(onzakelijke) lening in de tbs art. 3.92

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "(onzakelijke) lening in de tbs art. 3.92"

Transcriptie

1 (onzakelijke) lening in de tbs art Auteur : S.D. (Sander) Jongerius ANR : Jaar : 2011 Opleiding : Master Fiscaal Recht Universiteit : Universiteit van Tilburg Examencommissie: mr. M.L.M. van Kempen prof. dr. A.C. Rijkers

2 Voorwoord Voorwoord In het kader van mijn Master Fiscaal Recht aan de Universiteit van Tilburg heb ik deze scriptie geschreven. Voordat ik begon aan deze opleiding, heb ik de hbo-opleiding Fiscaal Recht en Economie afgerond aan de Fontys Hogescholen te Eindhoven. Tijdens de pre-masterfase en aansluitend de masterfase ben ik werkzaam geweest in de fiscale adviespraktijk. De fiscale afdeling van het kantoor waar ik werkzaam ben, houdt één keer in de twee weken een fiscaal adviesoverleg. Tijdens dit overleg komen de voor ons kantoor relevante en actuele fiscale onderwerpen aan bod. Tijdens de fiscaal adviesoverleggen was de uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2008, BNB 2008/191 een telkens terugkerend onderwerp. De Hoge Raad had in dit arrest geoordeeld dat een onzakelijk debiteurenrisico ervoor kon zorgen dat een afwaardering door de crediteur niet ten laste van de belastbare winst kon plaatsvinden. In casu was sprake van een lening omhoog. In eerdere arresten had de Hoge Raad geoordeeld dat er fiscaal sprake was van een lening, tenzij er sprake was van een schijnlening, deelnemerschapslening of bodemlozeputlening. De vraag die voor onze praktijk rees, was of de Hoge Raad met de onzakelijke lening een nieuwe variant in het leven heeft geroepen. Aangezien ons klantenbestand voornamelijk uit directeur-grootaandeelhouders en hun vennootschappen bestaat, kwam de vraag naar voren wat dit arrest van de Hoge Raad voor onze klanten zou betekenen. In september 2010 was het duidelijk dat het onderwerp van mijn scriptie betrekking moest hebben op het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008, BNB 2008/191. In overleg met de heer mr. L.G.L.M. van Well is het onderwerp: de (onzakelijke) lening in de tbs art tot stand gekomen. Tijdens mijn opleiding en het schrijven van mijn scriptie heb ik veel steun gehad van anderen. Ik ben degenen die mij hierin hebben gesteund en begeleid dan ook bijzonder dankbaar. Mijn dank gaat uit naar de voltallige fiscale afdeling van Joanknecht en Van Zelst te Eindhoven, en in het bijzonder naar de heer L.G.L.M. van Well en de heer R.H.M. van Thiel. Voor haar begeleiding vanuit de Universiteit wil ik op deze plaats graag een dankwoord richten aan mevrouw M.L.M. van Kempen. Ten slotte gaat mijn dank uit naar mijn vrienden en familie, in het bijzonder naar mijn vrouw. Volledigheidshalve merk ik op dat ik mijn scriptie heb afgerond naar de stand van zaken in de jurisprudentie en literatuur tot en met 28 juni Eindhoven 4 juli 2011 Sander Daniël Jongerius I

3 Inhoudsopgave Hoofdstuk Inhoudsopgave Pagina Voorwoord Lijst van afkortingen IV 1 Inleiding Aanleiding van het onderzoek Probleemstelling Doelstelling Verantwoording van de opzet 8 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB Inleiding terbeschikkingstellingsregeling Historie terbeschikkingstellingsregeling Doel en strekking van de terbeschikkingstellingsregeling Bepalen van het resultaat uit terbeschikkingstelling Samenvatting en conclusie 15 3 Lening, kapitaal of onzakelijke lening? Inleiding De civiele kwalificatie van een lening Kwalificatie van geldverstrekking als eigen vermogen Schijnlening Bodemlozeputlening Deelnemerschapslening De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting Onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling volgens de jurisprudentie Hof Den Bosch 8 juli 2010, V-N 2010/ A-G Niessen, nr. 10/ Hof Amsterdam 23 september 2010, V-N 2010/ Hof Arnhem 5 oktober 2010, V-N 2011/ A-G Niessen, nr. 10/ II

4 Inhoudsopgave Hof Arnhem 15 maart 2011, V-N 2011/ Conclusie onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling volgens de jurisprudentie Onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling volgens de literatuur De drie argumenten van Albert, NTFR 2011/198: 1. Tekst van de wet De drie argumenten van Albert, NTFR 2011/198: 2. Wetssystematiek De drie argumenten van Albert, NTFR 2011/198: 3. Wetsgeschiedenis Conclusie onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling volgens de literatuur Invloed van rente op de kwalificatie van de lening Onzakelijke lening aftrekbaar in box II Leidt een afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening direct tot een ab-verlies? Afwaarderingsverlies onzakelijke lening en informeel kapitaal Het moment van informele kapitaalstorting Samenvatting en conclusie 44 4 Conclusie 47 Literatuurlijst 49 Jurisprudentieregister 52 III

5 Lijst van afkortingen Lijst van afkortingen Ab-houder Aanmerkelijkbelanghouder Ab-pakket Aanmerkelijkbelangpakket Art. Artikel A-G Advocaat-generaal BW Burgerlijk wetboek Dga Directeur-grootaandeelhouder IB Inkomstenbelasting Tbs-lening Terbeschikkingstellingslening Tbs-regeling Terbeschikkingstellingsregeling Tbs-sfeer Terbeschikkingstellingssfeer Tbs-vermogen Terbeschikkingstellingsvermogen VPB Vennootschapsbelasting Vpb-plichtige Vennootschapsbelastingplichtige Wet IB 2001 Wet inkomstenbelasting 2001 Wet VPB Wet op de vennootschapsbelasting 1969 IV

6 Hoofdstuk1 Inleiding 1 Inleiding 1.1 Aanleiding van het onderzoek De kredietcrisis ontstond medio 2007 in de Verenigde Staten. Door de crisis kwamen veel financiële instellingen in de problemen, hetgeen een wereldwijde financiële en economische crisis teweegbracht. Ook Nederland is getroffen door de crisis. De economie is fors gekrompen en de werkloosheid flink gestegen. Daarnaast loopt het overheidstekort op de begroting op. In de hoop het tij te keren, heeft het kabinet ingegrepen door invoering van meerdere crisismaatregelen. Ook de directeur-grootaandeelhouder (hierna dga ) en zijn vennootschap werden en worden getroffen door de economische crisis. Het aantal faillissementen nam explosief toe. Waren er in 2008 nog uitgesproken faillissementen van vennootschappen en dergelijke; in 2009 loopt het aantal uitgesproken faillissementen op naar vennootschappen en dergelijke. 1 In economisch goede tijden heeft de dga geld uitgeleend aan zijn onderneming. Nu het slechter gaat, wenst de dga zijn vordering op de vennootschap af te waarderen. De vordering van de dga op zijn vennootschap is namelijk in waarde gedaald, simpelweg omdat de vennootschap niet langer aan zijn verplichting kan voldoen. In 1988 heeft de Hoge Raad 2 arrest gewezen in een zaak waarin de kwalificatie van een lening centraal stond. In beginsel kwalificeert een geldverstrekking fiscaal als lening, als deze civielrechtelijk ook als lening kwalificeert. De Hoge Raad geeft drie uitzonderingen waarin een geldverstrekking fiscaal niet als lening kwalificeert. In de eerste plaats de situatie waarbij zowel civielrechtelijk als fiscaal geen sprake is van een lening: de schijnlening. Daarnaast worden er twee situaties onderscheiden waarbij een afwijking tussen de juridische en fiscale kwalificatie bestaat: de deelnemerschapslening en de bodemlozeputlening. Doet een van deze drie uitzonderingen zich voor, dan kwalificeert de geldverstrekking fiscaal als eigen vermogen (kapitaal). In latere jurisprudentie zijn de deelnemerschapslening en de bodemlozeputlening nader gekwalificeerd. Op 9 mei 2008 heeft de Hoge Raad 3 een arrest gewezen waarin de onzakelijke lening werd geïntroduceerd. Een onzakelijke lening is, aldus de Hoge Raad, een geldverstrekking die plaatsvindt onder dusdanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde nimmer zou hebben aanvaard. Behoudens bijzondere omstandigheden moet er vanuit worden gegaan dat de aandeelhouder geld heeft verstrekt om de vennootschap in zijn hoedanigheid als aandeelhouder te dienen. Dit arrest van de Hoge Raad betrof een casus waarbij zowel 1 Faillissementen; uitspraken per maand, 9 september 2010, Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek 2 Hoge Raad 27 januari 1988, nr , BNB 1988/ Hoge Raad 9 mei 2008, nr , BNB 2008/191, NTFR 2008/902, met aantekening Egelie. 5

7 Hoofdstuk1 Inleiding de debiteur als de crediteur onderworpen was aan de vennootschapsbelasting (hierna VPB ). Zowel dochter- als moedermaatschappij is aan hetzelfde belastingregime onderworpen. Tevens bepaalt de VPB dat voordelen uit hoofde van een deelneming buiten beschouwing blijven voor het bepalen van de winst van de moedermaatschappij, mits voldaan wordt aan de vereisten in art. 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet VPB ). Op 8 juli 2010 heeft hof Den Bosch 4 en op 23 september 2010 heeft hof Amsterdam 5 de door de Hoge Raad gegeven leer doorgetrokken naar de inkomstenbelasting (hierna IB ). Het hof is van oordeel dat er sprake is van een onzakelijke lening indien de dga een debiteurenrisico aanvaardt dat door een willekeurige derde nimmer aanvaard zou zijn. Ook oordeelt het hof dat de aanmerkelijkbelanghouder (hierna ab-houder ) geld verstrekt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder. De afwaardering van de lening kan niet ten laste van het resultaat worden gebracht. Hof Arnhem oordeelt op 5 oktober eveneens in dezelfde lijn. Echter, in de IB is op de geldverstrekking door een dga het box I regime van toepassing en op een storting door de dga is het box II regime van toepassing. Een verschil in kwalificatie zorgt dus voor een boxoverschrijdende werking. Gezien dit wezenlijke verschil met de VPB vraag ik me af of de door de Hoge Raad uiteengezette lijn een op een kan worden toegepast op de IB. Daarnaast betrof de uitspraak van de Hoge Raad van 8 mei een bottom-up lening, waarbij de rentebetaling en aflossing afhankelijk waren van het dividend dat door de dochter werd uitgekeerd. Bij de dga en zijn vennootschap is er sprake van een top-down lening. De rentebetalingen en aflossingen zijn niet afhankelijk van het dividend dat door de vennootschap wordt uitgekeerd. Sterker, de rentebetalingen en aflossingen beperken de mogelijkheden en ruimte om dividend uit te keren. Art Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001 ) en de schakelbepaling van art Wet IB 2001 bepalen dat op dergelijke terbeschikkingstellingen het winstregime van toepassing is. Ongeacht de werkelijk bedongen (rente)vergoeding door de dga, wordt gezien goed koopmansgebruik altijd een zakelijke (rente)vergoeding in aanmerking genomen. Deze (rente)vergoeding vormt resultaat uit overige werkzaamheden. Nu het slechter gaat en de dga mogelijk zijn geld niet terugkrijgt, wordt door de belastingdienst een afwaardering geweigerd, omdat er sprake zou kunnen zijn van een onzakelijke lening. De stroom van jurisprudentie en artikelen is dan ook de aanleiding geweest om mijn scriptie te gaan schrijven over de werking van het systeem van het ter beschikking stellen van vermogen en de 4 Hof Den Bosch 8 juli 2010, 09/00523,, V-N 2010/62.1.1, NTFR 2011/105 met commentaar De Lange-Snijders. 5 Hof Amsterdam 23 september 2010, nr , V-N 2010/59.2.1, LJN: BN Hof Arnhem 5 oktober 2010, nr. 10/00175, V-N 2011/

8 Hoofdstuk1 Inleiding knelpunten die zich voordoen op moment dat de dga een afwaarderingverlies wenst te nemen op het vermogen dat hij ter beschikking heeft gesteld. 1.2 Probleemstelling In de literatuur wordt veelvuldig geschreven over de zogenaamde onzakelijke lening. De literatuur lijkt er nog niet over uit te zijn of waardemutaties op dergelijke onzakelijke leningen van een dga aan zijn vennootschap in box I, box II of ergens anders moeten worden gealloceerd. De vraag die speelt is hoe kapitaalverstrekking van een dga aan zijn vennootschap dient te worden behandeld. Van belang is om te bepalen wanneer er in fiscale zin überhaupt sprake is van een vordering. Mocht er sprake zijn van een vordering, dan is de volgende vraag of waardemutaties op de vordering via het resultaat lopen of niet. Centraal staat hoe een lening gekwalificeerd moet worden: vreemd vermogen, eigen vermogen of een ander categorie. De terbeschikkingstellingsregeling (hierna tbs-regeling ) vindt haar oorsprong in de wens om belastingarbitrage tegen te gaan. Deze arbitrage werd door de invoering van de nieuwe Wet IB 2001 mogelijk. Daarnaast is de regeling ingevoerd met als doel om een parallel in fiscale behandeling te creëren tussen een ondernemer die voor eigen rekening en risico een onderneming drijft en een ondernemer die heeft gekozen voor een rechtspersoon. Uit bovenstaande blijkt dat er nogal wat onduidelijkheid bestaat rond het ter beschikking stellen van vermogen door de dga aan zijn vennootschap. In deze scriptie tracht ik over deze vragen duidelijkheid te geven. Om deze duidelijkheid te kunnen geven, kom ik tot de volgende probleemstelling: Wat zijn de gevolgen voor de allocatie van een geldverstrekking door belastingplichtige aan zijn vennootschap, indien de lening is verstrekt onder dusdanige voorwaarden dat er sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico? 1.3 Doelstelling Het onderzoek dient aan drie doelen te voldoen. Allereerst is van belang om te bepalen hoe het systeem werkt. Dit is nodig om het toetsingskader te schetsen. Zonder toetsingskader is het onmogelijk om een heldere scriptie te schrijven. Om te bepalen hoe het systeem werkt, is het van essentieel belang om doel en strekking van de wettelijke regelgeving af te bakenen. Dit vereist een reis terug in de tijd naar het ontstaan van de tbs-regeling. Ik zal mijn scriptie starten met een uiteenzetting van het systeem. Het tweede en misschien wel belangrijkste doel is om te bepalen hoe het ter beschikking stellen van vermogen door de dga aan zijn vennootschap uiteindelijk fiscaal wordt behandeld. Kan het arrest van 7

9 Hoofdstuk1 Inleiding de Hoge Raad van 9 mei 2008 worden toegepast binnen de terbeschikkingstellingssfeer (hierna tbssfeer ) of strookt dit niet met het doel en de strekking van de tbs-regeling? Uiteraard moet dit alles worden bezien vanuit de wens van de wetgever om de mogelijkheid tot belastingarbitrage te voorkomen. Tevens zal ik hierbij bepalen wat de invloed van de hoogte van de rente is op het al dan niet aanwezig zijn van een zakelijk of onzakelijk debiteurenrisico. Als ik tot de conclusie kom dat het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008 kan worden toegepast binnen de tbs-sfeer, dan is het derde en laatste doel om te bepalen of het afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening direct leidt tot een verlies uit aanmerkelijk belang. Mocht dit niet het geval zijn, dan is het van belang om te bepalen of het afwaarderingsverlies de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belangpakket (hierna ab-pakket ) van de aanmerkelijkbelanghouder (hierna ab-houder ) verhoogt. En zo ja, op welk moment deze ophoging van de verkrijgingsprijs moet plaatsvinden. 1.4 Verantwoording van de opzet De tbs-regeling van art Wet IB 2001 speelt een cruciale rol in het beantwoorden van mijn probleemstelling. Daarom wordt de tbs-regeling in hoofdstuk 2 beschreven en geanalyseerd. Centraal staat hierbij de situatie waarin een dga vermogen ter beschikking stelt aan zijn vennootschap. Overige situaties komen slechts beperkt en alleen voor zover relevant aan de orde. Hoofdstuk 2 vormt tevens het toetsingskader van mijn scriptie. In hoofdstuk 3 wordt een andere invulling gegeven aan het begrippenkader: zakelijk, onzakelijk of herkwalificering als eigen vermogen. Hiermee kan uiteindelijk worden bepaald of het door de dga ter beschikking gestelde vermogen zakelijk, onzakelijk of als eigen vermogen gekwalificeerd wordt. Allereerst zal ik in hoofdstuk 3 stilstaan bij de civielrechtelijke kwalificatie van leningen, gevolgd door de uitzonderingssituatie, waarbij een lening fiscaal wordt geherkwalificeerd als eigen vermogen. Ik heb ervoor gekozen om hier tevens de jurisprudentie op het gebied van leningen in de VPB te behandelen, omdat hier mogelijk aanknopingspunten te vinden zijn voor de fiscale behandeling in de terbeschikkingstelling. Ook bespreek ik in hoofdstuk 3 de invloed van de hoogte van de rente op het aanwezig zijn van een onzakelijk of zakelijk debiteurenrisico. Vervolgens bespreek ik in hoofdstuk 3 de gevolgen van het eventueel niet mogen nemen van een afwaarderingsverlies op een onzakelijke terbeschikkingsstellingsvordering (hierna tbs-vordering ) op de hoogte van de verkrijgingsprijs van de ab-houder. Als de onzakelijke lening van invloed is op de verkrijgingsprijs, dan zal ik in hoofdstuk 3 aangeven op welk moment de verkrijgingsprijs moet worden gecorrigeerd. Ik sluit hoofdstuk 3 af met een samenvatting en conclusie. Tot slot geef ik in hoofdstuk 4 een antwoord op mijn probleemstelling. 8

10 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB 2001 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB Inleiding terbeschikkingstellingsregeling Artikel 3.92 Wet IB 2001 is onderdeel van paragraaf belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Zoals artikel 3.90 Wet IB 2001 aangeeft, worden resultaten uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon generen, aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Resultaat uit overige werkzaamheden wordt hierdoor ook wel gezien als restcategorie van het box I inkomen en vormt het slot van belastingheffing over actief arbeidsinkomen. Het karakter van de restcategorie blijkt te meer uit de wettelijke bepaling en ruime open formulering hiervan. Artikel 3.92 Wet IB 2001 geeft aan dat het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden, kwalificeert als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheid. In feite ziet het artikel op drie situaties, waarvan er twee in lid 1 zijn opgenomen en een in lid 3. Zo bevat lid 1 onderdeel a; het ter beschikking stellen van vermogen aan een vennootschap waarin de genieter of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft. Lid 1 onder b betreft het ter beschikking stellen van vermogen aan een samenwerkingsverband waarvan een vennootschap als bedoeld onder a deel uitmaakt. En tot slot ziet lid 3 op het ter beschikking stellen van vermogen aan een vennootschap waarin een niet verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft, mits deze terbeschikkingstelling naar maatstaf in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijk kan worden geacht. 2.2 Historie terbeschikkingstellingsregeling Met de invoering van de vermogensrendementsheffing (box III) bij de belastingherziening 2001 ontstonden nieuwe mogelijkheden tot belastingarbitrage. Immers, in box III wordt slechts een fictief rendement in aanmerking genomen als zijnde het belastingobject. In box III geschiedt de belastingheffing naar een tarief van 30% over een fictief rendement, dat wordt gesteld op 4% van de waarde in het economische verkeer. In box III bedraagt de effectieve belastingheffing hierdoor slechts 1,2%. Arbitrage zou zonder maatregelen mogelijk zijn geweest door vanuit een onderneming in de winstsfeer hoge vergoedingen voor het gebruik van vermogensbestanddelen aan privé te betalen. In de vpb-sfeer zouden de vergoedingen aftrekbaar zijn tegen een hoger gecombineerd tarief, bestaande uit het vpb-tarief samen met het ib-tarief van box II, respectievelijk 25% en 25% per saldo 43,75%. De ontvangen vergoeding zou in privé effectief belast worden tegen 1,2% heffing over de waarde in het economische verkeer van het vermogensbestanddeel. Zodoende zou het mogelijk worden om winstuitkeringen om te zetten in aftrekbare vergoedingen. Inkomen dat normaliter belast zou zijn tegen een relatief hoog tarief zou kunnen worden geheralloceerd naar box III. Door de herallocatie zou 9

