ONTWERPBESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Transcriptie

1 ONTWERPBESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Nr. MPM7172 Wet milieubeheer 1 AANVRAAG 1.1 Algemeen Op 22 augustus 2007 hebben wij een aanvraag ontvangen van SITA Recycling Services Noord- Oost B.V. (hierna te noemen SITA) om een vergunning ingevolge artikel 8.4, lid 1, van de Wet milieubeheer (Wm) voor het veranderen en in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning). De inrichting betreft een inzamel- en ontvangstbedrijf voor onder meer: - de op- en overslag van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m 3 of meer; - de op- en overslag van gevaarlijke afvalstoffen; - de op- en overslag van bedrijfsafvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1000 m 3 of meer. Daarmee valt de inrichting onder categorie 28.4 onder a, sub 1, 5 en 6, in bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Op grond daarvan zijn wij het bevoegd bestuursorgaan voor het beslissen op de vergunningaanvraag. Binnen de inrichting voor de opslag en bewerking van gevaarlijke afvalstoffen ten behoeve van verwijdering bevinden zich geen gpbv-installaties. Dat wil zeggen dat categorie 5.1 van industriële activiteiten van bijlage I van de Richtlijn 96/61/EG, de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC-richtlijn) niet van toepassing is. De vergunning wordt aangevraagd voor een termijn van tien jaar. De aanvraag heeft betrekking op de inrichting gelegen aan De Overmaat te Arnhem, kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie W, nummer 2096 (gedeeltelijk). Gelijktijdig met de aanvraag om Wm-vergunning heeft SITA bij ons een aanvraag ingediend om een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) en verzocht om een gecoördineerde afhandeling van beide aanvragen. Wij hebben de aanvraag om een Wm-vergunning ingeschreven onder nummer MPM Vergunde situatie Bij beschikking van 7 april 1994 hebben wij voor de inrichting een oprichtingsvergunning 1, nr. MW , ingevolge de Afvalstoffenwet verleend. De vergunning is verleend voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 16 oktober 1997 is voor de inrichting een vergunning ingevolge de Wvo verleend. De vergunning is verleend voor onbepaalde tijd. 1 Op 1 maart 1993 is de Wm in werking getreden. Op grond van deze wet wordt deze vergunning aangemerkt als een vergunning verleend op grond van de Wm code: out / out

2 1.3 Beschrijving van de aangevraagde activiteiten SITA vraagt voor de volgende activiteiten een vergunning: - op- en overslag van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen, waaronder in het afvalstadium geraakte gasflessen, kca/kga en asbest; - op- en overslag van veegafval, afkomstig van veegwerkzaamheden door of in opdracht van de gemeente Arnhem; - persen van restafval, papier en karton; - verdichten van A- en B-houtafval; - op- en overslag van strooizout; - stallen van materiaal en materieel ten behoeve van gladheidbestrijding; - stallen van veegwagens; - uitvoeren van proefnemingen; - stallen van lege containers en overig materiaal en materieel. Ondersteunende activiteiten bestaan uit: - het verrichten van onderhoudwerkzaamheden aan de shovel (in de loods); - de opslag van aardolieproducten, koelvloeistof, vetten en verfproducten in emballage (in de loods); - de opslag van afvalstoffen afkomstig van onderhoudwerkzaamheden aan de shovel (in de loods); - het wassen van materiaal en materieel, waaronder veegwagens; - het gebruik van een weegbrug; - het verrichten van kantoorwerkzaamheden. De inrichting is van maandag tot en met zaterdag van uur tot uur in werking. Buiten deze tijden kunnen veegwerkzaamheden en werkzaamheden door de strooidienst worden uitgevoerd. Daarnaast kan buiten deze tijden incidenteel een vrachtwagen aankomen of vertrekken. Voor een nadere omschrijving van voornoemde activiteiten verwijzen wij naar de aanvraag (inclusief bijlagen) alsmede de aanvullende gegevens. De aanvraag bestaat uit: A De aanvraag zelf, bestaande uit 34 pagina's. B Het aanvraagformulier om een Wvo-vergunning. C Veertien bijlagen, zijnde: 1. Niet technische samenvatting. 2. Uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel. 3. Topografische kaart en omgevingstekening. 4. Inrichtings- en rioleringstekening. 5. Activiteiten en processen. 6. Bodem en bodembeschermende voorzieningen. 7. (Externe) veiligheid. 8. Akoestisch onderzoek. 9. Acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) en administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). 10. Stroomschema waterstromen. 11. Wvo-beschikking. 12. Zuiveringtechnische voorzieningen en analyseresultaten. 13. Geuronderzoek. 14. Berekeningen besluit luchtkwaliteit. D De aanvullende gegevens zelf d.d. 17 oktober 2007, bestaande uit 4 pagina's. E Drie bijlagen behorende bij de aanvullende gegevens, zijnde: - Activiteiten en processen (ter vervanging van bijlage 5). - Acceptatieprocedure & Administratiesysteem (ter vervanging van bijlage 9). - Tabel "inventarisatie bodemrisico" (ter vervanging van de tabel in bijlage 6). F De aanvullende gegevens zelf d.d. 18 december 2007, bestaande uit 2 pagina's. 2

