Zoetwatervoorziening in de Zuidwestelijke Delta & Rijnmond- Drechtsteden

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Zoetwatervoorziening in de Zuidwestelijke Delta & Rijnmond- Drechtsteden"

Transcriptie

1 Deelprogramma Zuidwestelijke Delta & Rijnmond-Drechtsteden 2 e fase lange termijn probleemanalyse Zoetwatervoorziening in de Zuidwestelijke Delta & Rijnmond- Drechtsteden Regionale probleemanalyse Deltaprogramma Zoetwater Eindversie april

2 2 e Fase Lange Termijn Probleemanalyse Zoetwatervoorziening Zuidwestelijke Delta & Rijnmond-Drechtsteden Regionale probleemanalyse Deltaprogramma Zoetwater 2

3 INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE 3 VOORWOORD 5 MANAGEMENT SAMENVATTING 6 1. INLEIDING ZOETWATER PROBLEEMANALYSE Centrale vraag Aanpak probleemanalyse Zuidwestelijke Delta Wijzigingen in KPA 2.0 ten opzichte van KPA Uitgangspunten voor de probleemanalyse REFERENTIE ZOETWATERBELEID & DELTASCENARIO S Referentie beleid voor zoetwater Deltascenario s ZOETWATER IN DE DELTA: FOTO De Delta en het belang van zoetwater Verzilting in de delta Verzilting Bernisse / Brielse Meer Overige aandachtpunten waterkwaliteit Systeembeschrijving huidige zoetwatervoorziening Natuurlijk basissysteem Basissysteem aangevuld met externe aanvoer Specifieke aanvoersystemen Factsheets deelgebieden Drinkwater en industriewater gebruik in Zoetwater gebruik in 2011 (externe aanvoer) Kanttekeningen bij de NHI berekeningen Conclusies vraag en aanbod zoetwater in de delta: foto TOEKOMSTBEELDEN VOOR Toename piekvraag Toename vochttekort in de wortelzone Daling laagste grondwaterstanden Toename interne verzilting Drinkwater- en industriewaterbegruik in Chloride gehalte hoofdwatersysteem 2050 (externe verzilting) Conclusies zoetwater behoefte in de delta: Resultaten in tabellen en grafieken Capaciteit van de watersystemen/ leidingen Doorkijk naar KNELPUNTEN EN AANDACHTSPUNTEN Piekvraag, vochttekorten en grondwaterstanden Zoetwaterlenzen: blijven ze een belangrijke zoetwaterbron? Kan nog voldoende water met goede kwaliteit worden ingelaten? Is er voldoende water voor de vraag naar drink- en industriewater? Mogelijke beleidsomslagpunten en oplossingsrichtingen DOORKIJK NAAR FASE REFERENTIES BEGRIPPENLIJST COLOFON 88 3

4 BIJLAGE 1 BELEID 89 BIJLAGE 2 FACTSHEETS ZUIDWESTELIJKE DELTA 94 Schouwen-Duiveland 94 Noord-Beveland 95 Walcheren 96 Zeeuws-Vlaanderen 97 Hoeksche Waard 98 Goeree-Overflakkee 99 Tholen en St. Philipsland 101 Reigersbergsche Polder 102 Voorne-Putten 103 Delfland 104 Zuid-Beveland 105 Eiland van Dordrecht 106 Ijsselmonde 107 West-Brabant 108 BIJLAGE 3 ACHTERLIGGENDE DATA FOTO BIJLAGE 4 RICHTWAARDEN ZOETWATER GEBRUIK 111 BIJLAGE 5 ZOETWATER ADVIES ZUIDWESTELIJKE DELTA 112 BIJLAGE 6 ACHTERLIGGENDE DATA BIJLAGE 7 TOELICHTING EN TABELLEN PIEKVRAAG 114 BIJLAGE 8 INDUSTRIEWATERGEBRUIK BIJ STOOM 121 BIJLAGE 9 AGRICOM RESULTATEN 123 BIJLAGE 10 KENNISAGENDA ZOETWATER

5 VOORWOORD Zoet en Zout in de Delta Voor u ligt het eindrapport van de 2e fase Lange Termijn Knelpunten Analyse Zoetwater voor het deelgebied Zuidwestelijke Delta en (deels) Rijnmond-Drechtsteden. Het rapport is tot stand gekomen met behulp van kennis en expertise van alle betrokken overheden, waterbeheerders, maatschappelijke partijen en kennisinstellingen, aangevuld met resultaten uit het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI). Het is het product van een aantal maanden intensief samenwerken en joint fact-finding en bouwt voort op de 1e fase rapportage die we medio 2011 hebben opgesteld. De inzichten uit deze 2e fase knelpuntenanalyse vormen de onderbouwing voor de actualisatie van de Probleemanalyse Lange Termijn voor de regionale Deltaprogramma's Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden. Deze 2e fase knelpuntenanalyse wordt ook gebruikt als bouwsteen voor het landelijke syntheserapport zoetwater, opgesteld door landelijke Deltaprogramma Zoetwater en is daarmee de onderbouwing voor het hoofdstuk zoetwater in het 3e Deltaprogramma Met dit rapport is het inzicht en besef van het belang van zoetwater verder verdiept en is er een aangescherpte analyse gemaakt van de zoetwater knelpunten op lange termijn, bij verschillende klimaatscenario s. In de 3 e fase (die loopt tot medio 2013) zal deze knelpuntenanalyse op enkele punten nog worden geactualiseerd en zullen ook nieuwe inzichten die voortkomen uit de kennisagenda en Kennis voor Klimaat (KvK) worden ingebracht. Inmiddels zijn we ook gestart met het uitwerken van mogelijke zoetwaterstrategieën. De 3e fase zal in het teken staan van het uitwerken van deze mogelijke strategieën op hoofdlijnen tot kansrijke strategieën die een oplossing zouden kunnen zijn voor de te verwachtte knelpunten op lange termijn. Zo werken we samen verder aan een goede onderbouwing van knelpunten en oplossingen voor een duurzame zoetwatervoorziening in de Zuidwestelijke Delta. Zoet en zout in de delta. Het Deltaprogramma in uitvoering. Bij deze dank ik Ebbing van Tuinen voor de goede samenwerking. Hij heeft als projectleider van Witteveen+Bos een grote bijdrage geleverd aan het tot stand brengen van deze 2e fase eindrapportage. Ik heb met veel plezier samengewerkt met alle betrokkenen en kijk uit naar de volgende fase! Met dank aan Steven Visser Projectleider Zoetwater Zuidwestelijke Delta & Rijnmond-Drechtsteden 5

6 MANAGEMENT SAMENVATTING Met het Deltaprogramma bereidt Nederland zich voor op de lange termijn gevolgen voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening, als gevolg van de klimaatverandering en verwachte economische ontwikkelingen. Naar verwachting is op lange termijn ( ) de huidige zoetwatervoorziening niet vanzelfsprekend en zal er in de toekomst niet op ieder moment en op elke plek voldoende zoetwater van de juiste kwaliteit beschikbaar zijn. In het deelprogramma Zoetwater bereidt het rijk in nauwe samenwerking met de regionale overheden en sectoren de kabinetsbesluiten voor over de zoetwatervoorziening in Nederland. Voor de besluitvorming binnen het Deltaprogramma, eind 2014, levert het deelprogramma Zoetwater: strategieën voor een toekomstig duurzame zoetwatervoorziening in Nederland voor de lange termijn. De regio Zuidwestelijke Delta / Rijnmond-Drechtsteden levert hiervoor de komende jaren haar bijdrage 1 SAMENVATTING VAN DE KNELPUNTEN Knelpunten treden reeds in de huidige situatie op wanneer zoet water niet op het goede moment met de juiste waterkwaliteit op de goede plaats beschikbaar is. Lage rivierafvoer zorgt voor toename van de externe verzilting, zeker in combinatie met de klimaateffecten in het 'Stoom' en 'Warm' scenario. Inlaatpunt Gouda staat dan onder druk. Bij het eventueel zout maken van het Volkerak-Zoommeer neemt de verzilting van het Haringvliet sterker toe dan de klimaateffecten bij Stoom en Warm voor een maatgevende situatie. Door de toename van de externe verzilting neemt ook de beschikbaarheid van zoetwater uit het hoofdsysteem af (verdringingsreeks gaat in werking). Dit geldt voor alle deelgebieden die hun water onttrekken aan Volkerak-Zoommeer, Hollands Diep en Haringvliet terwijl er juist meer zoetwater nodig is voor doorspoelen (bestrijden interne verzilting en andere waterkwaliteitsverslechtering), peilbeheer en beregening. Ook stijgt de vraag naar drinkwater en industriewater. Concreet gaat het om West-Brabant en delen van Zeeland en Zuid-Holland zuid. Bij handhaving van de huidige beregeningscapaciteit nemen bij Stoom en Warm de vochttekorten in de bodem toe, wat zal leiden tot grotere opbrengstderving voor de landbouw. Dit effect is het sterkst in gebieden waar in het geheel niet beregend kan worden, zoals het grootste deel van de Zeeuwse eilanden. Ook het gebruik van de zoete regenwaterlenzen loopt tegen kritische grenzen aan door toename zoute kwel, afname neerslag en toename verdamping in de zomer. Tenslotte zakken bij Warm en Stoom ook de laagste grondwaterstanden in de zomer verder uit dan in de huidige situatie, wat mogelijk kan leiden tot extra bodemdaling. In het 'Stoom' scenario zal er meer zoetwater nodig zijn voor doorspoelen (bestrijden interne verzilting), peilbeheer en beregening en toename zoetwater gebruik door sectoren. De piekvraag naar zoetwater kan worden samengevat in de trits m3/s is nodig voor waterinlaat naar de polders plus onttrekking uit het Brielse Meer. 45 m3/s is de watervraag voor het Volkerak- Zoommeer (doorspoelen en open waterverdamping). De totale piekvraag bij de huidige waterhuishoudkundige inrichting is dan 100 m3/s (55 plus 45 m3/s). Indien de huidige 50% van het landoppervlak die geen aanvoermogelijkheid heeft (grootste deel van de Zeeuwse eilanden) in 2050 wel volledige aanvoer zou krijgen, zou de piekvraag toenemen met 45 m3/s. De zeer droge maanden van 2011 illustreerden hoe nijpend knelpunten kunnen worden, met name in de Zuidwestelijke Delta en het westen van Nederland. Het chloridegehalte van het Volkerak- Zoommeer liep bijvoorbeeld zodanig hoog op dat inlaten voor regionale watersystemen moesten worden gesloten. Er wordt verwacht dat in het 'Stoom' scenario in 2050 deze situatie veel vaker en langer zal optreden. 1 In deze rapportage wordt gesproken over de Zuidwestelijke Delta, inclusief Rijnmond-Drechtsteden ten zuiden van de Nieuwe Waterweg. Met als uitlopers via de Brielse meer leiding naar Delfland en via de Hollandse IJssel naar Gouda. Alles ten noorden van de Nieuwe Waterweg is onderdeel van de knelpuntenanalyse Midden en West Nederland. 6

7 DE FOTO VAN 2011 Zoet water is van groot belang voor de leefbaarheid en de economie in de Zuidwestelijke Delta. Het wordt gebruikt voor drinkwater en proceswater voor de industrie. Het is een essentieel productiemiddel voor de landbouw en glastuinbouw. Zoet water wordt ook ingezet voor peilhandhaving en regulering van de waterkwaliteit 2. In de Zuidwestelijke Delta komt water beschikbaar via een natuurlijk basissysteem. Dit bestaat uit neerslagafhankelijke zoetwaterlenzen boven op het zoutbrakke grondwatersysteem. Aanvullend wordt zoet water aangevoerd vanuit het hoofd- en regionale watersysteem. Tot slot wordt water aangevoerd via buisleidingen ( kunstmatige aanvoer ). Op dit moment zijn er bij het aanbod van zoet water een aantal aandachtspunten. In grote delen van de Zuidwestelijke Delta is permanent sprake van intensieve zoute kwel (natuurlijk basissysteem). Daardoor staat in sommige gebieden de zoetwaterlens onder druk, in het bijzonder op Schouwen-Duiveland. Bij de aanvoer van zoet water uit het hoofd- en regionale watersysteem bestaan de volgende knelpunten: In een verziltingsjaar jaar lopen de chloridegehalten in de Hollandse IJssel door verzilting van de Nieuwe Waterweg te hoog op. Dan moeten inlaatpunten voor zoet water geruime tijd dicht. Dit betreft onder meer de inlaat bij Gouda, die van belang is voor heel West- Nederland. Bij de inlaat Bernisse, waar zoet water uit het Spui wordt ingelaten voor Delfland, Voorne- Putten en de industrie in de Rijnmond, treedt incidenteel achterwaartse verzilting vanuit de Nieuwe Waterweg op. Hierdoor moet de inlaat van zoet water enkele keren per jaar gestaakt worden. Dankzij de buffercapaciteit van het Brielse Meer hoeft dit niet meteen tot problemen te leiden. Wel kan de interne verzilting van het Bernisse / Brielse Meer systeem reeds in de huidige situatie knelpunten veroorzaken voor de zoetwatervoorziening. Meer systeemkennis van het Bernisse / Brielse Meer systeem is daarom gewenst. In de zomermaanden leidt de slechte waterkwaliteit (blauwalg) van het Volkerak- Zoommeer ertoe dat de inlaatpunten gesloten worden. Daardoor kan er geen zoet water worden ingelaten. Door toename van het zoutlek bij de Krammersluizen is het chloridegehalte van het Volkerak-Zoommeer de afgelopen jaren gestegen, en is het gewenste doorspoeldebiet voor het Volkerak-Zoommeer toegenomen. In 2011 leidde het hoge chloridegehalte ook tot inlaatstops voor de regionale systemen. Bij normale rivierafvoeren is het aanbod vanuit het hoofdsysteem voldoende om in de piekvraag te voorzien, maar in perioden met lagere rivierafvoeren kunnen knelpunten ontstaan. Voor het Volkerak-Zoommeer en andere (polder)inlaatpunten worden dan in het kader van de verdringingsreeks inlaatstops afgekondigd om daarmee verzilting van de inname punten Bernisse (industriewater) en Scheelhoek (drinkwater) te beperken. De aanvoer via regionale beken (West-Brabant en Zeeuws Vlaanderen) valt praktisch droog in droge perioden. In droge jaren is er een tekort aan voldoende zoetwater voor de landbouw in de gebieden die geen extra aanvoer van zoet water kunnen ontvangen. DE OPGAVE Voor de verwachte ontwikkeling van het klimaat en de economie is gebruik gemaakt van de Deltascenario s. De scenario s bevatten zowel voor de verwachte klimaatsverandering als de sociaaleconomische ontwikkeling tot 2050 relevante parameters. Scenario s Rust en Druk zijn gebaseerd op het G-scenario van het KNMI (2006) en de scenario s Stoom en Warm op het W+ scenario van het KNMI (2006). 2 Voor zoet water is een belangrijke vraag hoe we in tijden van watertekort de beschikbare hoeveelheid zoet water verdelen en welke prioritering hieraan ten grondslag ligt. Dit wordt uitgewerkt in de Deltabeslissing Zoetwater. 7

8 Bij een snel veranderend klimaat (Deltascenario s Stoom en Warm) zullen veranderingen in neerslag, verdamping, zeespiegelstijging en verzilting, van invloed zijn op vraag en aanbod van zoetwater, zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij een snelle groei van bevolking en economie (Deltascenario s Stoom en Druk) zal sprake zijn van een stijgende vraag naar zoet water, vooral drink- en industriewater. De impact van de scenario s op de Zuidwestelijke Delta verschilt van gebied tot gebied, afhankelijk van de wijze waarop zoetwater wordt verkregen en de omvang van de vraag van afnemers. In deze 2 e fase van de probleemanalyse is de impact van de Deltascenario s op vraag en aanbod van zoetwater tot 2050 bekeken. Waar mogelijk is, bijvoorbeeld voor de interne verzilting, een doorkijk naar 2100 gemaakt. Voor de socio-economische ontwikkeling is de horizon van 2050 echter al erg ver. Voor de landbouw in de Zuidwestelijke Delta reiken de prognoses van het LEI op dit moment bijvoorbeeld niet verder dan circa NATUURLIJK BASISSYSTEEM: BELEIDSOMSLAGPUNTEN ONZEKER Gebieden zonder wateraanvoer (50% van de landoppervlakte in de Zuidwestelijke Delta) zijn geheel afhankelijk van het natuurlijk basissysteem. Het natuurlijk basissysteem zal bij een gematigde klimaatsverandering (scenario s Rust en Vol) profiteren van toenemende neerslag over het jaar heen. Bij snelle klimaatontwikkeling (scenario s Stoom en Warm) zullen droge zomers vaker voorkomen en zal de interne verzilting toenemen. Hiermee komt het natuurlijk basissysteem in de hele delta verder onder druk te staan. In de scenario s Stoom en Warm zal in een droog jaar een verdampingsoverschot optreden, met een toenemend vochttekort in de bodem als gevolg (in 2050 in een droog jaar een verdubbeling ten opzichte van nu). Door uitputting van zoete regenwaterlenzen kan de zoute kwel tot in de onverzadigde zone infiltreren, wat leidt tot schade aan het gewas. De aanvoer vanuit de regionale beken (West-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen) zal bij Stoom en Warm nog verder afnemen. Bij de uitputting van de zoetwaterlenzen speelt ook het huidige drainagesysteem in de landbouw een rol. Hierbij wordt het winterse neerslagoverschot afgevoerd naar de sloot, waardoor de regenwaterlens niet extra wordt gevoed. Er is gebiedsspecifiek onderzoek nodig om te bepalen of en waar er een omslagpunt in het natuurlijk basissysteem optreedt. Cruciale vraag is waar en wanneer zoetwaterlenzen door verdroging en het verlies aan zoet water via drainage verdwijnen. Vooral de cumulatieve effecten van achtereenvolgende droogtejaren vereisen aandacht. AANVOER VAN WATER VIA HOOFD- EN REGIONALE WATERSYSTEEM ONDER DRUK Interne verzilting door zoute kwel komt, direct of indirect, in het regionale watersysteem terecht. In gebieden waar slootwater wordt gebruikt voor de beregening van landbouwgewassen, zal bij snelle klimaatontwikkeling (scenario s Stoom en Warm) meer externe aanvoer van water nodig zijn voor het zoetspoelen van het regionale watersysteem. Daarnaast is er ook meer zoet water nodig voor drinkwater en industrie. Of deze extra behoefte aan zoet water tot een knelpunt leidt in 2050 hangt af van de beschikbare aanvoer vanuit het hoofdwatersysteem en vanuit de regionale beken (West-Brabant en Zeeuws- Vlaanderen). Hiermee krijgt de analyse een (inter)nationale dimensie. De extra vraag naar zoet water in de delta kan niet los worden gezien van de extra vraag naar zoet water bovenstrooms. In scenario s met snelle klimaatontwikkeling (Stoom en Warm) zal de rivierafvoer in het hoofdwatersysteem in de zomer sterk dalen. In combinatie met zeespiegelstijging zal de indringing van zout ( externe verzilting ) toenemen. Hierdoor wordt het steeds lastiger om zoet water in te laten vanuit het hoofdwatersysteem. De verzilting van de Hollandse IJssel die zich thans ongeveer eens per 7 jaar voordoet zal langduriger optreden en met hogere chloridegehalten. Als de inlaat bij Gouda langer gesloten moet worden, wordt de afhankelijkheid van West-Nederland van alternatieve zoetwateraanvoer zoals de KWA groter. Bij de scenario s Stoom en Warm is hier een beleidsomslagpunt voor 2050 waarschijnlijk. 8

9 Voor het inlaatpunt Bernisse blijft de verzilting van het hoofdsysteem ook bij Stoom en Warm beperkt. Wel is nader onderzoek gewenst naar de factoren die verzilting binnen het Bernisse / Brielse Meer systeem veroorzaken, en of die bij Stoom en Warm veranderen. De strategische zoetwatervoorraad voor Zuidwest-Nederland wordt gevormd door de Biesbosch spaarbekkens, het Hollandsch Diep en het Haringvliet. Bij lagere rivierafvoeren komt de voorraad in het Hollandsch Diep en Haringvliet onder druk te staan, vanwege de inwerkingtreding van de verdringingsreeks. Om de chloridegehaltes voor de inlaten Scheelhoek en Bernisse onder de 150 mg/l te houden moeten dan inlaten naar het Volkerak-Zoommeer en naar polders worden gestopt. MOGELIJKE BELEIDSOMSLAGPUNTEN EN OPLOSSINGSRICHTINGEN Uit de analyse blijkt dat bij de scenario s Stoom en Warm een mogelijk beleidsomslagpunt plaats vindt voor het natuurlijk basissysteem, en voor de inlaat van Gouda. Het is zaak om in de komende decennia de feitelijke ontwikkeling van het klimaat goed te volgen om te zien of het klimaat zich inderdaad zo snel ontwikkelt als aangenomen in Stoom en Warm. Er zijn twee andere mogelijke ontwikkelingen die ook met een beleidsomslagpunt gepaard kunnen gaan. Ten eerste is het bij de scenario s Stoom en Warm denkbaar dat het aanbod van water vanuit andere delen van het internationale stroomgebied afneemt, waardoor niet meer voorzien kan worden in de extra behoefte aan zoet water in de Zuidwestelijke Delta. Ten tweede kunnen komende Deltabeslissingen voor het Nederlandse watersysteem belangrijke gevolgen hebben voor de zoetwater voorziening in de Zuidwestelijke Delta. 9

10 1. INLEIDING Deltaprogramma Met het Deltaprogramma bereidt Nederland zich voor op de lange termijn gevolgen voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening, als gevolg van de klimaatverandering en verwachte socioeconomische ontwikkelingen. Naar verwachting is op lange termijn ( ) de huidige zoetwatervoorziening niet vanzelfsprekend en zal er in de toekomst niet op ieder moment en op elke plek voldoende zoetwater van de juiste kwaliteit beschikbaar zijn. In het deelprogramma Zoetwater bereidt het rijk in nauwe samenwerking met de regionale overheden en sectoren de kabinetsbesluiten voor over de zoetwatervoorziening in Nederland. Voor de besluitvorming binnen het Deltaprogramma, eind 2014, levert het deelprogramma Zoetwater: strategieën voor een toekomstig duurzame zoetwatervoorziening in Nederland voor de lange termijn. De regio Zuidwestelijke Delta / Rijnmond-Drechtsteden (in deze rapportage samengevat tot Zuidwestelijke Delta) levert voor bovengenoemde de komende jaren haar bijdrage. In deze rapportage wordt gesproken over de Zuidwestelijke Delta, inclusief Rijnmond- Drechtsteden ten zuiden van de Nieuwe Waterweg. Met als uitlopers via de Brielse meer leiding naar Delfland en via de Hollandse IJssel naar Gouda. Alles ten noorden van de Nieuwe Waterweg is onderdeel van de probleemanalyse Midden en West Nederland. Fasering deelprogramma Zoetwater Om tot bovenstaand resultaat te komen, kent het proces tot medio 2014 een viertal fasen. Werkend van grof naar fijn bouwt elke volgende fase voort op de resultaten van de vorige fase. In eerste fase is een probleemanalyse uitgevoerd. Hiertoe heeft het rijk samen met alle zeven regio s (zie figuur) inzichtelijk gemaakt waar knelpunten voor diverse watervragende functies liggen. Zowel rijk als de regio s voeren zelfstandig een eigen probleemanalyse uit. In het zoetwater vraagstuk is een grote samenhang en afhankelijkheid tussen regio s onderling en rijk-regio. Dit vraagt om uitwisseling van kennis, regie, een bepaalde mate van uniformering van methoden en modelinstrumentarium. De in maart 2012 opgeleverde 2 e fase probleemanalyse zal nog verder worden verfijnd, zodat uiterlijk in mei 2013 (3 e fase) een definitieve probleemanalyse zoetwater beschikbaar is. Op basis van de probleemanalyse worden mogelijke oplossingsrichtingen uitgewerkt, waarna de meest kansrijke strategieën worden getrechterd (fase 2). Een tweede trechtering volgt in fase 3, waarna in fase 4 een voorstel kan worden gedaan voor een voorkeursstrategie voor een duurzame zoetwatervoorziening in Nederland. Plangebied: Rijn- en Maas monding De Rijn- en Maasmonding zijn van grote betekenis voor Nederland. Door beheer van de Haringvlietsluizen is de afvoer via de Nieuwe Waterweg te regelen, en daarmee tot op zekere hoogte de verzilting van het benedenrivierengebied. Grote hoeveelheden Zoetwater van de grote rivieren zijn nodig om de indringing van zout door de Nieuwe Waterweg tegen te gaan. Bij lage 10

11 afvoeren lukt dit niet meer. De vraag is aan de orde of er geen technisch- en maatschappelijk haalbare en kosteneffectieve oplossingen te bedenken zijn om in tijden van droogte en zoetwater tekort de zoetwatervoorziening veilig te stellen. Oplossingen die worden ingezet tbv een duurzame zoetwatervoorziening en een effectievere zoutbestrijding kunnen een effect hebben op een veel groter gebied. Er is in ieder geval een impact op de Zuidwestelijke Delta, West-Nederland en het Rivierengebied. Omdat oplossingen voor de (toekomstige) zoetwater knelpunten voor de Zuidwestelijke Delta ook buiten dit gebied kunnen liggen en ook de effecten van die oplossingen buiten de delta kunnen optreden, wordt de probleemanalyse lange termijn zoetwater uitgevoerd voor de gehele delta, inclusief de Maas- en Rijnmonding 3. Het plangebied beslaat een groot deel van de regio Rijnmond- Drechtsteden en de gehele Zuidwestelijke Delta. Het plangebied wordt begrensd door de Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas, de Biesbosch, de overgang van klei naar zandgronden in West Brabant, het Nederlandse deel van het Schelde-estuarium, de kuststrook en Voordelta. De zoetwatervoorziening van het Hoogheemraadschap Delfland, Schieland en de Krimpenerwaard en Rijnland zijn in hoge mate mede afhankelijk van de keuzen die worden gemaakt in het gebied van Rijnmond-Drechtsteden en de Zuidwestelijke Delta. Deze twee gebieden zijn dan ook nauw betrokken bij de totstandkoming van de probleemanalyse. De watervraag en aanbod bij de inlaatpunten Gouda (inlaat voor Rijnland, Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard) en Bernisse (inlaat voor Delfland) worden als randvoorwaarde meegenomen in de afwegingen. Het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt wordt uitgevoerd in de regio West-Nederland. Het plangebied wordt gekenmerkt door de overgang van land en zee en deltawateren, zowel zoet als zout en zowel stromend als stilstaand. Het is een blauwgroen gebied dat nauwe banden heeft met de omliggende Nederlands-Vlaamse stedenring. Het Rijnmondgebied, de Drechtsteden en het aansluitende Haringvliet, Hollands Diep en daarmee in verbinding staande wateren (Noordelijke Deltabekken) vormen de overgangszone tussen de Noordzee en de rivieren Rijn en Maas. Kenmerkend voor dit gebied is dat de waterstanden, stroming en sedimenttransporten beïnvloed worden door zowel de zee als de rivieren. Zee- en rivierprocessen ontmoeten elkaar hier. De zuidwestelijke delta is het eindpunt waar de grote rivieren Rijn, Maas en Schelde in zee uitkomen. Daarmee maakt de Rijn-Maas-Schelde Delta deel uit van (inter)nationale watersystemen en is de inrichting ervan medebepalend voor de veiligheid van grote delen van Nederland en Vlaanderen. 3 Er zijn ook knelpunten en oplossingsmogelijkheden buiten het plangebied ZWD-RD. Bijvoorbeeld oplossingen bovenstrooms (Vlaanderen, Wallonië, Duitsland). Deze worden in deze analyse vooralsnog buiten beschouwing gelaten, maar hier ligt wel een taak voor het landelijke programma zoetwater. 11

12 2. ZOETWATER PROBLEEMANALYSE 2.1 CENTRALE VRAAG Om strategieën voor de toekomstige duurzame zoetwatervoorziening in Nederland voor de lange termijn te kunnen bedenken, wordt nu eerst een probleemanalyse uitgevoerd. De centrale vraag hierbij is (bron: Handreiking rijk-regio, Deltaprogramma/ Zoetwater, januari 2011): hoe verhouden watervraag en -aanbod van juiste kwaliteit zich in de toekomst ten opzichte van de huidige situatie (2011/2012); en welke knelpunten per watervragende functie vloeien daaruit voort. 2.2 AANPAK PROBLEEMANALYSE ZUIDWESTELIJKE DELTA Stapsgewijze opbouw analyse De opzet van de probleemanalyse is verbeeld in onderstaand schema. Het schema krijgt invulling op elk van de Zuidwestelijke Delta thema s: veiligheid, zoetwater, economie en ecologie. De hoofdlijn in het verhaal volgt de kolom in het midden: Allereerst wordt een foto van de Zuidwestelijke Delta anno 2011 gemaakt. Die beschrijft voor zoetwater - de huidige situatie vraag en aanbod zoetwater, en biedt het startpunt voor de verdere analyse. Vervolgens worden mogelijke toekomstbeelden vraag en aanbod zoetwater in de Zuidwestelijke Delta ontwikkeld voor de perioden (met een doorkijk naar 2100). De probleemanalyse resulteert zo in inzichten in knelpunten op lange termijn, inzicht in de houdbaarheid van het vasthouden aan het huidige overheidsbeleid, en de noodzaak van wezenlijk nieuw beleid. Om de toekomstbeelden te kunnen ontwikkelen, zijn op twee punten veronderstellingen nodig (aan weerskanten van het schema): Mogelijke ontwikkelingen in de omgeving waarop de Zuidwestelijke Delta geen invloed heeft, maar waarmee het zeker te maken zal krijgen. Die worden weerspiegeld in Deltascenario s voor klimaat en economie. Zie hoofdstuk 3 voor een nadere onderbouwing van de Deltascenario s. De rol van de overheid. In eerste instantie gaan we uit van een beleidsarme overheid ( referentie ), een overheid die inspeelt op opgaven door huidige beleidslijnen (en budgetten) in de toekomst te continueren. Mocht in de analyse blijken dat daarmee opgaven onvoldoende aangepakt kunnen worden, dan brengen we mogelijke nieuwe beleidslijnen in beeld. 12

13 In de hierna volgende hoofdstukken worden deze stappen uitgewerkt en de resultaten samengevat. Ad 1. Huidige situatie (Foto 2011) en indicatoren. De watervraag en het wateraanbod worden in kaart gebracht voor de verschillende watervragende functies op basis van indicatoren. De belangrijkste indicatoren die in beeld worden gebracht zijn de piekvraag naar zoetwater vanuit het hoofdsysteem, de vochttekorten in de bodem en de (veranderingen van) laagste grondwaterstanden. Ad. 2 Referentie Zoetwater. Om een uitspraak te kunnen doen over de toekomstbeelden voor de Zuidwestelijke Delta is het nodig een uitspraak te doen over het (water) beleid richting 2050 (en 2100) ten aanzien van het zoetwaterbeheer. Het huidige autonome zoetwater beleid is de basis voor het beleid van de overheid tot Ad 3. Deltascenario s. Op nationaal niveau is afgesproken dat de zogenaamde Deltascenario s worden gebruikt. Deze 4 Deltascenario s bestaan uit een combinatie van de KNMI klimaatscenario s (G of W+) en een WLO scenario's (Global economy en Regional Community). De impact van de klimaatsverandering en de sociaal economische ontwikkeling tot 2050 op de vraag en aanbod van zoetwater worden hier uitgewerkt. Ad 4. Toekomstbeelden 2050 De uitkomsten uit de Deltascenario s, afgezet tegen de Foto 2011 en uitgaande van het referentiebeleid, geven een beeld van de vraag en aanbod van zoetwater in 2050, voor de verschillende zoetwater afhankelijke sectoren. Ad 5. Knelpunten. De huidige knelpunten komen in beeld per deelgebied in de delta door de actuele situatie (2011) te toetsen aan de chloridenormen. De toekomstige knelpunten komen in beeld door de impact van de klimaatontwikkeling af te zetten tegen de actuele situatie (2011) en de vraag naar zoetwater in de delta in 2050 af te zetten tegen het landelijke aanbod van zoetwater in Het landelijke aanbod zoetwater is afhankelijk van het aanbod van zoetwater bovenstrooms (Duitsland en Vlaanderen) en de regionale vraagverwachtingen. NB. In het afstemoverleg Zuidwestelijke Delta is begin 2012 geconstateerd dat het gewenst is dat in het landelijke Deltaprogramma een eenduidige definitie wordt vastgesteld van wat een knelpunt is. Op de Zeeuwse eilanden is bijvoorbeeld nooit zoetwateraanvoer geweest. Hierdoor zijn de vochttekorten en interne verzilting hier relatief hoog, maar vraag is of dit een knelpunt is of niet. De vraag is of de referentiesituatie het ijkpunt is, of objectieve normen. 13

14 2.3 WIJZIGINGEN IN KPA 2.0 TEN OPZICHTE VAN KPA 1.0 In de knelpuntenanalyse 2.0 zijn ten opzichte van de knelpuntenanalyse 1.0 de volgende wijzigingen opgetreden, en toegevoegd aan de rapportage: Het NHI 2.1, dat de basis vormde voor de KPA 1.0 is door Deltares verbeterd tot een nieuwe versie 2.2. Onder andere de beregening is hierin duidelijk verbeterd (toegenomen). In de KPA 2.0 is ook de piekvraag in de droogste decaden van de kenmerkende droogtejaren in beeld gebracht. Dit op basis van een combinatie van NHI 2.2 resultaten en regionale metingen en ervaringscijfers. De vochttekorten in de kenmerkende droogtejaren zijn in beeld gebracht, en de veranderingen daarin bij het W+ klimaatscenario. De laagste grondwaterstanden, en de veranderingen daarin bij het W+ klimaatscenario, zijn in beeld gebracht. Voor de interne en externe verzilting zijn door Deltares nieuwe berekeningen op landelijk niveau uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn opgenomen. Voor het inlaatpunt Bernisse zijn de berekende knelpunten daarbij afgenomen ten opzichte van KPA 1.0. Er is ingezoomd op het Bernisse / Brielse meer systeem, en de interne knelpunten die zich daar kunnen voordoen door hoge chloridegehalten. De problematiek met betrekking tot blauwalgen, bruinrotbacterie en KRW-doelstellingen is verder beschreven. De conclusies zijn aangepast naar aanleiding van de nieuwe resultaten. 2.4 UITGANGSPUNTEN VOOR DE PROBLEEMANALYSE De volgende uitgangspunten zijn gezamenlijk door Rijk en regio afgesproken voor het opstellen van deze probleemanalyse (bron: Handreiking rijk-regio, Deltaprogramma/ Zoetwater, januari 2011 Algemeen Voor de analyse van watervraag en aanbod is inhoudelijk afgestemd met de regio's west en midden Nederland. De analyse wordt voor het gehele watersysteem (oppervlakte- en grondwater) uitgevoerd. Het rijk neemt de internationale ontwikkelingen in de grensoverschrijdende rivieren Rijn en Maas mee in de analyse. De regio is verantwoordelijk voor het meenemen van internationale ontwikkelingen in regionale grensoverschrijdende beken en kleine rivieren. Waar nu geen externe zoetwater aanvoer is, is voor de toekomst in de analyse ook uitgegaan van geen externe zoetwater aanvoer. Deltascenario s Voor de nulsituatie (jaar 2011) en voor het zichtjaar 2050 zijn eind 2011 met het NHI 2.2 de Deltascenario's doorgerekend. Het NHI 2.2 is een verbeterde versie van het NHI 2.1, waarop de knelpuntenanalyse 1.0 was gebaseerd. De vier Deltascenario s bestaan uit een combinatie van een KNMI-scenario (G of W+) en een WLO-scenario (Global Economy en Regional Community)4. In pararaaf 3.2 worden de verschillende KNMI- en WLO-scenario s kort beschreven. Voor de hydrologische analyse zijn met het NHI 2.2 voor de vier Deltascenario s een drietal karakteristieke droogtejaren doorgerekend: 1967 (normaal jaar / gemiddeld jaar), 1976 (extreem droog jaar) en 1989 (matig droog jaar / 1:10 droog jaar). Voor de regionale knelpuntenanalyse zijn de Huidige situatie en het scenario Stoom tot op deelgebiedniveau beschouwd, om de bandbreedte voor de watervraag in beeld te brengen. In de landelijke synthese medio 2011 is geconstateerd dat met betrekking tot de zoetwatervoorziening W+ Warm zich nauwelijks onderscheidt van W+ Stoom. Voor de huidige situatie, G Rust en G Druk geldt onderling hetzelfde. Ter illustratie dienen de volgende afbeeldingen. 4 Gezamenlijk spannen de vier Deltascenario s voor het hele speelveld de mogelijke toekomsten op. 14

15 Gemiddelde neerslagtekorten in het huidige klimaat, en in 2050 bij scenario G en W+ bron: Deelprogramma Zoetwater. Synthese van de landelijke en regionale knelpuntenanalyses Gemiddelde maandafvoeren van de Rijn in het huidige klimaat (blauwe lijn), bij G- scenario (groene lijn) en W+-scenario (rode lijn) in 2050 bron: Deelprogramma Zoetwater. Synthese van de landelijke en regionale knelpuntenanalyses Redenen om de Huidige situatie als vertrekpunt te nemen zijn: - de Huidige situatie is qua klimaat en rivierafvoeren vergelijkbaar met het G- klimaatscenario in 2050, en daarmee qua klimaat met de Deltascenario s Rust en Druk. - De resultaten van het NHI voor de Huidige situatie kunnen worden getoetst aan ervaringscijfers van de regionale waterbeheerders. De overige Deltascenario s Rust, Druk en Warm zijn alleen kwalitatief beschouwd, voor het zichtjaar Ontwikkelingen die niet, onvolledig of incorrect in de WLO-scenario s zijn opgenomen kunnen apart door de regio s worden meegenomen. Regio s zijn vrij om ook gepland en nog niet vastgesteld beleid mee te nemen. Deze optie is in de regio besproken. Duidelijk is dat de sociaaleconomische ontwikkelingen geen volledig beeld schetsen. Zo is o.a. de impact van de ontwikkelingen van de Vlaamse regio (Antwerpen!) niet meegenomen in de Deltascenario s. Ook de ontwikkelingen in Duitsland zijn niet meegenomen (heeft mogelijk consequenties voor het wateraanbod in de toekomst). Deltamodel 15

16 Voor de landelijke analyse, maar ook voor de definitieve probleemanalyse wordt het Deltamodel ingezet. Het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI 2.2) en SOBEK (t.b.v. landelijke waterverdeling en waterkwaliteit) is onderdeel van dit Deltamodel. Ook voor de Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden vormt het Deltamodel het basis-modelinstrumentarium. Dit vanwege de samenhang met het hoofdsysteem, maar ook omdat het Deltamodel het enige gebiedsdekkende modelinstrumentarium voor de regio is. In de analyse voor de deelgebieden in de delta zijn de NHI 2.2 resultaten aangevuld met uitkomsten en resultaten uit bestaande (regionale) studies en onderzoeken en een regionale analyse van de piekvraag. Daarnaast zijn bepaalde, voor het zoetwater vraagstuk relevante, processen zo gedetailleerd en locatiespecifiek (o.a. zoetwaterlenzen en interne verzilting in de Zuidwestelijke Delta) dat deze alleen correct kunnen worden meegenomen op basis opgeschaalde informatie van gedetailleerde regionale modellen. Zeker in regio s waar dit in sterke mate speelt zal het NHI moeten worden versterkt met regionale detailinbreng. Zowel het Deltamodel als de regionale gegevens bevatten onzekerheden en onnauwkeurigheden, die doorwerken in de uitkomsten. De uitkomsten moeten daarom niet absoluut worden genomen, maar kunnen in de praktijk binnen bepaalde bandbreedtes variëren. 16

17 3. REFERENTIE ZOETWATERBELEID & DELTASCENARIO S 3.1 REFERENTIE BELEID VOOR ZOETWATER Om een uitspraak te kunnen doen over de toekomstbeelden voor de Zuidwestelijke Delta is het ook nodig een uitspraak te doen over het beleid richting 2050 en 2100 voor het zoetwaterbeheer. Uitgaande van een beleidsarme (er komen geen ingrijpende wijzigingen van het beleid) toekomst is dit het zogenaamde Referentie beleid zoetwater, zie onderstaande overzicht. Referentie - Vastgesteld Beleid tot 2015 De Nationale Verdringingsreeks en bestaande LCW-afspraken. De volgende locaties blijven in stand: De huidige inlaatpunten en richtwaarden voor zoetwater inname voor drink- en industriewater 5. De huidige inlaatpunten aan het hoofdwatersysteem voor de regionale watersystemen. De huidige grondwaterwinningen. De huidige beheersregels van de waterschappen: Vasthouden-bergen-afvoeren (WB21); Beheer zoetwater bij de inlaatpunten; Beheer doorspoelen. Huidige waterakkoorden: Volkerak-Zoommeer Brielse meer Hollandse IJssel Oosterhout Vastgesteld budget voor bovenstaand beleid (tot en met 2015). Referentie Gecontinueerd Beleid van 2015 tot 2050 Idem aan Referentie- Vastgesteld beleid, maar met na 2015 bescheiden financiële middelen (maximum huidige niveau) tbv beheer en onderhoud. Hier worden geen structurele ingrepen (beleidswijzigingen) van gefinancierd. Er is meer lopend beleid dan hierboven samengevat. Zo heeft de provincie Zuid-Holland in haar waterbeheerplan aangegeven dat nieuwe maatregelen/inrichtingen niet mogen leiden tot een toename van de zoetwatervraag. Ook zijn er per provincie en waterschap aparte regels ten aanzien van het instellen van een beregeningsverbod, dat wordt ingesteld bij een tekort aan zoet water. Hoe wordt met dat type beleid omgegaan in het DP? Nationale verdringingsreeks De verdringingsreeks geeft aan welke zoetwater gebruikers voorrang krijgen in tijden van waterschaarste. Voor een overzicht van de categorieën en prioriteiten zie onderstaande figuur. 5 In bijlage 4 zijn de actuele richtwaarden voor zoetwater gebruik en inname van zoetwater samengevat. 17

