Verordeningen participatiewet. Volgnr

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Verordeningen participatiewet. Volgnr"

Transcriptie

1 VOORSTEL AAN DE RAAD Onderwerp Volgnr Corsa kenmerk Portefeuillehouder Ambtenaar Afdeling Verordeningen participatiewet / 2014Z wethouder P. Jorritsma de raad A. Huijsman Loket Altena Datum voorstel 30 oktober 2014 Opiniërende raad 25 november 2014 Agendapunt 8 Besluitvormende raad 16 december 2014 Agendapunt - Samenvatting Met de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 dienen de gemeenten een aantal verordeningen vast te stellen. In totaal betreft het 8 verordeningen. In dit voorstel wordt ingegaan op de hoofdlijnen van deze verordeningen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de afzonderlijke verordeningen, waarbij per verordening een toelichting is bijgevoegd. Beslispunten Wij stellen u voor om onderstaande nieuwe verordeningen in het kader van de Participatiewet vast te stellen: - Verordening cliëntenparticipatie sociale zekerheid gemeente Woudrichem Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem Verordening handhaving Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Woudrichem Verordening tegenprestatie sociale zekerheid gemeente Woudrichem Afstemmingsverordening sociale zekerheid gemeente Woudrichem Verordening re-integratie Participatiewet gemeente Woudrichem 2015 Wij stellen u voor de volgende verordening in te trekken per 1 juli 2015: - Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013 gemeente Woudrichem, vastgesteld op 14 mei 2013 Advies opiniërende vergadering - Reactie college - raadsvoorstel nr pagina 1/9

2 VOORSTEL AAN DE RAAD 1. Inleiding Met de Participatiewet komt er één regeling die de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wajong (werk en aanbodversterking jonggehandicapten) vervangt. Het doel van dit alles is om meer mensen aan het werk te helpen. Ook mensen met een arbeidsbeperking. Met de Participatiewet wil de regering bereiken dat zoveel mogelijk mensen actief zijn in de samenleving. Er komt één regeling voor iedereen die in staat is om te werken. Zo gaat de Wwb op in de Participatiewet en stopt de instroom in de Wsw. Jonggehandicapten die nog geen Wajong uitkering hebben en gedeeltelijk kunnen werken, vallen vanaf 2015 ook onder de Participatiewet. a. Wajong Mensen die in 2014 een Wajong uitkering ontvangen, blijven hun Wajong houden. Zij blijven bij het UWV. Het UWV gaat alle mensen in de Wajong wel opnieuw keuren. Wie volgens het UWV (gedeeltelijk) kan werken, krijgt vanaf 2018 van het UWV een Wajong uitkering van 70% in plaats van de huidige 75%. Mensen die blijvend en volledig arbeidsongeschikt zijn, behouden hun Wajong uitkering van 75%. b. Wsw Mensen die nu in de Wsw zitten met een vast dienstverband, behouden hun rechten en plichten. Voor hen verandert er niets. Voor de mensen die op dit moment een tijdelijk contract hebben bij de Wsw, zal binnenkort worden besloten of zij al dan niet een vast contract zullen krijgen. Degenen die per 31 december 2014 op de wachtlijst staan voor de Wsw, zullen geen Wsw-dienstverband meer kunnen krijgen. Deze mensen krijgen wel voorrang bij het bemiddelen naar werk. Daarvoor zijn de banen in het kader van de banenafspraak bedoeld. c. Wwb Zoals gezegd gaat de Wwb op in de Participatiewet. In de Participatiewet komt een aantal nieuwe maatregelen en voorzieningen terug. Dit zijn onder meer de tegenprestatie, strengere maatregelen bij het niet nakomen van de verplichtingen en de kostendelersnorm. De huidige landelijke normen met gemeentelijke toeslagen vervalt. Er komt één normbedrag, waarbij rekening wordt gehouden met het kunnen delen van kosten met meerderjarige inwonenden. Voor mensen bij wie geen meerderjarige personen inwonen, verandert er niets voor wat betreft de norm van de uitkering. Degenen voor wie er wel iets verandert, zullen wij nader informeren. In de Participatiewet wordt, evenals nu met de Wwb het geval is, een groot aantal onderwerpen wettelijk vastgelegd. Gemeenten zijn verplicht deze bepalingen te hanteren en mogen daar geen eigen beleid op voeren. Op een aantal onderwerpen dient de gemeente eigen beleid vast te stellen en dit op te nemen in verordeningen. In dit voorstel wordt verder ingegaan op de verordeningen. 2. Beleidskader, doel en effect Het beleidskader wordt gevormd door de in december 2013 vastgestelde Visienota Participatiewet, de vervolg-beleidsnota Participatiewet 2015 en de Participatiewet. Doel van de nieuwe wet is dat meer mensen gaan meedoen. Bij voorkeur via betaald werk en zolang dat niet mogelijk is via vrijwilligerswerk of door een tegenprestatie te verrichten. De effecten van de nieuwe wet en de vast te stellen verordeningen zullen in het voorjaar van 2016 voor de eerste maal worden gepresenteerd. raadsvoorstel nr pagina 2/9

3 VOORSTEL AAN DE RAAD 3. Argumenten en kanttekeningen De gemeente moet onderstaande verordeningen vaststellen: - Verordening cliëntenparticipatie - Verordening individuele inkomenstoeslag - Verordening individuele studietoeslag - Verordening handhaving - Verordening verrekening bij bestuurlijke boete - Verordening tegenprestatie - Verordening afstemming - Verordening re-integratie Wij hebben er voor gekozen de teksten van de verordeningen zo beknopt mogelijk te houden. Uitsluitend de onderwerpen die de wet voorschrijft hebben we opgenomen. Voor een aantal verordeningen zijn nadere uitwerkingsvoorschriften nodig. Die zullen wij vastleggen in de vorm van beleidsregels. Na besluitvorming zullen wij u de beleidsregels ter informatie toesturen. Bij paragraaf 5 geven we per verordening weer: de belangrijkste punten van de verordening, met een beknopte onderbouwing de belangrijkste verschillen met de huidige verordening (indien van toepassing) de schaal waarop de voorbereiding plaatsvond: lokaal, Dongemond-regio of regio West-Brabant 4. Financiën De gemeenten beschikken vanaf 2015 over een drietal budgetten waaruit de posten van Werk & Inkomen en de regelingen van het minimabeleid bekostigd worden. Werkendam en Woudrichem ontvingen voor het jaar 2015 de (voorlopige) onderstaande bedragen: Soort budget Bestemd voor Budget Werkendam 2015 BUIG budget (bundeling uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten) Participatiebudget Gemeentefonds Betaling uitkeringen Participatiewet en betalingen loonkostensubsidies - Betaling Wsw - Bekostiging re-integratie voorzieningen Vergoedingen minimabeleid en schuldhulpvelening Budget Woudrichem Opgenomen in gemeentefonds Opgenomen in gemeentefonds Op de wijze waarop we de middelen gaan inzetten, wordt in dit raadsvoorstel niet ingegaan. De genoemde bedragen zijn nog niet opgenomen in de gemeentebegroting, omdat ten tijde van de voorbereiding van de begroting de budgetten nog niet bekend waren. Bij de eerste Berap worden de bedragen aangepast. Dit voorstel beperkt zich tot het vaststellen van de 8 verordeningen. raadsvoorstel nr pagina 3/9

4 VOORSTEL AAN DE RAAD 5. Aanpak a. Verordening cliëntenparticipatie In het beleidsplan WMO staat dat we de synergie tussen de drie transities willen versterken. Daarom willen we in het eerste kwartaal 2015 onderzoeken of één maatschappelijke adviesraad voor Werkendam en Woudrichem een haalbare optie is. Daarbij zouden we kunnen gaan werken met afzonderlijke kamers voor de verschillende transities. Het is afwachten of het er daadwerkelijk van gaat komen. De Wmo-adviesraden en de cliëntenraad sociale zekerheid zullen hieraan moeten meewerken. Zolang dit niet het geval is, willen we de werkwijze met de huidige gezamenlijke cliëntenraad sociale zekerheid van Werkendam en Woudrichem voortzetten. Deze raad functioneert tot volle tevredenheid en is voor de gemeenten een constructieve partner. De nieuwe verordening wijkt inhoudelijk niet af van de bestaande verordening. Uitsluitend een aantal juridische termen en verwijzingen is aangepast. Deze verordening is lokaal uitgewerkt. b. Verordening individuele inkomenstoeslag Op dit moment kennen we een verordening WWB Langdurigheidstoeslag. Het komt er op neer dat iedereen die langer dan drie jaar een inkomen heeft tot 110% van het sociaal minimum, zonder zicht op inkomensverbetering, na aanvraag een langdurigheidstoeslag toegekend krijgt. Dit wijzigt met de Participatiewet. Voortaan dient de gemeente te kijken naar de individuele omstandigheden van de persoon. Er wordt gekeken naar de krachten en bekwaamheden van de persoon en naar de inspanningen die de betrokkene heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Studenten zijn door deze omschrijving uitgesloten van toekenning van deze inkomenstoeslag. In op te stellen beleidsregels zullen wij nadere invulling geven wat we verstaan onder krachten, bekwaamheden en inspanningen. Wij zullen er daarbij van uitgaan dat degenen die langer dan drie jaar een laag inkomen hebben en in die periode voldoende gepoogd hebben een betaalde baan te vinden, voor de individuele toeslag in aanmerking komen. Wij kunnen zelf de hoogte van de inkomensgrens bepalen en ook de hoogte van de toeslag. Ons voorstel is hiervoor dezelfde criteria aan te houden als in de bestaande verordening, namelijk een inkomensgrens van 110% en bedragen van respectievelijk 530, 475 en 373 (echtpaar/samenwoners, alleenstaande ouders en alleenstaanden). Deze verordening is afgestemd in de regio Dongemond, maar lokaal uitgewerkt. c. Verordening individuele studietoeslag Op dit moment kent de Wajong (wet Werk en Arbeidsondersteuning jong-gehandicapten) de mogelijkheid een studietoeslag toe te kennen aan personen die op grond van arbeidsbeperkingen niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Met de komst van de Participatiewet krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. De gemeente moet hiervoor een verordening vaststellen. Daarin dient in elk geval de hoogte van de vergoeding te worden opgenomen en de frequentie van het betaalbaar stellen. Hoewel dit niet verplicht is, hebben wij er voor gekozen om de nieuwe regeling zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de bestaande Wajong regeling. De toe te kennen bedragen zijn ongeveer gelijk aan de Wajong regeling. raadsvoorstel nr pagina 4/9

5 VOORSTEL AAN DE RAAD Het is een nieuwe verordening; op dit moment kennen we geen verordening individuele studietoeslag. Deze verordening is afgestemd in de Dongemond regio, maar lokaal uitgewerkt. d. Verordening handhaving Op dit moment kennen we een verordening Handhaving WWB. De Participatiewet verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet. In de verordening wordt ingegaan op het belang van fraudepreventie, de controle aspecten en het beschikbaar hebben van een heronderzoeksplan. Er is gekozen voor het onderbrengen van regels van de Participatiewet, Ioaw en Ioaz in één verordening, omdat daarmee de overzichtelijkheid van de gemeentelijke regelgeving wordt bevorderd. Bovendien zijn de regels daarmee op elkaar afgestemd. De inhoud van de bestaande WWB verordening is grotendeels overgenomen in de nieuwe verordening. Deze verordening is voorbereid en uitgewerkt binnen de Dongemond regio. e. Verordening verrekening bij bestuurlijke boete Een boete wordt opgelegd, wanneer de uitkeringsgerechtigde de inlichtingenplicht heeft geschonden. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de gemeente omgaat met het invorderen van een bestuurlijke boete, als er sprake is van herhaald gedrag. De bevoegdheid van de gemeenteraad strekt zich slechts uit over het al dan niet in acht nemen van de beslagvrije voet bij verrekening van de recidiveboete. De overige bepalingen omtrent het opleggen en invorderen van boetes zijn in de wet geregeld. Een aantal landelijke organisaties, waaronder de VNG, heeft gezamenlijk een modelverordening ontwikkeld. Biij de ontwikkeling van deze nieuwe verordening hebben we zoveel mogelijk aangesloten bij de modelverordening De inhoud van de bestaande verordening is grotendeels overgenomen in de nieuwe verordening. Deze verordening is voorbereid en uitgewerkt binnen de Dongemond regio. f. Verordening tegenprestatie De wet schrijft voor dat gemeenten een verordening opstellen over het opdragen van een tegenprestatie. Onder een tegenprestatie verstaan we het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. De uit te voeren taken mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Een tegenprestatie is uitsluitend aan de orde, als de betrokkene niet in staat is te gaan werken, niet in een reintegratietraject past, geen stage kan verrichten, geen vrijwilligerswerk doet en geen mantelzorger is. Mensen die wel aan deze activiteiten zouden kunnen deelnemen, maar dit niet willen, krijgen een maatregel (korting op de uitkering) opgelegd. De tegenprestatie is geen re-integratie instrument. Het is gericht op de categorie uitkeringsgerechtigden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, die onder op de re-integratieladder staan. Vaak leven deze mensen een geïsoleerd bestaan. Ze zitten op dit moment bij Loket Altena in een zogenaamd zorg-traject. Deze groep willen we meer actief krijgen. Dat kan door hen een tegenprestatie aan te bieden. De schatting is dat zo n 30 procent van ons uitkeringsbestand tot deze doelgroep behoort. Het zijn mensen met psychische problemen, medische beperkingen, sociale problemen, verslavingsproblemen etc. In den lande wordt verschillend geoordeeld hoe om te gaan met de tegenprestatie. Er zijn een paar mogelijkheden: a. iedereen verplichten b. motiveringsgesprekken voeren en erop aandringen om deel te nemen c. uitsluitend de tegenprestatie opleggen aan degenen die dat zelf willen In de wet staat dat als de tegenprestatie wordt opgelegd, er een raadsvoorstel nr pagina 5/9

6 VOORSTEL AAN DE RAAD beschikking moet worden gestuurd en daar moet dan op gehandhaafd worden. Stopt iemand ermee zonder goede gronden, dan moeten we een maatregel opleggen. Wij vinden het belangrijk dat mensen met arbeidspotentie een betaalde baan vinden en wij vinden het ook belangrijk dat mensen die nu in een sociaal geïsoleerd bestaan verkeren, in beweging komen. Hierbij moeten we een keuze maken waar we de prioriteiten leggen bij het inzetten van onze consulenten. Het belangrijkst vinden wij dat zoveel mogelijk uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk betaald werk vinden. Op grond van dit punt is ons voorstel om voor wat betreft de tegenprestatie uit te gaan van bovenstaand punt b. Dat houdt in dat we de klanten zullen motiveren een tegenprestatie te gaan verrichten. Wanneer iemand dan persé toch niet wil, beoordelen we de situatie: is het iemand die niet in staat is (ook niet op termijn) regulier werk te verrichten, dan laten we het daarbij. Na een jaar bekijken we de situatie dan nog eens. Gaat het om iemand die mogelijk (na verloop van enige tijd) wel een aantal uren per week regulier zou kunnen gaan werken, dan plaatsen we iemand op een aangepast re-integratietraject. Wil zo iemand dat niet, dan leggen we een maatregel op. We willen namelijk niet dat iemand die wel (beperkt) regulier zou kunnen gaan werken, passief thuis blijft zitten. Van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben we een voorbeeldlijst ontvangen van ongeveer 80 soorten werkzaamheden die we kunnen aanmerken als tegenprestatie. Indien nodig zullen we ook met de vrijwilligersvacaturebanken van Trema en De Vleet nagaan welke mogelijkheden zij hebben. Het is een nieuwe verordening. In de WWB kenden wij een dergelijke verordening niet. Aanvankelijk probeerden we de verordening uit te werken op de schaal van de regio West-Brabant. Het bleek echter dat per gemeente verschillend wordt gedacht over het inzetten van een tegenprestatie. Daarom werd besloten dat elke gemeente afzonderlijk een voorstel maakt. g. Afstemmingsverordening In de Participatiewet heeft de regering een uniformering aangebracht van diverse arbeidsverplichtingen. In het aanvankelijke wetsvoorstel gold voor schending van deze geüniformeerde arbeidsverplichtingen, dat zowel de duur als de hoogte van de maatregel (de korting) bij het niet nakomen van deze verplichtingen, wettelijk was geregeld. Namelijk een verlaging van 100% gedurende drie maanden. In de loop van de parlementaire behandeling is dit zodanig gewijzigd, dat voor schending van een arbeidsverplichting in beginsel een maatregel moet worden opgelegd van honderd procent gedurende één tot drie maanden. In de afstemmingsverordening kan de gemeenteraad de duur aangeven van de maatregel. Wij hebben er voor gekozen om bij deze nieuwe verordening zoveel mogelijk aan te sluiten bij onze bestaande afstemmingsverordening WWB. Deze verordening werd voorbereid op de schaal van de regio West-Brabant, omdat deze verordening een belangrijke re-integratie component in zich draagt. Er wordt bijvoorbeeld een korting opgelegd bij: - een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid - onvoldoende inspanningen om een betaalde baan te verkrijgen Het streven is daarom om binnen de regio West-Brabant hetzelfde beleid te hanteren wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen. h. Re-integratieverordening (inclusief het inzetten van loonkostensubsidies) De re-integratieverordening is de belangrijkste verordening van de Participatiewet. In de re-integratieverordening moet een groot aantal punten worden opgenomen. Een belangrijk onderdeel vormt de werkgeversbenadering, die we regionaal willen vormgeven. raadsvoorstel nr pagina 6/9

7 VOORSTEL AAN DE RAAD De wet schrijft voor dat er in elke arbeidsmarktregio een regionaal werkbedrijf moet komen. Het werkbedrijf wordt gevormd door de gemeenten, het UWV en werkgevers- en werknemers organisaties. Ook het speciaal onderwijs kan erbij betrokken worden. Op dit moment vindt binnen het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid nog overleg plaats over de concrete wijze van invulling van het werkbedrijf. Onze voorkeur gaat uit naar het decentraliseren van de taken die zijn opgedragen aan het regionaal werkbedrijf, waardoor WerkLink voor de zes Dongemond gemeenten de werkzaamheden kan blijven uitvoeren. De wet noemt een aantal onderwerpen die in de re-integratie verordening moeten worden geregeld. Het betreft het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling: - loonwaarde en loonkostensubsidie - ondersteunen bij arbeidsinschakeling (bijv. inzetten van een jobcoach) - het aanbieden van voorzieningen - no-risk polis - scholing of opleiding participatieplaats - premie bij participatieplaats - beschut werk Andere aspecten die ook in de verordening moeten worden geregeld zijn: - de voorwaarden om in aanmerking te komen voor voorzieningen - evenwichtig verdelen van de voorzieningen over de verschillende groepen personen en daarbij rekening houden met aspecten als: zorgtaken, structurele functionele beperking etc. - de voorzieningen noemen waarvoor een werkgever in aanmerking kan komen De financiële situatie is belangrijk. Het is bekend dat het Participatiebudget de komende jaren steeds verder zal worden verlaagd. Dit betekent dat wij terughoudend zullen zijn bij het inzetten van de voorziening beschut werk. Om de uitvoering financieel beheersbaar te houden, zullen we hiervoor een budgetplafond vaststellen. Dit zullen we uitwerken in een Uitvoeringsplan Participatiewet 2015 en in afzonderlijke beleidsregels. Het Uitvoeringsplan Participatiewet 2015 wordt begin 2015 aan u voorgelegd. Beschut werk kunnen we laten uitvoeren bij WAVA, maar we mogen daarvoor ook andere locaties gebruiken. Op dit moment hebben we nog geen concrete andere locaties in beeld. Uit het zogenaamde BUIG-budget moeten we de maandelijkse uitkeringen betalen en de structurele loonkostensubsidies. Loonkostensubsidies moeten we inzetten voor uitkeringsgerechtigden met arbeidsbeperkingen. Loonkostensubsidie wordt toegekend aan de werkgever die een uitkeringsgerechtigde met arbeidsbeperkingen in dienst neemt. In de verordening stellen we regels over de doelgroep die voor loonkostensubsidie in aanmerking komt. Daarnaast moeten we bepalen hoe we de loonwaarde gaan vaststellen. Er zijn verschillende systemen om de loonwaarde vast te stellen. In de regio West-Brabant willen we één systeem gaan hanteren. Binnenkort zal hierover een besluit worden genomen. Het kan om financiële redenen wenselijk zijn een beperking aan te brengen in de aantallen in te zetten loonkostensubsidies. Dat kan gedaan worden door: - een verdeelsleutel aan te houden voor de categorieën personen die in aanmerking komen voor loonkostensubsidie, bijvoorbeeld zoveel mogelijk mensen met een hogere loonwaarde, omdat een lagere loonwaarde meer geld zal kosten; - er kan ook voor gekozen worden om juist te investeren in mensen met een lage loonwaarde, omdat dit de meest kwetsbare groep is; raadsvoorstel nr pagina 7/9

8 VOORSTEL AAN DE RAAD - leeftijdscriteria op te nemen. - een specifiek beleid te voeren ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden. De loonkostensubsidie wordt voor onbepaalde duur toegekend. In het Uitvoeringsplan Participatiewet 2015 en in afzonderlijke beleidsregels zullen we dit verder uitwerken. Een ander aspect betreft de loonkostensubsidie voor mensen die 100% van het WML kunnen verdienen. Voor deze groep willen we loonkostensubsidie inzetten als stimuleringssubsidie voor de werkgever. Voor deze categorie worden leeftijdscriteria ingevoerd, de duur van het werkloos zijn en de hoogte van de bonus. Het belangrijkste verschil met de huidige verordening zit in het kunnen toekennen van loonkostensubsidie aan nieuwe uitkeringsgerechtigden, die wegens hun arbeidsbeperking niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen. De voorbereiding van de re-integratieverordening vond plaats binnen de regio West-Brabant. We kozen hiervoor, omdat het de bedoeling is dat alle gemeenten in onze arbeidsmarktregio eenzelfde verordening vaststellen. Voor de werkgeversdienstverlening vanuit het werkbedrijf is het ondoenlijk wanneer elke gemeente afzonderlijke bepalingen zou opnemen in de verordening. De werkgeversorganisaties hebben de gemeenten uitdrukkelijk verzocht om op dit terrein een eenduidig beleid te gaan voeren. De verordening moet voor 1 juli 2015 worden vastgesteld. De wetgever koos voor deze latere datum, omdat voor deze verordening in de voorbereiding de nodige afstemming nodig is tussen alle gemeenten in de arbeidsmarktregio en werkgevers. Gelet echter op het feit dat we vanaf 1 januari 2015 aanvragen kunnen verwachten, is er in de arbeidsmarktregio West-Brabant naar gestreefd om de verordening voor 1 januari 2015 voor te leggen aan de gemeenteraden. i. Overige bepalingen Toeslagen verordening Deze verordening dient te worden ingetrokken per 1 juli 2015 (overgangsrecht), omdat het toeslagenbeleid verdwijnt. Voortaan worden toeslagen aan alleenstaande ouders toegekend door de fiscus. De wet biedt gemeenten nog twee mogelijkheden om een verlaging op de uitkering toe te passen, namelijk: - bij lagere woonkosten, of bij het ontbreken van woonkosten - de eerste zes maanden na het verlaten van school In ons huidig beleid zijn deze verlagingen ook opgenomen. Wij willen dit voortzetten. De korting voor schoolverlaters leggen we op, om hierdoor niet te stimuleren dat het aantrekkelijker is een uitkering te ontvangen dan een (nieuwe) studie te aanvaarden. In beleidsregels zullen we dit vastleggen. Invoeren van een verplichte zoektijd Er zijn steeds meer gemeenten die een verplichte zoektijd ook invoeren voor aanvragers om een uitkering vanaf 27 jaar. Voor jongeren tot 27 jaar is de zoektijd nu al wettelijk geregeld. In de praktijk voeren gemeenten dit verschillend uit. Er zijn gemeenten die na melding de zoektijd laten ingaan. Heeft de betrokkene na 4 weken geen werk gevonden, dan nemen ze de aanvraag in behandeling en vanaf dat moment gaat de afdoeningstermijn van 8 weken lopen. Er zijn ook gemeenten die na de zoektijd van 4 weken binnen vier weken daarna een besluit nemen. Wij kiezen voor deze laatste optie. Het is onze bedoeling om in de zoektijd workshops aan te bieden, waarin betrokkenen bijv. gewezen worden op de verplichting zich in te schrijven bij uitzendbureaus, sollicitatietips ontvangen etc. De workshops kunnen we eventueel gezamenlijk organiseren, met aanvragers uit buurgemeenten. Het voordeel van het invoeren van een wachttijd is dat het de instroom in de uitkering beperkt, zo leert de ervaring van andere gemeenten (o.a. Oosterhout en Rotterdam). raadsvoorstel nr pagina 8/9

9 VOORSTEL AAN DE RAAD Het invoeren van een verplichte zoektijd voor aanvragers van 27 jaar zullen we uitwerken in beleidsregels. 6. Communicatie In eerdere overlegvergaderingen met de cliëntenraad sociale zekerheid van Werkendam en Woudrichem kwamen aspecten van de concept-verordeningen Participatiewet al aan de orde. De opmerkingen en suggesties van de cliëntenraad zijn zoveel mogelijk verwerkt in de verordeningen. Het definitieve voorstel werd in de vergadering van 29 oktober 2014 aan de cliëntenraad voorgelegd. De cliëntenraad sociale zekerheid heeft op 29 oktober 2014 het voorstel en de verordeningen besproken, samen met de concept beleidsnota. De cliëntenraad stemt in met het voorstel. De cliëntenraad zal nog een afzonderlijke brief sturen naar de colleges. Deze brief zal bij de stukken worden gevoegd. Wij zullen in overleg met de Dongemond gemeenten de communicatie over alle aspecten van de Participatiewet vormgeven. 7. Regionale en lokale aspecten De verordeningen Participatiewet zijn van toepassing op alle uitkeringsgerechtigden van de Participatiewet in onze gemeente. De regionale aspecten betreffen met name de uitvoering van het re-integratiebeleid. We willen in de arbeidsmarktregio West-Brabant komen tot een gezamenlijk beleid. Daarvoor is het nodig dat alle gemeenten dezelfde re-integratieverordening vaststellen. 8. Besluit Wij stellen u voor het bijgevoegde raadsbesluit vast te stellen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem, de secretaris, de burgemeester, A.G. Dolislager A. Noordergraaf raadsvoorstel nr pagina 9/9

10 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014, aangaande de Verordeningen Participatiewet, gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014, b e s l u i t : 1. Vast te stellen de navolgende verordeningen: - Verordening cliëntenparticipatie sociale zekerheid gemeente Woudrichem Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem Verordening handhaving Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Woudrichem Verordening tegenprestatie sociale zekerheid gemeente Woudrichem Afstemmingsverordening sociale zekerheid gemeente Woudrichem Verordening re-integratie Participatiewet gemeente Woudrichem De verordening Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013 gemeente Woudrichem, zoals vastgesteld op 14 mei 2013, in te trekken met ingang van 1 juli Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr pagina 1/1

11 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gezien het voorstel van het college van 14 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad Sociale Zekerheid van 29 oktober 2014; gelet op artikel 47 van de Participatiewet, artikel 42 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 42 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 2, lid 3 van de Wet sociale werkvoorziening en artikel 150 van de Gemeentewet; overwegende dat het noodzakelijk is om cliëntenparticipatie in het kader van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet sociale werkvoorziening bij verordening te regelen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem 2015 Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de in de aanhef van deze verordening genoemde wetten en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet De Participatiewet, IOAW, IOAZ en Wsw b.. Cliënt degene die een periodieke uitkering ontvangt van de gemeente Woudrichem in het kader van de wetten of regelingen waarvan de uitvoering aan de Unit Samenleving van de gemeente Woudrichem is opgedragen, alsmede de in de gemeente Woudrichem woonachtige burgers die geïndiceerd zijn voor arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. c. Externe instellingen organisaties van uitkeringsgerechtigden, alsmede overige organisaties, die dienstverlening aan c.q. belangenbehartiging van inwoners met een laag inkomen mede als doelstelling hebben. raadsbesluit nr a pagina 1/3

12 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING CLIËNTENPARTICIPATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 h. Cliëntenraad de leden van de door het college in te stellen cliëntenraad. i. College het college van burgemeester en wethouder van Woudrichem. Artikel 2 Instellen en instandhouden van een cliëntenraad 1. Het college draagt zorg voor de instelling en instandhouding van een cliëntenraad. 2. Het college kan in samenwerking met andere gemeenten een gezamenlijke cliëntenraad instellen. Artikel 3 Uitvoeringsreglement Het college stelt een uitvoeringsreglement voor de cliëntenraad vast, waarin onder andere wordt geregeld: a. De samenstelling van de cliëntenraad, waarbij er sprake dient te zijn van een evenwichtige verhouding van cliënten en vertegenwoordigers van externe instellingen; b. De benoemingprocedure en zittingsduur van de leden en de voorzitter; c. De vergaderfrequentie, waarbij er sprake dient te zijn van minimaal 4 vergaderingen per jaar; d. De vergaderorde, waarbij in ieder geval dient te worden bepaald dat ieder lid het recht heeft schriftelijk voorstellen aan de cliëntenraad te doen en onderwerpen ter bespreking voor te dragen en op welke wijze dit dient te geschieden. Artikel 4 Doelstelling en taken 1. De doelstelling van cliëntenparticipatie is te komen tot verbeteringen in de ontwikkeling van het beleid en verbeteringen in de ontwikkelingen en de uitvoering van de dienstverlening, waarbij het college rekening houdt met de wensen van cliënten en vertegenwoordigers van externe instellingen. 2. De taak van de cliëntenraad bestaat uit het behartigen van de collectieve belangen van inwoners van de gemeente Woudrichem die aanspraak kunnen maken op een periodieke uitkering dan wel op de regelingen in het kader van het gemeentelijk minimabeleid. 3. De cliëntenraad heeft tot taak het college gevraagd en ongevraagd te adviseren over alle onderwerpen die de vorming, de uitvoering en de evaluatie van het gemeentelijk beleid betreffen ten aanzien van de in het vierde lid genoemde wetten en regelingen. 4. De taak als genoemd in het derde lid richt zich in ieder geval op het beleid ten aanzien van: a. de Participatiewet b. de Wet sociale werkvoorziening; c. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers; d. de Wet inkomensvoorziening ouder- en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. 5. Het college vraagt vooraf advies aan de cliëntenraad over alle onderwerpen, die de beleidsvorming en de evaluatie van het gemeentelijk beleid betreffen ten aanzien van alle in het vierde lid genoemde wetten, regelingen en andere taken. raadsbesluit nr a pagina 2/3

13 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING CLIËNTENPARTICIPATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikel 5 Faciliteiten 1. Het college voorziet de leden van de cliëntenraad van de informatie die noodzakelijk is om adequaat te kunnen vergaderen. 2. Het college stelt de vergoeding voor de leden en voorzitter van de cliëntenraad vast. 3. Het college regelt de wijze waarop wordt voorzien in het secretariaat van de cliëntenraad. 4. Het college betrekt de cliëntenraad in een vroegtijdig stadium bij de beleidsvoorbereiding van alle onderwerpen waarover de cliëntenraad in een later stadium gevraagd wordt advies uit te brengen. Artikel 6 Jaarverslag Het college legt jaarlijks het jaarverslag van de cliëntenraad ter kennisname voor aan de gemeenteraad. Artikel 7. Intrekking De verordening Cliëntenraad sociale zekerheid gemeenten Woudrichem 2010, vastgesteld op 15 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari Artikel 8 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari Artikel 9 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr a pagina 3/3

14 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING CLIËNTENPARTICIPATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Toelichting Algemene Toelichting Binnen verschillende sociale zekerheidsregelingen, waarvan de uitvoering is opgedragen aan de gemeente, wordt er belang gehecht aan de vormgeving van cliëntenparticipatie. Dit belang wordt ook groter naarmate de gemeente meer beleidsvrijheid krijgt. Om deze redenen heeft de wetgever in een aantal sociale zekerheidsregelingen de verplichting opgelegd dat de gemeente bij verordening regels stelt over de wijze waarop cliëntenparticipatie plaatsvindt. Een dergelijke bepaling is opgenomen in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). In de Participatiewet is in artikel 47 de volgende bepaling over cliëntenparticipatie opgenomen. De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de wijze waarop de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop deze personen of hun vertegenwoordigers:: a. Vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bi de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen; b. Worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen; c. Deel kunnen nemen aan periodiek overleg; d. Onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden; e. Worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie. In zowel de IOAW als de IOAZ is in artikel 42 de volgende bepaling opgenomen. Het college draagt zorg voor de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet, met inachtneming van artikel 150 van de Gemeentewet. In artikel 2, lid 3 van de Wsw is het volgende vastgelegd. De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de wijze waarop de ingezetenen die geïndiceerd zijn of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop: a. periodiek overleg wordt gevoerd met deze ingezeten of hun vertegenwoordigers; b. deze ingezetenen of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden; c. zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie. In deze verordening wordt vormgegeven aan cliëntenparticipatie ten aanzien van de hierboven genoemde wetten. Bijlage bij raadsbesluit nr a pagina 1/3

15 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING CLIËNTENPARTICIPATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de wetten waarop deze verordening betrekking heeft (Participatiewet, Wsw, IOAW en IOAZ) of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten, ook de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet zijn omschreven in de genoemde wetten of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Artikel 2 Instellen en instandhouden van de cliëntenraad Het college kan een gezamenlijke cliëntenraad instellen voor de eigen gemeente of voor meerdere gemeenten. In ons geval wordt gekozen voor een gezamenlijke cliëntenraad van Woudrichem en Woudrichem. Artikel 3 Uitvoeringsreglement In het uitvoeringsreglement regelt het college onder meer de onderwerpen die worden genoemd in artikel 3. Artikel 4 Doelstelling en taken Dit artikel bepaalt de reikwijdte van de taken en bevoegdheden die aan de cliëntenraad zijn toebedeeld. Naast een adviserende taak wat betreft de algemene werkzaamheden en dienstverlening met betrekking tot de uitvoering van sociale zekerheid, heeft de cliëntenraad ook recht van initiatief op dit terrein. In het tweede lid is bepaald dat de taak van de cliëntenraad zich in ieder geval richt op de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Wsw. Dit zijn namelijk de onderdelen waarvoor er een wettelijke verplichting is om cliëntenparticipatie vorm te geven. De woorden in ieder geval duiden er op dat er geen sprake is van een limitatieve opsomming. De cliëntenraad kan zich ook bezighouden met andere sociale zekerheidsregelingen waarvan de uitvoering is neergelegd bij de gemeente. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) behoort in principe niet tot het taakveld van de cliëntenraad sociale zekerheid, omdat de Wmo zijn eigen vorm van cliëntenparticipatie kent. In het derde lid is geregeld dat de cliëntenraad in ieder geval om advies wordt gevraagd bij het opstellen van verordeningen. Uitdrukkelijk worden individuele zaken buiten het overleg met de cliëntenraad gehouden (lid 4), omdat deze worden behandeld via andere procedures en overlegstructuren. Artikel 5 Faciliteiten Het college draagt kosteloos zorg voor alle faciliteiten om het overleg met de cliëntenraad naar behoren te laten verlopen. Hier wordt expliciet onder verstaan het beschikbaar stellen van een vergaderruimte en het kopiëren en verspreiden van noodzakelijke stukken. Verder draagt het college bij aan deskundigheidsbevordering onder de leden van de cliëntenraad. Daarbij kan gedacht worden aan periodieke instructies aan de leden c.q. deelnemende belangengroepen en maatschappelijke organisaties. Ter bestrijding van kosten in verband met de bevordering van die deskundigheid en ter bestrijding van kosten die worden gemaakt in de uitoefening van taken en bevoegdheden van de cliëntenraad, stelt het college aan de cliëntenraad jaarlijks een bedrag ter beschikking. In overleg met de cliëntenraad stelt het college dit bedrag vast. De leden van de cliëntenraad ontvangen indien van toepassing een vergoeding voor reiskosten en kosten kinderopvang. Daarnaast ontvangen de leden presentiegeld per bijgewoonde overlegvergadering. Bijlage bij raadsbesluit nr a pagina 2/3

16 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING CLIËNTENPARTICIPATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Het presentiegeld is niet van toepassing op de leden die als beroepskracht werkzaam zijn bij een professionele organisatie. In het Uitvoeringsreglement regelt het college een aantal verdere zaken zoals genoemd in dit artikel. Artikel 6 Jaarverslag Jaarlijks stelt het college een jaarverslag op van de activiteiten die de cliëntenraad heeft gedaan.. Dit verslag wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Artikelen 7, 8 en 9 Deze artikelen spreken voor zich. Bijlage bij raadsbesluit nr a pagina 3/3

17 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 29 oktober 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, artikel 8 tweede lid en artikel 36 van de Participatiewet; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bij verordening te regelen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem 2015 Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. De wet: de Participatiewet; b. Raad: de gemeenteraad van de gemeente Woudrichem; c. College: het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem; d. Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum; e. Peildatum: de datum waartegen de individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop rechthebbende zich heeft gemeld om de individuele inkomenstoeslag aan te vragen; f. Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan moet worden gelezen de referteperiode. Een uitkering-participatiewet wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag als inkomen gezien; raadsbesluit nr b pagina 1/3

18 RAADSBESLUIT g. Rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde met recht op een individuele inkomenstoeslag. Artikel 2. Uitvoering 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. 2. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. 3. Deze beleidsregels bevatten in ieder geval een richtsnoer voor de beoordeling van de krachten en bekwaamheden van de rechthebbende, alsmede de inspanningen die de rechthebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Hoofdstuk 2. Recht op individuele inkomenstoeslag Artikel 3. Langdurig, laag inkomen 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven 110% van de norm op basis van de Participatiewet. 2. Ten aanzien van perioden waarin een rechthebbende is uitgesloten van het recht op bijstand wordt een rechthebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de norm op basis van de Participatiewet. 3. Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op uitkering Participatiewet, worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de gehuwdennorm, waarbij voor bijstandsnorm gelezen moet worden gehuwdennorm. 4. Geen recht op de individuele inkomenstoeslag hebben personen die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben genoten. Artikel 4. Hoogte van de individuele inkomenstoeslag 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar: a. Voor gehuwden 530,00 (bedrag 2014); b. Voor een alleenstaande ouder 475,00 (bedrag 2014); c. Voor een alleenstaande 373,00 (bedrag 2014). 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend. 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een toeslag naar de hoogte die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. 4. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de raadsbesluit nr b pagina 2/3

19 RAADSBESLUIT gehuwdennorm bedoeld in artikel 21 sub c van de wet per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar. De bedragen worden op hele euro s naar boven afgerond. Hoofdstuk 3. Slotbepalingen Artikel 5. Onvoorziene gevallen In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Artikel 6. Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Langdurigheidstoeslag Woudrichem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 26 juni 2012 ingetrokken. Artikel 7. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr b pagina 3/3