3 2 DE PROCEDURE Met betrekking tot deze vergunningaanvraag wordt de in Áfdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 8 en 13 van de Wm voorgeschreven procedure gevolgd. De afhandeling van de aanvragen krachtens de Wm en de Wvo heeft plaatsgevonden met toepassing van de betrokken bepalingen uit hoofdstuk 14 van de Wm. De aanvraag is toegezonden aan de bij of krachtens de Wm aangewezen adviseurs en betrokken bestuursorganen: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arnhem; het waterschap Rivierenland te Tiel; Stadsregio Arnhem-Nijmegen; het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) te Lelystad. Naar aanleiding daarvan hebben wij op 23 november 2007 een advies ontvangen van de gemeente Arnhem. Voor de samenvatting en de behandeling van dit advies verwijzen wij naar het hoofdstuk "Overwegingen naar aanleiding van de ingekomen adviezen". Voor het overige is geen reactie ontvangen. De gemeenten die gelegen zijn binnen een straal van 10 km van de plaats waarin de inrichting gelegen is, zijn niet bij de totstandkoming van de beschikking betrokken, aangezien wij van oordeel zijn dat de invloed van de belasting van het milieu in deze gemeenten zich niet in noemenswaardige mate zal doen gevoelen. Omdat de aanvraag naar onze mening niet volledig was, hebben wij bij brief van 28 september 2007 om aanvullende gegevens verzocht. Wij hebben aanvullende gegevens ontvangen op 19 oktober Hierdoor is de wettelijke procedure verlengd met drie weken. De aanvullende gegevens betreffen onder andere aangepaste beschrijvingen van de bijlagen "activiteiten en processen", "A&V-beleid en AO/IC" en "bodembeschermende voorzieningen". Daarnaast hebben wij op 19 december 2007 aanvullende gegevens ontvangen die betrekking hebben op het A&Vbeleid. De aanvullende gegevens maken deel uit van de vergunningaanvraag en zijn doorgezonden naar de wettelijke adviseurs en betrokken bestuursorganen. De aanvraag en de aanvullende informatie voldoen aan de vereisten bij en krachtens de Wm alsmede hoofdstuk 5 van het Ivb. Gelet op het voorgaande kunnen wij de aanvraag van SITA in behandeling nemen. 3 AFSTEMMING/COÖRDINATIE WET MILIEUBEHEER MET ANDERE WET- OF REGELGEVING 3.1 Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) De met de aangevraagde activiteiten samenhangende lozingen zijn vergunningplichtig ingevolge de Wvo. Wij hebben samen met de aanvraag ingevolge de Wm de aanvraag ingevolge de Wvo ontvangen. Aan het waterschap Rivierenland is over de samenhang tussen beide aanvragen advies gevraagd. Van het waterschap is geen schriftelijke reactie ontvangen. Coördinatie heeft zowel inhoudelijk als procedureel plaatsgevonden. 3.2 Woningwet In het kader van deze vergunningprocedure is geen sprake van bouwen in de zin van de Woningwet. De afstemmingsregeling tussen de Wm en de bouwvergunning ingevolge de Woningwet is in deze situatie derhalve niet van toepassing. 3

4 3.3 Wet op de Ruimtelijke Ordening De activiteiten passen in het vigerende bestemmingsplan "Kronenburg/De Overmaat". De beschikking op de aanvraag om Wm-vergunning staat los van het geldende bestemmingsplan. Aan de Wm-vergunning kunnen dan ook geen rechten worden ontleend die betrekking hebben op de bestemming van genoemd terrein. 3.4 Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) Per 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking getreden. Dit besluit en de daarmee samenhangende Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bevat rechtstreeks werkende regels en voorschriften, tot bescherming van het milieu, voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden: - wassen van motorvoertuigen. Dit betekent dat, naast de voorschriften van deze vergunning zelf, ook moet worden voldaan aan de voorschriften en bepalingen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer die betrekking hebben op vorenstaande activiteit. 4 M.E.R.-(BEOORDELINGS)PLICHT De in de aanvraag beschreven voorgenomen veranderingen vallen niet onder onderdeel C noch onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage 1994, gewijzigd op 7 mei 1999, Stb In de Provinciale milieuverordening Gelderland zijn verder geen aanvullende activiteiten ten aanzien van het Besluit milieueffectrapportage opgenomen waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de aangevraagde activiteiten behoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld. 5 TOETSINGSKADER 5.1 Grond toetsingskader De Wm omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. 5.2 Doelmatig beheer van afvalstoffen Algemeen Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, onder b van de Wm moeten wij bij de beslissing op deze aanvraag rekening houden met het bepaalde in artikel van de Wm. Volgens dit artikel moet rekening worden gehouden met het geldende afvalbeheerplan voor wat betreft het beheer van afvalstoffen. Voor zover het afvalbeheerplan daarin niet voorziet, moet rekening worden gehouden met de voorkeursvolgorde, aangegeven in artikel 10.4 en de criteria in artikel 10.5, eerste lid, van de Wm. Ingevolge deze artikelen kan een vergunning voor het beheer van afvalstoffen uitsluitend worden verleend als het beheer met het oog op de prioriteitenvolgorde preventie, hergebruik, verbranden en storten - op effectieve en efficiënte wijze geschiedt en een effectief toezicht op het beheer van afvalstoffen mogelijk is. De voorkeursvolgorde en de elementen van doelmatig beheer van afvalstoffen zijn nader uitgewerkt in het Landelijk Afvalbeheerplan Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) Het LAP (inclusief de later vastgestelde wijzigingen) vormt het toetsingskader voor aanvragen om een Wm-vergunning die betrekking hebben op het inzamelen, opslaan (en overslaan) en/of het be-/verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen. 4

5 Naast algemeen geldende bepalingen bij vergunning-verlening bevat het LAP voor de meest voorkomende afvalstromen specifieke sectorplannen. Deze sectorplannen bevatten aanvullingen of afwijkingen van de algemene bepalingen en vormen een uitwerking van het beleidskader. Gelders Milieuplan Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, onder a van de Wm moeten wij bij de beslissing op de aanvraag eveneens rekening houden met het voor ons geldende milieubeleidsplan, in dit geval het Gelders Milieuplan (GMP-3). In het GMP-3 is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan een goede milieukwaliteit van de (leef)omgeving in Wij hebben daartoe besloten op grond van de Keuzenota die aan dit GMP voorafging. Gekozen is voor "basiskwaliteit", de naam voor de na te streven milieukwaliteit. Met "basiskwaliteit" wordt bedoeld dat de risico's voor mens en natuur op het vlak van gezondheid en veiligheid vallen binnen een acceptabele grens. De "basiskwaliteit" is vastgelegd in de wetgeving, met grenswaarden voor stoffen en effecten. Soms is maximaal toelaatbaar risico (MTR) de grenswaarde, soms wordt de waarde op een andere wijze uitgedrukt. De "basiskwaliteit" is de Gelderse stap in de richting van duurzaamheid. Door te kiezen voor "basiskwaliteit" als inzet verandert de wijze waarop het beleid wordt uitgevoerd. Meer dan voorheen zal gebiedsgericht worden gewerkt aan het verbeteren van de (lokale) milieukwaliteit. Kortom, in het GMP-3 is de milieusituatie van de leefomgeving voor ons het uitgangspunt. Dit is een belangrijke wijziging ten opzichte van het eerdere milieubeleid dat zich vooral richtte op de verontreinigende bronnen. Speerpunten van het nieuwe beleid zijn het terugdringen of voorkomen van de vervuiling of belasting van het milieu door het verkeer en vervoer, de bedrijvigheid, de landbouw en het wonen. Het Gelders afval- en grondstoffenbeleid wordt hierin vormgegeven door het nastreven van een duurzame samenleving. Hiermee wordt een vermindering van de hoeveelheid afvalstoffen (afvalpreventie) en een beter afval- en grondstoffenbeheer beoogd. Voor verduurzaming van de bedrijfsprocessen is vergunningverlening een goed instrument. Het opleggen van een adequate afvalscheiding is hiervan een goed voorbeeld. 5.3 Milieuessenties Bij de beslissing op onderhavige aanvraag hebben wij, gelet op de gevolgen die een inrichting voor het milieu kan veroorzaken, de volgende milieuessenties betrokken: afval; acceptatie en registratie; lucht; geur; geluid en trillingen; veiligheid; bodem; preventie; afvalwater; energie; verkeer en vervoer. Hierbij hebben wij ook betrokken de onderlinge samenhang van de gevolgen voor het milieu van de afzonderlijke milieuessenties. De volgende milieuessentie hebben wij buiten beschouwing gelaten, omdat deze geen invloed van betekenis heeft op de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken: algemene en visuele hinder. Daarnaast hebben wij, bij het besluit op onderhavige aanvraag, het toetsingskader van de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wm toegepast. 5