18 Bron: Nationaal Waterplan, 2009 Voorgenomen beleid Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta (Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, 2010): Alternatieve zoetwatervoorziening rondom Volkerak-Zoommeer Het in het Uitvoeringsprogramma benoemde project Aanleg alternatieve zoetwatervoorziening rondom Volkerak-Zoommeer (Zoetwater Advies Stuurgroep ZWD, 2009) is relevant voor de lange termijn analyse. Het betreft het pakket aan maatregelen nodig om de zoetwatervoorziening te regelen bij een zout Volkerak-Zoommeer. Besluitvorming hierover heeft nog niet plaatsgevonden maar kan op korte termijn plaatsvinden (eind 2012, begin 2013). In 2011 heeft voor dit project een robuustheidanalyse plaats gevonden. In een volgende fase van de probleemanalyse zal worden gekeken of het zout maken van het Volkerak-Zoommeer en de aanleg van de alternatieve zoetwatervoorziening een no-regret maatregel is richting toekomst. Ter illustratie is in bijlage 5 de impact van een zout VZM, incl. uitgevoerde maatregelen uit het Zoetwater Advies, op de zoetwater inname punten in het benedenrivierengebied samengevat. 3.2 DELTASCENARIO S Voor de verwachte ontwikkeling van klimaat en economie op lange termijn zijn 4 Deltascenario s opgesteld. De scenario s bevatten zowel voor de verwachte klimaatsverandering als de sociaaleconomische ontwikkeling tot 2050 relevante parameters. Rust en Druk zijn gebaseerd op het G-scenario van het KNMI (2006) en Stoom en Warm op het W+ scenario van het KNMI (2006). In onderstaande tabel staan trends uit de verschillende deltascenario s, relevant voor het zoetwaterbeheer. 18

19 Deltascenario s: overzicht landelijke kentallen DRUK DRUK De volgende ontwikkelingen zijn met name relevant: Toename van de neerslag in de winter in alle scenario s; In alle scenario s is er toename van verzilting in het benedenrivieren gebied; In de scenario s Stoom en Druk is er een toename van de vraag naar drink- en industrie water (in deze analyse is gewerkt met respectievelijk +25% en + 121%); In de scenario s Rust en Warm is er een afname van de vraag naar drinkwater en een toename van de vraag naar industrie water (in deze analyse is gewerkt met respectievelijk -6% en + 33%). 19

20 4. ZOETWATER IN DE DELTA: FOTO DE DELTA EN HET BELANG VAN ZOETWATER Nederland is een delta, gevormd door Rijn, Maas, Eems en Schelde, in samenspel met de invloeden van de Noordzee. De veranderingen in de delta zijn goed zichtbaar op de kaart van de Zuidwestelijke Delta in de 17 e eeuw, in vergelijking met de delta nu. Anno 2011, zijn de eilanden verbonden met dammen en sluizen en is land ontgonnen en ingepolderd. De aanleg van de deltawerken, na de overstroming in 1953, heeft het gebied ingrijpend veranderd. Het estuarium is nagenoeg gesloten, en bestaat uit een serie gesloten en halfgesloten bekkens, die zowel zoet (zoals het Haringvliet, Hollands Diep en Volkerak-Zoommeer) als zout (Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde) zijn. De zuidwestelijke delta is een groenblauw hart omringd door grote steden met Rotterdam en Antwerpen als hoekpunten. Het gebied kent vele waarden. Grote Natura 2000-gebieden, een karakteristiek landschap, havens en industrie, de belangrijke scheepvaartverbinding tussen Rotterdam en Antwerpen en de scheepvaartverbinding richting Duitsland. Economische dragers zijn o.a. de toeristische sector, recreatie op het strand en op het water, de visserij, de haven/industriële complexen in de Rijnmond, drinkwaterproductie en niet te vergeten de intensieve landbouwsector op de meer dan ha productieve landbouwgrond. Er is intensieve akkerbouw, maar ook groente, fruitteelt, glastuinbouw en bollen. Vooral de agrarische sector in Zuid-Holland en Brabant profiteren van een goede zoetwatervoorziening na de Deltawerken en kunnen internationaal concurreren. Maar ook de haven van Rotterdam is mede zo groot geworden door de aanwezigheid van zoetwater. De zuidwestelijke delta is een prachtige regio om te wonen, te werken en te recreëren. Het gebied staat echter onder druk (bron: Uitvoeringsprogramma ZWD , 2010), omdat: De Deltawerken veiligheid hebben gebracht, maar ook gevolgen voor de natuur, waterkwaliteit en de regionale economie. De afsluiting van de zeearmen heeft o.a. geleid tot waterkwaliteitsproblemen in het Volkerak-Zoommeer (blauwalgen). 20

21 wordt verwacht dat de zeespiegel stijgt, de bodem daalt, de rivierafvoer verandert en de vraag naar zoetwater als gevolg van een toename van de verzilting en de groei van de intensievere landbouw toeneemt. Zoetwatervoorziening na de Deltawerken Zoetwater speelt een belangrijke rol in de Zuidwestelijke Delta. Zoetwater wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater en proceswater voor de industrie. Zoetwater is essentieel voor de landbouw en glastuinbouw in de delta. Ook wordt zoetwater ingezet voor peilhandhaving en regulering van de waterkwaliteit. Zoetwater is de basis voor een leefbare en economisch vitale delta. Voor de aanleg van de grote compartimenteringdammen in de riviermondingen in de delta kon de zee, en daarmee het zout, nog diep doordringen in de delta. Het landgebruik had zich aangepast aan de beschikbaarheid van zoetwater. In bijgaande kaarten is met een rode lijn de zoet-zout grens aangeven. Op de bovenste kaart staat de grens omstreeks De provincie Brabant ligt nog aan zee. De onderste kaart geeft de situatie nu weer. Na voltooiing van de deltawerken zijn de eilanden onderling verbonden met dammen en keringen. De Deltawerken hadden tevens de zoetwatervoorziening als doel en er zijn grote zoetwaterbekkens ontstaan, zoals het Haringvliet, Hollandsch Diep en Volkerak-Zoommeer. Hierop is direct ingespeeld door de ruimtelijke functies. Voor waterbeheerders werd het mogelijk om zoetwater in te laten. Hier kon de landbouw in Zuid- Holland, West-Brabant en delen van Zeeland gebruik van maken. Waar vroeger met name traditionele akkerbouw werd beoefend bij een beperkte zoetwaterlevering, is nu een bijna onbeperkte aanvoer van zoetwater ontstaan, waardoor hoogrenderende van beregening en irrigatie afhankelijke teelten mogelijk zijn in het noordelijk en oostelijk deel van de delta. Hier komen bollenteelt, fruit, groente en glastuinbouw op grote schaal voor. Ook de industriële complexen in de delta en de drinkwatersector kregen de beschikking over een constante aanvoer van zoetwater van een goede kwaliteit en een laag chloride gehalte, met name door de aanleg van drie grote spaarbekkens in de Brabantse Biesbosch in de jaren Sinds de voltooiing van de deltawerken in de jaren tachtig is de beschikbaarheid en daarmee de afhankelijkheid van zoetwater sterk toegenomen. 21

22 Bron: Zoetwater Advies, Stuurgroep Zuidwestelijke Delta,

23 4.2 VERZILTING IN DE DELTA Elke kustdelta staat onder invloed van de zee en daarmee verzilting (zie tekstbox). Verzilting is een natuurlijk proces dat door de klimaatverandering in alle kustdelta s in de wereld een grotere impact zal gaan krijgen. Verzilting kan ook plaatsvinden door menselijke ingrepen in het watersysteem. O.a. de verdieping van de Nieuwe-Waterweg gedurende de laatste eeuw heeft geleid tot het verder binnendringen van de zee in het Rijnmondgebied. Ook de plannen voor het zout maken van het Volkerak-Zoommeer en het Kierbesluit Haringvlietsluizen kunnen tot verdere verzilting leiden. Bovendien zal in delen van de delta ook het grondwatersysteem langzaam aan verzilten: door inpolderingen en peilverlagingen zijn de laatste eeuwen polderpeilen lager dan de zee komen te liggen en vindt zoutwaterintrusie vanuit de zee en opkegeling van brak-zout grondwater plaats. Verzilting Vanuit de historische context heeft de term verzilting van oorsprong een negatieve klank: verzilting is het proces waarbij het water te zout wordt voor optimaal gebruik. Te zout is niet goed. Verzilting kan echter ook een positieve betekenis hebben, bijvoorbeeld bij het herstel van brakke natuurgebieden of verbetering van de waterkwaliteit. In de praktijk echter, wordt met verzilting niet zozeer de toename van zoutgehalten in het oppervlaktewater bedoeld, maar de huidige aanwezigheid van de zoute beïnvloeding van het oppervlaktewater. Dit geldt bijvoorbeeld voor de volgende twee definities (Witteveen+ Bos, Landelijke inventarisatie verzilting, 2011): externe verzilting duidt op de instroom van chloriderijk water van buitenaf, vanuit de rivieren of vanuit zee; interne verzilting duidt op de kwel van chloriderijk grondwater naar het regionaal oppervlaktewater, naar grondwateronttrekkingputten en de onverzadigde zone van (landbouw)gronden. In deze analyse wordt voornamelijk stil gestaan bij de volgende drie processen, die van belang zijn voor de zoetwatervoorziening in de delta: Zoute kwel in de polders, ook wel interne verzilting genoemd. Deze continue kwel van 'oud zout' neemt verder toe door peilaanpassing als gevolg van bodemdaling en door zeespiegelstijging; De effecten van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging en afname rivierafvoer in de zomer kunnen ook leiden tot een toename van indringing zoutwater in de delta: de zogenaamde externe verzilting; Verder kan het natuurlijk verloop van de achtergrondconcentraties van Rijn en Maas toenemen door een afname van de rivierafvoer. Interne verzilting Per deelgebied in de delta is sprake van een verschillende beleving en waardering van interne verzilting. Dit heeft te maken met de historie van het waterbeheer en de invloed daarvan op de mate van acceptatie van interne verzilting. Er is ook een duidelijke relatie met de verschillende gebruiksfuncties van het oppervlaktewater. Interne verzilting kan worden uitgedrukt in de zoutbelasting van het landoppervlak in een gemiddelde zomer in kg/ha/jr. Deze zoutvracht dient te worden afgevoerd en dit gebeurt via de regionale oppervlaktewatersystemen. Een hoge zoutbelasting hoeft niet per definitie te betekenen dat het lokale oppervlaktewater ook een hoog chloridegehalte heeft. Dit is vooral afhankelijk van de mate van doorspoeling met zoetwater. In het overgrote deel van de delta is sprake van interne verzilting. Locaties met hoge zoutbelasting komen voor op de Zuid-Hollandse eilanden Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee, in de westpunt van de Hoekse Waard en in de Zuid- en Noordplaspolder. De hoogste zoutbelasting in de delta wordt gemeten op Schouwen-Duiveland, Tholen, Zuid-Beveland en de zuidelijke polders van Walcheren. 23

24 Zoutvrachten van grondwater naar oppervlaktewater (huidige situatie) Zuid-Holland model Figuur: zoutvracht [kg/ha/jaar] T=2000. Zoutvrachten van grondwater naar oppervlaktewater (huidige situatie) Zeeland model (CONCEPT) Figuur - Zoutvracht [kg/ha/jaar] T=2010. Bron: Baaren, van, et al.,

25 Externe verzilting De waterbeheerders in West-Nederland is er alles aan gelegen om twee belangrijke zoetwaterinname punten, die bedreigd worden door externe verzilting, zoet te houden: De inname van zoetwater bij het Bernisse innamepunt aan het Spui (maximaal 150 mg Cl/l), tbv de zoetwatertoevoer naar de Bernisse, die op zijn beurt Voorne-Putten en het Brielse Meer voedt en via de Brielse Meer pijpleiding zoetwater levert aan Delfland en de industrie in de Rotterdamse haven. Het Brielse Meer is daarmee de zoetwater buffer voor een deel van het Rijnmondgebied (haven en industrieel complex), Voorne-Putten en Delfland (o.a. voor de glastuinbouwgebieden in het Westland). Een deel van de industrie in het Rijnmond gebied wordt overigens van zoet water voorzien vanuit de spaarbekkens in de Biesbosch, die niet worden bedreigd door externe verzilting. De inname van zoetwater bij Gouda ten behoeve van de aanvoer naar West-Nederland, waaronder de Greenports Boskoop, Duin- en Bollenstreek en Aalsmeer (maximaal 250 mg Cl/l); In het noordelijk deel van de delta dringt zeewater de Nieuwe Waterweg in. Er is sprake van een zouttong van circa 16 km afhankelijk van de rivierafvoer en het getij. Dit leidt bij lage rivierafvoeren tot verzilting van de regionale watersystemen van de Schie (door schut- en lekverliezen van de Parksluizen) en de Brielse Maas (door schut- en lekverliezen bij de Voornse sluis). Tevens treedt bij relatief lage rivierafvoeren in combinatie met stormopzet van zee achterwaartse verzilting van het Spui op via de Oude Maas. Bij zeer lage afvoer (< m3/s bij Lobith) treedt verzilting van de Hollandse IJssel op waardoor inname bij Gouda (Hoogheemraadschap van Rijnland) en gemaal Kroes te Moordrecht (Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard) moet worden gestaakt. Mogelijke alternatieve aanvoerroutes voor Gouda zijn de KWA en de Tolhuissluisroute. Onderstaande plaatje geeft een beeld van de externe verzilting zoals deze op 25 november 2005 is gemeten. De situatie in het plaatje is verzilting als gevolg van lage afvoer en een flinke stormopzet op zee. Normaal gesproken is bij laag water op zee de waterstand bij Moerdijk hoger waardoor zout water weer terug naar zee wordt gedrongen. In de situatie op het plaatje is de stormopzet op zee zodanig dat tijdens laag water de waterstand nog steeds hoger is dan bij Moerdijk. In dat geval is de stroomrichting in de Rijnmond dus ongeveer 18 uur landwaarts gericht en is de verzilting doorgedrongen tot op de Dordtse Kil en de Noord. De legenda geeft de concentratie chloride in grammen per liter. Gouda en Bernisse blijven zoet als er maar voldoende water van Rijn en Maas bij Rotterdam de zoutindringing in het Rijnmondgebied tegengaat. Normaal stroomt 70 a 80% van het zoetwater dat Nederland binnenkomt bij Rotterdam weer in zee om de zout indringing tegen te gaan. Bernisse Gouda Bron: Beijk, V.,

26 4.3 VERZILTING BERNISSE / BRIELSE MEER Externe verzilting van het Spui hoeft niet direct te leiden tot verzilting van het inlaatwater voor Delfland of de Rotterdamse industrie. Door de bergingscapaciteit van het Brielse Meer kan na sluiting van de inlaat aan het Spui (naar de Bernisse) de zoetwatervoorziening nog korte tijd doorgaan, afhankelijk van de weersomstandigheden, de onttrokken hoeveelheden zoetwater en eventuele peilopzet. Het is gewenst om meer inzicht in de duur van deze bufferperioden te krijgen. De afgelopen jaren is echter gebleken dat zich binnen het Bernisse / Brielse Meer systeem, ook in het zomerhalfjaar, toch knelpunten kunnen voordoen door verzilting, vanwege de volgende redenen: Interne verzilting door brakke kwel naar het Brielse Meer systeem (lopend onderzoek Deltares, resultaten in maart 2012 verwacht). Incidenten met zoutlekkage bij de spuisluis aan de noordwestkant van het Brielse Meer (inmiddels verbeterd). Zout water dat via interne of externe verzilting in het Brielse meer is gekomen is zwaarder dan zoet water en zakt daardoor dieper weg. Door opwaaiing kan dit zoute water echter (onverwacht) weer naar boven komen, tot het niveau van de innamepunten van Delfland en Evides. Bij lage waterstanden op het Spui neemt de capaciteit van de inlaat (onder vrij verval) vanuit het Spui naar de Bernisse af, waardoor het langer duurt voordat het Bernisse / Brielse Meer systeem weer is zoetgespoeld. Lage waterstanden op het Spui worden vooral door eb en vloed beïnvloed en nauwelijks door lage rivierafvoeren. Om deze effecten toe te lichten is het nodig om wat meer in detail naar de situatie van het Brielse Meer te kijken. In de navolgende afbeelding zijn de inlaatlocaties vanuit het Brielse Meer weergegeven, en de verversingstroomrichting (rode pijl). Het Brielse Meer met onttrekkingen t.b.v. industrie (wit) en Delfland (blauw) De Bernisse wordt onder vrij verval doorgespoeld vanaf de inlaat Bernisse in het zuidoosten richting de spuisluis aan de westkant van het Brielse meer. De doorspoelcapaciteit is afhankelijk van het verhang tussen het Spui en het zeewater stroomafwaarts van de Spuisluis. In droge periodes staat het Spui laag en is het verhang over het Brielse Meer kleiner waardoor er minder 26

27 gespoeld kan worden. De verzilting door brakke kwel in het westelijke deel van het Brielse Meer kan dan niet of minder kan worden bestreden. De locatie van het pompstation Brielse Maasdam is overigens niet helemaal ideaal omdat de spuistroom slechts indirect effect heeft op de kwaliteit van het water bij de inname van dit pompstation. Het effect van een vijftal gebeurtenissen op het chloridegehalte van het Brielse Meer, in een periode van 10 jaar, is weergegeven in de navolgende afbeelding (bron: memo Evides, augustus 2011). Hieruit blijkt dat de chloridenorm van 150 mg/l met name bij pompstation Brielse Maasdam enkele malen gedurende langere perioden (maanden) is overschreden. Het zoute water blijft hier als het ware hangen. De overschrijdingen bij pompstation Geervliet komen overeen met de chloridepieken bij de inlaat Bernissesluis, en zijn veel korter van duur. Dit deel van het systeem kan beter worden zoetgespoeld. De 5 gebeurtenissen zijn onder de grafiek kort in een tabel toegelicht. Chloridegehaltes bij inlaatpunten vanuit het Brielse Meer ( ) Nummer Korte toelichting gebeurtenis 1 Het droge jaar Waarschijnlijk kortdurende inlaat brak water door achterwaartse verzilting van het Spui en gebrek aan water om het Brielse Meer door te spoelen. 2 Periode van stormopzet op zee en lage rivierafvoeren in het najaar van Zout water ingelaten naar de Bernisse. 3 en 4 Schakelfout bij de spuisluis, waardoor zoutwater het Brielse Meer in stroomde (inmiddels verbeterd). 5 Naweeën van gebeurtenis 4. Zout water verzamelt zich in de diepere delen van het Brielse Meer en wordt bij storm opgemengd met oppervlaktewater. 6 Het erg droge voorjaar van 2011 resulteerde in lage rivierafvoeren en hogere chloridegehaltes in Haringvliet en Spui. Zoutlekkage bij de Haringvlietsluizen speelde daarbij ook een rol (nader te onderzoeken). Er was beperkt zoet water beschikbaar om het Brielse Meer door te spoelen. De hoge chloridegehaltes hebben veel bedrijven genoodzaakt om aanzienlijke hoeveelheden (duurder) drinkwater in te nemen voor hun procesvoering. 27

28 Geconcludeerd kan worden dat de externe verzilting van het inlaatpunt voor de Bernisse, in combinatie met de interne waterhuishouding van het Brielse Meer, reeds bij het huidige klimaat tot knelpunten door te hoge chloridegehalten kan leiden. Dit geldt met name voor de levering van zoetwater aan de industrie in het Rotterdamse havengebied. Maar ook de zoetwatervoorziening in het zomerhalfjaar naar Delfland kan hier incidenteel hinder van ondervinden. De invloed van de verschillende genoemde factoren die tot hoge chloridegehalten in het Bernisse / Brielse Meer systeem leiden is nog niet goed bekend. Hiervoor is meer systeemkennis nodig. 4.4 OVERIGE AANDACHTPUNTEN WATERKWALITEIT Naast verzilting zijn er in de Zuidwestelijke Delta nog andere aandachtpunten met betrekking tot de waterkwaliteit. Dit betreft: Overmatige aanwezigheid van blauwalgen in de warme zomermaanden. Dit probleem doet zich vooral voor in het Volkerak-Zoommeer, waardoor dan geen water meer kan worden ingelaten in de regionale watersystemen. Hier doen zich dan knelpunten voor in de zoetwatervoorziening. Ook in regionale wateren kan zich blauwalgenproblematiek voordoen. Dit is bijvoorbeeld een belangrijke reden waarom het Mark-Vliet boezemsysteem s zomers wordt doorgespoeld vanuit het Wilhelminakanaal. Indien het klimaat warmer wordt (W+) zou de blauwalgenproblematiek kunnen toenemen. Anderzijds kunnen er ook factoren zijn die de groei van blauwalgen juist afremmen. Niet overal wordt aan de KRW-doelen voldaan. Bijvoorbeeld op Goeree-Overflakkee voldoet de waterkwaliteit in alle waterlichamen niet aan de KRW-normen en wordt beoordeeld als slecht. Het meest opvallend is het (vrijwel) ontbreken van waterplanten. Daarnaast voldoen parameters als fosfaat, stikstof, doorzicht, macrofauna en vis niet aan de normen. Het is niet geheel duidelijk waarom waterplanten vrijwel ontbreken. Een slecht lichtklimaat als gevolg van te gering doorzicht is één van de redenen. Het geringe doorzicht kan maar ten dele verklaard worden door de aanwezigheid van algen. Waarschijnlijk speelt de aanwezigheid van grote hoeveelheden bodemwoelende vis (brasem en/of karper) een rol. Andere mogelijke oorzaken van het ontbreken van waterplanten zijn te hoge chloridegehaltes, te sterke schommelingen in chloridegehaltes, toxiciteit van de bodem of de aanwezigheid van graskarpers. Ook een stapeling van de hiervoor genoemde redenen kan een rol spelen. In het oostelijk deel van Noord-Brabant, inclusief het Wilhelminakanaal en de Maas, komt de bruinrotbacterie voor, die aardappels kan aantasten. Hoewel bruinrot geen waterkwaliteitsparameter is, is het voor de agrarische sector zeer ongewenst dat deze bacterie zich via het oppervlaktewater naar West-Brabant verspreidt. Hoewel via de inlaat bij Oosterhout regelmatig gecontroleerd (volgens inlaatprotocol) water uit het buitenpand van het Wilhelminakanaal naar de Mark-Vliet boezem wordt ingelaten, is West-Brabant nu nog geen besmet gebied. De kans op verspreiding is onbekend (zou wetenschappelijk onderzocht moeten worden volgens de plantenziektenkundige dienst). Omdat West- Brabant geen besmet gebied is geldt hier nu (2011) geen beregeningsverbod voor consumptieaardappelen. Voor pootaardappelen geldt overigens in heel Nederland een beregeningsverbod. Waterschap Brabantse Delta heeft over de bruinrotproblematiek een notitie opgesteld (november 2010), waarin de volgende conclusies worden getrokken: - de bruinrotproblematiek is niet eenvoudig te beoordelen, vanwege de vele aspecten die hiermee gemoeid zijn; - de gevolgen voor de landbouwsector zijn erg groot, mocht het beregeningsverbodsgebied worden uitgebreid; - aanbevolen wordt om vanwege de bruinrotproblematiek en de daaraan verbonden risico s bij alternatieve zoetwateraanvoer in eerste instantie te kiezen voor aanvoer vanuit het Hollandsch Diep (in plaats van het Wilhelminakanaal bij Oosterhout); - aanbevolen wordt dat Rijkswaterstaat en het waterschap samen bekijken wat de mogelijkheden zijn om de kwaliteit van het in te laten water bij Oosterhout te verbeteren. 28

29 4.5 SYSTEEMBESCHRIJVING HUIDIGE ZOETWATERVOORZIENING In de Zuidwestelijke Delta kan in hoofdlijnen een drietal systemen worden onderscheiden voor het aanbod van zoetwater: een natuurlijk basissysteem, bestaande uit neerslag afhankelijke ondiepe regenwaterlenzen en diepe zoetwaterlenzen, die boven op het zout-brakke grondwatersysteem zijn ontstaan; in delen van de Zuidwestelijke Delta is naast de aanvoer van zoetwater uit het natuurlijke basissysteem, aanvoer mogelijk vanuit het oppervlaktewater (zowel het hoofdwatersysteem als het regionale watersysteem); voor de distributie van drinkwater, industriewater en water voor de fruitteelt in Zuid- Beveland zijn er specifieke aanvoersystemen via buisleidingen (kunstmatige aanvoer). Onderstaand figuur geeft een overzicht van de ligging van deze systemen. In de gearceerde gebieden wordt het regionale watersysteem doorgespoeld met zoetwater uit het hoofdwatersysteem. De blauwe stippen op de kaart zijn de belangrijkste zoetwater inlaatpunten in beheer bij de waterschappen. Op deze kaart is ook duidelijk zichtbaar dat Schouwen-Duiveland, Walcheren en delen van Beveland geen externe aanvoer van zoetwater hebben en volledig afhankelijk zijn van regenwater. Bron: Zoetwater Advies, Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, Opmerking bij legenda eenheid innamepunten drinkwater: hier wordt het innamepunt Scheelhoek, de noodinname bij de Berenplaat en Kralingen en een groot aantal oeverinfiltraties samengenomen. De werking van deze verschillende punten (en straks de oplossingsmogelijkheden) is echter zeer verschillend. Opmerking voor de noordrand van West-Brabant: dit (witte) gebied behoort ook bij de Zuidwestelijke Delta, en is afhankelijk van wateraanvoer uit het Hollandsch Diep, de Amer en de Bergse Maas. In de volgende paragrafen worden deze 3 systemen verder beschreven. 29

30 4.6 NATUURLIJK BASISSYSTEEM Zout-brak grondwater Van oorsprong is de Zuidwest Delta een overgangsgebied van zoet naar zout water. Langs de gehele kuststrook komt zout grondwater voor en ligt de grens van 1000mg Cl/l dicht bij het maaiveld. Voor de zoet-zout verdeling van het water in de ondergrond is van belang dat grondwaterstroming een traag proces is, waardoor de geohydrologische geschiedenis uit een ver verleden hebben nog steeds doorwerkt, en ook in de toekomst nog door zal werken. Verder speelt mee dat peilverlagingen in het verleden grondwaterstromingen naar het binnenland hebben veroorzaakt. In onderstaande figuur is de werking van het grondwatersysteem in de kuststrook globaal weergegeven. In het rechterplaatje is daarbij aangegeven hoe de verdeling van zoet en zout grondwater in de ondergrond zal wijzigen in geval van zeespiegelstijging en klimaatscenario W+. Nu Toekomst Bron: Oude Essink, 2012 In onderstaande afbeelding is de invloedsfeer van zeespiegelstijging in Zeeland weergegeven. 30

31 Bron: Baaren, van, et al., De hoge chloride concentratie is een belangrijk hydrologisch kenmerk van het grond- en oppervlaktewatersysteem in de Zuidwestelijke Delta. Onderstaande figuur geeft een indruk van het natuurlijk basissysteem en het voorkomen van zout/brak grondwater in de delta. De figuur is opgebouwd met verschillende modellen en is nader toegelicht in een memo van Deltares (bron: Baaren, van, 2011) mg Cl/l grensvlak (tov NAP) hele delta Figuur - Diepte brakzout grensvlak (1000 mg Cl-/l) in het grondwater (eerste grens is bij 2 m-mv) Bron: Baaren, van, 2011 Conclusie is dat in grote delen van het gebied grondwater met een hoog chloride gehalte dicht onder het maaiveld voorkomt (behalve West-Brabant). De watergangen zijn daarom in grote delen van het gebied van nature brak tot zout. Door de verschillende stromingsprocessen kan de zoetzoutverdeling op korte afstand sterk fluctueren. In de volgende afbeelding is dit weergegeven voor een locatie op Schouwen-Duiveland, waar de lokale interne verzilting op lange termijn is berekend (Voortman, 2010, De Louw et al., 2011). 31

32 Chloridegehalte in mg/l Op andere locaties kan het ondiepe grondwater in de loop der tijd juist zoeter worden. Dit wordt geïllustreerd in de volgende afbeelding, waarin de metingen van chlorideconcentratie in observatiebuizen vanaf 1854 is weergegeven. Zowel verzilting als verzoeting van het grondwater treden op, in locaties die op korte afstand van elkaar kunnen liggen. Verzilting en verzoeting in de Zuidwestelijke Delta Bron: DINO Qua, metingen sinds 1854 (Bader, 2005). 32

33 Regenwaterlens (ook wel ondiepe zoetwaterlens genoemd) De kaart met de diepte van het zoet/zout grensvlak geeft ook een beeld van de dikte van de zoetwaterlens. De figuur toont aan, dat er in de delta delen zijn waar het zoute grondwater dieper zit en waar dus een dikke laag zoetwater op het zoute grondwater drijft, o.a. in het duingebied en de kreekruggen. Er zijn ook gebieden waar een dikke laag zoetwater aanwezig is en er toch grote vrachten zout in de polderwateren terechtkomen. Naar het oosten neemt de zoute kwel af en is de zoetwater laag dikker. Op de eilanden onder de kreekruggen en de duinen zijn diepe zoetwaterlenzen ontstaan (brak grondwater zit hier diep). Onder de duinen van Schouwen-Duiveland, Goeree-Overflakkee en Voorne-Putten kan het grondwater tot 60 m -NAP zoet zijn. Dergelijke zoetwaterlenzen vormen zich als de freatische grondwaterstand in het infiltratiegebied structureel hoger ligt dan in de omgeving. Daardoor ontstaat er tegenwicht tegen de grotere dichtheid van zout water, en de zoetwaterlens wordt door het jaarlijkse gemiddelde neerslagoverschot aangevuld. Er is een relatie tussen de hoogte van de grondwaterstand en de dikte van de zoetwaterlens. Grondwaterstroming treedt op vanuit het duingebied richting de polders, waarbij water met een lage concentratie chloride kwelt in een zone dicht tegen de duinen. Ook onder de kreekruggen van Zeeuws Vlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland zijn, vanwege hun relatief hoge ligging en doorlatendheid, zoete grondwaterlenzen gevormd tot een dikte tot 30 meter. Het zijn vrij lokale, geïsoleerde infiltratie- en kwelsystemen die resulteren in kwel met een laag chloridegehalte in de directe omgeving. Vanuit deze zoetwaterlenzen wordt grondwater onttrokken door de landbouw voor beregening. Door het neerslagoverschot vormt zich van nature bovenop het zoute grondwater een regenwaterlens. Het zoete regenwater infiltreert deels naar het grondwater, maar blijft ook achter in de bodem als hangwater (tussen het grondwaterpeil en het maaiveld). Daarnaast zal door capillaire opstijging zoetwater beschikbaar komen in de wortelzone. In onderstaande figuren is het principe van de regenwaterlens verder toegelicht (Bron: Oude Essink et al., 2009). Het neerslagoverschot in de winter vult de regenwaterlens aan. De grondwaterstand komt hoger en duwt het brakke grondwater weg. In de zomer (neerslagtekort) zal door verdamping en vochtonttrekking door de planten de grondwaterstand dalen. De regenwaterlens zal in dikte afnemen. In deze situatie is er zoetwater beschikbaar voor de plant, maar het water in de sloten is in veel gevallen brak en dus ongeschikt voor beregening. Daar komt bij dat bij de huidige landbouwpraktijk het drainagesysteem het winterse neerslagoverschot afvoert naar de sloot en dus niet de regenwaterlens voedt. Natuurlijk wordt het neerslagoverschot in de winter, zeker in kwelgebieden, afgevoerd. In echte wegzijgingsgebieden kan wel mogelijk een toename van de inzijging bewerkstelligd worden. In sommige gebieden kan dit een toename van de oppervlakte van zoetwaterlenzen dikker dan 15 m tot gevolg hebben. 33

34 Waardoor de oppervlakte waar beregend kan worden groter wordt. Dit betekent uiteraard niet dat er geen drainage meer nodig is. Zonder drainage is geen optimale landbouw mogelijk. Op locaties met een dunne regenwaterlens kan het toenemende verdampingsoverschot bij klimaatscenario W+ in de zomer resulteren in extra uitputting of zelfs het geheel verdwijnen van regenwaterlenzen, waardoor de zoute kwel tot in de onverzadigde zone kan infiltreren met zoutschade voor het gewas als gevolg. Om regenwaterlenzen te krijgen (of te behouden) moet aan een drietal voorwaarden worden voldaan: de lens moet in een inzijgingsgebied liggen; ondergrond moet uit goed doorlatend materiaal bestaan; het zoute water waarop de regenwaterlens drijft moet in de omgeving kunnen ontsnappen (waterloop/sloot met laag peil). In onderstaande schets is het natuurlijk basissysteem in de delta weergegeven. Illustratie: Bosch & Slabbers, 2011 Betekenis regenwaterlens voor de watervoorziening De regenwaterlens zorgt er zo voor dat ondanks de aanwezigheid van brak grondwater op vaak zeer geringe diepte (<3m) toch landbouw mogelijk is: een zoete deksel op een zoute pot! De watervoorziening van de landbouw op Schouwen-Duiveland, Walcheren en delen van Beveland is volledig afhankelijk van dit natuurlijk basissysteem met regenwaterlenzen. In deze gebieden kan niet op andere wijze zoetwater worden ingelaten. Maar ook in de andere deelgebieden, dus in de gehele Zuidwestelijke Delta is het natuurlijke basissysteem een essentiële voorwaarde voor de landbouw. De andere systemen zijn aanvullend en (slechts) werkzaam op beperkte arealen. Beleid grondwateronttrekking Zoals al genoemd wordt grondwater ontrokken voor beregening van landbouwgewassen. Binnen de provincie Zeeland mag grondwater onttrokken worden als het brakke grondwater dieper dan 15 meter ligt. De verantwoordelijkheid voor grondwateronttrekkingen is per 22 december 2009 ondergebracht bij de waterschappen, met uitzondering van de volgende drie categorieën waarvoor de provincies verantwoordelijk blijven. Industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan m3 per jaar bedraagt. Openbare drinkwatervoorziening. Bodemenergiesysteem. In bijlage 1 is per provincie het beleid t.a.v. grondwateronttrekking samengevat. 34

35 In bijgaande figuur zijn de grondwateronttrekkingen voor de provincie Zeeland afgebeeld. De rode punten zijn onttrekkingen, gearceerd de zoete grondwatervoorraden, licht blauw intrekkinggebied, donkerblauw onttrekking drinkwater. Bron: Geoweb provincie Zeeland, Grondwaterplan 2011 Indicatoren van het watersysteem In hoofdstuk 2 is omschreven hoe indicatoren worden meegenomen in de probleemanalyse. Indicatoren zijn karakteristieken van het oppervlakte- en grondwatersysteem die inzicht geven in het functioneren van het watersysteem en een indicatie geven voor mogelijke knelpunten voor watervragende functies. Gehele delta, en vooral gebieden uitsluitend afhankelijk van zoetwaterlenzen Dit betreft gebieden met relatief dunne zoetwaterlenzen drijvend op brak grondwater waar onttrekking van grondwater voor beregening niet mogelijk is en waar geen externe wateraanvoer is. De landbouw is hier voor de zoetwatervoorziening geheel afhankelijk van de zoetwaterlenzen. Voor het behoud van dit systeem is het essentieel dat de zoetwaterlens niet dunner wordt door toename van kwel, toename van de verdamping en afname van het neerslagoverschot. Specifieke indicatoren zijn: kwetsbaarheid zoetwaterlenzen (onder invloed van de interne verzilting) de ontwikkeling van de zoetwater vraag Gebieden afhankelijk van zoetwaterlenzen, waar ook grondwateronttrekking mogelijk is Dit betreft gebieden waar grondwateronttrekking uit zoetwaterlenzen voor beregening mogelijk is en toegelaten wordt (beleid). Naast de hierboven omschreven situatie geldt dat de grondwaterlaag 35

36 hier niet dunner wordt, waardoor onttrekking niet meer toegelaten wordt. Hier gelden dezelfde kritische factoren als hierboven: kwetsbaarheid zoetwaterlenzen (onder invloed van de interne verzilting) de ontwikkeling van de zoetwater vraag 4.7 BASISSYSTEEM AANGEVULD MET EXTERNE AANVOER Het natuurlijk basissysteem wordt in delen van de delta aangevuld met oppervlaktewater uit het hoofdwatersysteem en vanuit regionale beeksystemen (West-Brabant en Zeeuws Vlaanderen). De regionale beeksystemen zouden overigens ook als onderdeel van het natuurlijk basissysteem kunnen worden beschouwd. Zoetwater vanuit het hoofdsysteem wordt ingelaten in het regionale watersysteem, ten behoeve van een aantal specifieke functies: het doorspoelen van het regionale systeem ter bestrijding van de zoute kwel ten behoeve van landbouw, industrie en drinkwater sector; ten behoeve van de veiligheid: peilhandhaving voor het tegengaan van uitdroging van regionale kaden, vooral in de veengebieden; Het op peil houden van de waterkwaliteit: doorspoelen om de waterkwaliteit op peil te houden o.a. ter voorkoming van blauwalg; Het op peil houden van het grondwater om de bodemdaling tegen te gaan, en; ter voorkoming van verdroging van natuurgebieden. In deze analyse wordt gesproken over externe aanvoer, zowel vanuit het hoofdwatersysteem (HWS) als de aanvoer via de beken in West-Brabant en Zeeuws Vlaanderen. Bron: Deltares,

37 Zoals ook bovenstaande kaart weergeeft, wordt in heel laag Nederland water ingelaten en via regionale watersystemen verder gedistribueerd. Dit beeld is typisch voor een delta. De externe aanvoer van zoetwater in de zuidwestelijke delta past geheel in het beeld dat in Nederland op grote schaal zoetwater wordt gebruikt voor de hierboven genoemde functies. In onderstaande schets is het natuurlijk basissysteem + externe aanvoer in de delta weergegeven. Illustratie: Bosch & Slabbers, 2011 Huidig gebruik van het systeem Aanvoer van zoetwater naar de regionale deelgebieden vindt plaats vanuit het hoofdsysteem. Het Hollandsch Diep / Haringvliet fungeert daarbij als belangrijke voorraad van zoet water, met lage chloridegehaltes (overwegend lager dan 150 mg Cl/l) en een goede waterkwaliteit. Volkerak-Zoommeer Vanuit het Haringvliet / Hollandsch Diep wordt ook het Volkerak-Zoommeer van zoetwater voorzien. Het Volkerak-Zoommeer heeft een functie voor de lokale/regionale zoetwatervoorziening van de aanliggende poldergebieden: Oostflakkee, Tholen, St.Philipsland, de Brabantse polders aan de Eendracht, de Reigersbergse polder en (maximaal) 25% van het peilbeheerste gebied van het Mark-Vliet boezemsysteem (in het zomerhalfjaar). In verband met onder meer het zoutlek bij de Krammersluizen dient het Volkerak-Zoommeer continu te worden doorgespoeld om de chloridegehaltes onder de 450 mg/l te houden. Dit doorspoelen is dus voorwaardenscheppend voor de regionale zoetwatervoorziening en zorgt voor het grootste deel van de zoetwatervraag. De gemiddelde zomerse zoetwatervraag van het Volkerak-Zoommeer is 17,5 m3/s, met uitschieters tot 30 m3/s en een piekvraag van 50 m3/s. Deze zoetwatervraag komt grotendeels voort uit de zoutlekbestrijding van de Krammersluizen. Er zijn aanwijzingen dat de zoutlekkage in de laatste jaren is toegenomen (indicatieve schatting: van 3 naar meer dan 20 kg zout/s). Door toename van de zoutlekkage door de Krammersluizen is het gemiddelde zoutgehalte van het Volkerak-Zoommeer de afgelopen jaren gestegen van ongeveer 250 mg/l naar ongeveer 400 mg/l. Dit kan worden verholpen door groot onderhoud van de Krammersluizen, maar dit is een kostbare investering, waarover nog geen besluit is genomen. In het voorjaar van 2011 kon door de lage rivierafvoer onvoldoende water vanuit het Hollandsch Diep worden ingelaten, waardoor het zoutgehalte in het VZM steeg tot boven de norm van 450 mg Cl/l. Daarnaast is in de huidige situatie de leveringszekerheid van zoet water vanuit het Volkerak- Zoommeer niet optimaal vanwege het regelmatig voorkomen van grote hoeveelheden blauwalgen 37

38 in de zomermaanden. Juist als het water nodig is, bij droogte, moet bijna elk jaar op meerdere inlaatpunten de inlaat worden gestopt vanwege deze blauwalgen. Doorspoelen en peilhandhaving in de deelgebieden Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee worden vanuit het Haringvliet en het Spui van zoetwater voorzien, en behoren tot die gebieden in Nederland met het hoogste percentage zogenaamd systeemvreemd water gedurende het zomerhalfjaar (groeiseizoen van april tot september). Het percentage gebiedsvreemd water is kleiner in de Hoeksche Waard, het Eiland van Dordrecht, IJsselmonde, West-Brabant, klein deel van Zuid-Beveland en de eilanden Tholen en St. Philipsland. Door de permanente beschikbaarheid en aanvoer van zoetwater is de teelt van hoogrenderende, van beregening en irrigatie afhankelijke teelten mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn bollenteelt, fruit, groente en glastuinbouw. In onderstaande tabel is samengevat met welke hoofddoelen water wordt ingelaten. Deelgebied Waterinlaat t.b.v. doorspoelen chloride Waterinlaat t.b.v. peilhandhaving Eiland van Dordrecht - + IJsselmonde +/- + Hoeksche Waard +/- + Voorne-Putten + + Goeree-Overflakkee + + West Brabant + (blauwalg) + Tholen/St. Philipsland + + Zuid-Beveland - - Reigersbergse polder + + Externe aanvoer in West-Brabant De Mark-Vliet boezem wordt via een aantal beken vanuit het zuiden gevoed met overtollig water uit het zuiden van West-Brabant en vanuit Vlaanderen. De Bovenmark en Aa of Weerijs maken ongeveer 90% van de totale beekafvoer uit. De Aa of Weerijs is een beek en stroomafwaarts een riviertje die ontspringt in België, waar zij ontstaat uit de samenvloeiing van de Grote Aa (in Wuustwezel) en de Kleine Aa (in Brecht). Vervolgens kent de beek meerdere namen, namelijk Kleine Aa of Weerijsbeek en Grote Beek, om vervolgens vanaf de rijksgrens met Nederland als Aa of Weerijs verder te stromen. Bij Breda komt de rivier in de singels van deze stad, om tezamen met de Bovenmark onder de naam Mark verder te stromen. Het stroomgebied van de Aa of Weerijs (ca ha) ligt grotendeels in België (ca ha). De beken stromen globaal gezien van het zuidwesten naar het noordoosten. De belangrijkste zijbeken van de Aa of Weerijs zijn de Schrobbenloop, de Moersloot, de Kleine Beek of Berkenbeek, de Mortelbeek, de Turfvaart, de Raamloop en de Bijloop. Op het punt waarop de Aa of Weerijs in de singels van Breda stroomt, is de gemiddelde afvoer 1,3 m3/s. In natte perioden kan dit stijgen tot wel 10 m3/s, terwijl in droge perioden over het algemeen minder dan 1 m3/s wordt afgevoerd. Het watersysteem watert onder vrij verval af, maar er zijn wel stuwen aanwezig om de afvoer te reguleren. Externe aanvoer in Zeeuws Vlaanderen Op 45 locaties stroomt er water van Vlaanderen naar Nederland (dat niet meer terugstroomt naar Vlaanderen). In totaal watert er ha af via deze locaties. 29 locaties voeren meer dan 50 ha af en de grootste locatie is het Isabella gemaal met ha. Het debiet van het Isabella gemaal dat wordt bemeten is zeer onbetrouwbaar, momenteel zijn er plannen om ook de draaiuren van andere gemalen te meten om een indicatie van afvoer te kunnen krijgen. Dit is een onderdeel van het project water voor nu en later. Buiten afvoer van Vlaanderen is er geen water beschikbaar in het systeem. Vanuit Vlaanderen wordt er optimaal vastgehouden als het iets droger wordt en in echt droge omstandigheden ontvangt Zeeuws Vlaanderen geen water. In natte periode wordt er volop geloosd. Dit is in 1843 vastgelegd in het traktaat. 38