11 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB 2001 het mogelijk worden om het gecombineerde tarief van 43,75% om te zetten in een belastingheffing naar een effectief tarief van 1,2%. In deze scriptie staat in het bijzonder centraal de terbeschikkingstelling door een belastingplichtige aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. De dga is namelijk in staat om voorwaarden van transacties geheel naar eigen inzicht vorm te geven. De werkelijk betaalde vergoeding is voor de vennootschap aftrekbaar, terwijl bij de dga zonder de tbs-regeling alleen een forfaitaire winst in aanmerking zou worden genomen zoals hierboven beschreven. Aanvankelijk was de regeling ter zake van het ter beschikking stellen van vermogen opgenomen in box II, waardoor de regeling voorzag in een heffing naar het aanmerkelijkbelangtarief (destijds een voorgesteld tarief van 30%). In de memorie van toelichting Belastingherziening 2001 wordt hierover het volgende geschreven. 7 Zo is het wenselijk om bij aanwezigheid van een aanmerkelijk belang ook andere aan de vennootschap ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen onder het aanmerkelijkbelangregime te brengen. Dit houdt verband met het karakter van het aanmerkelijkbelangregime, dat beoogt alle vooren nadelen die gedurende de bezitperiode bij de aanmerkelijkbelanghouder opkomen in de heffing te betrekken. Een verhoging van het eerder voorgestelde ab-tarief van 25% naar 30% en de voorgenomen tbsregeling konden op veel kritiek rekenen. Bij de tweede nota van wijziging is gekozen voor een aanpassing van de tbs-regeling. 8 Het nieuwe voorstel week sterk af van de in eerste instantie voorgestelde box II variant. Deze nieuwe variant hield in dat het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel aan de vennootschap werd toegerekend. Gebruiksvergoedingen werden bij de dga als dividend belast en waren voor de vennootschap niet aftrekbaar. Een vervreemding van het vermogensbestanddeel leidde tot een vervreemdingsvoordeel voor de vennootschap. Vervolgens werd een belaste uitdeling aan de dga in aanmerking genomen. Wederom kwam er kritiek, ditmaal voornamelijk omdat de vennootschapsbelastingdruk kwam te berusten bij alle aandeelhouders (mochten er meerdere aandeelhouders van een vennootschap zijn), waardoor de extra VPB ook zou drukken op de aandeelhouders die geen vermogensbestanddeel ter beschikking stelden. Uiteindelijk werd de tbs-regeling van het winstregime naar het regime van overige werkzaamheden gebracht. Dit gebeurde bij de vierde nota van wijziging. 9 De uiteindelijke variant lijkt veel op de eerste 7 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II , , nr. 3, blz Tweede Nota van Wijziging, Kamerstukken II , , nr Vierde Nota van Wijziging, Kamerstukken II , , nr

12 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB 2001 variant, alleen nu geen 30% box II heffing, maar het progressieve box I tarief. Voorts wordt in de vierde nota van wijziging het volgende opgemerkt. Verder is in het eerste lid met de zinsnede rechtens dan wel in feite verduidelijkt dat de bepaling ruim moet worden uitgelegd. In artikel wordt een wijziging opgenomen om zeker te stellen dat winsten en verliezen die betrekking hebben op het vermogensbestanddeel, behoren tot een werkzaamheid. Dit alles brengt mijns inziens tot uitdrukking dat de wetgever heeft getracht om de regeling zo breed mogelijk te houden. Vervolgens is bij Veegwet Wet Inkomstenbelasting 2001 grondig naar de vorm, inhoud en reikwijdte van de regeling gekeken. 10 Hierbij is gekozen voor een inperking van de groep verbonden personen. Daarnaast werd er een variant behandeld waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de fiscale behandeling van inkomsten en vermogensmutaties. Deze variant haalde het echter niet, omdat deze volgens het kabinet niet goed bruikbaar is. Door het creëren van een onderscheid tussen inkomsten en vermogensmutatie zou de transparantiegedachte niet langer ingevuld worden. De transparantiegedachte komt hierna in onderdeel 2.3 uitgebreid aan de orde. Volledigheidshalve merk ik op dat de tbs-regeling in het jaar 2005 bij de evaluatie van de Wet IB 2001 grondig onder de loep is genomen. 11 Bij deze evaluatie zijn vier maatregelen aangekondigd ter stroomlijning van de tbs-regeling. Deze evaluatie wordt niet in dit onderdeel behandeld, omdat deze inhoudelijk geen bijdrage levert aan dit onderdeel van mijn scriptie. De evaluatie komt in hoofdstuk in samenhang met de deelnemerschapslening aan bod. 2.3 Doel en strekking van de terbeschikkingstellingsregeling Door de invoering van een boxensysteem is een spanning tussen de boxen onvermijdelijk. Het boxensysteem maakt het mogelijk om met behulp van het maken van bepaalde keuzes, tussen bepaalde juridische structuren, inkomsten toe te delen aan een box naar keuze. Om deze keuzemogelijkheid enigszins te beperken is onder meer de tbs-regeling ingevoerd. De tbs-regeling van art.3.92 Wet IB 2001 is ontstaan om twee doelen te dienen. Ten eerste was het de wens van de wetgever om belastingarbitrage tegen te gaan. Ten tweede werd een gedeeltelijke transparantie van de vennootschap beoogd, om een betere aansluiting te krijgen tussen zelfstandig ondernemerschap en ondernemerschap gebruikmakende van een vennootschapsbelastingplichtige (hierna: vpb-plichtige ) rechtspersoon. 10 Memorie van Toelichting Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001, Kamerstukken II , , nr Breder, lager, eenvoudiger. Een evaluatie van de belastingherziening 2001, Kamerstukken II , , nr

13 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB 2001 De wens om belastingarbitrage te voorkomen werd ingegeven door het feit dat het onder de voorgestelde Wet IB 2001 mogelijk was om progressief belast winstinkomen om te zetten in lager belast box III inkomen. De vennootschap is eigendom van de belastingplichtige en er is derhalve geen sprake van een onafhankelijke derde. Verschuiving van vermogen tussen de aandeelhouder en de vennootschap tast het totaalvermogen van de aandeelhouder niet aan. Pas op het moment dat vermogen de vennootschap verlaat, behoudens naar de aandeelhouder, wordt het totale vermogen aangetast. Daarom zijn de aandeelhouder en de vennootschap in deze optiek te vereenzelvigen. Door de vereenzelviging is het mogelijk om transacties af te sluiten onder alle juridische mogelijke en onmogelijke voorwaarden die denkbaar zijn. Nu de uiteindelijke gerechtigde (de aandeelhouder) kan worden vereenzelvigd met de vennootschap, kan de arbitragemogelijkheid geheel vrij worden ingevuld en gebruikt. De tweede reden is gelegen in het feit dat de wetgever een parallel in fiscale behandeling wil creëren tussen zelfstandig ondernemerschap en ondernemerschap door middel van een vpb-plichtige rechtspersoon. De wetgever achtte het niet wenselijk dat ondernemerschap door middel van een vpbplichtige rechtspersoon een gunstiger fiscale behandeling zou krijgen dan zelfstandig ondernemerschap. De wetgever streeft immers naar een bepaald niveau van rechtsvormneutraliteit. Dit blijkt onder meer uit de herziening van de bedrijfsopvolgingsregelingen Ik merk hierbij op dat in het huidige belastingstelsel slechts een zeer beperkte vorm van rechtsvormneutraliteit wordt gerealiseerd. Dit blijkt ook uit het commentaar van prof. mr. G.T.K. Meussen 13 op de voorstellen van de commissie-van Weeghel. 14 Een ondernemer die zijn onderneming voor eigen rekening drijft, krijgt te maken met de leer van vermogensetikettering. Volgens de vermogensetikettering kunnen drie categorieën van vermogensbestanddelen worden onderscheiden: verplicht ondernemingsvermogen, verplicht privévermogen en keuzevermogen. Vermogen dat uitsluitend in de onderneming wordt gebruikt, wordt geëtiketteerd als verplicht ondernemingsvermogen. Een zelfstandig ondernemer wordt niet in de gelegenheid gebracht om zijn ondernemingsvermogen vrijelijk te alloceren in box III en zodoende het vermogen aan de winstsfeer te onttrekken. Een vennootschap wordt daarentegen geacht de onderneming met zijn gehele vermogen te drijven, aldus art. 2 lid 5 Wet VPB. Winstuitdelingen komen conform art. 10 lid 1 onderdeel a Wet VPB niet ten laste van de winst, maar rentevergoedingen 12 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II , , nr. 3, blz G.T.K. Meussen, De belastingheffing van ondernemers in de voorstellen van de commissie-van Weeghel, WFR 2010/ Brief Minister van Financiën van 7 april 2010, nr. NB , NTFR 2010/

14 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB 2001 daarentegen wel. Door dit verschil ontstaat er een onderscheid tussen zelfstandig ondernemerschap en ondernemerschap via een vennootschap. Volledigheidshalve merk ik op dat de leer van vermogensetikettering niet van toepassing is op het vermogensbestanddeel dat ter beschikking wordt gesteld. 15 Immers, het ter beschikking stellen wordt als werkzaamheid beschouwd. De kwalificatie voor de tbs-regeling geldt alleen voor zover het vermogensbestanddeel ter beschikking wordt gesteld. Door het woord voor zover strekt de wettelijke bepaling zich alleen uit tot daadwerkelijk ter beschikking gesteld vermogen. De terbeschikkingsteller heeft hierdoor niet de mogelijkheid om het ter beschikking gestelde vermogen in gemengd gebruik vrijelijk te etiketteren als privévermogen of resultaatsvermogen. De keuzemogelijkheid voor een terbeschikkingsteller is beperkter dan voor een ondernemer. Het voorgaande onderscheid komt voort uit de ratio van de wetgeving, meer in het bijzonder: het voorkomen van belastingarbitrage. Was het mogelijk geweest om keuzevermogen vrijelijk te etiketteren als privévermogen, dan mist de tbsregeling haar (eerste en voornaamste) doel, namelijk het voorkomen van belastingarbitrage. Voor eventuele secundaire vermogensbestanddelen die samenhangen met het tbs-vermogen geldt de vermogensetikettering wel, aldus De Beer. 16 Het creëren van een bepaalde mate van rechtsvormneutraliteit lijkt echter ondergeschikt aan het voorkomen van belastingarbitrage. Er kan worden verondersteld dat het voorkomen van belastingarbitrage het hoofddoel van de wetgever was, aldus J.A.G. van Es en N.M. Ligthart. 17 Deze zienswijze kan worden onderbouwd door een vergelijking te trekken met de vermogensetikettering. Wordt gekozen voor een zelfstandig ondernemerschap, dan blijft het mogelijk om vermogen in gezamenlijk gebruik te etiketteren als privévermogen. In dat geval bepaalt de wet in art lid 1 sub c Wet IB 2001, dat er alleen een gebruiksvergoeding ten laste van het resultaat kan worden gebracht van ten hoogste het voordeel uit sparen en beleggen. Terwijl een dga die vermogen in gemengd gebruik ter beschikking stelt, wordt geacht resultaat uit overige werkzaamheid te genieten voor zover hij vermogen ter beschikking stelt. Een en ander duidt erop dat er toch een onderscheid moet worden gemaakt tussen zelfstandig ondernemerschap en ondernemerschap door middel van een vpb-plichtige rechtspersoon. Bij zelfstandig ondernemerschap wordt alleen de aftrek beperkt, terwijl bij ondernemerschap door middel van een vpb-plichtige rechtspersoon niet de aftrek wordt gecorrigeerd, maar de belastbaarheid wordt geheralloceerd van box III naar box I. 15 O.a. A-G Niessen, 10 februari 2011, nr. 10/ A.M.A. de Beer, De terbeschikkingstellingsregeling verloochent haar afkomst, WFR 2006/1009, par J.A.G. van Es en N.M. Ligthart, De terbeschikkingstellingsregeling, TFO 2004, blz

15 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB Bepalen van het resultaat uit terbeschikkingstelling Resultaat uit een werkzaamheid is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid, aldus art Wet IB Deze beschrijving is nagenoeg identiek aan hetgeen is bepaald in art. 3.8 Wet IB Hieruit blijkt dat in feite de totaalwinstgedachte van artikel 3.8 Wet IB 2001 van toepassing is. De wetgever heeft hierdoor een aantal belangrijke leerstukken van het winstregime ook uitdrukkelijk van toepassing verklaard bij de bepaling van het resultaat uit ter beschikking stellen. Voorts blijkt uit de omschrijving dat het een ruim resultaatbegrip betreft. Dit zorgt ervoor dat voordelen in beginsel altijd onder het regime van het resultaat uit overige werkzaamheden vallen. De verschijningsvorm en benaming maken dit niet anders. Resultaten die worden behaald vanaf de start van de werkzaamheid tot de staking van de werkzaamheid vallen in het totale resultaat. Het totale resultaat is immers het resultaat dat gedurende de gehele bestaansduur van de werkzaamheid wordt behaald. De totaalwinst wordt begrensd door het leerstuk van kapitaalstortingen en onttrekkingen. Op basis van deze leer worden resultaten welke voortvloeien uit de persoonlijke sfeer niet gerekend tot de totaalwinst. In dit leerstuk ligt besloten dat handelingen van belastingplichtigen op hun zakelijkheid moeten worden getoetst. Vervolgens worden via de schakelbepaling van art Wet IB 2001 enkele bepalingen met betrekking tot de jaarwinst van toepassing verklaard op het resultaat uit overige werkzaamheden, waaronder art Wet IB 2001(jaarwinst). De tekst van art Wet IB 2001 is uiterst summier. Het belang van deze bepaling is echter zeer groot. De totaalwinstgedachte zal voor de belastingheffing leiden tot een praktische onhanteerbaarheid. Vanuit dit oogpunt is het wenselijk de belastingheffing eerder te doen plaatsvinden dan bij het einde van de onderneming. De wetgever heeft ervoor gekozen om de totaalwinst op te delen in jaarwinsten. In beginsel zal voor de toerekening gebruik worden gemaakt van een boekjaar. Goed koopmansgebruik is bij de toedeling aan de jaren het sleutelbegrip. Goed koopmansgebruik bepaalt niet of iets belast of onbelast is, maar geeft enkel weer wanneer iets in het belastbare resultaat dient te worden verantwoord. Het begrip goed koopmansgebruik wordt in de wet niet nader omschreven. De wetgever heeft ervoor gekozen om dit begrip niet af te bakenen. Hierdoor wordt ruimte geboden aan de dynamische praktijk. Goed koopmansgebruik verwijst letterlijk naar het goede gebruik van een koopman. Dit zorgt ervoor dat de term feitelijk geen fiscaal begrip is, maar eerder een bedrijfseconomisch begrip. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Hoge Raad de bedrijfseconomie als uitgangspunt verkiest. 18. De concrete invulling van het begrip goed koopmansgebruik is gebaseerd op verschillende beginselen. Het betreft hierbij het realiteitsbeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudsbeginsel. Deze beginselen 18 O.a. Hoge Raad 8 mei 1957, nr , BNB 1957/

16 Hoofdstuk 2 De terbeschikkingstellingsregeling art Wet IB 2001 werken op elkaar in en stellen elkaars grenzen. Gezien de verschillende belangen van de beginselen, zijn conflicten tussen de beginselen soms onvermijdelijk. 2.5 Samenvatting en conclusie In dit hoofdstuk zagen we dat de tbs-regeling haar oorsprong vindt in de grote inkomstenbelastingherziening De belastingherziening maakte het mogelijk om vermogen en financieringsvormen naar eigen inzicht te alloceren, waardoor de mogelijkheid tot belastingarbitrage ontstond. Betaalde vergoedingen waren aftrekbaar tegen het gecombineerde tarief van 43,75%, daar waar ontvangen vergoedingen slechts in box III werden belast tegen een effectief tarief van 1,2% over de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel. Deze arbitragemogelijkheid werd niet wenselijk geacht. Om deze arbitragemogelijkheid weg te nemen, werden meerdere varianten voorgesteld. Uiteindelijk is gekozen voor een variant, waarbij het ter beschikking gestelde vermogen wordt geheralloceerd van box III naar box I. Naast het voorkomen van belastingarbitrage, werd ook gestreefd naar enige vorm van rechtsvormneutraliteit. Het kon niet zo zijn dat zelfstandig ondernemerschap slechter werd behandeld dan ondernemerschap via een vpb-plichtige rechtspersoon. En zie daar, de tweede reden waarom de tbs-regeling is ingevoerd. Vervolgens zagen we dat winsten worden bepaald op basis van de totaalwinstgedachte. Maar omdat de totaalwinstgedachte niet praktisch hanteerbaar is voor de belastingheffing, moeten resultaten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben. De toerekening wordt ook wel de jaarwinstgedachte genoemd en dient te geschieden aan de hand van de beginselen van goed koopmansgebruik. 15

17 Hoofdstuk 3 Lening, kapitaal of onzakelijke lening? 3.1 Inleiding Een schuld is een verplichting die voortvloeit uit een vermogensrechtelijke verbintenis tussen twee of meer personen. Geldverstrekkingen zijn op meerdere manieren mogelijk. Vormt de geldlening fiscaal ook altijd een schuld en dus vreemd vermogen? Of moet de lening fiscaal als eigen vermogen worden behandeld? Het typerende aan eigen vermogen is dat dit voor onbepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld, zonder dat de verstrekker aanspraak kan maken op terugbetaling van dit vermogen. In beginsel is de civielrechtelijke vorm doorslaggevend voor de fiscale behandeling, aldus de Hoge Raad 27 januari Deze zienswijze wordt in 2001 nogmaals door de Hoge Raad bevestigd. 20 Zoals aangegeven geeft de civielrechtelijke vorm in eerste instantie de doorslag voor de fiscale behandeling van een lening. In onderdeel 3.2 zal ik daarom eerst de civielrechtelijke kwalificatie behandelen. De titel van onderdeel 3.3 geeft aan dat er situaties bestaan waarin een lening fiscaal wordt gekwalificeerd als eigen vermogen. Er kunnen drie situaties worden onderscheiden. In de eerste plaats de situatie waarbij zowel civielrechtelijk als fiscaal geen sprake is van een lening: de schijnlening. Daarnaast worden er twee situaties onderscheiden waarbij een afwijking tussen de juridische en fiscale kwalificatie bestaat: de deelnemerschapslening en de bodemlozeputlening. De drie situaties worden in onderdeel 3.3 behandeld en nader toegelicht. De Hoge Raad 21 heeft op 9 mei 2008 een nieuwe vorm geïntroduceerd. Deze balanceert tussen vreemd vermogen en eigen vermogen, genaamd de onzakelijke lening. Deze variant wordt behandeld in onderdeel 3.4. In onderdeel 3.5 behandel ik de onzakelijke lening in de tbs-regeling volgens de jurisprudentie. Vervolgens bespreek ik in onderdeel 3.6 de onzakelijke lening in de tbs-regeling volgens de literatuur. De vraag die centraal staat in onderdeel 3.5 en 3.6 luidt als volgt. Is de door de Hoge Raad geschetste leer inzake de onzakelijke lening ook van toepassing op de tbs-regeling van art Wet IB 2001? In onderdeel 3.7 komt de vraag aan de orde in hoeverre de hoogte van de rente van invloed is op de fiscale duiding en behandeling van een geldverstrekking. In onderdeel 3.8 behandel ik vervolgens de vraag of het verlies uit een onzakelijke lening direct in aanmerking kan worden genomen als verlies uit aanmerkelijk belang. Als deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, dan beantwoord ik vervolgens de vraag of de verkrijgingsprijs van het ab-pakket moet worden opgehoogd en zo ja, wanneer dit moet gebeuren. Tot slot sluit ik in onderdeel 3.9 af met een samenvatting en conclusie. 19 Hoge Raad 27 januari 1988, BNB 1988/217c. 20 Hoge Raad 10 augustus 2001, nr , BNB 2001/364, NTFR Hoge Raad 9 mei 2008, nr , BNB 2008/