6 Op grond van artikel 8.11, lid 3, van de Wm worden aan een vergunning voorschriften verbonden die nodig zijn in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Ter bepaling van de in aanmerking komende BBT wordt in ieder geval rekening gehouden met de in tabel 2 van de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde documenten. Dit voor zover deze documenten betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. 6 TOETSING 6.1 Afval Op 8 mei 2002 is de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Regeling Eural) in werking getreden. De Regeling Eural vervangt onder meer het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen en andere daarmee samenhangende besluiten. De Regeling Eural is een uitvoeringsbesluit van de Wm. Met deze regeling worden diverse Europese richtlijnen betreffende (gevaarlijke) afvalstoffen in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Op basis van de Eural wordt bepaald of een afvalstof gevaarlijk is of niet. In de afvalstromenkaarten van de aanvullende gegevens zijn de afvalstoffen die in de inrichting worden geaccepteerd met bijbehorende code volgens de Eural weergegeven. Voor wat betreft de begripsomschrijvingen ter zake van afvalstoffen in deze vergunning sluiten wij aan bij de terminologie in de Eural. 6.2 Beste beschikbare technieken Bij het vaststellen van de BBT is, overeenkomstig de Regeling aanwijzing BBT-documenten, rekening gehouden met de volgende documenten: - Circulaire energie in de milieuvergunning, november 1999; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven, februari 2006; - Werkboek wegen naar preventie bij bedrijven, april 2006; - NeR, Nederlandse emissierichtlijn lucht, 2006; - Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB), 2003; - PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, 2005; en met de volgende BREF'S: - BREF Afvalbehandeling; - BREF Op- en overslag bulkgoederen; - BREF Monitoring; - BREF Crossmedia en economics. In deze paragraaf vindt toetsing aan de vorenstaande BREF's plaats. Toetsing aan de Nederlandse informatiedocumenten vindt plaats in hoofdstuk 7 "Overwegingen bij milieuessenties". BREF Afvalbehandeling Met behulp van deze BREF kan getoetst worden of het gehanteerde proces van afvalverwerking en de daarmee gepaard gaande emissies als BBT is aan te merken. Het gaat dan vooral om managementsystemen ten aanzien van de acceptatie, het verwerkingsproces en daarbij vrijkomende emissies en reststoffen. Ten aanzien van het proces en de emissies zijn de daarvoor gebruikte technieken van belang. In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is aangegeven dat alle afvalaccepterende bedrijven een beschrijving van het acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dienen op te nemen in hun Wm-vergunningaanvraag. 6

7 In de beschrijving van het A&V-beleid moet worden aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de afvalstoffen plaatsvindt op basis van een indeling van deze afvalstoffen naar risico. Voor bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren moet het A&V-beleid zijn vastgelegd in toereikende procedures voor de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). SITA heeft bij de aanvraag een beschrijving van het A&V-beleid en de AO/IC gevoegd. Zie hiervoor ook het gestelde in paragraaf 6.3 van deze considerans onder "A&V-beleid en de AO/IC". Bij de opslag en bewerking (samenvoegen) van gevaarlijke afvalstoffen spelen stof, geur, geluid en emissie naar de bodem een rol. Voor een toetsing van deze milieuessenties verwijzen wij naar hoofdstuk 7 van deze considerans onder "Lucht", "Geluid en trillingen" en "Bodem". Gezien het vorenstaande kan gesteld worden dat de opslag en bewerking van gevaarlijk afval, zoals SITA deze gaat uitvoeren, past binnen het BREF-document "Afvalbehandeling". BREF Op- en overslag bulkgoederen De opslag van vaste, gevaarlijke afvalstoffen geschiedt voor wat betreft het voorkomen van stofverspreiding overeenkomstig de NeR. Zie hiervoor ook het gestelde in paragraaf 7.1 "Lucht" van deze considerans. De verrichte handelingen van SITA passen binnen het BREF-document "Op- en overslag bulkgoederen". BREF Monitoring De BREF Monitoring heeft betrekking op de monitoring van door de inrichting veroorzaakte emissies naar het milieu. In het A&V-beleid en de AO/IC van SITA is de monitoring, dataopslag, databewaring, rapportages e.d. aangaande het afvalverwerkingsproces beschreven. De beschrijvingen van het A&V-beleid en de AO/IC van SITA zijn aan te merken als BBT. Zie hiervoor ook het gestelde in paragraaf 6.3 van deze considerans onder "A&V-beleid en de AO/IC". BREF Crossmedia en economics Bij de bepaling van de BBT moet, naast de kosten en baten, rekening worden gehouden met het voordeel voor het milieu en de verschillende effecten op de verschillende milieucompartimenten. Een goede beoordeling van afval tijdens de acceptatieprocedure en het vervolgens sorteren en samenvoegen van afval draagt bij aan een efficiënt transport van afval en een hoogwaardig afvalbeheer. Hieruit wordt afgeleid dat het initiatief van SITA voldoet aan de BBT. Conclusie Wij hebben geoordeeld dat met betrekking tot de gevraagde activiteiten in de inrichting van SITA de in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. 6.3 Doelmatigheidsbeoordeling afvalstoffen In de toelichting bij de Sectorplannen van het LAP zijn algemene bepalingen opgenomen waarmee rekening moet worden gehouden bij het verlenen van vergunningen voor het inzamelen, opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen. Van toepassing zijn hier bepalingen met betrekking tot de vergunningtermijn, de opslag van afvalstoffen en de bewerking van afvalstoffen. Bij het vaststellen van BBT is, overeenkomstig de Regeling aanwijzing BBT-documenten, rekening gehouden met de BREF's Afvalbehandeling, Op- en overslag bulkgoederen, Monitoring en Crossmedia en economics. De toetsing op techniekniveau is uitgevoerd bij de toetsing aan het betreffende sectorplan. De toetsing van de milieueffecten is uitgevoerd bij de toetsing van de milieuessenties. Vergunningtermijn Wm-vergunningen voor afvalbe- en verwerkende bedrijven worden ingevolge de Wm afgegeven voor maximaal tien jaar. In het LAP is in de sectorplannen aangegeven indien hiervan kan worden afgeweken. Geconcludeerd wordt dat de vergunning wordt aangevraagd conform het gestelde in de Wm en in het LAP. 7