39 Bron: waterschap Scheldestromen Beregening vanuit oppervlakte water Een deel van het water wordt gebruikt voor beregening van landbouwgewassen. Het feitelijke toepassen van beregening uit het oppervlaktewatersysteem is normaal gesproken beperkt tot een relatief klein deel van het gebied, afhankelijk van het deel gebied ligt dit tussen de 5 tot 15%. De inzet van beregening is afhankelijk van de teelten binnen een gebied, het moment in het groeiseizoen, het vochtgehalte van de bodem en de weersomstandigheden. De gebiedsgemiddelde piekvraag voor beregening treedt meestal op in zeer droge perioden, zoals de droogste decade van een droogtejaar. In dergelijke perioden loont het om ook minder kapitaalintensieve teelten (zoals grasland) te beregenen, zodat dan het merendeel van de in een gebied aanwezige beregeningsinstallaties zal worden ingezet. In paragraaf 5.1 en 5.2 (piekvraag en vochttekort in de wortelzone) wordt hier verder op ingegaan. Kritische indicatoren van dit systeem Bepalend voor de mogelijkheden om het systeem zoet te houden is de kwaliteit en intensiteit van de kwel en de kwantiteit en het chloridegehalte van het inlaatwater. Stijgt dit chloride gehalte dan moet er in eerste instantie meer water worden ingelaten. Bij een bepaalde concentratie is het niet meer mogelijk een voldoende concentratie (norm) in de sloten te realiseren. In de huidige situatie varieert het chloridegehalte van het inlaatwater tussen 50 tot 400 mg/l. Dit is in gemiddelde situaties voldoende om aan de vraag van de landbouw te voldoen, dat wil zeggen op momenten van vraag is de kwaliteit voldoende. Voor het behoud van dit systeem is het essentieel: dat de chloride gehalten in de watergangen tijdens het groeiseizoen niet boven de drempelwaarde voor de gewassen komt; dat voldoende water kan worden ingelaten om in het gehele gebied de watergangen te kunnen doorspoelen. Indicatoren zijn: Waterkwaliteit van het oppervlaktewatersysteem dat bepaald wordt door: - Mate (zoutvracht) interne verzilting. - Waterkwaliteit bij de inlaatpunten (Cl-gehalte en blauwalgen). Toename zoetwatervraag voor beregening. Beschikbare hoeveelheid inlaatwater vanuit hoofdwatersysteem. Capaciteit van het watersysteem. 39

40 4.8 SPECIFIEKE AANVOERSYSTEMEN Een derde systeem omvat de kunstmatige aanvoer van zoetwater. Voorbeelden hiervan zijn de drinkwatervoorziening, industriële watervoorziening maar ook de landbouwwaterleiding van Evides voor de fruitteelt in Zuid-Beveland. Ook veel glastuinbouwbedrijven hebben een artificieel watersysteem. De zoetwatervoorziening bij de glastuinbouw is gebaseerd op het gebruik van regenwater in bassins (hoofdbron), aangevuld met grondwater (geschikt gemaakt via omgekeerde osmose), oppervlaktewater of door hergebruik van (afval)water. In Zeeuws Vlaanderen wordt effluent van de RWZI Terneuzen gebruikt als bron voor de productie van demiwater voor de industrie. Deze vormen van artificiële watervoorziening worden vooral ingezet in kapitaalintensieve teelten of industriële processen. De efficiëntie van het watergebruik in deze systemen is hoog. De totale watervraag voor de kunstmatige systemen is daardoor kleiner in vergelijking met de wateraanvoer vanuit het hoofdwatersysteem die via regionale watersystemen wordt gedistribueerd. In onderstaande schets is het natuurlijk basissysteem + externe aanvoer + kunstmatige aanvoer in de delta weergegeven. De volgende systemen worden onderscheiden: Illustratie: Bosch & Slabbers, 2011 Het Bernisse/Brielse Meer systeem Bij de Bernisse inlaatsluis wordt water ingelaten dat via de Bernisse naar het Brielse Meer wordt afgevoerd. Uit het Brielse Meer wordt water ontrokken voor de industrie en voor aanvoer naar het beheergebied van Delfland en naar Voorne Putten. De totale maximale capaciteit van de inlaatsluis is ongeveer 23 m3/s. Uit het Brielse Meer wordt water door Evides Waterbedrijf onttrokken voor de industrie en door Hoogheemraadschap van Delfland wordt door middel van de leiding onder de Nieuwe Waterweg water afgevoerd naar het beheergebied van Delfland. De huidige maximale onttrekkingen uit het Bernisse / Brielse Meer systeem bedragen ongeveer 4 m3/s voor Delfland, ongeveer 5 m3/s voor Voorne-Putten en ongeveer 3 m3/s voor de industrie in het Rijnmond gebied. De maximale inlaatcapaciteit van de inlaatsluis Bernisse bevat nog overcapaciteit ten behoeve van een eventuele toekomstige hogere watervraag van de industrie. Landbouwwaterleiding aangelegd (van Evides Waterbedrijf) in Zuid-Beveland De landbouw heeft de mogelijkheid om aan deze leiding, die gevoed wordt door de Biesboschleiding, zoetwater te onttrekken. De maximale capaciteit van de leiding is ongeveer 1000 m3/uur (0,28 m3/s). Dit is voldoende voor de huidige landbouw (vnl. fruitteelt) die afhankelijk is van deze voorziening, inclusief de piekvraag in droge jaren. 40

41 Distributienet tbv drinkwater en industriewater Evides Waterbedrijf heeft een uitgebreid distributienetwerk in de delta aangelegd voor levering van drinkwater en ruwwater aan de industrie. Onderstaande kaartjes geven de Evides aanvoersystemen weer. Belang lage chloridegehaltes Door de industrie in het Rijnmond gebied (Deltalinqs, memo 2009) is aangegeven dat een zo laag mogelijk chloridegehalte van het Brielse Meer water van groot belang is. Iedere verhoging van het zoutgehalte leidt tot kosten als gevolg van corrosie, slijtage, storingen, down-time, lagere indikking op koeltorens, keuze van duurdere materialen, etc. Het is dus niet zo dat er een bepaalde grens is waarboven wel en waaronder geen schade optreedt, maar de schade is erg diffuus en treedt op in verschillende procesonderdelen, waar deze tot uiting komt als kortere levensduur, hogere onderhoud- en/of vervangingskosten en lagere beschikbaarheid van de installaties. In verband met de vraag naar schoon en zeer zoet water voor de industrie in het Rotterdamse havengebied is eind 2009 door Evides de nieuwe Demiwaterplant Botlek gebouwd. Met behulp van omgekeerde osmose kan hier water met een extreem laag chloridegehalte worden geproduceerd. De installatie kan worden gevoed met drinkwater afkomstig van productielocatie Berenplaat van Evides en/of van voorgezuiverd Brielse Meerwater. De installatie heeft een productiecapaciteit van m3/uur, waarmee per jaar ongeveer 12 miljoen m3 demiwater kan worden geleverd. Ter vergelijking, de totale huidige jaarlijkse behoefte aan zoet industriewater in het Rotterdamse havengebied is 84 miljoen m3 water (bron: Evides). 41

42 Bron: Evides, 2011 Kritische Indicatoren van dit systeem Voor het Bernisse-Brielse Meer - systeem is het zaak dat de afgesproken hoeveelheid water van gewenste kwaliteit geleverd kan worden aan de industrie in het Rijnmond gebied en aan het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Voor behoud van dit systeem is van belang: - De ontwikkeling van de waterkwaliteit (150 mg Cl/l) bij de inlaatsluis, de inname mag niet te lang gestopt zijn als gevolg van te slechte kwaliteit; - De capaciteit van het totale systeem. Indicatoren zijn dus: - Waterkwaliteit bij de inlaatsluis - Capaciteit van het gehele systeem - De ontwikkeling van de zoetwatervraag (drinkwater, industrie, landbouw) Voor de leidingen die zijn aangelegd naar de diverse eilanden is de capaciteit van de leiding cruciaal: afhankelijk van de vraagontwikkeling zal de capaciteit al of niet toereikend blijven in de toekomst. De kritische indicator is dus de capaciteit van de leiding. Hierbij is ervan uitgegaan dat de kwaliteit van het water niet in gevaar komt. 4.9 FACTSHEETS DEELGEBIEDEN Voor de verschillende deelgebieden zijn de feiten verzameld voor de diverse deelsystemen (zie bijlage 2): - Schouwen-Duiveland - Noord Beveland - Walcheren 42

43 - Zeeuws-Vlaanderen - Hoeksche Waard - Goeree-Overflakkee - Tholen en St. Philipsland - Reigersbergse polder - Voorne-Putten - Delfland - Zuid-Beveland - Eiland van Dordrecht - IJsselmonde - West Brabant. Foto: Loes de Jong,

44 4.10 DRINKWATER EN INDUSTRIEWATER GEBRUIK IN 2011 Het drink- en industriewatergebruik is in de volgende afbeeldingen weergegeven. 44

45 4.11 ZOETWATER GEBRUIK IN 2011 (EXTERNE AANVOER) Zoals omschreven in hoofdstuk 2, zijn voor de hydrologische analyse met het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI) een drietal karakteristieke jaren door gerekend; 1967 (gemiddeld jaar), 1976 (extreem droog jaar) en 1989 (matig droog jaar). De eerste resultaten worden in deze paragraaf gepresenteerd. Het watergebruik is uitgedrukt in de totale hoeveelheid externe aanvoer van zoetwater in miljoen m3 voor een zomerhalfjaar: periode van april tot september. De externe aanvoer komt zowel vanuit het hoofdwatersysteem, als het regionale watersysteem (beken in West-Brabant en Zeeuws Vlaanderen) KANTTEKENINGEN BIJ DE NHI BEREKENINGEN In het algemeen geldt dat processen als interne verzilting en grondwaterstanden nog niet goed genoeg gemodelleerd worden in het NHI en de sturingsregels voor het oppervlaktewaterbeheer uit de praktijk niet goed overeen komen met de NHI-regels. De resultaten kennen tekortkomingen voor zowel de watervraag berekeningen als de resultaten voor het hoofdwatersysteem. De modellering van de beregening is in het NHI 2.2 wel een stuk verbeterd ten opzichte van het NHI 2.1. Tevens blijkt dat de grensoverschrijdende aanvoer nog niet goed in het NHI is gemodelleerd; capaciteit van de aanvoer wel maar de tijdserie van de daadwerkelijke aanvoer niet. Voor de berekening van de piekvraag is een combinatie gemaakt van de resultaten van het NHI 2.2 en regionale gegevens en kentallen. In bijlage 7 is in een tabel per deelgebied en onderdeel van de watervraag aangegeven of het NHI is gebruikt of een regionaal kental. Naar aanleiding van deze regionale knelpuntenanalyse 2.0 wordt voorgesteld de volgende vraagpunten voor te leggen aan de beheerders van het NHI. 45

46 1. Hoe zit de landbouwwaterleiding in het NHI? (lijkt als oppervlaktewater, maar is een leiding van Evides Waterbedrijf) 2. Hoe zijn de pixels beregening uit oppervlaktewater te verklaren op de eilanden waar geen wateraanvoer mogelijk is? 3. Hoe zit de glastuinbouw in het NHI, zelfvoorzienend of met een watervraag? 4. Waar ligt de modelgrens van het grondwatermodel in Zeeuws-Vlaanderen? Heeft dit invloed op de berekeningsresultaten? 5. Hebben de hogere zandgronden in West-Brabant een watervraag in het NHI? 6. Hoe zit het gebied Mark-Vliet in het NHI, hoe is de lage watervraag voor peilhandhaving en doorspoeling van dit gebied te verklaren? 7. Voor KPA 3.0 de meitellingen van het LEI m.b.t. beregening nogmaals goed beschouwen CONCLUSIES VRAAG EN AANBOD ZOETWATER IN DE DELTA: FOTO 2011 De zoetwater distributie en gebruik in de Zuidwestelijke Delta voor de foto 2011 is in onderstaande figuren gekwantificeerd en uitgedrukt in miljoen m3 (Mm3) per zomerhalfjaar (groeiseizoen van april tot en met september). Cijfers zijn gebaseerd op het NHI en data van Evides. In bijlage 3 zijn de achterliggende data gepresenteerd. De volgende conclusies zijn te trekken: 1. De totale behoefte aan zoetwater aanvoer in de Zuidwestelijke Delta (miljoen m3 per zomerhalfjaar) voor de situatie 2011 is voor een normaal jaar 457 Mm3 en voor een extreem droog jaar 527 Mm3; 2. Zowel in een normaal jaar, als in een extreem droog jaar wordt ruim 2/3 van de benodigde hoeveelheid zoetwater in de Zuidwestelijke Delta extern aangevoerd en gebruikt voor het doorspoelen en peilbeheer van het regionale systeem; 3. In Delfland (13%) en het Rijnmondgebied (32%) is het drinkwatergebruik het grootst; 4. Voor het Rijnmondgebied (64%) is het industriewatergebruik verreweg het grootst, waarvan ruim de helft uit de spaarbekkens in de Biesbosch komt en de andere helft uit het Brielse Meer; 5. Naast het Rijnmondgebied is er ook substantiële afzet van industriewater naar midden Zeeland (o.a. naar de Wranghe, in Zuid Beveland, waar het gezuiverd wordt en o.a. geleverd aan het Sloegebied), Zeeuws Vlaanderen (Terneuzen) en de haven van Antwerpen (BASF); 6. Evides levert via de landbouwwaterleiding gemiddeld 0,6 Mm3/jaar aan de fruitteelt op Zuid Beveland. Dit water komt uit de spaarbekkens in de Biesbosch. Regulier wordt ca 60 m3/uur geleverd; maxima zijn tot bijna 1000 m3/uur (vroege voorjaar en zomer). De huidige zoetwater distributie en gebruik in de Zuidwestelijke Delta is in onderstaande figuren gekwantificeerd en uitgedrukt in miljoen m3 per zomerhalfjaar (groeiseizoen van april tot en met september). 46

47 Mm3 FOTO Verdeling zoetwater in de delta Mm3 per zomerhalfjaar (april-september) Drinkwater Industriewater Inlaat zoetwater (uit HWS) FOTO 2011: normaal jaar FOTO 2011: extreem droog jaar

48 48

49 Op dit moment zijn er bij het aanbod van zoetwater in de Zuidwestelijke Delta een aantal knelpunten: Er is permanent sprake van intensieve zoute kwel in grote delen van de Zuidwestelijke Delta, waardoor in sommige gebieden de zoetwaterlens onder druk staat, vooral op Schouwen-Duiveland. Hier zijn al op uitgebreide schaal laaggelegen, voor verzilting gevoelige gebieden omgezet in natuurgebied (plan Tureluur). In droge jaren is er een tekort aan voldoende zoetwater voor de landbouw in de gebieden die geen extra aanvoer van zoetwater kunnen ontvangen. In een droog jaar zorgen te hoge chloridegehalten in de Hollandse IJssel ook nu al voor een knelpunten. De zoetwater inlaatpunten aan de Hollandse IJssel (o.a. de inlaat bij Gouda, zeer relevant voor West-Nederland) moeten in een verziltingsjaar geruime tijd dicht. Alternatieve mogelijkheden voor aanvoer van zoetwater zijn dan de KWA of de Tolhuissluisroute. Ook bij de inlaatsluis Bernisse (zeer relevant voor Delfland en de zoetwater toevoer aan de industrie in de Rijnmond) zorgt de achterwaartse verzilting vanuit de Nieuwe Waterweg ervoor dat de inlaat van zoetwater enkele keren per jaar gestaakt moet worden. Dankzij de buffercapaciteit van het Brielse meer leidt dit nog niet tot problemen, ook niet in een droog jaar. Incidenteel treden in het Bernisse / Brielse meer systeem overschrijdingen van de chloridenorm van 150 mg/l op, onder invloed van verschillende factoren. Door de slechte waterkwaliteit (blauwalg) van het Volkerak-Zoommeer in de zomermaanden, komt het regelmatig voor dat de inlaatpunten aan het Volkerak-Zoommeer gesloten worden, en er dus geen zoetwater kan worden ingelaten. Vanwege de verdringingsreeks kan de watervraag voor doorspoelen van het Volkerak- Zoommeer niet altijd worden geleverd, waardoor de chloridegehaltes in het Volkerak- Zoommeer dan tot boven de 450 mg/l zullen stijgen. Dit kan weer leiden tot inlaatstops in de gebieden die hun zoete water uit het Volkerak-Zoommeer betrekken. Overzicht kritische indicatoren In de voorgaande paragrafen zijn de volgende kritische indicatoren onderscheiden die bepalend zijn voor toekomstige ontwikkeling van de zoetwatervoorziening: de ontwikkeling (toe of afname) van de zoetwater vraag: o doorspoelbehoefte (als gevolg toename interne verzilting) o de zoetwatervraag (drinkwater, industrie, landbouw) Waterkwaliteit van het oppervlaktewatersysteem dat bepaald wordt door: o Waterkwaliteit bij de inlaatpunten(hoofdwatersysteem) (Cl en blauwalgen) o Mate (zoutvracht) interne verzilting kwetsbaarheid zoetwaterlenzen (onder invloed van droogte en de interne verzilting); beschikbare hoeveelheid inlaatwater vanuit hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem (Wilhelminakanaal in West-Brabant en grensoverschrijdende beken in West- Brabant en Zeeuws Vlaanderen). 49

50 5. TOEKOMSTBEELDEN VOOR 2050 In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de zoetwater vraag en aanbod beschreven aan de hand van de eerder onderscheiden indicatoren: De toename van de piekwatervraag; De toename van het vochttekort in de wortelzone; De daling van de laagste grondwaterstanden; kwetsbaarheid zoetwaterlenzen (onder invloed van droogte en interne verzilting); de ontwikkeling (toe of afname) van de zoetwater vraag: o doorspoelbehoefte (als gevolg toename interne verzilting) o de zoetwater vraag (drinkwater, industrie, landbouw) Waterkwaliteit van het oppervlaktewatersysteem dat bepaald wordt door: o Waterkwaliteit bij de inlaatpunten(hoofdwatersysteem) (Cl en blauwalgen) o Mate (zoutvracht) interne verzilting capaciteit van het watersysteem (kan de extra vraag getransporteerd worden); beschikbare hoeveelheid inlaatwater vanuit hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem (West-Brabant en Zeeuws Vlaanderen). 5.1 TOENAME PIEKVRAAG In deze paragraaf wordt ingegaan op de piekvraag van zoetwater uit het hoofdsysteem in zeer droge perioden. Daarbij worden de drie kenmerkende droogtejaren beschouwd, voor de huidige situatie en voor Stoom. De achterliggende toelichting op de berekeningen en tabellen van de deelgebieden zijn opgenomen in bijlage 7. De piekvraag is per deelgebied bepaald op basis van een combinatie van rekenresultaten van het Deltamodel (NHI 2.2) en kentallen en ervaringsgegevens van de waterbeheerders en Evides. Zowel het NHI 2.2 als de ervaringscijfers bevatten onzekerheden en onnauwkeurigheden, die doorwerken in de uitkomsten. De uitkomsten moeten daarom niet absoluut worden genomen, maar kunnen in de praktijk binnen bepaalde bandbreedtes variëren. Waarom focus op een maatgevende droge decade De ervaring leert dat in een droogtejaar de decade (periode van 10 dagen) met de grootste watervraag maatgevend is, omdat dan alle gebruikers extra water nodig hebben, terwijl het aanbod dan juist extra laag is. Dit zijn de momenten waarop watertekorten en knelpunten ontstaan, de verdringingsreeks in werking moet worden gesteld, en bestuurlijke afwegingen aan de orde kunnen komen. De duur van een decade (10 dagen) is relevant, omdat kortere perioden (een tot enkele dagen) van droogte vaak nog kunnen worden overbrugd door de nog beschikbare berging van zoet water in het oppervlaktewatersysteem, of tot beperkte schade leiden. Het aanbod in de maatgevende decade is extra laag omdat dan ook de watervraag in de brongebieden buiten de Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden extra water nodig hebben. De aanvoeren van zoetwater van Rijn en Maas nemen dan af, en ook de aanvoer van zoet water uit de beken vanuit Noord-Brabant, Vlaanderen en Zeeuws Vlaanderen valt praktisch droog. Componenten watervraag deelgebieden De watervraag is per deelgebied onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: 1. drinkwater; 2. industriewater; 3. inlaatwater voor de regionale watersystemen. De benodigde hoeveelheid inlaatwater voor de regionale watersystemen is verder onderverdeeld in de watervragen voor peilhandhaving, doorspoelen en beregening. Deze watervragen zijn per deelgebied bepaald op basis van enerzijds de resultaten van het NHI 2.2, en anderzijds gegevens van de regionale waterbeheerders. De afwegingen die daarbij per deelgebied zijn gemaakt zijn toegelicht in bijlage 7. Piekvraag Volkerak-Zoommeer Uit de robuustheidstoets Volkerak-Zoommeer (Deltares, 2012) komt naar voren dat de maximale inlaatbehoefte van zowel een zoet als een zout Volkerak-Zoommeer ongeveer 50 m3/s bedraagt. 50

51 Drinkwater Industriewater Inlaat Delfland uit Brielse Meer Peilhandhaving Doorspoelen Beregening Doorspoelen en verdamping Volkerak-Zoommeer Totaal inlaat Totale piekvraag Bij het huidige zoete Volkerak-Zoommeer is daarvan 5 m 3 /s benodigd voor de regionale zoetwatervoorziening van Oostflakkee, Tholen, St.Philipsland, de Brabantse polders aan de Eendracht, de Reigersbergse polder en (maximaal) 25% van het peilbeheerste gebied van het Mark-Vliet boezemsysteem. De overige 45 m 3 /s is benodigd voor peilhandhaving en doorspoelen van het Volkerak-Zoommeer zelf met zoet water vanuit het Hollandsch Diep/Haringvliet, zodat de chlorideconcentraties in het Volkerak-Zoommeer onder de 450 mg/l blijven. Dit doorspoelen is dus voorwaardenscheppend voor de regionale zoetwatervoorziening. Op basis van de robuustheidstoets is er van uitgegaan dat de piekvraag van het Volkerak- Zoommeer zelf bij alle Deltascenario s ongeveer 45 m3/s bedraagt in de droogste decaden van de drie kenmerkende droogtejaren. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze piekvraag (voor akkerbouw en veeteelt) momenteel in categorie 4 van de landelijke verdringingsreeks valt. Dit betekent dat bij zoetwatertekorten in het hoofdsysteem de inlaat naar het Volkerak-Zoommeer al vrij snel moet worden beperkt ten gunste van categorie 1, 2 en 3 watervragen aan het hoofdsysteem, onder meer bij de inlaatpunten Gouda en Bernisse. De piekvraag zal dus zowel in de huidige situatie als bij de Deltascenario s niet altijd kunnen worden geleverd, waardoor de chloridegehaltes in het Volkerak-Zoommeer dan tot boven de 450 mg/l zullen stijgen, en knelpunten zullen ontstaan in de gebieden die hun zoete water uit het Volkerak-Zoommeer betrekken. Piekvraag Delfland Door het hoogheemraadschap van Delfland is aangegeven dat de piekvraag vanuit het Brielse Meer naar Delfland in alle scenario s ongeveer 4 m3/s zal bedragen. Dit in verband met de afspraken in het Bernisse-accoord en de begrenzing van de gemaalcapaciteit. Berekende piekvragen In de navolgende afbeeldingen zijn de berekende piekvragen weergegeven voor een gemiddeld droog jaar (1967, komt om het jaar voor) en een zeer droog jaar (1976). Opgemerkt wordt dat de piekvraag die bij het huidig klimaat ongeveer eens per 100 jaar voorkomt (1976 huidig klimaat), bij het W+ klimaatscenario ongeveer eens per 10 jaar zal voorkomen. Piekvraag Alle getallen afgerond op hele m3/s Inlaat regionale deelgebieden Huidig klimaat m3/s m3/s m3/s m3/s m3/s m3/s m3/s m3/s Gemiddeld droog jaar (1967) Zeer droog jaar (1976) Stoom Gemiddeld droog jaar (1967) Zeer droog jaar (1976) Waarvan aanbod vanuit DP regio ZW Delta <

52 Uit de tabel volgt dat de maximale vraag voor waterinlaat in de droogste decade van het zeer droge jaar 1976 bij Stoom 93 m3/s bedraagt. De gezamenlijke vraag voor drinkwater, industriewater en de inlaat naar Delfland vanuit het Brielse Meer bedraagt in diezelfde decade 18 m3/s. De totale maximale watervraag bedraagt dan dus 111 m3/s. In situaties met voldoende beschikbaar zoetwater kan in deze vraag voor waterinlaat worden voorzien vanuit het hoofdsysteem, waaronder Haringvliet en Hollandsch Diep. De watervraag voor drinkwater (5 m3/s) wordt hoofdzakelijk voorzien vanuit de Biesbosch bekkens, evenals ongeveer 2/3 van de watervraag voor industriewater (6 m3/s). In het Deltaprogramma Zoetwater vallen de Biesbosch bekkens onder de regio Rivierenland. Het maximale aanbod dat in de Deltaprogramma-regio Zuidwestelijke Delta aan het hoofdsysteem wordt onttrokken bedraagt derhalve 111 minus 11 is 100 m3/s. Verder valt op dat in een gemiddeld droogtejaar de piekinlaatbehoefte van zoetwater bij Stoom toeneemt tot 86 m3/s, ten opzichte van 77 m3/s bij het huidige klimaat. De piekvraag wordt dan dus bijna even groot als in het zeer droge jaar 1976 bij het huidige klimaat (89 m3/s). Situatie Zeeuwse eilanden Bij deze piekvragen is uitgegaan van continuering van de huidige situatie van Schouwen- Duiveland, Noord-Beveland, Walcheren en Zuid-Beveland en Zeeuws Vlaanderen. Dat wil zeggen dat er van uit is gegaan dat in deze gebieden in zeer droge perioden geen wateraanvoer mogelijk is, waardoor de peilen uitzakken en het resterende oppervlaktewater brak is en dus niet geschikt voor beregening. Hierdoor zijn er nu in deze gebieden in het geheel geen piekvragen voor peilhandhaving, doorspoelen en beregening. De watervraag is hier aanbodgestuurd. In verhouding tot de oppervlakte van de Zuidwestelijke Delta is de totale piekwatervraag daardoor relatief laag. Indien in de toekomst wel volwaardige aanvoermogelijkheden naar deze gebieden gerealiseerd zouden worden (wat op dit moment niet waarschijnlijk lijkt), dan zou de piekvraag naar zoetwater in de Delta in potentie sterk toe kunnen nemen. Op basis van de oppervlakte van deze gebieden van circa hectare, (ongeveer de helft van het landoppervlak van de Zuidwestelijke Delta) en een kengetal van 0,3 l/s/ha (peilhandhaving plus doorspoelen plus beregening bij Stoom in 1976) zou de piekvraag theoretisch met 45 m3/s kunnen toenemen. De totale piekwatervraag aan het hoofdsysteem in de Zuidwestelijke Delta zou dan 145 m3/s bedragen (100 plus 45 m3/s). Samenvatting De piek watervraag kan in drie getallen worden samengevat: m3/s waterinlaat polders 48 m3/s plus onttrekking Brielse Meer 7 m3/s. 45 m3/s watervraag Volkerak-Zoommeer (doorspoelen en open waterverdamping). 45 m3/s indien de huidige 50% van het landoppervlak zonder aanvoer in droge perioden (Schouwen-Duiveland, Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland, Zeeuws Vlaanderen en een deel van Tholen) ook volledige aanvoer zou krijgen. 5.2 TOENAME VOCHTTEKORT IN DE WORTELZONE Algemeen Een toename van het vochttekort in de bodem leidt tot lagere opbrengsten voor de landbouw. Het vochttekort in de bodem is gedefinieerd als de potentiële verdamping (transpiratie) van de gewassen minus de actuele verdamping. Dit wordt uitgedrukt in aantal mm, en bijgehouden vanaf het begin van het groeiseizoen (1 april) tot het eind van het groeiseizoen (ongeveer augustus/september maar kan per gewas verschillen). Het cumulatief vochttekort over het groeiseizoen is rechtstreeks gerelateerd aan de gewasopbrengst in kg droge stof per hectare. Het vochttekort in de wortelzone op de landbouwpercelen neemt toe indien het verdampingsoverschot (verdamping minus neerslag) in het zomerseizoen toeneemt. Vooral bij het W+ klimaatscenario is dit het geval. Dit toenemend vochttekort kan slechts in beperkte mate worden gemitigeerd door peilhandhaving van het oppervlaktewater, omdat de invloed van infiltrerend oppervlaktewater tot een smalle zone langs de watergangen beperkt is. Het vochttekort kan wel goed worden verkleind door middel van beregening. 52

53 Beregening Een overzicht van de beregeningslocaties zoals die zijn opgenomen in het NHI 2.2 is weergegeven in de onderstaande afbeelding. De donkerblauw gekleurde gebieden kunnen potentieel worden beregend vanuit oppervlaktewater. Deze gebieden zijn bepaald op basis van de landbouw meitellingen van het LEI in 2011, en met GIS naar een globale gebiedsverdeling in het NHI vertaald. Op de groen gekleurde locaties kan potentieel worden beregend vanuit grondwater. Dit beregeningswater wordt onttrokken uit lokale grondwatersystemen, en levert daarom geen directe watervraag aan het hoofdwatersysteem op. De actuele beregening wordt in het NHI per dag berekend, afhankelijk van het vochtgehalte van de bodem en de actuele weersomstandigheden. De actuele beregening bedraagt in het NHI maximaal 25 mm per week. In langere zeer droge perioden kan deze maximale beregeningsintensiteit bereikt worden. Het beregeningswater moet zoet zijn om zoutschade aan de gewassen te voorkomen, en dient derhalve aangevoerd te worden vanuit het zoete hoofdwatersysteem. Uit de afbeelding valt op dat op de Zuid-Hollandse eilanden en in West-Brabant een relatief groot deel van het landbouwareaal beregend kan worden vanuit oppervlaktewater. Dit heeft als gevolg dat de vochttekorten daar redelijk onder controle kunnen worden gehouden. Op de Zeeuwse eilanden Schouwen Duiveland, Noord Beveland, Walcheren en Zuid-Beveland is er in de huidige situatie geen mogelijkheid van wateraanvoer van zoet oppervlaktewater. Het water in de sloten is brak, en zakt uit in droge zomers. Er kan hier in beginsel dus niet vanuit oppervlaktewater beregend worden. De verspreid voorkomende blauwe locaties op deze eilanden zijn daarom onlogisch, en dienen in een volgende versie van het NHI verwijderd te worden. Hetzelfde geldt voor Zeeuws Vlaanderen, waar in droge perioden ook geen aanvoer van zoet oppervlaktewater mogelijk is. De enige gebieden in Zeeland waar door zoet water uit het Volkerak-Zoommeer wel vanuit oppervlaktewater beregend kan worden zijn St. Philipsland, een deel van Tholen (ongeveer 80% peilhandhaving en doorspoelen met zoet water) en de Reigersbergsche polder. De beregeningslocaties in deze gebieden dienen in een volgende versie van het NHI aangevuld en verbeterd te worden. In het zuidoostelijk deel van Zuid-Beveland kan een aantal fruittelers momenteel beregenen met water uit een landbouwwaterleiding (buis) van Evides, waarmee water uit de naastgelegen Biesboschleiding afgenomen kan worden. De fruittelers die hieruit water gebruiken betalen daarvoor een prijs per m3 water. De hoeveelheid onttrokken water kan in perioden met nachtvorstbescherming of in zeer droge perioden oplopen tot m3/uur. Bron: NHI

54 Landbouw in de Zuidwestelijke Delta Als we de landbouw in 2050 vergelijken met de nulsituatie, dan zal die zich bij verschillende scenario s anders ontwikkelen 6. Hierbij gaan we uit van de referentie Gecontinueerd beleid van 2015 tot 2020 voor de verschillende scenario s. De kwetsbaarheid van de landbouw voor de effecten van veranderingen in de zoetwatervoorziening is (1) afhankelijk van het klimaatscenario, (2) de gevoeligheid van een sector en (3) de aanpassingscapaciteit om met veranderingen om te gaan. In de drogere scenario s kunnen problemen optreden in de vorm van vochttekort in de wortelzone (Warm en Stoom). In gebieden met voldoende zoetwateraanvoer zou dit kunnen worden gecompenseerd met meer beregening. De problemen zijn groter in gebieden waar geen aanvoer vanuit het watersysteem mogelijk is, in gebieden die verzilt raken of gebieden waar beregening beperkt mogelijk is. Grondgebonden teelten kunnen het daar moeilijk krijgen, omdat ze een verslechterde concurrentiepositie krijgen. Agrarische ondernemers in deze gebieden zijn immers minder goed in staat om leveringszekerheid voor hun producten te garanderen dan ondernemers in gebieden waar wel beregend kan worden. Adaptatie en innovatie zullen de gevoeligheid van de landbouw voor vergelijkbare risico s en lopende trends wel verminderen ten opzichte van de huidige landbouw. Sociaaleconomische ontwikkelingen, waaronder schaalvergroting en intensivering, maken adaptatie en innovatie in meerdere scenario s mogelijk. Dit mede onder invloed van (1) mondiale demografische ontwikkelingen; (2) de toegenomen vraag naar natuurlijke hulpbronnen; (3) de verdergaande globalisering en (4) technologische ontwikkeling. Lokaal zal er ruimte blijven voor multifunctionele activiteiten. Bij een scenario gebaseerd op Global Economy zal de landbouw zich waarschijnlijk meer richten op hoogwaardige producten dan onder Regional Communities. Onder het Regional Communities scenario (Rust en Warm) nemen we aan dat de mate waarin mensen willen investeren in een hoogwaardige landbouw lager is. In de scenario s met een snelle klimaatverandering (Warm en Stoom), zullen de risico s op zout- en droogteschade van gewassen toenemen. De hierbij optredende productieschade zal doorwerken op de inkomens in de landbouw. Voor de meeste producten functioneert de landbouw in een open economie met internationale markten. Naast overeenkomsten in de ontwikkeling van de landbouw in de verschillende scenario s, zijn er ook verschillen. In een Global Economy scenario (Druk en Stoom) zullen boeren eerder zelf maatregelen nemen. Hierbij zijn de strategieën van anderen in het watersysteem ook van belang. Ook zullen ze eerder bereid zijn om voor waterbeheer te betalen. De landbouw zal zich onder het Global Economy scenario vestigen in de minst kwetsbare gebieden of zal teelten kiezen die niet gevoelig zijn voor klimaatverandering. Onder een Regional Communities scenario (Rust en Warm) ligt de verantwoordelijkheid meer bij de overheid. Dit betekent dat er relatief minder verschuivingen in de landbouw zullen plaatsvinden. De sector zal verwachten dat er water beschikbaar blijft voor beregening. Wel zal de landbouw waarschijnlijk kiezen voor minder kwetsbare teelten. Bij een beweging waarbij een relatief groter deel van het water naar productierichtingen gaat met een hogere toegevoegde waarde, zoals groenten en fruit, wordt de landbouw als geheel gevoeliger voor veranderingen in de zoetwatervoorziening. Daar staat tegenover dat in landbouwgebieden met sectoren die een hogere toegevoegde waarde produceren, meer financiële mogelijkheden zijn om adaptatiemaatregelen te nemen, zoals de landbouwwaterleiding op Zuid-Beveland. De markt voor hoogwaardige producten is wel beperkter dan voor niet-hoogwaardige producten en kan makkelijk worden verzadigd. Resultaten Agricom berekeningen Op basis van de output van het NHI zijn met de effectmodule Agricom de effecten van de Deltascenario s op landbouwschade berekend. Daarbij wordt opgemerkt dat onjuistheden of onnauwkeurigheden in het NHI doorwerken in de Agricom resultaten. De resultaten zijn beschreven in bijlage 9. 6 Op basis van Polman, N., V. Linderhof, R. Michels, K. van der Sandt, T. Vogelzang (2012) Landbouw in een veranderende delta: toekomstscenario s voor zoetwatergebruik. LEI, concept rapport, Den Haag. 54

55 Berekende maximale cumulatieve vochttekorten De maximale cumulatieve vochttekorten in de droogtejaren 1967, 1989 en 1976 voor de huidige situatie (vergelijkbaar met klimaatscenario G) en voor het scenario Stoom (klimaatscenario W+) zijn weergegeven in de volgende drie afbeeldingen. In elke afbeelding is ook een verschilkaart opgenomen. De berekende maximale cumulatieve vochttekorten zijn per locatie een resultante van het verloop van neerslag en verdamping, het bodemtype, de berekende grondwaterstanden, grondgebruik en gewastypen. De drie afbeeldingen laten het volgende zien: de vochttekorten in de drie droge jaren nemen in het scenario W+ toe, ten opzichte van de huidige situatie, met ongeveer 50 tot 100%. De toename in mm s is groter naarmate het droogtejaar extremer is; in een gemiddeld droog jaar (1967) nemen de maximale cumulatieve vochttekorten in gebieden waar de gewassen beregend kunnen worden over het algemeen toe met 0 tot 50 mm. Lokaal kan de toename meer dan 50 mm bedragen. In de gebieden waar niet beregend wordt nemen de vochttekorten over het algemeen iets meer toe, lokaal tot 100 mm en op enkele locaties zelfs meer dan 100 mm; in een matig droog jaar (1989) bedraagt de toename van het maximale cumulatieve vochttekort in een groot deel van het gebied 50 tot 100 mm. Ook hier is te zien dat in gebieden waar beregend wordt de vochttekorten minder oplopen; de toename is in een extreem droog jaar (1976) iets groter dan in een matig droog jaar. met name in gebieden waar niet beregend kan worden met zoet water, zoals de Zeeuwse eilanden zonder zoetwateraanvoer, kunnen de vochttekorten in de bodem in een extreem droog jaar toenemen met meer dan 100 mm. Bij het W+ klimaatscenario in 2050 stijgen deze vochttekorten met 50 tot 100 mm, waardoor dan in grote delen van deze gebieden vochttekorten van meer dan 175 mm kunnen optreden. Dit zou tot aanzienlijke opbrengstderving voor de landbouw leiden. 55

56 Berekende maximale cumulatieve vochttekorten in een gemiddeld droog jaar (1967) voor Huidig (boven), Stoom (midden) en de verschillen (onder) 56

57 Berekende maximale cumulatieve vochttekorten in een matig droog jaar (1989) voor Huidig (boven), Stoom (midden) en de verschillen (onder) 57

58 Berekende maximale cumulatieve vochttekorten in een extreem droog jaar (1976) voor het Huidig (boven), Stoom (midden) en de verschillen (onder) 58

59 5.3 DALING LAAGSTE GRONDWATERSTANDEN De gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) in 1967, 1989 en 1976 zijn voor de huidige situatie en scenario en Stoom weergegeven in de afbeeldingen op de volgende bladzijden. In elke afbeelding is ook een verschilkaart opgenomen. Door het grotere verdampingsoverschot bij W+ zakken de laagste grondwaterstanden in grote delen van de Zuidwestelijke Delta in droge zomers verder weg dan in de huidige situatie. De verlaging bedraagt overwegend 5 tot 25 cm, locaal meer dan 50 cm. Het verder dalen van de laagste grondwaterstanden heeft als mogelijk risico extra zetting van slappe bodems, zoals veengronden maar mogelijk ook diepere kleilagen, die nog nooit eerder boven de grondwaterstand zijn uitgekomen. Dergelijke zettingen kunnen mogelijk leiden tot dalingen van maaiveld, dijken en kaden en tot schade aan gebouwen. Om dit eventuele risico in te schatten is nader (lokaal) geotechnisch onderzoek nodig. Voor zandgronden zijn de risico s op zettingen in het algemeen veel kleiner dan voor veen- of kleigronden. Een overzicht van de hoofdbodemtypen in de Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden is weergegeven in onderstaande afbeelding (Bron: Het grootste gedeelte van de zuidwestelijke delta bestaat uit zeekleigronden, weergegeven met de donkergroene kleur. Met de gele kleur zijn de zandgronden weergegeven en met de paarse kleur de veengronden. Bodemkaart In de afbeeldingen van de laagste grondwaterstanden valt onder andere op dat in het extreem droge jaar 1976 en in het matig droge jaar 1989 de grondwaterstanden in het referentie scenario al laag zijn en dat de daling van de grondwaterstand als gevolg van klimaatontwikkeling in het W + scenario kleiner is dan in een gemiddeld droog jaar Omdat beregening vanuit oppervlaktewater zorgt voor aanvulling van de grondwaterstanden, zijn de dalingen van de grondwaterstand het sterkst in de gebieden die niet beregend kunnen worden, zoals de Zeeuwse eilanden zonder wateraanvoer. 59

60 Berekende laagste grondwaterstanden in een gemiddeld droog jaar (1967) voor Huidig (boven), Stoom (midden) en de verschillen (onder) 60

61 Berekende laagste grondwaterstanden in een matig droog jaar (1989) voor Huidig (boven), Stoom (midden) en de verschillen (onder) 61