18 3.2 De civiele kwalificatie van een lening Het onderscheid tussen kwalificatie als een lening of als eigen vermogen is voor zowel de fiscale positie van de dga als de vennootschap van essentieel belang. De Hoge Raad 22 heeft een hoofdregel geformuleerd om te bepalen of sprake is van een lening of kapitaal, ook wel het formele criterium genoemd. Dit formele criterium houdt volgens vaste jurisprudentie in dat de civielrechtelijke vorm van een lening in beginsel wordt gevolgd om de fiscale kwalificatie te bepalen. Met andere woorden; is civielrechtelijk sprake van een lening, dan is er fiscaal in beginsel ook sprake van een lening. Op deze hoofdregel wordt in enkele specifieke gevallen een uitzondering gemaakt. Deze behandel ik hierna in onderdeel 3.3. Alvorens ik nader inga op de uitzonderingen is het van essentieel belang om de hoofdregel nader onder de aandacht te brengen. De geldlening is een bepaald soort van een overeenkomst van verbruikleen. Deze rechtsfiguur is in het Burgerlijk Wetboek (hierna BW ) terug te vinden in Titel 14 van Boek 7A getiteld bijzondere overeenkomsten; vervolg. Kenmerkend aan dergelijke overeenkomsten is dat er een verplichting bestaat voor degene die leent om het geleende terug te geven. Dit blijkt uit art. 7A:1791 BW. Het belang van terugbetaling blijkt onder meer uit de definitie die Van Schaick 23 geeft. Deze definitie luidt als volgt. De overeenkomst van geldlening is een overeenkomst van verbruikleen waarbij de ene partij zich verbindt om aan de andere partij een som geld te verstrekken en de andere partij zich verbindt om een gelijke som geld terug te verstrekken. Het begrip terugbetalingsverplichting is door de Hoge Raad op 29 november 2002 nader ingevuld. 24 In dit arrest stond de vraag centraal of een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting aan een geldverstrekking het karakter geeft van een lening. De Hoge Raad kwam tot het oordeel dat een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting niet het karakter van een geldverstrekking ontneemt als zijnde een geldlening. De omstandigheid dat terugbetaling onzeker is, maakt dit eveneens niet anders. De verplichting tot teruggave is toereikend. Civielrechtelijk zijn zelfs het ontbreken van een vaste looptijd en een tijdsbepaling aan de aflossingverplichting geen redenen om aan te nemen dat een terugbetalingsverplichting ontbreekt. 22 Hoge Raad 27 januari 1988, nr , BNB 1988/217, r.o. 4.2 en Hoge Raad 10 augustus 2001, nr , BNB 2001/364, r.o C. Asser, A.C. van Schaick, Bijzondere overeenkomsten, 5 IV, Kluwer Deventer 2004, blz Hoge Raad 29 november 2002, nr. C01/011HR, NJ 2003,

19 Snoeij maakt, mijns inziens terecht, het onderscheid tussen de civielrechtelijke werkelijkheid en het civielrechtelijke naamkaartje. 25 Snoeij merkt hierbij op dat de Hoge Raad zijns inziens uitgaat van de civielrechtelijke werkelijkheid. 26 Niet alleen de reële terugbetalingsverplichting is van belang, maar ook het leerstuk van schijn en wezen dient in acht te worden genomen. De Hoge Raad heeft in 1954 bepaald dat als regel geldt dat niet de schijn doorslaggevend is. 27 Het is de werkelijke verhouding, naar het Burgerlijk recht beoordeeld, die de doorslag moet geven voor de juridische kwalificatie als lening. Volledigheidshalve merk ik op dat toetsing dient plaats te vinden op het tijdstip waarop de lening wordt verstrekt. 28 Indien op enig moment een discussie ontstaat over de kwalificatie van een lening, zal moeten worden gekeken naar feiten en omstandigheden die op moment van verstrekken van de lening bekend waren. Of indien zich wijzigingen in de voorwaarden hebben voorgedaan, naar het moment van de wijzigingen. 3.3 Kwalificatie van geldverstrekking als eigen vermogen Zoals in onderdeel 3.2 aangegeven wordt bij de fiscale kwalificatie de juridische kwalificatie van een lening in beginsel gevolgd. Dit wordt ook wel het formele criterium genoemd. Indien contractspartijen er geen belang bij hebben om zich te beroepen op de privaatrechtelijke herkwalificatie, zorgt het formele criterium ervoor dat er in beginsel fiscaalrechtelijk ook sprake is van een lening. De privaatrechtelijke herkwalificatie komt dan niet als zodanig aan het licht. Daarom heeft de Hoge Raad een uitzondering geformuleerd op het formele criterium. Bij deze uitzondering vindt feitelijke reeds een privaatrechtelijke herkwalificatie plaats, in plaats van een fiscaalrechtelijke. Het betreft de volgende uitzondering welke ik hierna bespreek. a) Schijnlening Daarnaast heeft de Hoge Raad nog een tweetal uitzonderingen geformuleerd op het formele criterium. Doet een van deze twee uitzonderingen zich voor, dan wordt de lening fiscaal ten opzichte van het juridische etiket afwijkend behandeld. Voor de fiscale kwalificatie wordt de lening geherkwalifeerd tot eigen vermogen. Het betreft de volgende twee uitzonderingen die ik hierna bespreek. b) Bodemlozeputlening c) Deelnemerschapslening Volledigheidshalve merk ik op dat de kwalificatieproblematiek voor de Wet VPB het meest is uitgekristalliseerd in de rechtspraak. Om die reden heb ik ervoor gekozen om per uitzonderingsvariant 25 R. Snoeij, De kunst van het kwalificeren van geldverstrekkingen voor fiscale doeleinden op basis van de civielrechtelijke vorm, WFR 2009/1582, blz Hoge Raad 8 september 2006, nr , BNB 2007/ Hoge Raad 3 november 1954, nr , BNB 1954/ Hoge Raad 8 september 2006, nr , BNB 2007/

20 allereerst in te gaan op de gevolgen voor de Wet VPB, gevolgd door de consequenties voor de Wet IB Schijnlening Zoals de benaming al doet vermoeden is er sprake van een schijnlening, als er een bepaalde schijn wordt gewekt. In geval partijen in werkelijkheid iets anders beogen dan ze doen voorkomen, is er sprake van schijn. De Hoge Raad heeft zich reeds in 1954 uitgelaten over de schijnlening. 29 De Hoge Raad overwoog dat niet de schijn doorslaggevend is, maar dat de werkelijkheid doorslaggevend is. De Hoge Raad formuleert dit als volgt. Dat als regel geldt, dat niet beslissend is de schijn, dat is de naam, waarmede een transactie wordt uitgedost en de vorm waarin zij wordt gegoten, doch dat het aankomt op wat in werkelijkheid tussen partijen is verhandeld, dat is op de verhoudingen, welke naar burgerlijk recht beoordeeld in werkelijkheid tussen partijen bestaan. Daar partijen naar buiten iets anders presenteren dan dat zij daadwerkelijk overeen zijn gekomen, is het moeilijk om te achterhalen wat partijen beogen. Waar het formele criterium een objectieve toets inhoudt, dient hier juist een subjectieve toets te worden gehanteerd. Men zal moeten kijken wat de beweegreden van partijen is. Derhalve zal mijns inziens moeten worden gekeken naar de wel zichtbare kenmerken. Ook Snoeij is van mening dat niet alleen naar het juridische naamkaartje moet worden gekeken, maar dat ook moet worden gekeken naar de werkelijkheid. 30 Dat betekent bijvoorbeeld dat moet worden bekeken of er enige vorm van aflossing is opgenomen, of er rente overeen is gekomen en/of er zekerheden zijn gesteld, maar uiteraard kunnen ook andere feiten een rol spelen. Als de feiten niet aansluiten bij hetgeen ogenschijnlijk is overeengekomen, dan kunnen we er vanuit gaan dat de wil en verklaring niet overeenstemmen. Immers, partijen verklaren dat er een lening is overeengekomen, terwijl de wil van partijen anders luidt. Zoals reeds aangegeven ontstaat er bij de schijnlening mijns inziens geen afwijking tussen de juridische en de fiscale kwalificatie. Contractspartijen hebben geen belang om de privaatrechtelijke kwalificatie te laten toetsen, waardoor de privaatrechtelijke herkwalificatie niet als zodanig aan het licht komt. Deze vorm doet zich veelal voor in situaties van verbondenheid tussen contractspartijen. Gezien de verbondenheid tussen partijen is het onwaarschijnlijk dat een der betrokken partijen een beroep doet op de civiele rechter om de lening anders te duiden. Immers, partijen zijn geen onafhankelijke derden van elkaar. Vanuit fiscale optiek wordt dit een ander verhaal. De belastingdienst 29 Hoge Raad 3 november 1954, nr , BNB 1954/ R. Snoeij, De kunst van het kwalificeren van geldverstrekkingen voor fiscale doeleinden op basis van de civielrechtelijke vorm, WFR 2009/

21 heeft als onafhankelijke derde er wel degelijk belang bij om de lening te laten toetsen aan de leer van schijn en wezen. De schijnlening heeft mijns inziens ook haar werking in de Wet IB Dus onder de tbs-regeling zal er geen sprake zijn van een lening, indien er slechts naar schijn een lening tot stand is gebracht. Door het ontbreken van een daadwerkelijke aflossingsverplichting en/of terugbetalingsverplichting is er nog altijd sprake van een geldverstrekking. Voor de fiscale behandeling van de geldverstrekking moet de werkelijke bedoeling van partijen worden gevolgd. Als partijen een kapitaalstorting beoogden, dan moet de geldverstrekking in overeenstemming met een kapitaalstorting worden behandeld. Naast een kapitaalstorting zou er sprake kunnen zijn van een schenking. Gezien de aandeelhoudersrelatie tussen de vennootschap en de 100% ab-houder is de kwalificatie van schenking mijns inziens onmogelijk, dit is eveneens de visie van Bouwman. 31 De ab-houder verarmt wezenlijk niet. Het vermogen vloeit namelijk in de vennootschap, waardoor de aandelen in waarde stijgen. Volledigheidshalve merk ik op dat een schenking aan andere aandeelhouders mijns inziens wel mogelijk is, zodra er meerdere aandeelhouders zijn Bodemlozeputlening Een geldlening welke onder zodanige voorwaarden is verstrekt dat aanstonds duidelijk is dat het geleende bedrag niet of niet geheel terugbetaald kan worden, noemt men een bodemlozeputlening. Het ter leen verstrekte wordt geacht te zijn toegevoegd aan het vermogen van de debiteur. De debiteur heeft in fiscaal opzicht geen schuld meer. Bij de schijnlening moet nog worden bezien wat de wil van partijen is. Bij de bodemlozeputlening wordt dit niet meer geëist. Ondanks dat partijen oprecht een lening willen aangaan, was het de crediteur reeds op moment van verstrekking duidelijk dat hij zijn geld niet terug zou krijgen. De wil is niet van belang. Het gaat bij de bodemlozeputlening om een lening die onder zodanige condities is verstrekt dat de lening het karakter van kapitaal benadert. Door de condities en het tijdstip waarop de lening wordt verstrekt, wordt deze risicodragend, waardoor deze als kapitaal moet worden beschouwd. De Hoge Raad 32 overwoog hieromtrent het navolgende. Van deze regel is ook uitgezonderd het geval dat een belastingplichtige op grond van zijn positie als aandeelhouder in een vennootschap in welke hij een deelneming in de zin van artikel 13 houdt, aan deze vennootschap een geldlening verstrekt onder zodanige omstandigheden dat aan de uit die lening voortvloeiende vordering, naar hem reeds aanstonds duidelijk moet zijn geweest, voor het geheel of 31 J.N. Bouwman, Geldvorderingen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, Fiscaal Geschriften 08, Paragraaf , Sdu Fiscale & Financiële Uitgevers, Amersfoort Hoge Raad 27 januari 1988, BNB 1988/

22 voor een gedeelte geen waarde toekomt omdat het door hem ter leen verstrekte bedrag niet of niet ten volle zal kunnen worden terugbetaald, zodat het geheel of gedeeltelijk zijn vermogen- voor zover dat niet bestaat uit de aandelen in de dochtervennootschap- blijvend heeft verlaten. De Hoge Raad plaatst in zijn uitspraak de bodemlozeputlening uitdrukkelijk in de deelnemingssfeer van de Wet VPB. In de casus waarop de uitspraak betrekking heeft, betrof het twee vennootschappen die in moeder-dochterverhouding met elkaar stonden. Hierdoor zag de uitspraak zuiver op de Wet VPB. Desalniettemin geeft Bouwman 33 aan dat de bodemloze-putsituatie zich ook buiten de deelnemingssfeer kan voordoen en dus ook in de IB. Een en ander blijkt ook uit de uitspraak van rechtbank Leeuwarden van 9 september In het onderhavige geval betrof het een dga die zich borg had gesteld voor zijn vennootschap. Op enig moment wordt de dga aangesproken uit hoofde van de borgstelling. De inspecteur heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van het aangaan van de borgstelling sprake was van een bodemloze put. Kijkend naar het tarief komt deze herkwalificatie mijns inziens weinig betekenis toe. De lening verschuift van box I naar box II. Daar waar box I een progressief tarief kent van maximaal 46% 35, kent box II een met de VPB gecombineerd tarief van maximaal 43%. Het is derhalve niet zo dat onbelast vermogen wordt omgezet in belast vermogen of visa versa. Echter, gezien de verliessituatie waarin een bodemlozeputlening zich doorgaans uit, is het beter om in box I te zitten dan in box II. In box II komt het verlies pas naar voren op het moment dat het aanmerkelijk belang wordt beëindigd, terwijl het verlies in box I direct naar voren komt. Daarnaast moet er in box II inkomen aanwezig zijn om het verlies te kunnen verrekenen, hetgeen veelal niet het geval zal zijn Deelnemerschapslening De laatste uitzondering op het formele criterium doet zich voor als er een lening wordt verstrekt onder dusdanige voorwaarden dat de crediteur door het uitgeleende bedrag deel heeft in de onderneming van de debiteur. Naar vorm en inhoud is civielrechtelijk sprake van een lening. Toch wordt er fiscaal afgeweken van de civielrechtelijke vorm. De Hoge Raad zet in zijn arrest van 11 maart 1998 de kenmerken van een deelnemerschapslening uiteen. 36 In rechtsoverweging 3.3 komt de Hoge Raad tot de volgende opsomming. Voor de beantwoording van de vraag of in de fiscale sfeer een geldverstrekking door een schuldeiser aan een ondernemer als een geldlening dan wel als een kapitaalverstrekking heeft te gelden, is als 33 J.N. Bouwman, Geldvorderingen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, Fiscaal Geschriften 08, Paragraaf 2.4.5, Sdu Fiscale & Financiële Uitgevers, Amersfoort Rechtbank Leeuwarden 9 september 2010, AWB 09/851, V-N 2011/ Rekeninghoudende met 12% terbeschikkingstellingvrijstelling art. 3.99b Wet IB. 36 Hoge Raad 11 maart 1998, nr , BNB 1998/208c. 21

23 regel de civielrechtelijke vorm beslissend. Deze regel lijdt uitzondering, indien de lening wordt verstrekt onder zodanige voorwaarden dat de schuldeisers met het door hem uitgeleende bedrag in zekere mate deelheeft in de onderneming van de schuldenaar. Aan deze voorwaarden is slechts voldaan, indien de vergoeding voor de geldverstrekking afhankelijk is van de winst, de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en de schuld geen vaste looptijd heeft doch slechts opeisbaar is bij faillissement, surséance van betaling of liquidatie. Bij de deelnemerschaplening wordt de lening voor de geld aantrekkende partij (debiteur) fiscaal niet als lening behandeld, maar als kapitaalsverstrekking. Voor de winstbepaling van de debiteur wordt de lening gezien als eigen vermogen. De betaalde vergoeding komt voor de debiteur niet ten laste van de winst. Daarnaast raken eventuele waardeveranderingen van de hoofdsom de winst van de debiteur niet. Voor de geldverstrekkende partij (crediteur) wordt de lening eveneens als kapitaalsverstrekking aangemerkt. 37 Voor de crediteur vormt de ontvangen vergoeding een ontvangen dividend, dat in beginsel belast is. Dit is slechts anders wanneer de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. 38 Als ik de door de Hoge Raad 39 gegeven kenmerken stapsgewijs bekijk, kom ik tot de navolgende kenmerken. 1. De lening kent een winstafhankelijke vergoeding 2. De lening is achtergesteld 3. De lening heeft geen vaste looptijd (Dit is het geval als de looptijd langer dan 50 jaar is) Het arrest van de Hoge Raad stamt uit 1998 en dateert derhalve van voor de invoering van de Wet IB Met de introductie van de Wet IB 2001 is er vanuit de zijde van de wetgever angst ontstaan dat via box III belastingarbitrage mogelijk is. Om deze reden werd op 23 oktober een wetsvoorstel ingediend. Art. 10 Wet VPB zou worden uitgebreid met een bepaling betreffende de deelnemerschapslening. Inmiddels was de deelnemerschapslening omgedoopt tot hybride lening. Uiteindelijk heeft de staatssecretaris van Financiën de voorgestelde maatregelen betreffende de hybride lening ingetrokken. Tegelijkertijd kondigde hij aan dat hij de problematiek betreffende de hybride lening zou laten onderzoeken door een studiecommissie. In het rapport verbreding en verlichting van 11 juni 2001 presenteert de Studiegroep VPB in internationaal perspectief haar 37 O.a. Hoge Raad 27 januari 1988, nr , BNB1988/ Artikel 13 Wet VPB. 39 Hoge Raad 27 januari 1988, nr , BNB1988/217, Hoge Raad 11 maart 1998, nr , BNB 1998/208, Hoge Raad 25 november 2005, nr , BNB 2006/ Veegwet inkomstenbelasting 2001, Kamerstukken II , , nr

24 bevindingen. 41 De studiegroep beveelt het kabinet aan om de hybride lening te codificeren en geeft hierbij twee argumenten. 1. Box III vergroot de drang om producten te ontwikkelen op het grensvlak van eigen en vreemd vermogen 2. In internationaal perspectief worden hybride leningen op verschillende wijzen gekwalificeerd Naar aanleiding van het rapport van de studiecommissie heeft de wetgever uiteindelijk de hybride lening gecodificeerd in art. 10, lid 1, onderdeel d Wet VPB. De ingevoerde maatregel heeft een preventief karakter, aldus de Memorie van Toelichting. 42 Bij de Wet werken aan winst 43 is de uitgebreide codificatie met ingang van 2007 komen te vervallen en dient voor de criteria van de hybride lening weer te worden aangesloten bij de jurisprudentie zoals hierboven behandeld. Reden om de regeling deels te schrappen was dat de gevreesde arbitrage door de invoering van box III uitbleef. De deelnemerschapslening is ook van toepassing voor de vennootschap, wanneer een dga vermogen aan zijn vennootschap ter beschikking stelt. 44 Voor de werking van art Wet IB 2001 vindt echter geen herkwalificatie plaats. Op basis van de grammaticale uitleg van art. 3.92, en meer in het bijzonder lid 2 onderdeel e in samenhang met art Wet IB 2001 (rangorderegeling), valt een deelnemerschapslening onder de werking van art Wet IB Bouwman 45 is van mening dat het niet te verdedigen is dat een deelnemerschapslening niet onder de werking van art Wet IB 2001 valt. Echter, op basis van de samenhang tussen box II en de Wet VPB komt hij uiteindelijk tot de conclusie dat de deelnemerschapslening ook in de IB als kapitaal zou moeten worden gekwalificeerd. Hij voegt daaraan toe dat dit naar zijn mening in overeenstemming zou zijn met het rechtsgevoel. Ook de commissie 46 die de Wet IB 2001 in 2005 heeft geëvalueerd pleit voor een meer evenwichtige uitwerking. In het rapport Breder, lager, eenvoudiger? wordt het navolgende hierover geschreven. Hoewel de onevenwichtigheid niet is ontkend, is in het veleden steeds aangegeven dat een aanpassing van de terbeschikkingstellingsregeling op dit punt niet valt te verwachten. ( ) In dit licht lijkt het dan ook niet nodig deze regeling door te trekken naar de Wet inkomstenbelasting Persbericht Ministerie van Financiën 11 juni 2001, nr. 2001/172, V-N 2001/ Memorie van Toelichting, Kamerstukken II , , nr. 3, blz Memorie van Toelichting, Kamerstukken II , , nr. 3, blz O.a. Hoge Raad 8 juni 1957, nr , BNB 1957/ J.N. Bouwman, Geldvorderingen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, Fiscaal Geschriften 08, Paragraaf , Sdu Fiscale & Financiële Uitgevers, Amersfoort Breder, lager, eenvoudiger. Een evaluatie van de belastingherziening 2001, Kamerstukken II , , nr. 1-2, blz