8 Opslag van afvalstoffen Ingevolge het LAP mogen afvalstoffen alleen worden ingezameld, getransporteerd en verhandeld door rechtspersonen die op de landelijke lijst van vervoerders, inzamelaars, bemiddelaars en handelaren geregistreerd staan. Dit geldt niet voor scheepsafvalstoffen, afgewerkte olie en kga. Voor de inzameling van deze afvalstoffen is een inzamelvergunning noodzakelijk op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen (Bia). Het LAP geeft aan dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wmvergunning kan worden afgegeven, met uitzondering van afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is. Voor deze categorie afvalstoffen wordt slechts een vergunning voor het opslaan afgegeven aan een inzamelvergunning-houder en aan kca/kga-depots. Extra opslaglocaties voor inzamelvergunninghouders kunnen worden vergund. Uit het vorenstaande volgt dat voor de opslag van de in het Bia genoemde afvalstoffen uitsluitend vergunning wordt verleend aan inzamelvergunninghouders en aan gemeentelijke kca/kga-depots. In de nota van toelichting (onder artikel 9) van het Bia is uitgewerkt welke gevaarlijke afvalstoffen inzamelvergunningplichtig zijn. In de aanvraag zijn de afvalstoffen met bijbehorende Euralcodes vermeld die SITA wenst op te slaan. Hieruit blijkt dat laboratoriumchemicaliën (Euralcode *c), afval van verf en lak (Euralcode *c) en niet-gechloreerde minerale olie (Euralcode *) inzamelvergunningplichtige afvalstoffen zijn. De gemeente Arnhem heeft haar taken ten aanzien van de afvalinzameling uitbesteed aan SITA. SITA kan derhalve worden beschouwd als een gemeentelijk kca/kga-depot, waardoor de opslag van laboratoriumchemicaliën, verfafval en niet-gechloreerde minerale olie doelmatig is. Op grond van het LAP en artikel 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen verbinden wij voorschriften aan een vergunning voor de opslag van afvalstoffen. Deze voorschriften hebben betrekking op de opslagduur van de afvalstoffen binnen de inrichting. Deze termijn bedraagt maximaal één jaar. Uitzondering wordt gemaakt voor de opslag van afvalstoffen, niet zijnde voertuig-banden, die na deze opslag nuttig worden toegepast. Hiervoor geldt een maximale duur van drie jaar. Tevens moet ingevolge het LAP de maximale opslagcapaciteit voor het tijdelijk opslaan worden aangegeven. Geconcludeerd wordt dat de opslag van afvalstoffen door SITA in overeenstemming is met de algemene bepalingen van het LAP. Bewerken van afvalstoffen Uitgangspunt voor het mengen van afvalstoffen is dat het mengen van afvalstoffen niet is toegestaan, tenzij dit expliciet in de Wm-vergunning is geregeld. In hoofdstuk 16 van het beleidskader zijn de uitgangspunten voor het mengen nader uitgewerkt. In de vergunningaanvraag dient duidelijk gemaakt te worden welke afvalstoffen door het bedrijf worden gemengd. Wat niet is aangevraagd, kan niet vergund en dus ook niet gemengd worden. Toetsing of mengen kan worden toegestaan, is uitgewerkt in de beoordeling per sectorplan. In de sectorplannen zijn minimumstandaarden van de be-/verwerking vastgelegd. Wanneer een vergunning wordt gevraagd voor een verwerkingswijze die niet overeenkomt met de minimumstandaard geldt dat vergunningverlening mogelijk is in het geval de aangevraagde verwerkingsmethode even hoogwaardig of hoogwaardiger is dan de minimumstandaard. Toetsing aan de minimumstandaard is uitgewerkt in de beoordeling per sectorplan. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen Afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zo veel mogelijk gescheiden worden gehouden van andere afvalstoffen. Het nuttig toepassen van afvalstoffen spaart grondstoffen en energie uit. Mengsels van afvalstoffen zijn meestal niet of nauwelijks geschikt te maken voor hergebruik. 8

9 Het is dus belangrijk dat bij het ontstaan en het verder beheer van afvalstoffen rekening wordt gehouden met de be-/verwerking die afvalstoffen kunnen of moeten ondergaan. Dit betekent dat afvalstoffen na het ontstaan gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgevoerd, dan wel nascheiding van restafval plaatsvindt. In de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (de Regeling) is vastgelegd dat de verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen van elkaar en van andere afvalstoffen en van andere preparaten en stoffen gescheiden worden gehouden of indien nodig worden gescheiden. In de toelichting bij de Regeling is vermeld dat met "gescheiden houden" wordt bedoeld het op een zodanige wijze van elkaar afgezonderd houden van gevaarlijke afvalstoffen, dat geen vermenging kan plaatsvinden. Aan deze bepaling kan al worden voldaan door het betreffende afval te bewaren in afzonderlijke emballage in een verzamelcontainer. Het wordt van groot belang geacht, dat de gevaarlijke afvalstoffen behorende tot de verschillende categorieën afzonderlijk aan de ontvanger worden aangeboden en door hem in ontvangst worden genomen. Het voorgaande betekent dat het gezamenlijk opslaan van kca of kga in een verzamelverpakking wordt aangemerkt als het gescheiden houden van afvalstoffen. Deze activiteit van SITA is derhalve niet in afwijking van de Regeling. Voor vergunningplichtige bedrijven is de verplichting tot afvalscheiding onderdeel van de vergunning op grond van de Wm (doelmatig afvalbeheer, artikel 8.11 Wm). De verplichtingen en richtlijnen zijn vastgelegd in het Beleidskader van het LAP. Het uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Van een onevenredige belasting is sprake als de kosten voor de gescheiden inzameling en afvoer, per ton meer dan 45,-- hoger liggen dan die voor inzameling en afvoer van niet gescheiden (rest)afval. Uit de afvalstromenkaarten blijkt dat SITA, in afwijking van artikel 2 van de Regeling, een aantal gevaarlijke afvalstoffen niet gescheiden houdt van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Op grond van artikel 2 van de Regeling houdt degene die een inrichting drijft voor het opslaan, overslaan of bewerken van gevaarlijke afvalstoffen, in ontvangst genomen afvalstoffen behorende tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, gescheiden van elkaar, van andere afvalstoffen en van stoffen, preparaten en andere producten. Indien het belang van de bescherming van het milieu zich hier niet tegen verzet, kan het bevoegd gezag in afwijking van artikel 2 aan de vergunning het voorschrift verbinden dat in de vergunning aangewezen gevaarlijke afvalstoffen mogen worden gemengd met andere in de vergunning aangewezen afvalstoffen, stoffen, preparaten en andere producten. Door SITA worden de volgende afvalstoffen in afwijking van artikel 2 van de Regeling niet gescheiden gehouden: - Bitumineuze mengsels die koolteer bevatten (Euralcode *) en overig dakbedekkings-afval als vermeld in kaart 4. - Overig isolatiemateriaal dat uit gevaarlijke stoffen bestaat of dergelijke stoffen bevat (Euralcode *) en overig niet brandbaar restafval als vermeld in kaart 19. Onder "toetsing aan de sectorplannen" is beoordeeld of en zo ja, onder welke voorwaarden het samenvoegen is toegestaan in het kader van de zorg voor een doelmatig beheer van afvalstoffen. Het samenvoegen wordt uitsluitend toegestaan indien het mengsel wordt afgevoerd naar de meest hoogwaardige be-/verwerkingsmethode zoals die is vastgelegd in het afvalbeleid. Hierbij dient zo veel mogelijk gestreefd te worden naar nuttige toepassing van het mengsel. De zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu is opgenomen onder hoofdstuk 7 "Overwegingen bij milieues-senties". Geconcludeerd wordt dat het belang van de bescherming van het milieu zich niet verzet tegen het samenvoegen van genoemde afvalstoffen. In afwijking van artikel 2 van de Regeling wordt het samenvoegen van genoemde afvalstoffen onder voorwaarden toegestaan. 9