20 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Toelichting Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 gemeente Woudrichem Algemene toelichting: Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is net als in de Wet Werk en bijstand in de Participatiewet een individuele inkomenstoeslag in het leven geroepen. De individuele inkomenstoeslag is een bijzondere vorm van bijzondere bijstand. De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. Deze voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een minimum inkomen, dus ook voor werkenden. Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel b Participatiewet dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 Participatiewet worden gebruikt. Hiermee is beoogd te bewerkstelligen, dat de individuele inkomenstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt. De voorwaarden om voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen, staan vermeld in artikel 36 van de Participatiewet. Het college verleent de toeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Door de zinsnede in de wet geen uitzicht heeft op inkomensverbetering wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de inkomenstoeslag. Verder is de ondergrens voor aanvragers bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de inkomenstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar. Personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, zijn uitgesloten van het recht op een inkomenstoeslag. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor deze categorie (hogere norm) blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling. Wettelijk is bepaald, dat een persoon ten hoogste éénmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor deze inkomenstoeslag. In deze verordening is verder gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt. Bijlage bij raadsbesluit nr b pagina 1/3

21 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikelsgewijze toelichting: Artikel 1 Begrippen Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de Participatiewet zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip inkomen is een van de Participatiewet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip langdurig, laag inkomen, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 Participatiewet nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt een uitkering op grond van de Participatiewet ook als inkomen gezien. Artikel 2 Uitvoering Omdat de uitvoering van het verstrekken van individuele inkomenstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt vastgelegd welke individuele omstandigheden in ieder geval in de beoordeling moeten worden betrokken. Artikel 3 Langdurig, laag inkomen Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever eerder teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de Participatiewet een zelfstandig rechtssubject. Het begrip langdurig, laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110% van de Participatiewet-norm. Door hiervoor te kiezen is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de Participatiewet toch in aanmerking kan komen voor het recht op individuele inkomenstoeslag, ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de Participatiewet- norm. Als de afwijkingen meer bedragen dan de vastgestelde inkomensgrens is het gladstrijken van de geschillen niet meer aan de orde en zal een aanvraag om individuele inkomenstoeslag moeten worden afgewezen. De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad, niet zonder meer zijn recht op individuele inkomenstoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk. Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden van wie één partner is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag. Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat dergelijke perioden voor het berekenen van het gemiddelde inkomen meetellen als perioden waarin tenminste 100% van de norm is ontvangen. Het woord tenminste in deze leden, maakt, dat als er in bedoelde perioden in werkelijkheid meer inkomen dan norm is geweest, dit hogere, werkelijke inkomen moet meetellen. Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij arbeidsmarktperspectief en uitzicht op inkomensverbetering hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden of degenen die daarmee gelijk te stellen Bijlage bij raadsbesluit nr b pagina 2/3

22 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 zijn, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op individuele inkomenstoeslag ook toe kennen bij een inkomen ver boven bijstandsniveau. Artikel 4 Hoogte van de individuele inkomenstoeslag De hoogte is afhankelijk van de leef- of gezinssituatie op de peildatum. Hoewel door het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen de normen voor alleenstaande ouders en alleenstaanden worden gelijkgesteld, is gekozen voor een aparte toeslag voor beiden. Het wetsvoorstel verandert namelijk niets aan de begripsbepalingen in de Participatiewet. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de individuele inkomenstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 Participatiewet gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 Participatiewet. Artikel 5 Onvoorziene gevallen Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 6 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Bijlage bij raadsbesluit nr b pagina 3/3

23 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 29 oktober 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, artikel 8 derde lid en artikel 36b van de Participatiewet; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een individuele studietoeslag aan personen van 18 jaar of ouder, van wie is vastgesteld dat de persoon met voltijds arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, bij verordening te regelen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem 2015 Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet. 2. Het college: het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: De wet: de Participatiewet Artikel 2. Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. Artikel 3. Periode individuele studietoeslag Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Artikel 4. Aanvraagprocedure en informatieplicht 1. Het college stelt het recht op een individuele studietoeslag op schriftelijke aanvraag vast. 2. Voor de aanvraag maakt de aanvrager gebruik van een door het college verstrekt en daartoe bestemd aanvraagformulier. raadsbesluit nr c pagina 1/2

24 RAADSBESLUIT 3. Indien het schriftelijk aanvragen zoals vermeld in het eerste lid niet mogelijk is, stelt het college de aanvraag ambtshalve vast. Artikel 5. Hoogte en betaling van de individuele studietoeslag 1. De individuele studietoeslag bedraagt voor de duur van maximaal 6 maanden de norm vermeld in artikel 20, eerste lid onder a van de wet; 2, De individuele studietoeslag wordt maandelijks betaald; 3. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro s. Artikel 6. Onvoorziene gevallen In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Artikel 7. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari Artikel 8. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: de verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Woudrichem 2015 Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr c pagina 2/2

25 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG PARTICIPATIEWET 2015 GEMEENTE WOUDRICHEM Toelichting Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Woudrichem Algemene toelichting: De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaantje (TK , 33161, nr 125, p 2). De individuele studietoeslag is een bijzondere vorm van bijzondere bijstand. De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag. Hiermee is beoogd te bewerkstelligen, dat de individuele studietoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studieslag of in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag. De voorwaarden om voor een individuele studietoeslag in aanmerking te komen, staan vermeld in artikel 36b van de Participatiewet. Vereist is dat de aanvrager op de datum van aanvraag: 18 jaar is of ouder; recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijds arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Met betrekking tot het laatst genoemde vereiste kan het college advies inwinnen bij een externe organisatie dan wel zelf vaststellen. Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op Bijlage raadsbesluit nr c pagina 1/3

26 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG PARTICIPATIEWET 2015 GEMEENTE WOUDRICHEM studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt, is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een studietoeslag. De aanvrager zal aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of tegemoetkoming heeft, bijvoobeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen. Het college verleent de toeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Artikelsgewijze toelichting: Artikel 1 Begrippen Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de Participatiewet zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Artikel 2 Uitvoering De uitvoering van het verstrekken van de individuele studietoeslag is opgedragen aan het college. Artikel 3 Periode individuele studietoeslag Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Hierbij is aangesloten bij de halfjaarlijkse inschrijf- en startmomenten die doorgaans gelden voor opleidingen. De situatie op de datum van aanvraag is bepalend voor de individuele studietoeslag. Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking kan komen voor een studietoeslag. Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de overige voorwaarden, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een studietoeslag. Als een persoon op enig moment na de aanvraag niet meer aan de voorwaarden voldoet, heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag. Artikel 4. Aanvraagprocedure en informatieplicht Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 4 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet. Bijlage raadsbesluit nr c pagina 2/3

27 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG PARTICIPATIEWET 2015 GEMEENTE WOUDRICHEM Artikel 5 Hoogte en betaling van de individuele studietoeslag In dit artikel is de hoogte en de betalingsfrequentie geregeld. Voor wat betreft de hoogte is aansluiting gezocht bij de huidige studieregeling in de Wet Wajong, die ruwweg overeenkomt met het bedrag dat de jongere geacht wordt zelf bij te dragen in het stelsel van de studiefinanciering. Vervolgens is geconstateerd dat de norm voor een alleenstaande jongere tussen de 18 en 21 jaar als opgenomen in artikel 20, eerste lid onder a van de Participatiewet overeenkomt met de studietoeslag, die het UWV hanteert. De achterliggende motivatie vanuit de Wajong is in deze nu niet meer relevant, nu er binnen de Participatiewet een norm aan de studietoeslag is te koppelen, die goed in de strekking van het beoogde doel voorziet. Veelal zullen ook de studerende jongeren met een arbeidsbeperking thuis inwonen bij de ouders. De studietoeslag wordt per persoon toegekend. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een studietoeslag. De studietoeslag wordt in 6 gelijke delen uitbetaald. Als een persoon op enig moment na de aanvraag niet meer voldoet aan de voorwaarden heeft dat geen gevolgen. Het kan dus voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar nog wel recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is. Er is gekozen voor een maandelijkse betaling in plaats van een betaling eenmalig ineens. De studietoeslag is immers bedoeld als steun in de rug van studerenden met arbeidsbeperkingen voor onder meer het niet kunnen combineren van een studie met een bijbaantje. Het ligt dan voor de hand om maandelijks een bedrag te verstrekken. Bij het vaststellen van de periode van betalen wordt aangesloten bij de periode waarvoor een persoon in aanmerking kan komen voor een studietoeslag. Door aansluiting bij artikel 20, eerste lid onder a van de wet, zal de studietoeslag automatisch mee bewegen met de bijstandsnormen. De indexering van de studietoeslag is hiermede verankerd. Artikel 6 Onvoorziene gevallen Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Bijlage raadsbesluit nr c pagina 3/3

28 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad Sociale Zekerheid van 29 oktober 2014; gelet op artikel 8b van de Participatiewet, artikel 35, lid 1, onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, lid 1, onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet; overwegende dat het noodzakelijk is de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand of uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen bij verordening te regelen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Verordening handhaving Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Particpatiewet (P-wet), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte Werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem; b. Wet: de P-wet, de Ioaw, de Ioaz; c. Uitkering: uitkering in gevolge de P-wet, Ioaw en Ioaz; d. Bijstand: algemene en bijzondere bijstand van de P-wet; e. Re-integratievoorziening: voorziening bedoeld in het eerste lid onder a van P- wet en artikel 34, eerste lid onder a van Ioaw en Ioaz. raadsbesluit nr d pagina 1/3

29 RAADSBESLUIT Hoofdstuk 2. Preventie en controle Artikel 2 Fraudepreventie Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van uitkering of een re-integratievoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ter controle van het beroep op uitkering wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met de actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Artikel 3 Controle 1. Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op uitkering. 2. Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de uitkering en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan. 3. De onderzoeken als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen ook uitgevoerd worden met betrekking tot het gebruik van een re-integratievoorziening. Artikel 4 Heronderzoeksplan Het college stelt een heronderzoeksplan vast, waarin wordt vastgelegd waaruit het controlebeleid ten aanzien van de uitvoering van de wet, de IOAW en de IOAZ bestaat. Hoofdstuk 3. Slotbepalingen Artikel 5 Nadere regels Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Artikel 6 Intrekking De Verordening handhaving inkomens-en re-integratievoorzieningen 2013, vastgesteld op 14 mei 2013, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari Artikel 7 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari raadsbesluit nr d pagina 2/3

30 RAADSBESLUIT Artikel 8 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening handhaving Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr d pagina 3/3

31 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING HANDHAVING SOCIALE ZEKERHEID 2015 GEMEENTE WOUDRICHEM Toelichting Verordening handhaving sociale zekerheid 2015, gemeente Woudrichem Algemene toelichting Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De Participatiewet verplicht in artikel 8b de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen met betrekking tot misbruik en oneigenlijk van de Participatiewet. Er is gekozen voor het onderbrengen van regels van de Participatiewet, Ioaw en Ioaz in één verordening, omdat daarmee de overzichtelijkheid van de gemeentelijke regelgeving wordt bevorderd. Bovendien zijn de regels daarmee op elkaar afgestemd (geharmoniseerd). Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de P-wet, de Ioaw en de Ioaz of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van definities in de betreffende wetten, ook de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet zijn omschreven in de P-wet, Ioaw en Ioaz of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Artikel 2 Fraudepreventie Dit artikel geeft het belang aan dat het college hecht aan het voorkomen van misbruik van uitkering en re-integratievoorzieningen. Aan de gevolgen van misbruik wordt preventief in de communicatie aan de burger (via communicatie en beschikkingen) aandacht besteed. Eveneens zal door bestandsvergelijking fraude actief worden opgespoord. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de informatie die afkomstig is van het Inlichtingenbureau. Artikel 3 Controle In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de controle op een goed gebruik van de voorzieningen. Dit kan aan de hand van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen. Ook zullen signalen van misbruik worden onderzocht. De controle strekt zich ook uit bij het beëindigen van een uitkering. De reden van beëindiging en de rechtmatigheid worden onderzocht, zodat tot een goede afhandeling gekomen kan worden van nog resterende wederzijdse verplichtingen. Controle zal niet alleen plaats vinden op de uitkeringsverstrekking, maar ook op re-integratievoorzieningen. Artikel 4 Heronderzoeksplan In dit artikel is bepaald dat het college een heronderzoeksplan vaststelt, waarin wordt neergelegd op welke wijze controle plaatsvindt. Dit heronderzoeksplan bevat de wijze waarop de rechtmatigheid van de uitkering periodiek wordt beoordeeld. Artikel 4 Nadere regels Bijlage bij raadsbesluit nr d pagina 1/2

32 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING HANDHAVING SOCIALE ZEKERHEID 2015 GEMEENTE WOUDRICHEM Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen. Artikelen 5, 6 en 7 Intrekking en Inwerkingtreding Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting. Artikel 8 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. bijlage bij raadsbesluit nr d pagina 2/2

33 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 29 oktober 2914; gelet op artikel 8, eerste lid, onder d, van de Participatiewet;; overwegende dat met ingang van 1 januari 2015 in de Participatiewet de verplichting is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 60b Participatiewet; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Woudrichem Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. wet: De Participatiewet; b. het college: Het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem c. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; d. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a van de Participatiewet; e. bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet; f. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet. raadsbesluit nr e pagina 1/3

34 RAADSBESLUIT Hoofdstuk 2 recidive Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens Artikel 2 Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit 1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet. 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 3. Na afloop van de periode genoemd in het tweede lid, vindt eventuele resterende verrekening plaats met inachtneming van de beslagvrije voet. Artikel 3 Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit 1. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm. 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n, r en z, van de Participatiewet. Artikel 4 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien: a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of b. anderszins sprake is van dringende redenen. Artikel 5 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete. Hoofdstuk 3 Slotbepalingen Artikel 6 Intrekking De Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WWB 2013, gemeente Woudrichem, zoals vastgesteld op 14 mei 2013, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari raadsbesluit nr e pagina 2/3

35 RAADSBESLUIT Artikel 7 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari Met ingang van deze datum komt de verordening Verordening bestuurlijke boete bij recidive WWB 2013, gemeente Woudrichem, vastgesteld 14 mei 2013, te vervallen. Artikel 8 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr e pagina 3/3

36 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Toelichting Algemeen deel Op 1 januari 2013 trad de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" in werking. Voor de Wet werk en bijstand (WWB) introduceerde deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden de uitkering met de beslagvrije voet te verrekenen. Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De Participatiewet verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht. De nieuwe bevoegdheid kan op veel verschillende manieren worden ingevuld. Om gemeenten enige aanknopingspunten te bieden, hebben het RCF Kenniscentrum Handhaving - Landelijk Kenniscentrum Handhaving, Divosa, de VNG en Schulinck gezamenlijk een modelverordening ontwikkeld. Ondanks dat het aan de gemeente zelf is naar eigen inzicht keuzen te maken, is bij de ontwikkeling van deze nieuwe gemeentelijke verordening zoveel mogelijk aangesloten bij de modelverordening. Navraag bij andere gemeenten leert dat de meeste gemeenten de modelverordening gebruiken. De bevoegdheid van de gemeenteraad strekt zich slechts uit over het al dan niet in acht nemen van de beslagvrije voet bij verrekening van de recidiveboete. Daar waar terugvordering en invordering niet door de wetgever is verplicht, blijft sprake van een bevoegdheid van het college. Het is derhalve aan het college op deze onderdelen nadere (beleids)regels vast te stellen. In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van de Participatiewet is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd. Bijlage raadsbesluit nr e pagina 1/4

37 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet of de Awb worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet nader zijn omschreven in de Participatiewet of de Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting. Bezit De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen. Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning. Verrekenen De Participatiewet kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening. Artikel 2 Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden. In het derde lid wordt nog expliciet bepaald dat na de periode van drie maanden de beslagvrije voet weer van toepassing is. Artikel 3 Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige Bijlage raadsbesluit nr e pagina 2/4

38 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden. De regeling zou daarmee zijn doel voorbij schieten. Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de Participatiewet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3. In het vierde lid wordt nog expliciet bepaald dat na de periode van drie maanden de beslagvrije voet weer van toepassing is. Artikel 4 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen. In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten, in afwijking van de artikelen 2 en 3, toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien. Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen. Bijlage raadsbesluit nr e pagina 3/4

39 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE PARTICIPATIEWET GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikel 5 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes In artikel 60b, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes, voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn. Artikel 6 Intrekking Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Bijlage raadsbesluit nr e pagina 4/4

40 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 29 oktober 2014; gelet op artikel 8, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet; overwegende dat het noodzakelijk is de afstemming van bijstand of uitkering bij verordening te regelen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen: de Afstemmingsverordening Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem 2015 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. wet: Participatiewet; b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. uitkering: bijstand op grond van de Participatiewet, een uitkering op grond van de IOAW en een uitkering op grond van de IOAZ; raadsbesluit nr f pagina 1/10

41 RAADSBESLUIT e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem; f. zeer ernstig misdragen: het door de belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de wet, de IOAW en de IOAZ, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze dan g. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: wel een combinatie van beiden bedreigd voelen; het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor onnodig een beroep op bijstand wordt gedaan; h. inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, lid 1, 2 en 4, van de wet, artikel 13 van de IOAW en artikel 13 van de IOAZ; i. aanvullende verplichtingen: de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55 en 57, onderdeel a, van de wet, alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan of plan van aanpak zijn opgenomen; j. verlaging: het gedurende een bepaalde periode, geheel of gedeeltelijk, weigeren van uitkering of langdurigheidstoeslag; k. agressieprotocol: het door de gemeente Woudrichem vastgestelde protocol ter voorkoming en beheersing van agressie; l. recidive: het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie; m. onverwijld uit eigen beweging: het via een daartoe beschikbaar gesteld formulier periodieke verklaring of ander mutatieformulier of anderszins op de daarop opgenomen wijze mededeling doen van alle voor het recht op uitkering van belang zijnde feiten en omstandigheden; n. onverantwoord interen van het eigen vermogen: een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend raadsbesluit nr f pagina 2/10

42 RAADSBESLUIT per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm geldend in de periode van deze besteding, vermeerderd met de maandelijkse premie ingevolge de Zorgverzekeringswet (minus de eventueel ontvangen zorgtoeslag) en onder omstandigheden vermeerderd in verband met hoge woonkosten; o. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ. Hoofdstuk 2 Afstemming Artikel 2 Afstemming van de uitkering 1. Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging van de uitkering indien een belanghebbende naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet, de IOAW en de IOAZ, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de uitkering zijn opgenomen. 2. Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 3. Van het verlagen van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 4. Het college ziet af van de toepassing van een verlaging indien de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. 5. Het college kan afzien van het verlagen van de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 6. Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. 7. Indien een verlaging over een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college uiterlijk binnen 3 maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien. Artikel 3 Het besluit tot toepassing van een afstemming In het besluit tot het toepassen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid van de wet, de artikelen 20 en 38, twaalfde de lid van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid van de IOAZ wordt in ieder geval vermeld: a. de reden van het toepassen van de verlaging ; b. de duur van de verlaging; c. de hoogte van de verlaging; d. indien van toepassing de reden om af te wijken van de standaardverlaging. raadsbesluit nr f pagina 3/10

43 RAADSBESLUIT Artikel 4 Wijze van oplegging van de verlaging 1. Behoudens het bepaalde in artikel 11 wordt de verlaging opgelegd: a. over de maand waarop de eerstvolgende reguliere betaling van de uitkering betrekking heeft indien het een persoon betreft die al een periodieke uitkering ontvangt; b. met ingang van de datum van toekenning van de uitkering, indien het een persoon betreft die voor de eerste keer een aanvraag daarvoor heeft ingediend; c. in de maand(en) volgend op de maand bedoeld in onderdeel a, indien de verlaging een vast bedrag betreft en de verlaging nog niet volledig is toegepast. 2. Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering en/of door middel van verrekening met het nog openstaande vakantiegeld. 3. Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 dan vindt realisatie plaats door verlaging van de uitkering indien de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw uitkering gaat ontvangen. Artikel 5 Horen van belanghebbende 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. belanghebbende te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op het geven van zijn zienswijze; d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid. Artikel 6 Berekeningsgrondslag 1. Een verlaging wordt berekend over de uitkering. 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, of b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in deze verordening uitkering worden gelezen als de bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 van de wet verleende bijzondere bijstand. 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de deze verordening uitkering worden gelezen als de verleende bijzondere bijstand raadsbesluit nr f pagina 4/10

44 RAADSBESLUIT Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 7 Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. tweede categorie: 1. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; 2. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de wet; 3. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet; 4. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet; c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet. Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. tweede categorie: 1. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; 2. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; raadsbesluit nr f pagina 5/10

45 RAADSBESLUIT 3. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ; 4. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ; c. derde categorie: 1. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; 3. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; 4. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging 1. De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in artikel 7 wordt vastgesteld op: a. 50,00 bij een gedraging uit categorie 1; b. 200,00 bij een gedraging uit categorie 2; c. 100% van de uitkering gedurende een periode van één maand bij een gedraging uit categorie De verlaging bij gedragingen als bedoeld in artikel 8 wordt vastgesteld op: a. 60,00 bij een gedraging uit categorie 1; b. 240,00 bij een gedraging uit categorie 2; c. 100% van de uitkering gedurende een periode van één maand bij een gedraging uit categorie Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen als genoemd in lid 1 en lid 2 aanpassen door middel van indexering. De bedragen na indexering worden afgerond op een veelvoud van 5,00. Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende: raadsbesluit nr f pagina 6/10

46 RAADSBESLUIT a. één maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen b, d, e, f en h van de wet; b. twee maanden bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen a, c en g van de wet. Artikel 11 Verrekenen verlaging 1. Als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, kan het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, worden toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden. 2. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld. 3. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld. 4. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats. Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een afstemming Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan 1. Indien een beroep op de wet door belanghebbende het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er geen sprake is van een gedraging die is ingedeeld in een categorie als omschreven in hoofdstuk 3 of 4 van deze verordening dan wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 2. Bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen kan een verlaging worden toegepast ter grootte van het maximale bedrag boven de beslagvrije voet over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt. Artikel 13 Zeer ernstig misdragen 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de wet, wordt de uitkering verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 2. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ, wordt de uitkering verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. raadsbesluit nr f pagina 7/10

47 RAADSBESLUIT 3. Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt als bedoeld in lid 1 en lid 2 worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Categorie A: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie. 2. Categorie B: a. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); b. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen). 3. Categorie C: a. mensgericht fysiek geweld dan wel bedreiging met geweld. 4. De verlaging als die wordt toegepast op grond van het eerste lid wordt eenmalig vastgesteld op: a. 250,00 bij een gedraging uit categorie A; b. 500,00 bij een gedraging uit categorie B; c. 100% van de uitkering gedurende een maand bij een gedraging uit categorie C. 5. De verlaging als die wordt toegepast op grond van het eerste lid wordt eenmalig vastgesteld op: a. 300,00 bij een gedraging uit categorie A; b. 600,00 bij een gedraging uit categorie B; c. 100% van de uitkering gedurende een maand bij een gedraging uit categorie C. 6. In aanvulling op de vorige leden kan, conform het bepaalde in het gemeentelijk agressieprotocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd. Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen 1. Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. 2. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 100,00 bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; b. 200,00 bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; c. 400,00 bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand; d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand. Hoofdstuk 6 Samenloop en recidive Artikel 15 Samenloop van gedragingen 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de wet, genoemde verplichtingen wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. raadsbesluit nr f pagina 8/10

48 RAADSBESLUIT 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid van de wet, genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. 3. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd. 4. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Artikel 16 Recidive 1. Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7, artikel 8, artikel 12, artikel 13 of artikel 14, van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, wordt de verlaging die op grond van de bepalingen van hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijtbare gedraging telkens verdubbeld. 2. Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen b, d, e, f en h, van de wet, zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdelen b, d, e, f en h, van de wet, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden. 3. Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen a, c en g van de wet, zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdelen a, c en g van de wet, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden. 4. Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit zoals bedoeld in het tweede en derde lid, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, bedraagt de verlaging telkens 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden. raadsbesluit nr f pagina 9/10

49 RAADSBESLUIT Hoofdstuk 7 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW of IOAZ Artikel 17 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW en IOAZ Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege. Hoofdstuk 8 Slotbepalingen Artikel 18 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 19 Nadere regels Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Artikel 20 Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Artikel 21 Intrekking De afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Woudrichem, vastgesteld bij besluit van 14 mei 2013, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari Artikel 22 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari Artikel 23 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr f pagina 10/10

50 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Toelichting Afstemmingsverordening Sociale Zekerheid 2015, gemeente Woudrichem Algemene Toelichting Rechten en plichten in de Participatiewet De gemeente heeft een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden. Mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde moet het Gemeentelijk beleid vastgelegd worden in een verordening. Rechten en plichten zijn echter twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden. Artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet legt een directe koppeling tussen de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de bijstandsgerechtigde, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. De inspanningen die van de bijstandsgerechtigde naar vermogen kunnen worden verwacht, spelen ook een rol. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Dit betreft een wettelijke verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college hiervan af. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Het college kan dan ook van een verlaging afzien als het college daartoe zeer dringende reden aanwezig acht. In de Memorie van Toelichting bij de Participatiewet (Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3, p. 27) stelt de regering, dat de regering streeft naar economische en financiële onafhankelijkheid van zoveel mogelijk mensen. Dat zo veel mogelijk mensen die nu een uitkering hebben aan het werk gaan, is ook noodzakelijk voor het draagvlak en de betaalbaarheid van onze sociale voorzieningen, nu en in de toekomst. Degenen die uit solidariteit de kosten van die voorzieningen dragen, moeten er op kunnen rekenen dat een uitkering alleen verstrekt wordt in die gevallen waarin dat echt nodig is. Verplichtingen, naleving en handhaving zijn drie pijlers onder het socialezekerheidsstelsel die nodig zijn voor de houdbaarheid en voor het behoud van de solidariteit van de mensen die voor het stelsel betalen (Tweede Kamer, vergaderjaar , ,nr. 3, p. 31). Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 1/21

51 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Voorts stelt de regering vast dat er bij de naleving en de handhaving van de arbeidsverplichtingen punten zijn die voor verbetering vatbaar zijn (33 801, nr. 3, p. 31). Klantmanagers hebben in de uitvoering een (te) grote beoordelingsvrijheid; zij leggen naar eigen inzicht wel of geen maatregel op. Dat leidt tot ongerechtvaardigde rechtsverschillen, zowel binnen een gemeente als tussen gemeenten onderling. Het onderzoek van de Inspectie SZW «Iedereen aan de slag» (december 2011) constateert daarnaast dat gemeenten onvoldoende dwang en drang uitoefenen, opdat mensen met een uitkering actief op zoek gaan naar werk. Gelet op het voorgaande, komt de regering met een uniformering van diverse arbeidsverplichtingen. In het aanvankelijke wetsvoorstel gold voor schending van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, dat zowel de duur als de hoogte van de maatregel bij het niet nakomen van deze verplichtingen, wettelijk was geregeld, en wel 100% gedurende drie maanden. In de loop van de parlementaire behandeling is dit zodanig gewijzigd, dat voor schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, Participatiewet, geldt dat in beginsel een maatregel moet worden opgelegd van honderd procent gedurende één tot drie maanden, en de gemeenteraad in de verordening de duur van de maatregel moet vastleggen (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet). Wel kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien in de bij de wet geregelde gevallen, zoals het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid. Indien wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid is afgezien van het opleggen van een maatregel, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen. Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet of vanwege dringende redenen afgezien van het opleggen van een maatregel, dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien (artikel 18, derde lid, van de Participatiewet). Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Het heeft slechts als doel vast te stellen of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te stellen. 1 Artikel 18, derde lid, van de Participatiewet is naar oordeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet van toepassing als sprake is van schending van een van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen (artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet). Ten aanzien van geüniformeerde arbeidsverplichtingen is artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet van toepassing. Verschil tussen artikel 18, derde lid, en 1 CRvB , nr. 10/4882 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3002. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 2/21

52 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet is dat artikel 18, elfde lid, pas wordt toegepast als belanghebbende daarom vraagt. Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening is een punitieve sanctie voor zover de verlaging wordt opgelegd omdat belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen. 2 Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. Deze verlaging en de strafvervolging kunnen alleen naast elkaar bestaan als sprake is van juridisch te onderscheiden feiten. Bijvoorbeeld: belanghebbende beledigt opzettelijk een ambtenaar. Strafrechtelijk bezien kan een geldboete worden opgelegd of een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Daarnaast is sprake van zich zeer ernstig misdragen zoals bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet op grond waarvan de bijstand kan worden verlaagd. In andere gevallen waarin een verlaging wordt opgelegd krachtens de afstemmingsverordening is sprake van een reparatoire sanctie (bijvoorbeeld bij schending arbeidsverplichting). Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. De verlaging en de strafvervolging kunnen naast elkaar bestaan omdat het hier gaat om een reparatoire maatregel en een punitieve sanctie. Afstemmen in de IOAW en de IOAZ Het college heeft de mogelijkheid een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) te verlagen of te weigeren als een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20, 37 en 38 van de IOAW en artikel van de 20, 37 en 38 van de IOAZ). Het gemeentelijk beleid moet vastgelegd worden in een verordening (artikel van de 35 IOAW en artikel 35 van de IOAZ). Verschillen tussen Participatiewet enerzijds en IOAW en IOAZ anderzijds Artikel 20, eerste en tweede lid, van de IOAZ en IOAZ noemt de volgende verplichtingen: 1. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien: a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. 2 CRvB , nrs. 06/4510 WWB, ECLI:NL:CRVB:2007:BC1811, CRvB , nrs. 07/2262 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BD9023, CRvB , nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8919 en CRvB , nr. 08/1012 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0052. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 3/21

53 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Artikel 37 van de IOAW en IOAZ noemt de volgende verplichtingen: 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht: a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert; e. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; f. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De IOAW en IOAZ kennen dus de volgende afstemmingswaardige gedragingen die de Participatiewet niet kent, of in andere vorm, namelijk in de vorm van geüniformeerde arbeidsverplichtingen: 1 aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking ligt een dringende reden ten grondslag in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende kan ter zake een verwijt worden gemaakt; 2 de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; 3 naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 4 na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert; 5 de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. Daarnaast kennen de IOAW en IOAZ de volgende afstemmingswaardige gedragingen die de Participatiewet ook kent: 1 ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; 2 algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 4/21

54 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; 4 naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. 5 de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of 6 het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Niet verlenen van medewerking Het niet verlenen van medewerking zal niet snel aanleiding geven tot verlaging van de bijstand. Het belangrijkste voorbeeld van de medewerkingsplicht is het toestaan van een huisbezoek. In de praktijk zal het niet toestaan van een huisbezoek echter leiden tot beëindiging of intrekking van het recht op bijstand omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het verlagen van de bijstand is in dat geval niet aan de orde. Het niet voldoen aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling valt ook onder het niet voldoen aan de medewerkingsplicht. In de praktijk betreft het echter veelal oproepen voor gesprekken om bepaalde inlichtingen te verstrekken zodat het niet verschijnen dan wordt gezien als het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Daarom is ervoor gekozen het niet verlenen van medewerking zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet niet als verlagingswaardige gedraging op te nemen in deze verordening. Schenden van de inlichtingenplicht De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de Wet werk en bijstand (WWB) (thans: Participatiewet), de IOAW en de IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van de bijstand op grond van de afstemmingsverordening. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 5/21

55 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Onder f is vastgelegd wat moet worden verstaan onder een zeer ernstige misdraging. Deze omschrijving is opgenomen omdat de WWB, de IOAW en de IOAZ de mogelijkheid bieden om de uitkering te verlagen als een cliënt zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers. Onder g tot en met j worden begrippen verduidelijkt, omdat deze van belang kunnen zijn bij de motivering van een verlaging. Hoofdstuk 2 Afstemming Artikel 2 Afstemming van de uitkering In het eerste lid wordt geregeld dat de afstemming van de uitkering wegens verwijtbare gedragingen geschiedt in de vorm van een verlaging. Voor de wijze van tenuitvoerlegging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4 van deze verordening. Met de bepaling in het tweede lid is beoogd de mogelijkheid te scheppen de verlaging zoveel mogelijk toe te snijden op het concrete geval en dus maatwerk te leveren. Dit heeft tot gevolg dat naast de ernst van de gedraging (zoals deze gecategoriseerd is) rekening moet worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Zo is het mogelijk om uitgaande van de ernst van de gedraging op basis van verminderde verwijtbaarheid of op grond van bijzondere omstandigheden een andere verlaging toe te passen dan waarin de standaard voorziet. Van belang is daarbij bijvoorbeeld de overweging of de belanghebbende de gevolgen van zijn gedrag redelijkerwijs had kunnen voorzien. In lid 3 wordt nog specifiek vastgelegd dat van het verlagen van de bijstand wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In lid 4 is opgenomen dat wordt afgezien van een verlaging indien de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ( lik op stuk ) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden regelt deze verordening dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit heeft tevens als voordeel dat een Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 6/21

56 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 uitkeringsgerechtigde niet te lang in onzekerheid wordt gehouden over de vraag of de gemeente overgaat tot het opleggen van een verlaging. In artikel 2, lid 5 is geregeld dat kan worden afgezien van het opleggen van een verlaging indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een verlaging voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn indien voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, aangezien dit inherent is aan het verlagen van een uitkering. Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een verlaging wegens dringende redenen (lid 6) is van belang in verband met eventuele recidive. Het opleggen van een verlaging bij recidive is geregeld in artikel 13 van deze verordening. Het zevende lid regelt de in artikel 18, lid 3, WWB opgenomen verplichting. Artikel 18, derde lid, WWB schrijft voor dat het college een verlaging moet heroverwegen binnen uiterlijk drie maanden. Binnen drie maanden na de beschikking tot verlaging moet het college beginnen met het onderzoek in het kader van de heroverweging. Dit onderzoek kan in sommige gevallen schriftelijk plaatsvinden, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen van de sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat de belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen zal het noodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen. Artikel 3 Het besluit tot toepassing van een afstemming Het verlagen van een uitkering op grond van deze verordening vindt plaats door middel van een besluit. Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep instellen. In dit artikel is aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan vooral uit de eis dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien. Artikel 4 De wijze van oplegging van de verlaging In het eerste lid van artikel 3 wordt een onderscheid gemaakt tussen personen die al een periodieke uitkering ontvangen en personen die deze uitkering nog niet ontvangen maar hiervoor een aanvraag hebben ingediend. In onderdeel a wordt geregeld over welke periode de afstemming plaatsvindt bij een persoon die al een periodieke uitkering ontvangt. Voor deze groep geldt dat de afstemming plaatsvindt over de maand waarop de eerstvolgende betaling plaatsvindt. Wanneer een besluit tot afstemming in augustus wordt genomen, dan vindt de afstemming dus plaats over Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 7/21

57 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 de maand augustus. De uitkering over de maand augustus wordt namelijk medio september betaalbaar gesteld. In onderdeel b wordt bepaald wanneer de afstemming plaatsvindt bij de persoon die een uitkering heeft aangevraagd. Hierbij vindt de afstemming plaats met ingang van de datum van toekenning van de uitkering. Wanneer de uitkering wordt toegekend met ingang van 15 augustus dan vindt de afstemming dus met ingang van 15 augustus plaats. Een afstemming van een maand vindt dus plaats over de periode van 15 augustus t/m 14 september. Uiteraard geldt ook op dit onderdeel het individualiseringsbeginsel. Dit betekent dat er op basis van bijzondere omstandigheden altijd de mogelijkheid bestaat om van de algemene regel af te wijken. Een dergelijke afwijking dient wel zorgvuldig te worden gemotiveerd Indien er sprake is van een verwijtbare gedraging die aanleiding moet zijn om een afstemming van de uitkering te laten plaatsvinden, kan deze afstemming alleen toegepast worden als er nog sprake is van uitkeringsrecht. Wanneer de uitkering al beëindigd is, kan deze afstemming niet meer plaatsvinden. In de verordening is opgenomen dat deze afstemming alsnog plaatsvindt als betrokkene binnen 6 maanden weer een beroep doet op een uitkering. Artikel 5 Horen van belanghebbende Op grond van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende bij de voorbereiding van beschikkingen verplicht. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat tot een verlaging wordt besloten in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat in de onderdelen a en b een aantal uitzonderingen in de hoorplicht dat ook is vernoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Met de uitzondering dat van horen kan worden afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet zal hiermee zeer terughoudend dienen te worden omgegaan. In het tweede lid, onderdeel c, wordt benoemd dat van het horen kan worden afgezien in situaties waarin belanghebbende te kennen heeft gegeven hier geen prijs op te stellen. In onderdeel d is aangegeven dat afgezien kan worden van het horen als het college dit niet nodig acht voor het vaststellen va de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als er op andere wijze al veelvuldig contact is geweest met de belanghebbende, waardoor er voldoende feiten bekend zijn om tot een beoordeling over te kunnen gaan. Met de nadrukkelijke opname van de hoorplicht in deze verordening wordt beoogd te komen tot zorgvuldige besluitvorming. Hierdoor kan een goede belangenafweging plaatsvinden tussen het belang van belanghebbende en het belang van de gemeente om naleving te verlangen van de opgelegde verplichtingen. Horen impliceert niet automatisch dat een mondeling contact met belanghebbende plaatsvindt. In veel situatie kan het de voorkeur genieten om belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid stellen zijn zienswijze op het voornemen tot verlaging van de uitkering kenbaar te laten maken. Deze voorkeur wordt ingegeven vanwege de vastlegging en de Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 8/21

58 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 praktische invulling. Dat geldt vanzelfsprekend niet voor situaties waarin hierover al mondeling contact met belanghebbende is geweest. Tijdens dat mondelinge contact kan aan hem zijn zienswijze worden gevraagd over de te besluiten verlaging van de bijstand. Zowel in de rapportage als in het besluit dient aandacht te worden besteed aan het feit of belanghebbende van de mogelijkheid zijns zienswijze kenbaar te maken gebruik heeft gemaakt en, zo ja, op welke wijze diens zienswijze in de besluitvorming is betrokken. Artikel 6 Berekeningsgrondslag In artikel 6, lid 1, van deze verordening is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de uitkering. Onder uitkering wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief vakantietoeslag. Bij een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt gekeken naar de grondslag als bedoeld in artikel 5 IOAW of IOAZ. In artikel 6, lid 2, onderdeel a, van deze verordening is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Daarom is in het derde lid, onderdeel a, geregeld dat de berekeningsgrondslag in dat geval bestaat uit de bijstandsnorm plus de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet. Artikel 6 lid 2 onderdeel b van deze verordening maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend worden opgelegd indien daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt. De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet. Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 7 Gedraging Participatiewet De artikelen 7 en 9 moeten in onderlinge samenhang worden gezien. In artikel 7 worden schendingen van verplichtingen uit de Participatiewet geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 7 zijn ondergebracht in categorieën. In artikel 9 wordt aan deze categorieën een gewicht toegekend in de vorm van de hoogte van de toe te passen verlaging. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaald werk. Niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen De verwijtbare gedragingen omvatten zowel het niet als het onvoldoende nakomen van diverse verplichtingen. Artikel 18, tweede lid, van de WWB zoals dat luidde vóór 1 januari Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 9/21