25 Voor de Wet IB 2001 vindt derhalve geen herkwalificatie plaats van lening naar kapitaal. De abhouder blijft met een ter beschikking gestelde deelnemerschapslening belast in box I, ondanks dat zijn vennootschap de betaalde rente niet kan aftrekken. 3.4 De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting Kwalificeert de geldverstrekking als lening en wordt derhalve aan het formele criterium voldaan, dan dient voor de fiscale behandeling te worden bekeken of de lening zakelijk is. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 mei 2008 geoordeeld over een dergelijke onzakelijke lening. 47 De uitspraak van de Hoge Raad betrof een zuivere vennootschapsbelastingzaak. Hierna zal ik ingaan op de uitspraak van de Hoge Raad. Hoge Raad 9 mei 2008, V-N 2008/23.14 In het arrest staat niet zozeer de kwalificatie van de lening ter discussie, maar de zakelijkheid van de lening werd onderzocht. Voor de duidelijkheid, de lening voldeed aan het formele criterium en geen van de drie uitzonderingsgevallen deed zich voor. De feiten van het arrest kunnen als volgt worden weergegeven. Belanghebbende is opgericht in 1992 en is de holdingvennootschap van de A-groep. De aandelen van belanghebbende zijn gecertificeerd. De certificaathouders waren tevens certificaathouders van aandelen F B.V. F B.V. was voorheen de holdingvennootschap van de A-groep. In 1995 vond er een reorganisatie van de A-groep plaats. Een aantal certificaathouders wilde van hun certificaten af, maar de overige certificaathouders hadden niet genoeg financiële middelen om de certificaten over te nemen. Hierom werd er besloten om een overnameholding op te richten: G Holding B.V. Het was de bedoeling dat G Holding B.V. gefaseerd pakketten certificaten zou aankopen. Eind 1997 bezat G Holding B.V. 23,16% van de certificaten van belanghebbende en 7,3% van de certificaten van F B.V. De aankoopprijs van deze certificaten bedroeg tezamen f De koopsom werd down-up gefinancierd met een lening van belanghebbende aan G Holding B.V. G Holding B.V. bezat geen andere activa dan de certificaten, waardoor de aflossing van de lening afhankelijk was van ontvangen dividenden van F B.V. en belanghebbende. De lening was bij belanghebbende opgenomen als een rekening-courant en verschuldigde rente werd bijgeboekt. Er was geen schriftelijke leningsovereenkomst noch een aflossingschema noch waren er zekerheden gevraagd dan wel verstrekt. Gedurende de looptijd was door F B.V. f dividend uitgekeerd. Met de ontvangen dividenden zijn aflossingen gedaan op de lening aan belanghebbende. In de boekjaren 1996 tot en met 2000 werden door de A-groep verliezen geleden. Het eigen vermogen van belanghebbende was sinds Hoge Raad 9 mei 2008, nr , BNB 2008/191,V-N 2008/23.14, NTFR 2008/

26 negatief. In februari 2001 heeft belanghebbende de lening tegen waarde economisch verkeer overgedragen aan F B.V. Schematisch kan een en ander als in afbeelding 1 worden weergegeven. Afbeelding 1: Hoge Raad 9 mei 2008 schematisch Familie C Familie D G Holding BV Lening zijnde de koopsom van certificaten ad f StAK Eind 1997 bezit Holding: 23,16% Aandelen Belanghebbende 7,6 % F B.V. Belanghebbende A Groep F BV Februari 2001 werd de vordering overgedragen tegen WEV f , nominaal: f Op de lening van belanghebbende aan G Holding B.V. werd de rente jaarlijks bijgeboekt. De rente bedroeg: 1996; 4,7% 1997: 4,96% 1998: 5,25% 2000: 5,63% Totale aflossing f betaald met door F uitgekeerd dividend. De Hoge Raad beslist als volgt: Indien en voor zover een geldverstrekking door een vennootschap aan haar aandeelhouder plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, moetbehoudens bijzondere omstandigheden- ervan worden uitgegaan dat die vennootschap dat debiteurenrisico in zoverre heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen. Dit brengt mee dat een eventueel verlies op de geldlening in zoverre niet in mindering op de winst van die vennootschap kan worden gebracht. Uit de bewoording van de Hoge Raad valt te lezen dat het niet de lening zelf is die onzakelijk is, maar dat het genomen debiteurenrisico onzakelijk is. Daardoor komt de Hoge Raad tot de conclusie dat een afwaardering die voortvloeit uit het genomen onzakelijke risico niet ten laste van het resultaat kan plaatsvinden. De bewoording indien en voor zover geeft aan dat er aldus de Hoge Raad een splitsing kan worden gemaakt tussen een zakelijk debiteurenrisico en een onzakelijk debiteurenrisico. Deze splitsing leidt ertoe, dat niet in elke situatie de gehele afwaardering niet ten laste van het resultaat kan plaatsvinden. Op basis van de totaalwinstgedachte behoren voor- en nadelen die voortkomen uit 25

27 de aandeelhoudersrelatie niet tot de totaalwinst. De Hoge Raad baseert zijn uitspraak op het at-arm s- Length-beginsel, dat is te vinden in art. 8b Wet VPB. Het arrest van de Hoge Raad oogt duidelijk en eenvoudig. Toch roept het arrest in de praktijk en in de literatuur voor de VPB en IB veel onduidelijkheden op. Voor de VPB verwijs ik hierbij naar de conclusie van advocaat-generaal (hierna A-G ) Wattel inzake een onzakelijke lening in de VPB, waarin Wattel aangeeft dat het hem niet lukt om de onzakelijke lening van een conceptueel kader en een praktische toepassing te voorzien. 48 Peeters komt tot de conclusie dat de uitspraak van de Hoge Raad berust op de totaalwinstgedachte en derhalve in lijn is met de totaalwinstgedachte. 49 Peeters is van mening dat het arrest geheel in de lijn van de jurisprudentie past, maar geeft ook aan dat het arrest een aantal rechtsvragen onbeantwoord laat. 3.5 Onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling volgens jurisprudentie Zoals hiervoor aangegeven roept het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008 in de praktijk en in de literatuur veel onduidelijkheid op. De vraag die voor dit onderdeel en voor onderdeel 3.6 van belang is luidt als volgt; Is de door de Hoge Raad geschetste leer inzake de onzakelijke lening ook van toepassing op de tbs-regeling van art Wet IB 2001? Ter beantwoording van deze vraag wordt in dit onderdeel de onzakelijke lening in de tbs-regeling volgens de jurisprudentie behandeld. Allereerst merk ik op dat de winstbepaling en in het bijzonder de totaalwinst in de IB en de VPB vergelijkbaar zijn. De oorzaak hiervan ligt in art. 8 Wet VPB, welke voor de winstbepaling verwijst naar meerdere bepalingen uit de Wet IB 2001; en meer in het bijzonder naar art. 3.8 Wet IB 2001, waarin de totaalwinstgedachte is opgenomen. Zoals in hoofdstuk 2 is behandeld, luidt art Wet IB 2001 nagenoeg identiek aan art. 8 Wet IB Volledigheidshalve merk ik op dat de Wet IB 2001 geen bepaling als art. 8b Wet VPB kent (winst at arms length ). In de Wet IB 2001 moet onzakelijk handelen dan ook worden gecorrigeerd op basis van de totaalwinstgedachte, zoals beschreven in hoofdstuk 2. Rechtbank Breda heeft de vraag of de onzakelijke lening ook van toepassing is op de tbs-regeling ontkennend beantwoord en komt tot de conclusie dat de wettekst van art Wet IB 2001 geen onderscheid maakt tussen een zakelijke en een onzakelijke geldlening. 50 In hoger beroep volgt hof Den Bosch de rechtbank niet. 51 Het hof gaat wel over tot toetsing van de zakelijkheid van de lening, maar komt tot de conclusie dat er geen sprake van een onzakelijke lening is. Hierdoor wordt niet meer 48 A-G Wattel 14 juli 2010, nr. 08/05323, V-N 2010/40.26, NTFR 2010/ P.J.J.M. Peeters, De onzakelijke lening, bij de crediteur: één term met verschillende betekenissen?! Deel 1 Openstaande rechtsvragen, WFR 2010/1510, par Rechtbank Breda 19 augustus 2009, nr. 09/ Hof Den Bosch 8 juli 2010, 09/00523, V-N 2010/62.1.1, NTFR 2011/105 met commentaar De Lange-Snijders. 26

28 toegekomen aan de rechtsvraag of de onzakelijke lening ook haar werking heeft in de tbs-regeling. Uit het feit dat het hof de overweging van de rechtbank niet overneemt, blijkt mijns inziens dat de onzakelijke lening ook haar werking heeft in de tbs-regeling. Ook De Lange-Snijders komt in het commentaar bij de uitspraak tot dezelfde conclusie. Later in het jaar komen ook hof Amsterdam en hof Arnhem tot een gelijkluidende beslissing, waarbij hof Arnhem in maart 2011 haar eerdere zienswijze nogmaals bevestigt. 52 De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. 53 Inmiddels heeft A-G Niessen geconcludeerd dat een afwaardering op een onzakelijke terbeschikkingstellingslening (hierna tbs-lening ) geen negatief resultaat vormt. 54 Om een zo goed mogelijk beeld te geven van de materie zal ik hierna in onderdeel t/m de vier hofuitspraken en de twee conclusies van A-G Niessen nader beschouwen en waar nodig toelichten. In onderdeel sluit ik af met een conclusie die uit de jurisprudentie inzake de onzakelijke lening in de tbs-regeling valt te trekken Hof Den Bosch 8 juli 2010, V-N 2010/ De casus die aan de orde was voor hof Den Bosch kan als volgt worden weergegeven. Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Belanghebbende is enig aandeelhouder in de Holding, welke op haar beurt enige aandeelhouder van C B.V. is. C B.V. heeft ultimo 2004 een deel van haar onderneming verkocht aan een derde. Holding en C B.V. vormden samen een fiscale eenheid. Het resultaat van de fiscale eenheid was gedurende de jaren 2001 t/m 2007 negatief. Enkel in 2004 werd een positief resultaat behaald. Dit hing samen met de verkoop van de onderneming uit C B.V. In 2005 heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote een overeenkomst van geldlening gesloten met een willekeurige derde. Naast de herfinanciering van de eigen woning wordt een deel van het geleende bedrag aangewend om de schulden van Holding en C B.V. af te lossen en een deel wordt uitgeleend aan de Holding. Totaal wordt er door belanghebbende een bedrag ter beschikking gesteld aan Holding ad Het ter beschikking gestelde bedrag wordt in rekening-courant met Holding geboekt. Reeds in 2004 is voor rekening-courantposities bij schriftelijke overeenkomst overeengekomen dat het saldo direct opeisbaar zal zijn en dat het saldo minstens een keer per jaar zal worden opgemaakt. Daarnaast werd er een rente overeengekomen van 4%. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben geen zekerheden bedongen noch is er met Holding een aflossingsschema afgesproken. Ultimo 2005 beloopt de totale rekening-courantpositie Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de vordering in de aangifte IB 2005 afgewaardeerd met , omdat de waarde van de activa van C B.V. nog slechts bedroeg. In geschil is of belanghebbende over 52 Hof Amsterdam 23 september 2010, nr. 09/00092, V-N 2010/ en Hof Arnhem 5 oktober 2010, nr. 10/00175, V-N 2011/ en Hof Arnhem 15 maart 2011, nr. 10/00153, V-N 2011/ Nr. 10/ A-G Niessen, 24 februari 2011, nr. 10/03654, NTFR met commentaar Ganzeveld en A-G Niessen, 24 februari 2011, 10/04588, NTFR 2011/

29 het jaar 2005 een negatief resultaat uit overige werkzaamheid in aanmerking mag nemen. Schematisch kan de situatie als in afbeelding 2 worden weergegeven: Afbeelding 2: Hof Den Bosch 8 juli 2010 schematisch Februari 2005 Lening ad Variabele 3.4 % rente Hypothecaire zekerheid D Resultaat FE 2001: : : : : : : Belanghebbende en echtgenote Holding C B.V. 100% Saldi rekening-courant: 31 december 2001: december 2002: december 2003: december 2004: december 2005: De conclusie van het hof kan kort als volgt worden weergegeven. Aan de hand van de feiten komt het hof tot de conclusie dat sprake is van een geldlening in civielrechtelijke zin. Daarnaast oordeelt het hof dat de situatie in januari 2005 niet zo uitzichtloos is dat een uitzondering op het formele criterium moet worden gemaakt. Anders dan de rechtbank komt het hof niet tot de conclusie dat de tekst van art er toe leidt dat een tbs-vordering altijd kan worden afgewaardeerd ten laste van het resultaat. Het hof toetst vervolgens of er sprake is van een onzakelijke lening en komt tot de conclusie dat er hier sprake is van een zakelijke lening. Het hof laat zich niet nadrukkelijk uit of een afwaardering van een onzakelijke lening ten laste van het resultaat mogelijk is, omdat er aldus het hof sprake is van een zakelijke lening A-G Niessen, nr. 10/03654, V-N 2011/29.16 A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak van hof Den Bosch 8 juli 2010, waarvan de feiten hierboven zijn besproken. Doordat de vaststelling van het hof te feitelijk is van aard, concludeert A-G Niessen tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. Toch gaat hij in zijn conclusie eerst in op de vraag of de afwaardering van een onzakelijke tbs-lening in aftrek kan worden gebracht als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Hij komt hierbij tot de conclusie, dat een eventueel onzakelijk gelopen debiteurenrisico buiten de winstsfeer behoort te blijven. Het gelopen debiteurenrisico zou het resultaat beïnvloeden met ondernemingsvreemde invloeden. De op de lening genoten rente behoort volgens A-G Niessen echter wel tot het resultaat. 28

30 3.5.3 Hof Amsterdam 23 september 2010, V-N 2010/ De casus van hof Amsterdam kan als volgt worden weergegeven. De heer X heeft tussen 1 juni 2001 en 12 april 2002 meerdere leningen verstrekt aan X B.V. In alle leningsovereenkomsten is bepaald dat de lening te allen tijde opeisbaar is. Daarnaast wordt per lening een rente overeengekomen. X B.V. heeft voor de leningen geen zekerheid verstrekt. De heer X leent alle bedragen in bij een andere partij. Dit inlenen gebeurt telkens op exact dezelfde voorwaarden als het doorlenen aan X B.V., behoudens voor de lening van ABN AMRO. De heer X heeft in zijn aangifte IB 2004 een negatief resultaat uit overige werkzaamheid aangegeven. Het negatieve inkomen is het gevolg van een afwaardering van de lening. De inspecteur heeft de afwaardering gecorrigeerd, omdat hij van mening is dat er sprake is van een onzakelijke lening. Een en ander kan schematisch als in afbeelding 3 worden weergegeven. Afbeelding 3: Hof Amsterdam 23 september 2010 schematisch Juni 2001 Lening ad Aflossingsvrij 5,9% rente Hypothecaire zekerheid ABN AMRO De heer X 100% X B.V. Fonds A Juni 2001 lening ad april 2002 lening ad Opzegtermijn 1 maand 4% rente Geen zekerheid 1 juni 2001 lening ad juni 2001 lening ad april 2002 lening ad R/C ad Opzegtermijn 1 maand 4% rente 80% per 28 juni 2001 B GMBH* *17 april 2002 (soort) surseance van betaling De conclusie van het hof kan kort als volgt worden weergegeven. Bij het aangaan van de lening zijn dusdanige voorwaarden gesteld, dat niet kan worden gesproken van een zakelijke lening. De heer X realiseerde geen enkele marge op het doorlenen. Gezien de voorwaarden kan de geldlening niet worden aangemerkt als zakelijke lening. Met het aangaan van de lening heeft belanghebbende een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het hof gaat er vanuit dat de heer X zijn bv in de hoedanigheid van aandeelhouder wil dienen. Omdat de leningen berusten op onzakelijk debiteurenrisico s, kan er geen afwaardering in de winstsfeer plaatsvinden. Daarnaast geeft het hof aan dat een onzakelijke geldlening niet zonder meer en in alle gevallen kan worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting. In casu staat vast dat sprake is van een schuldvordering, waardoor niet wordt toegekomen aan een risicodragende kapitaalstorting. 29

31 3.5.4 Hof Arnhem 5 oktober 2010, V-N 2011/ De casus die aan de orde was voor hof Arnhem kan als volgt worden weergegeven. Belanghebbende houdt 50,05% van de aandelen in Beheer B.V. De overige aandelen worden gehouden door een persoonlijke houdstervennootschap van de echtgenote van belanghebbende. Beheer B.V. houdt 75% van de aandelen in D B.V. Op 26 augustus 2003 heeft belanghebbende een lening verstrekt aan Beheer B.V. voor een som van Van de geldlening is een schriftelijke overeenkomst opgemaakt, waarin een rente van 5% per jaar wordt overeengekomen. Daarnaast wordt overeengekomen dat Beheer B.V. niet zonder schriftelijke toestemming van belanghebbende zekerheden aan derden mag verstrekken. Ook moet Beheer B.V. op eerste verzoek van belanghebbende zekerheden verschaffen. Om de lening te kunnen financieren, heeft belanghebbende op zijn beurt een lening afgesloten bij de persoonlijke holding van zijn echtgenote. Op 26 augustus 2003 heeft de houdstervennootschap van de echtgenote een geldlening verstrekt aan Beheer B.V. Op 26 augustus 2003 heeft Beheer B.V. beide geldleningen gebruikt om aan D B.V. een lening te verstrekken. Daarnaast heeft ook ING bank een financiering aan D B.V. verstrekt. De ING bank heeft tot zekerheid een pandrecht op roerende zaken en vorderingen op derden van D B.V. bedongen. D B.V. is op 12 augustus 2004 in staat van faillissement verklaard, omdat een grote klant van D B.V. failliet ging. De lening van belanghebbende aan Beheer B.V. is op dat moment groot. Belanghebbende wilde de bedrijfsactiviteiten van de failliete klant van D B.V. overnemen. Op 23 juli 2004 heeft belanghebbende zijn vordering op beheer B.V. kwijtgescholden. De motivatie achter de kwijtschelding was gelegen in een definitieve realisatie van het verlies. Voor de doorstart heeft Beheer B.V. een belang van 40% verworven in F B.V., welke de activa van de genoemde klant zou overnemen per augustus Een en ander kan schematisch als in afbeelding 4 worden weergegeven: 30

32 Afbeelding 4: Hof Arnhem 5 oktober 2010 schematisch Echtgenote 100 % Persoonlijke Holding BV Augustus 2003 Lening ad Belanghebbende 26 Augustus 2003 Lening ad Rente 5% 23 juli 2004 Saldo lening ,5% 50,5% 26 Augustus 2003 Lening ad Beheer B.V. 26 augustus 2003 Doorlenen Lening ad % 75% ING BANK B.V. F B.V. D B.V.* *Augustus 2004 failliet 26 augustus 2003 Lening ad Pandrecht op roerende zaken en vorderingen Het hof begint zijn conclusie met voorop te stellen dat de bewijslast van een onzakelijk debiteurenrisico bij de inspecteur berust. Vervolgens geeft het hof aan dat er geen zekerheden zijn verstrekt noch dat er een aflossing overeen is gekomen. Daarnaast merkt het hof op dat Beheer B.V. nauwelijks activa bezit. Onder deze voorwaarden en omstandigheden komt het hof vervolgens tot de conclusie dat er sprake is van een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. Dat de lening op zichzelf ondernemingsdoeleinden dient, maakt dit volgens het hof niet anders. Vervolgens komt het hof tot de volgende slotconclusie. Naar analogie van hetgeen geldt in het winstregime, dient ook bij een terbeschikkingstelling de invloed van een onzakelijk handelen van de belastingplichtige op het resultaat, daaruit te worden geëlimineerd. Zoals overwogen in 4.3 heeft belanghebbende het debiteurenrisico op de aan Beheer B.V. (SJ het hof spreekt over C B.V.) verstrekte geldlening aanvaard om aandeelhoudersmotieven. Het daaruit voortvloeiende (kwijtscheldings)verlies dient derhalve bij de bepaling van het resultaat buiten beschouwing te blijven. Mijns inziens komt het hof hier tot de juiste conclusie. Dat Beheer B.V. niet vrij was om zekerheden aan een derde te verstrekken maakt dit niet anders. Beheer B.V. moest op eerste verzoek van belanghebbende zekerheden verstrekken. Dat belanghebbende heeft nagelaten om op enig moment zekerheden te verlangen, duidt erop dat belanghebbende het debiteurenrisico heeft aanvaard uit hoofde van zijn aandeelhouderschap. Een willekeurige derde had direct voorafgaand aan het verstrekken van de lening door de ING bank zekerheden gevraagd. Immers, nadat de ING bank pandrecht op roerende zaken en vorderingen op derden van de dochtervennootschap D B.V. heeft gevestigd, is het voor 31