10 Ten aanzien van het samenvoegen van afvalstoffen die niet zijn genoemd in de Regeling wordt opgemerkt dat het samenvoegen van afvalstoffen uitsluitend doelmatig is, indien dit niet leidt tot een meer laagwaardige be-/verwerkingswijze dan wanneer geen samenvoeging plaatsvindt. Bij de beoordeling of het samenvoegen van dergelijke afvalstoffen doelmatig is, wordt uitgegaan van de minimumstandaard van be-/verwerking die in het LAP is vermeld. Dit betekent dat uitsluitend afvalstoffen: - waarvoor eenzelfde minimumstandaard van be-/verwerking geldt; èn - die na samenvoegen worden be-/verwerkt op een wijze die ten minste even hoogwaardig als de minimumstandaard; - mogen worden samengevoegd. Dit is door middel van sturingsvoorschriften vastgelegd. Indien het samenvoegen van afvalstoffen strijdig is met de minimumstandaard van be-/verwerking dan wordt de Wm-vergunning voor deze activiteit geweigerd. A&V-beleid en de AO/IC In het LAP is vastgelegd dat bedrijven die afvalstoffen accepteren een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) in hun bedrijfsvoering moeten hebben opgenomen. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de acceptatie en verwerking plaatsvindt op basis van een indeling van de afvalstoffen in hoog, matig of laag risico bij acceptatie. De indeling van de afvalstof in een bepaalde categorie geeft de mate van risico die het bedrijf loopt bij het accepteren van het afval. Bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren, havenontvangstinstallaties (HOI's) en bedrijven die afvalstoffen accepteren die onder het voormalig Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Baga) als gevaarlijk werden beschouwd, moeten het A&V-beleid vastleggen in toereikende procedures met betrekking tot de Administratieve Organisatie en de Interne Controle (AO/IC). Dit om een onjuiste verwerking van afvalstoffen, het ongewenst mengen van afvalstoffen en het ontstaan van gevaarlijke situaties binnen een bedrijf te voorkomen. Vergunninghouders moeten zich daarom op een juiste wijze overtuigen van de aard, eigenschappen en samenstelling van de door hen te accepteren afvalstoffen. Het LAP verwijst naar het rapport De Verwerking Verantwoord (Dvv), waarin richtlijnen worden gegeven voor de beschrijving van de hiervoor bedoelde procedures. Het overleggen van deze gegevens bij de aanvraag is niet nieuw. Immers, ook op basis van artikel 5.11 van het Ivb zijn bedrijven uit categorie 28.4 en 28.5 van het Ivb al verplicht beschrijvingen van de wijze van registreren over te leggen. Voor bedrijven die alleen niet-gevaarlijke afvalstoffen accepteren, hebben wij de vereisten uit artikel 5.11 van het Ivb vertaald naar eenvoudige richtlijnen, de zgn. Vereenvoudigde Administratieve Procedures (VAP). De richtlijnen voor het A&V-beleid en de AO/IC zijn bij de vergunningverlening naar de concrete bedrijfssituatie vertaald. Daardoor wordt in elk individueel geval maatwerk geleverd. De aanvraag om vergunning blijft buiten behandeling of de vergunning wordt geweigerd, indien de procedures voor acceptatie en registratie niet voldoen aan de gestelde richtlijnen of de aanvraag op dit punt onvoldoende duidelijk is. Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (hierna: het Besluit melden) is een uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen (75/442/EG) en van de Wm (artikelen t/m 10.44). In de Kaderrichtlijn is een registratieverplichting op bedrijfsniveau opgenomen voor inrichtingen die (gevaarlijke) afvalstoffen be- en/of verwerken. Daarnaast bestaat de mogelijkheid deze verplichting op te leggen aan inrichtingen waarin afvalstoffen ontstaan. Bedrijven kunnen verplicht worden de geregistreerde gegevens op verzoek aan de overheid te overleggen. Het Besluit melden is gericht op een effectief ketenbeheer van afvalstoffen en regelt enkel dat bepaalde gegevens extern moeten worden gemeld. Het Besluit melden kan derhalve als aanvullend op het A&V-beleid en de AO/IC worden beschouwd. In de BREF Afvalbehandeling zijn eveneens eisen opgenomen ten aanzien van de acceptatie, registratie en controle van afvalstoffen. Deze eisen komen grotendeels overeen met de voorschriften van het rapport "Dvv". 10