59 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM bepaalt dat het college moest afstemmen als een belanghebbende de verplichtingen "niet of onvoldoende nakomt". Met het huidige artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt dit gewijzigd in "het niet nakomen van de verplichtingen". Het woord "onvoldoende" valt hiermee weg. Gemeend wordt dat de wetgever hiermee echter geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd en dat dit moet worden gelezen als het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is daarom in artikel 7 neergelegd dat sprake is van een verwijtbare gedraging bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen. Het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen (onderdeel c) Deze verwijtbare gedraging is niet aan de orde voor zover het gaat om het niet naar vermogen proberen te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid als dit het gevolg is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. In artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet staan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Voor schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting geldt een apart afstemmingsregime. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 4 van deze verordening. Er is dus geen sprake van een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in dit artikel 7, als het niet naar vermogen proberen te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voortvloeit uit een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet zoals: - het niet verkrijgen of niet behouden van kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en - het belemmeren van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging en gedrag. Dergelijke gedragingen dienen namelijk met toepassing van hoofdstuk 4 afgestemd te worden. Inspanningen in eerste vier weken na de melding De plicht tot arbeidsinschakeling geldt vanaf datum melding (zie artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet). Specifiek voor personen jonger dan 27 jaar geldt dat zij worden beoordeeld op hun inspanningen in de eerste vier weken na de melding (artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet). Is geen enkele inspanning verricht, dan bestaat op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet geen recht op bijstand. Zijn er wel inspanningen verricht, maar naar het oordeel van het college onvoldoende, dan verlaagt het college de uitkering. De verlaging kan in principe al worden toegepast op basis van de grondslagen zoals genoemd in artikel 6 van deze verordening. Een aparte grondslag is strikt genomen niet noodzakelijk. Het zou wellicht zelfs tot verwarring kunnen leiden als het bijvoorbeeld gaat om een belanghebbende die in de vijfde of zesde week na de melding de fout in gaat. Desalniettemin is het niet of onvoldoende verrichten van inspanningen vanwege de herkenbaarheid toch als aparte gedraging genoemd opgenomen in de afstemmingsverordening (zie artikel 7, onderdeel b, sub 2 ). Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ Evenals artikel 7 moet ook artikel 8 in onderlinge samenhang met artikel 9 worden gelezen. In artikel 8 worden schendingen van verplichtingen uit de IOAW en IOAZ geformuleerd. De Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 10/21

60 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 8, zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 9 een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet aanvaarden, verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Artikel 9 Hoogte en duur van de afstemming Aan de categorieën is een bepaalde weging gekoppeld al naar gelang de zwaarte van de gedraging. Deze standaard dient als uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden moeten worden meegewogen. Er wordt bij de categorieën 1 en 2 niet gekozen voor verlaging van de uitkering in de vorm van een percentage van de voor betrokkene van toepassing zijnde norm of van het benadelingsbedrag. Ter wille van de duidelijkheid in de hoogte van de strafmaat is gekozen voor een vast bedrag voor de verwijtbare gedragingen uit de categorieën 1 en 2. Ook is niet gekozen voor een vast bedrag voor de onderscheidenlijke bijstandsnormen voor grofweg alleenstaande, alleenstaande ouder en gezinnen. Door het vaststellen van een vast bedrag wordt een duidelijker objectieve relatie gelegd tussen de verwijtbare gedraging en de gevolgen die dit heeft en wordt geen relatie gelegd met de hoogte van het inkomen. De vergelijking doet zich op met een verkeersovertreding. Bij het rijden door rood licht staat op de overtreding een boete. Ook hierbij kennen wij in Nederland geen inkomensafhankelijke boete. De verlaging, zoals in lid 1 is omgeschreven, is van toepassing op de norm. Korting op de uitkering wegens bijvoorbeeld middelen hebben dus geen invloed op de verlaging. De maximale verlaging over een maand is nooit hoger dan het bedrag aan bijstand dat na korting van inkomsten zonder het toepassen van een verlaging zou zijn betaald. In lid 1 onderdeel c wordt geregeld dat voor het niet naar vermogen verkrijgen van een reguliere baan (gedraging uit categorie 3) geldt dat gedurende een maand geen uitkering wordt verstrekt. Dit is overigens alleen van toepassing voor zover hiervoor geen afstemming plaatsvindt op grond van hoofdstuk 4 van deze verordening Het eerste lid van artikel 9 regelt de hoogte van de verlaging indien er sprake is van een uitkering ingevolge de Participatiewet. Het tweede lid bepaalt de verlaging bij een IOAW- of IOAZ-uitkering. Omdat in de Participatiewet de uitkering netto is vastgesteld en de uitkeringsgrondslag in de IOAW en IOAZ bruto is, is er een onderscheid gemaakt tussen de verlaging bij een uitkering Participatiewet enerzijds en een uitkering IOAW of IOAZ anderzijds. Het velagingsbedrag bij de Participatiewet wordt toegepast op de netto bijstand en bij de IOAW en IOAZ wordt dit toegepast op bruto-uitkering. Om deze reden is het verlagingsbedrag voor de IOAW en IOAZ hoger vastgesteld, omdat dit ook als bruto-bedrag wordt beschouwd. Netto komen deze bedragen ongeveer overeen met de bedragen zoals deze gelden voor de Participatiewet. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 11/21

61 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Lid 3 regelt dat het college bevoegd is tot indexering van de bedragen. In verband met de herkenbaarheid van de bedragen wordt bepaald dat geïndexeerde bedragen afgerond worden op een veelvoud van 5,00. De volgende indexering zal overigens plaats moeten vinden op het niet afgeronde bedrag. Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de geüniformeerde arbeidsverplichting Artikel 10 Duur verlaging van de geüniformeerd arbeidsverplichting Van een persoon die een beroep doet op een uitkering wordt verwacht dat hij alles doet om weer zelfstandig een inkomen te verwerven. Het weer verkrijgen van betaald werk moet dan ook nadrukkelijk de aandacht krijgen. Het Rijk wil extra de nadruk leggen op deze verplichting en wil dat het niet voldoen aan deze verplichting gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Vanaf 1 januari 2015 heeft de wetgever daarom in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, de geüniformeerde arbeidsverplichtingen opgenomen. Bij schending van deze geüniformeerde arbeidsverplichting dient het college de uitkering met 100% te verlagen gedurende een periode van minimaal een maand en maximaal drie maanden. In artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, worden de volgende arbeidsverplichtingen genoemd waarop dit van toepassing is: a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau; c. het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen; d. bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; e. bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan; f. het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; g. het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag; h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Met geüniformeerd is bedoeld dat wettelijk gezien de hoogte van de maatregel al is vastgesteld, te weten op 100%, maar de gemeenteraad bij verordening de duur van de maatregel mag vaststellen, waarbij de minimum duur in de wet is bepaald op één maand en de maximale duur op drie maanden. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 12/21

62 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 In deze verordening is ervoor gekozen om voor alle geüniformeerde gedragingen die zijn genoemd onderdelen b, d, e, f en h van artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, de duur van de maatregel te bepalen op één maand, en met betrekking tot de gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen a, c en g van de Participatiewet de duur van de maatregel te bepalen op twee maanden. De reden daarvoor is dat artikel 18, vierde lid, onderdelen a, c en g van de Participatiewet de gedragingen direct betrekking hebben op het niet verkrijgen of niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze gedragingen veronderstellen in tegenstelling tot de gedragingen uit de andere onderdelen dat kansen op een baan sterk worden beperkt. Bij de gedragingen in artikel 18, vierde lid onderdelen a, c en g is meer en ook sterker dan bij de overige gedragingen in dat artikellid sprake van een onnodig beroep op een uitkering en daarmee een onnodig beroep op de publieke middelen. Daarom wordt voor wat betreft deze gedragingen een zwaardere maatregel gerechtvaardigd geacht. De IOAW en IOAZ kennen overigens geen geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Om deze reden is het aantal gedragingen dat in artikel 8 (IOAW en IOAZ) van de verordening is genoemd ook groter dan het aantal in artikel 7 (Participatiewet). Artikel 11 Verrekening verlaging Het college heeft de mogelijkheid bij verlaging van de bijstand wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, de verlaging te verrekenen. Dit over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste over de twee volgende maanden. Over de eerste maand moet minimaal een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend (artikel 18, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet). Wanneer belanghebbende tot inkeer komt, wordt de verlaging stopgezet en ontvangt belanghebbende weer de volledige uitkering (artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet). Het gaat hier om een facultatieve bepaling en kan alleen van toepassing zijn als de gevolgen van de gedraging geen doorlopend effect hebben. Verrekenen bij bijzondere omstandigheden Er is voor gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het verrekenen van het bedrag van de verlaging bij een eerste schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting (of een herhaalde schending buiten de recidivetermijn) als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij kan worden gedacht aan: - vergroting schuldenproblematiek; - (dreigende) huisuitzetting; - afsluiting van gas en elektriciteit. De maand van oplegging In het eerste, tweede en derde lid wordt gesproken over de "maand van oplegging". Deze term is overgenomen uit artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet. Met de "maand van oplegging" wordt in deze verordening bedoeld: de maand waarin het besluit aan belanghebbende is bekend gemaakt. Toedeling over twee maanden bij lichte overtredingen Is sprake van een lichte overtreding van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan kan Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 13/21

63 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 worden verrekend over twee maanden. Van een lichte overtreding is sprake bij schending van een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen b, d, e, f en h, van de Participatiewet. Bij een dergelijke overtreding wordt de bijstand verlaagd met honderd procent gedurende één maand. Aan de maand van oplegging en aan de daaropvolgende maand wordt de helft van het bedrag van de verlaging toebedeeld. Dit betekent dat in de maand van oplegging van de maatregel en de daaropvolgende maand de inhouding in beginsel vijftig procent bedraagt (artikel 11, tweede lid, van deze verordening). Toedeling over drie maanden bij zware overtredingen Is sprake van een zware overtreding van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan kan worden verrekend over drie maanden. Van een zware overtreding is sprake bij schending van een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c en g van de Participatiewet. Bij een dergelijke overtreding wordt de bijstand verlaagd met honderd procent gedurende twee maanden. Aan de maand van oplegging en aan de twee daaropvolgende maanden wordt een derde van het bedrag van de verlaging wordt toebedeeld. Dit betekent dat in de maand van oplegging van de maatregel en de daaropvolgende maanden de inhouding in beginsel 66,67 procent bedraagt (artikel 11, derde lid, van deze verordening). Geen verrekening bij niet aanvaarden of behouden algemeen geaccepteerde arbeid In het vierde lid is bepaald dat als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, geen verrekening plaatsvindt zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid. Het betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze keuze is gebaseerd op de zwaarte van de gedraging. Geen verrekening bij recidive Is sprake van een tweede of volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen de recidivetermijn, dan is verrekenen van de maatregel niet mogelijk. Artikel 11 bepaalt immers dat verrekenen uitsluitend mogelijk is bij een gedraging zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening én als sprake is van bijzondere omstandigheden. Recidive is niet geregeld in artikel 10, maar in artikel 16, van deze verordening en artikel 18, zesde, zevende en achtste lid, van de Participatiewet. Daarom is verrekenen bij recidive niet mogelijk. Geen verrekening bij maatregel wegens schending andere gedragingen Verrekening bij maatregelen voor schendingen van andere gedragingen dan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, is niet mogelijk. Dit volgt uit artikel 11 van deze verordening en artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet.] Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een afstemming Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan Het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 14/21

64 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 schuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld sprake als iemand door eigen toedoen het recht op WW verliest (door niet tijdig na ontslag WW aan te vragen). Bovendien kunnen als voorbeelden van gedragingen worden aangehaald het niet hebben aangevraagd van huurtoeslag, het verwijtbaar onvoldoende verzekerd zijn of het ontverantwoord interen van het vermogen. Het uitgangspunt bij afstemmingen wegens een onverantwoord snelle intering van het eigen vermogen, waardoor er eerder dan nodig een beroep op bijstandsverlening gedaan wordt, is dat de benadeling geheel dan wel zoveel mogelijk ongedaan wordt gemaakt. Bovendien wensen wij bij het vaststellen van een verlaging van de uitkering voor een langere periode rekening te houden met de beslagvrije voet (circa 90% van de bijstandsnorm). Hierdoor wordt enerzijds op een redelijke wijze uiting gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de bijstandsbehoevende, terwijl anderzijds diens feitelijke bestaansvoorziening niet in gevaar komt. Deze verlaging laat onverlet de mogelijkheid van toekenning van bijstand in de vorm van een lening onder toepassing van artikel 48, lid 2, onder b, van de WWB (noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan). Het gevolg van bijstandsverlening in de vorm van een lening is echter de op voorhand vastgestelde terugbetaling ervan. Dit artikel 12 in niet van toepassing op de IOAW en IOAZ, omdat in die wetten ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid geen afstemmingswaardig gedrag betekent. Artikel 13 Zeer ernstig misdragen Participatiewet (eerste lid) Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. 3 Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'. 4 Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de Participatiewet belaste personen en instanties (college, SVB en reintegratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. 5 Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden' wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de Participatiewet. Dat is anders als 3 Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, blz CRvB , nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, blz. 55. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 15/21

65 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing. 6 Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen een zelfstandige verplichting die is opgenomen in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet. Deze verplichting staat dus op zichzelf. Vóór 1 januari 2015 was dit een onzelfstandige verplichting. Om een belanghebbende te sanctioneren wegens zeer ernstige misdragingen, moest sprake zijn van een samenhang tussen de zeer ernstige misdragingen met het niet nakomen van een of meer verplichtingen die voortvloeien uit de toenmalige WWB, IOAW of IOAZ. 7 IOAW en IOAZ (tweede lid) Onder de term zeer ernstige misdragingen kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'. 8 Het college kan alleen een verlaging opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. De IOAW en IOAZ bevatten namelijk geen afzonderlijke plicht tot het nalaten van zeer ernstige misdragingen. Het recht op uitkering kan daarom alleen worden afgestemd wegens het zich zeer ernstig misdragen als dit heeft plaatsgevonden bij het (niet) nakomen van een (andere) aan de uitkering verbonden verplichting. 9 Vandaar dat in het tweede lid wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van IOAW of IOAZ. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, geheel los van een (andere) aan de uitkering verbonden verplichting - hij komt bijvoorbeeld uit eigen beweging stennis maken - dan is binnen de IOAW en IOAZ tegen deze gedraging geen sanctie mogelijk. De volgende vormen van agressief gedrag kunnen worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; De vormen van agressief gedrag zijn in categorieën opgenomen, zodat duidelijk wordt welke verlaging moet worden toegepast. Er kan van deze bedragen worden afgeweken wanneer dit vereist is in verband met de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 6 Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, blz CRvB , nr. 08/2025 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN CRvB , nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE CRvB , nr. 08/2025 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0660. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 16/21

66 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Indien de belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan meerdere agressieve gedragingen, wordt de hoogte van de toe te passen verlaging cumulatief vastgesteld met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college past een verlaging toe, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Het verlagen van de bijstand wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid om de dader gedurende een periode de toegang tot het stadhuis te ontzeggen onverlet. Aansluiting kan daarbij worden gezocht bij het gestelde hierover in het gemeentelijke agressieprotocol. Ter voorkoming van enige vorm van schijn van subjectiviteit zal zeer zorgvuldig moeten worden omgegaan met het verlagen van de uitkering wegens agressie. In het vierde en vijfde lid is opgenomen welke verlaging bij een gedraging uit een bepaalde categorie dient te worden toegepast. Evenals bij de verlagingen genoemd in artikel 9 geldt hierbij dat er bij de Participatiewet sprake is van een nettobedrag en bij de IOAW en IOAZ van een brutobedrag. Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn. Artikel 55 van de Participatiewet biedt daartoe de mogelijkheid en beperkt deze tot een viertal categorieën, te weten: 1. verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; 2. verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; 3. verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand, en 4. verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand. De hoogte van de verlaging is in deze verordening per categorie verschillend vastgesteld. Omdat de verplichtingen die het college op grond van artikel 55 van de Participatiewet kan opleggen een zeer individueel karakter hebben, kan het voorkomen dat de in de verordening vastgestelde verlaging niet is afgestemd op de individuele omstandigheden van een belanghebbende. Het college zal daarom altijd rekening moeten houden met de individualiseringsbepaling van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. Deze bepaling verplicht het college de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In individuele gevallen kan dus worden afgeweken van de in dit artikel vastgestelde verlaging. Hoofdstuk 6 Samenloop en recidive Artikel 15 Samenloop van gedragingen Samenloop bij één gedraging waardoor meerdere verplichtingen worden geschonden Het eerste lid regelt samenloop als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in beide regelingen. In dat geval wordt één verlaging opgelegd. Voor het Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 17/21

67 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. Samenloop bij meerdere gedraging waardoor één of meerdere verplichtingen worden geschonden Het tweede regelt samenloop als sprake is van meerdere gedraging die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in beide regelingen. Dit wordt 'meerdaadse samenloop' genoemd. In dat geval wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden in principe gelijktijdig opgelegd. Dit is anders als dit niet verantwoord is. Hierbij spelen factoren zoals de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van een belanghebbende een rol. Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan over meerdere maanden uitgesmeerd. Samenloop met een bestuurlijke boete Het derde en vierde lid regelen in hoeverre een verlaging kan worden opgelegd als sprake is van een verlagingswaardige gedraging die tevens een boetewaardige gedragingen is. Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in deze verordening opgenomen verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, kan de schending van deze verplichtingen niet gezamenlijk worden afgedaan, omdat schending van de inlichtingenplicht (wettelijk) is geregeld in de vorm van een bestuurlijke boete. In het geval zich de situatie voordoet dat er sprake is van samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming dient het college in het individuele geval te beoordelen welke sanctie wordt opgelegd. Bij eendaadse samenloop ligt het voor de hand één sanctie op te leggen. Het college bepaalt of al dan niet een boete wordt opgelegd. Is dit het geval, dan wordt geen verlaging meer opgelegd (derde lid). Bij meerdaadse samenloop ligt het voor de hand de gedraging te sanctioneren door het opleggen van een bestuurlijke boete voor zover sprake is van een gedraging waarin ook een beboetbare gedraging zit. Daarnaast kan het college in dit geval nog een of meer verlagingen toepassen, waarbij bij de hoogte van de afstemming zo nodig rekening kan worden gehouden met de boete en de eventuele andere maatregelen (vierde lid). Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet benoemde verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, is het voorgaande ook van toepassing. Artikel 16 Recidive Verdubbeling hoogte of duur van de verlaging Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte of duur van de verlaging. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan honderd procent. Daarom is bij gedragingen waar relatief zware verlagingen voor gelden, gekozen voor een verdubbeling Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 18/21

68 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 van de duur van de maatregel in plaats van de hoogte. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook als wegens dringende redenen op grond van artikel 2, zesde lid, van deze verordening en eventueel 18, tiende lid, van de Participatiewet is afgezien van het opleggen van een verlaging. Dit geldt ook als van afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet is afgezien van het opleggen van een verlaging. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de verlaging is opgelegd, is verzonden. Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte of duur van de verlaging. Voor gedraging waarin de verlaging is vastgesteld op een vast bedrag geldt dat de verdubbeling wordt toegepast door verdubbeling van de hoogte van de verlaging. Als de sanctie bestaat uit een verlaging van 100% van de uitkering dan is een verdubbeling van de hoogte van de verlaging niet mogelijk. In dat geval wordt een verdubbeling van de uur van de verlaging toegepast. Recidive op recidive bij niet geüniformeerde arbeidsverplichtingen Ook in het geval dat een belanghebbende voor een derde of volgende keer een niet geüniformeerde arbeidsverplichting schendt, is de recidivebepaling van artikel 16, eerste van deze verordening van toepassing. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door het woord "telkens" in de recidivebepaling. Voor toepassing van de recidivebepaling is vereist dat het opnieuw schenden van dezelfde verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het vorige besluit waarmee een verlaging is toegepast. Telkens wordt de hoogte of de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Dit is de verlaging die geldt bij een eerste schending van de verplichting. Er is expliciet niet voor gekozen de hoogte of de duur van de vorige verlaging te verdubbelen. Uitgangspunt is verdubbeling van de hoogte of de duur van de oorspronkelijke verlaging. Hiermee wordt stapeling van verdubbeling van de verlaging voorkomen. Eenzelfde gedraging vereist voor recidive Voor recidive als bedoeld in het eerste en tweede lid is vereist dat sprake moet zijn van "eenzelfde verwijtbare gedraging" als de gedraging waarvoor de eerste verlaging is opgelegd. Voorwaarde is dus dat dezelfde verplichting wordt geschonden. Is dit niet het geval, dan moet de verwijtbare gedraging worden aangemerkt als een eerste schending van een verplichting. Heeft een persoon zich zeer ernstig misdragen (artikel 13) binnen twaalf maanden nadat een verlaging is opgelegd wegens het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (artikel 7, eerste lid), dan is geen sprake van recidive aangezien het niet "eenzelfde gedraging" betreft. Evenmin is sprake van recidive als een belanghebbende niet meewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak (artikel 7, tweede lid, onderdeel a) en vervolgens een opgedragen tegenprestatie Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 19/21

69 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 niet verricht (artikel 7, tweede lid, onderdeel d). Ook dan is geen sprake van eenzelfde gedraging aangezien twee verschillende verplichtingen zijn geschonden. Recidive schending geüniformeerde arbeidsverplichting Is sprake van het niet of onvoldoende nakomen van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen twaalf maanden nadat aan een belanghebbende een eerste maatregel is opgelegd wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan bedraagt de verlaging honderd procent gedurende een bepaalde periode. Dit valt binnen de in artikel 18, zesde lid, van de Participatiewet gegeven marges. In artikel 18, zesde lid van de Participatiewet is bepaald dat de duur van de verlaging bij de eerste recidive in ieder geval langer dient te zijn dan de duur van de eerste verlaging. De maximale termijn van de verlaging is hierbij door de wetgever vastgesteld op drie maanden. Bij een derde, vierde en volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, telkens binnen twaalf maanden na oplegging van de vorige maatregel, bedraagt de verlaging honderd procent gedurende drie maanden (artikel 18, zevende en achtste lid, van de Participatiewet). Hoofdstuk 7 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW of IOAZ Artikel 17 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ Het college is op grond van artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ bevoegd de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren als een belanghebbende, kort gezegd, inkomen uit arbeid had kunnen verwerven, maar dit nalaat. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het college. De vraag of een verlaging moet worden toegepast, zal pas aan de orde komen als het college zich een oordeel heeft gevormd over de eventuele weigering van de uitkering. Deze beoordeling gaat in beginsel voor. Pas als het college concludeert dat van een weigering geen sprake is, kan op grond van deze verordening een verlaging worden toegepast. Artikel 17 van deze verordening is derhalve bedoeld om samenloop te voorkomen. Hoofdstuk 8 Slotbepalingen Artikel 18 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigens gerechtvaardigde verlaging af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de verlaging niets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de hoogte en de duur van de verlaging al meegewogen. Men kan hierbij denken aan situaties waarin sprake is van een zodanige samenloop van omstandigheden dat deze, als de verlaging wel zou worden uitgevoerd, tot gevolg hebben dat de belanghebbende als gevolg van de verlaging in een ernstige noodsituatie komt. Het moet dan wel gaan om een noodsituatie die het gevolg is van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Het ontstaan van een betalings- of huurachterstand of een tijdelijke opschorting van een schuldsanering is op zichzelf geen redenen om van het opleggen van een verlaging af te zien. Evenmin kan het enkele feit dat de belanghebbende als gevolg van de Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 20/21

70 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING AFSTEMMING SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 verlaging tijdelijk geen of een inkomen lager dan de beslagvrije voet ontvangt voldoende reden zijn om van de tenuitvoerlegging van een verlaging af te zien. De financiële noodsituatie mag ook niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemand door verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de oplegging van de verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag. Afzien van de uitvoering van een verlaging kan ook plaatsvinden als er sprake is van een verlaging wegens herhaald verwijtbaar gedrag. Bij elke nieuwe verlaging of heroverweging moet dus opnieuw worden beoordeeld of zich dringende redenen voordoen. In de beschikking worden wel hoogte en duur van de verlaging vastgesteld en wordt meegedeeld om welke dringende redenen van tenuitvoerlegging wordt afgezien. De verlaging telt bij de vaststelling van eventuele recidive en volharding dus gewoon mee. Artikel 19 Nadere regels Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen. Artikel 20 Uitvoering De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Artikel 21 Intrekking Deze verordening vervangt de eerder vastgestelde Afstemmingsverordening Sociale Zekerheid Deze verordening wordt hierbij dan ook ingetrokken. Artikel 22 Inwerkingtreding Op 1 januari 2015 treden de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten en de Invoeringswet Partcipatiewet in werking. De invoering van deze wetten maakt het noodzakelijk om de een nieuwe verordening vast te stellen. De inwerkingtreding van deze verordening dient dan ook samen te vallen met de inwerkingtreding van de genoemde wetten. Artikel 23 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Bijlage bij raadsbesluit nr f pagina 21/21

71 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gezien het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 29 oktober 2014; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8a, lid 1, sub b, juncto artikel 9, lid 1, sub c van de Participatiewet, artikel 35, lid 1, sub e juncto artikel 37, lid 1, sub f van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers / Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers gewezen zelfstandigen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid gemeente Woudrichem 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem; b. wet: de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ; c. tegenprestatie: het naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. d. uitkeringsgerechtigde: de persoon die een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt; e. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe raadsbesluit nr g pagina 1/3

72 RAADSBESLUIT omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Hoofdstuk 2. Beleid tegenprestatie Artikel 2 Rekening houden met factoren Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie opdragen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de navolgende factoren: a. de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht; b. de individuele omstandigheden moeten in aanmerking worden genomen; c. de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de belanghebbende moeten in overweging worden genomen; d. zorgtaken. Artikel 3 Duur tegenprestatie 1. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 10 uur per week gedurende een periode van maximaal 6 maanden. 2. De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts eenmaal worden opgedragen, tenzij de uitkeringsgerechtigde zelf kenbaar maakt dat hij vaker een tegenprestatie wil verrichten. 3. Na afloop van de tegenprestatie wordt aan de deelnemer een getuigschrift verstrekt. Artikel 4 Afzien van een tegenprestatie In afwijking van artikel 2 van deze verordening draagt het college aan de uitkeringsgerechtigde geen tegenprestatie op bij: a. het verrichten van mantelzorg, welke naar het oordeel van het college naar omvang vergelijkbaar is met de duur van een tegenprestatie; b. het verrichten van aantoonbaar vrijwilligerswerk, dat naar aard en omvang vergelijkbaar is met een tegenprestatie; c. deelneming aan activiteiten in het kader van een re-integratietraject; d. een parttime baan voor ten minste 16 uur per week; e. een alleenstaande ouder die vrijstelling van de arbeidsplicht heeft vanwege de zorg voor (een) kind(eren) in de leeftijd tot 5 jaar; f. duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Artikel 5 Periodieke beoordeling 1. Het college draagt geen tegenprestatie op, indien geen werkzaamheden voorhanden zijn, die kunnen worden ingezet als tegenprestatie. 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, wordt periodiek beoordeeld of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie. raadsbesluit nr g pagina 2/3

73 RAADSBESLUIT Hoofdstuk 3. Slotbepalingen Artikel 6 Nader beleid ontwikkelen Het college ontwikkelt beleid ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en legt dit vast in beleidsregels, waarbij tevens uitvoering aan deze verordening wordt gegeven. Artikel 7 Hardheidsclausule Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening tegenprestatie sociale zekerheid gemeente Woudrichem Artikel 9 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr g pagina 3/3

74 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Algemene toelichting De bijstand, de inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn uitkeringen die bekostigd worden uit de algemene middelen die worden opgebracht door de samenleving. De regering is van oordeel dat het principe van de wederkerigheid (voor wat hoort wat) bij deze uitkeringen aansluit bij een meer participerende samenleving waarin iedereen naar vermogen bijdraagt en verantwoordelijkheid neemt. Niet alleen voor zijn eigen leven, maar ook voor de samenleving waarin hij leeft. Het college is bevoegd de belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De gemeenteraad krijgt de opdracht om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie. De plicht voor de uitkeringsgerechtigde om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, bestaat naast de overige verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1, van de nieuwe Participatiewet, respectievelijk artikel 37, lid 1, van de IOAW en artikel 37, lid 1, van de IOAZ. Het college kan bij dringende redenen in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting om een opgedragen tegenprestatie te verrichten. Het college dient bij weigering van de uitkeringsgerechtigde om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen. Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en reintegratieverplichtingen geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke maatregelenverordening. Individuele omstandigheden Aan de hand van de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden bepaalt het college de aard, de duur en de omvang van de op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Bij het beoordelen van de individuele omstandigheden worden de leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden meegewogen. Als het college een tegenprestatie vraagt van de belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor de belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland/West- Brabant , nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). In de toelichting op deze kaders staat dat uitdrukkelijk ruimte geboden moet worden aan de belanghebbende bij het invullen van de tegenprestatie, met aandacht voor ieders individuele mogelijkheden. Maatwerk en het vergroten van de zelfredzaamheid staan hierbij voorop. De Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 1/7

75 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 gemeente neemt de regierol actief op, maar biedt ruimte aan cliënten om mee te denken. Bij het uitoefenen van de regierol door de gemeente is een motiverende houding en zorgvuldige communicatie richting de belanghebbende van belang. Het instrument van de tegenprestatie dient motiverend te worden ingezet. De tegenprestatie levert voor betrokkene een bijdrage aan het tegengaan van de kwetsbare positie waarin deze persoon zich bevindt. Er zitten elementen in van sociale activering. Daarnaast levert de tegenprestatie een bijdrage aan het sociale leefklimaat en leefbaarheid in de dorpen. Er is dus sprake van een individueel belang en een collectief belang. Geen tegenprestatie Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, lid 2, Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, lid 5, Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, lid 1, van de Participatiewet (artikel 9, lid 7, Participatiewet). Daarnaast wordt voorgesteld om mantelzorg en vrijwilligerswerk van een bepaalde omvang als tegenprestatie te beschouwen. Voorts is ervoor gekozen om bij het volgen van een re-integratietraject en het verrichten van parttime arbeid geen tegenprestatie op te leggen. Indien een uitkeringsgerechtigde onvoldoende gemotiveerd is om een tegenprestatie te verrichten, vinden in eerste instantie gesprekken plaats om de motivatie te vergroten. Wanneer na enige tijd geen verandering optreedt in de motivatie, bepaalt het college in hoeverre een maatregel wordt opgelegd dan wel of aan betrokkene vrijstelling van de tegenprestatie wordt verleend. Een maatregel wordt opgelegd, wanneer zou blijken dat betrokkene wel arbeidsvermogen heeft en weigert om deel te nemen aan re-integratie voorzieningen. Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving. De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering. Dit betekent, dat eerst wordt bekeken of iemand via een re-integratietraject naar werk kan worden geleid. Is dit (vooralsnog) niet het geval, dan wordt bezien of er een tegenprestatie opgelegd kan worden. Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 2/7

76 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Ontwikkelen beleid door college Het college heeft de wettelijke opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig deze verordening (artikel 7, lid 1, sub c, Participatiewet). In de beleidsregels zal in elk geval worden opgenomen dat voor het uitvoeren van de tegenprestatie samenwerking gezocht wordt met de plaatselijke welzijnsinstelling. Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 3/7

77 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikelgewijze toelichting Artikel 1. In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de voorwaarden. Dit betekent, dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheden: - naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; - niet zijn bedoeld als re-integratie instrument; - worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze - worden verricht; en - niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis. In beleidsregels legt het college vast welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet. De definitie voor mantelzorg is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, lid 1, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn: - er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener; - mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband; - het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze; - het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar. Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 4/7

78 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Artikel 2. Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in dit artikel neergelegde criteria in acht nemen. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring, eventuele lichamelijke en geestelijke beperkingen en andere relevante persoonlijke omstandigheden, zoals mogelijkheden van belanghebbende om op de werkplek te komen en de behoefte aan kinderopvang tijdens de uitvoering van de tegenprestatie. De werkzaamheden worden immers opgedragen naar vermogen. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten. Ook moet een duidelijke omschrijving worden gegeven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland/West-Brabant , nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). De tegenprestatie wordt motiverend ingezet, waarbij tegemoet wordt gekomen aan het individuele en het collectieve belang. Bij het opdragen van de tegenprestatie wordt rekening gehouden met de eigen inbreng van de belanghebbende. De belanghebbende wordt gemotiveerd eigen ideeën aan te dragen. De communicatie over de tegenprestatie richting de belanghebbende moet zorgvuldig verlopen, zodat helder is wat er van hem/haar verwacht kan worden. Het individuele belang van de belanghebbende wordt gediend met de bijdrage die de tegenprestatie levert aan het verminderen van de kwetsbare positie waarin hij/zij zich bevindt. Daarnaast moet de tegenprestatie een bijdrage leveren aan het sociale leefklimaat en de leefbaarheid in de dorpskern. Met het opdragen van de tegenprestatie wordt dus zowel een individueel als een collectief belang gediend. Artikel 3. Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie. Uit het onderzoeksrapport Voor wat hoort wat blijkt, dat bij ongeveer de helft van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren de gemiddelde duur korter is dan een half jaar en bij iets minder dan de helft is de gemiddelde duur meer dan een half jaar. Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 10 uur per week. Hiervoor is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn. Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 5/7

79 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Het tweede lid bepaalt dat eenmaal per 12 maanden een tegenprestatie kan worden opgelegd. Deze bepaling waarborgt dat de tegenprestatie relatief gering wordt ingezet. De tegenprestatie dient immers niet in de weg te staan aan de re-integratie van een belanghebbende. Bovendien is het verstandig de tegenprestatie relatief gering in omvang en duur in te zetten om aan de veilige kant van de internationale bepalingen met betrekking tot het verbod op dwangarbeid en verplichte arbeid te blijven (artikel 4 EVRM). Als de belanghebbende zelf vaker een tegenprestatie wil leveren, is dat toegestaan. Na afloop van de tegenprestatie ontvangt de deelnemer een getuigschrift. Daarin staat dat betrokkene een tegenprestatie heeft geleverd voor de gemeente. Vermeld worden onder meer de aard van de werkzaamheden en de plaats / locatie waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Artikel 4. Dit artikel bepaalt dat in een aantal situaties geen tegenprestatie wordt opgelegd. Geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijs noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB. Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college aan de belanghebbende geen tegenprestatie op. Vrijwilligerswerk is werk dat onverplicht is, waarvoor geen loon ontvangen wordt en in georganiseerd verband voor anderen of de samenleving uitgevoerd wordt. Hiermee onderscheid vrijwilligerswerk zich van werk in loondienst. Bij werk in loondienst verplicht de werknemer zich om op basis van een arbeidsovereenkomst bepaalde taken uit te voeren op een door de werkgever aangewezen plaats. De werkgever verplicht zich om voor deze werkzaamheden een bepaald loon uit te betalen. De bepalingen over arbeid in dienstbetrekking uit het burgerlijk wetboek vormen het juridisch kader voor de werk in loondienst. Om bij vrijwilligerswerk af te zien van het opdragen van een tegenprestatie moet wel beoordeeld worden of dit werk als maatschappelijk nuttig kan worden beschouwd. Toegevoegd zijn de groep belanghebbenden die parttime werk voor tenminste 16 uur per week verrichten en de groep belanghebbenden die deelnemen aan activiteiten in het kader van een re-integratietraject. Daarmee wordt in dit kader verondersteld, dat zij voldoende bijdrage aan de samenleving leveren. De twee resterende situaties vloeien rechtstreeks uit de wet voort. Artikel 5. Dit artikel bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen, indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 6/7

80 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT VERORDENING TEGENPRESTATIE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE WOUDRICHEM 2015 Indien het college in een dergelijke geval besluit geen tegenprestatie op te leggen, beoordeelt het college periodiek, of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties zoals welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerk-organisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen. Artikel 6. Het college heeft de wettelijke opdracht om beleid ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie te ontwikkelen en uit te voeren overeenkomstig deze verordening. Artikel 7. Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8. Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 9. Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Bijlage bij raadsbesluit nr g pagina 7/7

81 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2014, gezien het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 29 oktober 2014, gelet op artikel 6, tweede lid, artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d en e, en tweede lid, en artikel 10b, vierde lid, van de Participatiewet; overwegende dat het noodzakelijk is het aanbieden van re-integratievoorzieningen bij verordening te regelen; gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Woudrichem 2015 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene Wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. wet: Participatiewet; b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers; c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet; e. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem; f. proefplaatsing: werken met behoud van uitkering gedurende een periode van maximaal 3 maanden met de intentie en afspraak van een concrete baan in het vooruitzicht; raadsbesluit nr a pagina 1/9

82 RAADSBESLUIT g. werkstage: werken met behoud van uitkering gedurende een periode van maximaal 6 maanden met als doel om werkritme en werkervaring op te doen; h. activeringsplaats: werken met behoud van uitkering voor personen met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid; i. detachering: werken in een betaalde baan bij een reguliere werkgever via een (sociaal) detacheringsbureau van de overheid of via een derde; j. werkplekaanpassing: een voorziening die ingezet kan worden op de werkplek ten behoeve van een werknemer met arbeidsbeperkingen, waardoor de werknemer beter in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren; k. jobcoaching: het geheel aan ondersteunende activiteiten dat nodig is om arbeidsparticipatie van mensen met een beperking op een specifieke werkplek optimaal en duurzaam te maken. Het gaat daarbij om activiteiten die overstijgend zijn aan het gebruikelijke inwerktraject van de werkgever en die na het inwerken (nog) nodig zijn om de opgedragen taken te kunnen blijven uitvoeren. Hoofdstuk 2 Beleid en financiën Artikel 2 Evenwichtige verdeling Het college bevordert dat er met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning sprake is van een gelijke aandacht voor de in artikel 7, lid 1, sub a, van de wet genoemde groepen alsmede voor een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen. Artikel 3 Subsidie- of budgetplafonds 1. het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. 2. het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. 3. Een door het college vastgesteld plafond als genoemd in het eerste en tweede lid vormt een weigeringsgrond bij aanspraak op een specifieke voorziening. 4. Dit artikel is niet van toepassing voor de voorziening als genoemd in artikel 18. Hoofdstuk 3 Voorzieningen Artikel 4 Algemene bepalingen over voorzieningen 1. Het college kan in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. raadsbesluit nr a pagina 2/9

83 RAADSBESLUIT 2. Het college kan een voorziening beëindigen als: a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt; b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2 o, van de wet; d. naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling; e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening. 3. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling; d. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies; e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f. het vragen van een eigen bijdrage; g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. Artikel 5 Individuele omstandigheden Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg. Artikel 6 Niet-uitkeringsgerechtigde 1. Bij de re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen: a. de aanvrager dient zich voor minimaal twintig uur per week beschikbaar te stellen voor algemeen geaccepteerde arbeid; b. de noodzaak voor ondersteuning dient aanwezig te zijn en wordt door het college vastgesteld; raadsbesluit nr a pagina 3/9