33 belanghebbende nutteloos om alsnog zekerheden van Beheer B.V. te verlangen. Dat belanghebbende gezien het aandelenbelang in Beheer B.V. te allen tijde de aanwezige stille reserves te gelde kan maken om hieruit zijn vordering op te eisen, maakt dit niet anders. Aangezien de ING bank met haar zekerheden voorgaat op belanghebbende, heeft het voor belanghebbende geen zin om de stille reserve te gelde te maken A-G Niessen, nr. 10/04588, V-N 2011/29.15 A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak van hof Arnhem 5 oktober 2010, waarvan de feiten hierboven zijn besproken. A-G Niessen gaat in zijn conclusie in op de vraag of de afwaardering van een onzakelijke tbs-lening in aftrek kan worden gebracht als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Hij komt hierbij tot de conclusie, dat een eventueel onzakelijk gelopen debiteurenrisico buiten de winstsfeer behoort te blijven. Het gelopen debiteurenrisico zou het resultaat beïnvloeden met ondernemingsvreemde invloeden. Het feit dat er sprake is van een lening omlaag, leidt volgens A-G Niessen niet tot een ander oordeel. Daarnaast acht A-G Niessen het juist, dat bij het bepalen van het resultaat uit ter beschikking stellen de invloed van onzakelijk handelen op het resultaat dient te worden geëlimineerd. Deze correctie dient volgens A-G Niessen te geschieden naar analogie van hetgeen geldt in het winstregime. Doordat de vaststelling van het hof feitelijk van aard en voldoende gemotiveerd is, moet volgens A-G Niessen in cassatie van de juistheid van de uitspraak van het hof worden uitgegaan. A-G Niessen adviseert de Hoge Raad tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie Hof Arnhem 15 maart 2011, V-N 2011/ De casus die bij de tweede uitspraak van hof Arnhem aan orde was, kan als volgt worden weergegeven. Belanghebbende is in 1988 gestart met restaurant Brasserie B (voorheen restaurant A). In 1995 is belanghebbende gestart met Bistro-Café C. In 2001 was belanghebbende samen met D, welke alle aandelen in D&C B.V. bezit, van plan om een exclusief visrestaurant genaamd E te exploiteren. E is ondergebracht in F B.V. Vanwege tegenvallende resultaten is het visrestaurant in 2003 omgebouwd en is de naam gewijzigd in G. Voor de financiering van de verbouwing hebben D en D&C B.V., naast externe financiers, aan F B.V. leningen verstrekt. In 2001 heeft belanghebbende onder de naam Bistrocafé B.V. i.o., welke nooit is opgericht, een rekening-courantkrediet verstrekt aan F B.V. ter financiering van de investeringen in restaurant E. In de overeenkomst is opgenomen dat de kredietlimiet vanaf 1 januari 2002 maandelijks wordt verlaagd. De overeengekomen rente bedraagt 5% en is jaarlijks achteraf verschuldigd. Als zekerheid wordt in de overeenkomst het pandrecht op bedrijfsinventaris opgenomen. Daarnaast is opgenomen dat F B.V. haar bedrijfsinventaris niet zonder medeweten en toestemming van belanghebbende mag verpanden of verkopen. Bij investering van meer dan fl moet F B.V. vooraf overleg plegen met belanghebbende. Daarnaast mag F B.V. 32

34 gedurende de looptijd van de lening geen kredietovereenkomst met een derde aangaan, zonder toestemming van belanghebbende. Tot slot zijn nog enkele afspraken over administratieve zaken opgenomen. Op 4 maart 2002 heeft belanghebbende X Holding B.V. opgericht. Vanwege gezondheidsredenen trekt D zich op 19 augustus 2003 terug en draagt hij de aandelen in F B.V. over aan X Holding B.V. Uit de koopovereenkomst van de aandelen F B.V. blijkt voorts dat belanghebbende en D in privé een lening zijn aangegaan met Nationale Nederlanden, welke leningen door belanghebbende en D ter beschikking zijn gesteld aan F B.V. In de koopovereenkomst van de aandelen F B.V. is opgenomen dat D en D&C B.V., behalve de vorderingen uit hoofde van het doorlenen van de lening van Nationale Nederlanden, hun vorderingen op F B.V. direct voor de helft kwijtschelden. Gedurende de looptijd van de privélening bij de Nationale Nederlanden wordt de rest kwijtgescholden. Tevens is opgenomen dat belanghebbende en X Holding B.V. gedurende de resterende looptijd van de privélening op de vordering van belanghebbende geen rente of aflossing verlangt van F B.V. Belanghebbende heeft vervolgens op 28 augustus 2003 zijn vordering omgezet in een achtergestelde lening. In tegenstelling tot hetgeen in de overeenkomst van de rekening-courant van 2001 is overeengekomen, is er gedurende 2001 tot en met 2003 door belanghebbende geen rente aan F B.V. berekend noch zijn er pandrechten gevestigd op de bedrijfsinventaris. In 2002 heeft belanghebbende een nieuw restaurant/dancing geopend, genaamd I B.V., waarvan de aandelen worden gehouden door X Holding B.V. Belanghebbende heeft, handelend onder de naam Bistro-Café C B.V. i.o., op 4 maart 2002 ook aan I B.V. een rekening-courantkrediet verstrekt. Het krediet wordt in 60 maandelijkse termijnen verlaagd en er is 5% rente op jaarbasis verschuldigd. Als zekerheid wordt een pandrecht op de bedrijfsinventaris opgenomen in de overeenkomst. In afwijking van hetgeen is overeengekomen wordt er geen pandrecht gevestigd op de bedrijfsinventaris. Over de jaren 2002 en 2004 wordt er 4% rente bijgeschreven op de rekening-courantpositie. Over 2003 is er geen rente berekend aan I B.V. In 2004 wordt de rekening-courantpositie op I B.V. achtergesteld ten opzichte van de bank. In 2001 en 2003 heeft belanghebbende de vordering op F B.V. gedeeltelijk afgewaardeerd. In 2003 heeft belanghebbende ook de vordering op I B.V. gedeeltelijk afgewaardeerd. Belanghebbende is van mening dat de geldleningen aan F B.V. en I B.V. niet onder onzakelijke voorwaarden zijn verstrekt. Daarnaast is belanghebbende van mening dat BNB 2008/191 noch van toepassing is op een lening omlaag noch van toepassing is op een lening die valt onder de tbs-regeling. Tussen de inspecteur en belanghebbende bestaat geen geschil over het antwoord op de vraag of de vordering onder de tbsregeling valt. Een en ander kan schematisch als in afbeelding 5 worden weergegeven: 33

35 Afbeelding 5: Hof Arnhem 15 maart 2011 schematisch D Bank Belanghebbende 100 % D & C B.V.? B.V. X Holding B.V.** Bistro-Café C B.V. i.o.* Brasserie B en Bistro-Café 19 augustus 2003 Overdracht aandelen 100% *B.V. i.o. is nooit opgericht ** opgericht op 4 maart maart 2002 Rekening-courantkrediet Aflossing 60 termijnen Rente 5% F B.V. Lening t.b.v. de verbouwing 1 juli 2001: Rekening-courantkrediet 28 augustus 2003: Lopend rekening-courantkrediet omgezet in achtergestelde lening Verloop rekening-courantkrediet: 2001: : Ultimo 2003: I B.V.*** *** Opgericht op 4 maart 2002 Het hof acht het in de gegeven situatie aannemelijk dat belanghebbende bij het verstrekken van de leningen een debiteurenrisico heeft aanvaard dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. Het hof acht het feit dat de leningen ondernemingsdoeleinden dienen niet van belang. Het hof vervolgt door aan te geven dat het arrest van BNB 2008/191 werking heeft ongeacht of de lening omhoog of omlaag is verstrekt. Het hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat BNB 2008/191 geen werking heeft in de tbs-regeling en formuleert dit als volgt ( ) Ingevolge artikel 3.94 Wet IB 2001 wordt het resultaat ter zake van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen in feite bepaald overeenkomstig het winstregime. Binnen het winstregime zal de afboeking van een tot het ondernemingsvermogen behorende vordering, ter zake waarvan een onzakelijk debiteurenrisico is aanvaard, niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht. ( ) 4.6. Naar analogie van hetgeen geldt in het winstregime, dient ook bij een terbeschikkingstelling de invloed van een onzakelijk handelen van de belastingplichtige op het resultaat, daaruit te worden geëlimineerd. 34

36 3.5.7 Conclusie onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingregeling volgens de jurisprudentie In hoofdstuk 2.4 heb ik reeds aangegeven, dat het resultaat uit tbs-vermogen het bedrag is van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam in welke vorm ook, worden behaald. Dit zorgt ervoor dat de totaalwinstgedachte van toepassing is bij het bepalen van het resultaat uit de tbs-regeling. Op basis van de totaalwinstgedachte worden resultaten welke voortvloeien uit een andere dan de zakelijke sfeer niet gerekend tot de totaalwinst. Nu het onzakelijke debiteurenrisico wordt aanvaard vanuit aandeelhoudersmotieven en derhalve vanuit de ab-sfeer, zijn de hierboven genoemde en beschreven hofuitspraken mijns inziens in lijn met de totaalwinstgedachte. Naar analogie van hetgeen geldt in het winstregime dient het onzakelijke handelen van belastingplichtige uit het resultaat te worden geëlimineerd. Op basis van bovenstaande hofuitspraken kom ik tot de conclusie dat het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008 ook doorwerkt in de tbs-sfeer van artikel 3.92 Wet IB Onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling volgens de literatuur Ik heb reeds aangegeven dat in onderdeel 3.5 en 3.6 de vraag van belang is of de door de Hoge Raad geschetste leer inzake de onzakelijke lening ook van toepassing is op de tbs-regeling van art Wet IB Ter beantwoording van deze vraag wordt in dit onderdeel de onzakelijke lening in de terbeschikkingstelling volgens de literatuur behandeld. Vooropgesteld dient te worden dat in de literatuur verschillend wordt gedacht over de doorwerking van de onzakelijke lening in de tbs-regeling. Maar de auteurs zijn het er over eens dat de uitspraak van de Hoge Raad BNB 2008/191 is gebaseerd op de totaalwinstgedachte. In onderdeel 3.4 heb ik reeds aangegeven dat Peeters tot de conclusie komt dat het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008 in lijn is met de totaalwinstgedachte. 55 Ook Albert is van mening dat de beslissing van de Hoge Raad van 9 mei 2008 is gebaseerd op de totaalwinstgedachte. 56 Het is echter de vraag of deze totaalwinstgedachte analoog kan worden toegepast bij de resultaatbepaling uit de tbs-regeling. Peeters is van mening dat een onzakelijke lening ook voor de tbs-regeling zoveel mogelijk zakelijk moet worden gemaakt op basis van het at-arm s-length beginsel. 57 Albert geeft in reactie op de stellingname van Peeters aan dat hij drie redenen ziet waarom het arrest van de Hoge Raad inzake de onzakelijke lening niet doorwerkt naar de tbs-regeling. De drie argumenten baseert Albert achtereenvolgens op de tekst van de wet, de wetssystematiek en de wetsgeschiedenis. In onderdeel t/m geef ik de argumenten van Albert weer en becommentarieer ik zijn argumenten. In onderdeel sluit ik af met een conclusie inzake de onzakelijke lening volgens de literatuur. 55 P.J.J.M. Peeters, De onzakelijke lening, bij de crediteur: één term met verschillende betekenissen?! Deel 1 Openstaande rechtsvragen, WFR 2010/1510, par P.G.H. Albert, Afwaardering onzakelijke tbs-vordering: aftrekbaar in box 1, NTFR 2011/ P.J.J.M. Peeters, De onzakelijke lening bij de crediteur: één term met verschillende betekenissen?! Deel 1- Openstaande rechtsvragen, WFR 2010/

37 3.6.1 De drie argumenten van Albert, NTFR 2011/198: 1. Tekst van de wet Albert begint zijn betoog door enkele woorden in art Wet IB 2001 aan te duiden, die zijns inziens van belang zijn. Om het betoog van Albert te kunnen duiden, citeer ik de gebruikte wettekst eveneens. Art Wet IB 2001 luidt, voor zover van belang. 1. Voorts wordt onder werkzaamheid mede verstaan: a. het rendabel maken van vermogensbestanddelen daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 behoudens indien sprake is van een aanmerkelijk belang op grond van de artikelen 4.10 en 4.11; b. het rendabel maken van vermogensbestanddelen daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een samenwerkingsverband waarvan een vennootschap als bedoeld in onderdeel a deel uitmaakt. 2. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt: a. met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een in het eerste lid bedoelde vennootschap of ten behoeve van een daar bedoeld samenwerkingsverband gelijkgesteld: 1. het aangaan of het hebben van een schuldvordering alsmede het aangaan of het hebben van rechten uit een spaarovereenkomst of uit een daarmee verwante overeenkomst op een in dat lid bedoelde vennootschap of bedoeld samenwerkingsverband. De rood gemarkeerde woorden geven volgens Albert aan, dat het verstrekken van een tbs-lening volgens het spraakgebruik geen werkzaamheid is. Bij wetsfictie wordt het verstrekken van een tbslening toch als werkzaamheid geduid. Albert is van mening dat volgens de gemarkeerde tekst de gehele vordering als werkzaamheid moet worden beschouwd. Volgens hem valt niet uit de tekst af te leiden, dat een vordering gesplitst moet worden in een zakelijk en een onzakelijk deel. Vervolgens bepaalt art Wet IB 2001 dat alle voordelen behaald met een werkzaamheid in de tbs-sfeer vallen. Nu een afwaardering met de werkzaamheid wordt behaald, zou deze volgens Albert in de tbs-sfeer vallen. Mijns inziens is dit argument van Albert niet steekhoudend. Om de stelling van Albert te kunnen weerleggen maak ik een sprong terug naar het arrest van de Hoge Raad BNB 2008/191 en derhalve naar de VPB. In de VPB bepaalt art. 2 lid 5 Wet VPB dat bij wijze van wetsfictie een lichaam wordt geacht een onderneming te drijven met behulp van het gehele vermogen. Dit zorgt ervoor dat er binnen 36

38 de VPB een onderscheid valt te onderkennen tussen echt ondernemingsvermogen en fictief ondernemingsvermogen. Een vermogensbestanddeel behoort tot het echte ondernemingsvermogen als het vermogen binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening wordt aangewend. Voor verstrekte leningen geldt dat deze ook tot het echte ondernemingsvermogen worden gerekend als deze zijn verstrekt uit tijdig overtollige liquide middelen op een wijze waardoor de middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zijn. 58 In de overige situaties is er sprake van fictief ondernemingsvermogen. Albert onderbouwt zijn argument door de stellingname dat een tbs-lening bij wetsfictie toch als werkzaamheid wordt geduid, waardoor aldus Albert de gehele vordering als werkzaamheid moet worden geduid. Als ik deze stellingname van Albert doortrek naar de VPB, dan impliceert dit dat de onzakelijke lening eerst moet worden getoetst aan de vraag of sprake is van echt ondernemingsvermogen of fictief ondernemingsvermogen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest BNB 2008/191 niet getoetst aan de vraag of sprake is van echt ondernemingsvermogen dan wel fictief ondernemingsvermogen. Dit leidt mijns inziens tot de conclusie dat het bij wijze van wetsfictie aanduiden als inkomensbron niet van belang is voor het al dan niet elimineren van onzakelijke elementen bij het bepalen van het resultaat. Mijns inziens dient hier een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de bronvraag en de resultaatberekening. Als op basis van de bronvraag moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een bron en derhalve het resultaatregime van toepassing is, dan moet vervolgens het resultaat worden bepaald op basis van de totaalwinstgedachte. Nadat de bronvraag bevestigend is beantwoord, is de bronvraag irrelevant voor de resultaatberekening De drie argumenten van Albert, NTFR 2011/198: 2. Wetssystematiek Vervolgens betoogt Albert dat er een onderscheid valt te onderkennen tussen de inkomensbron winst uit onderneming en de tbs-regeling. Bij winst uit onderneming heeft belastingplichtige twee petten op, namelijk ondernemer en privépersoon. Dit zorgt voor een natuurlijke veelvormige inkomensbron. Uitgaven moeten worden toegerekend aan de onderneming dan wel aan privé. De tbs-regeling is een kunstmatige anti-misbruikbron en kent geen veelvormige inkomensbron. Het verschil in bronkarakter zorgt er volgens Albert voor dat de totaalwinstgedachte uit de sfeer van de winst uit onderneming niet een op een kan worden toegepast op de tbs-regeling. Bij winst uit onderneming blijft de bron onaangetast. Bij de tbs-regeling zou een gedeelte van de bron worden geëlimineerd. Het komt Albert wetssystematisch onlogisch voor, dat eerst wordt geconcludeerd dat de vordering onder de tbs-regeling valt, om vervolgens te concluderen dat waardedalingen niet onder de tbs-regeling vallen. Daarnaast geeft Albert nog een wetssystematische reden waarom een tbs-vordering geheel als werkzaamheid beschouwd moet worden. Hij verwijst hierbij naar de bepaling, omtrent de in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Leden van de grote kring vallen enkel 58 Hoge Raad 3 april 1985, nr , BNB 1986/352, zie ook L.W. Sillevis en M.L.M. van Kempen, Cursus belastingrecht inkomstenbelasting, onderdeel A.c, blz

39 onder de tbs-regeling in geval er sprake is van een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De zakelijkheid van de lening bepaalt mede de gebruikelijkheid in het maatschappelijk verkeer. Des te onzakelijker de lening, des te eerder deze voor de grote kring onder de tbs-regeling valt. Albert geeft aan dat dergelijke vorderingen mede op basis van de onzakelijkheid de tbs-sfeer worden ingetrokken. Het zou volgens Albert onlogisch zijn om het onzakelijke deel, vervolgens weer uit de tbs-sfeer te elimineren. Rechtbank Arnhem heeft op 3 maart 2011 uitspraak gedaan inzake de in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling en de onzakelijke lening 59. De feiten kunnen als volgt worden weergegeven. Moeder heeft in de jaren 2004 tot en met 2008 geldbedragen uitgeleend aan de besloten vennootschap van haar zoon (hierna Z B.V. ). Z B.V. is mede opgericht door vader, die in 2003 is overleden. Moeder ontvangt uit Z B.V. nog een pensioen. Moeder heeft bij de ING een rekening-courantkrediet, met een kredietlimiet van en een rente van 1-maands Euribor vermeerderd met 1.85%. Voor de jaren 2004 tot en met 2007 benut moeder ieder jaar haar kredietfaciliteit. Ze leent vervolgens de gelden door aan Z B.V. Z.B.V. lost aan het eind van ieder jaar de schuld aan moeder nagenoeg geheel af. In 2008 leent moeder opnieuw geld aan Z B.V., welke lening niet wordt afgelost. Per 31 december 2008 bedroeg de lening in totaal Dit bedrag was gelijk aan de schuld van moeder aan de ING. Bij het verstrekken van de leningen aan Z B.V. ontbraken zekerheden, een aflossingsschema en een leningsovereenkomst. In het zicht van faillissement wordt op 25 februari 2009 alsnog een schriftelijke overeenkomst opgemaakt, waarin ook zekerheden worden gesteld. Op 10 maart 2009 is Z B.V. in staat van faillissement verklaard. Moeder heeft de inspecteur verzocht om te verklaren dat er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, teneinde een afwaarderingsverlies in box I te kunnen realiseren. In geschil is de vraag of überhaupt sprake is van een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling en, indien dit het geval is, of de lening kan worden afgewaardeerd. Een en ander kan schematisch als in afbeelding 6 worden weergegeven. 59 Rechtbank Arnhem 3 maart 2011, nr. 10/