11 De bij de aanvraag verstrekte procedures van het A&V-beleid en AO/IC (de documenten "acceptatieprocedure & administratiesysteem, Afvalbrengstation Arnhem Zuid, Overmaat 15-17, Arnhem" (zie aanvullende gegevens), "functie- en taakomschrijving met betrekking tot de AO/IC" (zie bijlage 9 van de Wm-aanvraag) en paragraaf 5.1 onder "personeel" van de Wm-aanvraag) hebben wij beoordeeld aan de hand van de Handreiking voor het A&V-beleid en de AO/IC (Provincie Gelderland, januari 2006). Naar aanleiding van de beoordeling zijn de volgende bevindingen gedaan. a Bij de risico-indeling van afvalstoffen gebruikt SITA alleen een onderscheid in "wel risico" of "geen risico". Hierbij hanteert SITA dezelfde criteria als in Dvv. Derhalve zijn wij van mening dat op dit punt geen sprake is van een afwijking van Dvv (Paragraaf van de "Richtlijnen voor het acceptatiebeleid"). b Vooracceptatie is niet beschreven. Bij een brengstation is vooracceptatie vanwege de aard van de activiteiten niet mogelijk en niet gewenst omdat sprake moet zijn van een laagdrempelige afgiftemogelijkheid. Bij het overslagstation zijn eenmalig afspraken met de gemeente gemaakt over het aanleveren en de overslag van veegvuil. Daarmee is de vooracceptatie, die eenmalig is, reeds uitgevoerd. Ander afval dan veegvuil wordt op het overslagstation niet overgeslagen. Verdere uitwerking van de vooracceptatie is niet nodig. Ook is het niet nodig dat de zaken van de vooracceptatie van toepassing worden verklaard op de acceptatiefase. Derhalve wordt akkoord gegaan met een beperkte invulling van paragraaf 1.1 van de "Richtlijnen voor het acceptatiebeleid". c Een aantal afvalstoffen dat SITA accepteert, is in de handreiking bestempeld als nietvisueel herkenbaar afval. Deze afvalstoffen worden door SITA toch zonder analytische toets geaccepteerd. Bij het afvalbrengstation worden afvalstoffen van bedrijven in hoeveelheden van maximaal 50 kg en afvalstoffen van particulieren ingenomen. Hierdoor is het risico op ongewenste vermenging van verontreinigingen beperkt. Voorts betreft het voor een deel asbesthoudende afvalstoffen en bouw- en sloopafvalstoffen. De aanwezigheid van asbest kan goed worden vastgesteld door acceptanten/controleurs die een cursus asbestherkenning met aantoonbaar positief resultaat hebben afgesloten. Medewerkers van SITA hebben deze cursus gevolgd. In het kca/kga-depot op te slaan afval wordt op basis van visuele beoordeling van de verpakking en eventueel gegevens over de herkomst en sneltesten ingedeeld. Op het overslagstation wordt uitsluitend veegvuil geaccepteerd. Het betreft één afvalstof met duidelijke herkomst (veegwagen). Het is dan ook niet nodig om een uitgebreider inzicht te hebben in de samenstelling van de afvalstof of in de concentraties van verontreinigingen. Derhalve is het acceptabel dat SITA bij deze afvalstoffen en in genoemde situaties in tegenstelling tot de handreiking in principe volstaat met een visuele en administratieve beoordeling, eventueel aangevuld met sneltesten (paragrafen 1.2, 1.4 en 1.5 van de "Richtlijnen voor het acceptatiebeleid"). De afvalstoffen die SITA accepteert, worden zelden door haar geanalyseerd. Gelet op de kleine hoeveelheden, de aard en samenstelling en de herkomst van de afvalstoffen wordt akkoord gegaan met een beperkte beschrijving van de te gebruiken monsternamemethoden, analysemethoden en sneltesten ("Richtlijnen voor monstername, analyse en algemene eisen A&V-beleid"). d Gelet op de afvalstoffen die SITA accepteert, de eenvoudige bewerking (samenvoegen en verdichten) die wordt uitgevoerd en de beschrijving hiervan in het A&V-beleid, wordt akkoord gegaan met het niet registreren van de te gebruiken opslaglocaties en het niet geven van instructies voor opslag en bewerking (paragraaf 1.2 van de "Richtlijnen voor het acceptatiebeleid"). e Afval dat wordt ingenomen op het afvalbrengstation wordt niet gewogen of geregistreerd. Uitsluitend ontdoeners die beschikken over een afvalpas van de gemeente Arnhem mogen afval afgeven aan het afvalbrengstation. Doordat de gemeente Arnhem de afvoer van de afvalstoffen betaalt, zijn er voor SITA geen drijvende krachten om "afval kwijt te raken". Risico's van het niet registreren van de ontvangst van afvalstoffen op het brengstation zijn acceptabel. Derhalve wordt akkoord gegaan met beperkte registratie- en beheersmaatregelen (C6, C7, sub g t/m k, C8, C9, C10, D2 en D3 van "Richtlijnen voor het opstellen van de AO/IC"). 11

12 f g h i Een deel van de werkzaamheden wordt door medewerkers van SITA Nederland uitgevoerd ten behoeve van SITA Recycling Services Noord-Oost B.V. Hierbij wordt opgemerkt dat SITA Recycling Services Noord-Oost B.V. de drijver van de inrichting is en daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften en ook de aansturing van de mensen van SITA Nederland (A3 van "Richtlijnen voor het opstellen van de AO/IC"). Beperkte functiescheiding is aanwezig, doordat zowel opslag als bewerking door de medewerker afvalbrengstation worden uitgevoerd. Gelet op de aard van de afvalstoffen en de beperkte activiteiten is in dit geval niet sprake van een nood-zakelijke beheersmaatregel om risico's te voorkomen. Derhalve kan deze afwijking worden goedgekeurd (A5 van de "Richtlijnen voor het opstellen van de AO/IC"). Indien afval op weekenddagen wordt aan- of afgevoerd, dan wordt de aan- of afvoer op de eerstvolgende werkdag geregistreerd. Dit wordt goedgekeurd (A13 van de "Richtlijnen voor het opstellen van de AO/IC"). De geregistreerde gegevens van aan- en afgevoerde afvalstoffen worden door SITA vijf jaar bewaard. Aangezien in Dvv een bewaartermijn van zeven jaar wordt genoemd, is sprake van een afwijking. Gelet op de activiteiten van SITA wordt deze afwijking goedgekeurd (A14 van de "Richtlijnen voor het opstellen van de AO/IC"). De beschreven wijze waarop met afwijkingen dient te worden omgegaan is in de voorschiften vastgelegd. Geconcludeerd wordt dat de beschrijvingen van de procedures van het A&V-beleid en de AO/IC van SITA voldoen aan BBT. Toetsing aan de sectorplannen SITA heeft in het A&V-beleid afvalstromenkaarten opgenomen. In de aanvraag is vermeld dat samenvoeging kan plaatsvinden van alle afvalstoffen die zijn vermeld op één afvalstromenkaart. Afvalstoffen van verschillende afvalstromenkaarten worden niet samengevoegd. Hierbij wordt nogmaals opgemerkt dat het samenvoegen van afvalstoffen uitsluitend doelmatig is, indien dit niet leidt tot een meer laagwaardige be-/verwerkingswijze dan wanneer geen samenvoeging plaatsvindt. Bij de beoordeling of het samenvoegen van afvalstoffen door SITA als doelmatig kan worden beschouwd, is de minimumstandaard van be-/verwerking betrokken. Op de in de aanvraag aangegeven afvalstromen zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing. Sectorplan 1 Huishoudelijk restafval In dit sectorplan is het beleid aangegeven voor huishoudelijk restafval, inclusief grof huishoudelijk restafval. Dat is afval dat vrijkomt bij particuliere huishoudens en dat resteert na het gescheiden houden van de stromen gft-afval, papier/karton, glas, textiel, wit- en bruingoed, kca en componenten uit grof huishoudelijk afval. Restafval, herbruikbare materialen en grof vuil (vloerbedekking) worden door SITA opgeslagen. Herbruikbare materialen worden ten behoeve van producthergebruik afgevoerd en indien dat niet mogelijk is, ten behoeve van verbranden. De overige afvalstoffen worden afgevoerd ten behoeve van verbranding en eventueel stort. Grof vuil kan tevens ten behoeve van materiaalhergebruik worden afgevoerd. Samenvoegen vindt binnen één afvalkaart plaats. Voor het opslaan van huishoudelijke afvalstoffen zijn geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde in het LAP. Het opslaan van restafval, herbruikbare materialen en grof vuil (vloerbedekking) is derhalve in het belang van een doelmatig beheer van deze afvalstoffen. De minimumstandaard voor het verwerken van huishoudelijk restafval is verwijderen door verbranden, waarbij aan reststoffen minder dan 5% van de ingangshoeveelheid op gewichtsbasis wordt gestort. Het samenvoegen van restafval ten behoeve van afvoer naar een verbrandingsinstallatie is doelmatig. 12

