verwijder de CD. LEZEN VAN MP3-BESTAND Het nummer springt over tijdens het afspelen van MP3-bestanden Er zitten krassen op de CD of de CD is vuil. Maak de CD schoon, zie hiervoor de beschrijving in de paragraaf "CD" in het hoofdstuk "Inleiding". De speelduur van de MP3-nummers wordt niet correct weergegeven In sommige gevallen kan de speelduur van de MP3-nummers verkeerd worden weergegeven (vanwege de opnamemethode). 266

271

272

Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services

Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services INSTRUCTIEBOEKJE Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te

Nadere informatie

NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services

NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA 16-09-2011 9:18 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is

Nadere informatie

************************* **************** ******** ***

************************* **************** ******** *** Bij deelname aan het Tussentijdstoets moet je de volgende documenten overhandigen: een geldig theorie certificaat een wettelijk toegestaan, geldig identiteitsbewijs. ************************* ****************

Nadere informatie

Instructieboek NL

Instructieboek NL Instructieboek 603.81.451 NL Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O 530.02.037 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA STRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA 159 Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo heeft gekozen. Uw Alfa 159 is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

F I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K

F I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K F I A T D O B L Ó 530.02.166 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

F I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E

F I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E F I A T F I O R I N O 603.81.260 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Fiorino. Wij hebben dit boekje

Nadere informatie

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding Inleiding Inleiding De lijst van parameters in dit document is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Neem contact op met een een erkende Scania werkplaats voor

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

InteGra Gebruikershandleiding 1

InteGra Gebruikershandleiding 1 InteGra Gebruikershandleiding 1 Algemeen Met dank voor de keuze van dit product aangeboden door SATEL. Hoge kwaliteit en vele functies met een simpele bediening zijn de voordelen van deze inbraak alarmcentrale.

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

CCE-200, 201, 202, 203, 204 & 206 NL Elektronisch bedieningspaneel Installatie-, Montage- en Gebruikshandleiding Voor de Installateur

CCE-200, 201, 202, 203, 204 & 206 NL Elektronisch bedieningspaneel Installatie-, Montage- en Gebruikshandleiding Voor de Installateur CCE-200, 201, 202, 203, 204 & 206 NL Elektronisch bedieningspaneel Installatie-, Montage- en Gebruikshandleiding Voor de Installateur Inhoudsopgave Overzicht van elektronische ketelpanelen en bedieningen...

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie

Automatische transmissie

Automatische transmissie Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat

Nadere informatie

Handleiding. Trenergy E-relax fietscomputer. Pagina: 1

Handleiding. Trenergy E-relax fietscomputer.  Pagina: 1 Handleiding Trenergy E-relax fietscomputer www.trenergy.nl Pagina: 1 www.trenergy.nl Pagina: 2 Indeling handleiding Trenergy E-Relax 1. Inleiding P. 4 2. Functie-overzicht bedientoetsen P. 6 2.1 Korte

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing JBM

Gebruiksaanwijzing JBM Gebruiksaanwijzing -1- Computerknoppen SPEED Met behulp van de SPEED knoppen verhoogt of verlaagt u de snelheid. U kunt tijdens het trainen op elk moment de snelheid verhogen of verlagen. In het standaardmenu

Nadere informatie

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto.

In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

Handleiding. Breeze. Elektrische fiets

Handleiding. Breeze. Elektrische fiets Handleiding Breeze Elektrische fiets Indeling handleiding: - Technische specificaties Pag. 3 - Functies Pag. 4 - Onderhoud Pag. 7 - Storingen Pag. 8 Technische specificaties: Framemaat Wiel- en bandenmaat

Nadere informatie

F I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E

F I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E F I A T C R O M A 603.81.273 I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak.

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Veiligheidsvoorzieningen De bestuurdersplaats bevindt zich aan de achterkant van de machine. De operator moet op de treeplank staan en zich stevig vasthouden aan

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet. Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product!

Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet. Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product! Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet Beste Gebruiker, Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product! Neemt u a.u.b. deze handleiding zorgvuldig

Nadere informatie

FIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.088 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Beknopte gebruiksaanwijzing Algemene versie 07-2014 Introductie Het duurzaam ondernemen wordt steeds belangrijker. Veel bedrijven zijn verplicht CO 2 -doelstellingen

Nadere informatie

604_38_063 ALFA MITO JTD NL :07 Pagina 1 ALFA MiTo S E R V I C E

604_38_063 ALFA MITO JTD NL :07 Pagina 1 ALFA MiTo S E R V I C E ALFA MiTo S E R V I C E Dit supplement vormt een aanvulling op de informatie in het instructieboekje waarbij dit supplement geleverd wordt. Voor de onderwerpen die in dit supplement niet worden behandeld,

Nadere informatie

Dualogic versnelllingsbak van de Fiat

Dualogic versnelllingsbak van de Fiat F I A T 5 0 0 603.95.085 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Elektrische installatie

Elektrische installatie Elektrische installatie INSTRUMENTEN - DASHBOARD Diagnose - Inleiding - 1 Diagnose - Werking van het systeem - 9 Diagnose - Aansluiting rekeneenheid - 13 Diagnose - Vervangen van organen - 15 Diagnose

Nadere informatie

F I A T NL

F I A T NL F I A T 5 0 0 530.03.098 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische Dualogic versnellingsbak van de Fiat. Voor het juiste

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Originele afstandsbediening van het voertuig leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

ANCIA NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System

ANCIA NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System ANCIA 603.46.956 NL LANCIA YPSILON Dual FuNction System In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dual FuNction System bediening in de

Nadere informatie

NL Dual FuNction System (automaat)

NL Dual FuNction System (automaat) 603.83.516 NL Dual FuNction System (automaat) In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dual FuNction System bediening in de Lancia Musa.

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing IMT

Gebruiksaanwijzing IMT Gebruiksaanwijzing -1- Het opstarten van de computer De loopband werkt met behulp van een adapter. Plaats de stekker van de adapter in het stopcontact en plug de pin van de adapter in de aansluiting aan

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

INTELLISTART 4 INSTALLATIE

INTELLISTART 4 INSTALLATIE Standaard mogelijkheden van de IntelliStart 4. INTELLISTART 4 INSTALLATIE Op afstand starten voor automaten en handgeschakelde auto's tevens ook geschikt voor diesels Automatisch starten bij lage accu

Nadere informatie

FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Elektrische functie printen DIMLICHT

Elektrische functie printen DIMLICHT Elektrische functie printen DIMLICHT DIMLICHT BESCHRIJVING De auto is uitgerust met twee dimlichten in de koplampunits. Het dimlicht wordt ingeschakeld als de stuurkolomschakelaar in de stand na de stand

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Handleiding. E-Trendy Lithium fietscomputer. 1. Inleiding P. 2

Handleiding. E-Trendy Lithium fietscomputer. 1. Inleiding P. 2 Handleiding E-Trendy Lithium fietscomputer 1. Inleiding P. 2 2. Functie-overzicht en beschrijving bedientoetsen P. 3 2.1 Korte beschrijving van de gebruiks instellingen P. 3 2.2 Beschrijving weergave van

Nadere informatie

BIZOBIKE Display handleiding E-Motion

BIZOBIKE Display handleiding E-Motion BIZOBIKE Display handleiding E-Motion Inhoudsopgave Materiaal & kleur 1 Functies 1 Interface 1 Installatie 1 Powerknop 1 Wandel assistent 2 Achtergrond verlichting 2 Batterij capaciteit 2 Afstand & trip

Nadere informatie

RUITENWISSERS/-SPROEIERS

RUITENWISSERS/-SPROEIERS Elektrische functie printen RUITENWISSERS/-SPROEIERS RUITENWISSERS/-SPROEIERS - BESCHRIJVING De ruitenwissers/-sproeiers worden bediend via de hendel rechts naast het stuur: de hendel kan - door omhoog

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR LEXIA PROXIA CD 35 AFTER SALES SERVICE CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2

INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2 E-BIKE HANDLEIDING INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2 LCD DISPLAY KEY-DISP KD21C... 5 LCD DISPLAY INTELLIGENT... 8 LCD DISPLAY BAFANG C07.UART... 10 LCD DISPLAY BAFANG (MODUS) DP C10.UART...