62 Berekende laagste grondwaterstanden in een extreem droog jaar (1976) voor Huidig (boven), Stoom (midden) en de verschillen (onder) 62

63 5.4 TOENAME INTERNE VERZILTING Kwetsbaarheid regenwaterlenzen Onderstaande figuur geeft een indicatie van de kwetsbaarheid van regenwaterlenzen in de huidige situatie. De meest kwetsbare gebieden zijn te vinden op Goeree-Overflakkee, Schouwen- Duiveland, Tholen, Walcheren en de Bevelanden (Pauw en Oude Essink, 2011). Kwetsbaarheid regenwaterlenzen huidige situatie (Bron: Pauw en Oude Essink, 2011). Onderstaande afbeelding geeft de verwachting van de toename van de verzoeting of verzilting van het ondiepe grondwater bij autonome ontwikkeling in Autonome ontwikkeling 2100 Bron: NHI 2.2 zoet-zout + Zeelandmodel (CONCEPT). 63

64 Toename doorspoelbehoefte als gevolg van interne verzilting De toename van de interne verzilting, in combinatie met een hogere kweldruk als gevolg van zeespiegelstijging, leidt tot een toename van zoetwater inname uit het hoofdwatersysteem, ter compensatie van de stijging van het Cl-gehalte in de sloot. Hierbij wordt uitgegaan van een continuering van het bestaande beleid en waterbeheer. Dit leidt tot de volgende geschatte percentages extra inlaatwater ter compensatie van de interne verzilting, die in het NHI niet worden berekend 7. Deze tabel is als volgt te lezen: bijvoorbeeld voor Voorne-Putten, daar is de inname van zoetwater uit het hoofdwatersysteem in 2050 voor het scenario STOOM, 40% toegenomen tov 2011, als gevolg van toename interne verzilting (zoutlast kg/ha). Attentie: de percentages voor compensatie van de interne verzilting zijn voorlopige schattingen. 7 Waterinlaat uit het hoofdwatersysteem is in het NHI op dit moment een invoergegeven. In het model zit geen (directe) invloed van droogte en interne verzilting op (extra) waterinlaat. 64

65 5.6 DRINKWATER- EN INDUSTRIEWATERBEGRUIK IN 2050 Het drink- en industriewatergebruik in de scenario s STOOM en RUST ontwikkelen zich als volgt: In het scenario Stoom is er een toename van de vraag naar drink- en industrie water (in deze analyse is gewerkt met respectievelijk +25% en + 121%, conform beschrijving van het Deltascenario). In het scenario Rust is er een afname van de vraag naar drinkwater en een toename van de vraag naar industrie water (in deze analyse is gewerkt met respectievelijk -6% en + 33%, conform beschrijving van het Deltascenario). Voor de hiervoor genoemde procentuele veranderingen is voor drinkwater uitgegaan van een gelijk verbruik per hoofd en de toename van het aantal mensen bij Stoom. Voor industriewater is door Evides een kwalitatieve analyse gemaakt van de verwachte toekomstige ontwikkelingen bij het scenario Stoom. Deze analyse is opgenomen in bijlage 8. Belangrijke ontwikkelingen daarbij zijn de opwarming van het oppervlaktewater (afname koelcapaciteit), een toename van de industriële productie en overschakeling op New Energy. Conclusie is dat minimaal rekening dient te worden gehouden met een verdubbeling van het zoetwater ten opzichte van de huidige situatie. 65

66 5.7 CHLORIDE GEHALTE HOOFDWATERSYSTEEM 2050 (EXTERNE VERZILTING) De gegevens in deze paragraaf zijn ontleend aan een werkdocument van Deltares (januari 2012), dat een eerste indruk geeft van de aanscherping van de knelpuntenanalyse ten aanzien van de externe verzilting in de Rijn Maas monding. De aanscherping is nog niet af, er zal onder andere nog een modelberekening voor een aaneengesloten periode van 35 jaar worden uitgevoerd. De verdere aanvullingen zullen worden opgenomen in de rapportage van de landelijke knelpuntenanalyse. In de knelpuntenanalyse 2011/2012 is de verziltinganalyse van 2010/2011 aangescherpt, het betrof de volgende onderdelen: De achtergrondconcentratie van het zout van de Rijn bij Lobith is geactualiseerd. De dispersiecoëfficiënten in het Sobek model zijn op een aantal trajecten aangepast. De Sobek berekeningen zijn opnieuw uitgevoerd. Er is een analyse uitgevoerd van de herhalingstijden van de verschillende verziltingjaren, met behulp van een neuraal netwerk. De conclusies zijn aangescherpt. Hierna wordt verder op deze onderdelen ingegaan. Achtergrondconcentraties Rijn en Maas Door KWR zijn de achtergrondconcentraties van Lobith en Eysden geanalyseerd. Uit de analyse volgt dat de zoutvracht van de Rijn is verminderd van ongeveer 100 kg/s begin van deze eeuw naar 75 kg/s in Ten opzichte van de vorige berekeningen in 2010/2011 is het chloridegehalte van het Rijnwater op basis van deze metingen met ongeveer 25 mg/l verminderd. In onderstaande afbeelding is de relatie tussen de rivierafvoer (debiet, Q) en het chloridegehalte weergegeven voor het jaar Let op: op de x-as is 1/Q weergegeven, dus een groter getal is een kleiner debiet. De waarde op de x-as van 1,2 betekent een (laag) debiet van ongeveer 830 m3/s. Het chloridegehalte is dan ongeveer 140 mg/l. Bij het gemiddelde debiet van de Rijn bij 66

67 Cl (mg/l) Cl (mg/l) Lobith van m3/s (0,45 op de x-as) is het chloridegehalte in 2011 ongeveer 80 mg/l. Uit de figuur volgt dat het daadwerkelijke chloridegehalte niet alleen van het debiet afhankelijk is, maar tot enkele tientallen mg/l kan variëren ten opzichte van de verwachte waarde volgens de rechte (regressie)lijn. Cl-afvoer Lobith (2011) y = 75,532x + 46,896 R 2 = 0, ,0000 0,2000 0,4000 0,6000 0,8000 1,0000 1,2000 1,4000 1/Q*1000 Voor de Maas bij Keizersveer is een vergelijkbare analyse uitgevoerd. Voor de periode is het resultaat hieronder weergegeven. Hieruit volgt dat het chloridegehalte ook bij zeer lage rivierafvoeren (15 op de x-as is een debiet van 67 m3/s) maximaal ongeveer 60 mg/l bedraagt. 70 Cl-Q Keizersveer ( ) y = 1,7261x + 31,907 R 2 = 0, /Q*1000 Zowel de bovengenoemde relatie bij Lobith als de relatie bij Keizersveer zijn in het Sobekmodel ingebouwd. Toenemende kans op hogere achtergrondconcentraties door lagere rivierafvoeren Uit bovenstaande grafieken volgt dat met name bij lagere afvoeren van de Rijn (die in het algemeen voor ongeveer 90% van de rivierafvoer zorgt) de achtergrondgehaltes kunnen stijgen richting 150 mg Cl/l. Dit is het inlaatcriterium voor de Bernisse. De kans op overschrijding van de chloridenormen neemt zowel in Bernisse en Brielse Meer, maar ook bij Gouda toe, alleen al door deze hogere achtergrondconcentraties. Daarnaast neemt bij lagere rivierafvoeren sowieso de externe verzilting vanuit zee toe. 67

68 Waterverbruik in de zomer (m3/s) Waterverbruik in de zomer (m3/s) Ontwikkeling watergebruik bovenstrooms Nederland Voor de toekomstige situatie is ook van belang om te weten hoeveel water geconsumeerd wordt in het bovenstroomse deel van de stroomgebieden van Rijn en Maas, voor irrigatie, industrie en drinkwater, en hoe dat mogelijk verandert als gevolg van sociaaleconomische ontwikkelingen. In de huidige Deltascenario s zijn de bovenstroomse ontwikkelingen niet meegenomen, in tegenstelling tot de het veranderend gebruik binnen ons eigen land. Alleen het effect van klimaatverandering is verdisconteerd in de verandering van de afvoer bij Lobith en Sint Pieter. In de Deltascenario s die eind 2012 zullen verschijnen worden dergelijke ontwikkelingen wel meegenomen. Omdat de bovenstroomse ontwikkelingen mogelijke grote gevolgen hebben zullen we hier ingaan op de op dit moment beschikbare kwantificeringen. Voor het huidige watergebruik zijn redelijk recente cijfers beschikbaar: voor het Rijnstroomgebied (De Rijk et al., 2010) en het Maasstroomgebied (De Wit, 2008). Van belang is met name het verbruik, dat wil zeggen de netto hoeveelheid dat niet terugstroomt in de rivieren. Zo is met name het koelwatergebruik hoog maar dit water wordt grotendeels ook weer teruggevoerd naar de rivier. Volgens deze bronnen is het verbruik in het Rijnstroomgebied gemiddeld 22 m3/s en in het Maasstroomgebied 6 m3/s. Een andere bron voor het huidige verbruik maar ook scenario s voor 2050 zijn afkomstig van het EU SCENES project. SCENES is een 4 jarig Europees onderzoeksproject en is vorig jaar afgerond. De scenario s zijn ontwikkeld op basis van inbreng van stakeholders en experts. De scenario s zijn gekwantificeerd met het hydrologische WaterGAP model. Watergebruik door industrie en huishoudens zijn berekend op jaarbasis, landbouw op dagbasis. SCENES onderscheidt vier scenario s voor De twee meest onderscheidende scenario s zijn qua verhaallijn goed te vergelijken met het GE scenario en het RC scenario. Dit zijn respectievelijk de scenario s Economy First (EcF) en het scenario Sustainability Eventually (SuE). Daartussen bevinden zich de scenario s Fortress Europe (FoE) en Policy Rules (PoR). Het huidig verbruik in het zomerhalfjaar wordt in SCENES geschat op 133 m3/s voor het Rijnstroomgebied en 47 m3/s voor het Maastroomgebied. Een factor 6 tot 8 hoger dus dan de eerder genoemde bronnen. Opgemerkt moet worden dat deze cijfers een overschatting lijken van het daadwerkelijk verbruik. Waterverbruik in het zomerhalfjaar in de Rijn (links) en de Maas (rechts) EcF FoE 60 EcF FoE 100 PoR SuE 40 PoR SuE Huidig Huidig 2050 Het verbruik in het Rijnstroomgebied daalt volgens de scenario s 61% of stijgt tot 57%. Volgens SCENES is het aandeel van het verbruik door de industrie zo n 80%, dit aandeel daalt in alle scenario s. Het aandeel landbouw stijgt en het huishoudelijk verbruik blijft relatief constant. Het verbruik in het Maastroomgebied daalt volgens de scenario s 59 % of stijgt tot 80%. Hier is en blijft de industrie de grootste gebruiker. In onderstaande tabellen is de verandering van het verbruik gecombineerd met de effecten van klimaatverandering. In beide stroomgebieden is bij het scenario SuE de afname van het verbruik groter dan de toename van de afvoer door klimaatverandering bij scenario G. De afname van de afvoer bij W+ is echter aanzienlijk groter dan de toename van het verbruik bij scenario EcF. De mogelijke toename van het verbruik in de Rijn lijkt beperkt maar kan bij lage afvoeren (<1000m3/s) 10% van de afvoer gaan bedragen. In dergelijke situatie zullen de knelpunten, waaronder door externe verzilting, sterk toenemen. 68

69 De toename van het verbruik in de Maas in het EcF scenario is ten opzichte van de Rijn relatief groot. De Maas lijkt dan ook relatief kwetsbaar voor een toename van het waterverbruik. Bij een lage afvoer situatie (<50 m3/s bij Monsin) in de Maas zou het aanbod hierdoor volledig kunnen worden opgesoupeerd. Maar waarschijnlijk zal dit niet gebeuren, omdat het gebruik voor die tijd al flink zal worden gekort. Gemiddelde zomerafvoer Rijn Huidige situatie (m3/s) 2322 Klimaatverandering (m3/s) Verandering in verbruik (m3/s) G W SuE EcF Gecombineerd (m3/s) Gemiddelde zomerafvoer Maas. Huidige situatie (m3/s) 145 Klimaatverandering (m3/s) Verandering in verbruik (m3/s) G W SuE EcF Gecombineerd (m3/s) Geconcludeerd kan worden dat meerdere bronnen zeer uiteenlopende schattingen geven voor het verbruik in beide stroomgebieden. Momenteel is de kwaliteit van de verschillende kwantitatieve inschattingen zeer onzeker en kunnen geen duidelijke conclusies worden getrokken. Komend jaar moeten de verschillende bronnen goed worden onderzocht, dient de reactie van de sectoren op laagwater situaties geïncorporeerd te worden en zijn indicaties voor extremere situaties nodig. Berekend aantal dagen met overschrijding chloridenorm De Sobekberekeningen zijn voor de karakteristieke jaren 1967 (gemiddeld jaar), 1989 (droog jaar) en 1976 (extreem droog jaar) uitgevoerd. Voor 1967 en 1989 zijn geen overschrijdingen van de chloridegehaltes van enige betekenis berekend. Daarom zijn hierna alleen de resultaten van 1976 gepresenteerd. Voor water betreft externe verzilting heeft 1976 een herhalingstijd van ongeveer 25 jaar. Overschrijding van de zoutnormen bij Krimpen a/d IJssel, Gouda en Bernisse in het karakteristieke jaar 1976 (aantal dagen overschrijding) 69

70 Inlaatpunt Bernisse Verzilting van het Spui bij het inlaatpunt Bernisse is hoofdzakelijk afhankelijk van stormopzet op zee, en veel minder van lage rivierafvoeren. Omdat stormopzet op zee zich vooral in het najaar (buiten het zomerhalfjaar) voordoet, doen ook de perioden met overschrijding van de chloridenorm van 150 mg/l zich hoofdzakelijk in het winterhalfjaar voor. Voor de waterinlaat naar Delfland is dit gunstig, omdat de waterbehoefte zich daar hoofdzakelijk in het zomerhalfjaar voordoet. Voor de industrie mag de chloridenorm van 150 mg/l het hele jaar niet worden overschreden. Uit de tabel volgt dat in een jaar als 1976 bij het huidige klimaat en de huidige rivierafvoeren voor het inlaatpunt Bernisse de chloridenorm van 150 mg/l op 14 dagen langer dan 48 uur wordt overschreden, hoofdzakelijk in het winterhalfjaar. Bij klimaatscenario W+ blijft dit zo, maar neemt wel de kans op overschrijdingen van korter dan 48 uur toe (overschrijdingen langer dan 24 uur gaat van 14 naar 18 dagen). Afhankelijk van de buffercapaciteit van het Brielse Meer, kan het dan iets vaker noodzakelijk worden om water uit het Spui met een chloridegehalte hoger dan 150 mg/l in te laten in de Bernisse. Het is gewenst om meer inzicht te krijgen in de buffercapaciteit van het Bernisse / Brielse Meer systeem. In het zomerhalfjaar wordt in een jaar als 1976 de chloridenorm van 150 mg/l ongeveer op 1 dag langer dan 7 uur overschreden, maar op geen enkele dag langer dan 24 uur. Bij klimaatscenario W+ wordt in het zomerhalfjaar de chloridenorm van 150 mg/l op twee dagen langer dan 24 uur overschreden. Afhankelijk van de buffercapaciteit van het Brielse Meer, kan het dan noodzakelijk worden om water uit het Spui met een chloridegehalte hoger dan 150 mg/l in te laten in de Bernisse. Overigens duren die overschrijdingen dan niet langer dan 48 uur. Ook bij W+ worden in een jaar als 1976 daarom geen wezenlijke knelpunten voor Delfland verwacht als gevolg van externe verzilting. Geconcludeerd kan worden dat de externe verzilting van het inlaatpunt voor de Bernisse, in combinatie met de interne waterhuishouding van het Brielse Meer, reeds bij het huidige klimaat tot knelpunten door te hoge chloridegehalten kan leiden. Dit geldt met name voor de levering van zoetwater aan de industrie in het Rotterdamse havengebied. Maar ook de zoetwatervoorziening in het zomerhalfjaar naar Delfland kan hier incidenteel hinder van ondervinden. Bij klimaatscenario W+ nemen deze knelpunten beperkt toe. Invloed zoutlek Volkeraksluizen bij zout Volkerak-Zoommeer Indien er in de toekomst een keuze gemaakt zou worden om het Volkerak-Zoommeer weer zout te maken, betekent dit dat er dan extra externe verzilting van het Hollandsch Diep / Haringvliet op kan treden. Dit kan leiden tot hogere chloride achtergrondconcentraties, die ongewenst zijn voor de omliggende inlaatpunten,. Voor de inlaatpunten Bernisse (industriewater en glastuinbouw Delfland) en Scheelhoek (drinkwater), met beide een chloridenorm van maximaal 150 mg/l, ligt dit het meest gevoelig. Er zijn inmiddels diverse proeven en studies uitgevoerd naar de mogelijkheden om de omvang van dit zoutlek te beperken, tot maximaal 20 kg zout per seconde. Uit de navolgende afbeelding (Bron: presentatie Pagee, RWS) volgt dat zelfs bij dit minimale zoutlek de chlorideconcentraties in droge zomers op diverse inlaatlocaties langs het Haringvliet met 50 mg/l stijgen. Dit effect lijkt daarmee sterker dan het effect van toenemende achtergrondconcentraties van het Rijn- en Maaswater door lagere rivierafvoeren. Indien beide processen zouden optreden wordt het effect nog versterkt. 70

71 Chloridegehalten inlaat Hollandsche IJssel en Gouda In de navolgende afbeelding is de verwachtingswaarde van het aantal verziltingsdagen in de zomerperiode te Krimpen aan de IJssel (inlaatpunt voor Hollandsche IJssel) weergegeven (bron: werkdocument Deltares, januari 2012). Dit inlaatpunt is representatief voor het moment waarop bij Gouda problemen gaan ontstaan. Als eenmaal zilt water in de Hollandsche IJssel is gekomen blijft het daar hangen, waardoor de overschrijdingen van het chloridegehalte bij Gouda langer duren dan bij Krimpen aan de IJssel. In het werkdocument van Deltares is op basis van het Sobek-model en een neuraal netwerk de volgende grafiek van herhalingstijden opgesteld. Herhalingstijden aantal dagen overschrijding 250 mg/l (huidig klimaat) 71

72 Uit de afbeeldingen volgt dat in ongeveer een op de 6 à 7 jaren bij de inlaat van de Hollandse IJssel een overschrijding van het chloridegehalte van meer dan 250 mg/l optreedt, die langer dan een dag duurt. Het jaar 1976 is een van die jaren. Op basis van bovenstaande figuur zijn de volgende herhalingstijden van een aantal verziltingsjaren afgeleid, voor het zomerhalfjaar. Een verziltingsjaar is hierbij een jaar waarin de chloridenorm gedurende enkele dagen wordt overschreden. zomerhalfjaar jaartal herhalingstijd in jaren De veranderingen bij W+ zijn weergegeven in de eerdere tabel met overschrijding van de zoutnormen bij Krimpen a/d IJssel, Gouda en Bernisse in het karakteristieke jaar Hieruit volgt dat bij het huidige klimaat in het zomerhalfjaar van 1976 de chloridenorm van 250 mg/l gedurende 42 dagen met meer dan 48 uur wordt overschreden. Dit veroorzaakt nu al knelpunten voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland. Bij klimaatscenario W+ neemt het aantal dagen met overschrijding van de norm van 150 mg/l toe tot 87 dagen. Daarvan is op 54 dagen ook sprake van een overschrijding van een chloridegehalte van 600 mg/l, terwijl dat bij het huidige klimaat nog niet het geval is. De knelpunten bij Gouda nemen bij W+ in een verziltingsjaar dus sterk toe. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de Hollandse IJssel de dispersiecoëfficiënt mogelijk nog moet worden aangepast. Daarnaast speelt het beheer van de inlaten rond de Hollandsche IJssel een zeer belangrijke rol in het aantal dagen dat in Gouda de 250 mg/l wordt overschreden. Door Deltares is daarom aanbevolen om in de definitieve aanscherping het nieuwe Sobekmodel (LSM) af te regelen met de uitgebreide meetinformatie die in het jaar 2011 beschikbaar is gekomen. Het inlaatbeheer is in die periode ook goed bekend. 5.8 CONCLUSIES ZOETWATER BEHOEFTE IN DE DELTA: 2050 Piekvraag De piekvraag is per deelgebied bepaald op basis van een combinatie van rekenresultaten van het Deltamodel (NHI 2.2) en kentallen en ervaringsgegevens van de waterbeheerders en Evides. Zowel het NHI 2.2 als de ervaringscijfers bevatten onzekerheden en onnauwkeurigheden, die doorwerken in de uitkomsten. De uitkomsten moeten daarom niet absoluut worden genomen, maar kunnen in de praktijk binnen bepaalde bandbreedtes variëren. 72

73 De piekvraag voor waterinlaat naar polders en het Volkerak-Zoommeer bedraagt in het zeer droge jaar 1976 bij Stoom 93 m3/s. De gezamenlijke vraag voor drinkwater, industriewater en de inlaat naar Delfland vanuit het Brielse Meer bedraagt in diezelfde decade 18 m3/s, waarvan 7 m3/s in het gebied van de Zuidwestelijke Delta (Brielse Meer) wordt onttrokken. Het totaal benodigde piekaanbod vanuit het hoofdsysteem in de Zuidwestelijke Delta bedraagt daarmee 100 m3/s (93 plus 7 m3/s), waarvan 55 m3/s voor de polders en het Brielse Meer, en 45 m3/s voor het Volkerak-Zoommeer. Voor de piekvraag van het Volkerak-Zoommeer is op basis van de robuustheidstudie voor alle scenario s uitgegaan van 45 m3/s, hoofdzakelijk voor doorspoelen om de chloridegehaltes onder 450 mg/l te houden, en een klein deel ter compensatie van openwaterverdamping. Het doorspoelen is voorwaardenscheppend voor de zoetwatervoorziening van de aanliggende polders. Het Volkerak-Zoommeer zorgt dus voor ongeveer de helft van de piekwatervraag van de Zuidwestelijke Delta. Dit hangt samen met het zoutlek dat momenteel bij de Krammersluizen optreedt. In een gemiddeld droogtejaar neemt de piekinlaatbehoefte naar polders en Volkerak-Zoommeer bij Stoom toe tot 86 m3/s, ten opzichte van 77 m3/s bij het huidige klimaat. Deze piekvraag wordt dan bijna even groot als de piekvraag in het zeer droge jaar 1976 bij het huidige klimaat (89 m3/s). Verder wordt opgemerkt dat bij deze piekvragen is uitgegaan van continuering van de huidige situatie van Schouwen-Duiveland, Noord-Beveland, Walcheren en Zuid-Beveland en Zeeuws Vlaanderen. Dat wil zeggen geen aanvoermogelijkheid in zeer droge perioden (behalve de landbouwleiding van Evides naar Zuid-Beveland). Hierdoor zijn er nu in deze gebieden, die ongeveer de helft van het landoppervlak van de Zuidwestelijke Delta vormen, geen piekvragen voor peilhandhaving, doorspoelen of beregening. Zolang het aanbod er is niet is, is er dus ook geen vraag. Indien in de toekomst wel (volledige) aanvoermogelijkheden naar deze gebieden gerealiseerd zouden worden (wat op dit moment niet waarschijnlijk lijkt), dan zou de piekvraag naar zoetwater in de Zuidwestelijke Delta in potentie sterk toe kunnen nemen, met maximaal ongeveer 45 m3/s. De totale piekwatervraag aan het hoofdsysteem in de Zuidwestelijke Delta zou dan 145 m3/s gaan bedragen (100 plus 45 m3/s). Vochttekorten in de bodem en behoefte aan beregening De vochttekorten in de bodem nemen in de W+ scenario s (Stoom en Warm) in de drie droogtejaren toe ten opzichte van de huidige situatie, met ongeveer 50% tot 100%. De toename in mm s is groter naarmate het droogtejaar extremer is. In het algemeen geldt dat elke mm extra vochttekort leidt tot minder opbrengst voor de landbouw (in kg droge stof ). De vochttekorten zijn het hoogst in de gebieden waar niet beregend kan worden met zoet water, zoals de Zeeuwse eilanden zonder zoetwateraanvoer. In een extreem droog jaar kunnen de vochttekorten hier 100 mm of meer bedragen, bij het huidige klimaat. Bij het W+ klimaatscenario kunnen de vochttekorten in deze gebieden oplopen tot meer dan 175 mm, wat tot aanzienlijke opbrengstderving voor de landbouw zou leiden. In gebieden die wel beregend worden zijn de vochttekorten lager. Daling laagste grondwaterstanden Door het grotere verdampingsoverschot bij W+ zakken de grondwaterstanden in grote delen van de Zuidwestelijke Delta in droge zomers verder weg dan in de huidige situatie. De verlaging bedraagt overwegend 5 tot 25 cm, locaal meer dan 50 cm. Het verder dalen van de laagste grondwaterstanden heeft als mogelijk risico extra zetting van slappe bodems, zoals veengronden maar mogelijk ook diepere kleilagen, die nog nooit eerder boven de grondwaterstand zijn uitgekomen. Dergelijke zettingen kunnen mogelijk leiden tot dalingen van maaiveld, dijken en kaden en tot schade aan gebouwen. Om dit eventuele risico in te schatten is nader (lokaal) geotechnisch onderzoek nodig. Omdat beregening vanuit oppervlaktewater zorgt voor aanvulling van de grondwaterstanden, zijn de dalingen van de grondwaterstand het sterkst in de gebieden die niet beregend kunnen worden, zoals de Zeeuwse eilanden zonder wateraanvoer. 73

74 Toename interne verzilting Hoewel de zoet-zout grondwatermodellen nog niet optimaal zijn, zal de interne verzilting in 2050 naar verwachting toenemen bij autonome ontwikkeling, en in versterkte mate bij het W+ klimaatscenario. Deze toename leidt tot een toename van de kwetsbaarheid van de regenwaterlenzen. De meest kwetsbare gebieden zijn te vinden op Goeree-Overflakkee, Schouwen- Duiveland, Tholen, Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland. De toename van de interne verzilting, in combinatie met een hogere kweldruk als gevolg van zeespiegelstijging, leidt ook tot een hogere doorspoelbehoefte ter compensatie van de stijging van het Cl-gehalte in de sloot. Toename externe verzilting Bij klimaatscenario W+ neemt de externe verzilting toe als gevolg van lagere rivierafvoeren, omdat dit scenario (drogere zomers) in het gehele stroomgebied van Rijn en Maas doorwerkt. De gemiddelde rijnafvoer neemt daardoor in de zomermaanden met ongeveer 500 m3/s af. Daarnaast kan de rivierafvoer verder afnemen door een toenemend waterverbruik in de bovenstroomse delen van de stroomgebieden van Rijn en Maas. Over de omvang van deze toename kunnen momenteel nog geen duidelijke conclusies worden getrokken. In 2012 wordt dit op landelijk niveau nader onderzocht. Naarmate de rivierafvoer afneemt, neemt de achtergrondconcentratie van chloride toe. Bij rijnafvoeren lager dan 800 m3/s nadert de achtergrondconcentratie naar 150 mg/l. Dit is de kritische inlaatgrens voor de belangrijke inlaatpunten Bernisse en Scheelhoek. Indien hier in de toekomst bij een zout Volkerak-Zoommeer nog de invloed van een zoutlek bij de Volkeraksluizen bij zou komen (minimaal 50 mg Cl/l extra), zou het chloridegehalte hier tijdens perioden met lage rivierafvoeren langere tijd boven de norm van 150 mg/l kunnen komen. Verzilting van het Spui bij het inlaatpunt Bernisse is hoofdzakelijk afhankelijk van stormopzet op zee, en veel minder van lage rivierafvoeren. Omdat stormopzet op zee zich vooral in het najaar (buiten het zomerhalfjaar) voordoet, doen ook de perioden met overschrijding van de chloridenorm van 150 mg/l zich hoofdzakelijk in het winterhalfjaar voor. Voor de zoetwater gebruikende industrie in het Rotterdamse havengebied leveren hogere chloridegehaltes jaarrond, dus ook in het winterhalfjaar knelpunten op. Deze industrie heeft aangegeven dat een zo laag mogelijk chloridegehalte van het Brielse Meer water van groot belang is. Iedere verhoging van het zoutgehalte leidt tot kosten als gevolg van corrosie, slijtage, storingen, down-time, lagere indikking op koeltorens, keuze van duurdere materialen, etc. Het is dus niet zo dat er een bepaalde grens is waarboven wel en waaronder geen schade optreedt. Uit de landelijke analyses volgt dat in een jaar als 1976 (dat qua verzilting een herhalingstijd van 25 jaar heeft) bij het inlaatpunt Bernisse de chloridenorm van 150 mg/l gedurende 14 dagen langer dan 48 uur wordt overschreden, zowel bij het huidige klimaat als bij W+. Wel neemt bij W+ de kans op overschrijdingen van korter dan 48 uur beperkt toe. Afhankelijk van de buffercapaciteit van het Brielse Meer, kan het dan iets vaker noodzakelijk worden om water uit het Spui met een chloridegehalte hoger dan 150 mg/l in te laten in de Bernisse. De waterinlaat naar Delfland (glastuinbouw) vindt hoofdzakelijk in het zomerhalfjaar plaats. In een jaar als 1976 wordt in het zomerhalfjaar bij de inlaat Bernisse bij W+ de chloridenorm van 150 mg/l slechts op twee dagen langer dan 24 uur overschreden. Afhankelijk van de buffercapaciteit van het Brielse Meer zouden dan beperkte knelpunten voor Delfland kunnen ontstaan. Het is gewenst om meer systeemkennis op te bouwen van het Bernisse / Brielse Meer systeem, onder andere over de factoren die de buffercapaciteit bepalen. Gouda Bij inlaatpunt Gouda wordt ongeveer eens per 7 jaar in het zomerhalfjaar de chloridenorm van 250 mg/l langer dan een dag overschreden. Voor het (zoute) jaar 1976, met qua verzilting een herhalingstijd van 25 jaar, wordt bij het huidige klimaat in het zomerhalfjaar van 1976 de chloridenorm van 250 mg/l gedurende 42 dagen met meer dan 48 uur wordt overschreden. Dit veroorzaakt nu al knelpunten voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland. Bij klimaatscenario W+ neemt in 1976 het aantal dagen in het zomerhalfjaar met overschrijding van 150 mg Cl/l toe tot 87 dagen. Daarvan is op 54 dagen ook sprake van een overschrijding van een chloridegehalte van 600 mg/l, terwijl dat bij het huidige klimaat nog niet het geval is. De knelpunten bij Gouda nemen bij W+ in een verziltingsjaar dus toe. 74

75 Mm3 Mm3 5.9 RESULTATEN IN TABELLEN EN GRAFIEKEN De volgende tabellen en grafieken onderouwen de conclusies uit paragraaf 5.4 over de zoetwater behoefte in de Zuidwestelijke Delta, voor Huidig en Stoom en voor maatgevende jaren Drinkwater Industriewater Inlaat HWS (normaal jaar) Zoetwater ZWDelta Mm3 per zomerhalfjaar (april-september) Inlaat HWS (droog jaar) Inlaat HWS (extreem droog) Drinkwater Industriewater HUIDIG STOOM (2050) SECTOR PROGNOSE Inlaat HWS (normaal jaar) Inlaat HWS (droog jaar) Inlaat HWS (extreem droog) Toelichting: in bovenstaande tabel is de eigen prognose van drinkwater- en industriewatergebruik van Evides opgenomen. Zoetwater in de ZWDelta Mm3 per zomerhalfjaar (april-september) 1,100 1, HUIDIG STOOM (2050) Normaal jaar Droog jaar (1:10) Extreem droog jaar

76 Mm3 SCENARIO: STOOM Verdeling zoetwater in de delta Mm3 per zomerhalfjaar (april-september) Drinkwater Industriewater Inlaat zoetwater (uit HWS) Scenario STOOM : normaal jaar Scenario STOOM : extreem droog jaar HUIDIG & STOOM Drinkwatergebruik Zuidwestelijke Delta: 2050 Zeeuws Vlaanderen Walcheren Noord Beveland Schouwen Duiveland Reijgerbergsepolder St Philipsland Tholen Nieuw Vossemeer M ark-vlietpolders West Brabant Oostflakke Goeree-Overflakkee Voorne-Putten Rijnmond Hoeksche Waard IJsselmonde Eiland van Dordrecht Delfland Delflan d Eiland van Dordre Hoeksc IJsselm Rijnmo he onde nd Waard Voorn e- Putten Goeree- Oostfl Overfla akke kkee West Braban t M ark- Vlietp olders Nieuw Vosse Tholen meer STOOM HUIDIG Miljoen m3 / jaar St Philipsl and Reijger bergse polder Schou wen Duivela Noord Walche Bevela ren nd Zeeuw s Vlaand 76

77 HUIDIG & STOOM Industriewatergebruik Zuidwestelijke Delta: 2050 Zeeuws Vlaanderen Walcheren Noord Beveland Schouwen Duiveland Reijgerbergsepolder St Philipsland Tholen Nieuw Vossemeer M ark-vlietpolders West Brabant Oostflakkee Goeree-Overflakkee Voorne-Putten Rijnmond Hoeksche Waard IJsselmonde Eiland van Dordrecht Delfland Delflan d Eiland van Dordr Hoeks IJssel Rijnmo che monde nd Waard Voorn e- Putten Goere e- Overfl Oostfl akkee West Braba nt M ark- Vlietp olders Nieuw Vosse Tholen meer STOOM HUIDIG Miljoen m3 / jaar St Philips land Reijge rbergs epolde Schou wen Duivel Noord Walch Bevela eren nd Zeeuw s Vlaand 77

78 78

79 79

80 5.10 CAPACITEIT VAN DE WATERSYSTEMEN/ LEIDINGEN Omdat de vraag in alle gevallen toeneemt kan de capaciteit van de aanvoerleidingen en van de oppervlaktewatersystemen in het gedrang komen. Een gangbare ontwerpnorm voor inlaatwerken en aanvoerwatergangen in het verleden is 0,3 l/s/ha. Dit komt ongeveer overeen met de piekinlaatbehoefte die voor het zeer droge jaar 1976 bij Stoom wordt berekend. Er zit dan dus geen rek meer in het systeem, en locaal kunnen knelpunten ontstaan. Gedurende de zomermaanden wordt bijvoorbeeld de capaciteit van het watersysteem op Goeree- Overflakkee en Voorne-Putten bijvoorbeeld nu al vrijwel maximaal gebruikt DOORKIJK NAAR 2100 In deze fase is alleen voor de interne verzilting een doorkijk gemaakt naar Hieruit volgt dat bij autonome ontwikkeling, vergelijkbaar met de scenario s Rust en Druk, de interne verzilting in grote delen van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden verder zal doorgaan. Bij Stoom en Warm zal dit effect nog sterker zijn (moet nog berekend worden). De voortgaande interne verzilting zal leiden tot toenemende zout- en droogteschade voor gewassen, tenzij compenserende maatregelen worden getroffen als meer doorspoelen met zoet water, meer beregenen met zoet water en maatregelen om regenwaterlenzen te behouden of te vergroten. Voor de overige knelpunten zal per scenario de lijn van huidig naar 2050 in beginsel worden doorgezet richting Immers de sturende processen per scenario: wijziging klimaat en socioeconomische ontwikkeling, worden volgens de Deltascenario s in dezelfde lijn doorgezet van 2050 naar 2100 (zie tabel kentallen Deltascenario s in paragraaf 3.2). Wel nemen de onzekerheden over de scenario s na 2050 verder toe. 80

81 6. KNELPUNTEN EN AANDACHTSPUNTEN 6.1 PIEKVRAAG, VOCHTTEKORTEN EN GRONDWATERSTANDEN Piekvraag neemt toe. De piekvraag in droogtejaren die om het jaar voorkomen (1967) neemt bij Stoom toe van 77 naar 86 m3/s. Bij normale rivierafvoeren is het aanbod vanuit het hoofdsysteem ruim voldoende om in deze vraag te voorzien, maar in perioden met lagere rivierafvoeren (die bij Stoom ook vaker optreden) zullen eerder knelpunten ontstaan. De regionale waterinlaatsystemen hebben naar verwachting nog net voldoende capaciteit om de grotere piekvraag te transporteren, maar lokaal kunnen knelpunten ontstaan. Toename vochttekorten, vooral in gebieden zonder zoetwateraanvoer. Voor de Zeeuwse eilanden zonder zoetwateraanvoer lijkt het voor de piekvraag gunstig dat daar geen aanvoermogelijkheid is. Hierdoor nemen de watervraag voor peilhandhaving, doorspoelen en beregenen daar niet toe. De keerzijde van die medaille is echter dat de vochttekorten in de bodem op deze eilanden nu al hoger zijn dan elders, en bij klimaatscenario W+ sterker toenemen dan in gebieden die wel zoetwateraanvoer hebben, waarmee beregend kan worden. Laagste grondwaterstanden zakken nog verder. De laagste grondwaterstanden, die zich in het algemeen voordoen in de droogste jaren, zakken bij klimaatscenario W+ nog verder weg dan ze nu al doen. In hoeverre hierdoor risico s op zettingen van de bodem toenemen zou nader onderzocht moeten worden. 6.2 ZOETWATERLENZEN: BLIJVEN ZE EEN BELANGRIJKE ZOETWATERBRON? Huidige toename van zoute kwel vermindert omvang regenwaterlenzen.. De zoute kwel neemt toe in de toekomst bij autonome ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg dat de dikte van de regenwaterlens op een aantal plaatsen waarschijnlijk zal afnemen. Het grondwatersysteem in de Zuidwestelijke Delta is complex. Het staat vast dat op een aantal plaatsen de kwel toeneemt maar niet overal. Er zullen ook plaatsen zijn waar dit niet gebeurt of zelfs kwel van zoetwater toeneemt. Maar over het algemeen kan worden geconcludeerd dat het zoetwatersysteem met dunne regenwaterlenzen onder druk komt te staan en dat de regenwaterlens gemiddeld zal afnemen en op een aantal plaatsen de zoute kwel zodanig wordt dat landbouw niet meer mogelijk is. maar in scenario s Rust en Druk neemt de neerslag toe en groeit de omvang Voor het natuurlijk basissysteem is er een toename van de neerslag in de winter in alle scenario s en ook een toename in de zomer in de scenario s Rust en Druk (als gevolg van een gematigde klimaatontwikkeling). Dit heeft tot gevolg dat de capaciteit van de dunne regenwaterlenzen en dikke zoetwaterlenzen toeneemt. Dit verbetert de mogelijkheden voor de daaraan verbonden functies, zoals de landbouw en deels de natuurlijke functies (de gewas verdamping neemt ook toe maar naar verwachting is dit minder dan de toename van de capaciteit van de dunne regenwaterlenzen en dikke zoetwaterlenzen). terwijl deze afneemt in scenario s Stoom en Warm, en neemt de omvang verder af In de scenario s Stoom en Warm neemt de neerslag in de zomer af (circa -10% in 2050), hierdoor zal de capaciteit van de regenwaterlenzen verder afnemen, in aanvulling op het effect van de autonome ontwikkeling (toename zoute kwel). maar ook de wijze van drainage speelt een rol. Bij de uitputting van de regenwaterlenzen speelt ook het huidige drainagesysteem in de landbouw een rol. Hierbij wordt het winterse neerslagoverschot afgevoerd naar de sloot, met als gevolg dat de regenwaterlens niet extra wordt gevoed. Zomers worden de regenwaterlenzen dunner door het verdampingsoverschot, wat wordt versterkt doordat alle klimaatscenario s voorzien in een toename van verdamping en grotere perioden van droogte. Echter, het niet inzetten van drainage levert weer andere knelpunten op, dus als over oplossingen gesproken gaat worden, moet gedacht 81

82 worden aan een alternatieve vorm van drainage (peilgestuurd) dan wel aanpassing van functie/grondgebruik of bedrijfsvoering 8. Er is wel meer gebiedsspecifiek onderzoek 9 nodig om te bepalen of en waar er een omslagpunt optreedt; waar en wanneer zullen de regenwaterlenzen door verdroging en zoetwater afvoer via drainage verdwijnen. Vooral de cumulatieve effecten van achtereenvolgende droogtejaren vereisen aandacht. 6.3 KAN NOG VOLDOENDE WATER MET GOEDE KWALITEIT WORDEN INGELATEN? In (extreem) droge jaren valt er (ook nu al) te weinig neerslag om de landbouwsector van voldoende water van voldoende kwaliteit te voorzien Dit knelpunt lijkt groter te worden door de toename van de interne verzilting. maar ook lijken de meeste gewassen toleranter voor hogere chloridengehalten dan wordt gedacht (Bron: Alterra, 2011). Daarnaast blijkt dat droogteschade ernstiger is dan zoutschade. maar ook door de toename van de interne verzilting is het nodig dat meer zoetwater zal moeten worden ingelaten in de gebieden met externe zoetwater aanvoer. Door de toenemende interne verzilting in vooral de extreme klimaatscenario s (klimaat W+) zal de zoutvracht naar het regionale oppervlaktewater toenemen. Om deze zoutvracht weg te spoelen zodat het slootwater geschikt blijft voor beregening zal de benodigde aanvoer van water uit het hoofdwatersysteem toenemen. De problematiek van de interne verzilting is in onderstaande schets weergegeven. Illustratie: Bosch & Slabbers, 2011 Of deze toename van inlaatwater een knelpunt vormt hangt af van de beschikbaarheid op lange termijn Of deze extra behoefte aan zoetwater een knelpunt vormt in 2050 hangt af van de beschikbare aanvoer vanuit het hoofdwatersysteem en vanuit de regionale beken (West-Brabant en Zeeuws- Vlaanderen). Hiermee krijgt de analyse een (inter)nationale dimensie. De extra vraag naar zoetwater in de delta kan niet los worden gezien van de extra vraag naar zoetwater bovenstrooms. er is wel een toename van de externe verzilting waardoor het chloride gehalte in het benedenrivierengebied stijgt en er vaker en langer sprake is van stremmingen van belangrijke zoetwater inlaatpunten. 8 Dit is één van de onderwerpen die onderzocht gaat worden in het (in voorjaar 2012) Kennis voor Klimaat Tranche 3 project HSZD3.2 Valorisation of promising measures for local freshwater supply in the Southwestern Delta. 9 In het Kennis voor Klimaat project Climate Proof Fresh Water Supply wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de kwetsbaarheid van de regenwaterlenzen. 82