13 Sectorplan 4 Afval van onderhoud van openbare ruimten De uitgangspunten voor de beoordeling van het beheer van afval van onderhoud van openbare (buiten)ruimten zijn opgenomen in sectorplan 4 "Afval van onderhoud van openbare ruimten" van het LAP. Tot dit afval behoren veegvuil en marktafval. Voor het opslaan en sorteren van marktafval en veegafval zijn geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde in het LAP. Het opslaan en sorteren van deze afvalstoffen is derhalve in het belang van een doelmatig beheer van deze afvalstoffen. Uit de afvalstromenkaarten blijkt dat SITA een onderscheid maakt in niet brandbaar veegvuil en in brandbaar veegvuil. Met brandbaar veegvuil wordt met name grof en brandbaar straat- en veegvuil bedoeld, inclusief afval van het legen van openbare prullenbakken. Het veegafval en marktafval wordt door SITA op- en overgeslagen en samengevoegd. Ontwatering vindt niet plaats. Het afval wordt afgevoerd ter verbranding of naar een vergunninghoudster die het afval scheidt in een inerte fractie en een restfractie, waarna de inerte fractie na reiniging nuttig wordt toegepast. De minimumstandaard voor bewerking van veegafval is het scheiden in een inerte fractie en een restfractie, waarna de inerte fractie, al dan niet na reiniging, nuttig wordt toegepast. De minimumstandaard voor het verwerken van de restfractie (exclusief het inerte deel) van veegafval is verwijderen door verbranden, waarbij aan reststoffen minder dan 5% van de ingangshoeveelheid restfractie (op gewichtsbasis) wordt gestort. Storten van de restfractie is niet toegestaan. De minimumstandaard voor marktafval is verwijderen door verbranden waarbij aan reststoffen minder dan 5% van de ingangshoeveelheid restfractie wordt gestort. SITA voert een voorbewerking (samenvoegen) van veegafval en marktafval uit. Afvoer naar een verbrandingsinstallatie is duurder dan afvoer ten behoeve van scheiding en zal daardoor alleen plaatsvinden indien het afval te weinig inert materiaal bevat waardoor reiniging niet mogelijk is. Het opslaan en samenvoegen van veegafval en marktafval is daarmee doelmatig. Het bewerken van veegafval door ontwatering is niet aangevraagd en derhalve niet toegestaan. Derhalve wordt in de voorschriften vastgelegd dat opslag van veegafval in vloeistofdichte containers moet plaatsvinden. Sectorplan 9 Organisch afval In dit sectorplan is het beleid aangegeven voor gescheiden ingezameld organisch afval. Het betreft onder andere groente-, fruit- en tuinafval (gft-afval) en groenafval. Tuinafval wordt opgeslagen en gesorteerd. Tuinafval wordt samengevoegd ten behoeve van groenrecycling bij derden. Indien dit niet mogelijk is wordt het tuinafval ter verbranding of stort aangeboden. Voor het opslaan van deze afvalstoffen zijn geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde in het LAP. Het opslaan en sorteren van deze afvalstromen is doelmatig. Sectorplan 10 Specifiek ziekenhuisafval SITA accepteert incontinentiemateriaal. Voor het opslaan van incontinentiemateriaal zijn geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde in het LAP. Het opslaan van deze afvalstoffen is doelmatig. Sectorplan 11 Auto-afval Het beleid voor banden van personenauto's, lichte bedrijfsauto's en aanhangwagens is beschreven in sectorplan 11. In het sectorplan wordt aanbevolen om voor het beheer van andere banden aan te sluiten bij dit sectorplan. Banden worden door SITA opgeslagen en gesorteerd. De banden worden afgevoerd ten behoeve van materiaalhergebruik, hergebruik door loopvlakvernieuwing of verbranding met terugwinning van energie. 13