84 RAADSBESLUIT c. de ondersteuning dient te allen tijde gericht te zijn op het verkrijgen van betaalde arbeid; d. de aanvrager is verplicht ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV. 2. De voorzieningen als genoemd in de artikelen 11, 12 en 16 worden niet ingezet voor de niet-uitkeringsgerechtigde. 3. Geen recht op ondersteuning bestaat voor de niet-uitkeringsgerechtigde, indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager. Hoofdstuk 4 De vorm van ondersteuning Artikel 7 Proefplaatsing 1. Het college kan aan de personen behorend tot de doelgroep een proefplaatsing aanbieden indien de werkgever waar deze proefplaatsing wordt gerealiseerd aansluitend een dienstverband in het vooruitzicht stelt. 2. De proefplaatsing is bedoeld om de werknemer de vaardigheden te leren die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de werkzaamheden in het aansluitende dienstverband. 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de uitvoering van de proefplaatsing. Artikel 8 Werkstage 1. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze: a. behoort tot de doelgroep, en b. nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. 2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien de wijze van uitvoering van de werkstage en de voorwaarden die hieraan verbonden worden. Artikel 9 Sociale activering 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering, onder andere in de vorm van een activeringsplaats, voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening of voor zover dit bijdraagt aan zelfstandige maatschappelijke participatie. 2. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon. 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien de wijze van uitvoering van sociale activering en de voorwaarden die hieraan verbonden worden. raadsbesluit nr a pagina 4/9

85 RAADSBESLUIT Artikel 10 Scholing 1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep scholing of opleiding aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet. 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien de wijze van uitvoering van het scholingsinstrument en de voorwaarden die hieraan verbonden worden. Artikel 11 Detachering 1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep een dienstverband aanbieden in de vorm van een detacheringsbaan, waarbij betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden wordt geplaatst bij een derde. 2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van deze detacheringsbaan. Artikel 12 Participatieplaats 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten. 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten. 3. Het college biedt de persoon die minimaal zes maanden werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid verricht en geen startkwalificatie bezit een voorziening als bedoeld in artikel 10 van deze verordening aan, indien dit bijdraagt aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. 4. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. 5. Geen aanspraak op een premie als genoemd in het derde lid bestaat, indien de gemiddelde inzet gedurende de periode genoemd in het derde lid minder bedraagt dan 4 uren per week. Artikel 13 Beschut werk 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt. 2. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken kan het college de volgende ondersteunende voorzieningen inzetten: a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving; raadsbesluit nr a pagina 5/9

86 RAADSBESLUIT b. uitsplitsing van taken; c. aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. 4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. 5. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de voorziening beschut werk en de voorwaarden die hieraan verbonden worden. Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning in de vorm van jobcoaching aanbieden bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem door de werkgever opgedragen taken te verrichten. 2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze waarop persoonlijke ondersteuning wordt aangeboden, alsmede de omvang, duur en kosten hiervan. Artikel 15 No-riskpolis 1. Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als: a. de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer; b. de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep; c. de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt; d. artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en e. de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente. 2.. Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een verzekering af met een verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever. 3. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de no riskpolis. Hierin worden in ieder geval bepalingen opgenomen over de vergoedingen en de duur van de no riskpolis. Artikel 16 Incidentele loonkostensubsidie 1. Het college kan een incidentele loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers ten behoeve van specifieke doelgroepen: 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorziening bedoeld in het eerste lid Voor zover deze nadere regels worden opgesteld hebben deze in ieder geval betrekking op: a. de specifieke doelgroepen waarvoor incidentele loonkostensubsidie kan worden verleend; b. de hoogte en duur van de incidentele loonkostensubsidie; c. het recht op de incidentele loonkostensubsidie gerelateerd aan de omvang van de dienstbetrekking; raadsbesluit nr a pagina 6/9

87 RAADSBESLUIT d. de wijze van betaalbaar stellen; e. het maximaal aantal te verstrekken incidentele loonkostensubsidies per werkgever. 3. De incidentele loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt. 4. De incidentele loonkostensubsidie wordt alleen dan verstrekt als er voor dezelfde werknemer geen structurele loonkostensubsidie wordt verstrekt. 5. Een incidentele loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer. Artikel 17 Structurele loonkostensubsidie 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep van de structurele loonkostensubsidie. 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht: a. de persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet; b. de persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en c. de persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Artikel 18 Vaststelling loonwaarde 1. Ten behoeve van de vaststelling van de structurele loonkostensubsidie stelt het college de loonwaarde van de persoon als bedoeld in artikel 17 vast. 2. Totdat in het Regionaal Werkbedrijf afspraken zijn gemaakt over de toe te passen loonwaardemethode en die methode door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gevalideerd, maakt het college voor de vaststelling van de loonwaardemethode gebruik van de methode als beschreven in de Ministeriële regeling loonkostensubsidie Participatiewet. Artikel 19 Werkplekaanpassing 1. Het college kan een werkgever die met een persoon, die behoort tot de doelgroep een dienstbetrekking aangaat van ten minste zes maanden, een vergoeding verstrekken voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht. 2. Een vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien op grond van een andere regeling een vergoeding voor de kosten kan worden verstrekt. 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de voorziening als bedoeld in het eerste lid. Artikel 20 Overige vergoedingen 1. Het college kan aan de personen behorend tot de doelgroep een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. raadsbesluit nr a pagina 7/9

88 RAADSBESLUIT 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de verstrekking van overige voorzieningen, waarbij bepaald kan worden welke voor welke specifieke voorzieningen vergoedingen mogelijk zijn. Artikel 21 Overige re-integratievoorzieningen Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inzet van andere dan de in deze verordening genoemde re-integratievoorzieningen. Artikel 22 Combinatie van voorzieningen Het college kan een re-integratievoorziening aanbieden die bestaat uit een combinatie van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen. Hoofdstuk 5 Staatssteunbepaling Artikel 23 Staatssteun 1. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geschiedt de verstrekking op grond van: a. hoofdstuk III, deel 6 van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; of b de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun. 2. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in lid 1 genoemde toegepaste verordeningen. Hoofdstuk 6 Slotbepalingen Artikel 24 Hardheidsclausule Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. raadsbesluit nr a pagina 8/9

89 RAADSBESLUIT Artikel 25 Overgangsrecht 1. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand Woudrichem 2014, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand Woudrichem 2014 voor de duur: a. van 12 maanden gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of b. dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. 2. Het college kan na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet. 3. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Woudrichem 2014 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het eerste lid. Artikel 26 Inwerkingtreding en intrekking Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari Met ingang van deze datum wordt de re-integratieverordening Wet werk en bijstand Woudrichem 2014, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 22 april 2014, ingetrokken. Artikel 27 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald: Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr a pagina 9/9

90 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 Toelichting Re-integratieverordening Participatiewet 2015 Algemene toelichting De Participatiewet geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor ondersteuning van re-integratie van verschillende categorieën werkzoekenden. Deze opdracht is opgenomen in artikel 7 van de Participatiewet. De gemeenteraad heeft van de wetgever de opdracht gekregen om re-integratievoorzieningen in een verordening te regelen. Aan deze opdracht wordt invulling gegeven met deze re-integratieverordening. Er is gekozen voor een algemene, re-integratieverordening, waarin de kaders worden weggezet. Deze keuze is gemaakt vanwege de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet voor het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Re-integratie is namelijk maatwerk. Het is afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Verder speelt een rol dat de arbeidsmarkt niet statisch is. Er doen zich continu ontwikkelingen voor, die om flexibele inzet van re-integratievoorzieningen vragen. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden. Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening: - de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde (artikel 6, lid 2) - het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling (artikel 8a, eerste lid, onderdeel a) - scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet); - de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet); - participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en - no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 1/16

91 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begrippen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de genoemde wetten ook de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet zijn omschreven in de genoemde wetten, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Onderdeel d. Doelgroep In artikel 7 heeft de wetgever het college de opdracht gegeven om ondersteuning te verlenen bij re-integratie. De doelgroep waaraan het college deze ondersteuning dient te verlenen is omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. Hierin zijn de volgende categorieën omschreven: 1. personen die algemene bijstand ontvangen; 2. personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend; 3. personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid; 4. personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet; 5. personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; 6. personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; en. 7. niet-uitkeringsgerechtigden. Onderdelen f tot en met k Bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen kent de gemeente verschillende vormen waarbij de belanghebbende werkzaamheden verricht. In de onderdelen f tot en met k worden verschillende van deze vormen omschreven. Onderdeel f Bij een proefplaatsing wordt gewerkt met behoud van uitkering bij een reguliere werkgever. Het is hierbij de intentie dat betrokkene na de periode van de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst krijgt bij de werkgever. De periode van proefplaatsing en de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst worden vooraf afgesproken en vastgelegd. De duur van de proefplaatsing is maximaal drie maanden. Voor de persoon die behoort tot de doelgroep van de structurele loonkostensubsidie kan de periode van de proefplaatsing ook gebruikt worden om de loonwaarde te bepalen. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 2/16

92 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 Onderdeel g Bij een werkstage worden met behoud van uitkering werkzaamheden verricht bij een reguliere werkgever. In tegenstelling tot de proefplaatsing is er hierbij geen intentie voor een aansluitende arbeidsovereenkomst. De werkstage is gericht op het opdoen van werkritme en werkervaring. De betrokkene kan hierbij onder andere werknemersvaardigheden verder ontwikkelen. Onderdeel h De activeringsplaats is bedoeld voor personen waarbij de afstand tot de arbeidsmarkt zodanig is dat een arbeidsovereenkomst op korte termijn niet tot de mogelijkheden lijkt te behoren. Zoals de naam al aangeeft is deze vooral bedoeld om iemand te activeren, waardoor vervolgens weer een verdere stap richting re-integratie gemaakt kan worden. Onderdeel i Bij detachering is er sprake van een betaalde baan, waarbij de werknemers wordt gedetacheerd bij een werkgever. Deze vorm wordt in het kader van de Wet sociale werkvoorziening regelmatig toegepast. De werknemer heeft dan een arbeidsovereenkomst bij het SW-bedrijf en wordt vervolgens gedetacheerd bij een werkgever. De werkgever betaalt hiervoor dan een inleenvergoeding. Ook in het kader van de Participatiewet kan deze vorm mogelijkheden tot uitstroom uit de uitkering opleveren. Onderdeel j Werkplekaanpassing kan worden ingezet voor een werknemer met arbeidsbeperkingen. Vanuit het Participatiebudget kunnen middelen worden aangewend om de arbeidsomstandigheden van de werknemer te verbeteren. Met het inzetten van een werkplekaanpassing wordt de werknemer in staat gesteld zijn werkzaamheden beter te kunnen uitvoeren. Onderdeel k Voor een persoon die tot de doelgroep behoort kan de overgang van een uitkeringssituatie naar een werksituatie groot zijn. Vooraf zal al gewerkt moeten worden aan werknemersvaardigheden, maar het kan noodzakelijk zijn om in de praktijk ook nog nadere ondersteuning te bieden. Wanneer het een persoon betreft die een arbeidsbeperking heeft kan het ook nodig zijn om de werkgever of collega s te begeleiden. De activiteiten die hierop gericht zijn betitelen we als jobcoaching. Hoofdstuk 2 Beleid en financiën Artikel 2 Evenwichtige verdeling Het college draagt zorg voor een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen. Als gevolg van bezuinigingen die het Rijk doorvoert, krijgen gemeenten minder middelen beschikbaar voor re-integratie. Het is toch van belang om personen die tot verschillende doelgroepen behoren in meerdere of mindere mate kansen te geven op ondersteuning bij reintegratie. Om deze reden is het van groot belang evenwicht te creëren in de uitgaven voor de ondersteuning van verschillende doelgroepen. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 3/16

93 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 Artikel 3 Subsidie- of budgetplafonds De gemeente kan, om financiële risico s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van de begrotingsposten kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dit wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie en budgetplafonds instellen. Als bij een bepaalde voorziening een plafond is bereikt zal de gemeente wel moeten bezien om welke andere wijze ondersteuning gegeven kan worden. Het subsidie- of budgetplafond kan echter niet van toepassing zijn op de voorziening als genoemd in artikel 18 van deze verordening. Dit betreft de loonkostensubsidie voor personen waarbij is vastgesteld dat ze niet in staat zijn met voltijds arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen. In artikel 20d van de wet is namelijk imperatief voorgeschreven dat de gemeente een loonkostensubsidie verstrekt als een werkgever een dienstbetrekking aangaat met een dergelijk persoon. De totstandkoming van de dienstbetrekking betekent dus voor de gemeente de verplichting om een (structurele) loonkostensubsidie te verstrekken. De wijze waarop deze structurele loonkostensubsidie gefinancierd wordt wijkt ook af van de overige re-integratievoorzieningen. Deze loonkostensubsidie wordt namelijk betaald vanuit het uitkeringsbudget dat de gemeente van het Rijk ontvangt. De andere reintegratievoorzieningen worden bekostigd uit het participatiebudget. Hoofdstuk 3 Voorzieningen Artikel 4 Algemene bepalingen over voorzieningen De gemeente wil re-integratievoorzieningen zo efficiënt en effectief mogelijk inzetten. Om dit mogelijk te maken is het soms wenselijk om specifieke verplichtingen te stellen. In het eerste lid wordt deze mogelijkheid aan het college geboden. Beëindigingsgronden Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan (payrolling). Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 4/16

94 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. 1 Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Het derde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Artikel 5 Individuele omstandigheden Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. Artikel 6 Niet-uitkeringsgerechtigde Een specifieke groep waarvoor de gemeente op grond van de Participatiewet de reintegratieverantwoordelijkheid heeft, zijn niet-uitkeringsgerechtigden. Wanneer een uitkeringsgerechtigde door de inzet van re-integratievoorzieningen weer een betaalde baan verwerft, levert dit ook voor de gemeente direct financieel voordeel op in de vorm van besparing op uitkeringskosten. Bij een niet-uitkeringsgerechtigde heeft de gemeente dit financiële voordeel niet. Dit mag echter geen reden zijn om de niet-uitkeringsgerechtigde geen re-integratieondersteuning te bieden. De gemeente heeft immers op grond van de wet een verplichting ten opzichte van deze groep. Vanwege het financieel belang wordt er in het tweede lid wel voor gekozen om een aantal reintegratievoorzieningen niet in te zetten voor deze doelgroep. Het gaat hierbij met name om voorzieningen waarbij een dienstbetrekking wordt geboden waarvoor de gemeente een belangrijk deel van de kosten voor haar rekening neemt. Hoofdstuk 4 De vorm van ondersteuning Artikel 7 Proefplaatsing Een persoon die langere tijd uit het arbeidsproces is, zal moeten wennen aan het verrichten van werk in een bepaald werkritme met het toepassen van werknemersvaardigheden. Hiervoor is soms wenselijk om een periode van gewenning ten hanteren, zowel vanuit het oogpunt van de werknemer als vanuit het oogpunt van de werkgever. Om deze reden kan het instrument proefplaatsing worden ingezet. Hierbij werkt de werknemer met behoud van 1 Rechtbank Arnhem , nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540 bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 5/16

95 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 uitkering bij een werkgever. Intentie moet hierbij wel zijn dat de werkgever aansluitend aan de proefplaatsing een dienstverband krijgt aangeboden. Van dit laatste kan alleen worden afgeweken als tijdens de periode van de proefplaatsing overduidelijk blijkt dat de werknemer niet geschikt is voor de functie. Een proefplaatsing is vooral bedoeld om in te praktijk te beoordelen of de werknemer geschikt is voor de functie. Van een proefplaatsing kan dan ook geen sprake zijn als de werknemer in het recente verleden dezelfde werkzaamheden al heeft verricht. Hierover is in het derde lid een bepaling opgenomen. Ten aanzien van de persoon waarbij is vastgesteld dat hij niet in staat is met voltijds arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen op grond waarvan conform artikel 18 van de verordening van toepassing is, geldt dat de periode van proefplaatsing gebruikt kan worden om de loonwaarde op de werkplek vast te stellen. Artikel 8 Werkstage Een werkstage onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst. Werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten. Doelgroep aanbieden werkstage Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden voor zover hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Verder is vereist dat een persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt (artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening). Doel van de werkstage In artikel 1, tweede lid, onderdeel g, is het begrip werkstage omschreven. Hierbij is ook het doel van de werkstage aangegeven. De omschrijving van het doel van de werkstage is van belang om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt. Geen verdringing In het tweede lid is bepaald dat de werkstage uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 6/16

96 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 een van de volgende redenen: - eigen initiatief van de werknemer; - handicap; - ouderdomspensioen; - vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of - gewettigd ontslag om dringende redenen. Nadere regels Voor een goede uitvoering van de re-integratievoorziening werkstage is het wenselijk dat het college de mogelijkheid krijgt om regels te stellen met betrekking tot deze uitvoering. In het derde lid wordt het college de mogelijkheid gegeven om deze regels te stellen. Hierbij kan bijvoorbeeld vastgelegd worden in welke situaties er sprake is van een afstand tot de arbeidsmarkt. Artikel 9 Sociale activering Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Begrip sociale activering Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt. 2 Doelgroep sociale activering Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening (artikel 9, eerste lid). Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een 2 Kamerstukken II 2002/ , nr. 3, blz. 35. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 7/16

97 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 voorziening gericht op sociale activering. 3 College stemt duur activiteiten af op de persoon Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk zijn. Artikel 10 Scholing Startkwalificatie Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie. Jongeren Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Scholing in combinatie met participatieplaats Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet. Artikel 11 Detachering In sommige gevallen heeft een werkgever wel de bereidheid om een persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt of een arbeidsbeperking werk te laten verrichten, maar ziet de werkgever op tegen de mogelijke risico s die hieraan zijn verbonden. Om deze reden wordt de mogelijkheid gecreëerd van de detacheringsplaats. Hierbij krijgt de werknemer een dienstverband bij een (sociaal) detacheringsbureau van de overheid. De werknemer wordt vervolgens gedetacheerd bij een onderneming die hiervoor een inleenvergoeding betaalt aan het detacheringbureau. Artikel 12 Participatieplaats Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet 3 CRvB , nr. 11/2062 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4400. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 8/16

98 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet. Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden. Additionele werkzaamheden Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet). Scholing In de wet is bepaald dat het college aan de persoon, die additionele werkzaamheden in het kader van een participatieplaats verricht, scholing aanbiedt als betrokkene niet over een startkwalificatie beschikt. Scholing hoeft niet te worden aangeboden als dit de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat. Ook kan scholing achterwege blijven als de kans op inschakeling in het arbeidsproces niet vergroot wordt. Vanwege de wettelijke eis om in bepaalde gevallen scholing aan te bieden, is in het derde lid een expliciete verwijzing opgenomen naar artikel 10 van de verordening. Premie De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. 4 Er is gekozen voor een premie 4 Kamerstukken II 2007/ , nr. 3, blz. 12. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 9/16

99 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 van telkens 100 per zes maanden. Uitgangspunt moet wel zijn dat er sprake is van enige omvang van de werkzaamheden. Om deze reden is in het vierde lid bepaald dat geen aanspraak bestaat op een premie indien de gemiddelde inzet minder dan 4 uur per week bedraagt. Artikel 13 Beschut werk Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid). Stap 1: voorselectie Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. 5 Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken. Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet). Stap 3: besluit gemeente Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen. 6 5 Kamerstukken II 2013/14, , nr. 113, blz Kamerstukken II 2013/14, , nr bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 10/16

100 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk' Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken. 7 Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden. 8 Omvang beschut werk Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen. Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning In artikel 15 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. 9 Artikel 15 No-riskpolis De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet). 7 Kamerstukken II 2013/14, , nr. 107, blz Kamerstukken II 2013/14, , nr. 107, blz Kamerstukken II , , nr. 107, blz bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 11/16

101 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis. Voorwaarden In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een noriskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren. Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente. Hoogte vergoeding De hoogte van de vergoeding die de no-riskpolis verstrekt aan de werkgever wordt geregeld in de overeenkomst die de gemeente sluit met een verzekeraar. Contract met verzekeraar De gemeente sluit ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering af met een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (tweede lid). Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn. Artikel 16 Incidentele loonkostensubsidie Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen. Compensatie Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen. 10 In het eerste lid is bepaald dat deze loonkostensubsidie verstrekt kan worden ten behoeve van specifieke doelgroepen. Dit betekent dus dat het niet als generieke maatregel is bedoeld, maar dat het college bepaalt voor welke doelgroepen de voorziening wordt ingezet. In het tweede lid is bepaald dat de gemeente nadere regels stelt ten behoeve van de 10 Kamerstukken II 2004/05, , nr bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 12/16

102 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 uitvoering van de incidentele loonkostensubsidie. In deze nadere regels zullen onder andere de hoogte en duur van de incidentele loonkostensubsidie vastgelegd worden. Uitgangspunt hierbij is dat er sprake is van een regeling die eenvoudig in de uitvoering is. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een loonkostensubsidie in de vorm van een baanbonus. De in artikel 16 van deze verordening geregelde loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet door de Invoeringswet Participatiewet en is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. Deze structurele loonkostensubsidie wordt geregeld in artikel 178 van deze verordening. De in artikel 16 opgenomen loonkostensubsidie is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die kwetsbaar of uiterst kwetsbaar zijn. Het gaat in hier dus niet om de loonkostensubsidie die verstrekt kan worden aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet). Artikel 17 Structurele loonkostensubsidie In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij: - personen die algemene bijstand ontvangen; - personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend; - personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; - personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en - personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, , nr. 107, blz. 62). In artikel 18, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 13/16

103 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 Artikel 18 Vaststelling loonwaarde In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen. Er zijn verschillende methodieken om de loonwaarde vast te stellen. Het Rijk zal hiervoor nog formele criteria vaststellen. Het ministerie van SZW heeft aangegeven dat men een validatiesysteem wil gaan hanteren voor de loonwaardesystematiek. De keuze voor de loonwaardesystematiek dient binnen de arbeidsmarktregio gemaakt te worden, omdat er binnen een arbeidsregio maar één systematiek gehanteerd mag worden. De systematiek die wordt gekozen binnen de arbeidsmarktregio zal gevalideerd moeten worden door de staatssecretaris van SZW. Artikel 19 Werkplekaanpassing Personen met een arbeidsbeperking kunnen in sommige situaties problemen ondervinden als gevolg van de inrichting van de werkplek. De werkplek moet dan aangepast worden om belemmeringen als gevolg van de arbeidsbeperking weg te nemen. Voor zover dit de normale kosten van inrichting van de werkplek te boven gaat, kan niet altijd van een werkgever verlangd worden dat hij deze kosten draagt. Om deze reden wordt de mogelijkheid geboden om de werkgever een vergoeding te verstrekken voor de noodzakelijke aanpassing van de werkplek. Artikel 20 Overige vergoedingen De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. Deze kosten kunnen zeer divers zijn. Een limitatieve opsomming hiervan is moeilijk te geven. Enkele voorbeelden van deze kosten zijn reiskosten, sollicitatiekosten, kosten kinderopvang. Ook bijvoorbeeld kosten die voortvloeien uit nader onderzoek naar de re-integratiemogelijkheden van de cliënt kunnen hier onder vallen. In het tweede lid is bepaald dat geen vergoeding wordt verstrekt voor zover hiervoor een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening. Het college kan nadere regels stellen over de verstrekking van overige voorzieningen. Er kan bijvoorbeeld bepaald worden voor welk soort kosten een vergoeding verstrekt kan worden. Verder bestaat de mogelijkheid om een beperking aan te brengen in de doelgroep waarvoor vergoeding van een bepaalde kostensoort mogelijk is. Er kan bijvoorbeeld voor gekozen worden om niet-uitkeringsgerechtigden geen vergoeding te geven voor bepaalde kostensoorten. Artikel 21 Overige re-integratievoorzieningen In deze verordening is een aantal re-integratievoorzieningen genoemd. Er is echter geen sprake van een limitatieve opsomming. Re-integratie is maatwerk en om dit efficiënt en effectief te kunnen uitvoeren is het niet wenselijk om dit tot een aantal voorzieningen te beperken. Om dit te benadrukken wordt in dit artikel nog expliciet opgenomen dat het bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 14/16

104 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 college de bevoegdheid heeft om ook andere re-integratiemiddelen in te zetten. Ten denken is bijvoorbeeld aan een persoonsgebonden re-integratietraject. Artikel 22 Combinatie van voorzieningen In dit artikel is expliciet opgenomen dat het college ook een combinatie van de genoemde voorzieningen kan aanbieden. Hiermee kunnen er bijvoorbeeld arrangementen worden samengesteld die de werkzoekende op werkgever ondersteunen. Denk bijvoorbeeld aan combinaties van scholing, persoonlijke ondersteuning en loonkostensubsidie. Een specifieke combinatie van voorzieningen is bijvoorbeeld de re-integratie praktijkovereenkomst. Hierbij is er sprake van een publiek-private samenwerking, waarbij een werkzoekende een dienstverband krijgt en wordt gedetacheerd bij een reguliere werkgever. Binnen de re-integratie praktijkovereenkomst kunnen verschillende reintegratievoorzieningen worden gecombineerd. Hoofdstuk 5 Staatssteunbepaling Artikel 23 Staatssteun De uitvoering van de Participatiewet, inclusief de uitvoering van deze verordening, moet worden beschouwd als een taak van algemeen belang. Vanuit het oogpunt van de waarborging van eerlijke concurrentieverhoudingen heeft de Europese Commissie regels gesteld ten aanzien van het verlenen van staatssteun aan bedrijven. Ook het verstrekken van loonkostensubsidie kan beschouwd worden als staatssteun. De Europese Commissie geeft aan dat het stimuleren van de aanwerving of tewerkstelling van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap een kerndoelstelling van het economische en sociale beleid van de Europese Unie is. De Commissie wil het daarom voor decentrale overheden mogelijk maken om steun te verlenen aan ondernemingen om de werkgelegenheid voor deze groepen werknemers uit te breiden. Hiervoor zijn regels gesteld in EU-verordening nr. 651/2014. Als de steun aan de voorwaarden uit deze verordening voldoet, hoeft de steun niet bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Om deze reden is in artikel 23 van deze re-integratieverordening een expliciete verwijzing gemaakt naar de van toepassing zijnde Europese regelgeving. Hoofdstuk 6 Slotbepalingen Artikel 24 Hardheidsclausule Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in bijzondere situaties af te wijken van de bepalingen van deze verordening. Artikel 25 Overgangsrecht In dit artikel is het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 15/16

105 BIJLAGE BIJ RAADSBES LUIT RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIE WET WOUDRICHEM 2015 niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 4, tweede lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 25, eerste lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorzieningen wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de oude re-integratieverordening. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening. Voortzetten toegekende voorzieningen Toegekende voorzieningen op grond van de oude re-integratieverordening worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 25, tweede lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel na inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst. Voortzetting is niet mogelijk Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de oude re-integratieverordening of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning. Ten aanzien van die voorziening blijft de oude re-integratieverordening van toepassing (artikel 25, derde lid, van deze verordening). Artikel 26 Inwerkingtreding en intrekking Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Dit artikel regelt dat deze reintegratieverordening ook op die datum in werking treedt. Dit betekent wel dat de verordening voor deze datum bekend gemaakt dient te worden. Artikel 27 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. bijlage bij raadsbesluit nr h pagina 16/16

106 VOORSTEL AAN DE RAAD Onderwerp EnergieAgenda Woudrichem Volgnr Corsa kenmerk Portefeuillehouder Ambtenaar Afdeling 2014Z02786 CONCEPT wethouder I. Koedoot de raad B. ter Keurs Milieu Datum voorstel 6 november 2014 Opiniërende raad 25 november 2014 Agendapunt 9 Besluitvormende raad 16 december 2014 Agendapunt Samenvatting In 2013 is het programma Stimulering Lokale Overheden Klimaatplan (SLOK) binnen de voormalige Regio West Brabant afgerond. Gemeente Woudrichem heeft aan meerdere stimuleringsacties deelgenomen. De voormalige MARB-gemeenten hadden hiertoe een gezamenlijk plan geformuleerd en er zijn budgetten beschikbaar gesteld. Niet alle projecten zijn binnen het tijdsvak van SLOK afgerond. In Regio West-Brabant-verband is een nieuw programma EnergieAgenda samengesteld waaraan gemeenten kunnen deelnemen. Doel van deelname is om aan energiebesparing en verduurzaming invulling te geven, waardoor bijdrage wordt geleverd aan de Verklaring van Dussen. Dit raadsvoorstel geeft inzage in deelname aan de Energieagenda West-Brabant en aan projecten op lokaal niveau. Beslispunten Wij stellen u voor om: 1. in te stemmen met de aangegeven projecten in het kader van EnergieAgenda Woudrichem -2018; 2. het restant SLOK-gelden in te zetten voor de aangegeven projecten; 3. jaarlijkse budgetten voor duurzaamheid en duurzame energie tot en met 2018 vast te leggen en te bestemmen voor de EnergieAgenda Woudrichem Bijlagen ter inzage in de raadskamer Deze bijlagen zijn ook digitaal beschikbaar op 1. Overzicht projecten EnergieAgenda Advies opiniërende vergadering raadsvoorstel nr pagina 1/1

107 VOORSTEL AAN DE RAAD 1. Inleiding Gemeente Woudrichem heeft de Verklaring van Dussen ondertekend. In deze Verklaring worden beleidsdoelen geformuleerd waarbij voor elke deelnemende gemeente een basis is gelegd voor duurzaamheid. De Verklaring geeft aan dat inspanningen worden gepleegd rondom realisatie Duurzame Energie, CO2 en Energiebesparing. Binnen de Regio West-Brabant zijn de ruwe doelen vertaald naar projecten in een Energieagenda. Het voorliggende document omvat een voorstel omtrent deelname aan en uitwerking van de EnergieAgenda Regio West- Brabant Beleidskader, doel en effect In het Coalitieprogramma Dichterbij is de basis gelegd voor een aanpak op het gebied van onder andere duurzaamheid. Zo vermeldt het Coalitieprogramma dat het maken van duurzaamheidscans door de gemeente zal worden gerealiseerd en gefaciliteerd; blijvend aandacht wordt geschonken aan zonnepanelen; duurzaamheid geagendeerd blijft in de contacten met woningcorporaties en projectontwikkelaars alsmede met andere partners. De gemeente Woudrichem heeft de Verklaring van Dussen ondertekend. De bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van deze Verklaring bestaat uit: a. Realisatie van 20% Duurzame Energie in 2020; b. Reductie uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen met 30% in 2020; c. Realisatie van 2% energiebesparing per jaar. In de Duurzame Energiemonitor 2013 wordt aangegeven dat Woudrichem een percentage duurzame energie heeft bereikt van 5,07%. Afgelopen jaren is deelgenomen aan projecten in Stimulering LOkale Klimaatinitiatieven (SLOK) om een bijdrage te leveren aan bovengenoemde Verklaring van Dussen. Er waren hierin 3 hoofdthema s te onderscheiden: wind- en zonne-energie en gebouwgebonden opties. Globaal zijn de resultaten uit deze SLOK-periode, voor wat betreft de hoofdthema s, als volgt te benoemen: Wind: In RWB-verband is een windplan opgesteld waaruit de zoeklocaties voor windmolens zijn bepaald waarbij het windplan de opgaaf voor de hele regio kan invullen. Zonne-energie: Er is een regiobrede zonnepanelenactie gehouden voor particuliere huishoudens. Gebouwgebonden opties: Vanuit de RWB zijn een digitale website en een informatiepunt geopend voor huishoudens inzake energievraagstukken bij bestaande bouw en nieuwbouw. Naast de 3 genoemde hoofdthema s is/zijn in de SLOK-periode : een aanbesteding gehouden naar duurzame verwerking van groenafval afkomstig van burgers en gemeenten; de duurzame- energiemonitor verder uitgewerkt tot een hanteerbaar instrument; agrarische bedrijven in de gelegenheid gesteld om een energiescan uit te laten voeren tegen een gereduceerd tarief; in aanbestedingen op velerlei gebied aspecten van duurzaamheid doorgevoerd; gewerkt aan toepassen van scherpere EPC-normen in de bouwverordening en raadsvoorstel nr pagina 2/4

108 VOORSTEL AAN DE RAAD met woningcorporaties gesprekken gevoerd over toepassen van duurzaamheidaspecten teneinde te komen tot een nieuw convenant. De periode van SLOK is in 2013 afgerond; een aantal programmaonderdelen hieruit loopt nog enkele jaren door. Aanvullend is een nieuwe EnergieAgenda geformuleerd voor de periode In 2014 hebben enkele projecten vorm gekregen; voor andere projecten volgt een nadere invulling. Gemeenten binnen de RWB worden uitgenodigd daaraan deel te nemen. Per gemeente is er ruimte om invulling te geven aan maatregelen welke bijdragen aan de doelstelling van de Verklaring van Dussen. Het voorliggende plan voor de gemeente Woudrichem heeft een doorlooptijd tot en met In het nu voorliggend beleidsplan wordt tevens ingezet op duurzame ontwikkeling van de gemeentelijke organisatie. Wanneer de gemeente met haar eigen organisatie en werkzaamheden in de samenleving handen en voeten geeft aan duurzame ontwikkeling en dit ook actief uitdraagt, zullen anderen (inwoners, bedrijven en instellingen) eerder geneigd zijn te volgen. Daarna(ast) is het eenvoudiger mensen te verleiden om duurzamer te handelen, wanneer de gemeentelijke organisatie zelf het voorbeeld geeft. 3. Argumenten en kanttekeningen Voor het bereiken van de doelstellingen worden meerdere acties voorgesteld om duurzamer te handelen. In dit kader wordt de kanttekening geplaatst dat resultaten, welke op gemeentelijk niveau ter hand worden genomen, niet altijd meetbaar zijn. Anders is het voor individuele gevallen: het plaatsen van zonnepanelen heeft invloed op een individuele elektriciteitsmeter; gemeentebreed zal de bijdrage aan de doelstelling moeilijker meetbaar zijn. 4. Financiën De begroting 2014 bevat de post Duurzaamheid met op dit moment nog een bedrag van ruim Bij de RWB zijn middelen beschikbaar om meerjarig projecten uit te voeren op het gebied van duurzaamheid. Deze projecten kunnen gefinancierd worden uit de SLOK-gelden. Onderstaand wordt een uitgewerkt overzicht gegeven van de uitgaven en budgetten voor de komende 4 jaren. Uitgaven totaal RWB- EnergieAgenda Woudrichem stimulering totaal Budgetten totaal begroting gemeente product duurzaamheid SLOK-budget totaal Voor het totale budget zoals genoemd, zullen projecten worden verbreed of investeringen gedaan. In voorkomende gevallen zal uw raad hieromtrent worden geconsulteerd. raadsvoorstel nr pagina 3/4

109 VOORSTEL AAN DE RAAD 5. Aanpak In het programma van de RWB staan meerdere concrete acties om bij te dragen aan de realisatie van de doelstellingen. Bij deze acties wordt ook nadruk gelegd op duurzame ontwikkeling van de eigen organisatie en de voorbeeldrol van de gemeente. Belangrijkste speerpunten zijn: Duurzame ontwikkeling gemeentelijke organisatie; Vergroten van de productie van duurzame energie in de gemeente; Stimuleren van energiebesparing en duurzame energietoepassingen bij particulieren en verenigingen/instellingen; Communicatie. Overigens is de EnergieAgenda een dynamisch document; het document zal worden aangepast aan de ontwikkelingen die zich voor kunnen doen. 6. Communicatie Meerdere van de voorgestelde acties zijn gericht op bedrijven en inwoners. Met hen zal gecommuniceerd worden in doelgroepen of in het algemeen. 7. Regionale en lokale aspecten Acties in RWB-verband worden in meerdere gemeenten uitgevoerd. Door het collectief aan te besteden en uit te voeren wordt duidelijk een schaalgroottevoordeel behaald. 8. Besluit Wij stellen u voor het bijgevoegde raadsbesluit vast te stellen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem, de secretaris, de burgemeester, A.G. Dolislager A. Noordergraaf raadsvoorstel nr pagina 4/4

110 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2014, aangaande de EnergieAgenda Woudrichem 2018 gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014, b e s l u i t : 1. in te stemmen met deaangegeven projecten in het kader van EnergieAgenda Woudrichem -2018; 2. het restant SLOK-gelden in te zetten voor de aangegeven projecten; 3. jaarlijkse budgetten voor duurzaamheid en duurzame energie tot en met 2018 vast te leggen en te bestemmen voor de EnergieAgenda Woudrichem Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december 2014 de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr pagina 1/1

111 EnergieAgenda West-Brabant West Datum: 19 november 2012 Behandeld in: CADO 13 november 2012 Vastgesteld op: Bestuurscommissie 5 december 2012 Tekst: Het Energiebureau/RWB Layout: RWB/Duurzaamheid

112 Inhoudsopgave 1 Inleiding Het beleidskader De regionale visie in cijfers De EnergieAgenda Organisatie Overkoepelende werkzaamheden Projecten Duurzame gebouwde omgeving (GO-projecten) Duurzame energieproductie (DE-projecten) Duurzame bedrijven (BD-projecten) Duurzame mobiliteit (MO-projecten)... 6

113 1 Inleiding 1.1 Het beleidskader Op 31 oktober 2007 hebben de portefeuillehouders van 18 West-Brabantse gemeenten en de Zeeuwse gemeente Tholen de Verklaring van Dussen ondertekend. Met de ondertekening van deze verklaring hebben de gemeenten vastgelegd dat zij gezamenlijk zullen bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen van het Rijk. Deze doelen zijn: jaarlijks 2% energiebesparing tot 2020; 20% duurzame energie in 2020; 30% minder CO2-uitstoot in 2020 (ten opzichte van 1990). De doelstellingen uit de Verklaring van Dussen zijn verder uitgewerkt in de Regionale Visie Duurzame Energie die in 2010 voor West-Brabant is vastgesteld. Bij het opstellen van de visie zijn, naast de doelstellingen uit de verklaring, de volgende uitgangspunten gehanteerd: Landelijke ontwikkelingen zoals windenergie op zee zijn naar rato van het energieverbruik verrekend in de regionale doelstelling. De behoefte aan duurzame energie zal na 2020 toenemen. Energiebesparing heeft hoge prioriteit (trias energetica). Binnen de beschikbare opties heeft windenergie naar verhouding van het potentieel relatief de laagste ambitie. Rekening houdend met deze uitgangspunten is op basis van een eerste inventarisatie gebleken dat in de regio West-Brabant voldoende potentieel is om de doelstellingen te realiseren. Besloten is om vooral in te zetten op een mix van bio-energie, windenergie en gebouwgebonden opties, aangevuld met extra energiebesparing. 1.2 De regionale visie in cijfers Bij de voorbereiding van de Regionale Visie is het totale energiegebruik in West-Brabant in beeld gebracht (toetsjaar 2009). Het ging destijds om 78 PJ (1 Petajoule = 1 miljoen GJ), als volgt verdeeld over de verschillende energiegebruikers: Fig. 1 Regionaal energiegebruik per sector (Bron: Visie op duurzame energie West-Brabant) EnergieAgenda West-Brabant 1