83 In het hoofdwatersysteem zal de rivierafvoer in de zomer sterk dalen in de scenario s Stoom en Warm, en zal door de combinatie met zeespiegelstijging de zoutindringing (externe verzilting) toenemen. Hierdoor wordt het steeds lastiger om zoetwater in te laten vanuit het hoofdwatersysteem. Problematiek van de externe verzilting is in onderstaande schets weergegeven. Illustratie: Bosch & Slabbers, IS ER VOLDOENDE WATER VOOR DE VRAAG NAAR DRINK- EN INDUSTRIEWATER? Er is een toename van drink- en industriewater is in de delta in het scenario STOOM. De drinkwaterbehoefte in 2050 stijgt met gemiddeld 25% tov 2011 in het scenario STOOM, terwijl de industriewater vraag stijgt met ruim 120%. Ondanks deze stijging blijft de verhouding gebruik drink- en industriewater versus inlaatwater 1:3. Belangrijk is de verwachtte ontwikkeling van watervraag in de rest van Nederland en internationaal (vooral Duitsland en België). In deze analyse is gekeken naar de Zuidwestelijke Delta, de vraag neemt hier naar verwachting toe, maar hoe zijn de verwachtingen voor de rest van Nederland en in Duitsland en Vlaanderen? In dit samenspel moet verder gekeken worden in hoeverre er voldoende zoetwater in de toekomst beschikbaar is om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. 6.6 MOGELIJKE BELEIDSOMSLAGPUNTEN EN OPLOSSINGSRICHTINGEN Uit de analyse blijkt dat bij de scenario s Stoom en Warm een mogelijk beleidsomslagpunt plaats vindt voor het natuurlijk basissysteem, en voor de inlaat vanuit de Hollandsche IJssel (Gouda). Het is zaak om in de komende decennia de feitelijke ontwikkeling van het klimaat goed te volgen om te zien of het klimaat zich inderdaad zo snel ontwikkelt als aangenomen in Stoom en Warm. Er zijn twee andere mogelijke ontwikkelingen die ook met een beleidsomslagpunt gepaard kunnen gaan. Ten eerste is het bij de scenario s Stoom en Warm denkbaar dat het aanbod van water vanuit andere delen van het internationale stroomgebied afneemt, waardoor niet meer voorzien kan worden in de extra behoefte aan zoet water in de Zuidwestelijke Delta. Ten tweede kunnen komende Deltabeslissingen voor het Nederlandse watersysteem belangrijke gevolgen hebben voor de zoetwater voorziening in de Zuidwestelijke Delta. 83

84 7. DOORKIJK NAAR FASE 3 Aanbevelingen voor de 3 e fase probleemanalyse Nog volgende uitkomsten landelijke witte vlekken verder verwerken in de regionale analyse Naast de huidige normen ook de ambities van de verschillende sectoren beter in beeld brengen. Verbeteren systeemkennis Bernisse / Brielse Meer. Eventueel nog verder inzoomen op mogelijke knelpunten rond de gevoelige inlaten Bernisse en Gouda. In het NHI de waterverdeling naar regionale deelgebieden verder verbeteren naar aanleiding van de aandachtspunten die in de 2 e fase naar voren kwamen. Indien mogelijk verbetering van de zoet-zout module van het NHI om de toekomstverwachtingen voor interne verzilting en regenwaterlenzen beter te onderbouwen. Scenario s verscherpen en veronderstellingen in deze scenario s kritisch toetsen. Uitvoering kennisagenda Het Deltaprogramma steunt op joint fact finding. Er is in de 1 e en 2 e fase probleemanalyse een hoop extra informatie bij elkaar gebracht, maar er zijn ook een aantal zaken die om nader onderzoek vragen. Voor de zoetwater voorziening in de delta zijn de kennisvragen voor de komende jaren op een rij gezet. Deze zijn samengevat in bijlage 10. Deze vragen vormen input voor de kennisagenda in de Zuidwestelijke Delta tot Gebruik NHI gegevens In deze analyse is uitgebreid gebruik gemaakt van de NHI gegevens. Bij deze gegevens zijn door enkele waterschappen kritische opmerkingen gemaakt. Om vertrouwen te krijgen in de NHI output is het noodzakelijk data te verzamelen, bijvoorbeeld op werkelijk ingelaten hoeveelheden water (doorspoelen en peilbeheer). Waterkwaliteit / blauwalg / bruinrot / KRW-doelen In de tweede fase is naast chloridegehalten dieper ingegaan op de problematiek met betrekking tot blauwalgen en bruinrot. Omdat hierbij biologische processen centraal staan, zijn veranderingen en effecten minder voorspelbaar dan veranderingen in concentraties van de conservatieve stof chloride. Met betrekking tot blauwalgen zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd in de Zuidwestelijke Delta. Een mogelijke wetenschappelijke vervolgvraag is wat de kansen zijn op verspreiding van de bruinrot bacterie, in de huidige situatie en bij toekomstscenario s. Een ander aandachtspunt dat verder uitgewerkt kan worden is wat het effect is van verschillende doorspoelstrategieën op het bereiken van KRW-doelstellingen. Voor Goeree-Overflakkee is hiervoor een modelstudie uitgevoerd, voor Tholen loopt hiervoor een veldonderzoek. De resultaten kunnen een plek krijgen in de 3 e fase. 84

85 8. REFERENTIES 1. Baaren, E.S. van, 2011, Memo zoutvrachten en diepte zoetzout grensvlak Zuidwestelijke Delta, Deltares, 9 maart Baaren, E.S. van, Oude Essink, G.H.P., Janssen, G.M.C.M., Heerdink, R., Goes, B, 2012, Verzoeting Verzilting Grondwater in de Provincie Zeeland, Rapportage 3D regionaal zoetzout grondwater model (Concept). 3. Bader, E. 2005, Verziltings- en verzoetingsprocessen in Nederland, met speciale aandacht voor de Wieringermeerpolder, Bachelorafsluiting Aardwetenschappen, stage bij TNO Bouw en Ondergrond (begeleiders G. Oude Essink en V. Post), p Beijk, V., 2009, Klimaatverandering en verzilting, Rijkswaterstaat Waterdienst & Dienst Zuid-Holland, mei Deltalinqs, 2009, Visie Deltalinqs op verzilting BMw. 6. Deltaprogramma 2012, Werk aan de delta - Maatregelen voor nu, voorbereiding voor morgen -, Conceptversie 2.0, mei De Rijk, De Keizer, De Wit, Van de Ven, Invloed van steden en klimaatverandering op de Rijn en de Maas. Deltares rapport, Delft. 8. De Wit, Van Regen tot Maas. Grensoverschrijdend waterbeheer in droge en natte tijden. ISBN Veen Magazines, Diemen. 9. DHV, 2009, Zoetwaterverkenning Zuid-Holland zuid, juli Evides, augustus 2011, notitie Chloride in Brielse Meer. 11. Handreiking rijk regio, Deltaprogramma Zoetwater, januari Joost Delsman, 2011, Memo achtergrondanalyse zoutvracht grondwater versus concentratie oppervlaktewater, 22 maart Kennis voor Klimaat (KvK, 017/09), Vraag en aanbod van zoetwater in de Zuidwestelijke Delta een verkenning, Louw, P.G.B., de, Eeman, S., Siemon, B., Voortman, B.R., Gunnink, J., Baaren, E.S., van and G.H.P. Oude Essink, Shallow rainwater lenses in deltaic areas with saline seepage, Hydrol. Earth Syst. Sci. Discuss., 8, , Minnema, B., Kuijper, B., & Oude Essink, G.H.P., 2004, Bepaling van de toekomstige verzilting van het grondwater in Zuid-Holland, NITG B, 86 p., Utrecht, TNO Bouw en Ondergrond, Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI), versie 2.1, januari Oude Essink, G.H.P. en Verkaik, J., NHI zoet-zout: grondwater in het Nederlandse kustgebied, Memo BGS-0005-m. Concept. Deltares. 18. Oude Essink, G.H.P., Baaren, E.S., van & Vliet, M. van, 2008, Verkennende studie klimaatverandering en verzilting grondwater in Zuid-Holland, Deltares-rapport 2008-U- R0322/A, 60 p. 19. Pauw, P., Oude Essink, G.H.P, Louw, P. de, 2011, Memo kwetsbare regenwaterlenzen kaart Zuidwestelijke Delta, Deltares, 8 maart Polman, N., V. Linderhof, R. Michels, K. van der Sandt, T. Vogelzang (2012) Landbouw in een veranderende delta: toekomstscenario s voor zoetwatergebruik. LEI, concept rapport, Den Haag. 85

86 21. Synthese van de Landelijke en Regionale Knelpuntenanalyses, Programmateam Zoetwater, mei Stuurgroep Zuidwestelijke delta, 2009, Zoetwater Zuidwestelijke Delta een voorstel voor een regionale zoetwatervoorziening (Zoetwater Advies), juni Stuurgroep Zuidwestelijke delta, 2010, Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta , Velzen, E. van, Werkman, W., januari 2012, Werkdocument Externe verzilting Rijn- Maasmonding (Deltares en Waterdienst). 25. Verzoeting verzilting freatisch grondwater in de Provincie Zeeland, concept Waterschap Brabantse Delta, 11 november Risico s verspreiding van bruinrot bacterie in relatie tot inlaten van water ten behoeve van beregening (alternatieve zoetwatervoorziening Volkerak-Zoommeer). Piet Polak & Leo Santbergen 27. Witteveen+Bos, 2010, Nadere verkenning alternatieve zoetwatervoorziening West-Brabant, Tholen en St. Philipsland, Provincie Noord-Brabant, 13 april Witteveen+Bos, 2011, Landelijke inventarisatie verzilting, Rijkswaterstaat Waterdienst, 9 februari Zoetwatervoorziening Schouwen-Duiveland, Climate Proof Areas, concept Zwolsman, G., 2011, Memo Conclusies chloride modellering Deltares, KWR, 23 maart

87 9. BEGRIPPENLIJST basisinformatie: modellen (voor o.a. hydrologie, waterkwaliteit en effect), landgebruikkaarten, kennis, informatie, e.d. indicatoren: zijn karakteristieken van het oppervlakte- en grondwatersysteem die (ruimtelijke en temporeel) inzicht geven in het functioneren van het watersysteem en een indicatie geven voor mogelijke knelpunten voor watervragende functies en waterbeheerders knelpunt: een nieuw ontstaan of toename van een ongunstig effect voor één of meer watervragende functies als gevolg van toenemende watertekorten in vergelijking met huidige situatie maatregel: mogelijke oplossing om knelpunt te verminderen dan wel op te lossen piekvraag: watervraag in de decade met de grootste watervraag in een zeer droog jaar scenario: mogelijke toekomst gebaseerd op mogelijke klimaatveranderingen en socio-economische ontwikkelingen strategieën: een consistente set van maatregelen en instrumenten met een beschrijving van wanneer deze ingezet moeten worden uitwisselpunten: punten waarbij vanuit het hoofdwatersysteem water wordt aangevoerd naar het regionale watersysteem en vice versa verziltingsjaar: jaar waarin de chloridenorm gedurende enkele dagen wordt overschreden wateraanbod: de voor de watervraag beschikbare hoeveelheid water van goede kwaliteit uit hoofdwatersysteem, regionaal watersysteem, grondwatersysteem, neerslag en benutting van berging watervraag: benodigde hoeveelheid water van voldoende goede kwaliteit om functies/ doelen in bepaalde periodes te kunnen bedienen. watertekort: waar de watervraag groter is dan het wateraanbod dan wel de kwaliteit van het aangeboden water niet voldoet 87

88 10. COLOFON Opdrachtgever Gedelegeerd opdrachtgever Project Auteurs Projectleider programmabureau Fotografie Programmadirecteur Zuidwestelijke Delta en programmadirecteur Rijnmond-Drechtsteden Steven Visser en Annemarie van Hoorn 2 e fase probleemanalyse zoetwater lange termijn Zuidwestelijke Delta / Rijnmond-Drechtsteden Steven Visser (VISSER waterbeheer) Ebbing van Tuinen (Witteveen+Bos ) Steven Visser Loes de Jong Datum Maart 2012 Begeleidingsgroep: Begeleidingsgroep Knelpuntenanalyse 2.0 Zoetwater Zuidwestelijke Delta / Rijnmond-Drechsteden naam organisatie Ies de Vries Deltares Ies.deVries@deltares.nl Jan Smits WSHD j.smits@wshd.nl Luc Absil PZH / Programmabureau ZWD llm.absil@pzh.nl Edwin Arens Waterschap Brabantse Delta e.arens@brabantsedelta.nl Steven Visser PZH / Programmabureau ZWD steven@visserwaterbeheer.com Vincent Klap PZL va.klap@zeeland.nl Walter Oomen Waterschap Scheldestromen walter.oomen@scheldestromen.nl Afstemoverleg Zuidwestelijke Delta: Afstemoverleg Zoetwater Zuidwestelijke Delta / Rijnmond-Drechsteden naam organisatie Agnes Gonggrijp RWS-ZH agnes.gonggrijp@rws.nl Fincent van Woerden Delfland fvanwoerden@hhdelfland.nl Felix Helmich Provincie Brabant fhelmich@brabant.nl, Henk Ketelaars Evides h.ketelaars@evides.nl Ies de Vries Deltares Ies.deVries@deltares.nl Jan Smits WSHD j.smits@wshd.nl Jos Karssemeijer Min. EL&I j.n.d.karssemeijer@minlnv.nl Karla Niggebrugge Provincie Brabant kniggebrugge@brabant.nl Kees-Jan Meeuse RWS-ZL kees-jan.meeuse@rws.nl Felix Helmich Provincie Brabant fhelmich@brabant.nl, KNiggebrugge@braban Loes de Jong RWS-ZL loes.de.jong@rws.nl Luc Absil PZH / Programmabureau ZWD llm.absil@pzh.nl Edwin Arens Waterschap Brabantse Delta e.arens@brabantsedelta.nl Rene Boeters RWS-ZL rene.boeters@rws.nl Steffi Paardekooper DP Zoetwater stephanie.paardekooper01@minienm.nl Steven Visser PZH / Programmabureau ZWD (voorzitter) steven@visserwaterbeheer.com Annemarie van Hoorn Min. EL&I (namens Programmabureau RD) a.s.van.hoorn@minlnv.nl Vincent Klap PZL va.klap@zeeland.nl Walter Oomen Waterschap Scheldestromen (secretaris) walter.oomen@scheldestromen.nl Wilbert van Zeventer Min. I&M Wilbert.van.Zeventer@minvenw.nl 88

89 BIJLAGE 1 BELEID GRONDWATERONTTREKKING De verantwoordelijkheid voor grondwateronttrekkingen is per 22 december 2009 ondergebracht bij de waterschappen, met uitzondering van de volgende drie categorieën waarvoor de provincies verantwoordelijk zijn. Industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan m3 per jaar bedraagt. Openbare drinkwatervoorziening. Bodemenergiesysteem. Hierna wordt per provincie het beleid beschreven. 2.1 PROVINCIE ZEELAND Onttrekkingen voor beregening Landbouwonttrekkingen voor beregening waren in de oude situatie meestal vergunningplichtig. De regelgeving is zo gewijzigd dat het merendeel van deze onttrekkingen nu onder de algemene regels valt. Dat kan zonder belangen van derden te schaden. En als minder dan 80 mm grondwater per jaar wordt onttrokken bestaat ook geen risico op verzilting of intering op de voorraad zoet grondwater. Op basis van algemene regels mag voortaan grondwater voor beregening worden onttrokken in gebieden met een zoetwaterbel die dikker is dan 15 meter. Deze gebieden zijn aangegeven op de al eerder genoemde kaart met kwetsbare gebieden. Ook buiten de aangegeven gebieden kunnen zoetwaterbellen voorkomen die dikker zijn dan 15 meter. Als dit wordt aangetoond, kan ook daaruit op basis van algemene regels grondwater voor beregening worden onttrokken. Onder de algemene regels vallen installaties waarmee tussen 10 en 60 m 3 /uur wordt onttrokken. Per kwartaal mag niet meer dan m 3 worden onttrokken en per jaar niet meer dan m 3. De installatie moet voldoen aan de volgende eisen: Het onttrekkingmiddel moet bestaan uit een horizontale drain die ten hoogste 6 meter onder maaiveld mag liggen. Deze eis geldt niet in gebieden waar de zoetwaterbel reikt tot aan de geohydrologische basis; De afstand tussen het onttrekkingmiddel en de aanwezige waterlopen moet minimaal 25 m bedragen; De afstand tot andere onttrekkingmiddelen moet minimaal 200 m bedragen. De afstand tot uit percelen van derden belanghebbenden dient ten minste 50 m te bedragen (hiervan kan ontheffing worden verleend). Daarnaast is de te onttrekken hoeveelheid grondwater gelimiteerd tot maximaal 800 m 3 per jaar per hectare van het perceel (of de percelen) waarbinnen het onttrekkingmiddel is geplaatst. Om dit met een voorbeeld te duiden: met een inrichting die is geplaatst op een perceel van 6 hectare mag per jaar maximaal 6 x 800 = m 3 grondwater worden onttrokken. Als niet aan bovengenoemde algemene regels wordt voldaan, blijft een vergunning vereist. Ook is in alle gevallen voor onttrekkingen binnen kwetsbare gebieden een vergunning nodig. Nieuwe onttrekkingen binnen de kwetsbare gebieden zijn overigens, net als voorheen, in principe niet toegestaan. In gebieden waar de zoetwaterbel nog in ontwikkeling is en dunner is dan 15 m, blijft onttrekking van zoet grondwater verboden. Als een dergelijke dunne zoetwaterbel tot aan de geohydrologische basis reikt, is onttrekking met inachtneming van de algemene regels toegestaan. Dit is onder meer het geval in de dekzandgebieden in Zeeuws-Vlaanderen. 89

90 Het hoe en waarom van de 80 mm norm. Bij onttrekkingen groter dan 80 mm/seizoen wordt de zoet/zoutscheiding te veel naar boven getrokken, waardoor het risico van verzilting vergroot. Door het neerslagoverschot wordt de (onttrokken) 80 mm weer aangevuld. De zoet/-zoutscheiding wordt daardoor weer neerwaarts gedrukt naar de uitgangspositie. Tijdelijke onttrekkingen Hieronder worden gerekend onttrekkingen voor bouwput- en sleufbemalingen en voor grondwatersaneringen en proefonttrekkingen. Zij kunnen nodig zijn in, zowel gebieden met zoet als zout grondwater evenals in, bebouwd en landelijk gebied. Deze onttrekkingen zijn niet functiegebonden. De (algemene) regels voor tijdelijke onttrekkingen waarbij zout grondwater wordt onttrokken zijn niet gewijzigd; de regels voor tijdelijke onttrekkingen waarbij zoet grondwater wordt onttrokken wel gewijzigd. Er zijn algemene regels ingevoerd voor onttrekkingen van zoet grondwater buiten kwetsbare gebieden met een debiet tussen 10 en 100 m 3 per uur en waarbij per kwartaal niet meer wordt onttrokken dan m 3. Bovendien mag de inrichting niet langer dan een half jaar in gebruik zijn. Binnen kwetsbare gebieden ligt de grens op maximaal m 3 per maand, bij een debiet van maximaal 100 m 3 per uur. Voor onttrekkingen die niet aan deze eisen voldoen, is altijd een vergunning nodig. Voor tijdelijke onttrekkingen van zowel zout als zoet grondwater is in de algemene regels als belangrijkste eis opgenomen dat niet meer (en langer) grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is voor het uitvoeren van de tijdelijke werkzaamheden. Voor tijdelijke onttrekkingen zijn ook de normen voor de registratieplicht gewijzigd. Buiten kwetsbare gebieden zijn voortaan alle tijdelijke onttrekkingen met een pompcapaciteit van meer dan 5 m 3 per uur registratieplichtig. Bemaling uitbreiding RWZI Hulst 90

91 Overige onttrekkingen. Hieronder worden verstaan de onttrekkingen voor natuur, recreatieve en/of huishoudelijke doeleinden. De regels en het beleid voor deze categorie onttrekkingen zijn niet wezenlijk veranderd. De onttrekkingen voor natuur betreffen vooral de kwelbuizen in Zeeland langs de zuidkust van Schouwen-Duiveland en Tholen voor verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en kwantiteitsbeheer voor de natuurfunctie. Voor onttrekkingen binnen natuurgebieden worden voor permanente onttrekkingen in principe geen vergunning verleend, uitgezonderd voor onttrekkingen ten behoeve van het verhogen van de natuurwaarden. Tot de onttrekkingen voor recreatieve doeleinden behoren vooral de onttrekkingen van de campings (voor spoel- en waswater) en de onttrekkingen voor besproeiing van sportvelden, tennisbanen en dergelijke. Het betreft onttrekkingen van relatief beperkte omvang. Onttrekkingen voor recreatieve doeleinden worden alleen toegestaan als geen risico bestaat voor aantasting van de zoetwaterbellen of van natuurwaarden. Onttrekkingen voor huishoudelijke doeleinden zijn in de regel zo klein (minder dan 5 m 3 per uur) dat deze veelal vrij zijn van registratie- en/of vergunningplicht, uitgezonderd binnen de kwetsbare gebieden. Binnen die gebieden ligt de registratie- en vergunningplicht voor deze categorie onttrekkingen, net als voor de overige categorieën permanente onttrekkingen, bij 0 m 3 per uur. Het betreft onttrekkingen die worden gebruikt voor het besproeien van tuinen en voor spoel- en/of waswater. Het beleid t.a.v. de onttrekkingen voor huishoudelijke doeleinden blijft ongewijzigd. Overgangsrecht De nieuwe regelgeving heeft gevolgen voor een aantal bestaande onttrekkingen. In de verordening Waterhuishouding zijn hiervoor overgangsbepalingen opgenomen. Van landbouwonttrekkingen (of tijdelijke onttrekkingen) die onder de algemene regels komen te vallen, vervalt de vergunning. Vergunninghouders hoeven hiervoor niets te doen. Wel blijven deze onttrekkingen registratieplichtig. Het verplichte meten van de hoeveelheden die worden onttrokken en de jaarlijkse melding ervan blijft dus van kracht. Bestaande onttrekkingen die in kwetsbaar gebied komen te liggen worden, of blijven, vergunningplichtig. Zij worden opnieuw beoordeeld. De provincie neemt hiervoor het initiatief. De werkelijke effecten van de onttrekking zullen worden onderzocht. Mocht geen vergunning meer kunnen worden afgegeven of onder andere eisen, dan wordt zonodig samen met de betrokken vergunninghouder gezocht naar (redelijke) alternatieven. Deze herbeoordeling geldt overigens niet voor bestaande landbouwonttrekkingen met een vergunning binnen de huidige bufferzone. Deze zijn in de afgelopen jaren al herbeoordeeld. De nieuwe normen voor grondwateronttrekkingen samengevat. In onderstaande tabel is aangegeven in welke gevallen kan worden volstaan met registratieplicht en of algemene regels en wanneer een vergunning is vereist. REGIEM KWETSBAAR GEBIED Zoet zout Registratieplicht Q > 0 m 3 /uur Q > 0 m 3 /uur Vergunningplicht Q > 0 m 3 /uur Q > 0 m 3 /uur Algemene regels (ipv vergunningplicht), Q < 100 m 3 /uur en Q < 100 m 3 /uur en alleen voor tijdelijke onttrekkingen Q < m 3 /maand en Q < m 3 /maand en duur < 6 maanden duur < 6 maanden NIET KWETSBAAR GEBIED Zoet zout Registratieplicht Q > 5 m 3 /uur Q > 5 m 3 /uur Vergunningplicht Q > 10 m 3 /uur of Q > 10 m 3 /uur of Q > m 3 /maand of Q > m 3 /jaar Q > m 3 /jaar Algemene regels (ipv vergunningplicht), 10 < Q < 100 m 3 /uur en 10 < Q < 100 m 3 /uur en alleen voor tijdelijke onttrekkingen Q < m 3 /kwartaal en Q < m 3 /maand en duur < 6 maanden Q < m 3 /6 maanden 1 en duur < 6 maanden Algemene regels (ipv vergunningplicht), alleen voor beregening uit zoetwaterbellen >15 meter of zoetwaterbellen tot de geohydrologische basis 10 < Q < 60 m 3 /uur en Q < m 3 /kwartaal en Q < m 3 /jaar 91

92 1 Deze beperking geldt niet voor sleufbemalingen. Toelichting bij tabel Bij de normen voor registratieplicht geldt voor Q = pompcapaciteit. Bij de normen voor vergunningplicht en algemene regels geldt voor Q = te onttrekken hoeveelheid grondwater per tijdseenheid. In de tabel staan de normen die gelden voor alle categorieën onttrekkingen. Registratie van een onttrekking in kwetsbaar gebied is altijd verplicht; in niet-kwetsbare gebieden is dat altijd het geval bij onttrekkingen waarmee per uur meer dan 5 m³ grondwater kan worden opgepompt. De interpretatie van de tabel wordt aan de hand van een voorbeeld geduid: Voor een onttrekking binnen kwetsbaar gebied is altijd een vergunning vereist tenzij het een tijdelijke onttrekking betreft die valt binnen de normen voor algemene regels (theoretische pompcapaciteit maximaal 100 m³/uur en onttrekking minder dan 1000 m³/maand en onttrekking duurt korter dan 6 maanden). 2.2 PROVINCIE ZUID-HOLLAND Provincie Zuid-Holland: In ZH is geen apart beleid geformuleerd voor het omgaan met beregening. De onttrekking voor beregenen wordt gezien/beoordeeld als een "gewone' grondwateronttrekking, waarbij het algemene beleid t.a.v. bescherming overige belangen en aantasting strategische zoetwatervoorraad worden beschouwd m.b.t vergunningverlening. Deze ligt overigens bij de Waterschappen. De provincie Zuid-Holland heeft wel beleid met betrekking tot gebruik van zoetwater. 2.3 PROVINCIE NOORD-BRABANT Provincie Noord Brabant: Beleid grondwaterbeheer Dit document (bijlage bij WBP) geeft invulling aan het beleid dat is omschreven in het WBP als het waterschap neemt het huidige provinciale grondwaterbeleid over. Inleiding Met de inwerkingtreding van de waterwet zijn we bevoegd gezag voor het grondwaterbeheer. De bevoegdheid bestaat onder andere uit vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen voor bronbemalingen, bodem- en grondwatersaneringen, beregening en overige onttrekkingen tot m3 per jaar. De provincie blijft bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen groter dan m3. We continueren vooralsnog het provinciale beleid. Wel zullen we in het begin van de planperiode starten met een heroverweging op onderdelen van het bestaand beleid. Dit betreft in ieder geval de afstemming tussen grond- en oppervlaktewaterbeleid. Uitgangspunten In ons beleid en bij vergunningverlening richten we ons op de volgende uitgangspunten: Grondwater wordt gebruikt voor menselijke consumptie. Voor laagwaardige toepassingen worden alternatieven ingezet. Het diepe grondwater (dieper dan 80 m) wordt extra beschermd, door geen uitbreiding toe te staan en de bestaande laagwaardige diepe onttrekkingen te beëindigen. Nieuwe kleine onttrekkingen (minder dan 10 m3 per uur), dieper dan 30 meter worden niet toegestaan. Bij vervanging van bestaande onttrekkingen dieper dan 30 meter mag de nieuwe onttrekking niet dieper zijn dan 30 meter, zoals in de vergunning is opgenomen. De beschermde gebieden waterhuishouding en attentiezones worden strikt beschermd. In onze keur nemen we regelgeving op ten aanzien van vergunningplicht, registratieplicht, algemene regels en meldingsplicht. Industriële onttrekkingen Bij de vraag naar grondwateronttrekkingen door toenemende bedrijvigheid vragen we de bedrijven zo veel mogelijk alternatieven in te zetten, zoals de inzet van oppervlaktewater of hergebruik van afvalwater. In stedelijk gebied met wateroverlast kunnen we een uitzondering maken op het principe dat grondwater wordt gebruikt voor menselijke consumptie. Hier kunnen we onttrekkingen wel toestaan voor andere doeleinden dan menselijke consumptie. In elk geval streven we hier naar een nuttig gebruik van het onttrokken grondwater. De benodigde drooglegging in de stad is goed verenigbaar met waterwinning. Om een verspreiding van bodem- en 92

93 grondwaterverontreinigingen te voorkomen is een toename van de onttrekkingen dieper dan 80 m ongewenst. Door de vermindering van de onttrekkingen door waterleidingbedrijven en industrie ontstaat ruimte voor nieuwe onttrekkingen en uitbreiding van bestaande onttrekkingen binnen stedelijk gebied. Om een beheerste ontwikkeling te garanderen is provinciebreed een grens aan de mogelijk optredende groei gesteld. Deze grens werken we onder de regie van de provincie samen met de andere waterschappen regionaal uit. Groeit de omvang van de onttrekkingen tot boven de grens, dan trekken we de reservecapaciteit in en stellen waterschappen en provincie gezamenlijk een uitwerkingsplan vast. Hierin geven we de oorzaken van de opgetreden groei, de prognose voor de toekomstige waterbehoefte en de inzet van alternatieven aan. Voor grote industriële onttrekkingen van meer dan m3 per jaar is de provincie bevoegd gezag. Voor kleinere industriële onttrekkingen zijn wij met de inwerkingtreding van de waterwet bevoegd gezag. Om een uitvoerbaar en handhaafbare situatie te behouden voor aanvragen tot m3 en meer dan m3 per jaar stemmen we samen met de andere waterschappen en de provincie onderling af. Beregening In beginsel verlenen we geen nieuwe vergunningen voor beregening. Bedrijven zullen bij het opstellen van bedrijfsplannen uit moeten gaan van de bestaande situatie en het al dan niet beschikbaar zijn van een bestaande vergunning. We stimuleren vermindering van het gebruik van grondwater voor beregening via projecten en afspraken met de sector. Indien een besparing wordt bereikt binnen het bestaande gebruik, achten we een verruiming van de onttrekkingen voor (nieuwe) kapitaalintensieve teelten mogelijk. Bronbemalingen, permanente bemalingen, bodem- en grondwatersanering en beheersbemalingen Bij bronbemalingen, permanente bemalingen, bodem- en grondwatersanering en beheersbemalingen richten we ons beleid op minimalisatie van de grondwateronttrekking door aangepaste bouwtechnieken en retourbemaling en nemen dit op in de vergunningen. We verlenen geen nieuwe vergunningen voor permanente verlagingen voor het drooghouden van gebouwen en werken. Bestaande vergunningen in dit kader zullen we beëindigen. Indien beëindiging niet mogelijk is dient het onttrokken water teruggebracht te worden in de bodem. Natuurbeleid en Kaderrichtlijn Water Waar grondwateronttrekkingen moeten worden verminderd om de gestelde doelen in de Topgebieden te bereiken, dan geldt dat in principe voor alle categorieën grondwateronttrekkingen in dat gebied. Mede op basis van de beschikbare alternatieven bepalen we vervolgens per onttrekking of per onttrekkingcategorie de omvang van de vermindering. Ook bepalen we de termijn waarbinnen deze vermindering moet plaatsvinden. We stellen dit samen met de provincie in een gebiedsplan vast. Bij vergunningverlening op grond van de Waterwet houden we rekening met natuurdoelstellingen van Natura 2000 en de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet. Ook houden we rekening met de zuiveringsinspanning voor grondwater voor menselijke consumptie in het kader van de Kaderrichtlijn Water. In de vergunning voor onttrekkingen ten behoeve van menselijke consumptie nemen we de monitoring door het bedrijf op. Als de provincie winningen voor menselijke consumptie onder de werkingssfeer van de Provinciale Milieuverordening brengt, stemmen we met provincie en andere waterschappen af hoe we omgaan met benodigde beschermingsmaatregelen. 93

94 BIJLAGE 2 FACTSHEETS ZUIDWESTELIJKE DELTA In 3 e fase nog def. maken SCHOUWEN-DUIVELAND Gebied: Schouwen-Duiveland Oppervlakte: 231 km2 Opp. Dijkring Inwoners Huidige situatie (2011) Watersysteem Zoetwaterlenzen. Bij ca. 85% van het gebied ligt het brak-zout grensvlak minder dan 5 m diep. Huidige zoetwater 1. landbouw 2. drinkwater Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Geen data betreffende hoeveelheid water die opgepompt wordt. Uit Geoweb van de provincie Zeeland zijn alleen de locaties van de vergunningen te vinden, geen hoeveelheden Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 3,31 Mm3/jaar (bron Evides) De vraag is in de zomer hoger door een toename van toeristen Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Geen doorspoeling Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Er wordt geen water ingelaten. Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Extra behoefte in zomer, vanwege toeristen? PM Aanbod - Afhankelijk van neerslag en zoetwaterlenzen, - Geen waterinlaat Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Schouwen-Duiveland heeft als enige waterbron voor de landbouw de zoetwaterlenzen boven de brakzoute grondwaterlaag. Deze worden aangevuld met regenwater. In een extreem droog jaar is minder zoetwater beschikbaar. De grens tussen het zoet- en zoutvlak gaat dan richting de wortelzone. Gegevens over drainage zijn niet bekend. Het water wordt aan het eind van de winter opgezet, daarna zakt het in het groeiseizoen uit. In de sloot is het water in het groeiseizoen brak. Huidige bron 1. Zoetwaterlenzen: beperkte beregening vanuit zoetwaterbellen (alleen mogelijk bij duinrand bij Haamstede en Renesse en bij Zierikzee en Schuddebeurs) 2. Haringvliet - productie bij Haamstede Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Geen grote fluctuaties in Cl-gehalte gewenst. Cl binnen klassegrenzen. Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Kwaliteiteisen natuurdoeltypen: geen grote fluctuaties in Cl-gehalte. Voor natte duinvalleien: < 300 mg/l (bron WBP Zeeuwse Eilanden) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Huidige knelpunten In de huidige situatie zijn geen knelpunten bekend. De landbouw past zich aan de lokale omstandigheden en het aanbod. Maatgevende indicatoren 1. Aanbod zoetwaterlenzen 2. Watervraag landbouw 3. Vochttekort wortelzone Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Door toenemende verdamping neemt de watervraag bij de wortelzone toe. De zoetwaterlenzen zullen dan 94

95 in de zomer afnemen, vanwege het neerslagtekort. Bij alle scenario s is er jaarrond een neerslagoverschot. In gebieden zonder drainage kunnen de zoetwaterlenzen in de winter aanvullen. In gebieden waar wel wordt gedraineerd hebben de zoetwaterlenzen dus minder mogelijkheid tot aanvullen. Knelpunten Uitputting zoetwaterlenzen door toename vraag en kleine aanvulling van de lenzen, door drainage van het neerslagoverschot. Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren De verwachting is dat de drainage systemen in de toekomst vervangen worden door samengestelde drainage. Dus op termijn zullen de zoetwaterlenzen in stand blijven. Ook de zoetwaterbellen blijven in stand. Door de toenemende verdamping neemt de vraag toe. Ook de brakke kwel neemt waarschijnlijk toe, dus op termijn zal de huidige manier van landbouw meer knelpunten opleveren in vergelijking met de huidige situatie. Knelpunten Onzekerheden - Het is onbekend hoeveel wordt gedraineerd op Schouwen-Duiveland - De precieze werking van de zoetwaterlenzen. - Wat is het effect van drainage op het vochttekort in de wortelzone NOORD-BEVELAND Gebied: Noord-Beveland Oppervlakte: 86 km2 Opp. Dijkring Inwoners: Huidige situatie (2011) Watersysteem Zoetwaterlenzen. Nagenoeg het hele gebied ligt het brak-zout grensvlak minder dan 5 m diep. Noord-Beveland ligt op een dik kleipakket en is weinig droogtegevoelig. Huidige zoetwater 1. landbouw 2. drinkwater Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Beperkte beregening vanuit zoetwaterbellen (PM informatie uit vergunningen: waterschap) Er is geen actuele kwantificering van de watervraag Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 1,35 Mm3/jaar (bron: Evides) De vraag is in de zomer hoger door een toename van toeristen Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Geen doorspoeling Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Geen Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Noord-Beveland heeft als enige waterbron voor de landbouw de zoetwaterlenzen boven de grondwaterlaag. Deze worden aangevuld met regenwater. In een extreem droog jaar is minder zoetwater beschikbaar. De grens tussen het zoet- en zoutvlak gaat dan richting de wortelzone. Bijna het hele eiland m.u.v. bebouwd gebied en natuur zijn gedraineerd. Huidige bron 1. Zoetwaterlenzen 2. Grondwater Brabantse Wal Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Geen grote fluctuaties in Cl-gehalte gewenst. Cl binnen klassegrenzen. Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Kwaliteiteisen natuurdoeltypen: geen grote fluctuaties in Cl-gehalte. Voor natte duinvalleien: < 300 mg/l (bron WBP Zeeuwse Eilanden) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod - Afhankelijk van neerslag en zoetwaterlenzen. - Geen waterinlaat 95

96 Huidige knelpunten In de huidige situatie zijn geen knelpunten bekend. De landbouw past zich aan de lokale omstandigheden en het aanbod. Maatgevende indicatoren 1. Aanbod zoetwaterlenzen en zoetwaterbellen 2. Watervraag landbouw 3. Vochttekort wortelzone Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Door toenemende verdamping neemt de watervraag bij de wortelzone toe. De zoetwaterlenzen zullen dan in de zomer afnemen, vanwege het neerslagtekort. Bij alle scenario s is er jaarrond een neerslagoverschot. In gebieden zonder drainage kunnen de zoetwaterlenzen in de winter aanvullen. In gebieden waar wel wordt gedraineerd hebben de zoetwaterlenzen dus minder mogelijkheid tot aanvullen. Knelpunten Uitputting zoetwaterlenzen door toename vraag en kleine aanvulling van de lenzen, door drainage van het neerslagoverschot. Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren De verwachting is dat de drainage systemen in de toekomst vervangen worden door samengestelde drainage. Dus op termijn zullen de zoetwaterlenzen in stand blijven. Ook de zoetwaterbellen blijven in stand. Door de toenemende verdamping neemt de vraag toe. Ook de brakke kwel neemt waarschijnlijk toe, dus op termijn zal de huidige manier van landbouw meer knelpunten opleveren in vergelijking met de huidige situatie. Knelpunten Onzekerheden - De precieze werking van de zoetwaterlenzen. - Wat is het effect van drainage op het vochttekort in de wortelzone. WALCHEREN Gebied: Walcheren Oppervlakte:216 km2 Opp. Dijkring Inwoners: 114 Huidige situatie (2011) Watersysteem Zoetwaterlenzen Huidige zoetwater 1. landbouw 2. drinkwater Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Er zijn geen gegevens voor de watervraag. Er zijn enkele kleinschalige grondwateronttrekkingen. Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 8,16 Mm3/jaar De vraag is in de zomer hoger door een toename van toeristen Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Geen doorspoeling Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Scheldestromen heeft beleid voor meer flexibel peilbeheer, zodat de landbouw voldoende water heeft. De veenlagen zijn zettinggevoelig, er moet.559landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Walcheren heeft als enige waterbron voor de landbouw de zoetwaterlenzen boven de grondwaterlaag. Deze worden aangevuld met regenwater. In een extreem droog jaar is minder zoetwater beschikbaar. De grens tussen het zoet- en zoutvlak gaat dan richting de wortelzone. Het grootste gedeelte van Walcheren is gedraineerd. Uitzonderen zijn bebouwd gebied en natuur. Huidige bron 1. zoetwaterlenzen 2. Grondwater Brabantse Wal Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Geen grote fluctuaties in Cl-gehalte gewenst. Cl binnen klassegrenzen. Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) 96

97 dus voldoende water zijn van de juiste kwaliteit. Er is geen waterinlaat Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) PM Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Kwaliteiteisen natuurdoeltypen: geen grote fluctuaties in Cl-gehalte. Voor natte duinvalleien: < 300 mg/l (bron WBP Zeeuwse Eilanden) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) PM Aanbod - Afhankelijk van neerslag en zoetwaterlenzen - Geen water inlaat Huidige knelpunten De landbouw past zich aan de lokale omstandigheden van de beperkte watervoorziening. Maatgevende indicatoren 1. Aanbod zoetwaterlenzen 2. Watervraag landbouw 3. Waterkwaliteit voor peilbeheer (voorkomen van zettingen bij veen ondergronden) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. Uitputting zoetwaterlenzen door toename vraag en kleine aanvulling aanbod door drainage. 2. Zettingen bij veengronden: bodemdaling (brak water dichter bij het maaiveld) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden ZEEUWS-VLAANDEREN Volgens Traktaat 1843 heeft Nederland voor het water vanuit België een wateropname plicht, maar geen wateraanvoer recht. Er is nu overleg over optimalisering van de wateraanvoer vanuit België, zodat zij geen wateroverlast hebben en Nederland het water beter kan benutten. Er is wel leveringsplicht vanuit België voor scheepvaartverkeer. Dit geldt voor het kanaal vanuit Gent. Vlaanderen levert overtollig water ten behoeve van de drinkwaterwinning bij Sint Jansteen (onder Hulst). Gebieden waar benutting zoetwaterlenzen niet meer gewaarborgd kon worden is landbouw omgezet in natuur. Dit gaat vooral om laagrenderende teelten. Gebied: Zeeuws-Vlaanderen Oppervlakte: 733 km2 Opp. Dijkring Inwoners: Huidige situatie (2011) Watersysteem: - Zoetwaterlenzen - Aanvoer vanuit België - Beeksystemen. Ja, lokaal. In de zomer komt er nauwelijks water vanuit België. In de winter te veel, in de zomer te weinig. (kan veranderen na uitkomst project Water voor nu en later ) Er zijn 12 aanvoergemalen vanuit België. Huidige zoetwater 1. Landbouw 2. drinkwater (via pijpleiding) 3. industrie (Terneuzen) Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer: Zelfvoorzienend watersysteem met aanvoer vanuit België. De spaarbekkens Braakman zijn primair bedoeld voor drinkwatervoorziening. Het water kan eventueel voor de landbouw worden gebruikt. (afspraak met Vlaams ws Isabellapolder) Paar 100 ha van landbouw gebruikt dit. Er is niet bekend hoeveel van het gebied gedraineerd wordt, waarschijnlijk is alles gedraineerd. Huidige bron 1. Zoetwaterlenzen/grondwater 2. Biesboschwater via Braakman (West Zeeuws Vlaanderen); grondwater Brabantse Wal uit Ossendrecht (Oost Zeeuws Vlaanderen). 3. Biesboschwater, hergebruik effluent rwzi, Belgisch polderwater, hergebruik industriewater 97