40 Afbeelding 6: Rechtbank Arnhem 3 maart 2011 schematisch ING Rekening-courantkrediet Kredietfaciliteit Rente: 1-maands Euribor % Zoon Moeder 100% Z.B.V.* 2004 t/m 2007 lening welke telkens aan het eind van het jaar wordt afgelost 2008 lening welke niet wordt afgelost. Geen zekerheden, aflossingsschema noch leningsovereenkomst * 10 maart 2009: faillissement 25 februari 2009: Schriftelijke leningsovereenkomst + zekerheden De rechtbank begint haar conclusie met het oordeel dat er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, omdat partijen het erover eens zijn dat de lening onder de huidige voorwaarden niet tussen onafhankelijke derden zou zijn overeengekomen. Omtrent de afwaardering oordeelt de rechtbank vervolgens dat het debiteurenrisico niet om zakelijke redenen is aanvaard, maar om persoonlijke redenen. De rechtbank komt uiteindelijk tot de conclusie dat de lening onder de tbsregeling valt, maar dat een verlies dat ontstaat door het afwaarderen van de lening niet ten laste van het box I inkomen kan worden gebracht. De rechtbank komt derhalve tot een andere conclusie dan Albert. Mijns inziens is er meer te zeggen voor de conclusie van de rechtbank. Het doortrekken van het arrest van de Hoge Raad BNB 2008/191 zegt niet dat een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling niet onder de tbs-regeling valt. Het doortrekken van het arrest BNB 2008/191 zegt alleen dat het arrest van toepassing is op de wijze waarop het resultaat moet worden vastgesteld. Bij het bepalen van het resultaat moet worden gekeken naar de zakelijke verhoudingen. Vanwege het feit dat het debiteurenrisico onzakelijk is, mag het verlies niet worden genomen op grond van art Wet IB A-G Niessen komt ook tot de conclusie dat het onder de tbs-regeling brengen van de in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling niks zegt over de wijze waarop de met het terbeschikkingstelling behaalde resultaat moet worden bepaald A-G Niessen, 24 februari 2011, 10/04588, NTFR 2011/1131, par

41 3.6.3 De drie argumenten van Albert, NTFR 2011/198: 3. Wetsgeschiedenis Volgens Albert blijkt uit de wetsgeschiedenis niet dat de wetgever slechts het zakelijk deel van de tbsvordering onder de tbs-regeling heeft willen brengen. In de parlementaire toelichting is zijns inziens geen passage te vinden die de splitsing en de afwijkende behandeling van het onzakelijke gedeelte ten opzichte van het zakelijke gedeelte van de tbs-vordering ondersteunen. Voor wat betreft de allocatie van de tbs-vordering getuigt mijns inziens noch de wettekst noch de parlementaire behandeling van het feit dat de wetgever een scheiding heeft willen aanbrengen tussen het onzakelijke en zakelijke deel van een tbs-vordering. De leer van de onzakelijke lening betreft echter niet de allocatie van de lening, maar gaat over de wijze waarop het resultaat moet worden bepaald. Ingeval er sprake is van een onzakelijke lening blijft het karakter van de lening behouden. Hierdoor wijzigt er niks aan de allocatie van de lening. Alleen het verlies dat wordt geleden uit het onzakelijke debiteurenrisico is op basis van de totaalwinstgedachte niet aftrekbaar Conclusie onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingregeling volgens de literatuur Albert geeft drie argumenten waarom de leer van de onzakelijke lening zijns inziens niet doorwerkt naar de tbs-regeling. Uit al deze drie argumenten leid ik af dat Albert de allocatie en de resultaatbepaling voor de tbs-regeling door elkaar haalt. Mijns inziens ziet de door de Hoge Raad geschetste onzakelijke lening niet op de allocatie van een vordering, maar op de wijze waarop het resultaat moet worden bepaald. Als eenmaal op basis van de allocatie moet worden geconcludeerd dat een vordering onder het tbs-regime valt, dan dient vervolgens het resultaat op basis van art Wet IB 2001 te worden bepaald op basis van de totaalwinstgedachte. Op basis van de totaalwinstgedachte dient het onzakelijk handelen van de ab-houder uit het resultaat te worden geëlimineerd. 3.7 Invloed van rente op de kwalificatie van de lening Op grond van het arrest van de Hoge Raad BNB 2008/191 dat mijns inziens moet worden doorgetrokken naar de tbs-regeling, zoals hierboven besproken, lijkt het zo te zijn dat rentevergoeding en waardemutaties op onzakelijke vorderingen voor de fiscale behandeling afzonderlijk kunnen worden gealloceerd. Maar kunnen deze elementen wel afzonderlijk worden gezien? De hoogte van de rente wordt tot op zekere hoogte bepaald door het debiteurenrisico. Ook de staatssecretaris 61 is van mening dat onder omstandigheden een gebrek aan zekerheden kan worden gecompenseerd door een hogere rente. Art Wet IB 2001 bepaalt indirect via het winstregime dat de rente moet worden gecorrigeerd naar de hoogte van een zakelijke rente. Impliceert dit dat een hogere/lagere rente de fiscale kwalificatie als zakelijke dan wel onzakelijke lening beïnvloedt? 61 Brief staatssecretaris van Financiën 22 februari 2010, V-N 2010/

42 Ik realiseer me dat niet ieder debiteurenrisico kan worden weggenomen door aanpassing van de rente. Op enig moment is de aanpassing van de rente zo groot, dat deze niet meer realistisch is, waardoor er een onzakelijk debiteurenrisico aanwezig is. Dit zal zich mijns inziens voordoen op het moment dat moet worden aangenomen dat er geen derde is die de lening onder dezelfde voorwaarden zal aangaan. De leer inzake de onzakelijke lening doet zich derhalve pas voor als het debiteurenrisico te onzakelijk is om te kunnen worden gecompenseerd door een hogere rente. Met andere woorden, wanneer een derde gevonden kan worden die dezelfde lening wil verstrekken, maar dan met een hogere rente, kan het debiteurenrisico op de lening niet onzakelijk zijn. In dat geval zou op grond van de totaalwinstgedachte alleen de rente moeten worden gecorrigeerd tot een zakelijk niveau. Dit is ook in overeenstemming met het Zweedsegrootmoederarrest. 62 Engelen en Van Scharrenburg maken dan ook onderscheid tussen onzakelijke leningen en zakelijke leningen met een onzakelijke rente. 63 Ook de Cursus Belastingrecht maakt het onderscheid tussen onzakelijkheid die gecorrigeerd kan worden via de rente en onzakelijkheid die niet via de rente kan worden gecorrigeerd. 64 Het totale resultaat van een terbeschikkingstelling dient op grond van art Wet IB 2001 te worden bepaald. Dit heeft als gevolg dat de leer rond onzakelijk handelen ook van toepassing is op de tbsregeling. Voor het bepalen van het resultaat dient derhalve uitgegaan te worden van een zakelijke vergoeding. Op het moment dat de ab-houder een te lage rente bedingt op de tbs-lening, moet deze rente worden aangepast naar een zakelijk niveau. Zoals hierboven weergegeven, kan de rente niet naar elk niveau worden gecorrigeerd, omdat op enig moment moet worden aangenomen dat er geen derde is die de lening onder dezelfde voorwaarden zal aangaan. Ik onderscheid twee situaties. 1. Het debiteurenrisico kan worden gecompenseerd door een hogere rente 2. Het debiteurenrisico kan niet worden gecompenseerd door een hogere rente, waardoor er sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico Op het moment dat de eerste situatie zich voordoet, zal de inspecteur allereerst de rente moeten aanpassen, waardoor het aanwezige debiteurenrisico wordt gecompenseerd. Doet de tweede situatie zich voor, dan leidt een debiteurenrisico tot het niet mogen nemen van een afwaarderingsverlies, omdat er sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico. Volledigheidshalve merk ik nog op dat indien het debiteurenrisico niet kan worden gecorrigeerd door een hogere rente voor het bepalen van de hoogte van de rente, rekening moeten worden gehouden met de eliminatie uit de winstsfeer van het onzakelijke debiteurenrisico. Hof Amsterdam heeft op 31 maart 2011 in een casus (in de VPB) geoordeeld dat voor de hoogte van de rente op een onzakelijke lening 62 Hoge Raad 31 mei 1978, nr , BNB 1978/ F.A. Engelen en R. van Scharrenburg, Onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting, WFR 2008/ S.A.W.J. Strik en J.L. van de Streek, Cursus Belastingrecht vennootschapsbelasting, onderdeel E.e4. 41

43 moet worden uitgegaan van een risicovrije lening, omdat het debiteurenrisico reeds is geëlimineerd uit de winstsfeer. Ter verduidelijking van mijn betoog dient het navolgende voorbeeld: Voorbeeld invloed van rente op de kwalificatie als onzakelijke lening: Situatie 1: Het debiteurenrisico kan worden gecompenseerd door een hogere rente: De heer X is enig aandeelhouder van X B.V. Op enig moment leent de heer X aan X B.V. De heer X bedingt een rente van 2%. De heer X bedingt noch zekerheden, noch wordt er een aflossingsschema overeengekomen. De bank had een gelijke lening aan X B.V. verstrekt, echter door het ontbreken van zekerheden had de bank een rente van 5% gehanteerd. In dit geval dient het debiteurenrisico te worden gecompenseerd door aanpassing van de hoogte van de rente naar 5%. Er is geen sprake van een onzakelijk debiteurenrisico. Een eventueel afwaarderingsverlies kan ten laste van het resultaat plaatsvinden. Situatie 2: Het debiteurenrisico kan niet worden gecompenseerd door een hogere rente: De heer X is enige aandeelhouder van X B.V. Op enig moment leent de heer X aan X B.V.. De heer X bedingt een rente van 5%. De heer X bedingt noch zekerheden, noch wordt er een aflossingsschema overeengekomen. Een derde had een gelijke lening nimmer aan X B.V. verstrekt. Voor een lening zonder enig debiteurenrisico wordt een rente van 2% zakelijk geacht. In dit geval kan het debiteurenrisico niet worden gecompenseerd. Er is sprake van een onzakelijk debiteurenrisico. Een eventueel afwaarderingsverlies kan niet ten laste van het resultaat plaatsvinden. Daarnaast dient de gehanteerde rente van 5% te worden gecorrigeerd naar een rente van 2%. Omdat voor het bepalen van de hoogte van de rente moet worden uitgegaan van een lening zonder enig debiteurenrisico. 3.8 Onzakelijke lening aftrekbaar in box II Nu ik tot de conclusie ben gekomen dat de door de Hoge Raad in BNB 2008/191 geschetste leer inzake de onzakelijke lening ook toepasbaar is voor de resultaatbepaling van het resultaat uit de tbsregeling, is het de vraag of het verlies uit een onzakelijke lening in aanmerking moet worden genomen als verlies uit aanmerkelijk belang? In onderdeel ga ik op deze vraag in. Als deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is het de vraag of het verlies uit een onzakelijke lening de 42

44 verkrijgingsprijs van het ab-pakket verhoogt. In onderdeel geef ik op deze vraag een antwoord Vervolgens ga ik in onderdeel in op de vraag op welk moment de verkrijgingsprijs wordt verhoogd Leidt een afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening direct tot een ab-verlies? Een lening van een ab-houder aan zijn vennootschap wordt op basis van het wettelijke systeem in box I gealloceerd. Uit de wetstekst en de parlementaire behandeling van de tbs-regeling blijkt dat dergelijke leningen met opzet niet onder het ab-regime zijn gebracht. Ingeval er sprake is van een afwaardering op een lening met een onzakelijk debiteurenrisico leidt de ab-houder een verlies op zijn lening. Omdat er een verlies wordt geleden op een lening en niet op aandelen kan op basis van de rangorderegeling van art Wet IB 2001 het verlies niet direct worden genomen in box II. Immers, de gehele lening is nog altijd in box I gealloceerd. Dat bij het bepalen van het resultaat het onzakelijke handelen wordt geëlimineerd, maakt de allocatie in box I niet anders Afwaarderingsverlies onzakelijke lening en informeel kapitaal Nu wordt aangenomen dat het onzakelijke debiteurenrisico wordt aanvaard vanuit aandeelhoudersmotieven, moet worden gesteld dat het afwaarderingsverlies wordt geleden op grond van de aandeelhoudersrelatie tussen de ab-houder en zijn vennootschap. Het is vervolgens de vraag of de onzakelijke lening moet worden gezien als een informele kapitaalstorting. Hof Arnhem komt op 26 oktober 2010, in een voor de VPB gewezen uitspraak, tot de conclusie dat er geen sprake is van een informeel kapitaalstorting. 65 Lohuis geeft echter in zijn commentaar bij de uitspraak van hof Arnhem aan dat er uit hoofde van aandeelhouderschap wel degelijk een offer wordt gebracht, hetgeen betekent dat het offer tot het opgeofferde bedrag moet worden gerekend. A-G Niessen concludeert in 2011 dat er zijns inziens wel sprake is van een informele kapitaalstorting en dat het informele kapitaal de verkrijgingsprijs van het ab-pakket verhoogt. 66 Mijns inziens hebben A-G Niessen en Lohuis gelijk en dient er op basis van de secundaire correctie van het at-arm s-length-beginsel, dat gewoonlijk de vorm aanneemt van fictieve winstuitdeling of fictieve kapitaalstorting, een informele kapitaalstorting te worden aangenomen. Hierbij verwijs ik onder meer naar Heithuis, die kapitaal een schoolvoorbeeld vindt van een onzakelijke transactie, liggend in de aandeelhouderssfeer Hof Arnhem 26 oktober 2010, 09/00075, V-N 2011/4.2.3, NTFR 2010/2754 met commentaar Lohuis. 66 A-G Niessen 24 februari 2011, nr. 10/ E.J.W. Heithuis, Onzakelijke lening, Een nieuw fenomeen of oude wijn in nieuwe zaken, MBB 2008/04. 43

45 3.8.3 Het moment van informeel kapitaalstorting Nu het niet genomen afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening leidt tot een informele kapitaalstorting, zoals hierboven besproken, rest de vraag op welk moment er sprake is van een informele kapitaalstorting. Het valt mijns inziens niet te ontkennen dat er sprake is van een kapitaalsverschuiving, indien moet worden aangenomen dat er geen afwaarderingsverlies ten laste van het resultaat kan worden gebracht, omdat er sprake is van een onzakelijke lening. De kapitaalsverschuiving wordt echter pas definitief op het moment dat de debiteur zijn vordering definitief niet terug gaat/kan betalen. Volgens Peeters blijft de terugbetalingsverplichting van de debiteur op moment van afwaardering bestaan. 68 Zelfs op moment van liquidatie van de debiteur blijft de terugbetalingsverplichting bestaan, hetgeen is beslist in het Fokker-II-arrest 69. Ook Van Sprundel en Van Strien komen tot dezelfde conclusie als Peeters. 70 Bovenstaande leidt er mijns inziens toe dat er pas plaats is voor een informele kapitaalstorting op het moment dat de debiteur definitief niet terug gaat betalen. Wordt op een eerder moment een informele kapitaalstorting aanwezig geacht, dan leidt dit tot problemen op het moment dat de debiteur alsnog gaat terugbetalen. Mijns inziens zijn er slechts twee momenten te onderscheiden waarin komt vast te staan dat de debiteur definitief niet terug hoeft te betalen. Ten eerste is dit het geval indien de lening gedeeltelijk of geheel wordt kwijtgescholden. Het voordeel dat bij de debiteur wordt gerealiseerd door de kwijtschelding wordt niet tot de fiscale winst van de debiteur gerekend, maar wordt beschouwd als informele kapitaalstorting. Ten tweede is de terugbetalingsverplichting definitief komen te vervallen indien de lening gedeeltelijk of geheel wordt omgezet in formeel kapitaal. 3.9 Samenvatting en conclusie Bij het kwalificeren van de fiscale behandeling van een lening moet allereerst worden uitgegaan van de juridische kwalificatie. Voor de juridische kwalificatie als lening staat de vraag of er een terugbetalingsverplichting is centraal. Door de Hoge Raad wordt dit ook het formele criterium genoemd. De Hoge Raad heeft op het formele criterium drie uitzonderingen geformuleerd. Indien er sprake is van een schijnlening vindt er reeds een juridische herkwalificatie plaats, zij het dat die in de regel niet als zodanig aan het licht komt. Contractspartijen hebben er namelijk geen belang bij om zich op de juridische herkwalificatie te beroepen. Indien er sprake is van een deelnemerschapslening of 68 P.J.J.M. Peeters, De onzakelijke lening bij de crediteur: één term met verschillende betekenissen?! Deel 1- openstaande rechtsvragen, WFR 2010/ Hoge Raad 18 oktober 2002, nr , BNB 2003/ D.E. van Sprundel en J. van Strien, Terugkeer naar Ithaka? De onzakelijke lening bij de crediteur- deel 4, WFR 2011/490, met naschrift van P.J.J.M. Peeters. 44

46 bodemlozeputlening wordt afgeweken van de juridische kwalificatie voor de fiscale behandeling van de lening. De lening wordt in deze drie gevallen juridisch dan wel fiscaal gekwalificeerd en behandeld als eigen vermogen. Dit zorgt ervoor dat de rente betaald op de lening niet langer ten laste van het resultaat kan worden gebracht. Op 9 mei 2008 heeft de Hoge Raad (BNB 2008/191) in een voor de VPB gewezen arrest naast de drie uitzonderingsvarianten een nieuw criterium aangelegd. Indien er op een lening een zodanig debiteurenrisico wordt gelopen, welke door een onafhankelijk derde niet wordt geaccepteerd, is er sprake van een onzakelijke lening. De met dit onzakelijk debiteurenrisico samenhangende afwaardering van een dergelijke lening komt op basis van de totaalwinstgedachte niet ten laste van de winst. De lening blijft fiscaal wel een lening. Voor de tbs-regeling moet allereerst worden bekeken of het resultaatregime van toepassing is. Komt men tot de conclusie dat er sprake is van een terbeschikkingstelling, dan dient vervolgens te worden bekeken op welke wijze het resultaat moet worden bepaald. Het resultaat uit tbs-vermogen is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam in welke vorm ook, worden behaald. Dit zorgt ervoor dat de totaalwinstgedachte van toepassing is bij het bepalen van het resultaat uit terbeschikkingstelling. Op basis van de totaalwinstgedachte kom ik ook voor de tbs-regeling tot de conclusie dat een afwaardering van een onzakelijke lening niet plaatsvindt binnen de winstsfeer, maar in de ab-sfeer. Het debiteurenrisico wordt immers aanvaard vanuit de positie als ab-houder. Op basis van de hofuitspraken en de literatuur inzake de onzakelijke lening in de tbs-sfeer kom ik tot de conclusie dat het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008 ook doorwerkt in de tbs-sfeer van artikel 3.92 Wet IB In dit hoofdstuk hebben we gezien dat het debiteurenrisico in sommige gevallen kan worden gecompenseerd door een hogere rentevergoeding. Op enig moment is de aanpassing van de rente zo groot, dat deze aanpassing niet meer mogelijk is. Dit zal zich mijns inziens voordoen op het moment dat moet worden aangenomen dat er geen derde is die de lening onder dezelfde voorwaarden zal aangaan. Als door aanpassing van de rentevergoeding het debiteurenrisico niet kan worden gecompenseerd is er sprake van een onzakelijk debiteurenrisico. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen leningen met onzakelijke voorwaarden en een onzakelijke lening. Bij de eerste variant is door aanpassing van de rente een correctie naar een zakelijk niveau mogelijk terwijl bij de tweede variant het debiteurenrisico van de lening niet zakelijk kan worden gemaakt door aanpassing van de rente. Op basis van het wettelijke systeem wordt de gehele tbs-vordering van de ab-houder in box I gealloceerd. Omdat een afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening wordt geleden op de lening en 45