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

1. AM/FM-radio gebruiken

1. AM/FM-radio gebruiken De tuner gebruiken 1. AM/FM-radio gebruiken Toets SOURCE MENU RECALL (BRONMENU OPHALEN) Stationsvoorkeuzetoetsen FUNCTION-toets BAND AUTO.P POWER-toets VOL-knop TUNE TRACKtoetsen Luisteren naar de AM/FM-radio

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

Probleemoplossingsgids

Probleemoplossingsgids NL Probleemoplossingsgids BF115D, BF135A, BF150A Inhoud *Tik of klik op de relevante uitgave. - Controlelampje gaat aan / uit - Motor start niet - Motor stopt na te zijn gestart / Motor stopt terwijl deze

Nadere informatie

BEP 600-TLM2 CONTOUR MATRIX TANK MONITOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING

BEP 600-TLM2 CONTOUR MATRIX TANK MONITOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING BEP 600-TLM2 CONTOUR MATRIX TANK MONITOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING INDEX KENMERKEN 3 AFMETINGEN 3 AANSLUIT SCHEMA 4 GEBRUIK 5 NOTITIES 6 ALARMEN EN STILALARM 7 MENU OVERZICHT 7 SET-UP EN PROGRAMMERING

Nadere informatie

Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road

Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road Versie 1.2.1 Korsmit Rally Elektronics 16-7-2017 Inhoud Inhoud... 2 Samenvatting... 3 1. informatie... 4 Achtergrond... 4 Weergaven:... 4 2. Werking... 5 3.1:

Nadere informatie

HENKELMAN BV. Adres Veemarktkade 8 / D 9 5222 AE s-hertogenbosch Nederland. Postadres Postbus 2117 5202 AE s-hertogenbosch Nederland

HENKELMAN BV. Adres Veemarktkade 8 / D 9 5222 AE s-hertogenbosch Nederland. Postadres Postbus 2117 5202 AE s-hertogenbosch Nederland HANDLEIDING VOOR DE DEALER DIGITAAL BEDIENINGSPANEEL JUMBO-SERIE 0,6 0,4 VACUUM 0,8-1 0 0,2 SEAL HENKELMAN BV Adres Veemarktkade 8 / D 9 5222 AE s-hertogenbosch Nederland Postadres Postbus 2117 5202 AE

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR. Citroën Distributeur Nieuwe Auto's. - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties. Citroën Erkend Reparateur

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR. Citroën Distributeur Nieuwe Auto's. - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties. Citroën Erkend Reparateur CITROËN INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR LEXIA PROXIA CD 29 AFTER SALES SERVICE Citroën Distributeur Nieuwe Auto's - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties Citroën Erkend Reparateur - Servicemanager

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING (verkort) GT1050/GT1060

GEBRUIKSAANWIJZING (verkort) GT1050/GT1060 GEBRUIKSAANWIJZING (verkort) GT1050/GT1060 Draagbare CO 2,temperatuur, RV-meter Aan / uit schakelen Druk enkele seconden op de SET knop totdat de meter een kort geluid signaal geeft. De meter gaat nu 30

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C

F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde COMFORT-MATIC bediening van de

Nadere informatie

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E G R A N D E P U N T O A B A R T H 603.81.267 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Abarth hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Grande Punto Abarth.

Nadere informatie

GT909NL. Gebruikershandleiding

GT909NL. Gebruikershandleiding GT909NL Gebruikershandleiding Rhodelta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +31 102927461 Fax + 31 104795755 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl 1.0 HANDZENDER OMSCHRIJVING GT889 GT969CH GT889: handzender

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER PRC 280 NL. PROJECTIE WEKKER EN. PROJECTION ALARM CLOCK DE. PROJEKTIONSWECKER FR. RÉVEILLE PROJECTION GEBRUIKSAANWIJZING INSTRUCTION MANUAL BEDIENUNGSANLEITUNG MODE D EMPLOI GEBRUIKSAANWIJZING Wij feliciteren

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD

GEBRUIK EN ONDERHOUD GEBRUIK EN ONDERHOUD Dit instructieboekje toont het gebruik van het voertuig. Alfa Romeo maakt de raadpleging van een specifiek deel in elektronisch formaat mogelijk voor de liefhebbende gebruiker die

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Fabia Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Fabia Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Fabia Instructieboekje Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 HANDELINGSANALYSE CATEGORIE B Hierna vindt u de handelingsanalyse voor de auto, de rijprocedure

Nadere informatie