98 Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) 3% van het areaal wordt beregend, er zijn grondwateronttrekkingen, maar er is niet bekend hoeveel precies onttrokken wordt. Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) Uit grondwater: 2 Mm3/jaar Uit Biesboschwater: 9Mm3/jaar De vraag is in de zomer hoger door een toename van toeristen Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Geen doorspoeling Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) In de winter afvoer van water. In de zomer vasthouden van water. Er zijn geen data over aanvoer vanuit België. Huidige zoetwater infrastructuur (kwantiteit) Kanaal vanuit Gent bij heel veel neerslag (van RWS) voor scheepvaart gestremd, omdat afspraak is dat water vanuit België door kanaal. Kwelplekken naast kanaal. Huidige zoetwater industrie (kwantiteit) 24,7 Mm3/jaar Aanbod In de zomer geringe aanvoer vanuit België Afhankelijk van neerslag en zoetwaterbellen in kreekgebieden. Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Boeren rond de Braakmankreek onttrekken grondwater uit diepe putten. Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater infrastructuur (kwaliteit) Huidige zoetwater industrie (kwaliteit) Divers Voor landbouw in de zomer afhankelijk van zoetwaterbellen. ook zoetwaterlenzen. Langs kustlijn het meest kwetsbaar. Pilot: actief stuwbeheer (zoals Nieuw Limburgs Peil), vooral in overgangsgebieden, maar ook in dekzand (project loopt, water vasthouden) Huidige knelpunten Landbouw past zich aan lokale omstandigheden van de beperkte watervoorziening Maatgevende indicatoren 1. Aanbod zoetwaterlenzen/bellen 2. Watervraag landbouw (volgt aanbod) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. uitputting zoetwaterlenzen door toename vraag en kleine aanvulling aanbod door drainage. wordt erger in nu al kwelgevoelige gebieden. 2. water uit de leidingen?? Neemt de vraag van de watergebruikers van dit water toe? Als landbouw medegebruiker dan ja, als alleen industrie dan niet, als drinkwater ook niet (of iedereen moet zijn gazonnetjes meer gaan besproeien) Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden HOEKSCHE WAARD Gebied: Hoeksche Waard Oppervlakte:260 km2 Opp. Dijkring: 245 km2 Inwoners: Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunten (rond hele eiland) - Grondwater/regenwaterlens/hangwater Landgebruik (LGN) Landbouw: 225 km2 - Akkerbouw 121 km2 - Tuinbouw 53 km2 - Glastuinbouw 0,8 km2 - Gras/Vee 50 km2 Landbouwareaal dijkring: Potentieel beregend Waterbeheer Water wordt ingelaten vanuit het Haringvliet, het Hollands Diep en de Oude Maas. Het systeem is hete gehele jaar door zoet. Er zijn 28 inlaatpunten, het is 98

99 Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. doorspoelen watersysteem Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) beregening; drie jaren: - droog jaar: 25% potentieel beregend maal 150 mm - gemiddeld jaar: 10%potentieel beregend maal 100 mm - nat jaar: o Opmerking: vraag en aanbod studie gaat uit van zomerhalfjaar gemiddelden: vraag wordt echter bepaald in extreme periodes. Extreme vraag ook voor fruitteelt in voorjaar (nachtvorst) Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 5,65 M3/jaar. (bron Evides) onbekend hoeveel daar wordt ingelaten. Huidige bron 1. oppervlaktewater/regenwaterlens 2. leiding vanuit Biesbosch naar productielocatie Dordrecht en grondwater in Dordrecht (Evides) 3. inlaatpunten Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Drempelwaarden: (bepaald door groente, pit en steenvruchten, paprika, tomaat, groente) Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l (huidige situatie) Norm Waterleidingbesluit: 150 mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Geen eisen Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) doorspoelbehoefte zeer gering. Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) 270 mm op landbouwareaal (schatting uit studie KvK, 2009) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Oude land van Strijen krijgt water vanuit de Binnenbedijkte Maas. Er is een waterinlaat voor peilhandhaving. De Binnenbedijkte Maas en een deel van het Oude land van Strijen zijn N2000- gebieden. Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Aanbod - inlaatpunten: niet bekend, wordt niet gemeten - Opmerking uitgeslagen elk jaar 70 mm3 (zomerseizoen) (KvK, 2009) Huidige knelpunten Interne verzilting westelijke hoek. Bij polder Korendijk. Maatgevende indicatoren 1. kwaliteit water bij de inlaatpunten 2. ontwikkeling kwel (kwantiteit en kwaliteit); doorspoelbehoefte neemt hierdoor toe. Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. Uitputting zoetwaterlenzen. 2. Toename watervraag voor nn2000 gebied. Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Binnenbedijkte Maas ook zwemwater, dus kwaliteit moet op peil worden gehouden. Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) GOEREE-OVERFLAKKEE Beregening gebeurt elk jaar op een andere plek, dit is een cyclus van zes jaar. Slechts ongeveer 12% van het landbouwareaal wordt beregend. 5% van het inlaatwater wordt gebruikt voor irrigatie. Intensiveringniveau is nu op zijn maximum voor huidige gewaskeuze en huidige rotatie. Niet alle gebieden hebben geschikte grondsoort. Gebied: Goeree-Overflakkee Oppervlakte: 260 km2 Opp. Dijkring: 226 km2 Inwoners: Landgebruik (LGN) Landbouw: 216 km2 - Akkerbouw 123 km2 - Tuinbouw 48 km2 - Glastuinbouw 0,1 km2 - Gras/Vee 45 km2 99

100 Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunten Haringvliet en Volkerak- Zoommeer - Aanvoerleiding (geen) - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater. Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. doorspoelen watersysteem 4. peilbeheer Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) (kwantiteit)beregening; drie jaren: - droog jaar: 25% potentieel beregend maal 150 mm - gemiddeld jaar: 10%potentieel beregend maal 100 mm (de oppervlakte blijft hetzelfde deze is gewasafhankelijk) - nat jaar: o Opmerking: vraag en aanbod studie gaat uit van zomerhalfjaar gemiddelden: vraag wordt echter bepaald in extreme periodes: bijvoorbeeld volle grondtuinbouw in het voorjaar: deze pieken zijn veel groter en bepalen de vraag (zie tabel 5.5, Zoetwaterverkenning Zuid-Holland zuid, DHV, 2009) Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 3,46 Mm3/jaar De vraag is in de zomer hoger door een toename van toeristen Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) 270 mm/landbouwareaal Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) 270 mm/landbouwareaal Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) PM Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Water wordt ingelaten vanuit Haringvliet en Volkerak- Zoommeer en uitgemalen op het Grevelingen, Haringvliet, VZM en Noordzee, door constant door te spoelen wordt het systeem in de zomer zoet gehouden. Doorspoeling vooral in voorjaar, dan steeds minder naar augustus/september. In de winter wordt niet ingelaten (economische redenen) en verbrakt het systeem (door zoute kwel). Bij laag peil in de winter is zoute kwel intensiever. Er zijn locaties waar verbrakking in de zomer voorkomt) Huidige bron 1. oppervlakte water/ regenwaterlens) 2. Inlaatpunt Scheelhoek (voor Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland) (Evides) (autonoom extra) 3. inlaatpunten 4. inlaatpunten Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Drempelwaarden: (bepaald door bollen (iris) en zaaduien) Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l (huidige situatie) Norm Waterleidingsbesluit: 150 mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Geen eisen Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Geen eisen Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod inlaatpunten: niet bekend, wordt niet gemeten. Capaciteit gemalen: 5348 m3/min. Opmerking uitgeslagen elk jaar 100 Mm3 (zomerseizoen) Huidige knelpunten sommige locaties verbrakken in de zomer, hier is landgebruik al op aangepast Kwaliteit van aanbodwater is maatgevend voor landbouw. Sturing zit bij inlaat in gebied. Enkele polders moeilijk water te krijgen. Streven naar 600 mg/l wordt niet overal gehaald. In grote delen van het gebied wel! Maatgevende indicatoren 1. waterkwaliteit beschikbaar water voor de plant (via bodemvocht; periode april/mei augustus) basale systeem. 2. Vochttekort wortelzone. 3. waterkwaliteit voor de plant beschikbaar water (via irrigatie; periode april/mei augustus) inlaatsysteem Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Pm Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 100

101 Onzekerheden THOLEN EN ST. PHILIPSLAND Gebied: Tholen en Sint Philipsland Oppervlakte: 150 km2 Opp. Dijkring 120 km2 Inwoners: Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunten: 5, max. capaciteit: 4,24 m3/s (Witteveen+Bos, 2010) - Aanvoerleiding (geen) - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater. Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. doorspoelen watersysteem 4. peilbeheer Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) (kwantiteit)beregening; drie jaren: - droog jaar: 25% potentieel beregend maal 150 mm - gemiddeld jaar: 10%potentieel beregend maal 100 mm - nat jaar: o Opmerking: vraag en aanbod studie gaat uit van zomerhalfjaar gemiddelden: vraag wordt echter bepaald in extreme periodes: Bloemen, gladiolen Op Tholen wordt een gebied van 1000 ha als proef beregend. In een droog jaar wordt 0,23 m3/s (0,5 miljoen m3 )beregend (Witteveen+Bos, 2010) Hoogste vraag in juni Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) Tholen: 0,78 Mm 3 /jaar. St. Philipsland: pm Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Droog jaar 2003: Tholen: Gebied van 1000 ha wordt doorgespoeld als proef voor beregening: 0,22 m3/s (3,8 miljoen m3) Hoogste vraag in juli/augustus Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Droog jaar 2003: Tholen: het praktijk inlaatdebiet is min: 2,17 m3/s (18,9 miljoen m3) Sint Philipsland:: 0,3 m3/s (2,7 miljoen m3) Landgebruik (LGN) Landbouw: Akkerbouw 60 - Tuinbouw 46 - Glastuinbouw 0,3 - Gras/Vee 22 Landbouwareaal dijkring 9469 Potentieel beregend 1855 Waterbeheer Beide eilanden hebben een inlaat/uitlaat punt op het Volkerak-Zoommeer (de Eendracht). Polders met zilte kwel. Op Tholen wordt alleen zuidoost doorgespoeld, rest van het gebied wordt alleen water ingelaten voor peilbeheer. Het grootste gedeelte van Tholen wordt gedraineerd. Uitzonderingen zijn natuur en bebouwd gebied. Voor St. Philipsland zijn geen gegevens beschikbaar. Huidige bron 1. Volkerak-Zoommeer 2. Tholen (Evides), St. Philipsland (Brabant Water) 3. Volkerak-Zoommeer 4. Volkerak-Zoommeer Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Drempelwaarden: (bepaald door bollen, pit en steenvruchten, winterpeen, zaaiuien) Het aanbod uit Volkerak-Zoommeer is ter plaatse ongeveer 300 mg Cl/L Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l (huidige situatie) Norm Waterleidingbesluit: 150 mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Geen eisen vanuit deze functies. Maar niet te grote verschillen tussen zomer en winter. Chloride norm inlaatwater tot max. 450 mg Cl/L. Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod Inlaatpunt: 5 Opmerking uitgeslagen elk jaar 30 mm3 (zomerseizoen) In 18% van de tijd in zomerperioden kan Hollands Diep niet voldoen aan vraag van 20 m3/s. Meeste perioden variëren in lengte van 10 dagen tot 2 maanden. 101

102 Huidige knelpunten Bijna elk jaar is er een probleem met blauwalgen op Volkerak-Zoommeer, waardoor de zoetwaterinname wordt gestaakt. Maatgevende indicatoren 1. waterkwaliteit beschikbaar water voor de plant (via bodemvocht; periode april/mei augustus) 2. waterkwaliteit voor de plant beschikbaar water (via irrigatie; periode april/mei augustus) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden N.B. Op termijn zal worden gekeken of een bepaalde Cl-norm kan worden gehandhaafd bij uitlaat (ca. 700 mg/l) tbv uitbreiding wateraanvoer. REIGERSBERGSCHE POLDER Gebied: Reigersbergsche Polder Oppervlakte: 70 km2 Opp. Dijkring 90 km2 Inwoners Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunt VKZ (Reigersbergsche polder) - Aanvoerleiding Evides (Zuid Beveland) - Kwelwater Brabantse Wal - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater. Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. doorspoelen watersysteem Reigersbergsche Polder 4. peilbeheer Reigersbergsche Polder Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) - droog jaar: 25% potentieel beregend maal 150 mm - gemiddeld jaar: 10%potentieel beregend maal 100 mm - nat jaar: 0 Opmerking: vraag en aanbod studie gaat uit van zomerhalfjaar gemiddelden: vraag wordt echter bepaald in extreme periodes: Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) Valt onder Zuid-Beveland. Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Er wordt doorgespoeld. Hoeveel? Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Landgebruik (LGN) Landbouw: 62 km2 - Akkerbouw 33 - Tuinbouw 15 - Glastuinbouw 0,5 - Gras/Vee 13 Landbouwareaal dijkring 100 Potentieel beregend 630 Waterbeheer Nu nog waterinlaat vanuit Volkerak-Zoommeer. Bij zout worden VZM water vanuit Brabantse Wal. Het gebied Reigersbergsche Polder is grotendeels afhankelijk van VKZ. Het gebied ten oosten van Schelde-Rijnkanaal is afhankelijk van de Brabantse Wal Huidige bron 1. VKZ 2. grondwater Brabantse Wal (Evides) 3. VKZ 4. VKZ Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Drempelwaarden: (bepaald door pit en steenvruchten, winterpeen, zaaiuien) Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l (huidige situatie) Norm Waterleidingbesluit: 150 mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Geen eisen vanuit deze functies. Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod Inlaatpunt 102

103 Brabantse wal Opmerking uitgeslagen elk jaar 10mm3 (zomerseizoen) Huidige knelpunten Innamestops van zoetwater door blauwalgen op VZM Maatgevende indicatoren 1. waterkwaliteit beschikbaar water voor de plant (via bodemvocht; periode april/mei augustus) 2. waterkwaliteit voor de plant beschikbaar water (via irrigatie; periode april/mei augustus) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden - Voor plant acceptabele waterkwaliteit - Hoe ontwikkeld kwel uit Brabantse Wal zich op termijn? NB De deltascenario s zijn niet in de werkgroep Water uit de Wal uitgewerkt. Na de mogelijke verzilting van VZM is de Reigersbergse Polder aangewezen op het water uit de Brabantse Wal, waarschijnlijk aangevuld met de beperkte inzet van effluent. In de meeste jaren zal er dan nog een resterend tekort zijn. VOORNE-PUTTEN Gebied: Voorne-Putten Oppervlakte: 200 km2 Opp. Dijkring 195 km2 Inwoners Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunt Bernisse (haringvliet) - Aanvoerleiding (geen) - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. doorspoelen watersysteem/ Brielse meer 4. Industrie (Europoort) 5. Delfland Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) beregening; drie jaren: - droog jaar: 25% potentieel beregend maal 150 mm - gemiddeld jaar: 10%potentieel beregend maal 100 mm - nat jaar: o Opmerking: vraag en aanbod studie gaat uit van zomerhalfjaar gemiddelden: vraag wordt echter bepaald in extreme periodes: Beregening vraag vooral in polder Voorne-Oost. Glastuinbouw (westen) hebben veel gesloten systemen. Langs binnenduinrand nog oude kassen die afhankelijk zijn van oppervlaktewater, dit verdwijnt wel bij vervanging kassen. Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 41,5 Mm 3 /jaar Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) 350 mm/ landbouwareaal. Jaarrond veel doorgespoeld. Meest doorgespoelde gebied van Landgebruik (LGN) Landbouw: 147 km2 - Akkerbouw 54 - Tuinbouw 16 - Glastuinbouw 3 - Gras/Vee 74 Landbouwareaal dijkring 8000 Potentieel beregend 3000 Waterbeheer Water wordt ingelaten vanuit Haringvliet - Spui (Bernisse), opslag in Brielse Meer (t.b.v. Voorne- Putten, Delfland, Europoort. Systeem is gehele jaar zoet. Jaarrond goede waterkwaliteit door gehele jaar doorspoeling. Kwel is hier van slechte kwaliteit. Huidige bron 1. oppervlakte water/ regenwaterlens) 2. via Biesbosch, Berenplaat (Evides) 3. Bernisse/ Brielse Meer 4. Bernisse/ Brielse Meer 5. Bernisse/ Brielse Meer Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Drempelwaarden: (bepaald door pit en steenvruchten, chrysant) Onderscheid tussen de kwaliteit die de glastuinbouw vraagt en de kwaliteit voor de vollegronds akkerbouw. Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l (huidige situatie) Norm Waterleidingbesluit: 150 mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Geen eisen vanuit deze functies 103

104 Nederland. (vanuit Brielse Meer) Interne verzilting minder groot. Doordat er geen schaarste is, wordt volop doorgespoeld. Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) 300 mm op landbouwareaal Veengebieden: grotere watervraag. Hogere waterstanden. Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Polder Biert: brak natuurgebied. Watersystemen gescheiden Huidige zoetwater industrie (kwantiteit) - Veel industrie: constante zoetwater voor proceswater. - Brielse Meer: 2011: 42,5 Mm 3 /jaar (2014: 62 Mm 3 /jaar), Huidige zoetwater veiligheid (kwantiteit) Er zijn nog enkele veenkades. Dus er is water aan de binnenrand nodig. Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige zoetwater industrie (kwaliteit) - Hoge kwaliteitseisen: inlaatcriterium Bernisse: < 150 mg/l mg/l (huidige situatie) - Norm is er niet, echter elk toename van zoutgehalte leidt tot extra kosten voor de industrie50-60 mg Cl/l Huidige zoetwater veiligheid (kwaliteit) Aanbod Capaciteit inlaatpunt Bernisse: m3/min Capaciteit inlaatsluis Spijkenisse: 2100 m3/min Opmerking uitgeslagen elk jaar 100 mm3 (zomerseizoen) In de zomer kwelwater en afstromend water (duinrellen) vanuit duinen. Verdwijnt in Oostvoornse Meer. Voldoende voor doorspoeling. Bij minder doorspoeling slechtere waterkwaliteit (door slechte kwel). Huidige knelpunten Geen. Er is een onbeperkte inlaat. Maatgevende indicatoren 1. waterkwaliteit beschikbaar water voor de plant (via bodemvocht; periode april/mei augustus) 2. waterkwaliteit voor de plant beschikbaar water (via irrigatie; periode april/mei augustus) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Grotere vraag bij Brielse Meer. Door grotere vraag industrie. In de toekomst vaker de deur dicht bij Beninse door meer zout. Wanneer de vraag niet toeneemt. Geen knelpunt. Knelpunten Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden - Voor plant acceptabele waterkwaliteit DELFLAND Uitkomst studie West-Nederland vormt randvoorwaarde voor ZWD-RD Gebied: Delfland Oppervlakte: 410 Opp. Dijkring Inwoners Huidige situatie (2011) Watersysteem - Aanvoerleiding: Brielse Meer - Incidenteel aanvoer vanuit Rijnland of KWA Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Voorzieningsgebied van Delfland wordt gevoed door Brielse Meer leiding. In de zomer wordt dit ingezet ten behoeve van peilhandhaving, beregening en doorspoeling. Incidenteel aanvoer vanuit Rijnland of KWA. Huidige bron 1. Brielse Meer

105 3. doorspoelen watersysteem 3. Brielse Meer Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit)\ Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) 11 Mm 3 /jaar (Westland), 9 Mm 3 /jaar (Delft) mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod Inlaatpunt: 1 Brielse Meer leiding heeft capaciteit van 4 m3/s Huidige knelpunten Maatgevende indicatoren Waterkwaliteit voor de plant beschikbaar water (glastuinbouw) Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden ZUID-BEVELAND Gebied: Zuid-Beveland Oppervlakte: 343 km2 Opp. Dijkring Inwoners Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Huidige situatie (2011) Watersysteem - landbouwwaterleiding vanuit Biesbosch t.b.v. fruitteelt - Zoetwaterlenzen - Industriewaterleiding Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. industriewater Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Afhankelijk van landbouwwaterleiding Biesbosch: ca m 3 /jaar. Deze wordt uitsluitend gebruikt voor de fruitteelt. Overige landbouw put uit zoetwaterlenzen. Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 7,26 Mm 3 /jaar De vraag is in de zomer hoger door een toename van toeristen Huidige zoetwater industrie (kwantiteit) 6,5 Mm3/jaar Biesboschwater Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Aanbod Aanvoerleiding: 12 m3/s Kreekruggen: grondwaterberegening uit zoetwaterbellen. Huidige knelpunten Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Zuid-Beveland wordt voorzien van zoetwater door middel van een landbouwwaterleiding vanuit de Biesbosch. Dit water wordt gebruikt voor druppelbevloeiing voor fruitteelt. Het grootste gedeelte van Zuid-Beveland wordt gedraineerd. Uitzonderingen van natuur en bebouwd gebied. Huidige bron 1. Biesboschwater 2. Grondwater Brabantse Wal (Evides) 3. Biesboschwater Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) mg Cl/l Geen grote fluctuaties in Cl-gehalte gewenst. Cl binnen klassegrenzen. Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l Huidige zoetwater industrie (kwaliteit) mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) 105

106 Maatgevende indicatoren 1. Aanbod zoetwaterlenzen 2. Watervraag landbouw 3. vochttekort wortelzone Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. uitputting zoetwaterlenzen door toename vraag en kleine aanvulling aanbod door drainage Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden EILAND VAN DORDRECHT Gebied: Oppervlakte: Opp. Dijkring Inwoners Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunten: inlaatdebiet onbekend - Aanvoerleiding (geen) - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater. Huidige zoetwater 1. Drinkwater 2. Industriewater 3. Peilbeheer 4. Incidenteel beregening Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) 8 Mm 3 /jaar Huidige zoetwater industrie (kwantiteit) Biesboschwater 1,5 Mm 3 /jaar Wantijwater: 0,7 Mm 3 /jaar Buitendijkse industrie haalt water rechtstreeks uit hoofdwatersysteem Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Er wordt niet doorgespoeld Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) alleen inlaat voor peilbeheer. Er is een waterwinning (bij Dordrecht en ten noordoosten van Biesbosch). De grondwaterstand is daar erg afwijkend. Daardoor is meer inlaat nodig voor peilbeheer. Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Een deel van gebied wordt omgezet naar natuur. Daardoor neemt zoetwateroppervlak toe. zoetwater zal toenemen door klimaatverandering. Veel open water dat verdampt. Er is meer water nodig voor peilhandhaving. Aanbod Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer pm Huidige bron 1. Biesboschwater, grondwater 2. Biesboschwater, Wantijwater Hangwater Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg Cl/l Huidige zoetwater industrie (kwaliteit) mg Cl/l mg Cl/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige aandachtpunten 1. Vanwege waterwinning (bij Dordrecht en ten noordoosten van Biesbosch) is de grondwaterstand daar erg afwijkend. Hangwater wordt daardoor minder aangevuld. Maatgevende indicatoren Doorkijk naar

107 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. Bij droge zomers mogelijk kwaliteitsknelpunt voor natuur. Bij lage rivierstanden en veel verdamping moet water ingelaten worden, Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden IJSSELMONDE N.B. Door tegendruk vanuit Haringvliet geen verzilting in Oude Maas. Richting Gouda geen druk, daarom verzilting die kant op. Gebied: IJsselmonde Oppervlakte: Opp. Dijkring Inwoners Landgebruik (LGN) Landbouw: km2 - Akkerbouw - Tuinbouw - Glastuinbouw - Gras/Vee Grotendeels verhard. Veel stedelijk gebied. Daarnaast grove tuinbouw en natuur (buitenlanden). Pernis: eilandje met stad en industrie. Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunten: laatdebiet onbekend - Aanvoerleiding (geen) - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater. Huidige zoetwater 1. Peilbeheer (stedelijk gebied) 2. incidenteel beregening Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) PM- navragen Evides Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) Incidenteel om de waterkwaliteit voor het stedelijk gebied te waarborgen. In droge zomers wordt soms continu doorgespoeld. Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Op een aantal punten wordt aan de noordkant ingelaten. Er zijn plannen inlaatpunten te verplaatsen naar zuiden vanwege verzilting. Pernis meest verziltinggevoelige inlaatpunt. Restanten oude polders liggen dieper. (geldt ook voor Rozenburg). Er wordt meer water gegraven, daardoor ook grotere watervraag door verdamping. Inlaat is nu te klein. Huidige bron hangwater Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg/l (huidige situatie) Norm waterleidingen besluit: 150 mg/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Doorspoelen bij onvoldoende kwaliteit binnen stedelijk gebied (stank, dode vis). Bij Gaatkens plas bij Barendrecht wordt continu zuurstof gemeten. Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) inlaat voor peilbeheer Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod Capaciteit inlaten: 149,5 m3/min. In de toekomst moeten de pompen worden verruimd. Vanwege het verplaatsen van de inlaat naar de zuidkant Oevergrondwaterwinning ( last van verzilting.) Huidige knelpunten Pernis: door verzilting aan de noordkant, is de zoetwatervoorziening moeilijk. Het water is te zout voor inlaat. In praktijk wordt te vaak zout water ingelaten, daardoor is de waterkwaliteit niet goed. Maatgevende indicatoren Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. Doorspoelbehoefte neemt toe. (DHV studie - verkenning toekomstige doorspoelbehoefte IJsselmonde). 107

108 2. Pernis: Zoetwaterbehoefte neemt toe. Maar watersysteem zo ingericht dat inlaat van zoetwater moeilijk is. Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Onzekerheden N.B. 2100: bij zeespiegelstijging: zal haringvliet open moeten vanuit veiligheidsoogpunt. Maar doordat alle rivieren op Haringvliet uitkomen, zullen inlaatpunten op Goeree-Overflakkee toch voldoende water hebben. WEST-BRABANT Gebied: Oppervlakte: 480 Opp. Dijkring 320 Inwoners > Huidige situatie (2011) Watersysteem - Inlaatpunten: langs Hollands Diep, vanuit VKZ, langs Eendracht en Mark en Vliet. In oosten deels vanuit Wilhelminakanaal en de Amertak (onderdeel van Bergsche Maas). - Mark Vlietsysteem - Aanvoerleiding (geen) - Grondwater/ regenwaterlens/ hangwater. Onder bepaalde vergunningsvoorwaarden beregening vanuit grondwater nodig. Onttrekkingplafond van 40Mm3 voor heel Brabant (helemaal opgevuld). Huidige zoetwater 1. landbouw beregening 2. drinkwater 3. doorspoelen watersysteem (Mark-Vliet systeem voor blauwalg bestrijding). 4. Peilhandhaving 5. industrie (Moerdijk (buitendijks), Dinteloord, Waalwijk, Bergen op Zoom) Huidige zoetwater landbouw (kwantiteit) Beregening: vraag het hoogst in zeer droge perioden in de zomer en voor nachtvorstbescherming in de fruitteelt (maart/april). In gemiddeld droog jaar 3,4 m3/s piekvraag voor beregening (zie bijlage 7). Landgebruik (LGN) Landbouw: 442 km2 - Akkerbouw Tuinbouw 92 - Glastuinbouw 0,3 - Gras/Vee 141 Landbouwareaal dijkring Potentieel beregend Waterbeheer Aanvoer water via het Mark Vliet systeem. Daarnaast inlaat via VKZ. Systeem is zoet. In de zomer is er weinig aanvoer bovenstrooms naar Mark en Vliet, dan wordt Mark en Vliet gevoed door VZM. Vanwege blauwalg zijn de laatste jaren sluizen dicht gegaan, dan komt het water uit Oosterhout (Wilhelminakanaal). Beregening is toegestaan vanuit oppervlaktewater en grondwater (zie hiernaast). Droge periode vanuit beken vrijwel 0. Huidige bron 1. Hollands Diep, VKZ, Mark Vliet, Oosterhout 2. Grondwater (Evides en Brabant Water) 3. Hollands Diep, VKZ/ Mark Vliet, Oosterhout 4. Idem 5. VKZ/ Mark Vliet. Biesboschwater (via Brabant Water); grondwater (Brabant Water) Huidige zoetwater landbouw (kwaliteit) Drempelwaarden: (bepaald door pit en steenvruchten, winterpeen, zaaiuien) Er wordt gestuurd op max. 300 mg/l (incidenteel max. 600 mg/l) bij inlaatpunten. Vraag gestuurd: wanneer Cl gehalte bij telers te hoog is. (koelen van fruitbomen in zomer) Aandachtpunt: bruinrot. Huidige zoetwater drinkwater (kwantiteit) PM navragen Brabant Water Huidige zoetwater doorspoelen (kwantiteit) 40 mm/ landbouwareaal 10% droog jaar: Nodig bij blauwalg (drijflagen op VZM) en voorkomen van blauwalg op Mark-Vliet systeem (verversing systeem): 4-7 m3/s 52% van de gebieden : 0,16 m3/s (3,2 miljoen m3) Huidige zoetwater drinkwater (kwaliteit) mg/l (huidige situatie) Norm waterleidingen besluit: 150 mg/l Huidige zoetwater doorspoelen (kwaliteit) Geen eisen vanuit deze functies (wel eisen vanuit functies: natuur, landbouw) PM Natuur nog aangeven Incidenteel doorspoelbehoefte voor zoute kwel langs westelijke dijken. In kleine kerntjes doorspoelbehoefte voor tegengaan 108

109 Huidige zoetwater peilbeheer (kwantiteit) 300 mm op landbouwareaal Peilhandhaving voor hele gebied: 4,10 m3/s (24,3 miljoen m3) 10% droog jaar: 4,6 m3/s voor peilhandhaving en gewasverdamping. (tabel III.5, Witteveen+Bos, 2010). Gem. jaar: Tabel III.5: 3,7 peilhandhaving en verdamping. kroostvorming. Huidige zoetwater peilbeheer (kwaliteit) Huidige zoetwater natuur (kwantiteit) Verversing stadswater en natuur door Mark-Vliet systeem. Weimeren: gebiedseigen water. In voorjaar wel wat inlaat. Langstraat: veengebied, waterinlaat nodig. Huidige zoetwater recreatie (kwantiteit) Vrij veel recreatiescheepvaart. Geen knelpunten voor doorvoer. Huidige zoetwater natuur (kwaliteit) Zoveel mogelijk gebiedseigen water, zullen zo lang mogelijk waterinlaat uitstellen. (bijv. in de winter opzetten en dan uit laten zakken). Huidige zoetwater recreatie (kwaliteit) Aanbod Inlaatpunt??? Voor een 10% droog jaar (2003) Op grond van beschikbare kwartierneerslagen over het gehele groeiseizoen van april t/m september bedraagt van de Bovenmark 63% van de kwartierafvoeren < 0,5 m3/s en van de Aa of Weerijs is 89% <0,5 m3/s. Bovenmark en Aa of Weerijs maken ongeveer 90% van de totale beekafvoer uit. Opmerking uitgeslagen elk jaar 75 mm3 (zomerseizoen) Huidige knelpunten 1. Blauwalg: bij droog jaar en blauwalg mogelijk probleem. Verder past de praktijk zich aan het aanbod Maatgevende indicatoren 1. waterkwaliteit voor de plant beschikbaar water (via irrigatie; periode april/mei augustus) - blauwalg 2. aanbod hoofdwatersysteem + beken. 3. Streefpeil bij inlaatpunten. Doorkijk naar 2050 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten Doorkijk naar 2100 Omschrijving verandering belangrijkste indicatoren Knelpunten 1. blauwalg 2. minder aanbod Onzekerheden N.B. Bij zout VZM: 18,7 m3/s, waarvan 10 m3/s voor doorspoeling ( zie Witteveen+Bos, 2010). Meer doorspoelbehoefte of zout tegen te houden. 109

110 BIJLAGE 3 ACHTERLIGGENDE DATA FOTO 2011 ZOETWATER IN DE ZUIDWESTELIJKE DELTA - FOTO 2011 Gebieden Drinkwater Industriewater Mm3 per jaar Mm3 per jaar (bron: Evides) (bron: Evides + HbR) Delfland 20,0 - Eiland van Dordrecht Biesbosc 8,0 2,9 IJsselmonde 15,4 - Hoeksche Waard 5,7 - Rijnmond 48,0 84,0 Voorne-Putten 11,8 - Goeree-Overflakkee (begrenzing wijkt af) 3,5 - Oostflakkee - - West Brabant 5,0 11,1 Mark-Vlietpolders (begrenzing wijkt af) - - Nieuw Vossemeer (begrenzing wijkt af) - - Tholen 0,6 - St Philipsland 0,6 - Reijgerbergse polder 7,3 7,1 Schouwen Duiveland 3,3 - Noord Beveland 1,4 - Walcheren 8,2 - Zeeuws Vlaanderen 11,0 24,7 hergebruik RWZI 1,8 2 Mm3 uit grondwater Totalen

111 BIJLAGE 4 RICHTWAARDEN ZOETWATER GEBRUIK 111

112 BIJLAGE 5 DELTA ZOETWATER ADVIES ZUIDWESTELIJKE De Stuurgroep ZWD hecht grote waarde aan een secuur besluitvormingsproces rondom het uiterlijk in 2015 zout maken van het Volkerak-Zoommeer. Hiervoor zijn een aantal voorwaarden (ja, mits) van essentieel belang, zoals verwoord in de begeleidende brief aan de bewindspersonen bij de aanbieding van het Zoetwater Advies (bron: Zoetwater Advies, Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, 2009). De belangrijkste voorwaarde betreft de zoetwatervoorziening. De realisatie van het verzouten van het Volkerak-Zoommeer kan niet eerder plaatsvinden, voordat de zoetwater situatie in de beïnvloede gebieden goed is geregeld. In alle drie de provincies in de zuidwestelijke delta is dan ook door de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta een brede zoetwater discussie gevoerd, voor de gebieden die direct worden beïnvloed door het verzouten van het Volkerak-Zoommeer. Het betreft Tholen, St. Philipsland, Zuid Beveland, West-Brabant en Zuid-Holland Zuid. Zuid-Holland Zuid bestaat uit de deelgebieden Goeree- Overflakkee, Voorne-Putten, Hoekse Waard en Delfland. Op basis van de resultaten van het intensieve overleg tussen overheden en niet-overheden in de Zuidwestelijke Delta heeft de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta de zoetwaterverkenningen geïntegreerd tot een gemeenschappelijk advies aan de Staatssecretaris. Op 29 juni 2009 heeft de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta het adviesrapport Zoetwater Zuidwestelijke Delta aangeboden aan de Staatssecretaris van V&W en de minister van LNV. In dit rapport zijn de adviezen van de regionale zoetwater verkenningen van Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland, integraal opgenomen. Het advies bestaat uit een pakket maatregelen dat de gevolgen van een zout Volkerak-Zoommeer voor alle zoetwater afhankelijke functies zoveel mogelijk beperkt, tegen aanvaardbare kosten. Bron: Zoetwater Advies, Stuurgroep Zuidwestelijke Delta,

113 BIJLAGE 6 ACHTERLIGGENDE DATA 2050 ZOETWATER IN DE ZUIDWESTELIJKE DELTA Gebieden Drinkwater Drinkwater Industriewater Industriewater Mm3 per jaar Mm3 per jaar Mm3 per jaar Mm3 per jaar Scenario: autonome verzilting Inlaat zoetwater hoofdwatersysteem (Mm3 van april - september) (bron: NHI) Scenario: STOOM Inlaat zoetwater hoofdwatersysteem (Mm3 van april - september) (bron: NHI) Normaal jaar Matig droog jaar (1:10 jr) Extreem droog jaar Normaal jaar Matig droog jaar (1:10 jr) Extreem droog jaar Scenario RUST Scenario STOOM Scenario RUST Scenario STOOM Delfland compensatie interne verzilting Eiland van Dordrecht compensatie interne verzilting IJsselmonde compensatie interne verzilting Hoeksche Waard compensatie interne verzilting Rijnmond compensatie interne verzilting Voorne-Putten compensatie interne verzilting Goeree-Overflakkee (begrenzing wijkt af) compensatie interne verzilting Oostflakkee (begrenzing wijkt af) compensatie interne verzilting West Brabant compensatie interne verzilting Mark-Vlietpolders (begrenzing wijkt af) Nieuw Vossemeer (begrenzing wijkt af) Tholen compensatie interne verzilting St Philipsland compensatie interne verzilting Reijgerbergsche polder compensatie interne verzilting Schouwen Duiveland Noord Beveland Walcheren Zeeuws Vlaanderen hergebruik RWZI compensatie interne verzilting % stijging SCENARIO RUST -6% 33% % stijging SCENARIO STOOM 25% 121% Totalen

114 BIJLAGE 7 TOELICHTING EN TABELLEN PIEKVRAAG Algemeen In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de berekende piekvraag in de droogtejaren. De piekvraag is per deelgebied steeds bepaald op basis van een combinatie van rekenresultaten van het NHI 2.2, aangescherpt met kentallen en ervaringsgegevens van de waterbeheerders. Begripsomschrijvingen componenten watervraag regionale waterinlaat De watervraag voor regionale waterinlaat bestaat uit de componenten peilhandhaving, doorspoelen en beregening. Daarbij is uitgegaan van de volgende begripsomschrijvingen: - peilhandhaving: waterinlaat ter compensatie van open waterverdamping en intrek van water in de bodem. - Doorspoelen: waterinlaat om de waterkwaliteit in de regionale oppervlaktewatersystemen, maar ook het Volkerak-Zoommeer op voldoende niveau te krijgen. Doorspoelen kan zich zowel richten op voldoende lage chloridegehaltes, het voorkomen van blauwalgengroei of andere waterkwaliteitsproblemen. Bij inlaatstops vanwege te hoge chloridegehaltes of blauwalgen in het hoofdsysteem kunnen ook waterkwaliteitsproblemen in de regionale watersystemen optreden. Zoals te hoge chloridegehaltes voor beregening omdat de brakke kwel niet kan worden weggespoeld. Daarom is voor alle deelgebieden met aanvoermogelijkheid een watervraag voor doorspoelen bepaald, ook al komt in sommige deelgebieden het inlaatwater uit het zoete hoofdsysteem met enige vertraging weer terug in het zoete hoofdsysteem. Want als het doorspoeldebiet niet beschikbaar is ontstaan toch knelpunten. - Beregening: waterinlaat ten behoeve van beregening uit oppervlaktewater. Deze post hangt samen met doorspoelen: als de chloridegehaltes of blauwalgenconcentraties te hoog zijn kan er niet worden beregend. Er moet dan dus eerst worden doorgespoeld, voordat er kan worden beregend. Regionale deelgebieden en NHI-districten De begrenzing van regionale deelgebieden volgens de waterbeheerders kan afwijken van de begrenzing van de waterhuishoudkundige districten in het NHI. In de navolgende kaarten en tabel is aangegeven hoe beide typen gebieden zijn gecombineerd. Deelgebieden regionale analyse kentallenbenadering

115 Beschouwde districten in het NHI 2.2 Tabel koppeling regionale deelgebieden aan NHI-districten Regionale deelgebieden NHI Districten nummer naam eiland van dordrecht 87 Dordrecht IJsselmonde 52 IJsselmonde Noord 86 IJsselmonde (noordoever oude maas) totaal Voorne-Putten 141 Putten 138 Voorne-oost 48 Voorne totaal Hoeksche Waard 50 Beijerland 21 Oudeland 88 Strijen 89 Korendijk totaal Goeree-Overflakkee 90 Overflakkee-oost 49 Goeree totaal Oostflakkee 76 Oostflakkee West-Brabant noordrand 120 Zevenbergen (begrenzingen wijken af) 121 Moerdijk 122 Amer 123 Geertruidenberg 73 Dongestroom totaal Mark-Vlietpolders 129 Leurschans (begrenzingen wijken af) 119 Dinteloord 128 Kapelberg 130 Heerjansland 131 Goudbloem 124 Mark totaal Nieuw Vossemeer 127 Plaatvliet (andere begrenzing) St. Philipsland 136 Philipsland Tholen 134 Tholen Schouwen-Duiveland 135 Schouwen Noord-Beveland 133 Noord Beveland Walcheren 79 Walcheren/ NoordBeveland 132 Zuid Beveland totaal Reijgerbergsche polder 27 Reijgerbergsche polder Zeeuws-Vlaanderen 80 Zeeuws Vlaanderen 115

116 Peilhandhaving Doorspoelen Toename doorspoelbehoe fte agv interne verzilting bij W+ in 2050 Beregening Keuze NHI of regionaal kental In de navolgende tabel is per deelgebied voor de onderdelen peilhandhaving, doorspoelen en beregening aangegeven of gebruik is gemaakt van het resultaat van het NHI 2.2 of van een regionaal kental. Afhankelijk van welk resultaat door de waterbeheerder als meest realistisch is beoordeeld of aangegeven. Toelichting keuzes onderdelen watervraag per deelgebied Keuze NHI of regionaal kental Watervraag in droogste decade Deelgebied Eiland van Dordrecht NHI Kental 0,1 l/s/ha 0% NHI IJsselmonde NHI Kental 0,05 l/s/ha 0% NHI Hoeksche Waard NHI Kental 0,05 l/s/ha 5% NHI Voorne-Putten NHI Kental 0,11 l/s/ha 40% NHI Goeree-Overflakkee NHI Kental 0,1 l/s/ha 40% NHI Oostflakkee NHI Kental 0,1 l/s/ha 10% NHI West-Brabant noordrand Reg. kental per jaar * Kental 0,05 l/s/ha 0% NHI Mark-Vlietpolders Reg. kental per jaar* 7 m3/s ** 10% NHI Nieuw-Vossemeer Reg. kental per jaar* Kental 0,05 l/s/ha 10% NHI Tholen 80% van Tholen, reg. kental per jaar ha, met kental 0,13 l/s/ha 40% ha, 0,25 m3/s St Philipsland Reg. kental per jaar Kental 0,1 l/s/ha 5% 0,04 m3/s Schouwen Duiveland 0 0 0% 0 Noord Beveland 0 0 0% 0 Walcheren en Z-Beveland Landbouwwaterleiding 0 0 0% Evides (fruitteelt) Reigersbergsche polder Reg. kental per jaar Kental 0,1 l/s/ha 0% 0,06 m3/s Zeeuws Vlaanderen 0 0 0% 0 Inschatting open water 45 m3/s minus vraag Volkerak-Zoommeer verdamping en kwel/wegzijging voor peilhandhaving Volkerak-Zoommeer 0% 0 * Voor 1967 bedraagt dit kental 0,05 l/s/ha en voor ,1 l/s/ha. ** 7 m3/s is voor doorspoelen Mark-Vliet boezem. Doorspoelen polders vindt plaats vanuit die boezem en levert geen extra watervraag aan het hoofdsysteem. Toelichting beregening in het NHI In het NHI 2.2 is het areaal dat potentieel kan worden beregend aangepast op basis van de landbouw-meitellingen van het LEI van Het potentieel beregend areaal is daardoor in de Zuidwestelijke Delta /Rijnmond Drechtsteden ongeveer verdrievoudigd ten opzichte van het NHI 2.1. De resultaten van het NHI 2.2 zijn vergeleken met een eerder gedetailleerd rapport over de zoetwatervoorziening in de Zuidwestelijke Delta (P. de Rijk, LEI, 2009) en met beschikbare gegevens over de daadwerkelijke beregeningscapaciteit op Goeree-Overflakkee. Hieruit is geconcludeerd dat het potentieel beregend areaal en de hoeveelheid beregening in het NHI 2.2. de werkelijkheid in 2011 goed lijken te benaderen. Voordeel van het NHI is dat de beregening dynamisch op dagbasis wordt berekend, afhankelijk van het vochtgehalte van de bodem. Bij toenemende droogte in droge decaden of bij het W+ klimaatscenario geeft het NHI dus een logische inschatting van de toename van de beregeningsvraag, op basis van de fysische omstandigheden. De daadwerkelijke inzet van beregening in zeer droge omstandigheden is echter ook afhankelijk van menselijke en bedrijfsmatige factoren. Het is bijvoorbeeld op voorhand niet precies te voorspellen wanneer een agrariër besluit om tot beregening van minder kapitaalintensieve gewassen over te gaan. Voor de beregening is uitgegaan van het NHI, behalve voor de Zeeuwse deelgebieden. Opgemerkt wordt dat de geaggregeerde beregening per deelgebied uit het NHI is gebruikt. Vanwege het globale (nationale) karakter van het NHI zijn de resultaten niet geschikt zijn om op perceelsniveau te presenteren. 116