114 Van deze benodigde hoeveelheid energie werd bij de vaststelling van de visie ca. 4,16% duurzaam opgewekt (3,2 PJ). Rekening houdend met aspecten als economische groei, jaarlijkse energiebesparing en rendementsverbetering van centrales is ingeschat dat de regionale energiebehoefte in 2020 ca. 72,5 PJ zal bedragen. Conform de afspraken moet 20% van deze energie duurzaam worden opgewekt. Voor een deel wordt dit gerealiseerd vanuit de nationale opgave windenergieparken op zee. Het gaat dan omgerekend om een bijdrage van 5% (3,6 PJ). Rekening houdend met deze nationale opgave is de regionale taakstellingen voor 2020: Bio-energie: 3,4 PJ; Windenergie: 2,8 PJ; Gebouwgebonden opties: 1,4 PJ. Alle gemeenten leveren hun aandeel in het realiseren van deze regionale taakstelling. PJ % duurzame energiedoelstelling , U it v o e r in g s p la n n e n 3,41 2,76 1,46 Landelijk aandeel Wind op Zee Doel bio-energie Doel windenergie Doel GGO 2 3,23 Gerealiseerd tot en met Figuur 1: De vastgestelde regionale visie op duurzame energie om aan de 20% doelstelling te voldoen Bovenstaande figuur visualiseert de regionale visie op duurzame energie. Het donkerblauwe vlak is de hoeveelheid gerealiseerde duurzame energie tot en met 2010, ten tijde van de inventarisatie (nulmeting). Hierin zijn alle opties zoals wind- en bio-energie tot dat moment opgenomen. Daarboven zijn de (sub)doelen voor bio-energie, windenergie en gebouwgebonden opties (GGO) weergegeven voor Dit zijn voor wat betreft duurzame energie de taakstellingen voor de Energieagenda West-Brabant. Door middel van uitvoeringsplannen moeten we die taakstelling invullen. Het bovenste grijze vlak vertegenwoordigt de landelijke doelstelling voor windenergie op zee (vertaald naar de regio op basis van energievraag) ten tijde van de vaststelling van de regionale visie, goed voor 5% van het energieverbruik. EnergieAgenda West-Brabant 2

115 1.3 De EnergieAgenda De bestuurscommissie Duurzaamheid heeft aangegeven tot één gezamenlijk uitvoeringsprogramma te komen voor het realiseren van de visie op duurzame energie. De voorliggende EnergieAgenda is hiervan het resultaat. Het Energiebureau uit Eindhoven heeft de regio hierbij ondersteund. Totstandkoming De EnergieAgenda is als volgt tot stand gekomen: Het Energiebureau heeft samen met RWB een groslijst met projecten gemaakt. Deze projecten komen deels voort uit al bestaande projecten die voortgezet kunnen worden (al dan niet in aangepaste vorm) en nieuw projecten. De projecten zijn via een enquête voorgelegd aan de deelnemende gemeenten, waarbij is gevraagd naar de relevantie van projecten voor de betreffende gemeenten en de bereidheid om een bijdrage te leveren aan de projecten. Op basis van de resultaten van de enquête, zijn projecten ingedeeld in 3 categorieën: - Projecten met veel draagvlak die zeker door moeten gaan; - Projecten met weinig draagvlak die vooralsnog zeker niet doorgaan; - Projecten waarover de meningen verschillen. De projecten uit de laatst genoemde categorie zijn besproken tijdens een werksessie met vertegenwoordigers van de deelnemende gemeenten. Dit heeft geleidt tot de projectenlijst die bij deze EnergieAgenda hoort. De EnergieAgenda is geen statisch document: a. Projecten die op dit moment nog geen prioriteit hebben (met name projecten die een bijdrage leveren aan de bio-energie), kunnen over enige tijd toch nodig zijn om de regionale doelstellingen te bereiken. Het gaat om de volgende projecten: - Openbare verlichting (Kennisoverdracht) - Openbare verlichting (Beleidsplannen tot overschakelen naar duurzame OV) - Vergisting van VGI-stromen - Duurzaam en CO2neutraal inkopen - Inspiratieavond over Duurzaamheid / Duurzaamheidstop - Gebruik van restwarmte - Energieteelt op gemeentegronden - Biomassa: mestvergisting in de regio - Duurzaamheid begint bij... de jeugd b. Een aantal projecten is een voortzetting van een reeds lopend SLoK-project. Naar aanleiding van de evaluatie van SLoK in het eerste kwartaal 2013 kunnen er nog wijzigingen in de invulling van het project komen. c. Er kunnen zich in de loop van de tijd nieuwe projecten aandienen. De EnergieAgenda zal daarom periodiek tegen het licht worden gehouden om na te gaan of projecten moeten worden bijgesteld of toegevoegd. Projecten voor het realiseren van de doelstelling voor wind maken geen deel uit van de energieagenda. Hier is een eigenstandig traject voor in gang gezet. EnergieAgenda West-Brabant 3

116 2 Organisatie 2.1 Overkoepelende werkzaamheden De coördinatie van de energiesamenwerking is een taak van de medewerkers van de Regio West- Brabant. Om de samenwerking te stroomlijnen en de resultaten van de inspanningen te meten, worden in elk geval de volgende werkzaamheden uitgevoerd: Afstemming met alle samenwerkingspartners (periodiek overleg); Afstemming met andere overheden; Monitoring van de resultaten; Communicatie; Ondersteunen bij die activiteiten die vanwege de gezamenlijkheid meerwaarde hebben; Elkaar vasthouden bij en aansporen tot het behalen van de gezamenlijk afgesproken energievisie. Voor het uitvoeren van de EnergieAgenda is in uur beschikbaar. Hiervan wordt 1400 ingezet om de projecten te coördineren. De overige 500 uur wordt ingezet voor monitoring en afstemming. Monitoring Monitoring is een essentieel onderdeel van de beleidscyclus. Door de stand van zaken ten aanzien van (duurzame) energie in beeld te brengen, kan het effect van de uitgevoerde projecten worden bepaald. Op basis daarvan kan worden besloten om de uitvoering bij te stellen en bijvoorbeeld nieuwe projecten op te starten. De monitoring met de Klimaatmonitor zal de komende jaren worden voortgezet. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de realisatie van regionale afspraken maar ook naar de lokale doorvertaling hiervan. Communicatie Er is momenteel sprake van een lichte stijging van het maatschappelijk draagvlak voor duurzame energie. Communicatie kan bijdragen aan een verdere verhoging van dit draagvlak. Dat vergt dat er in ruime mate gecommuniceerd wordt over de voordelen van energiebesparing en duurzame energie. Communicatie en voorlichting zijn daarom relevant voor alle onderdelen in deze EnergieAgenda. De aanpak richt zich hierbij met name op: Bio-energie en windenergie; Gebouwgebonden opties. De communicatie over bio-energie en windenergie kent twee invalshoeken. Aan de ene kant is het zaak om duurzame energie in een positief daglicht te zetten wat bijdraagt aan een breed maatschappelijk draagvlak. Hiervoor kan een strategie worden gekozen die is gericht op de massa en op herhaling. Daarnaast is een projectgerichte aanpak van belang, waarbij de communicatie zich vooral richt op de partijen die de realisatie kunnen blokkeren of mogelijk kunnen maken. Een analyse van het krachtenveld brengt in kaart welke partijen specifiek belangrijk zijn voor slagen van een project en welke positie zij innemen. De communicatie over gebouwgebonden opties kan zich richten op bewoners, maar ook op de bouwwereld. Bij beide doelgroepen bestaat een zekere gelatenheid als het gaat om energieverbruik. Met dit in het achterhoofd is het zaak om de bouw- en installatiebranche te laten beseffen dat ze geld laat liggen als ze niet meegaat met energiebesparende concepten. Daarnaast is het van belang om de communicatie richting bewoners te intensiveren. Daarvoor zijn in de EnergieAgenda meerdere projecten geformuleerd. EnergieAgenda West-Brabant 4

117 2.2 Inzet van gemeenten Elk project zal worden opgepakt door een projectteam, samengesteld uit gemeentelijke medewerkers. Feitelijk is dit een voortzetting van de huidige werkwijze, waarin gemeenten al inzet leveren aan werkgroepen. In het eerste kwartaal van 2013 zal er een gezamenlijke bijeenkomst worden georganiseerd (zie ook werkprogramma 2013), waarin afspraken gemaakt gaan worden over de samenstelling van de projectteams, de planning en de financiën van de projecten. EnergieAgenda West-Brabant 5

118 3 Projecten 3.1 Duurzame gebouwde omgeving (GO-projecten) De gebouwde omgeving is voor 40% verantwoordelijk voor ons energieverbruik. Daar is dus veel winst te behalen, maar tegelijk blijft het echt realiseren van besparen een moeilijk punt. De projecten binnen dit thema zetten in op energiebesparing bij bestaande woningen, beleidsuitgangspunten voor nieuwbouw en energiebesparing in de eigen gemeentelijke gebouwen. De projecten binnen dit thema leveren een bijdrage aan het realiseren van: De regionale besparingsdoelstelling van GJ (extra besparing t.b.v. doelstelling 2% energiebesparing per jaar) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (zonneboilers) (1 GJ overeenkomt met ongeveer 35 m3 gas of 278 kwh) 3.2 Duurzame energieproductie (DE-projecten) Door de productie van duurzame energie wordt de behoefte aan energie uit fossiele brandstoffen verkleind en neemt de afhankelijkheid hiervan dus af. De overheid heeft tot nu toe een grote rol gespeeld bij duurzame energieproductie. Burgers, bedrijven en organisaties willen in toenemende mate zelf duurzame energie opwekken. De projecten binnen dit thema zetten in op een toename van energie van de zon, biomassa en bodem en op het ondersteunen van de lokale intitiatieven. De projecten binnen dit thema leveren een bijdrage aan het realiseren van: De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassing zon PV energieneutrale nieuwbouw) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassing zonneboilers energieneutrale nieuwbouw) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassen van zon PV bestaande woningen) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassen zon PV i.h.k.v. labelverbetering) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassing zon PV bij bedrijven) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassen warmtepompen bij woningen) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassen warmtepompen bij utiliteitsgebouwen) De regionale besparingsdoelstelling van GJ (optimalisatie van verwerking gemeentelijk groenafval) (1 GJ overeenkomt met ongeveer 35 m3 gas of 278 kwh) 3.3 Duurzame bedrijven (BD-projecten) Economische ontwikkeling en duurzaamheid versterken elkaar. Een economie die minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen staat nu en in de toekomst op voorsprong. Bedrijven zien deze noodzaak ook in toenemende mate; overheid en bedrijfsleven kunnen door samen te werken het transitietempo versnellen. De projecten binnen dit thema zetten in op energiebepasparing en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De projecten binnen dit thema leveren een bijdrage aan het realiseren van: De regionale besparingsdoelstelling van GJ (toepassen warmtepompen bij utiliteitsgebouwen) 3.4 Duurzame mobiliteit (MO-projecten) Mobiliteit zorgt voor circa 20% van de totale CO2-uitstoot. Daarnaast heeft verkeer gevolgen voor de leefbaarheid (geluid en luchtkwaliteit) en maakt toenemende autocongestie stedelijke gebieden minder bereikbaar. Een transitie naar duurzame mobiliteit is dus hard nodig. De projecten binnen dit thema zetten in op het stimuleren van duurzaam vervoer bij bedrijven en bij de eigen gemeentelijke organisatie. EnergieAgenda West-Brabant 6

119 GO-01 Actieve informatieoverdracht energie en dubo bewoners: campagne Energiebewust, thuis besparen Thema/subthema Gebouwgebonden opties / bestaande woningen en gedragsverandering Korte samenvatting 'Energie Bewust, thuis besparen' is een publiekscampagne die wordt uitgevoerd in samenwerking met regionale en lokale partners die actief zijn op het gebied van energie en besparing. De centrale boodschap van de publiekscampagne is dat iedereen energie kan besparen in en rond de eigen woning. Thuis bewuster omgaan met energie is het startpunt van verandering. Vermindering van energieverbruik heeft tot gevolg dat er minder CO 2 wordt uitgestoten, wat een positief effect heeft op milieu, natuur en leefomgeving. Bovendien verlaagt het de energierekening. In 2011 is al met de uitvoering gestart in enkele gemeenten. De aanpak (of een soortgelijke aanpak) zal ook in de andere gemeenten toegepast worden. Doel Het doel van het project is energiebesparing in en rond bij in totaal woningen. Uitgangspunt is 10% energiebesparing op gas en elektriciteit. Resultaat Een publiekscampagne waarbij burgers zo veel mogelijk op wijkniveau worden benaderd, via diverse kanalen. Zichtbaarheid De publiekscampagne is erg zichtbaar, met name door de energiemarkten die georganiseerd worden. Meerwaarde van regionale aanpak De aanpak is al volledig uitgewerkt en kan gemakkelijk worden uitgerold in andere gemeenten. Aanpak De campagne wordt georganiseerd volgens het arrangementsmodel: vanuit vier verschillende invalshoeken (aanbieders, vernieuwers, bestuurlijke partijen en eindgebruikers) worden organisaties/instellingen betrokken bij dit project. Zij vormen gezamenlijk een zogenaamd arrangement dat zich richt op het behalen van de doelstelling. Alle betrokken partijen leveren vanuit de eigen invalshoek een bijdrage om het geheel te laten slagen. Door de aanwezigheid van organisaties vanuit vier invalshoeken, worden de wijk- en dorpsacties breed gedragen en zijn deze in de lokale maatschappij ingebed. Organisaties die betrokken worden zijn o.a. lokale woningstichtingen, dorpsraden, wijkcommissies en basisscholen. De campagne zoomt per gemeente in op een wijk of dorp en omvat diverse activiteiten, waarbij op een actieve manier bewustwording en informatievoorziening centraal staan. Binnen de wijk of het dorp worden bewoners, scholieren en bedrijven gemobiliseerd en met elkaar in contact gebracht tijdens een energiemarkt. Betrokken externe partijen Lokale woningstichtingen, dorpsraden, wijkcommissies, basisscholen, lokale aanbieders, lokale initiatieven EnergieAgenda West-Brabant 7

120 Samenstelling werkgroep Nader te bepalen Globale urenraming per gemeente Globale urenraming per gemeente per wijk: uur (alleen afstemming) Globale kostenraming per gemeente Globale kostenraming per wijkactie: Bijdrage aan ambities Energievisie Met het project wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de regionale besparingsdoelstelling van GJ (onderdeel van de doelstelling voor gebouwgebonden opties). Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Dit is een al lopend project vanuit SLoK. Aan de hand van de evaluatie van de SLoK-projecten in het eerste kwartaal van 2013 kan de definitieve invulling van het project worden aangepast. EnergieAgenda West-Brabant 8

121 GO-02 Actieve informatieoverdracht energie en dubo bewoners: Energiebesparing loont! Thema/subthema Gebouwgebonden opties / bestaande woningen Korte samenvatting Het project richt zich op het ondersteunen van woningeigenaren bij het treffen van maatregelen in de eigen woning. Op grond van de daadwerkelijke situatie wordt bepaald welke maatregelen voor een woningeigenaar het meest interessant zijn (adviezen op maat). Het kan bijvoorbeeld gaan om advies over de aanschaf en het gebruik van apparatuur en de verbetering van de schil van de woning. De woningeigenaren krijgen ook een advies over eventuele subsidies. Het advies wordt in principe verzorgd door vrijwillige energieambassadeurs, die een geschikte (technische) achtergrond hebben. De energieambassadeurs krijgen een aanvullende cursus. Het advies op maat kan via internet worden aangevraagd. Er kan ook een gecerticifeerde EPA-adviseur worden ingezet. Doel Het doel van het project is energiebesparing in en rond woningen (woningverbetering tot label B bij tenminste 1% van de woningen per jaar). Resultaat Het resultaat is een concreet advies op maat voor minimaal woningeigenaren dat leidt tot energiebesparingsmaatregelen bij ten minste de helft daarvan. Zichtbaarheid Het advies op maat is voor de betrokken woningeigenaren een tastbaar en praktisch product. Meerwaarde van regionale aanpak Kwantumkorting voor uitbrengen adviezen Gezamenlijk benaderen en begeleiden van installateurs: eventueel kwantumkorting voor het uitvoeren van maatregelen Gezamenlijk gebruik van communicatiemateriaal De website hoeft maar 1 x opgezet te worden (is al operationeel) Energieambassadeurs kunnen in meerdere gemeenten worden ingezet Aanpak Er is al een website, die zonder kosten operationeel kan worden gemaakt voor alle gemeenten. De projectstappen die vervolgens doorlopen moeten worden, zijn: Extra ambassadeurs werven en opleiden Afspraken maken met Avans Hogeschool over de inzet van studenten Communicatie over de website verzorgen (aansluitend op andere communicatieprojecten). Bewoners moeten verleid worden om aan de actie mee te doen. Aanvragers en ambassadeurs aan elkaar koppelen Resultaten registreren en periodiek evalueren Betrokken externe partijen Installateurs, adviseurs, Avans Hogeschool Samenstelling werkgroep Nader in te vullen EnergieAgenda West-Brabant 9

122 Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: 15 uur Urenraming per gemeente (communicatie e.d.): 20 uur Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per deelnemende gemeente: ca (inclusief 1 trainingsronde voor nieuwe ambassadeurs) Bijdrage aan ambities Energievisie Met het project wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de regionale besparingsdoelstelling van GJ (onderdeel van de doelstelling voor gebouwgebonden opties). Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Dit is een combinatie van twee al lopende projecten vanuit SLoK. Aan de hand van de evaluatie van de SLoK-projecten in het eerste kwartaal van 2013 kan de definitieve invulling van het project worden aangepast. EnergieAgenda West-Brabant 10

123 GO-03 Duurzaam bouwen West Brabant Thema/subthema Gebouwgebonden opties Korte samenvatting In de regio West Brabant zijn beleidsafspraken ten aanzien van duurzaam bouwen opgesteld die voor een deel van de regio zijn vastgelegd in een beleidsplan en voor een deel van de regio zijn uitgewerkt in afspraken met bouwpartijen (convenant Duurzaam Bouwen). Het gaat hierbij niet alleen om de energieprestatie van woningen, maar ook om andere duurzaamheidsaspecten zoals materiaalgebruik en toekomstwaarde. In het kader van het project wordt nagegaan of het zinvol en mogelijk is om de beleiduitgangspunten en afspraken beter op elkaar af te stemmen en zo nodig verder uit te werken, rekening houdend met de resultaten van eerder uitgevoerde SLOK-projecten. De uitvoering van alle gemaakte afspraken en de bewaking daarvan vormt onderdeel van het project. Doel Het doel van het project is gezamenlijk met bouwpartijen werken aan een duurzamere woningvoorraad, door zowel woningverbetering (bestaande bouw) als duurzame nieuwbouw. Ook zal er meer eenheid gebracht worden in aanpak en uitvoering. Resultaat Uniform (regionaal) beleid ten aanzien van duurzaam bouwen: materiaalgebruik, gezondheid en binnenmilieu, energie, water, gebruikswaarde en toekomstwaarde op basis van GPR Woningverbetering (bv. tenminste label B bij ingrijpende renovaties) Inzicht in de naleving van beleidsuitgangspunten en afspraken Zichtbaarheid Projecten die, rekening houdend met de beleidsafspraken en het bestaande convenant, duurzaam worden opgeleverd, zijn heel zichtbaar. Communicatie is in dit geval wel een belangrijk aspect. Meerwaarde van regionale aanpak Uniforme aanpak geeft duidelijkheid voor marktpartijen Uitwisselen kennis en ervaring Aanpak De aanpak bestaat uit de volgende stappen: Inventariseren bestaande beleidsuitgangspunten en afspraken Inventariseren resultaten lopende projecten Voorbereiden mogelijke uniformering Organiseren regionaal symposium met alle betrokken partijen in de bouw Vastleggen van afspraken/beleidsuitgangspunten (GPR) Periodiek regionaal voortgangsoverleg met vertegenwoordigers bouwpartijen (bv. Overlegtafel Bouwen) Betrokken externe partijen Bouwpartijen zoals woningcorporaties, projectontwikkelaars e.d. Samenstelling werkgroep Nader te bepalen EnergieAgenda West-Brabant 11

124 Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca uur Urenraming per deelnemende gemeente: ca. 20 uur Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per deelnemende gemeente: ca (externe begeleiding, bijdrage symposium en abonnement GPR) Bijdrage aan ambities Energievisie Met het project wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de regionale doelstelling voor gebouwgebonden opties van 1,4 PJ. Andere effecten Extra aandachtspunten Woningcorporaties en projectontwikkelaars maken idealiter deel uit van de projectgroep, aangezien zij aan zet zijn om de doelstellingen te realiseren. EnergieAgenda West-Brabant 12

125 GO-04 Financieringsconstructies (woningbouw) Thema/subthema Gebouwgebonden opties Korte samenvatting In samenwerking met financieringsorganisaties worden mogelijke constructies bekeken en wordt zo mogelijk een regionaal startkrediet opgebouwd (bijvoorbeeld een duurzaamheidslening op regionale schaal). Doel Het creëren van een fonds of een financieringsconstructie van waaruit leningen kunnen worden verstrekt voor energiebesparende en -opwekkende technieken. Dit fonds is toegankelijk voor burgers. Doelgroep Woningeigenaren Resultaat Instellen van laagdrempelige financiële constructie voor verbetering van de energetische kwaliteit van de woningvoorraad. Dit moet resulteren in het toepassen van energie besparende maatregelen door particuliere woningeigenaren. Zichtbaarheid Wanneer eigenaar-bewoners hun huizen energiezuinig hebben gemaakt, kan dit zichtbaar worden gemaakt in lokale media. Meerwaarde van regionale aanpak Meer stabiliteit in een groter fonds. Bij een gezamenlijke uitvoer minder administratieve lasten per individuele gemeente. Aanpak Opstellen plan van aanpak waarin financieringsconstructies worden uitgewerkt. Bovendien worden financieringsorganisaties geprikkeld om te participeren. Via een storting van geld in een fonds kan een startkrediet worden opgebouwd. Een andere optie is het opzetten van leaseconstructies met externe partijen voor energiebesparende / duurzame energie maatregelen. Stap 1 hierbij is de juiste financieringsconstructie op te zetten met de juiste beheersautoriteiten. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar het reeds bestaande Essent Bespaarplan. Bovendien wordt bijvoorbeeld gekeken of gemeenten reeds zijn aangesloten bij SVN of dat wellicht banken bereid zijn een aanbieding te doen voor een provinciale regeling. Door collectieve communicatie worden burgers en non profit organisaties hiervan op de hoogte gesteld. Burgers en non profit organisaties kunnen bijvoorbeeld met een laagrentende lening, geld lenen voor duurzame energie-installaties en energiebesparende maatregelen. Door het terugbetalen van dit fonds wordt het leenkrediet weer aangevuld. Met hulp van een communicatiecampagne over dit fonds en gekoppeld aan de energielabels en de Energiebesparingsverkenner worden woningbezitters bewust gemaakt van de mogelijkheden. De uit te werken financiële constructies worden gekoppeld aan het Essent Bespaarplan en de vigerende Rijkssubsidies. Stappen: - Opstellen plan van aanpak m.b.t. financieringsconstructies. - Bepalen juiste beheersautoriteit - Startkrediet opbouwen en/of externe partijen betrekken in de opzet. EnergieAgenda West-Brabant 13

126 - Communicatie naar burgers. - Opzetten van een beheersautoriteit. - Beheren/continuïteit fonds / constructie Betrokken externe partijen SVN, financiële instellingen Samenstelling werkgroep Werkendam (zeer belangrijk en wil participeren) Moerdijk (idem) Breda (idem) Globale urenraming per gemeente Beheer fonds: Per gemeente: 50 uur per jaar. Coördinatie: 75 uur. Globale kostenraming per gemeente Opzetten voorzet fonds / constructies: ,- Exclusief vullen fonds (naar schatting per gemeente: ) Bijdrage aan ambities Energievisie Met het project wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de regionale doelstelling voor gebouwgebonden opties van 1,4 PJ. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten EnergieAgenda West-Brabant 14

127 GO-05 Praktijkcontroles EPC/GPR Thema/subthema Gebouwgebonden opties Korte samenvatting Dit project heeft betrekking op de naleving van prestatie-eisen (EPC/GPR e.d.) in de bouw. De uitvoering richt zich op twee pijlers: Het vergroten van de kennis en ervaring bij toezichthouders (voor zover nog nodig) Het vergroten van het inzicht in de vastgelegde prestaties en de naleving hiervan in de praktijk. Bij voldoende animo zal een training worden georganiseerd voor medewerkers van gemeenten (een dergelijke training heeft al een keer plaatsgevonden). Daarnaast zal op basis van steekproeven worden onderzocht in hoeverre de prestatie-eisen en afspraken in de regio daadwerkelijk worden nageleefd. De gemeentelijke medewerkers kunnen bij de steekproef aanwezig zijn om hiervan te leren. Over de geconstateerde verbeterpunten wordt gecommuniceerd met de gemeenten (met name de bestuurders) en met regionale bouwbedrijven. Doel De naleving van prestatie-eisen in de bouw wordt verbeterd. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een controlepercentage van 70% bij de nieuwbouwwoningen. Resultaat Goed getrainde gemeentelijke medewerkers met voldoende capaciteit Inzicht in de vastgelegde prestatie-eisen (voor zover ze verder gaan dan de wettelijke eisen) Inzicht in de naleving van de prestatie-eisen Draagvlak bij bestuurders voor naleving van de prestatie-eisen Zichtbaarheid Het project levert wellicht niet meteen een zichtbaar resultaat op. Over de resultaten van het project (met name de naleving in de praktijk en de consequenties voor woningeigenaren) zal wel gecommuniceerd worden. Meerwaarde van regionale aanpak Kwantumkorting bij organiseren van training Bredere steekproef Meer draagvlak bij bestuurders Aanpak Het project start met het peilen van de behoefte aan een aanvullende training voor gemeentelijke medewerkers en het inventariseren van projecten die wellicht in aanmerking komen voor een steekproef. Ook wordt in beeld gebracht welke eisen/afspraken de regiogemeenten hanteren, voor zover dit verder gaat dan de wettelijke eisen. Afhankelijk van de behoefte van de gemeenten worden 1 of 2 trainingen georganiseerd. Parallel hieraan wordt een steekproef uitgevoerd bij ca. 10 projecten in de regio. De resultaten van de steekproef worden samengevat in een rapportage waarin een link wordt gelegd met projecten elders in het land. De resultaten worden gepresenteerd aan de bestuurders van de deelnemende gemeenten (draagvlak, bepalen prioriteit) en aan de bouwbedrijven die regionaal actief zijn. Projectstappen: Behoeftepeiling training: eventuele organisatie van 1 2 trainingen Inventariseren bouwprojecten Inventariseren prestatie-eisen en -afspraken Uitvoeren steekproef incl. rapportage EnergieAgenda West-Brabant 15

128 Presentatie resultaten (zo mogelijk besluitvorming over prioriteitstelling of mogelijk vervolg van het project) Evaluatie Betrokken externe partijen Bouwpartijen die actief zijn in de regio Samenstelling werkgroep Nader te bepalen Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: 8 uur per gemeente Urenraming deelnemers training: 16 uur per cursist Urenraming overig (aanleveren info): 2 uur per gemeente Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per cursist: 400 (te financieren vanuit opleidingsbudgetten) Overige kosten per gemeente: ca Bijdrage aan ambities Energievisie Met het project wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de regionale doelstelling voor gebouwgebonden opties van 1,4 PJ. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Dit is een al lopend project vanuit SLoK. Aan de hand van de evaluatie van de SLoK-projecten in het eerste kwartaal van 2013 kan de definitieve invulling van het project worden aangepast. Het uitvoeren van steekproeven in de regio zou wellicht een continu karakter kunnen krijgen (oprichten controlefaciliteit). Bij de evaluatie moet blijken of hier belangstelling voor is. EnergieAgenda West-Brabant 16

129 GO-06 Energiebeheer inclusief benchmark Thema/subthema Gebouwgebonden opties/gemeenten Korte samenvatting Door scholing van de gebouwbeheerders gaan gemeenten besparen in hun gebouwexploitatie. Gebouwbeheerders kunnen worden gefaciliteerd bij bijvoorbeeld hun meerjarenonderhoudsplan. Doel In gemeentelijke gebouwen wordt 10 tot 30% bespaard op het energieverbuik. Resultaat - Uitgevoerde EPA-U s worden in de meerjaren onderhoudprogramma s verwerkt - De gebouwbeheerders hebben kennis van de zwakke plekken in elk gebouw - Exploitatielasten van gemeentelijke gebouwen nemen af. Er worden besparingen gerealiseerd (2% per jaar) - Overzicht van de prestaties door uitvoeren van een monitoring Zichtbaarheid De voorbeeldfunctie staat op de voorgrond. Meerwaarde van regionale aanpak Er vindt een regionale aanschaf van een onderhoudsprogramma plaats, dit zorgt er naast kostenefficiëntie voor dat de gebouwbeheerders over dezelfde informatie beschikken en daardoor makkelijker kennis kunnen uitwisselen. Aanpak De gebouwenbeheerders worden opgeleid om gebouwen duurzaam te onderhouden en gebruiken. De gebouwenbeheerders leren ook om hun kennis te vertalen naar een onderhoudsprogramma. In gemeenten waar deze rollen gescheiden zijn worden beide medewerkers opgeroepen deel te nemen aan de cursus. 1 dagdeel zal worden ingericht voor duurzaam gebouwbeheer, het andere dagdeel staat in het teken van de vertaling van de mogelijkheden naar onderhoud en onderhoudsplannen. De gebouwbeheerders worden mede verantwoordelijk gemaakt voor een deel van de kosten en te realiseren besparing (en krijgen daarvoor de noodzakelijke middelen en profiteren van de revenuen). Er zijn verschillende mogelijke cursussen met betrekking tot duurzaam gebouwbeheer. Allereerst dient het gewenste resultaat van de cursus vastgesteld te worden. Wanneer dit bekend is, dan kan er een keuzetraject in gang worden gezet. Nadat er een keuze is gemaakt uit de beschikbare cursussen worden de deelnemende gemeenten aangeschreven dat het project zal gaan aanvangen. Tijdens de cursus komt in ieder geval aan de orde: - bespreken van een concreet actueel project in één van de gemeenten; - bespreken van een onderhoudsbestek; - bespreken van een aantal maatregelen uit het Nationaal Pakket; Na afronding van de cursus gaan de gebouwbeheerders de opgedane kennis in de praktijk brengen en worden werkzaamheden en maatregelen opgenomen in de nodige werkwijzen. Na enkele maanden vindt een uitvoerige evaluatie plaats. Hierbij worden de gebouwbeheerders intensief betrokken. Stappen: EnergieAgenda West-Brabant 17

130 - Vaststellen doel cursus - Mogelijkheden cursus vergelijken en selectie cursus - Gemeenten aanschrijven, aanvang cursus en bepalen aantal cursisten, data vaststellen - Uitvoering cursus - Implementatie door gebouwgebruikers in onderhoudsprogramma s - Terugkoppeling na 1 en 2 jaar over de resultaten door de gebouwenbeheerders (agendering via het programmabureau RWB) Betrokken externe partijen Cursusaanbieder Samenstelling werkgroep Breda (Zeer belangrijk en wil participeren) Roosendaal (belangrijk en wil participeren) Etten-Leur (belangrijk en wil participeren) Globale urenraming per gemeente Prestatieafspraken met gebouwbeheerders: Per gemeente 20 uur. Cursus per deelnemer: 25 uur. Globale kostenraming per gemeente Externe kosten: cursus: 1.000,- (per cursist) Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draagt bij aan het realiseren van de regionale doelstelling voor gebouwgebonden opties van 1,4 PJ. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Dit is een al lopend project vanuit SLoK. Aan de hand van de evaluatie van de SLoK-projecten in het eerste kwartaal van 2013 kan de definitieve invulling van het project worden aangepast. Mogelijkheden bekijken om gelijk op te trekken met MKB-project EnergieAgenda West-Brabant 18

131 DE-01 Stimuleringsbeleid ZONPV Thema/subthema Gebouwgebonden opties/zon Korte samenvatting In het kader van het project wordt beleid vastgesteld en toegepast, dat gericht is op de volgende aspecten: 1. Gemeenten verkavelen zongericht; 2. Gemeenten passen zelf zonnecellen toe; 3. Voor overige gebouwen wordt de plaatsing van zonnecellen mogelijk gemaakt. Het beleid kan eventueel deel uitmaken van het regionale beleid Duurzaam Bouwen West-Brabant. Doel Het doel van het project is een toename van de hoeveel ZONPV in de regio, zowel bij woningen als bedrijven. Dit project is gericht op nieuwbouw. Doelstelling is 40 m2 op de helft van de nieuw te bouwen woningen tot 2020 te realiseren. Resultaat Uniform beleid voor het stimuleren van ZONPV gekoppeld aan het beleid voor duurzaam bouwen Zichtbaarheid De toename van het aantal zonnepanelen in de regio is zeer zichtbaar. Meerwaarde van regionale aanpak Uniforme afspraken geven duidelijkheid voor marktpartijen Inkoopvoordeel (zie ook project Collectieve Inkoop ZONPV) Aanpak De aanpak bestaat uit de volgende afspraken: Inventariseren bestaand beleid en standpunten per gemeente Voorbereiden conceptbeleid Bespreken concept met gemeenten Bestuurlijke besluitvorming (regionaal/lokaal) Communicatie Betrokken externe partijen Eventueel marktpartijen die actief zijn in de betreffende branche Samenstelling werkgroep Nader te bepalen Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca uur Urenraming deelnemende gemeenten: ca. 8 uur Globale kostenraming per gemeente Kostenraming deelnemende gemeenten: kosten voor implementatie in eigen gebouwen (pm.) EnergieAgenda West-Brabant 19

132 Bijdrage aan ambities Energievisie Het project levert een bijdrage aan de regionale doelstelling voor ZONPV. Deze bedraagt GJ ZONPV bij woningen en GJ ZONPV bij bedrijven. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Indien gewenst kan het project ook breder getrokken worden naar duurzaamheidseisen. Dan kunnen ook woningcorporaties en projectontwikkelaars, etc deel uitmaken van de projectgroep. EnergieAgenda West-Brabant 20

133 DE-02 Regionaal aanbod van zonne-energie Thema/subthema Gebouwgebonden opties Korte samenvatting In de regio wordt een collectief inkooptraject voor zonnepanelen georganiseerd, waar huishoudens (en eventueel bedrijven) op kunnen inschrijven Doel Het doel van het project is een toename van de hoeveel ZONPV in de regio, zowel bij woningen als bedrijven. Uitgangspunten zijn om bij: * 100 bedrijven 100 m2 te realiseren en * bij woningen 20 m2 per woning te realiseren en * bij woningen 10 m2 per woning te realiseren Resultaat Een collectief inkooptraject dat leidt tot meer ZONPV in de regio Zichtbaarheid De toename van het aantal zonnepanelen in de regio is zeer zichtbaar. Meerwaarde van regionale aanpak Inkoopvoordeel (kwantumkorting) Gezamenlijke communicatie Aanpak De aanpak bestaat uit de volgende projectstappen: Afbakenen project (alleen huishoudens of meer, alleen eigenaren of ook huurders) Voorbereiden uitvraag i.s.m. met eventuele intermediaire partijen zoals de Vereniging Eigen Huis,woningcorporaties Aanbestedingsprocedure externe partij Voorbereiden en uitvoeren communicatieplan i.s.m. intermediaire partijen Monitoring en evaluatie Betrokken externe partijen Marktpartijen die actief zijn in de betreffende branche, intermediaire partijen Samenstelling werkgroep Werkendam Breda Oosterhout Etten-Leur Inkoopbureau West-Brabant EnergieAgenda West-Brabant 21

134 Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca uur (eventueel deels uit te besteden aan een externe partij: voorbereiding aanbestedingsdocument e.d.) Urenraming per gemeente: ca. 40 uur Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per deelnemende gemeente: eventueel voor externe partij die de aanbesteding begeleid en voor communicatiekosten (ca per gemeente) Bijdrage aan ambities Energievisie Het project levert een bijdrage aan de regionale doelstelling voor ZONPV. Deze bedraagt GJ ZONPV bij woningen en GJ ZONPV bij bedrijven. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Bij het opstellen van het bestek dient rekening gehouden te worden met de lokale initiatieven die in een aantal gemeenten zijn opgestart. Beiden kunnen elkaar versterken. EnergieAgenda West-Brabant 22

135 DE-03 Stimuleren toepassen bodemenergie Thema/subthema Gebouwgebonden opties Korte samenvatting Voor medewerkers die contacten onderhouden met ontwikkelende partijen zoals projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties kan een kansenkaart bodemenergie worden opgesteld die betrekking heeft op de toepassing van bodemenergie (met name warmte-koude-opslag). In de kansenkaart wordt onder meer ingegaan op bodemgesteldheid (kansenkaart), juridische aspecten, relatie met bodembeleid en mogelijke toepasbaarheid (individuele systemen vs. collectieve systemen). De kansenkaart wordt gepresenteerd tijdens een informatiemiddag/workshop waarvoor eventueel ook vertegenwoordigers van bouwpartijen worden uitgenodigd. Zo mogelijk wordt de bijeenkomst gekoppeld aan het symposium Duurzaam Bouwen (zie Duurzaam Bouwen West-Brabant). Doel Het doel van het project is een toename van de toepassing van bodemenergie. Het gaat om de realisatie van een warmtepomp bij de helft van de nieuw te bouwen woningen tot 2020 en bij 101 utiliteitsgebouwen (vanaf m2). Resultaat Het resultaat is een kansenkaart en een informatiebijeenkomst voor medewerkers van gemeenten en eventueel vertegenwoordigers van bouwpartijen. Zichtbaarheid Het directe resultaat van het project is heel zichtbaar (kansenkaart en informatiebijeenkomst). Maar het gaat veel meer om het indirecte resultaat (toename toepassing bodemenergie). Middels communicatie over concrete projecten kan dit resultaat ook zichtbaar worden gemaakt. Meerwaarde van regionale aanpak Gezamenlijke ontwikkeling zorgt voor kostenbesparing Aanpak De aanpak bestaat uit de volgende projectstappen: Inventariseren bestaande kennis en ervaring (enquête, behoeftepeiling) Inventariseren ontbrekende kennis en ervaring Opstellen kansenkaart Organiseren bijeenkomst Betrokken externe partijen Ervaringsdeskundigen, provincie Samenstelling werkgroep Nader te bepalen Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca. 15 uur per gemeente Urenraming overige gemeenten: ca. 8 uur (deelname bijeenkomst, terugkoppeling intern) EnergieAgenda West-Brabant 23

136 Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per deelnemende gemeente: ca voor inhuur externe deskundigheid Bijdrage aan ambities Energievisie Het project levert een bijdrage aan de regionale doelstelling voor bodemenergie. Deze bedraagt GJ in utiliteitsbouw en GJ in de woningbouw Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Dit is een al lopend project vanuit SLoK. Aan de hand van de evaluatie van de SLoK-projecten in het eerste kwartaal van 2013 kan de definitieve invulling van het project worden aangepast. Afstemmen met al eerder ingezette trajecten op rijksniveau. EnergieAgenda West-Brabant 24