47 niet op aandelen, kan op basis van de rangorderegeling van art Wet IB 2001 het verlies niet direct leiden tot een box II verlies uit aanmerkelijk belang. De lening is en blijft geheel in box I gealloceerd. Dat bij het bepalen van het resultaat het onzakelijke handelen moet worden geëlimineerd, maakt de allocatie in box I niet anders. Mijns inziens leidt een onzakelijke lening, op basis van de secundaire correctie van het at-arm s-length-beginsel, wel tot een informele kapitaalstorting. Immers, bij het bepalen van de omvang van het resultaat moeten onzakelijke elementen, die worden veroorzaakt door de aandeelhoudersrelatie, op grond van art Wet IB 2001 worden geëlimineerd. Nu het verlies wordt geleden op grond van de relatie aandeelhouder/vennootschap dient het verlies uiteindelijk te worden opgeteld bij de verkrijgingsprijs van het ab-pakket. Mijns inziens kan de informele kapitaalstorting, die leidt tot een ophoging van de verkrijgingsprijs, pas plaatsvinden op het moment dat de debiteur definitief niet terug gaat betalen. Ik onderscheid twee momenten waarin vast komt te staan dat de debiteur definitief niet terug zal betalen. Ten eerste is dit het geval indien de lening gedeeltelijk of geheel wordt kwijtgescholden. Ten tweede is dit het geval indien de lening gedeeltelijk of geheel wordt omgezet in formeel kapitaal. 46

48 Hoofdstuk 4 Conclusie Hoofdstuk 4 Conclusie Voor de fiscale kwalificatie van een lening dient de juridische kwalificatie als uitgangspunt genomen te worden. Dit wordt ook wel het formele criterium genoemd. Indien contractspartijen er geen belang bij hebben om zich te beroepen op de privaatrechtelijke herkwalificatie, zorgt het formele criterium ervoor dat er in beginsel fiscaalrechtelijk ook sprake is van een lening. Daarom heeft de Hoge Raad een uitzondering geformuleerd op het formele criterium. Bij deze uitzondering vindt feitelijke reeds een privaatrechtelijke herkwalificatie plaats, in plaats van een fiscaalrechtelijke. De privaatrechtelijke herkwalificatie komt dan niet als zodanig aan het licht. Daarnaast heeft de Hoge Raad nog een tweetal uitzonderingen geformuleerd op het formele criterium: de deelnemerschapslening en bodemlozeputlening. Bij een deelnemerschapslening en bodemlozeputlening wordt voor de fiscale kwalificatie afgeweken van de juridische kwalificatie. De lening wordt in deze drie gevallen fiscaal gekwalificeerd en behandeld als eigen vermogen. Op 9 mei 2008 heeft de Hoge Raad (BNB 2008/191) in een voor de VPB gewezen arrest naast de drie uitzonderingsvarianten een nieuw criterium aangelegd. Indien er een zodanig debiteurenrisico wordt gelopen dat door een onafhankelijke derde niet wordt geaccepteerd, is er sprake van een onzakelijke lening. De met dit onzakelijk debiteurenrisico samenhangende afwaardering van een dergelijke lening komt op basis van de totaalwinstgedachte niet ten laste van de winst. De lening blijft fiscaal gekwalificeerd als een lening. In de literatuur en in de praktijk bestaat er nogal wat onduidelijkheid over de onzakelijke lening en het ter beschikking stellen van vermogen door de ab-houder aan zijn vennootschap. Om duidelijkheid rondom de tbs-regeling te kunnen geven stond in deze scriptie de volgende probleemstelling centraal: Wat zijn de gevolgen voor de allocatie van een geldverstrekking door belastingplichtige aan zijn vennootschap, indien de lening is verstrekt onder dusdanige voorwaarden dat er sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico? Alvorens ik antwoord kan geven op de probleemstelling is het van belang om te bepalen of het arrest van de Hoge Raad 9 mei 2008 kan worden toegepast binnen de tbs-sfeer. Op basis van de hofuitspraken en de literatuur inzake de onzakelijke lening in de tbs-sfeer kom ik tot de conclusie dat het arrest van de Hoge Raad 9 mei 2008 ook doorwerkt in de tbs-sfeer van artikel 3.92 Wet IB De totaalwinstgedachte zorgt ervoor dat een afwaardering van een onzakelijke lening niet plaatsvindt binnen de winstsfeer. Het debiteurenrisico wordt door de ab-houder aanvaard vanuit zijn positie als abhouder. Mijns inziens ziet de door de Hoge Raad geschetste onzakelijke lening niet op de allocatie van een vordering, maar op de wijze waarop het resultaat moet worden bepaald. Als eenmaal op basis van de 47

49 Hoofdstuk 4 Conclusie allocatie wordt geconcludeerd dat een vordering onder het tbs-regime valt, dan dient het resultaat te worden bepaald op basis van artikel 3.94 Wet IB Dat op basis van de totaalwinstgedachte het onzakelijke handelen van de ab-houder uit het resultaat dient te worden geëlimineerd heeft geen gevolgen voor de allocatie. Dat debiteur en crediteur niet aan hetzelfde belastingregime zijn onderworpen of dat sprake is van een top-down lening verandert hier mijns inziens niets aan. Een onzakelijk debiteurenrisico leidt derhalve niet tot een verlies uit terbeschikkingstelling. Een en ander kan schematisch als in afbeelding 7 worden weergegeven. Afbeelding 7: stappenplan allocatie en winstbepaling tbs-vordering. INPUT ALLOCATIE WINSTBEPALING Ab-houder verstrekt een lening aan zijn vennootschap Tbs-regime art Wet IB 2001 Totaalwinstgedachte art Wet IB 2001 Nu ik tot de conclusie kom dat een onzakelijk debiteurenrisico geen directe gevolgen heeft voor de allocatie van een tbs-vordering is het de vraag of het afwaarderingsverlies de verkrijgingsprijs van het ab-pakket verhoogt. Mijns inziens dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Immers de abhouder brengt uit hoofde van zijn aandeelhouderschap een offer. Op basis van de secundaire correctie van het at-arm s-length-beginsel dient er dan ook een informele kapitaalstorting te worden aangenomen. Echter de kapitaalsverschuiving wordt pas definitief op het moment dat duidelijk is dat de debiteur zijn vordering niet terug gaat/ kan betalen. Op dat moment is er plaats voor een informele kapitaalstorting. Wordt op een eerder moment een informele kapitaalstorting aanwezig geacht, dan leidt dit tot problemen op het moment dat de debiteur alsnog gaat terugbetalen. Zoals uit afbeelding 7 blijkt, is het niet mogelijk om van de winstbepaling terug te keren naar de allocatie. Een en ander houdt in dat de fiscale kwalificatie als lening en dus de terugbetalingverplichting moet worden weggenomen, wil er sprake kunnen zijn van een herallocatie. Mijns inziens zijn er twee situaties te onderscheiden waarin komt vast te staan dat de debiteur niet terug moet betalen. Ten eerste is dit het geval indien de lening gedeeltelijk of geheel wordt kwijtgescholden. Ten tweede komt de terugbetalingsverplichting definitief te vervallen indien de lening gedeeltelijk of geheel wordt omgezet in formeel kapitaal. In beide situaties wijzigt de input van het stappenplan in afbeelding 7, waardoor de geldverstrekking niet langer wordt gealloceerd in box I, maar in box II als (in)formeel kapitaal. 48

De toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening op de ongebruikelijke terbeschikkingstelling

De toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening op de ongebruikelijke terbeschikkingstelling Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus School of Economics Bachelorscriptie NADRUK VERBODEN De toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening op de ongebruikelijke terbeschikkingstelling Naam Wopke

Nadere informatie

De onzakelijke lening:

De onzakelijke lening: Na de baanbrekende arresten in 2011 en 2012 over de onzakelijke lening, is er de afgelopen jaren nog veel (verfijnende) jurisprudentie verschenen. De auteur behandelt deze jurisprudentie en verwacht dat

Nadere informatie

Fiscale aspecten van groepsfinanciering van vastgoed

Fiscale aspecten van groepsfinanciering van vastgoed Fiscale aspecten van groepsfinanciering van vastgoed Wet VPB 1969 In een themanummer over vastgoedfinanciering kan een bijdrage over de fiscale aspecten niet ontbreken. In dit artikel gaan wij in op de

Nadere informatie

Kluwer Online Research

Kluwer Online Research Vakblad Financiële Planning Terbeschikkingstelling: een update Kluwer Online Research Auteur: Drs. J.E. van den Berg[1] Tussen november 2011 en mei 2012 zijn enkele belangrijke uitspraken en arresten verschenen

Nadere informatie

Onzakelijke geldleningen en de terbeschikkingstellingsregeling

Onzakelijke geldleningen en de terbeschikkingstellingsregeling Onzakelijke geldleningen en de terbeschikkingstellingsregeling Yentl Delahaije Fiscale Economie ANR: 674951 Datum 18 April 2013 Begeleidende docent Drs. J.J.H. Gortzak Examencommissie Prof. dr. J.A.G.

Nadere informatie

De onzakelijke geldlening

De onzakelijke geldlening De onzakelijke geldlening Kwalificatie- en winstbepalingsproblemen bij gelieerde geldverstrekkingen met een onzakelijk debiteurenrisico binnen de huidige fiscale wetgeving en jurisprudentie. Masterscriptie

Nadere informatie

Geherkwalificeerde geldleningen in de inkomstenbelasting

Geherkwalificeerde geldleningen in de inkomstenbelasting Geherkwalificeerde geldleningen in de inkomstenbelasting Naam: Sjoerd Kuipers Collegekaartnummer: 9959203 1 1. Inleiding 2. De huidige aanmerkelijkbelangregeling in de inkomstenbelasting 3. De behandeling

Nadere informatie

Bachelor Thesis. Onzakelijke geldlening en de tbs-regeling:

Bachelor Thesis. Onzakelijke geldlening en de tbs-regeling: Bachelor Thesis Onzakelijke geldlening en de tbs-regeling: Welke criteria gelden er om een geldlening als fiscaal onzakelijk te kwalificeren en kan de fiscale behandeling bij de directeur groot aandeelhouder

Nadere informatie

Elsevier Belastingcongres 2009

Elsevier Belastingcongres 2009 Elsevier Belastingcongres 2009 Reorganisaties Prof.mr. Gerard Meussen Radboud Universiteit Nijmegen/BDO 26.11.2009 G.T.K. Meussen 1 Inkomstenbelasting, leningen in box 1 of gefacilieerd in box 3 De terbeschikkingstellingsregelingen

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening C. Olmtak LL.M. KPMG Tax & Legal Services Curaçao, 17 augustus 2011 De onzakelijke lening Vennootschappen hebben een continue financieringsbehoefte in het kader van de uitoefening van hun ondernemingsactiviteiten.

Nadere informatie

Update Winstbelasting. Peter Furer 11 november 2011

Update Winstbelasting. Peter Furer 11 november 2011 Update Winstbelasting Peter Furer 11 november 2011 Programma Voorkomen verliesverdamping Overig VAMIL of crisisafschrijving Zelfstandigenaftrek (Bestel)auto van de zaak Onzakelijke leningen Voorkomen verliesverdamping

Nadere informatie

Masterthesis. De (onzakelijke) lening in de terbeschikkingstellingsregeling

Masterthesis. De (onzakelijke) lening in de terbeschikkingstellingsregeling Masterthesis De (onzakelijke) lening in de terbeschikkingstellingsregeling Naam: Jermaine Wekenborg Administratienummer: 277448 Studierichting: Fiscale economie Datum: 28 maart 2012 Examencommissie: Prof.

Nadere informatie

Hoe in 2017 optimaal geld uit uw BV halen? DEEL 9 DEEL 9. Lenen van de BV

Hoe in 2017 optimaal geld uit uw BV halen? DEEL 9 DEEL 9. Lenen van de BV Hoe in 2017 optimaal geld uit uw BV halen? DEEL 9 DEEL 9 Lenen van de BV HOOFDSTUK 1: BEGRIP Wat bedoelen we hier met lenen? Met lenen bedoelen we, dat u geld of andere goederen ter beschikking krijgt

Nadere informatie

Onzakelijke lening. Nog steeds niet alles duidelijk. Tilburg University. Masterthesis Fiscale Economie. Door : Hanife Senal

Onzakelijke lening. Nog steeds niet alles duidelijk. Tilburg University. Masterthesis Fiscale Economie. Door : Hanife Senal Tilburg University Onzakelijke lening Nog steeds niet alles duidelijk Masterthesis Fiscale Economie Door : Hanife Senal Studentnummer : 730835 Examencommissie : Drs. F.J. Elsweier Prof. Dr. J.A.G. van

Nadere informatie

De (her)kwalificatie van een fiscaal onzakelijke geldlening

De (her)kwalificatie van een fiscaal onzakelijke geldlening De (her)kwalificatie van een fiscaal onzakelijke geldlening Auteur: J. de Pagter Universiteit van Tilburg Bachelor Fiscale Economie Studentnummer: u1244027 Thesisbegeleiders J.A.G. van der Geld J.J.H.

Nadere informatie

Onzakelijke geldlening

Onzakelijke geldlening Onzakelijke geldlening Afstudeerscriptie Fiscaal Recht aan de Universiteit van Tilburg Naam: Remco Siegers Studentnummer: 261339 Begeleider: de heer prof. dr. P.H.J. Essers Voorwoord In de dagelijkse praktijk

Nadere informatie

De onzakelijke lening opzij

De onzakelijke lening opzij De onzakelijke lening opzij Door: M.R. Haanraadts Studentnummer: 325456 Begeleider: M.H.M. Smeets Inhoudsopgave 1. Inleiding... 1 1.1 Aanleiding tot het onderzoek... 1 1.2 Probleemstelling... 2 1.3 Methode

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Begrip. Onzakelijke rente. Onzakelijke lening/onzakelijk debiteurenrisico

Hoofdstuk 1: Begrip. Onzakelijke rente. Onzakelijke lening/onzakelijk debiteurenrisico Hoofdstuk 1: Begrip Wat bedoelen w e h i e r m e t lenen? Met lenen bedoelen we, dat u geld of andere goederen ter beschikking krijgt van en ter beschikking stelt aan uw BV. In dit hoofdstuk spreken we

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord bij de vierde druk /V. Lijst van afkortingen / XIII. Hoofdstuk 1 Inleiding /1

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord bij de vierde druk /V. Lijst van afkortingen / XIII. Hoofdstuk 1 Inleiding /1 INHOUDSOPGAVE Voorwoord bij de vierde druk /V Lijst van afkortingen / XIII Hoofdstuk 1 Inleiding /1 1.1 Het onderwerp / 1 1.2 Historisch overzicht / 2 1.3 Een eerste verkenning van het begrip totale winst

Nadere informatie

Onzakelijke leningen in gelieerde verhoudingen

Onzakelijke leningen in gelieerde verhoudingen Onzakelijke leningen in gelieerde verhoudingen R.G. Broft Afstudeerrichting: Fiscaal Recht Onzakelijke leningen in gelieerde verhoudingen Kan de niet toegestane afwaardering van de onzakelijke lening,

Nadere informatie

Masterscriptie. Onzakelijke lening opzij

Masterscriptie. Onzakelijke lening opzij Masterscriptie Onzakelijke lening opzij De fiscale gevolgen van een onzakelijke lening opzij voor de Successiewet 1956 en de Wet Inkomstenbelasting 2001 Student: Crystal Overman ANR: 698139 Opleiding:

Nadere informatie

De afwaardering van de onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling

De afwaardering van de onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling De afwaardering van de onzakelijke lening in de terbeschikkingstellingsregeling Rowin van Loon ANR 856049 Vennootschapsbelasting & Inkomstenbelasting Fiscale Economie Faculteit: Economie en Management

Nadere informatie

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994 BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994 Vonnisnummer : 1993-040 (op CD rom Jurdoc 1994-040) Datum : 27 april 1994 Rechters : mrs. Warnink, Moltmaker en Ilsink Middel : winst Artikel : 6 Belastingjaar

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM NADRUK VERBODEN Erasmus School of Economics Masterscriptie Fiscale Economie De onzakelijke lening Een onderzoek naar de huidige stand van zaken omtrent de onzakelijke lening.

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening De onzakelijke lening dé nachtmerrie voor fiscalisten Naam : Ayrien Bholasingh Opleiding : Master Fiscale Economie Universiteit : Universiteit van Amsterdam Studentennummer : 5773911 Begeleider : dr. mr.

Nadere informatie

De onzakelijke lening in de inkomstenen vennootschapsbelasting

De onzakelijke lening in de inkomstenen vennootschapsbelasting De onzakelijke lening in de inkomstenen vennootschapsbelasting De praktische problemen en oplossingen Auteur: Ani Hovanesian ANR: S456393 Opleiding: Master Fiscaal Recht Scriptiebegeleider: prof. dr. J.A.G.

Nadere informatie

De fiscale gevolgen van de onzakelijke lening opzij in de terbeschikkingstellingssfeer

De fiscale gevolgen van de onzakelijke lening opzij in de terbeschikkingstellingssfeer De fiscale gevolgen van de onzakelijke lening opzij in de terbeschikkingstellingssfeer Naam student: Joost Grieving. Anr student: 291629. Naam begeleider: Mevrouw mr. dr. N.C.G. Gubbels. Naam tweede lezer:

Nadere informatie

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende: ARTIKEL I De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 4.17a wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef van het vijfde lid wordt een belang heeft vervangen door: direct of indirect

Nadere informatie

Onzakelijke lening. Openstaande vraagpunten in de Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969

Onzakelijke lening. Openstaande vraagpunten in de Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969 Onzakelijke lening Openstaande vraagpunten in de Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969 Bachelor thesis Fiscale Economie Naam: Caitlin Bax SNR: u1266265 ANR: 397399 Begeleider: G.C. van der Burgt Afsluiting: 8 mei

Nadere informatie

De onzakelijke lening leer, noodzaak of een brug te ver?