117 Drinkwater Industriewater Oppervlakte Landbouwareaal bron landbouwareaal Peilhandhaving Doorspoelen Beregening Totaal watervraag deelgebied Toename doorspoelbehoefte in verband met toename interne verzilting Voor de piekvraag (evenals voor de seizoenstotalen) is uitgegaan van een toename van de doorspoelbehoefte als gevolg van toename van de interne verzilting in 2050, bij het scenario Stoom. De geschatte toename is in de tabel weergegeven. Berekende piekvraag In onderstaande twee tabellen zijn de piekvraag in een gemiddeld droog jaar (1967) weergegeven, bij het huidig klimaat en bij Stoom in In de twee tabellen daarna is de piekvraag weergegeven in een zeer droog jaar (1976) bij het huidig klimaat en bij Stoom in Huidig klimaat 1967 Regionale watersystemen Systeemkenmerken Watervraag in droogste decade Deelgebied m3/s m3/s ha ha m3/s m3/s m3/s m3/s Eiland van Dordrecht Regionaal watersysteem A 0,20 0,57 0,10 0,87 Drink-en industrie water 0,25 0,09 IJsselmonde Regionaal watersysteem A 0,50 0,63 0,30 1,43 Drink-en industrie water 0,49 Hoeksche Waard Regionaal watersysteem A 1,10 1,31 2,00 4,41 Drink-en industrie water 0,18 Rijnmond Drink-en industrie water 1,52 2,66 Voorne-Putten Regionaal watersysteem A, C 0,80 2,19 0,80 3,79 Drink-en industrie water 0,37 Goeree-Overflakkee Regionaal watersysteem C 0,90 1,76 1,60 4,26 Drink-en industrie water 0,11 Oostflakkee Regionaal watersysteem C 0,10 0,35 0,20 0,65 West Brabant totaal Drink-en industrie water 0,16 0,35 West-Brabant noordrand Regionaal watersysteem B 1,19 1,09 1,40 3,68 Drink-en industrie water Mark-Vlietpolders Regionaal watersysteem B 1,80 7,00 1,80 10,60 Drink-en industrie water Nieuw-Vossemeer Regionaal watersysteem B 0,15 0,14 0,20 0,49 Drink-en industrie water Tholen Regionaal watersysteem B 0,70 0,13 0,25 1,08 Drink-en industrie water 0,02 St Philipsland Regionaal watersysteem B 0,11 0,21 0,04 0,36 Drink-en industrie water 0,02 Schouwen Duiveland Regionaal watersysteem B Drink-en industrie water 0,10 Noord Beveland Regionaal watersysteem B Drink-en industrie water 0,04 Walcheren en Z-Beveland Regionaal watersysteem B 0 0 0,28 0,28 Drink-en industrie water 0,49 0,23 Reigersbergsche polder Regionaal watersysteem B 0,06 0,13 0,06 0,26 Zeeuws Vlaanderen Regionaal watersysteem C Drink-en industrie water 0,35 0,84 Volkerak-Zoommeer Regionaal watersysteem ,24 42, ,00 Totaal Zuidwestelijke Delta Regionaal watersyteem en Rijnmond-Drechtsteden Drink-en industrie water 4 4 Gegevensbronnen A. Inschatting percentage landbouw o.b.v. basisregistratie percelen 2007 plus TOP10, inclusief grasland B. LGN5-bestand, inclusief grasland C. NHI-landgebruik, inclusief grasland 117

118 Drinkwater Industriewater Oppervlakte Landbouwareaal Peilhandhaving Doorspoelen Beregening Totaal watervraag deelgebied Stoom 1967 Regionale watersystemen Kenmerken Watervraag in droogste decade Deelgebied m3/s m3/s ha ha m3/s m3/s m3/s m3/s Eiland van Dordrecht Regionaal watersysteem ,20 0,57 0,10 0,87 Drink-en industrie water 0,31 0,20 IJsselmonde Regionaal watersysteem ,50 0,63 0,30 1,43 Drink-en industrie water 0,61 Hoeksche Waard Regionaal watersysteem ,10 1,38 2,90 5,38 Drink-en industrie water 0,23 Rijnmond Drink-en industrie water 1,90 5,88 Voorne-Putten Regionaal watersysteem ,80 3,06 1,00 4,86 Drink-en industrie water 0,46 Goeree-Overflakkee Regionaal watersysteem ,00 2,47 2,30 5,77 Drink-en industrie water 0,14 Oostflakkee Regionaal watersysteem ,10 0,35 0,30 0,75 West Brabant totaal Drink-en industrie water 0,20 0,77 West-Brabant noordrand Regionaal watersysteem ,61 1,09 2,80 5,50 Drink-en industrie water Mark-Vlietpolders Regionaal watersysteem ,43 7,70 2,90 13,03 Drink-en industrie water Nieuw-Vossemeer Regionaal watersysteem ,20 0,15 0,30 0,66 Drink-en industrie water Tholen Regionaal watersysteem ,94 0,18 0,25 1,38 Drink-en industrie water 0,03 St Philipsland Regionaal watersysteem ,15 0,22 0,04 0,41 Drink-en industrie water 0,03 Schouwen Duiveland Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,13 Noord Beveland Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,05 Walcheren en Z-Beveland Regionaal watersysteem ,28 0,28 Drink-en industrie water 0,61 0,51 Reigersbergsche polder Regionaal watersysteem ,08 0,13 0,06 0,28 Zeeuws Vlaanderen Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,44 1,86 Volkerak-Zoommeer Regionaal watersysteem ,02 41, ,00 Totaal Zuidwestelijke Delta Regionaal watersyteem en Rijnmond-Drechtsteden Drink-en industrie water

119 Drinkwater Industriewater Oppervlakte Landbouwareaal Peilhandhaving Doorspoelen Beregening Totaal watervraag deelgebied Huidig klimaat 1976 Regionale watersystemen Kenmerken Watervraag in droogste decade Deelgebied m3/s m3/s ha ha m3/s m3/s m3/s m3/s Eiland van Dordrecht Regionaal watersysteem ,30 0,57 0,20 1,07 Drink-en industrie water 0,25 0,09 IJsselmonde Regionaal watersysteem ,90 0,63 0,10 1,63 Drink-en industrie water 0,49 Hoeksche Waard Regionaal watersysteem ,50 1,31 3,70 6,51 Drink-en industrie water 0,18 Rijnmond Drink-en industrie water 1,52 2,66 Voorne-Putten Regionaal watersysteem ,40 2,19 1,20 4,79 Drink-en industrie water 0,37 Goeree-Overflakkee Regionaal watersysteem ,10 1,76 3,30 6,16 Drink-en industrie water 0,11 Oostflakkee Regionaal watersysteem ,10 0,35 0,30 0,75 West Brabant totaal Drink-en industrie water 0,16 0,35 West-Brabant noordrand Regionaal watersysteem ,11 1,09 3,20 6,40 Drink-en industrie water Mark-Vlietpolders Regionaal watersysteem ,19 7,00 3,40 13,59 Drink-en industrie water Nieuw-Vossemeer Regionaal watersysteem ,27 0,14 0,40 0,81 Drink-en industrie water Tholen Regionaal watersysteem ,24 0,13 0,25 1,62 Drink-en industrie water 0,02 St Philipsland Regionaal watersysteem ,20 0,21 0,04 0,45 Drink-en industrie water 0,02 Schouwen Duiveland Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,10 Noord Beveland Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,04 Walcheren en Z-Beveland Regionaal watersysteem ,28 0,28 Drink-en industrie water 0,49 0,23 Reigersbergsche polder Regionaal watersysteem ,11 0,13 0,06 0,30 Zeeuws Vlaanderen Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,35 0,84 Volkerak-Zoommeer Regionaal watersysteem ,48 40, ,00 Totaal Zuidwestelijke Delta Regionaal watersyteem en Rijnmond-Drechtsteden Drink-en industrie water

120 Drinkwater Industriewater Oppervlakte Landbouwareaal Peilhandhaving Doorspoelen Beregening Totaal watervraag deelgebied Stoom 1976 Regionale watersystemen Kenmerken Watervraag in droogste decade Deelgebied m3/s m3/s ha ha m3/s m3/s m3/s m3/s Eiland van Dordrecht Regionaal watersysteem ,30 0,57 0,20 1,07 Drink-en industrie water 0,31 0,20 IJsselmonde Regionaal watersysteem ,80 0,63 0,30 1,73 Drink-en industrie water 0,61 Hoeksche Waard Regionaal watersysteem ,40 1,38 3,50 6,28 Drink-en industrie water 0,23 Rijnmond Drink-en industrie water 1,90 5,88 Voorne-Putten Regionaal watersysteem ,10 3,06 1,10 5,26 Drink-en industrie water 0,46 Goeree-Overflakkee Regionaal watersysteem ,40 2,47 2,90 6,77 Drink-en industrie water 0,14 Oostflakkee Regionaal watersysteem ,10 0,35 0,30 0,75 West Brabant totaal Drink-en industrie water 0,20 0,77 West-Brabant noordrand Regionaal watersysteem ,40 1,09 3,40 6,89 Drink-en industrie water Mark-Vlietpolders Regionaal watersysteem ,63 7,70 3,70 15,03 Drink-en industrie water Nieuw-Vossemeer Regionaal watersysteem ,31 0,15 0,40 0,86 Drink-en industrie water Tholen Regionaal watersysteem ,41 0,18 0,25 1,84 Drink-en industrie water 0,03 St Philipsland Regionaal watersysteem ,23 0,22 0,04 0,49 Drink-en industrie water 0,03 Schouwen Duiveland Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,13 Noord Beveland Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,05 Walcheren en Z-Beveland Regionaal watersysteem ,28 0,28 Drink-en industrie water 0,61 0,51 Reigersbergsche polder Regionaal watersysteem ,13 0,13 0,06 0,32 Zeeuws Vlaanderen Regionaal watersysteem Drink-en industrie water 0,44 1,86 Volkerak-Zoommeer Regionaal watersysteem ,10 39, ,00 Totaal Zuidwestelijke Delta Regionaal watersyteem en Rijnmond-Drechtsteden Drink-en industrie water

121 BIJLAGE 8 INDUSTRIEWATERGEBRUIK BIJ STOOM Algemeen Door Evides is in februari 2012 een analyse gemaakt van het verwachte toekomstige zoetwaterverbruik door de industrie, bij het scenario Stoom (W+ met GE). Deze analyse is hieronder weergegeven. De industrie gebruikt zoetwater in het algemeen voor: de productie van demiwater (stoomopwekking en procestoepassingen) en als suppletiewater voor koeling met gesloten koelsystemen als koeltorens. Na doorstroomkoeling zijn koeltorens op zoetwater het meest economische alternatief, voor koeltorens op zout water en luchtkoeling. Procestoepassingen (schoonmaken, spoelen, verdunnen, etc.) Belangrijke effecten van het scenario STOOM, met grote invloed op het waterverbruik zijn: Opwarming van het oppervlaktewater in het algemeen Toename van de industriële productie Overschakeling op New Energy (duurzamere energieproductie) die relatief waterintensief is Opwarming van het oppervlaktewater in het algemeen Als gevolg van de opwarming van het oppervlaktewater (Rijn en Maas) zal bij gelijkblijvende lozingstemperatuur de delta-t dalen en daardoor doorstroomkoeling veel duurder en marginaler worden. Het risico van milieugestuurde bedrijfsstops wordt groter en energiebedrijven trekken met nieuwe investeringen in moderne schonere kolencentrales naar de kust om met zeewater te koelen. De Zuidwestelijke delta is dan zeker een optie omdat de nabijheid van groeiende industriële sector in dit gebied mogelijkheden voor uitkoppeling van stoom en warmte biedt voor gebruik door andere bedrijven. Deze bedrijven hebben voor secundaire processen als uitstootbeperking (rookgas en CO2 opslag) veel zoetwater nodig. Industriële bedrijven, die nog met doorstroomkoeling werken en door synergie met omliggende bedrijven niet mobiel zijn, zullen overschakelen op koeltorens. Toename van de industriële productie Het waterverbruik van de industrie stijgt min of meer lineair met de productie. Meer bedrijfsuren en/of capaciteit betekent meer warmte (stoom) en meer koeling (koelwater). De verwachting is echter dat de groei van de bestaande bedrijven gepaard gaat met efficiëntere bedrijfsvoering en zeker ook met meer hergebruik van restwarmte. De toename van de industriële productie in bestaande bedrijven zal dus waarschijnlijk niet meer waterverbruik met zich mee brengen. Nieuwe bedrijven zullen wel tot meer waterverbruik leiden. In dat verband is van belang dat vanwege de zeer intensieve interactie (warmte, opslag, halfproducten, logistiek, transport) tussen bedrijven, Rotterdam en Antwerpen tot de meest efficiënte industriële complexen ter wereld moeten worden gerekend. Daar wordt ook door instanties als het havenbedrijf Rotterdam op gestuurd. Geïsoleerde industriële ondernemingen zullen op termijn niet overleven of naar dergelijke grote clusters trekken. Er moet dus rekening worden gehouden met een sterke groei van de industriële cluster rond de Zuidwestelijke Delta en daarmee van het zoetwatergebruik. Overschakeling op New Energy (duurzamere energieproductie) Deze overschakeling zal in alle scenario s op termijn plaats vinden, maar in het scenario STOOM waarschijnlijk versneld. Als gevolg hiervan zullen een aantal klassieke (petro)chemische bedrijven (deels) overschakelen op bio-energie en zullen nieuwe bedrijven een kans krijgen. Te denken valt aan biobrandstoffen, bio-ethyleen (en andere biobased bulk chemie), biogas, kolenvergassing, etc. De zuidwestelijke delta is door haar havens en verbindingen met het achterland, alsook de grote tankopslagcapaciteit geschikt voor deze activiteiten. De huidige generatie van deze processen is erg waterintensief. De volgende generaties zullen dat in mindere mate zijn, maar naar verwachting nog steeds meer dan de huidige klassieke chemie. De vereiste waterkwaliteit is relatief hoog en in ieder geval zoet. 121

122 Schatting extra zoetwaterverbruik Het zoetwater voor de industrieën in de Zuid-westelijke Delta zal ook in de toekomst afkomstig zijn van de Biesboschbekkens (al dan niet via het drinkwatersysteem), Brielse Meer, andere zoetwaterbronnen (uitslagwater polders, etc.) en voor een deel ook uit hergebruik van het effluent van RWZI s. Een aanzienlijk deel van het zoetwater voor de industrie, dat nu nog via het Biesbosch systeem naar de industrie gaat, zal in de toekomst uit andere bronnen als het Brielse Meer moeten komen omdat het verbruik van drinkwater door groei (DRUK) en opwarming (WARM) zal toenemen en de beschikbare dure drinkwaterinstallaties daarvoor ingezet zullen worden. Op basis van bovenstaande kwalitatieve redenering moet minimaal rekening worden gehouden met een verdubbeling van het zoetwater ten opzichte van de huidige situatie. 122

123 BIJLAGE 9 AGRICOM RESULTATEN Algemeen In deze bijlage is het resultaat van de NHI 2.2 / AGRICOM berekening van landbouwschade weergegeven voor de Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden. Hiervoor is gebruik gemaakt van de resultaten van de Waterdienst van 21 februari Het effect van prijselasticiteit (lagere opbrengsten = hogere prijzen) is hierin bewust niet meegenomen. Wat is AGRICOM AGRICOM is een macro-economisch model dat op basis van de resultaten van een hydrologisch model kosten en baten voor de landbouwsector in Nederland berekent. Dit betreft de effecten van te droge, te natte of te zoute omstandigheden op de Nederlandse Landbouw. Schadefracties als gevolg van ongunstige omstandigheden worden inzichtelijk gemaakt op zowel jaarlijkse als langjarig gemiddelde basis. Het AGRICOM model dient ter ondersteuning bij beleidsvragen als: hoe verandert de opbrengstderving bij klimaatsverandering, wat zijn kansrijke maatregelen om landbouwschade te voorkomen, wat zijn de neveneffecten voor de landbouw van anti-verdrogingsmaatregelen in natuurgebieden en hoe efficiënt is beregening (bron: AGRICOM 1.06). Berekening totale dervingfractie In AGRICOM wordt berekend wat de opbrengstderving is als gevolg van droogte, inundatie, verdrassing en zout in de wortelzone. In het totaal worden deze vier oorzaken bij elkaar opgeteld. Hierbij moet opgemerkt worden dat in een gemiddeld jaar de totale opbrengstderving rond de 10 % uit komt. Dit komt doordat de vochthuishouding van de bodem nooit gedurende het gehele groeiseizoen perfect is, er zijn in elk jaar wel relatief droge of natte perioden. Hierdoor wordt praktisch nooit 100 % van de potentiële opbrengst bereikt. De droogteschade is afhankelijk van het gewastype en het groeistadium waarin het gewas verkeert. De schade ten gevolge van de droogte is afhankelijk van de verhouding tussen actuele en potentiële verdamping (Eact/Epot). De waarde van Eact/Epot bepaalt de schadefractie ten gevolge van droogte samen met het type gewas en de schadecoëfficiënten voor droogteschade. Hiermee is de bepaling van de droogteschade gewas- en seizoensafhankelijk. Schade als gevolg inundatie is niet aan de orde in de berekeningen voor de droogtejaren. Wel wordt ook in deze jaren zeer beperkte verdrassingschade (door hoge grondwaterstanden) berekend. De verdrassingschade is afhankelijk van het gewastype en het groeistadium waarin het gewas verkeert. De schade ten gevolge van de verdrassing is afhankelijk van de verhouding tussen actuele en potentiële verdamping (Eact/Epot). De waarde van Eact/Epot bepaald de schadefractie ten gevolge van verdrassing samen met het type gewas en de schadecoëfficiënten voor verdrassingschade. Hiermee is ook de bepaling van de verdrassingschade gewas- en seizoensafhankelijk. Berekening schadefractie zout Aan de hand van het gewastype, groeistadium van het gewas en de schadecoëfficiënten voor zoutschade wordt de schadefractie als gevolg van een te hoge zoutconcentratie in de wortelzone bepaald. De wortelzone bestaat uit een x aantal compartimenten. Per compartiment wordt door het NHI een zoutconcentratie aangeleverd. Berekening totale schadefractie De totale opbrengstdepressiefractie wordt op basis van overlevingsfracties en de remaining yield bepaald. De remaining yield geeft het deel van het gewas aan wat nog tot opbrengst moet komen. De overlevingsfractie geeft het deel van het gewas aan wat tot dat moment de schadefactoren heeft overleefd. De totale opbrengstdepressiefracties voor de verschillende schadecomponenten volgen door de sommatie over de tijdstappen. Een voorbeeld van de fysieke dervingfracties van droogte en zout voor 2003 is weergegeven in de volgende afbeelding. Dervingfractie droogte en zout in

124 Economische opbrengstderving De berekende economische derving op basis van een individueel jaar bestaat uit drie componenten: de beregeningskosten, de berekende potentiële en actuele gewasopbrengsten en de berekende gewaswaarden voor de betreffende periode. Resultaat Agricom In de navolgende tabel is het grondgebruik van de landbouw weergegeven in de huidige situatie en in 2050 bij de PBL-scenario s GE en RC. Grondgebruik landbouw Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden huidig (ha) GE (ha) RC (ha) gras maïs aardappelen bieten granen overig boomteelt fruit bollen totaal De verschillen tussen de scenario s zijn beperkt. In de aangeleverde resultaten is alleen RC in combinatie met klimaatscenario W+ opgenomen. Deze combinatie W+/RC (Warm) is daarom als uitgangspunt genomen. Maar uit de tabel volgt dat de verschillen met W+/GE (Stoom) per gewas minder dan 3% bedragen. De totale oppervlakte in landbouwkundig gebruik is in 2050 praktisch identiek bij GE en RC, en neemt minder dan 1 % af ten opzichte van het huidig landbouwareaal. In de tabel op de volgende pagina is een overzicht gegeven van de verschillende soorten landgebruik per deelgebied zoals deze in het NHI / AGRICOM zijn opgenomen. Het overzicht is gegeven voor de huidige situatie. De begrenzingen van de NHI districten wijken af van de begrenzingen van de deelgebieden, waardoor het totale oppervlak van de NHI districten samen, groter is dan het oppervlak van de deelgebieden zoals die door het programmabureau Zuidwestelijke delta zijn vastgesteld. 124

125 Overzicht landgebruik per deelgebied deelgebied gras (ha) maïs (ha) aardappele n (ha) bieten (ha) granen (ha) overig (ha) boomteel t (ha) glastuinbo uw (ha) fruit (ha) bollen (ha) totaal landbouw (ha) totaal oppervlak * Eiland van Dordrecht IJsselmonde Voorne-Putten Hoeksche Waard Goeree-Overflakkee Oostflakkee West Brabant noordrand Mark-Vlietpolders Nieuw Vossemeer St. Philipsland Tholen Schouwen Duiveland Noord Beveland Walcheren en Z-Beveland Reigersbergse polder Zeeuws Vlaanderen totaal * Bron: NHI 2.2 (ha)

126 Om dit te compenseren zijn de NHI districten Dongestroom, Mark, Goudbloem, Neerjansland en Kapelberg niet meegenomen in de berekening van de opbrengstderving voor de Zuidwestelijke delta. Slechts een klein deel van deze districten valt in de Deltaprogramma regio Zuidwestelijke Delta. En het (meren)deel van deze districten dat niet bij de Zuidwestelijke Delta hoort betreft vrij afwaterende zandgronden, die een afwijkend (hoger) schadebeeld kennen dan de peilbeheerste delen van West-Brabant, die bij de Zuidwestelijke Delta horen. Het totaal oppervlak ( ha) komt nu overeen met de in de KPA 2.0 met de regio bepaalde oppervlakken. Daarnaast valt op dat het areaal landbouw in het NHI ongeveer 15 % tot 20 % hoger ligt dan in LGN5-bestanden. Hiervoor is niet gecorrigeerd in deze notitie. Redenen voor dit verschil kunnen zijn dat het NHI-grondgebruik op een verouderd LGN-bestand is gebaseerd, of een effect van opschaling naar cellen van 250 x 250 m in het NHI. In de navolgende afbeelding is het landgebruik in het NHI ook op kaart weergegeven. Landgebruik NHI Tenslotte valt op dat de glastuinbouw niet is meegenomen. De schade voor de glastuinbouw is lastig "generiek" te berekenen, in verband met specifieke lokale situaties (wel of geen bassins, hoe groot, etc.). Opbrengstderving droogte en zout In de navolgende twee afbeeldingen is een overzicht gegeven van de opbrengstderving door droogte en zout in 1976 in de huidige situatie (bron: FEWS). De totale opbrengstderving wordt vrijwel geheel veroorzaakt door droogte en zout. Inundatie is namelijk niet meegenomen en verdrassing komt in droge jaren bijna niet voor. Alleen aan het begin van het groeiseizoen kan er een klein beetje opbrengstderving optreden door verdrassing. In de afbeeldingen is goed te zien dat de opbrengstderving door droogte het grootst is in gebieden waar geen of niet voldoende water aangevoerd kan worden (Zeeuwse eilanden). Daarnaast is te zien dat er met name in Zuid-Beveland veel zoutschade optreedt. Dit wordt beoordeeld als een overschatting.

127 Verder valt op dat een deel van de weergegeven schade buiten de district grenzen valt, bijvoorbeeld het Hollandsch Diep bij Moerdijk. Dit lijkt onlogisch en het is niet duidelijk wat hiervoor de verklaring is. Er is vanuit gegaan dat deze gebieden niet zijn meegenomen bij de districten, en dus niet zijn meegeteld bij de schadeberekeningen. Overzicht droogteschade huidige situatie 1976 Bron: FEWS Overzicht zoutschade huidige situatie 1976 Bron: FEWS 127

128 Correctie fruitteelt In de basis Agricom resultaten valt op dat in een gemiddeld droog jaar (1967) de schade in de fruitteeltgebieden relatief hoog is. Hoewel de oppervlakte fruitteelt relatief klein is, komt dit doordat de gewasopbrengst relatief hoog is, zie de volgende tabel. Potentiële waarde van gewassen Zuidwestelijke Delta (AGRICOM, 1967, huidig klimaat) Gewas Potentiële waarde (EUR/ha) grasland maïs aardappelen (suiker)bieten granen overig fruit bollen De relatief hoge schade voor de fruitteelt geldt voor de deelgebieden Nieuw Vossemeer, Schouwen Duiveland, Noord Beveland en Walcheren en Zuid-Beveland en in iets mindere mate voor Tholen, Reigersbergse polder en Zeeuws Vlaanderen. In de huidige situatie en in een gemiddeld droog jaar 1967 is de opbrengstderving in de fruitteelt in Nederland gemiddeld 2 %. Voor de hierboven genoemde deelgebieden is de opbrengstderving voor de fruitteelt echter gemiddeld 64 % (Zuid-Beveland zelfs 85 %). Dit lijkt een grote overschatting, en niet realistisch. In de toelichting op het model is ook vermeld dat bij opbrengstdervingen hoger dan 20% in gemiddelde jaren, het betreffende gewas naar verwachting niet zal standhouden. Ook voor de fruitteelt is niet te verwachten dat boomgaarden ingericht en onderhouden zullen worden als de opbrengstderving in gemiddelde jaren hoger dan 20% is. De verklaring kan enerzijds zijn dat er in het NHI vanuit is gegaan dat de fruitteelt hier niet beregend kan worden. Op Zuid-Beveland is echter een speciale landbouwwaterleiding vanuit de spaarbekkens in de Biesbosch aangelegd, van waaruit beregend kan worden. Anderzijds kan de zoutschade overschat worden, de afbeelding op de vorige pagina wijst in die richting. De fruitteelt bevindt zich echter vaak op de iets hogere ruggen, waaronder zich zoete regenwaterlenzen bevinden, waardoor er in de praktijk naar verwachting geen/minder problemen zijn met brak grondwater (anders zou de fruitteelt zich daar niet gevestigd hebben). Uit studies naar interne verzilting is gebleken dat het grondwater binnen een afstand van 100 m kan verschuiven van zout naar zoet. De afmetingen van de NHI-cellen zijn echter 250 x 250 m, dus onvoldoende nauwkeurig om dergelijke effecten goed te berekenen. In de volgende tabel is aangegeven hoe de opbrengstderving voor de fruitteelt is gecorrigeerd. Overzicht correctie opbrengstderving fruitteelt deelgebieden huidig W+ huidig W+ huidig W+ gemiddelde opbrengstderving fruitteelt in Nederland* 2 % 8% 6 % 16 % 20 % 36 % gemiddelde opbrengstderving in deelgebieden met overschatting opbrengstderving 74 % 81% 78 % 86 % 89 % 94 % Gecorrigeerde opbrengstderving in deelgebieden met overschatting opbrengstderving 5 % 10% 10 % 20 % 25 % 40 % * met uitzondering van de deelgebieden Nieuw Vossemeer, Schouwen Duiveland, Noord Beveland, Walcheren en Zuid-Beveland, Tholen, Reigersbergse polder en Zeeuws Vlaanderen 128

129 De totale opbrengstderving met de gecorrigeerde opbrengstderving van de fruitteelt is weergegeven in de volgende tabel. Overzicht opbrengstderving door droogte en zout in miljoen euro deelgebied huidig W+ huidig W+ huidig W+ Eiland van Dordrecht 0,2 0,8 0,4 2,1 1,7 3,7 IJsselmonde 0,4 1,3 0,7 2,7 2,2 5,5 Voorne-Putten 0,8 3,0 1,6 4,9 6,4 11,4 Hoeksche Waard 0,9 3,8 1,7 7,2 6,6 16,4 Goeree-Overflakkee 0,9 3,0 1,9 5,7 7,8 15,4 Oostflakkee 0,0 0,3 0,1 0,7 0,6 1,8 West Brabant 0,6 3,1 1,6 8,3 8,0 16,6 Mark-Vlietpolders 1,3 7,2 5,5 14,0 12,7 22,5 Nieuw Vossemeer 0,5 2,9 2,2 4,5 4,4 7,1 St. Philipsland 0,0 0,7 0,2 1,2 1,5 2,0 Tholen 0,9 6,1 2,8 10,0 11,5 19,9 Schouwen Duiveland 2,1 9,5 5,5 15,7 19,0 30,8 Noord Beveland 0,5 2,5 1,1 4,2 7,6 12,1 Walcheren en Z-Beveland 7,7 30,3 20,5 60,2 69,5 112,5 Reigersbergse polder 0,0 0,2 0,2 0,5 0,4 0,9 Zeeuws Vlaanderen 4,1 23,7 15,2 60,5 70,4 109,8 totaal (afgerond) In 1967 is de opbrengstderving 20 miljoen euro. In 2050 bij klimaatscenario W+ neemt in een gemiddeld droog jaar de opbrengstderving toe met 80 miljoen euro. De totale potentiële opbrengst neemt toe met 100 miljoen euro. Dit is voor alle droogtejaren samengevat in de volgende tabel. Toename opbrengstderving ten opzichte van huidig klimaat (afgeronde getallen) huidig W+ huidig W+ huidig W+ potentiële opbrengst (M EUR) actuele opbrengst (M EUR) opbrengstderving (M EUR) opbrengstderving (%) 2,5% 11% 7% 21% 25% 37,5% toename opbrengstderving (M EUR) toename opbrengstderving (%) 0 80 (tov huidig) 40 (tov 1967) 140 (tov huidig) 210 (tov 1967) 160 (tov huidig) 0 8,5% 4,5% 14% 22,5% 12,5% Een overzicht van de potentiële opbrengst en opbrengstderving per gewas is weergegeven in de tabel op de volgende pagina. Conclusies Uit de tabel volgt dat bij W+ de potentiële opbrengst van alle gewassen toeneemt. Dit is te verklaren door de hogere potentiële verdamping bij W+ (droger en warmer). Opvallend is dat hierdoor de totale actuele opbrengst bij W+ in 1967 hoger is dan bij het huidige klimaat, ondanks de hogere opbrengstderving door droogteschade. In 1989 en 1976 neemt bij W+ de actuele opbrengst wel af. De totale opbrengstderving neemt toe naarmate het jaar droger wordt, en gaande van huidig klimaat naar W+. De baten van maatregelen ter verbetering van de zoetwatervoorziening nemen dus in dezelfde volgorde toe. Voor een zeer droog jaar (1976) bij W+ neemt de opbrengstderving ten opzichte van een gemiddeld droog jaar (1967) toe van 20 miljoen EUR naar 390 miljoen EUR. De opbrengstderving is in 1976 bij W+ gemiddeld 37,5 % van de potentiële opbrengst. 129

130 Overzicht potentiële opbrengst en opbrengstderving per gewastype gewas huidig W+ huidig W+ huidig W+ potentiële opbrengst (M EUR) opbrengst derving (M EUR) potentiële opbrengst (M EUR) opbrengst derving (M EUR) potentiële opbrengst (M EUR) opbrengst derving (M EUR) potentiële opbrengst (M EUR) opbrengst derving (M EUR) potentiële opbrengst (M EUR) opbrengst derving (M EUR) potentiële opbrengst (M EUR) gras maïs aardappelen bieten granen overig boomteelt fruit bollen totaal opbrengst derving (M EUR) Actuele opbrengst opbrengstderving

131 BIJLAGE 10 KENNISAGENDA ZOETWATER OVERZICHT VAN DE KENNISVRAGEN ZOETWATER Op maat opgenomen in de programmering Parallel relevant lopend/uitgevoerd onderzoek (hieronder nader uitgewerkt) Geen onderdeel van Nederlands onderzoek Geen onderzoek meer noodzakelijk Kennisvragen Zoetwatervoorziening 28/03/2012 Kennisvraag Kennisvragen o.b.v. probleemanalyse Termijn Termijn Onderzoeksprogrammering Beoogd Financiers / Penvoerder Beoogd uitvoerders Relevant lopend / uitgevoerd onderzoek* Opmerkingen 1 zoetwater Met welke zoetwatervraag per sector (landbouw, drinkwater, industrie) moet rekening gehouden worden in 2050 en 2100, conform de Deltascenario s en inzichten sectoren? In hoeverre is hierbij van (niet)-lineaire verbanden tussen groei in de sectoren (drinkwater, landbouw) en toename/afname watervraag? EL&I DLO, Deltares, KWR, Adviesbureaus ism sectoren KvK, DLO, KWR, Deltares, PBL Aansluiten bij kennisvragen economie. 2 Zoetwateraanbod hoofdwatersysteem Wat is het zoetwateraanbod vanuit het hoofdwatersysteem voor de Zuidwestelijke Delta in 2050 en 2100, conform de Deltascenario s? Zit hier ook de impact van een toename van zoetwater gebruik in het gehele internationale stroomgebied van Rijn, Maas en Schelde verwerkt? I&M Deltares Deltares Nationale kennisvraag 3 Zoetwateraanbod regionale systeem Wat is het zoetwateraanbod vanuit het regionale watersysteem (Brabantse rivieren en aanvoer uit België) voor de Zuidwestelijke Delta in 2050 en 2100, conform de Deltascenario s? I&M, STOWA, Deltares Waterschap Brabantse Delta, Waterschap Scheldestromen Div. projecten adviesbureaus. 4 Droogte en watertekort Wat zijn is de impact van droogte en watertekort (toename verdamping, afname neerslag) in de Zuidwestelijke Delta bij verschillende Deltascenario s voor (agr.) ondernemers en natuur? 5 Externe verzilting: Wat is het effect van klimaatverandering op de verzilting van het hoofdwatersysteem (impact van de externe verzilting)? Welke fysieke maatregelen zijn mogelijk en haalbaar om verzilting te beperken? Levert een 3D analyse afvoer en verzilting van het benedenrivierengebied nieuwe inzichten voor de verschillende klimaatscenario s? Wat is de impact van de Kier en een zout VZM hierin? EL&I, STOWA I&M, STOWA, EL&I Alterra, KNMI, LEI, Waterwatch KvR, DLO, KvK Deltares Deltares Nationale kennisvraag No regret Kierbesluit en VZM Zoetwater Advies ZWD 131

132 Kennisvragen Zoetwatervoorziening 28/03/ Interne verzilting: Wat is het effect van klimaatverandering op de verzilting van het grondwater, het kwelwater en het regionale water (impact van de interne verzilting)? Hoe manifesteert de interne verzilting zich per deelgebied? Speelt het ook een rol in het Brielse meer? Kunnen we het NHI optimaliseren dat ook de sturing op zoutgehalte (waterbeheer van de waterschappen) in de sloot wordt meegenomen in het model? Vergroten systeemkennis Bernisse / Brielse Meer: welke situaties / processen leiden tot interne verzilting? Termijn Onderzoeksprogrammering I&M, STOWA, EL&I Deltares, DLO Deltares, DLO, KvK, Universiteiten, Adviesbureaus, landbouwsector, SBIR Opmerkingen 7 Impact van interne verzilting: Wat is de impact van de interne verzilting op het hydrologisch basissysteem in de delta (zoetwaterlens op zout grondwater)? Wat is het effect van interne verzilting op de groei van gewassen en zijn er ook effecten voor andere sectoren, zoals woningbouw (aantasting funderingen)? Op welke termijn zullen de zoetwaterlenzen worden weggedrukt bij huidig waterbeheer en drainagetechnieken bij de boer? Welke operationele maatregelen (o.a. aangepaste drainage) zijn er om de zoetwaterlenzen te behouden en de capaciteit uit te breiden? I&M, STOWA, EL&I DLO, Deltares, Universiteiten Deltares, DLO, Universiteiten, KvK 8 9 Wat zijn de effecten van het zout maken van het Volkerak-Zoommeer en andere projecten uit het uitvoeringsprogramma op de omslagpunten? Hoe is het gebruik van de artificiële landbouw zoetwater pijpleiding op Zuid-Beveland (economisch rendabel) te optimaliseren? (ZLTO) 10 Kunnen met een andere wijze van doorspoelen van polders een betere waterkwaliteit en lagere chloridegehaltes worden gerealiseerd? Kennisvragen voor beleidsstrategieën Termijn Hoe ziet een klimaatbestendige zoetwatervoorziening voor de landbouw eruit? Welke factoren hebben de grootste invloed (bijvoorbeeld soort gewas, ruimtelijke ordening, peilbeheer, etc.).hoe zouden die mee moeten worden genomen in de deltascenario s en in de aanpassingstrategieën onder droge omstandigheden per sector? Wat zijn innovatieve methoden om de zoetwaterbehoefte te reduceren? Welke alternatieve aanvoerroutes of aan te leggen voorraadbuffers zijn er? Waterschap Scheldestromen (veldproef Tholen) Waterschap Scheldestromen Waterschap Hollandse Delta (onderzoek Goeree- Overflakkee 2011) n.t.b. n.t.b. KvR, KvK, PBL, DLO, KP7 Vragen specifieker maken in de volgende fase, begin Is beprijzing van zoetwater een effectieve maatregel? Hoe te komen tot een realistische, acceptabele beprijzing? 13 Hoe zou zelfvoorzienendheid ingericht kunnen worden? Welke verschillen zijn er per regio/eiland? n.t.b. n.t.b. Deltares, Vragen specifieker Universiteiten, KvK, maken in de DLO volgende fase, begin 2012 n.t.b. n.t.b. KvK, SBIR Vragen specifieker maken in de 132

133 Kennisvragen Zoetwatervoorziening 28/03/2012 Termijn Onderzoeksprogrammering Opmerkingen volgende fase, begin Wat zijn de consequenties van 'meebewegen' en wat zijn de consequenties van 'weerstand bieden voor de verschillende onderdelen van de ZW Delta? Effecten, kosten-baten? 15 Hoe zou verziltingsbestrijding en het omgaan met de interne verzilting efficiënter gemaakt kunnen worden? Wat zijn de effecten en kosten-baten? n.t.b. n.t.b. KvK Vragen specifieker maken in de volgende fase, begin 2012 n.t.b. n.t.b. KvR Vragen specifieker maken in de volgende fase, begin SAMENVATTING VAN RELEVANT PARALLEL LOPEND ONDERZOEK ZOETWATERVOORZIENING BO Waterbehoefte 2020 en 2050/ BO /003 Veranderende zoetwater vraag landbouw en natuur Deze in 2010 gestarte BO-projecten richten zich op (a) het kwantificeren van de water(aanvoer)behoefte vanuit landbouw en natuur, waarbij geredeneerd wordt vanuit de waterbeschikbaarheid voor vegetatie. (b) Het doorrekenen van verschillende compenserende maatregelen om inzicht te krijgen in de effectiviteit van mogelijke maatregelen, dit wordt gedaan met SWAP en met tijdreeksen. Het project bouwt voort op een studie van Alterra (Van der Gaast, et al., 2009) en de droogtestudie (Deltares) waarbij een methode is ontwikkeld om de waterbehoefte voor zowel landbouw als natuur te bepalen (gras en bos). Contactpersoon: Frank van der Bolt Baseline Survey Zout en Joint Fact Finding effecten van zout (Alterra onderzoek voor Waterdienst ism Deltares, ACACIA-Water, De Bakelsestroom) Contactpersoon: Lodewijk Stuyt Voor verder lezen: Herziening Zoutnormering voor de landbouw (Bakel, et al., 2009) Deze studie (einddatum december 2010) beoogt het verziltingsvraagstuk kritisch te evalueren en zo nodig te herdefiniëren. De studie bouwt voort op (i) de KvK Metastudie Zuidwestelijke Delta (ii) de Actualisatie van zouttoleranties van landbouwgewassen, uitgevoerd door Alterra. Uit de eerste studie blijkt dat ieder verzorgingsgebied met betrekking tot het chloridegehalte van het aan te voeren water een eigen serviceniveau kent; uit de tweede dat de in ons land gehanteerde chloridenormen aan de strenge kant zijn, met vermijdbare droogteschade als gevolg. Het project beoogt de volgende kennisvragen te beantwoorden (1)Waarom worden verschillende gebieden met verschillende serviceniveaus bediend? (2)Is er sprake van (incidentele of structurele) verschillen tussen overeengekomen en gerealiseerde serviceniveaus? Zo ja, waar ligt dit dan aan? (3) Hoeveel moeite moeten waterbeheerders doen om overeengekomen serviceniveaus te realiseren,en waar hangt dat mee samen? Kennisbasis: NHI-SMART-SUMO In een project zullen de resultaten van 4 klimaatscenario's doorgerekend worden met SMART2-SUMO. Uitkomsten uit het nationaal hydrologisch instrumentarium dienen als invoer voor SMART2-SUMO. Inbreng van specifieke Alterra kennis in het NHI, denk aan: relatie grondwater-oppervlaktewater, beregening, gewasontwikkeling. De effectmodules AGRICOM (voor landbouw) en SMART-SUMO (voor terrestrische natuur) zijn aan NHI gekoppeld. Contactpersoon: Ab Veldhuizen; / Janet Mol (Smart-SUMO). Kennisbasis/EU-Watch Effecten van klimaatverandering op de mondiale water cyclus en waterbeschikbaarheid voor de verschillende sectoren. Project richt zicht op (1) ontwikkelen van verbeterde klimaatscenario s voor zoetwater beschikbaarheid (2) effecten van klimaatverandering op extremen (droogte en overstromingen) (3) gevolgen van klimaatverandering op water voor voedsel, natuur en elektriciteit. Contactpersoon: Fulco Ludwig Kennisbasis/ Strengthening the Resilience of the Water Sector in Khulna to Climate Change The overall objective of the project is to improve the water supply, drainage and sanitation in Khulna City to make it more resilient to climate change. Identify impacts of climate change. Contactpersoon: Herbert Ter Maat / Eelco van Beek (Deltares) 133