137 DE-04 Optimalisatie bedrijfsvoering groenstromen Thema/subthema Bio- energie Korte samenvatting In 2012 is een inventarisatie uitgevoerd naar de beschikbare groenstromen in de regio en de wijze waarop deze momenteel worden verwerkt. Een aantal gemeenten zal op basis van deze inventarisatie in 2014 gezamenlijk via een Europese aanbesteding een nieuw contract afsluiten voor de duurzame verwerking van deze groenstromen. Niet alle gemeenten in West Brabant doen hier aan mee. De gemeenten die niet meedoen, kunnen wel meeliften in het kennistraject en zodoende de inzameling en duurzame verwerking van groenafval in hun gemeente optimaliseren. Doel Het doel van het project is zoveel mogelijk vrijkomend groenafval op een duurzame manier verwerken. Resultaat Het project heeft tot resultaat: een betere bedrijfsvoering ten aanzien van de inzameling en de duurzame verwerking van groenafval. Zichtbaarheid Door over de resultaten van het project te communiceren, kan het resultaat zichtbaar worden gemaakt. Meerwaarde van regionale aanpak Meer aanbod van groenafval Een uniforme aanpak (al dan niet via een nieuw verwerkingscontract) Aanpak De aanpak bestaat uit de volgende projectstappen: Uitvoeren Europese aanbesteding (i.s.m. Inkoopbureau West-Brabant) Inventariseren aandachtspunten bedrijfsvoering (scannen van bestekken hoveniers/loonwerkers, toezicht op naleving gemaakte afspraken) Formuleren verbetervoorstellen Betrokken externe partijen Inzamelaars en verwerkers van groenafval, loonwerkers/hoveniers, Inkoopbureau West-Brabant Samenstelling werkgroep Werkendam Woudrichem Baarle-Nassau Inkoopbureau West-Brabant Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca. 40 uur (excl. uren/kosten Inkoopbureau) Urenraming gemeenten: uur EnergieAgenda West-Brabant 25

138 Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per deelnemende gemeente: ca (alleen voor gemeenten die deelnemen aan het aanbestedingstraject) Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draagt bij aan het realiseren van de regionale doelstelling voor bio-energie van 3,4 PJ. Andere effecten Extra aandachtspunten Relateren aan andere biomassaprojecten EnergieAgenda West-Brabant 26

139 DE-05 Lokale Duurzame Energie Initiatieven Thema/subthema Alle thema s m.u.v. Energiebesparing Korte samenvatting Steeds meer partijen (bewonerscollectieven, bedrijven e.d.) nemen het initiatief om op lokaal niveau duurzame energie op te wekken. De rol die de overheid hierbij speelt varieert van initiatiefnemer tot complete buitenstaander. Het voorliggende project richt zich op het stimuleren van duurzame initiatieven in de regio West-Brabant, waarbij vooral wordt ingezet op inventariseren, informeren, partijen bij elkaar brengen en faciliteren (inclusief afstemming met provincie en rijk). Een belangrijk onderdeel van het project is een minisymposium waar partijen elkaar informeren en samenwerking tot stand wordt gebracht. Doel Het doel van het project is een toename van het aantal succesvolle duurzame energie initiatieven in de regio West-Brabant. Resultaat Het resultaat bestaat uit: Inzicht in (mogelijke) initiatieven en de manier waarop deze gestimuleerd kunnen worden vanuit de overheid Zichtbaarheid Het resultaat van het project is niet direct zichtbaar, maar het project moet uiteindelijk wel leiden tot duidelijk zichtbare succesvolle initiatieven. Meerwaarde van regionale aanpak Een breder netwerk Meer uitwisseling van kennis en ervaring Aanpak Het project start met de organisatie van een minisymposium waarvoor zowel de gemeenten als (potentiële) initiatiefnemers worden uitgenodigd. Als sprekers zullen vertegenwoordigers van succesvolle initiatieven elders in het land worden benaderd. Tijdens het symposium wordt ingegaan op: Kansen voor duurzame energie initiatieven in de regio Mogelijke rol van de overheid Match-making Het vervolg van het project is afhankelijk van de uitkomsten van het symposium. In elk geval zal de regio alle duurzame energie initiatieven gaan inventariseren en monitoren. Vooralsnog wordt niet ingezet op het opzetten van een lokaal energiebedrijf door de overheid of het trekken aan initiatieven. Betrokken externe partijen (Potentiële) initiatiefnemers voor duurzame energie opwekking Samenstelling werkgroep Nader te bepalen EnergieAgenda West-Brabant 27

140 Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep (voorbereiding symposium): 16 uur Urenraming deelnemers symposium: 6 uur Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per deelnemende gemeente: 500 (voor symposium) Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draagt bij aan het realiseren van de totale duurzame energie doelstelling van West-Brabant zoals die in paragraaf 1.2 is geformuleerd. Andere effecten Extra aandachtspunten EnergieAgenda West-Brabant 28

141 DB-01 Quickscans en implementatie Energie voor MKB Thema/subthema Gebouwgebonden opties / energiebesparing Korte samenvatting Het project richt zich op het stimuleren van energiemaatregelen bij MKB-bedrijven. In samenwerking met partijen zoals MKB Nederland worden bedrijven geïnformeerd over technische, maar ook financiële en fiscale mogelijkheden van energiebesparing en energieopwekking. De nadruk bij de communicatie ligt op geld besparen, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar kleine aanpassingen in de bedrijfsvoering (het laaghangend fruit). Aan de bedrijven worden quickscans aangeboden (deels gefinancierd vanuit het project). Het gaat hierbij met name om een quickscan LICHT, een quickscan ZON-PV en/of een mobiliteitsscan. Aansluitend hierop kan advies worden gegeven t.a.v. mogelijke bedrijven die de implementatie van de maatregelen kunnen verzorgen (bedrijvenpool). Doel Het doel van het project is energiebesparing en de toepassing van duurzame energie bij MKBbedrijven. In West-Brabant zijn MKB-bedrijven (tot 250 medewerkers). Resultaat In het kader van het project worden korte informatiesessies voor bedrijven georganiseerd (per gemeente of cluster van gemeentes). Aansluitend hierop worden quickscans aangeboden en uitgevoerd. Zichtbaarheid De bedrijvensessies zijn zichtbaar en concreet. Ook de realisatie van energiemaatregelen zoals zonnepanelen is een zichtbare duurzame investering die voor andere bedrijven weer stimulerend werkt. Meerwaarde van regionale aanpak Kwantumkorting bij partijen die quickscans aanbieden 1 draaiboek voor de informatiesessies (inclusief de eenmalige ontwikkeling van informatiemateriaal) Aanpak In het kader van het project worden de volgende stappen doorlopen: Overleg met intermediaire partijen zoals MKB Nederland en Kamer van Koophandel Vaststellen aanbod quickscans (hoeveelheid, aanbesteding, bijdrage gemeente, eventuele andere financieringsmogelijkheden) Voorbereiden informatiesessies: locatie, data, presentaties, adressenlijsten, uitnodigingen, persbericht, informatiemap bedrijven (eventueel digitaal op USB-stick) e.d. Organisatie van 1 of meer informatiesessies per gemeente Aanbieden quick-scans Samenstellen bedrijvenpool voor uitvoering maatregelen Evaluatie Betrokken externe partijen MKB Nederland, Kamer van Koophandel, parkmanagement, ondernemersverenigingen, overige vertegenwoordigers bedrijfsleven EnergieAgenda West-Brabant 29

142 Samenstelling werkgroep Nader te bepalen Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca. 10 uur per gemeente (begeleiding externe partij) Urenraming overig: ca. 15 uur per gemeente (incl. deelname aan de informatiesessie) Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per gemeente: (uitgaande van 1 informatiesessie, excl. quickscans, begeleiding door externe partij) Kosten quickscans: bijdrage vanuit de gemeenten nader te bepalen Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draag bij aan het realiseren van de regionale doelstelling voor gebouwgebonden opties van 1,4 PJ. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten EnergieAgenda West-Brabant 30

143 DB-02 Duurzaam ondernemen Thema/subthema Overig / bedrijven Korte samenvatting Het project Zin in duurzaam ondernemen betreft het stimuleren van bedrijven in de regio Midden- en West-Brabant om duurzaam te ondernemen en de CO 2 uitstoot te reduceren. Doel MKB ondernemers besparen op grondstoffen (onder andere water) en energie. Resultaat Basisniveau: Inkoop van minimaal 40% groene energie door bedrijfsleven. 40% van de ingekochte energie is groen. Forse energiebesparing bij de bedrijven Zichtbaarheid Het resultaat kan zichtbaar gemaakt worden door keurmerken uit te delen Meerwaarde van regionale aanpak De meerwaarde bestaat uit: Kwantumkorting bij het aanbieden van de cursus Meer mogelijkheden voor het delen van kennis en ervaring Aanpak MKB bedrijven worden uitgenodigd om deel te nemen aan een cursus duurzaam ondernemen, waarbij ze direct tools in handen krijgen om dit duurzaam ondernemen structureel in de bedrijfsvoering door te voeren. De ondernemers leren werken met de Milieubarometer van Stichting Stimular. Deze techniek heeft zich in Zuid Holland, Zeeland en Brabant ruimschoots bewezen en levert bij zowel de gebruikers (MKB ondernemers) als gemeenten zeer positieve reacties op. Het is mogelijk om per regio soortgelijke bedrijven in een cluster te zetten, zoals alle grafische bedrijven. Deze bedrijven leren in de plenaire sessies van elkaar, en kunnen gegevens met elkaar vergelijken. In eerdere soortgelijke benchmarks ( was deze samenwerking een groot succes voor zowel bedrijven (economische en milieu) als gemeenten. Na het (subregionaal) bijeen brengen van ondernemers wordt een meerdaagse cursus duurzaam ondernemen gegeven. De ondernemers vullen de milieubarometer voor hun eigen bedrijf in en leren hiermee werken. Met dit monitoringsinstrument kunnen de ondernemers zelf forse besparingen realiseren en krijgen ze inzicht in de belangrijkste speerpunten gerelateerd aan kosten en/of milieudruk binnen hun bedrijf. Deelnemende gemeenten spreken af dat gebruik van de milieubarometer wordt gezien als de verplichtingen die er zijn in het kader van de verruimde reikwijdte. Hiermee vervalt een gedeelte van de toch al lastige handhaving op het gebied van energie en wordt een traject van stimuleren in plaats van reguleren ingestoken. Projectstappen: - Plenaire bijeenkomst Milieubarometer voor deelnemende gemeente - Keuze voor benchmark soortgelijke bedrijven of werving van diverse bedrijven - Deelnemende gemeenten krijgen een wervingspakket voor bedrijven. - Werving van bedrijven. EnergieAgenda West-Brabant 31

144 - Bedrijven melden zich aan en betalen drempelbijdrage (licentiekosten milieubarometer: 250 euro). - Cursus bedrijven. - Deelnemende gemeenten draaien gezamenlijk ook een Milieubarometer traject - Monitoring gedurende het eerste jaar van de bedrijven - Na het eerste jaar: plenaire sessie met de bedrijven en bespreken resultaten tot dusver - Na het tweede jaar: plenaire sessie met de bedrijven en bespreken resultaten tot dusver. Betrokken externe partijen Stichting Stimular, intermediairen zoals Kamer van Koophandel en bedrijfsverenigingen Samenstelling werkgroep Nader te bepalen Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca. 10 uur per gemeente Urenraming overig (deelname aan cursus door medewerker Gebouwbeheer): ca. 30 uur Globale kostenraming per gemeente Externe kosten: ,- per cursus van bedrijven inclusief 2 plenaire sessies Dit komt overeen met ca. 1300,- per gemeente Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draag bij aan het realiseren van de regionale doelstelling voor gebouwgebonden opties van 1,4 PJ. Andere effecten ECN heeft de effecten op besparing gas, elektriciteit en CO2-emissie berekend. Tevens is er een inschatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid. Een uitgebreid overzicht is weergegeven in bijlage 1. Extra aandachtspunten Dit is een al lopend project vanuit SLoK. Aan de hand van de evaluatie van de SLoK-projecten in het eerste kwartaal van 2013 kan de definitieve invulling van het project worden aangepast. EnergieAgenda West-Brabant 32

145 MO-01 Thema/subthema Overig/Duurzaam vervoer Drive Green, stimulering duurzaam vervoer Korte samenvatting Dit project richt zich op het stimuleren van duurzame mobiliteit bij bedrijven. De kennis over duurzame mobiliteit en een duurzame mobiliteitsinfrastructuur is vaak niet voldoende om alle belemmeringen weg te nemen en vragen te weerleggen. Door wagenparkbeheerders goed te informeren en te enthousiasmeren zullen zij eerder geneigd zijn om over te gaan tot een duurzamere mobiliteitsaanpak. Doel De kennis en het draagvlak voor duurzame mobiliteit bij wagenparkbeheerders wordt vergroot. Dit leidt tot een verduurzaming van de zakelijke mobiliteit in de regio. Resultaat In de regio worden 3 wervelende en stimulerende praktijkshows over duurzame mobiliteit georganiseerd, waarvoor wagenparkbeheerders van bedrijven en gemeenten worden uitgenodigd. De bijeenkomsten richten zich op duurzame mobiliteit in de breedste zin van het woord, waarbij de nadruk ligt op duurzame voertuigen (fiets, scooter, auto, bestelwagen, vrachtwagen). De bezoekers van de praktijkshow krijgen inzicht in de mogelijkheden voor verduurzaming van hun mobiliteit. Alle ketenpartners (leasemaatschappijen, tankhouders e.d.) zijn aanwezig om vragen te beantwoorden. Zichtbaarheid De praktijkshows vormen een goed communicatiemoment om duurzame mobiliteit voor het voetlicht te brengen. Meerwaarde van regionale aanpak Meer bezoekers per praktijkshow. 1 draaiboek dat voor 3 bijeenkomsten kan worden gebruikt. Afspraken met grote marktpartijen in de regio die centraal worden gemaakt. Aanpak De praktijkshows worden georganiseerd in samenwerking met het bedrijfsleven. Marktpartijen die bv. duurzame voertuigen kunnen leveren, willen hier graag aan meewerken. Het is wel belangrijk dat duurzame mobiliteit in de breedste zin wordt belicht. Dat betekent dat niet alleen aandacht wordt geschonken aan bv. elektrische auto s maar ook aan het laten uitvoeren van een mobiliteitsscan, Het Nieuwe Werken, duurzame stedelijke distributie e.d. Projectstappen: Afstemming met bedrijfsleven (behoeftepeiling) Formuleren uitgangspunten praktijkshows Benaderen (markt)partijen voor invulling praktijkshows Praktische invulling: locatie, data, uitnodigingen, persberichten Opstellen en uitvoeren draaiboek Evaluatie Betrokken externe partijen Alle marktpartijen in de mobiliteitsketen (leveranciers duurzame voertuigen, leasemaatschappijen, tankhouders) Vertegenwoordigers bedrijfsleven (parkmanagement, bedrijfsverenigingen e.d.) EnergieAgenda West-Brabant 33

146 Samenstelling werkgroep Nader te bepalen, medewerkers Mobiliteit en Economie bij betrekken Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: uur (minimaal 4 deelnemers werkgroep, organisatie 3 bijeenkomsten) Globale kostenraming per gemeente Kostenraming per gemeente: Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draagt bij aan het realiseren van de totale duurzame energie doelstelling van West-Brabant zoals die in paragraaf 1.2 is geformuleerd. Andere effecten Extra aandachtspunten Duurzaam vervoer is veel breder dan de verduurzaming van wagenparken bij bedrijven. Het is belangrijk dat duurzame mobiliteit ook in breder verband op regionaal niveau de aandacht krijgt. Het gaat hierbij om onderwerpen als: het ontwerpen van de openbare ruimte, regionaal openbaar vervoer en duurzame stedelijke distributie (agenda Mobiliteit en Economische Zaken). EnergieAgenda West-Brabant 34

147 MO-02 Thema/subthema Overig / vervoer Verduurzamen gemeentelijk vervoer Korte samenvatting In het kader van het project worden de mogelijkheden in kaart gebracht om het gemeentelijk vervoer te verduurzamen. Het gaat hierbij in eerste instantie om het zogenaamde werk-werk-vervoer waarbij de aanpak breder is dan de verduurzaming van het, soms zeer beperkte gemeentelijke wagenpark (bv. nagaan of gebruik van eigen auto door buitendienstmedewerkers de meest duurzame werkwijze is). In tweede instantie kan ook worden gekeken naar het woon-werk-verkeer en de mogelijkheden om dat op een stimulerende manier te verduurzamen (stimuleren openbaar vervoer, carpoolen, cursus Het Nieuwe Rijden). Doel Het doel van het project is het verduurzamen van het gemeentelijk vervoer (alleen personenvervoer), uitgedrukt in het aantal vervoerskilometers waarbij gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstof. Resultaat Het resultaat van het project bestaat uit: Inzicht in het gemeentelijke vervoer op basis van een mobiliteitsscan; Inzicht in de mogelijkheden om het vervoer te verduurzamen; Hieruit voortvloeiende, nader te bepalen acties zoals: - Een cursus Het Nieuwe Rijden; - Een gezamenlijk inkooptraject voor bv. elektrische fietsen/scooters voor de buitendienst (i.p.v. de inzet van de eigen auto van de medewerker) of een andere vorm van duurzaam vervoer; - Communicatiemiddelen gericht op de gemeentelijke medewerkers. Zichtbaarheid Wanneer het project leidt tot de inzet van duurzamer vervoer (andere vervoersmiddelen) is dat zeer zichtbaar. Meerwaarde van regionale aanpak Gezamenlijke ontwikkeling van een vervoersscan; Gezamenlijke uitvoering van acties zoals cursussen en inkoop (inkoopvoordeel). Aanpak De aanpak bestaat uit de volgende projectstappen: Ontwikkelen standaard vervoersscan op basis van bestaande instrumenten; Toepassen van de scan bij de deelnemende gemeenten; Inventariseren verbetermogelijkheden; Formuleren van regionaal uit te voeren verbeteracties; Uitvoeren verbeteracties. Betrokken externe partijen AgentschapNL Samenstelling werkgroep Nader te bepalen EnergieAgenda West-Brabant 35

148 Globale urenraming per gemeente Urenraming deelnemers werkgroep: ca uur Urenraming deelnemende gemeenten: ca uur per gemeente (excl. uitvoeren verbeteracties) Globale kostenraming per gemeente p.m. (afhankelijk van verbeteracties) Bijdrage aan ambities Energievisie Het project draagt bij aan het realiseren van de totale duurzame energie doelstelling van West-Brabant zoals die in paragraaf 1.2 is geformuleerd. Andere effecten Extra aandachtspunten EnergieAgenda West-Brabant 36

149 overzicht projecten EnergieAgenda Woudrichem versie zaaknr: 2014Z02786 Binnen de RWB zijn projecten aangeboden voor deelname. Basisdocument: Energieagenda West-Brabant Projecten genomineerd door meerdere gemeenten; daardoor hoge haalbaarheid nr titel belasting jaar mu/jr GO-02 Energieambassadeurs inwoners * vervolg op steek energie in je huis * woningverbetering tot label B * ambassadeurs scholen op overdracht kennis en ervaring * raming voor afstemming / begeleiding 20 * raming kosten GO-03 GO-05 GO-06 Duurzaam bouwen West Brabant * uitwerking regionaal speelveld duurzaam bouwen * met bouwpartijen werken aan duurzame woningvoorraad (bestaand en nieuwbouw) * Gemeente doet mee aan actie * raming bij deelname aan werkgroep 20 * raming eenmalig Praktijkcontroles EPC/GPR * uitwerking regionaal speelveld uitvoering controles nieuwbouw * gemeente doet mee aan actie * raming bij deelname werkgroep 8 * raming per cursist * deelname programmatuur Energiebeheer inclusief Benchmark * uitwerking op regionaal niveau * gebouwbeheerders bewust maken van duurzaam

150 gebouwbeheer en -onderhoud * opgedane leerstof in te zetten voor begeleiding externe partijen * raming DE-02 DE-04 Regionale actie zonnepanelen * bevorderen gebruik zonne-energie bij huishoudens en bedrijven * collectieve inkoop van zonnepanelen * collectieve inkoop montage zonnepanelen pm pm Optimalisatie bedrijfsvoering groenstromen * collectief aanbesteden verwerking groenstromen * woudrichem heeft deelgenomen in aanbesteding * deelname energie Concersiepark 2.0 RWB * monitoring en contractbeheer 15 - DB-01/02Quickscans en implementatie Energie voor MKB en duurzaam ondernemen * gemeente kan, eventueel met buurgemeenten, quickscans aanbieden energiebesparing en toepassing duurzame energie * deelname aan werkgroep en training 40 * uitgaande in combinatie met buurgemeenten MO-01 MO-02 Drive Green / Stimulering duurzaam vervoer * doelgroep bedrijven * kennis en draagvlak vergroten * in combinatie met buurgemeenten * communicatie en begeleiding Verduurzamen gemeentelijk vervoer

151 * interne vervoersscan * opstellen verbeteracties * combinaties zoeken met MO totaal projecten in RWB-verband 2014 tem NB. GO = Gebouwde Omgeving DE = Duurzame Energie DB = Duurzaam Bouwen MO= Mobiliteit

152 Overzicht projecten EnergieAgenda Woudrichem versie Binnen de gemeente Woudrichem zijn projecten benoemd voor deelname. nr titel belasting jaar mu/jr WO-01. duurzaamheidscans gemeentelijke en aan gemeente gelieerde gebouwen * beoogde gebouwen inventariseren om aanbevelingen op te stellen voor onderhoud en investeringen * nieuwbouw vooraf beoordelen op duurzaamheid * uitvoering in combinatie met DB-01/ WO-02. klimaatverbond * lidmaatschap van klimaatverbond nadere invulling geven * bijv. aandacht Dag van de Duurzaamheid nacht van de nacht, * * WO-03. Duurzame Energie De Rietdijk * samenwerken bedrijven op meerdere terreinen om duurzaamheid te bevorderen * uitvoering in combinatie met DB-01/02 * bedrijven koppelen in traject ontwerp-maakklant-traject WO-04. energiescans gebouwen sportclubs * sportclubs met eigen accommodatie ondersteunen in het zoeken naar duurzame exploitatiemogelijkheden * stimulering van treffen van voorzieningen

153 nr titel belasting jaar mu/jr * inzet lokale adviseurs * koppeling onderzoek, duurzaamheid en exploitatie WO-05 WO-06 WO-07 duurzaamheidslening * stimulering woningeigenaren om hun woning te verduurzamen * gericht op energie en duurzaamheid * uitwerken in samenwerking met andere partijen duurzaamheidsprijs woudrichem * jaarlijks een bedrag beschikbaar stellen voor huishouden en niet-huishouden voor innovatie * criteria en regels opstellen * jury bepalen * Verduurzaming Openbare verlichting (OVL) * planmatig bestaande verlichting omzetten naar energiezuinige verlichting * deelnemen aan regionale projecten voor financiering en inkoop * monitoring energieverbruik OVL * deelname in regionale projecten * deelname en implementatie totaal voor jaren 2014 tem

154 financieel laatste wijziging Uitgaven totaal RWB- EnergieAgenda Woudrichem stimulering totaal Budgetten totaal begroting DZH SLOK-budget totaal

155 VOORSTEL AAN DE RAAD Onderwerp Verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van een omgevingsvergunning voor de herbouw van een woning Volgnr Corsa kenmerk / Afdeling Griffie Datum voorstel 10 november 2014 Opiniërende raad 25 november 2014 Agendapunt 10 Besluitvormende raad 16 december Agendapunt Samenvatting Voor de bouw van een vervangende woning aan de Laagt 11 te Almkerk is een aanvraag omgevingsvergunning ingekomen. Aangezien deze aanvraag slechts vergund kan worden onder de voorwaarde dat het college beschikt over een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad, wordt uw raad voorgesteld deze in ontwerp te verlenen. Beslispunten Wij stellen u voor om: 1. In te stemmen met de ontwerpverklaring van geen bedenkingen van uw raad ten aanzien van de planologische omgevingsvergunning voor de herbouw van een woning; 2. De verklaring van geen bedenkingen als ontwerp te publiceren en samen met het ontwerpbesluit van het college op de aanvraag om omgevingsvergunning ter inzage te leggen voor zienswijzen; 3. de ontwerpverklaring van geen bedenkingen zonder tussenkomst van de raad definitief af te geven voor de herbouw van de woning op de locatie Laagt 11 te Almkerk, onder de voorwaarde dat er geen zienswijzen worden ingediend tegen de ontwerpverklaring van geen bedenkingen en de ter inzage gelegde ontwerp-omgevingsvergunning. Bijlagen ter inzage in de raadskamer Deze bijlagen zijn ook digitaal beschikbaar op 1. Ontwerpverklaring van geen bedenkingen ten behoeve van de herbouw van een woning. 2. Ruimtelijke onderbouwing Laagt 11, Almkerk Advies opiniërende vergadering - Reactie Griffie - raadsvoorstel nr pagina 1/3

156 VOORSTEL AAN DE RAAD 1. Inleiding Door architectenbureau Frank Ruiter BV is namens de initiatiefnemer op 23 december 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het herbouwen van een woning op de locatie Laagt 11 te Almkerk. Op grond van deze aanvraag wordt de bestaande woning gesloopt en wordt op hetzelfde perceel op een andere locatie een nieuwe woning gebouwd. Het college heeft op 23 oktober 2014 reeds besloten medewerking te verlenen aan deze aanvraag en de bijhorende uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo te starten middels terinzagelegging van het ontwerpbesluit op de aanvraag. Echter, voordat het college de gevraagde omgevingsvergunning kan verlenen, dient uw raad een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen te verlenen. Op 29 november 2011 heeft uw raad besloten om categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor geen separate verklaring van geen bedenkingen hoeft te worden afgegeven. Aangezien de gevraagde omgevingsvergunning niet past binnen deze categorieaanwijzing, dient in dit kader alsnog een verklaring van geen bedenkingen door uw raad te worden afgegeven. 2. Beleidskader, doel en effect Beleidskader is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem en de Verordening Ruimte en het raadsbesluit van 29 november 2011, waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor geen specifieke verklaring van geen bedenkingen is vereist. Het doel van dit voorstel is om in te stemmen met de voorliggende ontwerpverklaring van geen bedenkingen en indien er geen zienswijzen worden ingediend tegen de ontwerpverklaring van geen bedenkingen en het ontwerpbesluit op de aanvraag om omgevingsvergunning, de verklaring van geen bedenkingen definitief af te geven aan het college ten behoeve van de verlening van de omgevingsvergunning voor de Laagt 11 te Almkerk. 3. Argumenten en kanttekeningen Het betreft hier de herbouw van de woning op het zelfde perceel. Aangezien de herbouw niet plaats vindt op de fundamenten van de bestaande woning, voldoet het plan niet aan het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om anders dan met een omgevingvergunning middels een uitgebreide voorbereidingsprocedure medewerking te verlenen aan het bouwplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het afwijkingsbesluit is voor dit bouwplan een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Het college heeft op 23 oktober jl. naar aanleiding van deze ruimtelijke onderbouwing en de bijbehorende documenten besloten om medewerking te verlenen aan het vervolg van de uitgebreide voorbereidingsprocedure ten behoeve van het kunnen verlenen van de omgevingsvergunning. Hiertoe is het college voornemens om het ontwerpbesluit op de aanvraag om omgevingsvergunning te publiceren. Aangezien de aanvraag niet past binnen de eerder aangewezen categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is benodigd, dient het college te beschikken over een dergelijke verklaring voordat het college de omgevingsvergunning kan verlenen. Dit is dan ook de aanleiding van dit voorstel. In het kader van de voorbereiding van de procedure heeft het college vooroverleg gevoerd met de wettelijke overlegpartners, te weten het Waterschap Rivierenland en provincie Noord-Brabant. Zij hebben beiden aangegeven geen inhoudelijke bezwaren te hebben tegen de voorgestelde ontwikkeling. Op grond van de ruimtelijke onderbouwing wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening als er een omgevingscvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Flora en Fauna De quickscan, waar in de ruimtelijke onderbouwing naar verwezen wordt, behorende bij het aspect flora en fauna, staat vermeld dat het veldonderzoek nog een vervolg dient te krijgen. Dit vervolgonderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden en hiervan zijn de bevindingen ingediend. Hieruit zijn geen belemmeringen voor de verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning naar voren gekomen. raadsvoorstel nr pagina 2/3

157 VOORSTEL AAN DE RAAD 4. Financiën De kosten van de procedure zijn gedekt door de Legesverordening. Aan de verklaring van geen bedenkingen zijn geen kosten verbonden. Daarnaast zal het college een planschadevergoedingsovereenkomst afsluiten. 5. Aanpak De ontwerpverklaring van geen bedenkingen zal samen met de ontwerp-omgevingsvergunning voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Nadat de periode van zienswijze is verstreken, zal normaliter besloten moeten worden dat de verklaring van geen bedenkingen definitief wordt afgegeven. Echter, bij deze wordt voorgesteld dat wanneer er geen zienswijzen tegen de ontwerpverklaring van geen bedenkingen, dan wel tegen de ontwerp-omgevingsvergunning worden ingebracht, de verklaring zonder tussenkomst van de raad definitief wordt afgegeven. Indien er wel zienswijzen worden ingebracht zal er alsnog een nieuw raadvoorstel worden aangeboden omtrent de verklaring van geen bedenkingen. 6. Communicatie De ontwerpverklaring van geen bedenkingen zal via de wettelijk voorgeschreven wijze kenbaar gemaakt worden middels publicatie in de Staatscourant, het Altena Nieuws en op de gemeentelijke website. 7. Regionale en lokale aspecten N.v.t 8. Besluit Wij stellen u voor het bijgevoegde raadsbesluit vast te stellen. raadsvoorstel nr pagina 3/3

158 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Woudrichem, gelezen het voorstel van de griffie d.d. 10 november 2014, aangaande de verklaring van geen bedenkingen voor het herbouwen van de woning op het perceel Laagt 11 te Almkerk, gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 25 november 2014 b e s l u i t : 1. In te stemmen met de ontwerpverklaring van geen bedenkingen van uw raad ten aanzien van de planologische omgevingsvergunning voor de herbouw van een woning; 2. De verklaring van geen bedenkingen als ontwerp te publiceren en samen met het ontwerpbesluit van het college op de aanvraag om omgevingsvergunning ter inzage te leggen voor zienswijzen; 3. de ontwerpverklaring van geen bedenkingen zonder tussenkomst van de raad definitief af te geven voor de herbouw van de woning op de locatie Laagt 11 te Almkerk, onder de voorwaarde dat er geen zienswijzen worden ingediend tegen de ontwerpverklaring van geen bedenkingen en de ter inzage gelegde ontwerp-omgevingsvergunning. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem van 16 december de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf O.F. Matheijsen raadsbesluit nr pagina 1/1

159 College van Burgemeester en wethouders Geacht College, In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het herbouwen van de te slopen woning op het perceel Laagt 11 te Almkerk informeren wij u als volgt. Besluit Wij hebben op 16 december 2014 besloten om de door u gevraagde verklaring van geen bedenkingen, zoals bedoeld in artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in ontwerp te verlenen voor het bovengenoemde initiatief. Tevens hebben wij besloten om deze verklaring zonder tussenkomst van de raad definitief af te geven, mits er geen zienswijzen worden ingediend tegen zowel de ontwerpverklaring van geen bedenkingen als de ontwerp-omgevingsvergunning. Overwegingen Op 23 december 2014 is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het herbouwen van een woning op de locatie Laagt 11 te Almkerk. De bouw van deze vervangende woning wordt niet voorgesteld op de fundamenten van de bestaande woning. Hierdoor is het plan strijdig met het bestemmingsplan. De gevraagde omgevingsvergunning kan dan ook slechts worden verleend met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo. Aangezien het plan niet past binnen de door ons aangewezen gevallen van categorieën, is uw college slechts bevoegd om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen indien u beschikt over een verklaring van geen bedenkingen van onze raad. Als gemeenteraad kunnen wij een dergelijke verklaring van geen bedenkingen slechts weigeren als er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning is tevens een ruimtelijke onderbouwing ingediend. Op grond van deze ruimtelijke onderbouwing en de uitgevoerde onderzoeken concluderen wij dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening als de gevraagde omgevingsvergunning wordt verleend. In navolging van de wettelijke overlegpartners het Waterschap Rivierenland en provincie Noord-Brabant, verklaren wij tevens in principe geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Indien tegen het plan of tegen deze verklaring van geen bedenkingen zienswijzen worden ingediend, houden wij ons voorbehouden ons opnieuw te beraden over het definitief verlenen van de benodigde verklaring van geen bedenkingen. Wij vertrouwen er op u zo voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, de gemeenteraad van Woudrichem, de voorzitter, de griffier, A. Noordergraaf P.A. Paulides- Ruitenberg datum 13 november 2014 uw kenmerk uw brief van 13 november 2014 ons kenmerk onderwerp verklaring van geen bedenkingen - Laagt 11 te Almkerk behandelaar H. Assies doorkiesnummer bijlagen - kopie aan Gemeentehuis Raadhuisplein cp Woudrichem Correspondentieadres: Postbus zg Woudrichem Telefoon Telefax gemeente@woudrichem.nl

160 2

161 Ruimtelijke onderbouwing 'Laagt 11 te Almkerk' GEMEENTE WOUDRICHEM

162 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus 2014 Gemeente Woudrichem Ruimtelijke onderbouwing 'Laagt 11 te Almkerk' Ruimtelijke onderbouwing 1 'Laagt 11 te Almkerk' - 1 GEMEENTE WOUDRICHEM 1 Gemeente Woudrichem - Ruimtelijke onderbouwing 'Laagt 11 te Almkerk' 2 Bijlagen:, 1 INLEIDING Aanleiding Huidige situatie 1.3 Opbouw van de plantoelichting PLANBESCHRIJVING Ligging plangebied, Projectprofiel, Huidige situatie Toekomstige situatie 6 3 BELEIDSASPECTEN Algemeen, Bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' Situering op het kavel 10 4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN Milieu Luchtkwaliteit Bodem, «H Relatie Wet geluidhinder H 4.2 Water Afvalwater Hemelwater, Algemeen Reactie waterschap Bedrijvigheid I Agrarische bedrijven Overige bedrijven, I Conclusie I Externe veiligheid - I Flora en fauna I Cultuurhistorie en archeologie I Kabels en leidingen I 4 5 FINANCIËLE HAALBAARHEID 15 6 BESTEMMINGEN PROCEDURES /15

163 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus 2014 Bijlagen: Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek 2: Advies Waterschap Rivierenland d.d. 3 april : BM Rapport 2014 Almkerk Laagt 11 dd 12 juni /15

164 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus INLEIDING 1.1 Aanleiding Aanleiding voor deze ruimtelijke onderbouwing is de aanvraag omgevingsvergunning voor het herbouwen van de woning op het perceel Laagt 11 te Almkerk. Omdat de woning wordt herbouwd naast de huidige bouwlocatie', is dil bouwplan niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. De in de bouwvoorschriften opgenomen 'binnenplanse' vrijstelling biedt in deze geen soelaas. Evenmin kan toepassing worden gegeven aan de mogelijkheid uit het Besluit omgevingsrecht (kruimelgevallen) omdat de hoogte van het bouwwerk hoger is dan 5.00 meter. Aan het verzoek voor het verlenen van een omgevingsvergunning kan alleen tegemoet gekomen worden als ook een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12 lid 1a sub 3 wordt verleend, 1.2 Huidige situatie De planlocatie ligt ten oosten van de kern Almkerk langs een polderweg, Laagt geheten. De Laagt bestaat uit een langgerekt bebouwingslint. Op de locatie staan momenteel een vrijstaande woning en een bijgebouw. 1.3 Opbouw van de plantoelichting In hoofdstuk 2 worden de huidige en de gewenste toekomstige situatie geschetst. Hoofdstuk 3 bevat het beleid, voor zover relevant. In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van het initiatief vanuit de verschillende planologische aspecten beoordeeld/onderbouwd. In hoofdstuk 5 wordt de financiële haalbaarheid toegelicht. In hoofdstuk 6 is een beschrijving van de bestemmingen opgenomen. Het laatste hoofdstuk geeft de te volgen procedure weer. 4/15

165 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus PLANBESCHRIJVING 2.1 Ligging plangebied Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel gemeente Woudrichem, sectie F nr. 149 ged/669/675. De bebouwing is in hoofdzaak eenvoudig van opzet - burgerwoningen en voormalige daglonerhuisjes. Langs de Laagt bevinden zich enkele boerderijen. De aanwezige hoofdstructuur van de Laagt is in de loop der jaren nauwelijks aangetast. De woningen staan in het algemeen kort op de weg. Aangrenzend aan het perceel ligt een gollbaan, Almkreek. - 'i ' ryi-jíj A"' Luchtfoto (2005) planlocatie en omgeving, terrein wordt nu afgescheiden van gohpark door waterpartij 5/15

166 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus Projectprofiel Huidige situatie r: :!F biuw KII:-:-: -:o O) ra ffl r; i KiXf luhbh 1 O-ilO De planlocatie ligt ca 1,5 km ten oosten van de kern Almkerk in een bestaand bebouwingsíint dat omgeven wordt door het buitengebied. Het vigerende bestemmingsplan is Buitengebied Woudrichem. Het perceel heett als hoofd bestemming 'Wonen' Het bebouwingslint kent enkele open plekken en doorzichten naar de polder en het golfpark, maar is ook voor een deel gesloten door bebouwing en groen. Het bebouwingslint is continue van patroon langs de Laagt. Het plangebied bestaat uit een bescheiden woning langs de weg en een enkele schuur en kas naast de woning achter de woning. De bouwkavel ligt evenwijdig aan de weg Toekomstige situatie I, L TO-00 í ĪÍSfïX İİİ situatie í Uitgangspunten De bestaande woning wordt gesloopt en een nieuwe woning zal worden gebouwd op een grotere afstand vanaf de naastgelegen woning met huisnummer 12. Voor de ontwikkeling van de planlocatie zijn een aantal uitgangspunten gehanteerd waaraan het plan in ruimtelijk opzicht moet voldoen: «De bebouwing dient aan te sluiten op de typologie in de directe omgeving van de locatie.» De bebouwing op het open gedeelte dient ondergeschikt te zijn en 'op te gaan' in het landschap.» De ontwikkeling moet de karakteristieke eigenschappen van het gebied ondersteunen. «De nieuwe bebouwing dient in architectonisch opzicht in harmonie te zijn met de omgeving. De hoogte, diepte en breedte van de bouwmassa alsmede de grootte van de gevelopeningen en de materiaal en kleurkeuze dient te worden afgestemd op de traditionele bebouwing van de streek. 6/15