14 In het LAP is aangegeven dat voor het opslaan van afgedankte autobanden als zelfstandige activiteit uitsluitend een vergunning wordt verleend wanneer het bedrijf concrete afzetmogelijkheden heeft voor de totale hoeveelheid autobanden die wordt opgeslagen. In de aanvraag moet worden gemotiveerd dat het opslaan van de autobanden effectief en efficiënt is. Banden mogen maximaal één jaar worden opgeslagen. Stagnatie in de afzet van de autobanden moet worden gemeld bij het bevoegd gezag. De reden hiervoor zijn de problemen die de afgelopen jaren zijn ontstaan met het illegaal dumpen en onbeheerd achterlaten van grote partijen afgedankte autobanden. Op grond van het Besluit beheer autobanden dient de producent of importeur er voor zorg te dragen dat van elke door of namens een gemeente aan hem aangeboden partij autobanden ten minste een hoeveelheid gratis wordt ingenomen. Deze hoeveelheid komt overeen met zijn gemiddelde procen-tuele aandeel in de Nederlandse markt van nieuwe autobanden. SITA heeft in de aanvraag geen contracten opgenomen. In de aanvullende gegevens is aangegeven dat de maximale opslagcapaciteit voor autobanden 40 m 3 zal bedragen. SITA neemt de banden namens de gemeente Arnhem in. Gelet op het Besluit beheer autobanden heeft SITA voldoende concrete afzetmogelijkheden voor autobanden. Doordat verder sprake is van een kleine opslaghoe-veelheid concluderen wij dat sprake is van een effectieve en efficiënte opslag van autobanden. Sectorplan 13 Bouw- en sloopafval en daarmee vergelijkbare afvalstoffen Het beleid voor bouw- en sloopafval en daarmee vergelijkbare afvalstoffen is gericht op het bevorderen van preventie en het nuttig toepassen van deelstromen. Asbest Asbest en asbesthoudend afval wordt door SITA in dubbele verpakking opgeslagen in een daartoe bestemde container. In het LAP zijn voor het opslaan van asbest en asbesthoudend afval geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde. De opslag van deze afvalstoffen is doelmatig. Opslag van asbest moet plaatsvinden overeenkomstig de eisen uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en afvoer moet geschieden volgens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Hiertoe zijn voorschriften aan dit besluit verbonden. Asbest en asbesthoudende afvalstoffen mogen worden samengevoegd ten behoeve van efficiënt transport. Steenachtig en gemengd bouw- en sloopafval Steenachtig bouw- en sloopafval en gemengd bouw- en sloopafval wordt door SITA opgeslagen, waarbij verontreinigingen worden verwijderd. In het LAP zijn voor het opslaan van steenachtig en gemengd bouw- en sloopafval geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde. De opslag van deze afvalstoffen is doelmatig. In sectorplan 13 is voor sorteerinrichtingen een zeefverplichting opgenomen van bouw- en sloopafval. De reden hiervoor is dat het sorteerzeefzand meestal verontreinigd is met PAK en sulfaat. Deze zeefverplichting schrijven wij niet voor bij inrichtingen die zich bezighouden met het grof voorsorteren van bouw- en sloopafval via handpicking. De aanvraag van SITA heeft betrekking op een dergelijke inrichting. Wel hebben wij een sturingsvoorschrift opgenomen waarin is aangegeven dat de restfractie moet worden afgevoerd naar een sorteerinstallatie die beschikt over een zeefinstallatie voor het afscheiden van sorteerzand. Genoemde werkwijze is in overeenstemming met de beleidsuitgangs-punten en doelmatigheidsaspecten, zoals neergelegd in het LAP en derhalve in het belang van een doelmatig beheer van deze afvalstoffen. Gips Gips wordt door SITA gesorteerd en opgeslagen. De opslag en het sorteren van gipsafval is doelmatig. Naast gescheiden opslag van gips, kan het gips worden samengevoegd met niet-brandbaar restafval. De minimumstandaard voor gips is verwijderen door storten. Het samenvoegen van gips met niet-brandbaar restafval is doelmatig. 14

15 Houtafval Houtafval wordt door SITA opgeslagen, samengevoegd, gesorteerd en verdicht. Afvoer van A- en B-hout vindt plaats ten behoeve van nuttige toepassing door product- of materiaalhergebruik of door verbranden met energieterugwinning. Afvoer van CC- en CCA-hout vindt plaats naar een stortplaats. Overig C-hout wordt afgevoerd ter verbranding. In het LAP zijn voor het opslaan en sorteren van houtafval geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde. De opslag en het sorteren van houtafval is doelmatig. De minimumstandaard voor A- en B-hout is nuttige toepassing. Het samenvoegen van A- en B- hout en het verdichten van A-hout en van B-hout is derhalve doelmatig. De minimumstandaard voor CC- en CCA-hout is storten. Verwerking in de vorm van producthergebruik, materiaalhergebruik, nuttige toepassing als brandstof en/of verwijderen door verbranden is niet toegestaan wanneer daarbij diffuse verspreiding van de in het hout aanwezige metalen optreedt of kan optreden. Voor andere vormen van C-hout is de minimumstandaard verbranden. Het door SITA gevraagde samenvoegen van CC- met CCA-hout en het samenvoegen van overig C-hout is in het belang van een doelmatig afvalbeheer. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het samenvoegen van CC- en CCA-hout met overig C-hout niet is aangevraagd en niet is toegestaan. Bitumineus dakafval, teermastiek en dakgrind Bitumineus dakafval, teermastiek en dakgrind worden eveneens uitgesorteerd en per partij gescheiden afgevoerd. In het LAP zijn voor het opslaan en sorteren van deze afvalstoffen geen afvalstroomspecifieke aspecten van vergunningverlening aan de orde. De opslag en het sorteren van deze afvalstoffen is doelmatig. SITA heeft vermeld dat de afvalstoffen zodanig worden opgeslagen dat verwerking conform de minimumstandaard mogelijk blijft. De minimumstandaard voor bitumineus dakafval en dakgrind is in het LAP als volgt geformuleerd: bitumineus dakafval: verwijderen door verbranden. dakgrind: reinigen en nuttige toepassing van het grind. De restanten teer, bitumen en deposities uit de lucht mogen worden gestort. teermastiek: thermisch verwerken. Indien geen capaciteit beschikbaar is, mag het teermastiek worden gestort. composieten van bitumineus dakafval en teerhoudende dakbedekking: storten. Dat betekent dat bitumineus dakafval, dakgrind, teermastiek en composieten van bitumineus dakafval en teerhoudende dakbedekking conform de aanvraag gescheiden moeten worden gehouden. Composieten kunnen zowel onder Euralcode * als Euralcode vallen. Voor zover sprake is van composieten, kan in afwijking van artikel 2 van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen vergunning worden verleend voor het niet gescheiden houden van bitumineuze mengsels die koolteer bevatten (Euralcode *) en overig dakbedekkingsafval als vermeld in kaart 4. Overig bouw- en sloopafval Voor isolatiemateriaal (Euralcodes * en ) zijn in het LAP geen minimumstandaarden van be-/verwerking vastgelegd. Isolatiemateriaal wordt samengevoegd met niet brandbaar restafval, waaronder gips. Voor zover het isolatiemateriaal niet op een hoogwaardigere wijze kan worden verwerkt, is het opslaan en samenvoegen van isolatiemateriaal met niet brandbaar restafval doelmatig. Derhalve kan in afwijking van artikel 2 van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen vergunning worden verleend voor het niet gescheiden houden van niet brandbaar restafval (Euralcodes * en ) als vermeld in kaart