134 Kennisbasis/ Negotiating uncertainties: defining climate proof freshwater availability in coastal zones, exemplified by the Southwest Delta Region of the Netherlands and the Northern coast of Mallorca Het doel is om een methode te ontwikkelen om de patronen van zekerheden en onzekerheden over de lange termijn zoetwater beschikbaarheid bij praktijkdeskundigen en wetenschappers in kaart te brengen die spelen bij de onderhandelingsprocessen in de beleidsformulering. Dit wordt gedaan door het vergelijken van 2 casestudies in verschillende klimaatzones: (1) de lange termijn zoetwatervoorziening in Zuidwest Nederland (gematigd klimaat) en (2) op Mallorca (Mediterraan klimaat). Beide regio s hebben te maken met toenemende risico s op verzilting van grond- en oppervlaktewater. De interface tussen beleid, wetenschap en praktijk is in de casestudies op een verschillende manier vorm gegeven. Eindproduct: De patronen van (on)zekerheden voor wat betreft zoutschade risico s tussen praktijkexperts en wetenschappelijke deskundigen willen we uiteindelijk op semikwantitatieve visualiseren met kleuren correlatie matrices (als pilot), onder andere te gebruiken bij het proces van Joint Fact Finding in het deltaprogramma. Contactpersoon: Jeroen Veraart KvR (Klimaat voor Ruimte) verziltingsonderzoek in Noord-Nederland: Het project klimaatverandering, toenemende verzilting en landbouw in Noord-Nederland heeft als doel inzicht te verwerven in de problematiek en kansen van verzilting in Noord-Nederland, gerelateerd aan het perspectief voor de landbouw. In dit onderzoek wordt de huidige en toekomstige verzilting beschouwd op het schaalniveau van een landbouwperceel. Wil men bovendien het verband leggen tussen de risico s of kansen van verzilting voor de landbouw dan is het noodzakelijk om op het schaalniveau van de agrariër - het perceel- uitspraken te kunnen doen. Of een toenemende verzilting een probleem of een kans is een andere vraag. Dit hangt ook samen met de percepties van de stakeholders in de regio. Feiten en percepties lopen in de praktijk vaak door elkaar heen. De doelstelling van het onderzoek is om de kennislacunes rondom de (toekomstige) verzilting van landbouwpercelen in te vullen, deze te vergelijken met de percepties in de regio en dit vervolgens terug te koppelen naar de belanghebbenden. De resultaten van dit onderzoek moeten de basis zijn voor het kunnen formuleren van oplossingsrichtingen en kansrijke alternatieven voor het huidige ruimtegebruik. Primaire producten: rapportages, meetstrategie gecombineerd met modelwerk op perceelsniveau. Contactpersoon: Arjen de Vries (ACACIA-Water) / website: KvK (Kennis voor Klimaat) thema Zoetwatervoorziening De centrale vraag in het voorstel is hoe sectoren of regio s, rekening kunnen houden met hun eigen karakteristieken, en een strategie voor de langere termijn kunnen ontwikkelen voor een robuuste en adaptieve zoetwatervoorziening. Welke korte termijn maatregelen passen binnen deze strategieën en binnen welke bandbreedte van onzekerheid houden ze stand. Het voorstel richt zich daarbij vooral op lokale en regionale oplossingen, maatregelen die de regionale zelfvoorzienendheid zouden kunnen versterken. De potentie van deze maatregelen om een substantiële bijdrage te leveren aan het verkleinen van de mismatch tussen vraag en aanbod op regionale maar ook landelijk schaal wordt in beeld gebracht om deze zo ook af te kunnen zetten tegen maatregelen die de zoetwater beschikbaarheid vanuit het hoofdwatersysteem vergroten. Maatregelen worden in perspectief geplaatst van strategische hoofdkeuzes (b.v. vraag volgt aanbod versus aanbod volgt vraag) en samen met stakeholders onderzocht en uitgetest in cases. Contactpersoon: Ad Jeuken (Deltares) KvK thema DSS systemen - Economic modelling and assessment of the impacts of climate change on freshwater resources How efficient are current freshwater resources allocation decision rules across sectors and regions in the Netherlands from an economic point of view? What are the economic implications of future climate change scenarios on the freshwater resources allocation across sectors and regions in the Netherlands? How can economic efficiency of freshwater resources allocation be improved across sectors and regions in the Netherlands given future climate change through cost-effective adaptation strategies? What role is there for economic markets to improve freshwater resource allocation efficiency across sectors and regions in the Netherlands given future climate change? How to design efficient economic markets to improve freshwater resource allocation efficiency across sectors and regions in the Netherlands given future climate change? Optimal timing, cost benefit analysis and evaluation tools for adaptation options Contactpersoon: (Deltares) 134

135 Foto s : Loes de Jong, 2011 &

Volkerak-Zoommeer, zoetwaterbekken onder druk. rene.boeters@rws.nl

Volkerak-Zoommeer, zoetwaterbekken onder druk. rene.boeters@rws.nl Volkerak-Zoommeer, zoetwaterbekken onder druk rene.boeters@rws.nl Opzet presentatie > Ontstaansgeschiedenis Volkerak-Zoommeer Ro#erdam > Beheer via kunstwerken Nieuwe Maas > Wat speelt er Haringvliet Oude

Nadere informatie

Waterschap Hollandse Delta. dynamiek in de delta

Waterschap Hollandse Delta. dynamiek in de delta Waterschap Hollandse Delta dynamiek in de delta Inhoud De dynamiek in de tijd Een dynamische ruimte De opgaven nu en voor de toekomst Water besturen Functionele overheid Algemeen belang en specifiek belang

Nadere informatie

Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit. Joost Delsman, Deltares

Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit. Joost Delsman, Deltares Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit Joost Delsman, Deltares Verzilting in Nederland 1. Open verbindingen met de zee 2. Uitstromend brak grondwater Open verbindingen

Nadere informatie

Deltaprogramma Bijlage A. Samenhang in het watersysteem

Deltaprogramma Bijlage A. Samenhang in het watersysteem Deltaprogramma 2013 Bijlage A Samenhang in het watersysteem 2 Deltaprogramma 2013 Bijlage A Bijlage A Samenhang in het watersysteem Het hoofdwatersysteem van Eijsden en Lobith tot aan zee Het rivierwater

Nadere informatie

Effecten van klimaatscenario s 2014 op de zoetwatervoorziening van Nederland Resultaten NWM basisprognoseberekeningen in 2016

Effecten van klimaatscenario s 2014 op de zoetwatervoorziening van Nederland Resultaten NWM basisprognoseberekeningen in 2016 Effecten van klimaatscenario s 2014 op de zoetwatervoorziening van Nederland Resultaten NWM basisprognoseberekeningen in 2016 Judith ter Maat, Joachim Hunink, Marjolein Mens, Edwin Snippen Kennisdag Zoetwater

Nadere informatie

getrokken door het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Havenbedrijf van Rotterdam.

getrokken door het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Havenbedrijf van Rotterdam. Bijlage: Spoorboek zoetwater Zuidwestelijke Delta, uit te werken adviezen (maatregelen) zoals door de stuurgroep Zuidwestelijke Delta vastgesteld in mei 2009 1a Beperking van het zoutlek bij de Volkerak

Nadere informatie

De toekomst van de Zuidwestelijke Delta. Veilig, veerkrachtig en vitaal

De toekomst van de Zuidwestelijke Delta. Veilig, veerkrachtig en vitaal 1 De toekomst van de Zuidwestelijke Delta Veilig, veerkrachtig en vitaal kwaliteiten Kernkwaliteiten Estuarien Kernkwaliteiten Tuin Kernkwaliteiten Gevarieerd, aantrekkelijk, historisch rijk landschap

Nadere informatie

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Van mogelijke naar kansrijke strategieën. Uitwerking in gebiedsproces Hollandsche IJssel.

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Van mogelijke naar kansrijke strategieën. Uitwerking in gebiedsproces Hollandsche IJssel. Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Van mogelijke naar kansrijke strategieën Uitwerking in gebiedsproces Hollandsche IJssel Steven Krol Opbouw presentatie 1. Aanleiding 2. Hollandsche IJssel en de provincie:

Nadere informatie

19. Verzilting: (Paragraaf 5.3/5.4 + achtergronddocument)

19. Verzilting: (Paragraaf 5.3/5.4 + achtergronddocument) Betreft Verduidelijking van effecten van Verdieping NWW Project P797 Van HydroLogic Aan Havenbedrijf Rotterdam Datum 08-03-2016 1 Inleiding Rijkswaterstaat heeft, als Bevoegd Gezag voor de ontgrondingvergunning

Nadere informatie

Platform Zoetwater Regio West-Nederland. Regionale knelpuntenanalyse zoetwater 2.0 en verkennende maatregelen- en effectbepaling

Platform Zoetwater Regio West-Nederland. Regionale knelpuntenanalyse zoetwater 2.0 en verkennende maatregelen- en effectbepaling Platform Zoetwater Regio West-Nederland Regionale knelpuntenanalyse zoetwater 2.0 en verkennende maatregelen- en effectbepaling Zout Peil Geen aanvoer Datum 6 maart 2012 Kenmerk 076324540:0.1 Projectnr

Nadere informatie

Voorstellen. Waterschap Hollandse Delta. John Ebbelaar Hoofd afdeling Plannen en Regie

Voorstellen. Waterschap Hollandse Delta. John Ebbelaar Hoofd afdeling Plannen en Regie Voorstellen Waterschap Hollandse Delta John Ebbelaar Hoofd afdeling Plannen en Regie Waterschap Hollandse Delta Dynamiek in de Delta [2] Inhoud De taken van het waterschap De dynamiek in de tijd Een dynamische

Nadere informatie

Klimaatbestendige zoetwatervoorziening Greenport regio Boskoop

Klimaatbestendige zoetwatervoorziening Greenport regio Boskoop Klimaatbestendige zoetwatervoorziening Greenport regio Boskoop Probleemanalyse en oplossingsrichtingen korte en lange termijn Datum: 8 februari 2013 Bart Scholten Locatie: Van: Voor: Kenmerk: Plantariumgebouw

Nadere informatie

Ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

Ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer Ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer Portefeuillehouder: A. van den Berg Vergaderdatum: 2 maart 2010 Agendapunt: Beleidsveld: 150 Kenmerk D&H: 840252 Aard voorstel: Besluitvormend Kenmerk VV: Steller:

Nadere informatie

- Notitie van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, t.b.v. regionale consultatieronde feb-mrt 2013

- Notitie van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, t.b.v. regionale consultatieronde feb-mrt 2013 Kenmerk:PZWD2013014 Kiezen voor veilig, veerkrachtig en vitaal Strategieën voor veiligheid en zoet water Veilig wonen, een veerkrachtige natuur en een vitale economie. Dat is het ideaal dat provincies,

Nadere informatie

Droogtemonitor. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 28 juli 2015 Nummer 2015-9

Droogtemonitor. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 28 juli 2015 Nummer 2015-9 Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtemonitor 28 juli 2015 Nummer 2015-9 Droogte iets afgenomen na neerslag Door de recente neerslag in Nederland

Nadere informatie

Deltascenario s. Deltaprogramma

Deltascenario s. Deltaprogramma Deltaprogramma Deltascenario s Verkenning van mogelijke fysieke en sociaaleconomische ontwikkelingen in de 21 ste eeuw op basis van KNMI 06- en WLO-scenario s, voor gebruik in het Deltaprogramma 2011-2012

Nadere informatie

Deltaprogramma Zoetwater. Samenvatting. Plan van Aanpak

Deltaprogramma Zoetwater. Samenvatting. Plan van Aanpak Samenvatting Plan van Aanpak Nederland is zoetwaterland We hebben een belangrijk deel van onze welvaart en welzijn te danken aan een uitstekende zoetwatervoorziening. We gebruiken zoet water als drinkwater,

Nadere informatie

Deltaprogramma. Deltamodel. Het waterstaatkundig modelinstrumentarium voor het Deltaprogramma

Deltaprogramma. Deltamodel. Het waterstaatkundig modelinstrumentarium voor het Deltaprogramma Deltaprogramma Deltamodel Het waterstaatkundig modelinstrumentarium voor het Deltaprogramma Deltamodel Het Deltamodel is een modelinstrumentarium dat gebruikt kan worden bij de waterstaatkundige onderbouwing

Nadere informatie

WL delft hydraulics. Zoetwatersituatie voor de landbouw in de zuidwestelijke Delta. Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ.

WL delft hydraulics. Zoetwatersituatie voor de landbouw in de zuidwestelijke Delta. Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ. Opdrachtgever: Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Zoetwatersituatie voor de landbouw in de zuidwestelijke Delta Rapport juli 2005 Z3996 WL delft hydraulics Opdrachtgever: Rijksinstituut voor Kust en

Nadere informatie

HERZIEN Bijlage 1 Visie op Watervoorziening

HERZIEN Bijlage 1 Visie op Watervoorziening HERZIEN Bijlage 1 Visie op Watervoorziening Samenvattende notitie Opsteller: Datum: Kirsten Huizer Augustus 2008, op onderdelen gewijzigd na behandeling in Com. Waterbeheer op 02-12-2008 1. Inleiding De

Nadere informatie

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Plesmanweg 1-6 2597 JG Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456

Nadere informatie

Klimaat kwetsbaarhedenkaart Haaglanden. Kans op hittestress. Kans op overstroming. Kans op wateroverlast. Kans op blauwalg

Klimaat kwetsbaarhedenkaart Haaglanden. Kans op hittestress. Kans op overstroming. Kans op wateroverlast. Kans op blauwalg Klimaat kwetsbaarhedenkaart Haaglanden Kans op hittestress Kans op overstroming Hittestress komt voor bij een periode van uitzonderlijk warm weer en wordt versterkt door het hitte-in-de-stad of urban heat

Nadere informatie

Toelichting Milieueffectrapport Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (ontwerp-mer)

Toelichting Milieueffectrapport Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (ontwerp-mer) Toelichting Milieueffectrapport Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (ontwerp-mer) René Boeters projectleider planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer rene.boeters boeters@rws.nl Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

Regionale Klimaateffectatlas

Regionale Klimaateffectatlas Regionale Klimaateffectatlas Projectcode MR12039 Datum Regionale Klimaateffectatlas Versie 1.0 Opdrachtgever stadsregio Rotterdam Opdrachtnemer IGWR Inleiding De stadsregio Rotterdam werkt sinds 2008 aan

Nadere informatie

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda TNO Kennis voor zaken : Oplossing of overlast? Kunnen we zomaar een polder onder water zetten? Deze vraag stelden zich waterbeheerders, agrariërs en bewoners in de Middelburg-Tempelpolder. De aanleg van

Nadere informatie

Droogtemonitor (update)

Droogtemonitor (update) Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtemonitor (update) 8 september 2015 (update van droogtemonitor 25 augustus) Nummer 2015-14 Droogte voorbij, afvoeren

Nadere informatie

Deltaprogramma Zoetwater. Deltaprogramma Samenvating knelpuntenanalyse en mogelijke strategieën

Deltaprogramma Zoetwater. Deltaprogramma Samenvating knelpuntenanalyse en mogelijke strategieën Deltaprogramma Zoetwater Deltaprogramma 2013 Samenvating knelpuntenanalyse en mogelijke strategieën Deltaprogramma Zoetwater Deltaprogramma 2013 Samenvating probleemanalyse en mogelijke strategieën Programmateam

Nadere informatie

Pilots zoetwatervoorziening: van concept naar uitvoering

Pilots zoetwatervoorziening: van concept naar uitvoering Pilots zoetwatervoorziening: van concept naar uitvoering Ervaringen uit de projecten GO-FRESH en Waterhouderij Programma: 1. Presentatie Walter Jonkers (provincie Zeeland) 2. Filmpjes uit het veld: proeven

Nadere informatie

Hoe doorspoeling niet helpt en tijdens regenbuien de sloot zouter wordt...

Hoe doorspoeling niet helpt en tijdens regenbuien de sloot zouter wordt... Hoe doorspoeling niet helpt en tijdens regenbuien de sloot zouter wordt... Vier jaar onderzoek naar efficiënter zoetwaterbeheer Joost Delsman Deltares 17 juni 2015 Kennis voor Klimaat, zoetwatervoorziening

Nadere informatie

Adapting to drought and salinisation in the coupled groundwater surface water system. Joost Delsman

Adapting to drought and salinisation in the coupled groundwater surface water system. Joost Delsman Adapting to drought and salinisation in the coupled groundwater surface water system Joost Delsman Onderzoek naar zoetwatervoorziening? Doel van het onderzoek Adaptating to drought and salinisation in

Nadere informatie

Droogtebericht. Waterbeheerders nemen extra maatregelen tegen aanhoudende droogte. Watermanagementcentrum Nederland

Droogtebericht. Waterbeheerders nemen extra maatregelen tegen aanhoudende droogte. Watermanagementcentrum Nederland Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 23 mei 2011 Nummer 2011-07 Waterbeheerders nemen extra maatregelen tegen aanhoudende droogte Afgelopen

Nadere informatie

Is er in 2019 een verhoogd risico op droogte?

Is er in 2019 een verhoogd risico op droogte? Is er in 2019 een verhoogd risico op droogte? Een analyse met de landelijke toepassing van het NHI het Landelijk Hydrologisch Model (LHM) Huite Bootsma (Deltares) Janneke Pouwels en Timo Kroon 1. Het LHM,

Nadere informatie

Deltaprogramma Zoetwater. Bijlage A2. Deltaprogramma 2014

Deltaprogramma Zoetwater. Bijlage A2. Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma Zoetwater Bijlage A2 Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma Zoetwater Bijlage A2 Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma 2014 Bijlage A2 2 Kansrijke strategieën voor zoet water Hoofdboodschappen

Nadere informatie

dagelijkse besturen van de provincies, waterschappen en gemeenten in de Zuidwestelijke Delta en leden van de Adviesgroep

dagelijkse besturen van de provincies, waterschappen en gemeenten in de Zuidwestelijke Delta en leden van de Adviesgroep 4 Zuidwestelijke Delta Aan: Onderwerp: dagelijkse besturen van de provincies, waterschappen en gemeenten in de Zuidwestelijke Delta en leden van de Adviesgroep Bestuurlijke consultatie Voorkeursstrategie

Nadere informatie

Klimaatverandering Wat kunnen we verwachten?

Klimaatverandering Wat kunnen we verwachten? Klimaatverandering Wat kunnen we verwachten? Yorick de Wijs (KNMI) Veenendaal - 09 05 2019 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut 1 Klimaatverandering Oorzaken en risico s wereldwijd Trends en

Nadere informatie

Water voor economie en leefbaarheid, ook in de toekomst

Water voor economie en leefbaarheid, ook in de toekomst Deltaprogramma Zoetwater Water voor economie en leefbaarheid, ook in de toekomst Advies Deltabeslissing Zoetwater Advies Deltabeslissing Zoetwater Knelpunten huidige situatie Te lage waterstand in rivieren

Nadere informatie

Kernboodschap: Waterbeheerders houden rekening met aanhoudende droogte

Kernboodschap: Waterbeheerders houden rekening met aanhoudende droogte Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 26 april 2011 Nummer 2011-03 Kernboodschap: Waterbeheerders houden rekening met aanhoudende droogte

Nadere informatie

Sociaaleconomische Toekomstscenario s

Sociaaleconomische Toekomstscenario s Sociaaleconomische Toekomstscenario s Geschikt voor zoet en zout? door Gert Jan van den Born 1 Toekomstverkenningen Scenario s zijn gekoppeld aan onzekerheden in de toekomst Binnen domein van ruimtelijke

Nadere informatie

Bestuurlijke conferentie Zoetwater in West-Nederland: Opties voor de toekomst Auditorium NAi - Rotterdam - 10 februari 2012

Bestuurlijke conferentie Zoetwater in West-Nederland: Opties voor de toekomst Auditorium NAi - Rotterdam - 10 februari 2012 Platform Zoetwater West-Nederland Bestuurlijke conferentie Zoetwater in West-Nederland: Opties voor de toekomst Auditorium NAi - Rotterdam - 10 februari 2012 Sfeerverslag van de bijeenkomst Aanleiding,

Nadere informatie

Droogte voorjaar 2011

Droogte voorjaar 2011 Droogte voorjaar 2011 Evaluatie inzet Kleinschalige Wateraanvoer Voorzieningen Midden-Holland Versie 1.1 Auteur: E. de Groot Vastgesteld in beraadsgroep KWA, 24 april 2012 Corsanummer: 12.08084 2 Inhoudsopgave

Nadere informatie

Nationaal Water Model Wat is dat en waarom willen we het? Jeroen Ligtenberg en Edwin Snippen

Nationaal Water Model Wat is dat en waarom willen we het? Jeroen Ligtenberg en Edwin Snippen Nationaal Water Model Wat is dat en waarom willen we het? Jeroen Ligtenberg en Edwin Snippen 14-juni-2016 Programma Waarom Nationaal Water Model? Historie Basisprognoses Wat is het Nationaal Water Model?

Nadere informatie

Lesbrief. Watersysteem. Droge voeten en schoon water. www.wshd.nl/lerenoverwater. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Lesbrief. Watersysteem. Droge voeten en schoon water. www.wshd.nl/lerenoverwater. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta Lesbrief Watersysteem Droge voeten en schoon water www.wshd.nl/lerenoverwater Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta Droge voeten en schoon water Waterschappen zorgen ervoor dat jij en ik droge

Nadere informatie

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 29 juli 2013 Nummer

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 29 juli 2013 Nummer Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 29 juli 2013 Nummer 2013-5 Neerslag draagt bij aan extra aanvoer van water, waterbeheerders houden waterkwaliteit

Nadere informatie

Aanpak regie verzilting Noord-Nederland. Titian Oterdoom

Aanpak regie verzilting Noord-Nederland. Titian Oterdoom Aanpak regie verzilting Noord-Nederland Titian Oterdoom Toename verzilting Bodemdaling zeespiegelstijging Grilliger neerslagpatroon met langere perioden van droogte Warmer klimaat meer verdamping gewassen

Nadere informatie

Joint Fact Finding zoet water

Joint Fact Finding zoet water Joint Fact Finding zoet water Eindrapportage voor de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer Joint Fact Finding zoet water Eindrapportage voor de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

Nadere informatie

Statencommissie REW 1 februari KRW maatregelen rijkswateren

Statencommissie REW 1 februari KRW maatregelen rijkswateren Statencommissie REW 1 februari 2008 Kaderrichtlijn Water in Scheldestroomgebied KRW maatregelen rijkswateren Loes de Jong RWS Zeeland Projectbureau KRW Schelde Rijkswateren Zeeland Inhoud presentatie:

Nadere informatie

Waterbeheer stabiel, grondwatersituatie grotendeels hersteld.

Waterbeheer stabiel, grondwatersituatie grotendeels hersteld. Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 1 augustus 2011 Nummer 2011-16 Waterbeheer stabiel, grondwatersituatie grotendeels hersteld. Door de

Nadere informatie

Een zeer lage Rijnafvoer, nog geen problemen met de watervoorziening.

Een zeer lage Rijnafvoer, nog geen problemen met de watervoorziening. Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 2 mei 2011 Nummer 2011-04 Een zeer lage Rijnafvoer, nog geen problemen met de watervoorziening. Afgelopen

Nadere informatie

Nieuwsbrief Zoetwaterregio West-Nederland

Nieuwsbrief Zoetwaterregio West-Nederland Nieuwsbrief Zoetwaterregio West-Nederland Op weg naar de Deltabeslissing De vierde fase van het Deltaprogramma Zoetwater moet in het voorjaar van 2014 een bestuurlijk gedragen voorkeurstrategie opleveren.

Nadere informatie

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 23 september 2013 Nummer 2013-10

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 23 september 2013 Nummer 2013-10 Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 23 september 2013 Nummer 2013-10 Laatste Droogtebericht 2013. De neerslag in de afgelopen periode heeft

Nadere informatie

Nadere informatie. Weersverwachting

Nadere informatie. Weersverwachting Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 16 mei 2011 Nummer 2011-06 Droogtesituatie verandert weinig, ondanks regen De wateraanvoer van de Rijn

Nadere informatie

Een zeer lage Rijnafvoer, nog geen problemen met de watervoorziening.

Een zeer lage Rijnafvoer, nog geen problemen met de watervoorziening. Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 2 mei 2011 Nummer 2011-04 Een zeer lage Rijnafvoer, nog geen problemen met de watervoorziening. Afgelopen

Nadere informatie

Noord-Zuidrelaties Rijn-Maasmonding. Onderdeel van de Systeemanalyse Rijn-Maasmonding

Noord-Zuidrelaties Rijn-Maasmonding. Onderdeel van de Systeemanalyse Rijn-Maasmonding Noord-Zuidrelaties Rijn-Maasmonding Onderdeel van de Systeemanalyse Rijn-Maasmonding Ymkje Huismans - Kennisdag Zoetwater 8 november 2016 Gebiedsbeschrijving Enige open verbinding met zee Hollandsche IJssel

Nadere informatie

Provinciale Staten Zuid-Holland Commissie Verkeer en Milieu , Zeist

Provinciale Staten Zuid-Holland Commissie Verkeer en Milieu , Zeist Wereld Natuur Fonds Driebergseweg 10 Postbus 7 3700 AA Zeist Tel: +31 30 693 7333 Fax: +31 30 691 2064 info@wnf.nl www.wnf.nl Provinciale Staten Zuid-Holland Commissie Verkeer en Milieu 10-01-2017, Zeist

Nadere informatie

Hydrologische mogelijkheden voor opzet van het zomerpeil op het IJsselmeer

Hydrologische mogelijkheden voor opzet van het zomerpeil op het IJsselmeer Hydrologische mogelijkheden voor opzet van het zomerpeil op het IJsselmeer Hydrologische mogelijkheden voor opzet van het zomerpeil op het IJsselmeer Karen Meijer Joachim Hunink 1205221-002 Deltares,

Nadere informatie

Effecten van maatregelen voor de zoetwatervoorziening in Nederland in de 21e eeuw

Effecten van maatregelen voor de zoetwatervoorziening in Nederland in de 21e eeuw Effecten van maatregelen voor de zoetwatervoorziening in Nederland in de 21e eeuw Deltaprogramma - Deelprogramma Zoetwater - Fase 4 Judith ter Maat Marnix van der Vat Joachim Hunink Marjolijn Haasnoot

Nadere informatie

Kennisdag Zoetwater Dinsdag 27 november, 2018

Kennisdag Zoetwater Dinsdag 27 november, 2018 Kennisdag Zoetwater Dinsdag 27 november, 2018 Doel van vandaag Kennis delen en kennislacunes identificeren: Wat is de impact van de langdurige periode van droogte dit jaar? Hoe gingen we hiermee om en

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Rijnstraat 8 2515 XP Den Haag Postbus 20901 2500 EX DEN HAAG T 070-456 00 00 F 070-456 11 11 Datum 4 september 2018 Onderwerp

Nadere informatie

Klimaateffectschetsboek West-en Oost-Vlaanderen NATHALIE ERBOUT ZWEVEGEM, 5 DECEMBER 2014

Klimaateffectschetsboek West-en Oost-Vlaanderen NATHALIE ERBOUT ZWEVEGEM, 5 DECEMBER 2014 Klimaateffectschetsboek West-en Oost-Vlaanderen NATHALIE ERBOUT ZWEVEGEM, 5 DECEMBER 2014 Klimaateffectschetsboek Scheldemondraad: Actieplan Grensoverschrijdende klimaatbeleid, 11 september 2009 Interregproject

Nadere informatie

Droogtebericht. Waterbeheerders spelen in op actuele situatie. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW)

Droogtebericht. Waterbeheerders spelen in op actuele situatie. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 9 mei 2011 Nummer 2011-05 Waterbeheerders spelen in op actuele situatie Ook in de afgelopen week is

Nadere informatie

VAN BELANG STICHTING DE LEVENDE DELTA VOOR ELKE ZEEUW. STICHTING DE LEVENDE DELTA VAN BELANG VOOR ELKE ZEEUW 1

VAN BELANG STICHTING DE LEVENDE DELTA VOOR ELKE ZEEUW.  STICHTING DE LEVENDE DELTA VAN BELANG VOOR ELKE ZEEUW 1 STICHTING DE LEVENDE DELTA VAN BELANG VOOR ELKE ZEEUW www.delevendedelta.nl STICHTING DE LEVENDE DELTA VAN BELANG VOOR ELKE ZEEUW 1 HET ONTSTAAN Stichting De Levende Delta is eind jaren 90 van de vorige

Nadere informatie

Droogte Uitdagingen governance. Vincent Beijk LCW

Droogte Uitdagingen governance. Vincent Beijk LCW Droogte 2018 Uitdagingen governance Vincent Beijk LCW Effecten Grondwater, schade landbouw en natuur Waterstand Rijntakken scheepvaart Verzilting Watervoorraad IJsselmeer Waterkwaliteit Grenzen aan infrastructuur

Nadere informatie

De effectiviteit van doorspoelen: van perceelsloot tot boezem. Joost Delsman

De effectiviteit van doorspoelen: van perceelsloot tot boezem. Joost Delsman De effectiviteit van doorspoelen: van perceelsloot tot boezem Joost Delsman Boodschappen Zowel hoeveelheid als effectiviteit doorspoelen is slecht bekend, weinig beleid op lokaal niveau Effectiviteit afhankelijk

Nadere informatie

paspoort markiezaatsmeer / binnenschelde

paspoort markiezaatsmeer / binnenschelde paspoort markiezaatsmeer / binnenschelde 2 Datum uitgifte: 23 januari 2013 De stuurgroep Zuidwestelijke Delta werkt toe naar besluiten over de Zuidwestelijke Delta waarin veiligheid, ecologie en economie

Nadere informatie

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Veilig, mooi en betaalbaar met maatwerk Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Bestuurlijke consultatie December 2013 - februari 2014 15 januari 2014 Ministerie I en M Doel presentatie Informeren over hoofdlijnen

Nadere informatie

Droogtemonitor. Droogte vraagt aandacht, maar is beheersbaar. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 6 juni 2017 / nummer

Droogtemonitor. Droogte vraagt aandacht, maar is beheersbaar. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 6 juni 2017 / nummer Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtemonitor 6 juni 2017 / nummer 2017-4 Droogte vraagt aandacht, maar is beheersbaar In Nederland is het momenteel droog. De verwachte neerslag deze

Nadere informatie

Hoogheemraadschap van Delfland

Hoogheemraadschap van Delfland Hoogheemraadschap van Delfland Phoenixstraat 32, Delft Postbus 3061, 2601 DB Delft Tel (015) 260 81 08 Fax E-mail Internet : (015)260 80 01 : info@hhdelfland.nl : www.hhdelfland.nl de leden van de gemeenteraad

Nadere informatie

Het Deltaprogramma. Nederland op orde: vandaag en morgen. Wim Kuijken / Bart Parmet. 7 december 2012 KNAG-Onderwijsdag

Het Deltaprogramma. Nederland op orde: vandaag en morgen. Wim Kuijken / Bart Parmet. 7 december 2012 KNAG-Onderwijsdag Het Deltaprogramma Nederland op orde: vandaag en morgen Wim Kuijken / Bart Parmet 7 december 2012 KNAG-Onderwijsdag Het Deltaprogramma Nationaal programma voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening 2

Nadere informatie

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 26 augustus 2013 Nummer

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 26 augustus 2013 Nummer Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 26 augustus 2013 Nummer 2013-8 Neerslagtekort en lage grondwaterstanden ondanks neerslag nog niet voorbij

Nadere informatie

Waterbeschikbaarheid verder afgenomen; nog geen knelpunten in de watervoorziening

Waterbeschikbaarheid verder afgenomen; nog geen knelpunten in de watervoorziening Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 22 april 2014 Nummer 2014-4 Waterbeschikbaarheid verder afgenomen; nog geen knelpunten in de watervoorziening

Nadere informatie

- Kennis voor Klimaat en het Deltaprogramma - Adaptief deltamanagement

- Kennis voor Klimaat en het Deltaprogramma - Adaptief deltamanagement - Kennis voor Klimaat en het Deltaprogramma - Adaptief deltamanagement Projectendag Kennis voor Klimaat Amersfoort, 7 april 2011 Pieter Bloemen Staf Deltacommissaris 1 Intentieverklaring DC - directie

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren. Samenvating. Plan van Aanpak

Deltaprogramma Rivieren. Samenvating. Plan van Aanpak Samenvating Plan van Aanpak Deelprogramma Rivieren In de afgelopen eeuwen hebben de rivieren steeds minder ruimte gekregen, omdat we ruimte nodig hadden voor wonen, werken en recreëren. Rivieren zijn bedijkt,

Nadere informatie

Distributiemodel, deel F

Distributiemodel, deel F Opdrachtgever: Rijkswaterstaat, RIZA, deel F Brielse Dijkring Auteur: Rudolf Versteeg Elmi van den Braak PR1640.10 april 2009 Inhoud 40 Brielse Dijkring... 40-1 40.1 Inleiding... 40-1 40.2 Gebiedsbeschrijving...

Nadere informatie

Zoete kansen in de polder

Zoete kansen in de polder Zoete kansen in de polder Nieuwsbrief Woensdag 10 oktober vond het Regiodebat plaats over de bestuurlijke keuzes in de zoetwatervoorziening in laag West- Nederland. Dit debat focust op de verzilting, verzilting

Nadere informatie

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s)

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s) Samenvatting door Saskia 1046 woorden 8 april 2014 7,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde De Geo 2.4 Files oplossen Files 29 mei 1955 was er in Nederland de eerste file. Duizenden inwoners van

Nadere informatie

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 7 juli 2014 Nummer 2014-12

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 7 juli 2014 Nummer 2014-12 Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 7 juli 2014 Nummer 2014-12 Zuid-Nederland vrij droog; in Maas en Rijn voldoende water beschikbaar De

Nadere informatie

Stand van zaken onderzoek WP 2.2

Stand van zaken onderzoek WP 2.2 Stand van zaken onderzoek WP 2.2 Onderzoek naar regenwaterlenzen in kustgebieden op verschillende schaalniveaus Even voorstellen Pieter Pauw Gu Oude Essink Toon Leijnse & Sjoerd van der Zee Inhoud onderzoek

Nadere informatie

MIRT - Verkenning Antwerpen Rotterdam VISIE

MIRT - Verkenning Antwerpen Rotterdam VISIE MIRT - Verkenning Antwerpen Rotterdam VISIE 2010-2020 POSITIONERING DELTALANDSCHAP 2010 BESTAANDE TOEKOMST DELTALANDSCHAP 2010-2020 STRUCTUURBEELD DELTALANDSCHAP 2020 POSITIONERING STEDELIJKE DELTA 2010

Nadere informatie

Deltabeslissing Zoetwater

Deltabeslissing Zoetwater Deltaprogramma Zoetwater Deltabeslissing Zoetwater Water voor economie en leefbaarheid, ook in de toekomst Figuur 1 Knelpunten in de zoetwatervoorziening in Nederland Knelpunten huidige situatie Te lage

Nadere informatie

INFOBROCHURE Schouwen-Duiveland

INFOBROCHURE Schouwen-Duiveland INFOBROCHURE Schouwen-Duiveland SCHOUWEN-DUIVELAND KLIMAATBESTENDIG Het klimaat verandert, de zeespiegel stijgt en de neerslag neemt toe. Studies brachten de huidige en toekomstige uitdagingen in kaart,

Nadere informatie

Modelrapportage berekeningen KNMI'14 scenario's met het NHI

Modelrapportage berekeningen KNMI'14 scenario's met het NHI Modelrapportage berekeningen KNMI'14 scenario's met het NHI Joachim Hunink Martijn Visser 1209464-000 Deltares, 2014, B Deltares Titel Modelrapportageberekeningen KNMI'14 scenario's met het NHI Opdrachtgever

Nadere informatie

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - AARDRIJKSKUNDE OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - AARDRIJKSKUNDE OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2 NATUUR EN MILIEU LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - AARDRIJKSKUNDE De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in

Nadere informatie

Zoetwatervoorziening. 1. Inleiding

Zoetwatervoorziening. 1. Inleiding Zoetwatervoorziening Deze Deltafact gaat over de zoetwaterverdeling in Nederland en de afspraken die daarmee gepaard gaan. Voor watergebruikers is het namelijk belangrijk om te weten waar ze op kunnen

Nadere informatie

5 minuten versie voor Provinciale Staten

5 minuten versie voor Provinciale Staten 5 minuten versie voor Provinciale Staten Directie DLB Afdeling Water en Groen Registratienummer PZH-2014-496811290 (DOS-2007-0008946) Datum vergadering Gedeputeerde Staten Verzenddatum Geheim 16 december

Nadere informatie

Impact van klimaatverandering en sociaal-economische ontwikkelingen op lage afvoeren van de Rijn. Nederlandstalige samenvatting

Impact van klimaatverandering en sociaal-economische ontwikkelingen op lage afvoeren van de Rijn. Nederlandstalige samenvatting Impact van klimaatverandering en sociaal-economische ontwikkelingen op lage afvoeren van de Rijn Nederlandstalige samenvatting KvK rapportnummer KvK 92/2013 Copyright 2012 Nationaal Onderzoeksprogramma

Nadere informatie

Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2)

Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2) ScaldWIN WP3 Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2) Dieter Vandevelde Vlaamse Milieumaatschappij Afdeling

Nadere informatie

Stormvloedkering Oosterschelde

Stormvloedkering Oosterschelde 1 Delta-ingenieurs Ir F. Spaargaren (penvoerder) Prof.ir. K. d Angremond Ir. A.J. Hoekstra Ir. J.H. van Oorschot Ing. C.J. Vroege Prof.drs. Ir. H. Vrijling 2 Stormvloedkering Oosterschelde Brief aan de

Nadere informatie

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 22 juli 2013 Nummer

Droogtebericht. Watermanagementcentrum Nederland. Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) 22 juli 2013 Nummer Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 22 juli 2013 Nummer 2013-4 Wateraanvoer en watervoorziening zijn op peil, watertemperatuur loopt op

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Algemene informatie

Inhoudsopgave. Algemene informatie Algemene informatie Dit document is een informatie presentatie. In de slides zijn verwijzingen naar websites, rapporten of een andere positie in de presentatie. Klikt u op verwijzing, dan wordt u doorgelinkt.

Nadere informatie

Westflank Haarlemmermeer

Westflank Haarlemmermeer Nota Ruimte budget 48 miljoen euro Planoppervlak 1500 hectare Trekker Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Westflank Haarlemmermeer Westflank Haarlemmermeer is een Randstad Urgent - project.

Nadere informatie

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal De aanleiding voor het onderzoek Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal betreft de voorgenomen verruiming

Nadere informatie

Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek. Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren

Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek. Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren Rijkswaterstaat beheert de grote rivieren in Nederland. Het stuwensemble Nederrijn en Lek speelt hierin een

Nadere informatie

COASTAR. Zout op afstand, zoet op voorraad ROBUUSTE ZOETWATERVOORZIENING VOOR LAAG-NEDERLAND SCHUILT IN DE ONDERGROND

COASTAR. Zout op afstand, zoet op voorraad ROBUUSTE ZOETWATERVOORZIENING VOOR LAAG-NEDERLAND SCHUILT IN DE ONDERGROND COASTAR Zout op afstand, zoet op voorraad ROBUUSTE ZOETWATERVOORZIENING VOOR LAAG-NEDERLAND SCHUILT IN DE ONDERGROND Klaasjan Raat Koen.zuurbier@kwrwater.nl Bestuurlijk Overleg Zoetwater West 5 maart 2018

Nadere informatie

Zeeland wordt wakker! Luctor et Emergo wwww.adviesgroepbormenhuijgens.nl

Zeeland wordt wakker! Luctor et Emergo wwww.adviesgroepbormenhuijgens.nl Zeeland wordt wakker! Luctor et Emergo wwww.adviesgroepbormenhuijgens.nl De Deltawerken zijn nog altijd niet compleet. Hoe veilig de Zuidwestelijke Delta met het Deltaplan ook moest worden, de Nieuwe Waterweg

Nadere informatie

De klimaatbestendigheid van Nederland Waterland

De klimaatbestendigheid van Nederland Waterland De klimaatbestendigheid van Nederland Waterland Van knikpunten naar adaptatiestrategieën in waterbeheer en- beleid Tussenbericht, juli 2009 Introductie Sinds eind 2007 werken de RWS-Waterdienst en Deltares

Nadere informatie

Regionaal neerslagtekort loopt verder op, waterkwaliteit blijft een aandachtspunt

Regionaal neerslagtekort loopt verder op, waterkwaliteit blijft een aandachtspunt Watermanagementcentrum Nederland Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) Droogtebericht 5 augustus 2013 Nummer 2013-6 Regionaal neerslagtekort loopt verder op, waterkwaliteit blijft een aandachtspunt

Nadere informatie

Samenvatting SAMEN WERKEN MET WATER 9

Samenvatting SAMEN WERKEN MET WATER 9 Samenvatting De opdracht De Deltacommissie is door de regering gevraagd advies uit te brengen over de bescherming van Nederland tegen de gevolgen van klimaatverandering. Daarbij gaat het om de vraag hoe

Nadere informatie

Gezamenlijke analyse van hoofd- en regionaal watersysteem leidt tot nieuwe inzichten

Gezamenlijke analyse van hoofd- en regionaal watersysteem leidt tot nieuwe inzichten Gezamenlijke analyse van hoofd- en regionaal watersysteem leidt tot nieuwe inzichten Ma#hijs van den Brink (HydroLogic), Maaike Ritzen (Rijkswaterstaat), Maarten Spijker (HydroLogic) In de Randstad is

Nadere informatie

De bodem daalt sneller dan de zeespiegel stijgt. Tijd voor een innovatieve en integrale aanpak van bodemdaling!

De bodem daalt sneller dan de zeespiegel stijgt. Tijd voor een innovatieve en integrale aanpak van bodemdaling! De bodem daalt sneller dan de zeespiegel stijgt Tijd voor een innovatieve en integrale aanpak van bodemdaling! In de Nederlandse Delta wonen negen miljoen mensen. Hier wordt zeventig procent van ons inkomen

Nadere informatie