De onzakelijke lening leer, noodzaak of een brug te ver? Inkomstenbelasting & vennootschapsbelasting Bachelor thesis Fiscale Economie Faculteit: Economie & Management Tilburg University Joris Steunenberg 510258 Begeleidende docent: drs. J.J.H. Gortzak Inhoudsopgave

Nadere informatie

De onzakelijke lening in de TBS-regeling

De onzakelijke lening in de TBS-regeling De onzakelijke lening in de TBS-regeling Auteur: J.J. (Joost) Bom Universiteit van Tilburg Master Fiscaal Recht Studentnummer: s289330 Examencommissie mr. M.J. Hoogeveen prof. dr. A.C. Rijkers Afstudeerdatum:

Nadere informatie

Eigen vermogen versus vreemd vermogen (kapitaal versus geldlening) / 3. Chronologisch overzicht van de jurisprudentie over de onzakelijke lening / 11

Eigen vermogen versus vreemd vermogen (kapitaal versus geldlening) / 3. Chronologisch overzicht van de jurisprudentie over de onzakelijke lening / 11 Voorwoord Voorwoord Op 21, 24 en 28 maart 2017 heb ik een studiedag verzorgd voor de belastingadviseurs van Baker Tilly Berk NV over de onzakelijke lening. De voorliggende tekst is daarbij als studiemateriaal

Nadere informatie

Genoteerd. Juni 2014 - nummer 99. Problematiek met betrekking tot de kwalificatie van een (on)zakelijke lening

Genoteerd. Juni 2014 - nummer 99. Problematiek met betrekking tot de kwalificatie van een (on)zakelijke lening Genoteerd Juni 2014 - nummer 99 Problematiek met betrekking tot de kwalificatie van een (on)zakelijke lening In deze uitgave Inleiding Kwalificatie van een geldverstrekking als eigen of vreemd vermogen:

Nadere informatie

Het leerstuk van de onzakelijke lening omlaag en de toepasbaarheid van dit leerstuk op borgstellingen

Het leerstuk van de onzakelijke lening omlaag en de toepasbaarheid van dit leerstuk op borgstellingen Het leerstuk van de onzakelijke lening omlaag en de toepasbaarheid van dit leerstuk op borgstellingen Naam: Niels Tilborghs Administratienummer: 170945 Universiteit: Universiteit van Tilburg Studierichting:

Nadere informatie

Onzakelijke leningen. dr. Ruud van den Dool

Onzakelijke leningen. dr. Ruud van den Dool Onzakelijke leningen dr. Ruud van den Dool Onzakelijke leningen Bewijslastverdeling Hoogte en behandeling rentevergoeding afwaarderingen Criteria Internationale (mis)match Leningkwalificatie + behandeling

Nadere informatie

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015 Waarom een VBI of een FBI? De VBI en de FBI zijn faciliteiten die collectief belleggen faciliteren. Fiscaal bezien kan je ruwweg - (collectief) beleggen op twee manieren vormgeven. Een belastingplichtige

Nadere informatie

Afgewaardeerde vordering in de Wet inkomstenbelasting 2001

Afgewaardeerde vordering in de Wet inkomstenbelasting 2001 Afgewaardeerde vordering in de Wet inkomstenbelasting 2001 Is de opwaarderingsreserve een rechtvaardige regeling? Pui Yee Mok 0233056 Pui.Mok@student.uva.nl Januari 2009 Masteropleiding: Fiscale economie

Nadere informatie

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001 Onderwerpen: Korte uitleg heffingssysteem inkomstenbelasting Korte uitleg heffingssysteem vennootschapsbelasting Vrijstellingen en heffingskortingen Aflossen eigenwoningschuld Familielening eigen woning

Nadere informatie

Voorwoord. Lijst van gebruikte afkortingen HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1

Voorwoord. Lijst van gebruikte afkortingen HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1 INHOUDSOPGAVE Voorwoord V Lijst van gebruikte afkortingen XIII HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1 1.1 Totaalwinst, transfer pricing mismatches en art. 10b Wet VPB 1969 1 1.2 Probleemstelling 3 1.2.1 Aanleiding voor

Nadere informatie

Het belang van een goed juridisch document

Het belang van een goed juridisch document Het belang van een goed juridisch document Ontbijtbijeenkomst Zwolle, 24 november 2011 Nanda van Bergen, Sanne van der Meulen en Silvia Martens-Pels Inleiding In de praktijk worden afspraken niet of nauwelijks

Nadere informatie

Signalering. Stappenplan fiscale beoordeling werkruimte

Signalering. Stappenplan fiscale beoordeling werkruimte Signalering Stappenplan fiscale beoordeling Werkruimte algemeen De fiscale behandeling van de in een woning is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en wordt mede om die reden vaak als ingewikkeld

Nadere informatie

B.J.J. van Venrooij. Studentnummer: S Scriptiebegeleider: Prof. dr. A.C. Rijkers Examencommissie: Prof. dr. A.C. Rijkers Mw. mr. Y.J.M.

B.J.J. van Venrooij. Studentnummer: S Scriptiebegeleider: Prof. dr. A.C. Rijkers Examencommissie: Prof. dr. A.C. Rijkers Mw. mr. Y.J.M. Een theoretisch systematisch stakingsbegrip voor de terbeschikkingstellingregeling als onderdeel van de inkomenscategorie resultaat uit overige werkzaamheden Naam: B.J.J. van Venrooij Studie: Fiscaal Recht

Nadere informatie

AFWAARDERINGEN OP ONZAKELIJKE GELDLENINGEN

AFWAARDERINGEN OP ONZAKELIJKE GELDLENINGEN UNIVERSITEIT VAN TILBURG Nadruk verboden Faculteit der rechtswetenschappen AFWAARDERINGEN OP ONZAKELIJKE GELDLENINGEN Jan de Groot Studentnummer: 105272 Scriptiebegeleider: drs. F.J. Elsweier Rijssen,

Nadere informatie

Bachelor Thesis. De vergelijking tussen een onzakelijk, terbeschikkinggestelde geldlening en een tante Agaath lening. : Y.G.M.E.

Bachelor Thesis. De vergelijking tussen een onzakelijk, terbeschikkinggestelde geldlening en een tante Agaath lening. : Y.G.M.E. Bachelor Thesis De vergelijking tussen een onzakelijk, terbeschikkinggestelde geldlening en een tante Agaath lening. Naam : Y.G.M.E. (Ynte) Rasenberg Studierichting : Fiscale economie Administratienummer

Nadere informatie

Inhoud. Afkortingen 17 I INLEIDEND DEEL 19

Inhoud. Afkortingen 17 I INLEIDEND DEEL 19 Inhoud Afkortingen 17 I INLEIDEND DEEL 19 1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 21 1.1 Inleiding 21 1.2 De DGA fiscaal vergeleken met de IB-ondernemer 22 1.3 Vergelijking box 2 en box 3 Wet

Nadere informatie

Zakendoen met uw eigen bv: de kansen en mogelijkheden Doe er uw voordeel mee!

Zakendoen met uw eigen bv: de kansen en mogelijkheden Doe er uw voordeel mee! Met geld van uw bv kunt u belastingvrij genieten! Zakendoen met uw eigen bv: de kansen en mogelijkheden Doe er uw voordeel mee! Een directeur-grootaandeelhouder is in de unieke positie om zaken te doen

Nadere informatie

De koopoptie in de aanmerkelijkbelangregeling

De koopoptie in de aanmerkelijkbelangregeling Inkomstenbelasting DGA Master Nederlands Belastingrecht UVA De koopoptie in de aanmerkelijkbelangregeling Optie op nieuw uit te geven aandelen nader toegelicht Paul Ooms BSc Studentnummer: 5910277 Datum:

Nadere informatie

Accountantskantoor de Bot B.V.

Accountantskantoor de Bot B.V. Gebruikelijk loon voor de DGA, hoe te bepalen? Door de jaren heen zijn er diverse uitspraken door rechters geweest inzake de gebruikelijkloonregeling. Mede door aanpassingen en besluiten van de wetgever

Nadere informatie

De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting

De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting Auteur: P.M.J. de Jong Opleiding: Master Fiscaal Recht Universiteit: Universiteit van Tilburg Administratienummer: 838253 Afstudeerdatum: 14 december

Nadere informatie

Tip! Het onderbrengen van het bedrijfspand in een aparte bv maakt een toekomstige bedrijfsoverdracht gemakkelijker te structureren en te financieren.

Tip! Het onderbrengen van het bedrijfspand in een aparte bv maakt een toekomstige bedrijfsoverdracht gemakkelijker te structureren en te financieren. Als directeur-grootaandeelhouder (dga) bent u in de unieke positie om zaken te doen met uw eigen bv. Partijen moeten dan wel zakelijk met elkaar omgaan en afspraken moeten goed zijn vastgelegd. Wie de

Nadere informatie

Voor eventuele vragen over fusies en splitsingen kunt u zich richten tot ons kantoor. T 070 3115411 Info@delissenmartens.nl

Voor eventuele vragen over fusies en splitsingen kunt u zich richten tot ons kantoor. T 070 3115411 Info@delissenmartens.nl Deze hand-out betreft de sheets van een lezing die is verzorgd ten behoeve van het BRA Eindejaar seminar Fiscale kringen op 10 december 2015. Gezien de aard betreft dit geen volledige behandeling van het

Nadere informatie

De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting

De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting Master Thesis De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting Auteur: Jiske Bruggeman Anr: 492608 Opleiding: Fiscale Economie Datum: 27 februari 2013 Examencommissie: prof. dr. J.A.G. van der Geld drs.

Nadere informatie

VOORWOORD BIJ DE TWEEDE DRUK

VOORWOORD BIJ DE TWEEDE DRUK Voorwoord bij de tweede druk VOORWOORD BIJ DE TWEEDE DRUK Dit boek gaat over onzakelijke leningen. De onzakelijke lening is een fiscaal leerstuk dat geheel in de rechtspraak tot ontwikkeling is gekomen.

Nadere informatie

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM met betrekking tot de Gecombineerde Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders (de"vergadering") van Insinger de Beaufort Umbrella Fund N.V. (de "Vennootschap")

Nadere informatie

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving?

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving? Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving? (verkorte versie ten behoeve van de internetconsultatie Enkele wijzigingen van specifieke renteaftrekbeperkingen

Nadere informatie

Het leerstuk van de onzakelijke lening en de ongebruikelijke terbeschikkingstellingsregeling

Het leerstuk van de onzakelijke lening en de ongebruikelijke terbeschikkingstellingsregeling ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Nadruk verboden Erasmus School of Economics Masterthesis Het leerstuk van de onzakelijke lening en de ongebruikelijke terbeschikkingstellingsregeling Naam student: D.C.J.

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht, De onzakelijke lening Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: TFO 2014/134.1 Bijgewerkt tot: 15-07-2014 Auteur: Prof. mr. dr.

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Erasmus School of Economics Bachelorscriptie Fiscale economie De onzakelijke lening Het criterium van de in wezen winstdelende lening Auteur: Pieter Verbeek Studentnummer:

Nadere informatie

Reactie op conceptwetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Reactie op conceptwetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap Reactie op conceptwetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap Joanknecht 1 heeft met veel belangstelling kennis genomen van het ter consultatie voorgelegde conceptwetsvoorstel Wet excessief

Nadere informatie

De renteaftrekbeperkingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

De renteaftrekbeperkingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 De renteaftrekbeperkingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Naam: Samantha Mutsaers Administratienummer: 408313 Studierichting: Fiscale Economie aan de Universiteit van Tilburg Datum: Februari

Nadere informatie

Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen

Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen J.F.H.M. Knevels RV FB Stelling Rente is in Nederland NIET aftrekbaar, tenzij.. 2 1 vreemd vermogen vs eigen vermogen Fiscale hoofdregel: - Vergoeding op eigen vermogen

Nadere informatie

De fiscale gevolgen van het leerstuk van de onzakelijke lening op de in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling.

De fiscale gevolgen van het leerstuk van de onzakelijke lening op de in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De fiscale gevolgen van het leerstuk van de onzakelijke lening op de in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Masterthesis Fiscaal Recht Universiteit van Tilburg Naam: J.J.

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) NOTA VAN WIJZIGING Het

Nadere informatie

Zakendoen met uw eigen bv De kansen en mogelijkheden. 23 juli 2014

Zakendoen met uw eigen bv De kansen en mogelijkheden. 23 juli 2014 Zakendoen met uw eigen bv De kansen en mogelijkheden 1 Doe er uw voordeel mee! Een directeur-grootaandeelhouder is in de unieke positie om zaken te doen met zijn eigen bv. Partijen moeten dan wel zakelijk

Nadere informatie

Zakendoen met uw eigen bv in De kansen en mogelijkheden. whitepaper

Zakendoen met uw eigen bv in De kansen en mogelijkheden. whitepaper 28.06.16 Zakendoen met uw eigen bv in 2016 De kansen en mogelijkheden whitepaper In dit whitepaper: Als directeur-grootaandeelhouder bent u in de unieke positie om zaken te doen met uw eigen bv. Partijen

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening De onzakelijke lening Zal er ooit een duidelijke grens getrokken worden? November 2016 Auteur: S.S.G.M. Milder Studentennummer: 315988 Studierichting: Bsc. Fiscale Economie Examencommissie: Drs. J.J.H.

Nadere informatie

Nieuwe fiscale regels voor de exchangeable obligatielening

Nieuwe fiscale regels voor de exchangeable obligatielening Dit artikel uit is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker Nieuwe fiscale regels voor de exchangeable obligatielening Inleiding Obligatieleningen kunnen, al dan

Nadere informatie

MASTERSCRIPTIE. Fiscaal Recht

MASTERSCRIPTIE. Fiscaal Recht MASTERSCRIPTIE Fiscaal Recht HET EINDE IN ZICHT?! Beantwoording van de laatste openstaande (hoofd)vragen omtrent het leerstuk van de ODR-lening Auteur: R.P.C. Linders Administratienummer: 465163 Afstudeerrichting:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1996 1997 24 761 Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)

Nadere informatie

Reactie internetconsultatie Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Reactie internetconsultatie Wet excessief lenen bij eigen vennootschap Reactie internetconsultatie Wet excessief lenen bij eigen vennootschap Van HVK Stevens Belastingadvies Aan Ministerie van Financiën Datum 31 maart 2019 HVK Stevens maakt graag gebruik van de mogelijkheid

Nadere informatie

Interne rente bij de vaste inrichting

Interne rente bij de vaste inrichting 3 Internationaal Belastingrecht en Dividendbelasting Master Internationaal en Europees Belastingrecht Universiteit van Amsterdam Interne rente bij de vaste inrichting Het in aanmerking nemen van interne

Nadere informatie

Afstudeerdatum : 27 augustus 2008 Examencommissie : prof. dr. J.A.G. van der Geld drs. C.A.T. Peters

Afstudeerdatum : 27 augustus 2008 Examencommissie : prof. dr. J.A.G. van der Geld drs. C.A.T. Peters Afstudeerscriptie Fiscaal Recht Door : Charlotte Dunselman Adres : Amselweg 14a 46446 Emmerich am Rhein (Duitsland) Telefoonnummer : 06-52051626 Studentnummer : 614320 Begeleider : drs. C.A.T. Peters Afstudeerdatum

Nadere informatie

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 1.1 Inleiding In het onderhavige en de navolgende vier hoofdstukken staat de DGA binnen de Wet IB 2001 centraal. Gestart wordt met de afbakening van de

Nadere informatie

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 1.1 Inleiding In het onderhavige en de navolgende vier hoofdstukken staat de DGA binnen de Wet IB 2001 centraal. Gestart wordt met de afbakening van de

Nadere informatie

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010 Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010 Inleiding Participeren in het beleggingsobject Terra Vitalis kan gevolgen hebben voor uw belastingpositie

Nadere informatie

Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting

Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting Maarten Jan Brouwer Jan Pieter van Eck Disclaimer vooraf: sinds het opstellen van deze presentatie, is het

Nadere informatie

$ 100,000 (2punten) Pand gebruik genot $ 417,500 50% $ 208,750 Boekwaarde $ 250,000 -/- 1 Hypotheek $ 100,000 +/+ 1.

$ 100,000 (2punten) Pand gebruik genot $ 417,500 50% $ 208,750 Boekwaarde $ 250,000 -/- 1 Hypotheek $ 100,000 +/+ 1. Opgave 1 Activa Fiscale Werkelijke Passiva Fiscale Werkelijke boekwaarde waarde boekwaarde waarde Alternatief per goed Bedrijfspand 250,000 350,000 Kapitaal 337,500 667,500 getal 2 (x3) Voorraad 200,000

Nadere informatie

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! Bovenmatig lenen bij eigen vennootschap wordt ontmoedigd! Algemeen De belastingdienst stelt de laatste jaren steeds

Nadere informatie

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009 Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009 Inleiding Participeren in het beleggingsobject Terra Vitalis kan gevolgen hebben voor uw belastingpositie

Nadere informatie

De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen

De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen Mr. Almer M.A. de Beer 1 De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen Wanneer is een houdstervennootschap beleidsbepalend? 1 Werkzaam bij Arenthals

Nadere informatie

Let op! Geld lenen kost geld

Let op! Geld lenen kost geld K.R.P. DEKKERS MSC. EN MR. DRS. P.W.H. VAN DEN HEUVEL Het wetsvoorstel Excessief lenen bij eigen vennootschap Let op! Geld lenen kost geld De fiscale praktijk is in de ban van de voorgestelde rekening-courantmaatregel.

Nadere informatie

1. Gevolgen uitspraak inzake overlijdenseis periodieke giften

1. Gevolgen uitspraak inzake overlijdenseis periodieke giften 1 2 BIJLAGE Toelichting knelpunten: 1. Gevolgen uitspraak inzake overlijdenseis periodieke giften De uitspraak van rechtbank Zeeland-West Brabant ( 27 augustus 2015, nr AWB 15/424 (RBZWB:2015:5628) leidt

Nadere informatie

De schuldvordering ex artikel 3.92, lid 2, onderdeel a, ten eerste Wet Inkomstenbelasting 2001 naar box 2?

De schuldvordering ex artikel 3.92, lid 2, onderdeel a, ten eerste Wet Inkomstenbelasting 2001 naar box 2? ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM NADRUK VERBODEN Faculteit der Economische Wetenschappen Masterscriptie Fiscale Economie De schuldvordering ex artikel 3.92, lid 2, onderdeel a, ten eerste Wet Inkomstenbelasting

Nadere informatie

De onzakelijke lening uitgekristalliseerd?

De onzakelijke lening uitgekristalliseerd? De onzakelijke lening uitgekristalliseerd? Document: Bachelor scriptie Naam: C.A. Baart Studierichting: Fiscale economie Studentnummer: 325760 Datum: Juli 2013 Begeleidende docent: J. Van den Berg Inhoudsopgave

Nadere informatie

Gooilanden. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning

Gooilanden. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning Gooilanden Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning 1. Inleiding 2. Omzetbelasting 2.1 Btw-ondernemer 2.2 Aftrek van voorbelasting 2.2.1 Geen privé gebruik recreatiewoning 2.2.2 Privé gebruik

Nadere informatie

BIJDRAGE IN HET KADER VAN DE BESPREKING VAN HET DOOR DE COMMISSIE TOTAALWINST UITGEBRACHTE RAPPORT ROB CORNELISSE

BIJDRAGE IN HET KADER VAN DE BESPREKING VAN HET DOOR DE COMMISSIE TOTAALWINST UITGEBRACHTE RAPPORT ROB CORNELISSE BIJDRAGE IN HET KADER VAN DE BESPREKING VAN HET DOOR DE COMMISSIE TOTAALWINST UITGEBRACHTE RAPPORT ROB CORNELISSE Vereniging voor Belastingwetenschap 2015 DOOR HR GEKOZEN OPLOSSING: ENKEL PLAATSING VAN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 727 Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001) 26 728 Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER EN

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Omzetting van vordering in aandelenkapitaal. regels voor de debiteur

Omzetting van vordering in aandelenkapitaal. regels voor de debiteur Dit artikel uit Vennootschap is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme Omzetting van vordering in aandelenkapitaal debiteur: fiscale regels voor de debiteur Inleiding Het omzetten

Nadere informatie

Edelachtbaar college,

Edelachtbaar college, Edelachtbaar college, X% Namens cliënten, a «a ^ ^ ^ ^ ^ M l e n tel^^^^ tekenen wij beroep in cassatie aan tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2011 op het beroepschrift van 10

Nadere informatie

Onderneming en ondernemerschap

Onderneming en ondernemerschap FFEBLR0133 Syllabus HES Rotterdam School Financial Management Onderneming en ondernemerschap Bij het beoordelen van de vraag, of er sprake is van een (objectieve) onderneming kijkt de rechter o.a. naar:

Nadere informatie

Fiscale consequenties. onzakelijke leningsvoorwaarden

Fiscale consequenties. onzakelijke leningsvoorwaarden Fiscale consequenties onzakelijke leningsvoorwaarden Masterthesis Fiscale Economie Universiteit van Tilburg Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen Naam: Adres: R.S. Kool Hogeschoollaan 146, 5037 GD,

Nadere informatie

Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis?

Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis? Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis? Aan de hand van bepaalde transacties wordt binnen groepen van vennootschappen soms gepoogd om winsten te verschuiven naar de vennootschappen

Nadere informatie

KPMG Meijburg & Co ABCD. Invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht

KPMG Meijburg & Co ABCD. Invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht Invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht Op 12 juni 2012 heeft de Eerste Kamer de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht en de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering

Nadere informatie

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! Belastingdienst gaat bovenmatig lenen bij eigen vennootschap aanpakken. Inleiding De Belastingdienst stelt de laatste

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 709 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van enige andere belastingwetten in verband met de fiscale begeleiding van de

Nadere informatie

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau EXAMENPROGRAMMA Diplomalijn(en) Financieel-Administratief Diploma('s) Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Eamen Belastingrecht niveau 6 Niveau Vergelijkbaar met hbo Versie 1-0 Geldig

Nadere informatie

Het (her)kwalificatie vraagstuk

Het (her)kwalificatie vraagstuk Het (her)kwalificatie vraagstuk T.M.C. van Dijk I Het (her)kwalificatie vraagstuk Is de herkwalificatie van kapitaal mogelijk binnen het fiscale recht? Auteur: Thom van Dijk Anr: 209078 Studierichting:

Nadere informatie