167 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus Ruimtelijk Het initiatief betreft de bouw van een vrijstaande woning. Deze bebouwing vervangt de bestaande bebouwing. De woning wordt opgenomen in het bestaande bebouwingslint langs de Laagt. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. De kaprichting van de hoofdmassa zal voor loodrecht op de weg zijn en het vergunningsplichtige bijgebouwen ligt met de kap evenwijdig aan de weg. De woning komt met de rooilijn aan de dijkzijde min of meer in lijn te staan met het naastgelegen woonhuis. De woning in het buitengebied voldoet aan de geldende eisen voor het buitengebied, te weten een maximale inhoud kleiner dan 650m Vorm en materialiserinq De vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. De woning betreft een rechthoekig bouwwerk met een ondergeschikte aanbouw aan de noordzijde. Het hoofdgebouw met de kap loodrecht aan de weg. Welstandshalve kent de gemeente Woudrichem geen voorschriften voor deze locatie en zal er geen toetsing plaatvinden. De gevels worden opgetrokken uit gekaleid metselwerk. De materiaalkeuze sluit aan bij de traditionele bebouwing uit de omgeving, waarmee het een eenheid dient te vormen. De vormgeving is of traditioneel, waarbij materialen en detaillering sterk verwant is aan de historische bouwwijzen. De dakbedekking van de kappen bestaat uit keramische dakpannen. Het vergunningplichtige bijgebouw is in metselwerk gelijk aan de woning. Dakbedekking is met dakpannen Openbare ruimte Binnen de planlocatie wordt geen openbare ruimte opgenomen. Op het perceel zullen woning en bijgebouw gebouwd worden waarbij de overige gronden van de planlocatie tot het particuliere eigendom behoren. De strook waarop het parkeren is getekend, is verkocht aan de bewoners van Laagt 11. In deze strook ligt een persleiding (afvoer van het riool). Hieivoor is een zakelijk recht gevestigd, men mag hierop geen gebouwen plaatsen. Het plan voorziet in het bebouwingsvrīj blijven van de strook Groenstructuur Binnen het plangebied zal geen openbaar groen aangelegd worden. Het groene karakter van het plangebied zal geheel bepaald worden door de invulling die de particulier geeft aan het perceel Ontsluiting en parkeren De ontsluiting van de percelen zal voor eigen gebruik plaatsvinden vanaf de Laagt. De Laagt maakt deel uit van de secundaire verkeersstructuur van Woudrichem. Door een inritconstructie aan te leggen zullen de percelen aangestoten worden op deze weg. Een toename van verkeersbewegingen zal er niet zijn, te meer daar het gaat om vervanging van bestaande woning. De uitrit is opgenomen in de omgevingsvergunning en is akkoord. Het afwikkelen van het parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op het perceel is ruimte voor het parkeren van minimaal twee auto's. Dit is conform de 7/15

168 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus 2014 parkeernormen die de gemeente Woudrichem hanteert. De gemeente Woudrichem gaat uit van 2 parkeerplaatsen per woning wanneer het een vrijstaande woning betreft. 3 BELEIDSASPECTEN 3.1 Algemeen Omdat het hier gaat om het vervangen van een bestaande woning in het buitengebied en past in de ruimtelijke kaders van gemeente en provincie, kan de toetsing op deze kaders marginaal zijn. Het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem (in dit geval het gemeentelijk ruimtelijke kader) voorziet in een herbouwmogelijkheid voor woningen. Er is voor zover van toepassing getoetst aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, artikel 2.1 en 2.2 Verordening Ruimte. Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied en draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, a. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat er van herbouw sprake is, waarbij de her te bouwen woning verschoven is ten opzichte van de huidige 1. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat deze onderbouwing als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat: a. rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden alsmede de op grond van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden; b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving; c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, een en ander onder onverminderd hetgeen in artikel van het Besluit ruimtelijke ordening, hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald. Het gaat hier om herbouw van een woning. Kwaliteitsverbetering van het landschap Deze ruimtelijke onderbouwing betreft een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied en bevat in het navolgende hoofdstukken een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard 8/15

169 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus 2014 gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. De hierboven bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. 9/15

170 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus Bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' Voor de locatie vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem', vastgesteld , en deels onherroepelijk per 19 december De huidige bestemmingen zijn op de plankaart aangewezen als volgt: Woondoeleinden, artikel 20 De afwijking van het bestemmingsplan bestaat daaruit dat de bestaande woning gesloopt gaat worden en de nieuwe woning niet grotendeels op de bestaande fundering wordt herbouwd. Het bestemmingsplan voorziet in een herbouw na sloop. 3.3 Situering op het kavel Gelet op de bestaande bebouwingsstructuur aan de Laagt kan de woning min of meer vrij op de kavel gebouwd worden met een zachte relatie tot de weg. Kaprichting is wisselend langs de Laagt, afstand van de voorgevel tot de weg varieert ook. Bij het verwerven van het perceel door de huidige opdrachtgever is ook een stuk grond van de gemeente aangekocht aan de noordzijde van het perceel langs de weg. De strook waarop het parkeren is getekend, is verkocht aan de bewoners van Laagt 11. In deze strook ligt een persleiding (afvoer van het riool). Hiervoor is een zakelijk recht gevestigd, men mag hierop geen gebouwen plaatsen. Het plan voorziet in het bebouwingsvrij blijven van de strook. Vanwege de gezondheidssituatie van de opdrachtgever (reumatische klachten) is een oriëntatie van de belangrijkste vertrekken van de woning op het zuiden van groot belang. In dat kader is ook een veranda aan die zijde ontworpen. Verder is een slaapvertrek met badkamer op de begane grond van groot belang om hier te kunnen wonen. De locatie van het huis is zodanig gekozen dat de noordelijke tuin zo minimaal mogelijk is ten gunste van de tuin op het zuiden, waarbij schaduw van huidige en toekomstige bomen op het naastgelegen perceel tot een minimum wordt beperkt. Het huis is het laatste huis in een rij van woningen langs de oostzijde van de Laagt. Met het opschuiven zal de ruimte tussen de gebouwen op Laagt 11 en Laagt 12 aanmerkelijk toenemen, waardoor de openheid tussen de bebouwing toeneemt. Aan de overzijde van de Laagt bevindt zich ter hoogte van Laagt 11 geen bebouwing. 4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN Aan de hand van de volgende aspecten zal, voor zover relevant, inzicht worden gegeven in de fysieke en functionele aspecten van de ruimtelijke structuur van het gebied waarin het project gelegen is. De aspecten zijn: 4.1 Milieu Luchtkwaliteit Er vindt geen verandering plaats van het aantal woningen nog van de locatie. Verder onderzoek is derhalve niet nodig. 10/15

171 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TË ALMKERK' dd 04 augustus Bodem Door bakker Milieuadvies is een Rapport Verkennend bodemonderzoek BM/ Laagt 11, Almkerk in januari 2014 uitgevoerd ter hoogte van de planlocatie (bijlage 1 ) Het doel van het onderzoek is het vaststellen of de grond en/of het grondwater ter hoogte van het onderzoeksterrein verontreinigingen bevatten die een belemmering of beperking zouden kunnen vormen bij de voorgenomen bouw van een woning. De rapportage is als bijlage toegevoegd. Op basis van het hierboven beschreven bodemonderzoek kan voor de onderzoekslocatie (het onderzochte terreindeel) het volgende worden geconcludeerd: In de bovengrond zijn de gehalten van alle NEN 5740-parameters beneden de AW 2000 aangetroffen; In de ondergrond zijn de gehalten van alle NEN 5740-parameters beneden de AW 2000 aangetroffen; Het grondwater is licht verontreinigd met zink, minerale olie en tetrachlooretheen en matig met barium. Barium komt standaard tenminste licht voor en in kleiige bodems (zoals hier het geval is) soms ook matig verhoogd in het grondwater. Meestal en zo ook in dit geval is er geen aanwijsbare oorzaak en kan het gehalte als van nature verhoogd worden beschouwd. Om deze reden wordt aanvullend onderzoek niet nodig geacht. De oorzaak van de verhogingen aan minerale olie en tetrachlooretheen is niet duidelijk. Deze verhogingen zijn echter verwaarloosbaar klein te noemen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw van een woning na sloop van de huidige bebouwing. Conclusie Op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek vormt de kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw. Ervan uitgaande dat bij het bouwrijp maken eventueel afwijkende bodemlagen verwijderd en afgevoerd worden, vormt de bodemkwaliteit voor het overige geen belemmering voor toekomstige woondoeleinden. Bij afvoer van puinhoudende ondergrond dient rekening gehouden te worden met de regels uit het besluit bodemkwaliteit. Deze grond is elders niet vrij toepasbaar Relatie Wet geluidhinder Ten behoeve van de aanvraag voor de omgevingsvergunning is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelastingen tengevolge van het wegverkeer op de Laagt. Het is aannemelijk, op basis van de verkeersaantallen, dat de voorkeursgrenswaarde van 48 db op het bouwplan ten gevolge van het wegverkeer niet wordt overschreden. Dit maakt dat er geen ontheffing hogere grenswaarde hoeft te worden verleend. Conclusie Op grond het bovenstaande vormt de geluidsbelastingen geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw. 4.2 Water Voor elk ruimtelijk plan is de opstelling van een waterparagraaf sinds 1 november 2003 verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. Per 1 januari 2005 is het voormalige 11/15

172 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus 2014 Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch opgegaan in het Waterschap Rivierenland. Het plangebied ligt binnen het aandachtsgebied van het Waterschap Rivierenland. Het voormalige Hoogheemraadschap heeft, in samenwerking met Witteveen en Bos, een raamwerk voor waterplannen binnen de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem opgesteld. Voor de verschillende gemeenten zijn aparte rapportages opgesteld, zo ook voor de gemeente Woudrichem Afvalwater Er wordt aangenomen dat het vuilwater van de nieuwe woning wordt geloosd op het ter hoogte van het plangebied aanwezige rioleringstelsel. Er vindt geen toename plaats van het af te voeren afvalwater. In de reeds eerder genoemde strook, die van de gemeente is aangekocht, ligt een persleiding {afvoer van het riool). Hiervoor is een zakelijk recht gevestigd, men mag hierop geen gebouwen plaatsen. Het plan voorziet in het bebouwingsvrij blijven van de strook Hemelwater Ter plaatse van het plangebied is geen intermediair stedelijk infiltratiegebied aanwezig. Mede aan de hand hiervan wordt, in het verlengde van het Waterbeheerplan, infiltratie van (schoon) hemelwater ter plaatse gedurende het gehele jaar mogelijk geacht. Het water kan afstromen naar een nabijgelegen waterpartij. De bouw van de nieuwe woning en eventuele erfverharding hebben geen vergroting van het verhard oppervlak tot gevolg. De realisering van het nieuwe verharde oppervlak zal, conform het beleid van waterschap en gemeente, zogenaamd 'hydrologisch neutraal' gebeuren. Dit houdt in dat de oppervlaktewaterhuishouding ter plaatse c.q. in de directe omgeving van het plangebied geen wezenlijke veranderingen zal ondergaan. Het hemelwater dat op het dak van de nieuwe woning en bijgebouw valt, zal worden geloosd op de nabijgelegen waterpartij. Daarom dienen ten behoeve van piekberging in perioden van hevige regenval op eigen terrein of op aansluitende waterpartijen geen voorzieningen te worden getroffen. Onder de woning wordt een drainage aangelegd, die zal lozen op het open water. De wijze van afvoer van het afvalwater is aangegeven op de tekeningen behorend bij de aanvraag omgevingsvergunning Algemeen Bij de bouw van de nieuwe woning en de berging zal gebruik worden gemaakt van duurzame, niet-uitloogbare materialen. Op deze manier wordt vervuiling van bodem en grondwater voorkomen Reactie waterschap Waterschap Rivierenland geeft in een schrijven d.d. 3 april 2014, / (bijlage 2) aan dat het 'bouwplan Laagt 11 te Almkerk' geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. 12/15

173 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 auguslus Bedrijvigheid Agrarische bedrijven Er zijn geen agrarische bedrijven, die een belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. De afstand tot het meest nabij gelegen agrarisch bedrijf is 270 m Overige bedrijven Er zijn geen bedrijven, die een belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. Aangrenzend aan het perceel ligt een golfpark. De verschuiving van de woning heeft geen nadelige effecten op het functioneren van de golfbaan. De golfbaan en de activiteiten die hier plaatsvinden, vormen geen belemmering voor de ontwikkeling Conclusie Vanuit het aspect hinderlijke bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling. 4.4 Externe veiligheid Het begrip 'externe veiligheid' betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteil betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere Ipg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. De gemeente Woudrichem heeft aangegeven dat het initiatief niet gelegen is in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen. Conclusie Van belemmeringen In het kader van de externe veiligheid is geen sprake. 4.5 Flora en fauna Door Buro Maerlant is een quickscan uitgevoerd, rapport BM 2014, Almkerk Laagt 11,12 juni 2014 (bijlage 3) In het kader van de flora en faunawet. De ecologische quickscan bestaat uit een veldonderzoek en de verslaglegging daarvan. Conclusie De conclusie, verwoordt in het rapport (hfdst 4 Conclusies en aanbevelingen) is dat effecten op beschermde gebieden in de omgeving door de ligging en de beperkte omvang van de ingrepen niet aan de orde zijn. De aanbevelingen in het hoofdstuk zullen worden overgenomen en uitgevoerd. 13/15

174 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus 2014 Van belemmeringen in het kader van de natuurwetgeving is naar verwachting geen sprake. 4.6 Cultuurhistorie en archeologie De nieuw te bouwen woning komt nabij de plaats van de reeds bestaande woning. Volgens de CHWvan de provincie Noordbrabant en de daarboven vigerende archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem kent de huidige woning en de locatie van de nieuwe woning geen cultuurhistorische waarde of archeologische verwachting. De huidige woning zal worden verwijderd. Het plangebied kent in het vigerend bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'waarde archeolgie'en op de onderliggende archeologische beleidskaart is eveneens te zien dat het plangebied een lage archeologische verwachting kent. Direct ten oosten van het plangebied is tbv het Golfpark Almkreek een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat er ter plaatse sprake is van komklei. Komklei was te nat voor bewoning. Conclusie Van belemmeringen in het kader van cultuurhistorie en archeologie is naar verwachting geen sprake. Er wordt ingestemd met het gesteld om in de ruimtelijke onderbouwing geen archeologisch onderzoek te laten uitvoeren voor de sloop en de nieuwbouw binnen het plangebied. Wel dient men conform artikel 53 van de monumentenwet bij het aantreffen van archeologische resten tijdens de werkzaamheden dit direct te melden bij de bevoegde instanties, minister van OC&W (via de gemeente Woudrichem). Laagt 11, Almkerk uitsnede archeologische beleidskaart Archeologischs belokfikaart OHrMnkn Aaīurg WeiWiŵn en Wotdxhen MļMÏ:İMI)9 teĵ?rda WtHtŕįŕl r I ť. v' vi [ 1 Id/tt-lU* MMIMa IP«UI riļzlt-ļi iflébįlļ» «-.«Vis In-U. Cl". MM ai-lînu. b#mrf f u. cţ f ".**u «tfftt^l* eerrok 1 j tţiŕ!' a\n IIHlll liilį IIH» WBI Įl lllllŕlltl»jíh*htl HWİŴfl^ W* tļ'ţl-1 h lì.īt i" ţ'ľítit i-f*ľtļ"iŕ cvít-ľļlţļŕţtŕ*" cmwŕfe - '. h'o^r.il.rtlkļ-hnuyii.iv'í-lî'i.f F-^mklļbţix-r.D&i Cl B* «1**1. CluV, e.i i M D.!l «. n) om KM M(* Wnî Wní riiuhpļi»?«:ijlf» HM V.-ţ bļ4 i*íŵtť**a nrtt-īitļ MMfcA^Maqk JWto ťí. ±-;\T aalattl l [ i\ t;'. - grln 4T-. r i*. ť. *į"í" ŗ'j íitŕ *rŕ*ľi-;tř pítal t j fcţ-ļjí" ņ*if įťi 1* r i N tļ,-hļ Į'«it M KÍÍ :kļ"ií c-jťi 1111 Vţ-ïŕt" ţrfa d*\ Ķtnth Mní KB) Min HM ivw-'j-vttltl «IMIIJ Sr,JJ, É)ttt#iMMIM)mMUI Ma* *\y i i(rma«it*wl»mjm ţ -.-í,.-i

175 Ruimtelijke onderbouwing 'LAAGT 11 TE ALMKERK' dd 04 augustus Kabels en leidingen In en om de omgeving van de planlocatie zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Voor de locatie en de directe omgeving is een clicmelding uitgevoerd. In de reeds eerder genoemde strook, die van de gemeente is aangekocht, ligt een persleiding (afvoer van het riool). Hiervoor is een zakelijk recht gevestigd, men mag hierop geen gebouwen plaatsen. Het plan voorziet in het bebouwingsvrij blijven van de strook. 5 FINANCIËLE HAALBAARHEID De realisering van onderhavige bouwlocatie is een particulier initiatief. De aanleg en de exploitatie ervan, zullen voor de gemeente Woudrichem geen negatieve financiële gevolgen hebben. Alle kosten, gericht op de realisering van de woning komen geheel voor rekening van de particulier. Er zal gehandeld worden conform de GREX-wet 6 BESTEMMINGEN De bestemmingen op het betreffende perceel worden niet gewijzigd. 7 PROCEDURES De correcte procedure zal worden doorlopen. 15/15

176 B e z o e [ t^,c*res De Blomboogerd 1, 4003 BXTiel P o S t i Ē lclres Postbus AN Tiel T(0344) F (0344) E lnfo@wsrl.nl I www. waterschaprivieren la nd.nl e^nk I3AN NL93 NWAB BIG NWABNL2GXXX W a t e r s c h a p Rivierenland Gemeente Woudrichem Postbus ZG Woudrichem 07/04/ , VERZONDEN * APR Datum: Uw kenmerk: Ons kenmerk: 3april / Onderwerp: Adviesaanvraag betreffende een aanvraag omgevingsvergunning voor liet liet bouwen van een woning ter plaatse van Laagt 11 te Almkerk. Behandeld door: DchecrV. Vulto Doorkiesnummer/e mail: (0344) f cpv@wsri.nl Geachte mevrouw Branderhorst, Naar aanleiding van uw adviesaanvraag van 28 maart 2014 inzake het bouwen van een woning ter plaatse van de Laagt 11 te Almkerk, delen wij u het volgende mee. De werkzaamheden vinden plaats nabij B-water. Voor zover wij bunnen opmaken, vinden de werkzaamheden buiten de beschermingszone (1 meter) van het B-water plaats. Verder blijkt uit de onderbouwing dat er geen toename aan verhard oppervlak plaats zal vinden. Op basis van het bovenstaande adviseren in dit geval positief nzake deze aanvraag. Mocht er toch sprake zijn van een toename van verhard oppervlak van minder dan 500 m2, dan dient hier wel een melding voor gedaan te worden bij het waterschap. Het hiervoor vastgestelde meldingsformulier kan worden gedownload van onze website. Hoogachtend, liet college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland, namens deze, de teamleider Vergunningen, Má H. Stok P.S. Wij verzoeken u vriendelijk bij verdere correspondentie bovenvermeld kenmerk te vermelden, zodat wij uw brief sneller kunnen beantwoorden. Bİjlage(n): Afschrift: Archief {/Vôici schap WvhretMand vindt hofdûi taalgobruik botangrįļk, HōcH u opmorkíngcn bij het t&atğŭbntík in Hozũ hiic.l? Dsũ kunt u daarovōi non mail sìŵon aen İnfQ@wul nl.

177 Proví ť "» *' e Noord Brabant Brabonlloan 1 Postbus 90) MC 's Herlogenbosch Telefoon (073) Fax(073) info@brobonl.nl Het college van burgemeester fn wethouders van Woudrichem Posthu s ZG WOUDRICHEM 23/09/2014 II HUI III Nvww.brobanl.nl IBAN NL86INGB06745Ó0043 VERZONDEN ĩĩ SEP Onderwerp Vooroverleg reactie vooronlwcrp-omgevings vergunning 'Buitengebied omgevingsvergunning - Laagt 11 Almkerk 2014' Dorum 22 seplember 2014 Ons kenmerk C / Uw kenmerk Contactpersoon G.A.M. (Gerord) van den Geacht college, In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft u ons om een reactie gevraagd op de voorontwerp-omgevingsvergunning 'Buitengebied omgevingsvergunning -Laagt 11 Almkerk 2014'. Broek Telefoon [073) gvdbroek@brabant.nl Bijlago(n) Wij hebben ons beperkt tot de vraag hoe de omgevingsvergunning zich verhoudt tot dc provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Uw voorontwerp-omgevingsvergunning geeft, ons geen aanleiding tot het maken van opmerkingen behoudens het volgende. Voor de te herbouwen woning binnen de geldende woonbestemming cliënt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.7, lid 3, van de Verordening Ruimte 2014 te zijn zeker gesteld dat de bestaande woning wordt gesloopt. In de verdere procedure dient deze zekerstelling te zijn geborgd. Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar mei stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis, mei do NS Zonelaxi en mei de OV fíets.

178 VERZONDEN U *ľ Cluster Ruimte, Dorum namens deze, 22 september 2014 Ons kenmerk A A C215Ó275/3Ó70897 P.M.A. van Beek, afdelingshoofd Cluster Ruimte ĩn verband met geautomatiseerd verwerken is dit document digitaal ondertekend. 2/2

179 Maertant de n L EC-o 10 9 nu'" t e 1 V Almkerk Laagt 11 Ecologische quickscan in het kader van de Flora- en faunawet V J. var Suijlehom. 12 Įunl 8014

180 Inhoud 1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Methode/doel 1.3 Beschrijving van het plangebied en de ingrepen 2 Wet- en regelgeving 2.1 Flora- en faunawet 2.2 Natuurbeschermingswet Resultaten van het veldonderzoek 3.1 Algemeen 3.2 Beschermde soorten: resultaten en verwachting 4 Conclusies en aanbevelingen Conclusies Aanbevelingen Literatuur Bijlage 1

181 1 Inleiding 1.1 Algemeen In opdracht van de heer Strikkers (de inìtatìefnemer) lieeft Buro Maerlant een ecologische quickscan uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan van het plangebied Almkerk Laagt 11 in de gemeente Woudrichem. 1.2 Methode I doel De ecologische quickscan bestaat uit een veldonderzoek en de verslaglegging daarvan. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van diersporen zoals uitwerpselen, krap en graafsporen, en is de omgeving bekeken. Tevens zíjn waarnemingen van aanwezige diersoorten gedaan. Op basis van expertjudgement is een inschatting gemaakt van het mogelijke voorkomen van beschermde soorten. Dit is afgewogen tegen de toekomstige ontwikkelingen. Doel van het onderzoek is een goed onderbouwde inschatting te geven, zodat kan worden gehandeld conform de Flora en faunawet. Na uitvoer van het eerste veldonderzoek bleek het op basis van potenties noodzakelijk nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. De resultaten van een eerste bezoek zijn toegevoegd aan dit rapport. 1.3 Beschrijving van het plangebied on de ingrepen Het plangebied Laagt 11 ís gelegen in het buitengebied van Almkerk in de gemeente Woudrichem en omvat een woning met met een bijgebouw en bijbehorende tuin (figuur 1). In het oosten en zuidwesten wordt het plangebied begrensd door een goflterrein, in het westen ft Hguur I Global t Li R gr er* ling var liet plargñlii Įroofü). î i I i V door een weiland met bosschages ì bomen, in het zuiden door een woning met tuin. De initiatiefnemer is voornemens de huidige woning te slopen voor de realisatie van een nieuwe woning. Deze woning wordt in meer noordelijke richting gerealiseerd, deels buiten het huidige bouwblok (bestemmingsvlak), echter binnen de begrenzing van het rode vlak in figuur 1. Voor de aanpassing van het bouwblok wordt een ruimtelijke procedure gevolgd. Tevens zullen en

182 kele populieren worden gekapt en wordt een fruitboom verplaatst. De kap van de populieren is ook wenselijk vanwege de veiligheid. De tuin blijft grotendeels intact. Wet en regelgeving 2.1 Flora on faunawet De Flora en faunawet heeft betrekking op de bescherming van in het wild voorkomende plant en diersoorten. Deze bescherming heeft als doel het voortbestaan van soorten (géén individuen) te waarborgen. Het veroorzaken van schade aan planten en dieren is in principe verboden, tenzij men hier uitdrukkelijke toestemming voor heeft (nee, tenzij principe). De verbodsbepalingen gelden voor circa 500 plant en diersoorten. Verbodsbepalingen De volgende verbodsbepalingen (tabel 1) in de Flora en faunawet zijn voor dit onderzoek relevant; Artikel Verbodsbepaling Het verbod orn planten behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, Het verbod om dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Het verbod om dieren opzettelijk te verontrusten. Het verbod om nesten, holen, of andere voortplantings of vaste rust of verblijfplaatsen van dieren, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Het verbod om eieren van dieren, behorende tot een beschermde Inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Het verbod planten, producten van planten of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot beschermde inheems of uitheemse dier of plantensoorten te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren. Titbūl i Bfikrúijtfi neergave VfifbQOSbepatingen uil artikel ft t/tn t3 uil ar; Flora en Fai.rtawñt Zorgplicht In artikel 2 van de Flora en faunawet wordt verwacht, dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle (dus ook niet beschermde) planten en dieren en de leefomgeving. Het kan worden gezien als een fatsoenseis,

183 Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) In 2005 heeft de minister van LNV door middel van een AMvB de regels vereenvoudigd door wijziging van artikel 75 van de Flora en faunawet. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig behoud of beheer geldt In een aantal gevallen een vrijstelling op de verbodsbepalingen. De zorgplicht blijft echter van kracht. Er zijn drie categorieën of tabellen van beschermde soorten opgesteld (zie tabel 2 en bijlage 1): Tabal 2 Bescrerņiíngsfö Categorie Omschrijving AMvB ariikel 75 van ife Flora an launawel 1 In deze categorie zijn algemeen voorkomende beschermde soorten opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkeling, bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling van artikel 8 t/m 12. Dít ís zonder verdere eisen (lichte toets). Voor andere activiteiten dient een ontheffing te worden aangevraagd. Hier onder vallen minder algemene, niet bedreigde soorten. Indien men werkt volgens een goedgekeurde gedragscode is geen ontheffing nodig. In de andere gevallen is een ontheffing nodig, Voor het verkrijgen van een ontheffing dient men aan te tonen, dat er geen inbreuk wordt gedaan op de gunstige instandhouding van de soort. Tabel 3 soorten zijn strikt beschermd. Dit zijn soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bedreigde soorten die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen. Alle vogelsoorten vallen hier ook onder. Voor broedende vogels wordt in principe nooit ontheffing verleend, omdat werkzaamheden buiten liet broedseizoen kunnen worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ontwikkeling is een ontheffing nodig. Deze wordt alleen verkregen als wordt aangetoond, dat geen alternatieven voor handen zijn en wezenlijk negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Van de initiatiefnemer wordt gevraagd schade zoveel mogelijk te beperken(mitigatie) en dienen veelal alternatieven te worden geboden(compensatie). Door een effectbeoordeling via een uitgebreide toets en een compensatieplan kan onder voorwaarden een ontheffing worden verkregen. Indien sprake is van bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik dient men te werken met een goedgekeurde gedragscode. Indien men deze niet zelf op heeft gesteld, is het mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande gedragscodes. Als geen gedragscode voor handen is dient een ontheffing te worden aangevraagd. Voor overige activiteiten is altijd een ontheffing nodig, waarbij bovengenoemde criteria gelden. Indien alleen tabel 1 soorten worden aangetroffen volstaat voor ruimtelijke ontwikkeling een quickscan (lichte toets). Wanneer tabel 2 of 3 soorten worden aangetroffen of worden verwacht kan afhankelijk van toekomstige ingrepen en de soort aanvullende toetsing nodig zijn (uitgebreide toets). Doorgaans is daarvoor intensiever onderzoek nodig In het geschikte jaargetijde. Per augustus 2009 is de beoordeling Flora en faunawet bij ruimtelijke ingrepen door de.i i,i 5

184 Dienst Regelingen gewijzigd, waardoor bij aantoonbaar voldoende mìtigatie en compensatie voor strikt beschermde soorten niet altijd meer een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Middels een positieve afwijzing worden maatregelen door DR getoetst en goedgekeurd (géén ontheffing nodig mits de maatregelen worden uitgevoerd). Door een recente uitspraak van Raad van State (11 juli 2012) lijkt de positieve afwijzing van de baan en zal vaker een ontheffing nodig zijn. Dienst Regelingen beoordeelt aanvragen vanaf heden op basis van deze uistpraak, maar blijft op het standpunt dat een positieve afwijzing in sommige gevallen nog afgegeven kan worden. Behoud van functioneel leefgebied is hierbij essentieel en niet alléén het treffen van mitigerende maatregelen. Ontheffingen voor Habitatrichtlijnsoorten worden vrijwel niet meer verleend. Nesten van vogels zijn doorgaans alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Van een beperkt aantal vogelsoorten zijn nesten ook buiten het broedseizoen en dus jaarrond beschermd (zie tabel 3). ry bel riescheimimjsoaleo'" 1, -IRÖII nř.īter. v.aarvan c.ŗ r var LioddbĽpalinļicn viin BliMíöl 11 ' 'ai riurj n1 ' Mi fö;urta*ŵi jaarroľ'j f I i/in "1) ol tijdens hel bfoeiisrizoen loategorie ñ) ijl tijer Categorie Omschrijving Jaarrond beschermde nesten Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk zijn van bebouwing of biotoop. De fysiekke voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zíjn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Niet jaarond beschermde nesten Let op: onderbouwing en eventueel nader onderzoek echter gewenst. Indien sprake Is van zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden, zijn ook deze nesten beschermd. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zíj het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (voorbeeld: boerenzwaluw, ekster, groene specht en spreeuw. Van ąļļe categorieën vogels in hierboven genoemde tabel is het belangrijk aan of afwezigheid van nesten I territoria aan te tonen en sprake is van een mogelijk effect. Via een orngevingscheck en eventueel nader onderzoek is dit mogelijk. Voor categorie 5 soorten is een potentie inschatting doorgaans voldoende. 2.2 Natuurbeschormingswel 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 is per 1 oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet beoogt men bescherming van gebieden die nationaal en internationaal van belang zijn. Naast Mi -.I :. i 6

185 bescherming van natuurmonumenten is ook de bescherming van gebieden die vanuit de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn aangewezen in deze wet verankerd. Gezamenlijk vormen deze gebieden een Europees netwerk: Nature Ingrepen en effecten In de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald, dat handelingen of projecten die mogelijk schadelijk invloed hebben op beschermde monumenten of Natura 2000-gebieden vergunningsplichtig zijn. Door middel van toetsing wordt bepaald of sprake is van effecten,en zo ja in welke mate dit is. Toetsing vindt plaats in drie fasen: oriëntatiefase of voortoets; verstorings- en verslechteringstoets (bíj mogelijke negatieve, maar géén significant negatieve effecten); s passende beoordeling (kans op significant negatieve effecten). Als uit de verstorings- en verslechteringstoets blijkt, dat sprake is van mogelijk negatieve effecten dient in een aanvullende toetsing een effectbeoordeling plaats te vinden en ís een vergunning nodig. Het bevoegd gezag (de provincie en in sommige situaties EL&I) verleent een vergunning onder strikte voorwaarden, waarbij met voldoende mitigerende en compenserende maatregelen de instandhoudingsdoelstellingen zijn gewaarborgd.

186 I iovsultaten van het veldonderzoek 3.1 Algemeen Het veldonderzoek werd uitgevoerd in de voormiddag van 15 mei 2014 door J. van Suijlekom. Er was sprake van vrij zonnig droog weer, met enkele wolken, bij een temperatuur van circa 16 0 C. Biotopen In het plangebied zijn de volgende biotopen aanwezig: Bebouwing, bestaande uit een woning met een rieten kap en een pannendak en een aanbouw met een platdak. Muren van het oudere deel van de woning waren steens. De aanbouw was voorzien van een spouwmuur. Het woonhuis Naast het woonhuis was en kleine schuur aanwezig opgetrokken ut hout met een pannendak.» Tuin met diverse hagen, heesters, fruitbomen en forse populieren (Italiaanse populier). De tuin was vrij bloemrijk en had door de aanplant van veel inheemse soorten een natuurlijke uitstraling. De te kappen populieren waren vrij hoog, doch relatief jong. Allen waren deze gaaf, zónder voor fauna toegankelijke delen zoals holten, scheuren of loszittend schors; Grindpaden en verhardingen. Het plangebied grenst in het oosten aan een watergang. Deze was slechts spaarzaam voorzien van waterplanten. De ruimere omgeving is vrij divers met bomen en struiken afgewisseld met weiden. Hei golfterrein is vrij prominent aanwezig. 3.2 Beschermde soorten: resultaten en verwachting Planten Er zijn binnen het plangebied f de grenzen van de ingrepen geen door de Flora en faunawet beschermde plantensoorten aangetroffen. In het plangebied, worden door het huidige onderhoud en gebruik ook geen beschermde vaatplanten verwacht. Beschermde muurplanten werden niet aangetroffen. Muren waren allen gaaf en voorzien van schilderwerk en beoordeeld als ongeschikt voor muurplanten. De aanwezigheid van strikter beschermde vaatplanten kan worden uitgesloten. Zoogdieren grondgebonden en eekhoorn In het plangebied zijn op bruine rat na geen sporen aangetroffen van in het wild levende zoogdieren. De te slopen bebouwing en het toekomstige bouwvlak heeft ook weinig te bieden voor grondgebonden zoogdieren. Het plangebied ligt buiten het verspreidingsgebied van steenmatter; een uitgesproken gebouwbewonende soort. De aanwezigheid van steenmarter kan redelijkerwijs worden uitgesloten. Eekhoorn is een soort van de hogere zandgronden en wordt in deze context niet verwacht. Sporen van eekhoorn werden ook niet aangetroffen. De aanwezigheid van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kan redelijkerwijs worden uitgesloten,.i i,ļ,y 1 ' 8

187 Vleermuizen De te slopen bebouwing was gedeeltelijk voorzien van spouwmuren met open stootvoegen en overige voor vleermuizen toegankelijke delen als betimmeringen met kieren en kleine ruimten onder de rietkap. De bebouwing is beoordeeld als goed toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. De te kappen bomen en de te verplaatsen fruitboom waren allen gaaf en hadden géén voor vleermuizen geschikte holten. Verblijfplaatsen In bomen worden niet verwacht. Het is niet uitgesloten, dat in de bebouwing verblijfplaatsen aanwezig zijn van gebouwbewonende soorten zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De bebouwing kan functie hebben als kraamverblijf, zomerverblijf, paarverblijf en winterverblijf. Onduidelijk is of de bebouwing daadwerkelijk in gebruik is door vleermuizen. Sporen van vleermuizen werden voor zover dat zichtbaar was niet waargenomen, echter geeft dit géén uitsluitsel over de aan of afwezigheid van vleermuizen. Alle vleermuizen (Habitatrichtlijnsoorten) zijn opgenomen in tabel 3 van de flora en faunawet en derhalve strikt beschermd, waarvoor bij vermoedelijke aanwezigheid een uitgebreide toetsing noodzakelijk is. Voorafgaand aan de sloop dient duidelijk te zijn of vleermuizen van de bebouwing gebruik maken en wat de functie van het plangebied is voor vleermuizen. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. DifĮ nader onderzoek wordt dit seizoen (2014) conlorm het advies uitgevoerd. Tijdens een eerste avond Z nachtronde met een batdetector op maandag 11 juni jongstleden zijn géén uitvliegende dieren vastgesteld, of andere tekenen van interesse van vleermuizen voor de bebouwing. In do omgeving en het plangebied zelf is een klein aantal foeragerende gewone dwergvleermuizen en éénmaal ruige dwergvleermuis waargenomen. Als foerageergebied heeft het plangebied vermoedelijk enige betekenis. Het oppervlak foerageergebied is echter zéér gering, zodat op voorhand géén sprake kan zijn van essentieel foerageergebied. Vogels Algemeen In het plangebied en de omgeving werden tijdens het veldbezoek algemene vogels aangetroffen als merel, houtduif, ekster, vink, tjiftjaf koolmees, pimpelmees en roodborst. In de tuin zijn diverse nestkasten aanwezig, waar ondermeer spreeuw en koolmees gebruik van maakten. In de schuur werd eveneens een nest aangetroffen van spreeuw. De initiatiefnemer is erg begaan met de natuur en enkele nestkasten aan de te slopen schuur zullen een nieuwe plek krijgen. Door de sloop van de schuur zal een nestplaats van spreeuw verdwijnen, echter worden voldoende alternatieven geboden, zodat geen sprake is ven een negatief effect én dus jaarronde bescherming van de spreeuw. Door te werken buiten de broedperiode wordt voorkomen dat nesten worden verstoord. Jaarrond beschermde broedvogels In de omgeving werden enkele huismussen gehoord. Nestplekken werden echter niet aangetroffen. Territoria bevinden zich ín de omgeving maar niet ín het plangebied. De bebouwing is ook Al.i i.,. 9

188 weinig geschikt voor de huismus. De enige potentiële nestplaats was bezet door spreeuw. De aanwezigheid van nesten van de huismus kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten. Voor de gierzwaluw is de bebouwing beoordeeld als ongeschikt. De bebouwing was niet voorzien van voor gierzwaluw geschikte openingen en was tevens veel te laag. Gierzwaluw heeft hoogte nodig om in en uit te kunnen vliegen. De aanwezigheid van nesten van gierzwaluw kan redelijkerwijs worden uitgesloten. In het plangebied zijn geen sporen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van uilen of roofvogels. De omgeving is vrij geschikt voor de steenuil, echter ontbraken ook van de steenuil sporen. De aanwezigheid van uilen en of roofvogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kan worden uitgesloten. Voor overige jaarrond beschermde vogels ontbreekt geschikt leefgebied binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Amfibieën De omgeving heeft een redelijke potentie voor amfibieën, echter het bouwblok zelf geheel niet. Effecten op amfibieën zijn op voorhand uit te sluiten. Overige soortgroepen Voor de overige door de Flora en faunawet strikter beschermde soortgroepen mede door de afwezigheid van water binnen het bouwblok, geschikt leefgebied. ontbreekt, 3.3 Gebiedsbescherming Het plangebied ligt niet binnen de EHS of een Natura 2000 gebied. De meest nabijgelegen beschermde gebieden omvatten een ecologsiche verbindingszone ten oosten van het plangebied op circa 400 meter afstand en op circa 600m ten noordwesten van het plangebied. Op ruim twee kilometer afstand zijn "Het Pompveld" en de "Kornsche Boezem" gelegen, die beiden onderdeel uitmaken van het Natura 2000 gebied Loevestein, Pomp veld S Kornsche Boezem. Door zeer geringe aard van de ingrepen zijn effecten op de EHS en Natura 2000 gebieden in de omgeving redelijkerwijs uit te sluiten. 4 Conclusies en aanbevelingen Conclusies Soorten Het plangebied is beoordeeld als mogelijk geschikt voor de onderstaande strikter beschermde soorten. Sloop van de bebouwing en eventueel overige werkzaamheden zoals bomenkap hebben, indien nestplaatsten en/of overige verblijfplaatsen aanwezig zijn, een effect op deze soorten İ soortgroepen: Zoogdieren: vleermuizen (verblijfplaatsen);» Vogels: algemene broedende vogels, indien wordt gewerkt in het broedseizoen, dit geldt ook broedende vogels in te verwijderen beplantingen en/of de omgeving van de werkzaamheden.

189 Beschermde gebieden Effecten op beschermde gebieden in de omgeving zijn door de ligging en aard van het plangebied en de beperkte omvang van de ingrepen niet aan de orde. In 3.3. is dit voldoende aannemelijk gemaakt. Aanbevelingen Voorafgaande aan de sloop van de bebouwing is het middels soortgericht onderzoek noodzakelijk duidelijkheid te krijgen over de aan- of afwezigheid van vleermuizen in de bebouwing. Preventief dient rekening gehouden te worden met algemene broedvogels en overige beschermde soorten. Nader onderzoek Aanbevolen wordt nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen met een bat detector conform het vleermuizenprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur (GaN 2013) naar de volgende functies: kraamverblijf, zomerverblijf, paarverblijf en winterverblijf, Dit onderzoek dient te bestaan uit twee bezoeken in de periode midden mei - midden juli en twee bezoeken in de periode midden augustus - 1 oktober, Allen met een minimale tussenpoos van 30 dagen in het voorjaar en 20 dagen in het najaar. Buro Maerlant voert in 2014 onderzoek naar vleermuizen uit conform bovenstaand advies, in 3.2 wordt kort ingegaan op het eerste veldbezoek dat is uitgevoerd. Vooralsnog zijn geen belangrijke functies aangetroffen. Onderzoek wijst uit óf sprake ís van actueel gebruik van de te slopen bebouwing. Tevens worden, indien van toepassing, de soort (en), de aantallen en functie(s) vastgesteld. Op basis van het nader onderzoek kunnen afdoende maatregelen getroffen worden en zijn negatieve effecten te voorkomen. Preventieve maatregelen vogels en overige soortgroepen Vogels Het is nooit uitgesloten, dat broedende vogels aanwezig zijn in struiken en bomen (en de aanwezige nestkasten) in de nabijheid van de te slopen bebouwing. Daarom wordt aanbevolen eventuele kap- en snoeiwerkzaamheden, maar ook sloop, bij voorkeur buiten het broedseizoen uit te voeren, Dit is voor de meeste vogelsoorten de periode maart tot augustus. Alle broedgevallen I in gebruik zijnde nesten (ook later of vroeger) genieten bescherming. Werkzaamheden ín het broedseizoen zijn mogelijk indien zones waar de ingrepen plaatsvinden (binnen een straal van circa 10 meter) gegarandeerd vrij zijn van broedende vogels. Dit wordt bij voorkeur vastgesteld door een ter zake deskundige (ecoloog). Indien men vóór aanvang van bet broedseizoen start en bomen I beplantingen al reeds zijn verwijderd zullen de meeste vogels het plangebied mijden. Overige soorten Voor alle soortgroepen geldt de zorgplicht, waarbij wordt verwacht, dat men voorzichtig omgaat met planten en dieren in het algemeen. Mi i ei I 1 1

190 Literatuur Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V, van Laar, C. Smeenk, en J.B.M. Thissen, Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht, Diepenbeek, A. van, Veldgids Diersporen (tweede druk, 2003). KNNV Uitgeverij, Utrecht. Meijden, R. van der, Heukeľs flora van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Intei net v i.i ī I.:-. ļtii. ļ..',j] 12

191 age 1 Tabellen soorten Flora- en faunawet In onderstaande tabellen staan alle beschermde soorten van de Flora en faunawet {Ffwet). De tabellen zijn aan de ene kant aan de orde bij ontheffingverlening voor artikel 75 en aan de andere kant bij vrijstellingen in het kader van het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75}. Vogelsoorten zijn in deze tabelten niet apart opgenomen, omdat het een erg lange lijst is. Alle vogelsoorten in Nederland zijn beschermd (behalve exoten). In de toelichting bij de tabellen staat aangegeven welk regime toepasselijk is voor vogelsoorten. Toelichting tabel 1 Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 tĩliì 12 van de Ffwet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd is voor de soorten in tabel 1 een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' ţzgn. lichte toets). R soort van Rode lijst 2004 Tabel 1: Algemene soorten Zoondieren aardmuis Microtus agrestis bosmuis Apodemus sylvatkus dwergmuis Micromys minutus bunzing Mus tela putorìus dwergspítsmui5 Sorex minutus egel Erínaceus europeus gewone bosspttsmuis Sorex araneus haas iep us europeus hermelijn Mustela erminea huisspitsmuis Crocidura russula konijn Otyctotagus cumcuius mot Talpa europea ondergrondse woelmüis Pity mys subterraneus ree Capreolus capreolus rosse woelmuis Ctethrionomys g la rectus tweekleurige bosspitsmuis So/ex coronatus veldmuis Microtus arvalis vos Vulpes vul pes wezel Mustela nivalis woelrat Arvicola terrestrìs Reotielen en amfibieën bruine kikker Rara temporaria gewone pad Bufo buĵo middelste groene kikker Ra na esculent a kleine watersalamander Triturus vulgaris meerkikker Rana rídibunda Mieren behaarde rode bosmier Formica rvfa kate rode bosmier Formica potyetena stronkmier Formica tmncorum zwartrugbosmier Formica pratensts Slakken v/ij n ga ard slak Helix pomatia Vaatolanten aardaker Lathyrus tuberosus akkerklokje Campanula rapuncuioides brede wespenorchis Epipactis belleboríne breed klokje Campanula latiĵolia dotterbloem* Caltha palustris gewone vogelmelk Ornithogalum umbellatum grasklokje Campanula rotund ifolia grote kaardenbol Dipsacus fullonum kleine maagdenpalm Vinca minor knikkende vogelmelk Ornithogalum nutans koningsvaren Osmunda regalis slanke sleutelbloem Primula elatior zwanebloem Butomus umbellatus m u.v. ipindoltírbujem' I ľ,v I I I. ]l. 13

192 Toelichting tabel 2 Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd is voor de soorten in tabel 2 een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. Dit is niet van toepassing op alle vogelsoorten (zie toelichting tabel 3) R n soort van Rode lijst 2004 Tabel 2: overige soorten Zoogdieren Damhert' Edelhert Eekhoorn Grijze zeehond' Grote bosmuis" Steenmarter Wild zwijn Da ma da ma Ce mus eiophus Sciurus vulgaris Halkhoerus grypus Apodemus ftavicoliis Maries foina Sus scrofa Reptielen en amfibieën Alpenwatersalamander Levendbarende hagedis Triturus Lacerta atpestrìs WVipara Dagvlinders Moerasparelmoervlinder" Vals heideblauwtje" Euphydiyas aurinia Lycaeides id as Vissen Bermpje Kleine modderkruiper Meerval Rivierdonderpad Noemacheiius Cobitis taenia Silurvs gtanis Cottus gobio barbatutus Vaatplanten Aangebrande orchis 1 ' Aapjesorchis" Beenbreek' Bergklokje Bergnachtorchis' Bij en orchis Blaasvaren" Blauwe zeedistel 81eek bosvogeltje" Bokkenorchis' Brede orchis' Bruinrode wespenorchis" Daslook Dennenorchis" Duitse gentiaan" Franjegen liaan" Geelgroene wespenorchis' Gele helmbloem Gevlekte orchis'' Groene nachtorchis" Groensteel" Grote keverorchīs" Grote muggen ore his" Gulden sleutelbloem" Harlekijn" Herfstschroeforchis" Hondskruid" Honìngorchis" Jeneverbes" Klein glaskruid kleine keverorchis" kleine zonnedauw' klokjesgentiaan" kluwenklokje' koraalwortel" kruisbladgentìaan" lange ereprijs lange zonnedauw" mannetjesorchis" maretak moeraswespenorchis' Orchis ustulata Orchis simia Narthecium ossífragum Campanuta rhomboidalis Plotanthera chlorantha Oph/ys a pifera Cystopte ris (rag ilis E/yngium marìtimum Cephalantera damasonium Himantogtossum hircinum Dactyíorhiza moļolis majalis Epipactis atrorubens Allium ursinum Cooóyera repens Centianeíta germanka Gentianella ciüata Epipactis muetterì Pseudoĵumaría lutea Dactylorhiza maculata Coetoglossum viride Asplenium viride Listera ovota Gymnadenia conopsea Primula veris Orchis mono Spiranthes spiralis Anacamptìs pyramidatis Herminium monorchis Juniperus communis Parietaria Judaica Listera cordata Drosera intermedia Gentiana pneumonanthe Campanuta glomerata Corallorhiza trifida Gentiana cruciata Veronica longifola Drosera anglica Orchis mascuia Viscum album Epipactis patustris

193 muurbloem' parnassia* pijlscheefkelk' poppenorchis" prachtklokje purperorchìs' rapunzelklokje' rechte driehoeksvaren" rietorchis ronde zonnedauw" rood bosvogetţje" ruig klokje schubvaren* slanke gentiaan" soldaatje' spaanse ruiter' steenanjer' steenbreekvaren Tabel 2: overige soorten stengelloze sleutelbloem* Primula stengelomvattend havikskruiď' Hieracium stijf hardgras" tongvaren valkruiď 1 veenmosorchis" veldgentiaan" veldsalie' vleeskleurige orchis' vliegenorchis" vogelnestje 1 * voorjaarsadonis wantsenorchis' waterdrìeblaď weideklokje" welriekende nachtorchis" wilde gagel' wilde herfsttijloos wilde kievitsbloem" wilde marjolein Wil bosvogeltje" witte muggenorchis' zinkviooltje" zo merk lokje' zwartsteel Erysimum cheiri Parnassia palustrís Arûbis hirsuto sagiltoto Aceras Campanuta anthropophorum persicifolia Orchis purpurea Campanula ra pun cuius Cymnocarpium robertianum Dactyto/hiza praetermissa ma ja lis Drosera rotundifalia Cephalanthera rubra Campanula Ceterach Centianella Orchis Cirsium trachelium officinarum amarella mititaris dissectum Dianthus deltoides Asplenium trichoma nes vulgaris amplexicaule Ca to podium rigidum Asplenium scolopendríum Arnica m on tan a Hammarbya Centianella paludosa cam pest rís Salvia pratensis Dactylorhiza incarnata Ophrys Neottia Adonis Orchis Menyanthes Campanula Platanthera Myríca Colchicum Fntillaria insectifera nidus-avis vemalis coriophoro gale trífoliata patula bifolia autumnale meleagrìs Origanum vulgare Cephalanthera longifolía Pseudorchis albida Viola lutea calamineria Leucojum Aiplenium aestivum adiantum-nigrum Kevers vliegend hert Lucanus cervus Kreeftachtiqen rivierkreeft Astocus astacus

194 Toelichting tabel 3 Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt; voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik geldt geen vrijstelling voor artikel 10 van de Ffwet. Ook niet op basis van een gedragscode. Een gedragscode moet door een sector oí ondernemer zeil opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt voor soorten in tabel 3 geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Voor activiteiten in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik en voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling is het niet mogelijk voor artikel 10 voor de soorten in tabel 3 een ontheffing te krijgen. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd is voor de soorten in tabel 3 een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor de soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang 1, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Deze drie criteria vormen de zgn. uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn). Oe uitgebreide toets voor ontheffingverlening geldt ook voor alle vogelsoorten. Tabel 3: soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB R soort van Rode lijst 2Ū04 Bijlage 1 AMvB Zoogdieren das boommarter' eikelmuis* gewone zeehond' veldspitsmuis" waterspitsmuis' Meies me (es Martes moties Etiomys quėrdnus Phoca vitutina Crocidura teucodon Neomys fodiens Reptielen en amfibieën adder' hazelworm" ringslang" vinpootsalamander' vuursalamander" Vipera be rus Anguis fragilis Natrìx natrix Triturus helveticus Saíamandra s ataman dra Vissen beekprik' bittervoorn' elrits' gestippelde alver' grote modderkruiper' rivierpfik Lampetra Rhodeus Phoxinus Atburnoides Misgumus Lam pet ra planeri cericeus phoxinus bipunctatus fossitis Jluviatiíis Dagvlinders bruin dikkopje' dwergblauwtje' dwergdikkopje' groot geaderd witje" grote ijsvogelvlinder' heideblauwtje* iepepage' kalkgraslanddikkopje' keizersmantel' klaverblauwtje" purperstreepparelmoervlinder' rode vuurvlinder' rouwmantel' tweekleurig hooibeestje' veenbesparelmoervlinder" veenhooibeestje' Erynnis tages Cupido minimus Thymelicus acte on Aporía Limenitis Plebejus Strymonidia Spialia Argynnis Cyonirís crataegi poputi argus w-atbum setiorius paphia semiargus Brenthis ino Palaeochrysophanus hippotboe Nympbalis Coenonympha Botaría Coenonympha antiopa arcania aquilonais tuttig 1 -onderzoek en onderwijs -repopulatie en herintroductie -bescherming van flora en fauna -veiligheid van het luchtverkeer -volksgezondheid of openbare veiligheid -dwingende redenen van openbaar belang -het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom -belangrijke overlast veroorzaakt door dieren -uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw -bestendig gebruik -uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling

195 Tabel 3: soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB veldparelmoervlinder' woudparelmoervlinder' zilver vlek* Vaatplanten groot zeegras" Bijlage IV HR Zoogdieren baardvleermuìs bechstein's vleermuis' bever" bosvleermuis brandťs vleermuis' bruinvis" euraziatische lynx franjesla art 11 gewone dolfijn gewone dwergvteermuis gewone grootoorvleermuis grijze grootoorvleermuis' grote hoefijzerneus hamster' hazelmuis' ingekorven vleermuis" kleine dwergvleermuis kleine hoefijzerneus" laatvľīeger meervleermuis mopsvleermuis nathusìus' dwergvleermuis noordse woelmuis" otter 11 rosse vleermuis tuimelaar' tweekleurige vleermuis vale vleermuis' watervleermuis wilde kat witflankdolfijn witsnuitdolfijn Melitaea cìnxia Melitaea d lamina Closshna euphrosyne Zostera Myotis Myotis Castor Nyctalus Myotis Phocoena manna mystacinus bechsteíníi jiber teisleri brandtii phocoena Lynx lynx Myotis nattererí Delphìnus delphis Pipistrelius Plecotus Plecotus pipistrelius auritus austriacus Rhinolophus ferrumequinum Crícetus crìcetus Muscardinus aveitananus Myotis emarginatus Pipistrelius pygmaeus Rhinolophus Eptesicus hipposideros serotinus Myotis dasycnenie Barbostella barbastellus Pipistrelius Microtus nathusii oeconomus Lu tra lutra Nyctalus noctula Tursiops Vespertiiio Myotis Myatis Felis truncatus murìnus myotis daubentonii silvestris Lagenorhynchus Lagenorhynchus acutus albirostris Vaatplanten Tabel 3: soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB drijvende waterweegbree groenknolorchis" kruipend moerasscherm" zomerschroeforchis' Kevers brede geelrandwaterroofkever gestreepte waterroolkever heldenbok juchtleerkever Tweekleppiqen bataafse stroommossel" Luronium na tans Liparìs toesetii Apíum repens Spiranthes aestivalis Dytiscus Grapliode/vs Cerambyx Osmoderma Unio crassus latissimus bilineatus cerdo eremita Reptielen en amfibieën boomkikker" geelbuikvuurpad' gladde slang" heikikker" kamsalaniander' knoflookpad" muurhagedis' poelkikker' rugstreeppad vroedmeesterpad' zandhagedis" Hyla arborea Bombina variegata Coronella austriacus Ra na arvalis Tríturus crístatus Petobates fuscus Podards muralís Rana lessonae Bufo calamita Alytes obstetricans Lacerta agilis Dagvlinders donker pimpernelblauwtje' grote vuurvlinder" pimpernelblauwtje' tijm blauwtje* zilverstreephooibeestje" Maculinea nausithous Lycaena dispar Maculinea teleius Maculinea anon Coenonympha hero Libellen bronslibel gaffellibel" gevlekte witsnuitlibeľ groene glazenmaker' noordse win terjuffer' oostelijke witsnuitlibel" rivierrombout" sierlijke witsnuitlibel* Oxygastra curtisii Ophiogomphus cecilia Leucorrhinia pec to rat is Aeshna viridis Sympecma paedisca Leucorrhinia albifrons Stylurus flavipes Leucorrhinia caudalis Vissen houting Conegonus oxyrrhynchus steur" Acipenser slurio.1, :l I I I I' 17

196 Bur o Maorlant Oorpssltaat A A Oussen i i lnlo6buromaeilanl.nl i wwv/.buromaerlanl.nl

197 BM-NOTiTIĒ Almkerk Laagt 11 Memo nader onderzoek vleermuizen J. van Suijfekom, I6 oktober 2014

198 1 Inleiding 1.1 Algemeen In opdracht van de heer Strikkers (de initatiefnemer) heelt Buro Maerlant een nader onderzoek naar vleermuizen ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied Laagt 11 in Almkerk (figuur 1). Aanleiding van het onderzoek is de voorgenomen sloop en herbouw van een woning. Het woonhuis is tijdens een eerder uitgevoerd onderzoek (Buro Maerlant, rapportage Ffwet 13 juni 2014) beoordeeld als toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. In onderhavige memo worden de resultaten van het onderzoek vleermuizen besproken. Fioiitiŕ 1 Glubalïí L)6 tirfinzing VFin ľiňl nlŕingijbied I (rooci), Onoeinror cl Hooole, r L 1 I v.. :.1 : 1.2 Methode i dool Het plangebied en de ruime omgeving is in de periode juni t/m september 2014 conform het protocol vleermuizen van de Gegevensautoriteit Natuur onderzocht (zie tabel 1 op de volgende pagina). In het voorjaar is gericht gezocht naar kraamverblijven, zomerverblijven en foeragerende dieren. Het onderzoek in liet najaar was gericht op baltsende mannetjes. Eventueel aanwezige paarverblijven í paarterritoria en winterverblijven werden in het najaar middels twee ronden vastgesteld, waarbij rond middernacht op verschillende plekken werd gepost. Met behulp van een detector (Pettersson D240x) met een heterodyne functie en time expansion, waarbij opnamen kunnen worden gemaakt en digitaal worden opgeslagen in WAV forrnaat (Roland Edirol R09), zijn vleermuizen aan de hand van de echolocatiegeluiden op naam gebracht en gelokaliseerd. Het veldonderzoek is uitgevoerd door J. van Suijlekom.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; voorstel aan de raad gemeente werkendam zaaknummer 59872 onderwerp Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Werkendam 2015 De raad van de gemeente Werkendam, gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordeningen participatiewet. Volgnr

Verordeningen participatiewet. Volgnr Onderwerp Volgnr. 2014-060 Corsa kenmerk Portefeuillehouder Ambtenaar Afdeling Verordeningen participatiewet 14.0012594 / 2014Z03252 14.0012594 wethouder P. Jorritsma de raad A. Huijsman Loket Altena Datum

Nadere informatie

Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven;

Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven; De raad van de gemeente Roosendaal; Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven; Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, artikel

Nadere informatie

Beslispunt: 1. Verordening cliëntenraad sociale zekerheid gemeente Woudrichem 2010 vast te stellen.

Beslispunt: 1. Verordening cliëntenraad sociale zekerheid gemeente Woudrichem 2010 vast te stellen. VOORSTEL AAN DE RAAD Onderwerp Samenvatting, doel en beslispunten Toelichting Verordening Cliëntenraad sociale zekerheid Op 1 oktober 2009 is de Wet investering in jongeren (WIJ) ingegaan. De WIJ schrijft

Nadere informatie

Bijlage 2. 8 verordeningen noodzakelijk voor de uitvoering van de Particitpatiewet.

Bijlage 2. 8 verordeningen noodzakelijk voor de uitvoering van de Particitpatiewet. Wat te doen; Bijlage 2 8 verordeningen noodzakelijk voor de uitvoering van de Particitpatiewet. a. Verordening cliºntenparticipatie In het beleidsplan WMO staat dat we de synergie tussen de drie transities

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Smallingerland gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2014;

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Smallingerland gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2014; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Smallingerland. Nr. 79151 24 december 2014 Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Smallingerland 2015 De raad van de gemeente Smallingerland ; gelezen

Nadere informatie

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente De Wolden 2015

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente De Wolden 2015 Het digitale Gemeenteblad Officiële uitgave van gemeente De Wolden Nummer 21, 24 december 2014 Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente De Wolden 2015 De raad van de gemeente De Wolden;

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Harlingen Onderwerp: Participatiewet De raad van de gemeente Harlingen Gelezen

Nadere informatie

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Zaanstad 2015

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Zaanstad 2015 Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Zaanstad 2015 De raad van de gemeente Zaanstad, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van.. 2014; nr. gelet op de artikel

Nadere informatie

Officiële naam regeling Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015

Officiële naam regeling Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015 Wetstechnische informatie Overheidsorganisatie Gemeente Breda Officiële naam regeling Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015 Citeertitel Verordening Individuele Inkomenstoeslag

Nadere informatie

Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid

Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Oosterhout Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; *CONCEPT* CONCEPT Onderwerp Onderwerp_Corsa VERORDENING Nieuw_wijziging_intrekking Dossiercode Documentsoort De Raad van de gemeente Uden; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een individuele

Nadere informatie

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden Gemeente Achtkarspelen Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Dienst Werk en Inkomen De Wâlden Januari 2015 1 Gemeente Achtkarspelen de Raad van de gemeente Achtkarspelen; gelet op het

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Nr. 15B De raad van de gemeente Delfzijl; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Delfzijl d.d. 5 december 2017; gelet op artikel

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Enschede 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Enschede 2015 Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Enschede 2015 De raad van de gemeente Enschede; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 november 2014; gelet op artikel 8, eerste lid,

Nadere informatie

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Hoogeveen 2015.

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Hoogeveen 2015. CVDR Officiële uitgave van Hoogeveen. Nr. CVDR343762_1 29 maart 2016 Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Hoogeveen 2015 De raad van de gemeente Hoogeveen; gelezen het voorstel van

Nadere informatie

De Raad van de gemeente Ede,

De Raad van de gemeente Ede, De Raad van de gemeente Ede, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Ede d.d. 11 november 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet; overwegende

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014 Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Harlingen Onderwerp: Participatiewet De raad van de gemeente Harlingen Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014 gelet op gelet

Nadere informatie

Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015

Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015 Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015 De raad van de gemeente Borne, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., gelet op artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet; Overwegende

Nadere informatie

Betreft: Vaststellen Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Tynaarlo 2015

Betreft: Vaststellen Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Tynaarlo 2015 Raadsbesluit nr. 7.c Betreft: Vaststellen Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Tynaarlo 2015 De raad van de gemeente; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za. 14-30185/DV.14-415, afdeling Samenleving;

op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za. 14-30185/DV.14-415, afdeling Samenleving; No. 19. De raad van de gemeente Vlagtwedde; op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za. 14-30185/DV.14-415, afdeling Samenleving; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en

Nadere informatie

Geconsolideerde Verordening individuele inkomenstoeslag participatiewet gemeente Oegstgeest 2015

Geconsolideerde Verordening individuele inkomenstoeslag participatiewet gemeente Oegstgeest 2015 Geconsolideerde Verordening individuele inkomenstoeslag participatiewet gemeente Oegstgeest 2015 De raad van de gemeente Oegstgeest gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2014,

Nadere informatie

Raadsvoorstel Samenvatting Aanleiding

Raadsvoorstel Samenvatting Aanleiding Raadsvoorstel Aan : Raad van Geertruidenberg Raadsvergadering : 18 december 2014 Agendanummer : 13 Datum collegebesluit : 11 november 2014 Onderwerp : Verordeningen Participatiewet 0. Samenvatting Met

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Officiële uitgave van gemeente Staphorst. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

GEMEENTEBLAD. Officiële uitgave van gemeente Staphorst. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Staphorst 2014 nr. 21 11 december 2014 De raad van de gemeente Staphorst; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014; gelet op artikel

Nadere informatie

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 december 2014;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 december 2014; Gemeenteraad Onderwerp: Volgnummer 2014-84 Participatiewet, onderdeel WWB-maatregelen Dienst/afdeling Werk en inkomen De raad van de gemeente Oss; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand; De raad van de gemeente Opsterland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 februari 2013; gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet

Nadere informatie

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders gemeente Albrandswaard ( ) d.d.

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders gemeente Albrandswaard ( ) d.d. GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Albrandswaard. Nr. 187730 30 december 2016 Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag Albrandswaard 2016 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Albrandswaard;

Nadere informatie

De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 gemeente Drimmelen

De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 gemeente Drimmelen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Drimmelen. Nr. 4088 15 januari 2015 De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 gemeente Drimmelen De raad van de gemeente Drimmelen; Gezien

Nadere informatie

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG GEMEENTE BUREN

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG GEMEENTE BUREN VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG GEMEENTE BUREN De Raad van de gemeente Buren, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 mei 2012, gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d,

Nadere informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Rubriek: Maatschappelijke zorg en welzijn Naam regeling: Verordening Individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Zundert Citeertitel: Verordening

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 december 2015;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 december 2015; De raad van de gemeente Loppersum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 december 2015; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht)

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht) Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug Het Algemeen Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme rijn Heuvelrug; gezien

Nadere informatie

Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven;

Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven; De raad van de gemeente Roosendaal; Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven; Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, artikel

Nadere informatie

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Kaag en Braassem 2012.

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Kaag en Braassem 2012. De raad van de gemeente Kaag en Braassem; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 juli 2012; gelet op de artikelen 8, 1 e lid, onder d, 2 e lid, onder b en 36 van de Wet werk en bijstand;

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2012

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2012 Raadsbesluit De raad van de gemeente Noord-Beveland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2012 gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Vastgestelde verordening - Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015

GEMEENTEBLAD. Vastgestelde verordening - Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Zoeterwoude Publicatiedatum: 18-11-2014 Nummer gemeenteblad: 0316 Vastgestelde verordening - Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet gemeente

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen De raad van de gemeente Oldebroek; Verordening langdurigheidstoeslag 2013-A kenmerk 106099 gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 augustus 2012; gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d,

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer];

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer]; De raad van de gemeente Heerenveen; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer]; Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

Nadere informatie

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 15 december 2011,

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 15 december 2011, De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 15 december 2011, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 november 2011, gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2014, nr ;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2014, nr ; Nr. 11D De raad van de gemeente Marum; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2014, nr. 14.12.11.; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en

Nadere informatie

Verordening langdurigheidstoeslag. gemeente Veendam

Verordening langdurigheidstoeslag. gemeente Veendam Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Veendam 2012 Doel: deze verordening heeft als doel regels te stellen met betrekking tot het vaststellen van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland)

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland) Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Ede Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, gelet op artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente

Nadere informatie

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2017,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2017, Verordening Individuele inkomenstoeslag ISD BOL 2018 De raad van de gemeente Landgraaf; Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2017, met overneming van de daarin vermelde motieven;

Nadere informatie

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet Vastgesteld bij besluit van de raad van 12 januari 2017 nr.

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet Vastgesteld bij besluit van de raad van 12 januari 2017 nr. CVDR Officiële uitgave van Putten. Nr. CVDR438940_1 22 mei 2018 Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet Vastgesteld bij besluit van de raad van 12 januari 2017 nr. 560050 De

Nadere informatie

Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld.

Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Nummer : 10-01.2015 Onderwerp : Verordeningen Participatiewet Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Uithuizen, 18 december 2014. AAN DE RAAD.

Nadere informatie

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2013 GEMEENTE NOORD-BEVELAND

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2013 GEMEENTE NOORD-BEVELAND VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2013 GEMEENTE NOORD-BEVELAND Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen. 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

Nadere informatie

Verordening Individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Woudenberg. gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 11 november 2014;

Verordening Individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Woudenberg. gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 11 november 2014; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Woudenberg. Nr. 80217 24 december 2014 Verordening Individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Woudenberg De raad van de Gemeente Woudenberg, gelezen het voorstel

Nadere informatie

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en sub b, en tweede lid, van de Participatiewet. b e s l u i t :

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en sub b, en tweede lid, van de Participatiewet. b e s l u i t : De gemeenteraad Gooise Meren Gelezen het voorstel van 9348 Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en sub b, en tweede lid, van de Participatiewet b e s l u i t : vast te stellen de volgende: Verordening

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 Kenmerk: 184268 De raad van de gemeente Oldebroek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gelet op artikel 8, eerste lid,

Nadere informatie

Verordening individuele studietoeslag gemeente Doetinchem 2015

Verordening individuele studietoeslag gemeente Doetinchem 2015 Verordening individuele studietoeslag gemeente Doetinchem 2015 De raad van de gemeente Doetinchem; gezien het advies van de sociale raad; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van: 11 november 2014;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van: 11 november 2014; Verordening individuele inkomenstoeslag Westerveld 2015 De raad van de gemeente Westerveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van: 11 november 2014; gelet op artikel 147, eerste lid,

Nadere informatie

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG 2015

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Drechterland Nr. 160394 1 juli 2019 VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG 2015 Tekstplaatsing De raad van de gemeente Drechterland Overwegende dat de gemeenteraad

Nadere informatie

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en tweede lid van de Participatiewet;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en tweede lid van de Participatiewet; Raadsbesluit De raad van de gemeente Heerde; gelezen het voorstel van het college d.d. 11 november 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en tweede lid van de Participatiewet; besluit:

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Nr. 2014/78 De raad van de gemeente Leeuwarderadeel; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 21 oktober 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en

Nadere informatie

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid van de Participatiewet; b e s l u i t :

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid van de Participatiewet; b e s l u i t : Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Boxtel 2018 De raad van de gemeente Boxtel, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gelet op artikel 8, eerste lid,

Nadere informatie

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE ASSEN 2015

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE ASSEN 2015 VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE ASSEN 2015 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Officiële naam regeling Verordening individuele inkomenstoeslag

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag

Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeenteblad 547 Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Voorst november 2014-1 - Verordening individuele inkomenstoeslag De raad van de gemeente Voorst; gelezen het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Versie 03-12-2014 De Raad van de gemeente Littenseradiel; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b,

Nadere informatie

Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2018

Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2018 Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2018 De raad van de gemeente Ameland; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, jo. artikel 36 van de Participatiewet;

Nadere informatie

Beleidskader en verordeningen Participatiewet Eddy van der Spek Eva Mercks

Beleidskader en verordeningen Participatiewet Eddy van der Spek Eva Mercks Beleidskader en verordeningen Participatiewet 2015 Eddy van der Spek Eva Mercks Inhoud Proces van totstandkoming Participatiewet Wat blijft hetzelfde Wat verandert er Dienstverleningsarrangementen werkzoekenden

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Beesel 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Beesel 2015 Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Beesel 2015 De Raad van de Gemeente Beesel; Gelet op artikel 8 eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

Nadere informatie

B&W-Aanbiedingsformulier

B&W-Aanbiedingsformulier B&W.nr. 08.1165, d.d. 25 november 2008 B&W-Aanbiedingsformulier Onderwerp Vaststellen voor inspraak Verordening Langdurigheidstoeslag 2009 BESLUITEN 1. vast te stellen voor de inspraak de verordening Langdurigheidstoeslag

Nadere informatie

Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, 0595-750306 gemeente@winsum.nl (t.a.v. J.van Bragt)

Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, 0595-750306 gemeente@winsum.nl (t.a.v. J.van Bragt) Vergadering: 27 januari 2015 Agendanummer: 14 Status: Besluitvormend Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, 0595-750306 E-mail: gemeente@winsum.nl (t.a.v. J.van Bragt) Aan

Nadere informatie

Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Drimmelen

Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Drimmelen Verordening cliëntenparticipatie Sociale Zekerheid, gemeente Drimmelen De raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2014; gelet

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venray 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venray 2015 Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venray 2015 De raad van de gemeente Venray; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet; gelezen het voorstel

Nadere informatie

Gemeente Boxmeer I-SZ/2012/724 / RIS (6)

Gemeente Boxmeer I-SZ/2012/724 / RIS (6) Gemeente Boxmeer I-SZ/2012/724 / RIS 2015-89 (6) Onderwerp: Vaststelling van de Nummer:. De Raad van de gemeente Boxmeer, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 december 2012, gelet

Nadere informatie

Artikel 6: Nadere regels Het college stelt nadere regels voor de individuele inkomenstoeslag in beleidsregels.

Artikel 6: Nadere regels Het college stelt nadere regels voor de individuele inkomenstoeslag in beleidsregels. GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Goirle. Nr. 24593 15 februari 2017 Verordening individuele inkomenstoeslag 2017 Artikel 1: Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder:college: het college

Nadere informatie

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg 1 8331 XE Steenwijk Steenwijk, 16-12-2014 Nummer voorstel: 2015/4

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg 1 8331 XE Steenwijk Steenwijk, 16-12-2014 Nummer voorstel: 2015/4 Voorstel aan de raad Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg 1 8331 XE Steenwijk Steenwijk, 16-12-2014 Nummer voorstel: 2015/4 Voor raadsvergadering d.d.: 13-01-2015 Agendapunt: 7 Onderwerp:

Nadere informatie

Vastgestelde verordening - Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015

Vastgestelde verordening - Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Zoeterwoude Publicatiedatum: 19-12-2014 Nummer gemeenteblad: 0355 Vastgestelde verordening - Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 Definitieve versie 30-10-2014 Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 De raad van de gemeente Montferland; Gelezen het voorstel van het college van burgemeester

Nadere informatie

Officiële naam regeling Verordening Individuele Studietoeslag Participatiewet Breda 2015

Officiële naam regeling Verordening Individuele Studietoeslag Participatiewet Breda 2015 Wetstechnische informatie Overheidsorganisatie Gemeente Breda Officiële naam regeling Verordening Individuele Studietoeslag Participatiewet Breda 2015 Citeertitel Verordening Individuele Studietoeslag

Nadere informatie

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET 2015

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET 2015 VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET 2015 DE RAAD VAN DE GEMEENTE TEN BOER; (nr. 7); gelezen het voorstel van het college van 7 april 2015; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden d.d. 11 november 2014, met nummer 3384, Besluit:

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden d.d. 11 november 2014, met nummer 3384, Besluit: De raden van de gemeente Muiden Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden d.d. 11 november 2014, met nummer 3384, Besluit: gelet op artikel 8, eerste lid,

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2015;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2015; De raad van de gemeente Purmerend; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2015; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Oldambt 2016

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Oldambt 2016 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Oldambt. Nr. 136190 5 oktober 2016 Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Oldambt 2016 De raad van de gemeente Oldambt; Gelezen het voorstel van het

Nadere informatie

Commissie Bestuur. Commissie Ruimte. Commissie Sociaal. Informerende Commissie. Bespreken. Kennis van nemen. Kaderstellen.

Commissie Bestuur. Commissie Ruimte. Commissie Sociaal. Informerende Commissie. Bespreken. Kennis van nemen. Kaderstellen. Raad VOORBLAD Onderwerp Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 212 en volgende jaren Agendering Commissie Bestuur x Gemeenteraad Commissie Ruimte Lijst ingekomen stukken x Commissie Sociaal

Nadere informatie

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTEN HOOGEZAND-SAPPEMEER, SLOCHTEREN EN MENTERWOLDE 2015

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTEN HOOGEZAND-SAPPEMEER, SLOCHTEREN EN MENTERWOLDE 2015 VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTEN HOOGEZAND-SAPPEMEER, SLOCHTEREN EN MENTERWOLDE 2015 Doel Aan de burger die langdurig een laag inkomen heeft, waarbij er geen zicht is op een inkomensverbetering

Nadere informatie

Verordening Individuele Studietoeslag en Individuele Inkomenstoeslag

Verordening Individuele Studietoeslag en Individuele Inkomenstoeslag Gemeenteblad Texel 2014 nr 15 22-10-2014 Verordening Individuele Studietoeslag en Individuele Inkomenstoeslag 2015 Verordening Individuele Studietoeslag en Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet 2015

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 9 juni 2015;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 9 juni 2015; CVDR Officiële uitgave van Medemblik. Nr. CVDR379456_1 3 juli 2018 Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet De raad van de gemeente Medemblik; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Nadere uitleg is opgenomen in de implementatiehandleiding, onderdeel van de bij deze modelverordening behorende ledenbrief.

Nadere uitleg is opgenomen in de implementatiehandleiding, onderdeel van de bij deze modelverordening behorende ledenbrief. Modelverordening individuele inkomenstoeslag Leeswijzer modelbepalingen - [...] of [iets] = door gemeente in te vullen, zie bijvoorbeeld artikel 4, eerste lid. - [iets] = facultatief, zie de considerans.

Nadere informatie

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2012

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2012 Bijlage behorende bij ontwerpbesluit nr. 12Rb037, vastgesteld in de raadsvergadering van 27 juni 2012. VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2012 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen 1.

Nadere informatie

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden Gemeente Achtkarspelen Verordening Langdurigheidstoeslag WWB Dienst Werk en Inkomen De Wâlden Januari 2013 1 Gemeente Achtkarspelen de Raad van de gemeente Achtkarspelen; gelet op het bepaalde in artikel

Nadere informatie

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015 Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015 Raadsbesluit 4 december 2014 Naam opsteller M. Huberts Datum vaststelling 4 december 2014 Afdeling Dienstverlening Vastgesteld

Nadere informatie

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015 CVDR Officiële uitgave van Lingewaard. Nr. CVDR365829_1 26 juni 2018 Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015 14RDS00157 De raad van de gemeente Lingewaard; gelezen

Nadere informatie

De raad van de gemeente Koggenland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 december 2011

De raad van de gemeente Koggenland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 december 2011 De raad van de gemeente Koggenland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 december 2011 OVERWEGENDE GELET OP dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidtoeslag aan personen

Nadere informatie

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG HELMOND 2015

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG HELMOND 2015 VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG HELMOND 2015 De raad van de gemeente Helmond; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Peel en Maas ( )

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Peel en Maas ( ) Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Peel en Maas (2014-089) De raad van de gemeente Peel en Maas; Gelezen raadsvoorstel 2014-089; Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en

Nadere informatie

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Buren

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Buren GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Buren. Nr. 75332 16 december 2014 Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Buren Artikel 1. Begripsomschrijvingen 1. Alle begrippen die

Nadere informatie

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Midden-Delfland. Nr. 81363 24 december 2014 Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Delfland 2015 De raad van de gemeente Midden-Delfland gelezen

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van (datum);

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van (datum); Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Leeuwarden 2015-2 De raad van de gemeente Leeuwarden; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van (datum); gelet op artikel

Nadere informatie

Verordening. Verordening individuele inkomenstoeslag 2015

Verordening. Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 Verordening Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 Artikel 1 Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a. Inkomen: totaal van inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de

Nadere informatie

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders gemeente Barendrecht ( ) d.d. 13 september 2016;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders gemeente Barendrecht ( ) d.d. 13 september 2016; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Barendrecht Nr. 60684 12 april 2017 Verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag Barendrecht 2017 De raad van de gemeente Barendrecht; Gezien het voorstel

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Almere

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Almere Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Almere De raad van de gemeente Almere; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 8 lid 1, aanhef en onderdeel b, en lid 2 Participatiewet;

Nadere informatie

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 De raad van de gemeente Geertruidenberg; gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 2014; gelet op artikel 8, eerste

Nadere informatie

vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Haarlem.

vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Haarlem. Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Haarlem (versie 28-08-2014) De raad van de gemeente Haarlem; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer]; gelet

Nadere informatie

vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag Zeewolde 2013 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening langdurigheidstoeslag 2009.

vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag Zeewolde 2013 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening langdurigheidstoeslag 2009. Documentnummer V158 De raad van de gemeente Zeewolde, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. ; gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet werk en bijstand,overwegende

Nadere informatie

"VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG 2015".

VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG 2015. De raad van de gemeente Loppersum; gelezen het voorstel van het college van 2 december 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet; b e s l u i t : vast te stellen de "VERORDENING

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Haarlemmerliede en Spaarnwoude (II) De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen De raad van de gemeente Oldebroek; Verordening langdurigheidstoeslag 2013 kenmerk 98181 gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 april 2012; gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel

Nadere informatie

op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za. 14-30185/DV.14-415, afdeling Samenleving;

op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za. 14-30185/DV.14-415, afdeling Samenleving; No. 19. De raad van de gemeente Vlagtwedde; op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za. 14-30185/DV.14-415, afdeling Samenleving; overwegende dat het noodzakelijk is op grond

Nadere informatie