Evaluatie Wet Bibob 2007

Transcriptie

1 Evaluatie Wet Bibob 2007 Januari 2008

2 Inhoudsopgave 1. Inleiding blz 3 2. De Wet Bibob blz 3 3. Doel van de evaluatie en de wijze van het onderzoek blz 3 4. Evaluatieresultaten blz Wet Bibob bij bouwvergunningen blz Werkwijze beleidslijn blz De huidige situatie blz Aanpassing van de beleidslijn blz 6 5. Wet Bibob in relatie tot recreatie- en seksinrichtingen blz 6 6. Wet Bibob in relatie tot aanbestedingen blz 7 7. Toekomst Wet Bibob blz 7 8. Conclusies blz 8 9. Bijlage: 1 (Haagse casus beoordeeld door het LBB) blz. 9 Evaluatie wet Bibob

3 1. Inleiding De Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) is op 1 juni 2003 in werking getreden. De wet moet voorkomen dat een bestuursorgaan ongewild criminele activiteiten mogelijk maakt door het verlenen van een vergunning of het geven van een overheidsopdracht. De gemeente Den Haag heeft er voor gekozen om de wet gefaseerd in te voeren. Op dit moment wordt de Wet Bibob in Den Haag toegepast op de volgende beleidsterreinen sinds augustus 2003 ten aanzien van vergunningen op het gebied van recreatie- en seksinrichtingen alsmede speelautomatenhallen; sinds mei 2005 ten aanzien van aanbestedingen op het terrein van bouw, ICT en milieu; sinds september 2006 ten aanzien van bouwvergunningen met een bouwsom van ,- (exclusief btw) of hoger. De voorliggende evaluatie over 2007 richt zich primair op bouwvergunningen. De aanleiding hiertoe is dat in de evaluatie van 2005 de vergunningverlening op het gebied van recreatie- en seksinrichtingen centraal stond en in 2006 was dat de vergunningverlening bij aanbestedingen. Het is nu ongeveer één jaar geleden sinds de Wet Bibob van toepassing is op bouwvergunningen binnen de gemeente Den Haag. Dat is een goed moment om te evalueren. 2. De Wet Bibob De Wet Bibob geeft de gemeente Den Haag de mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico dat ongewild criminele activiteiten worden gefaciliteerd. De gemeente verleent immers de vergunningen en verstrekt overheidsopdrachten in het kader van aanbestedingen. Het is mogelijk dat deze vergunningen of overheidsopdrachten worden gebruikt voor het plegen van criminele activiteiten, of voor het benutten van vermogen dat uit criminele activiteiten is verkregen. Ook bij bouwvergunningen is het mogelijk dat de opdrachtnemer de opdracht gebruikt om criminele activiteiten te ontplooien, dan wel om uit criminele activiteiten verkregen geld wit te wassen. Iedere vergunningaanvraag doorloopt eerst de normale procedure, waarbij wordt bezien of aan de reguliere vergunningeisen wordt voldaan (APV, Drank- en Horecawet, Woningwet). Indien aan de reguliere eisen is voldaan, wordt vervolgens het door de aanvrager ingevulde Bibob-vragenformulier doorgenomen aan de hand van een indicatorenlijst, de zgn. lichte toets. Indien de resultaten van deze toets hiertoe aanleiding geven, zal vervolgens een zware toets plaatsvinden. Ook de toepassing van het strategisch kader kan aanleiding zijn voor het uitvoeren van een zware toets. Indien informatie uit gesloten bronnen wenselijk is, wordt het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) ingeschakeld. Het LBB brengt een rapport uit met daarin hun advies. Het advies van het LBB is niet bindend. Het bestuursorgaan beslist. In de gemeente Den Haag wordt deze beslissing ten behoeve van het bevoegd gezag (burgemeester / college van b&w) voorbereid door het cluster Integriteit en Bijzondere Projecten (hierna: IBP) van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid van directie Bestuurszaken. 3. Doel van de evaluatie en wijze van het onderzoek De evaluatie 2007 gaat in het bijzonder in op de wijze waarop de Wet Bibob op het terrein van bouwvergunningen in de praktijk wordt uitgevoerd en welke conclusies hieruit kunnen worden getrokken. Voor zover van toepassing zullen deze conclusies uitmonden in een aantal aanbevelingen. Deze evaluatie gaat over de periode januari 2007 tot september Er wordt in deze evaluatie verder kort ingegaan op de vergunningen voor recreatie - en seksinrichtingen. In dit geval behelst de evaluatieperiode december 2006 september Dit onderdeel bevat een overzicht van de relevante kwantitatieve gegevens. Verder wordt een actualisatie gegeven van de ontwikkelingen rond de nieuwe Aanbestedingswet en welke invloed die hebben op de Wet Bibob met betrekking tot aanbestedingen binnen de gemeente Den Haag. De evaluatie wordt afgesloten met een korte schets van de in het afgelopen jaar uitgebrachte 16 adviezen van het Landelijk Bureau Bibob (bijlage 1). Evaluatie wet Bibob

4 4. Resultaten evaluatie Sinds september 2006 is de Wet Bibob in Den Haag van toepassing ten aanzien van bouwvergunningen met een bouwsom van ,- (excl. BTW) of hoger. Voor deze sector is destijds gekozen omdat de bouwsector een groot en belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie is. Met de verlening van bouwvergunningen zijn grote (financiële) belangen gemoeid. Het bouwproces wordt gekenmerkt door een veelheid van partijen en belanghebbenden bij de voorbereiding en oprichting van een bouwwerk en de vergunningverlening. De bouwbranche is door de wetgever aangeduid als een sector die kenmerken vertoont die wijzen op kwetsbaarheid voor criminaliteit. 4.1 Wet Bibob bij bouwvergunningen In de beleidslijn Wet Bibob bij bouwvergunningen (1 september 2006) is het volgende opgenomen: - Op grond van de artikelen 44a en 59 van de Woningwet kan een bouwvergunning worden geweigerd in het geval van en onder de voorwaarden als vermeld in artikel 3 van de Wet Bibob. In artikel 3 Wet Bibob is bepaald dat een bestuursorgaan een bouwvergunning kan weigeren dan wel intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. De bouwvergunning kan tevens worden geweigerd of ingetrokken, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel verleende vergunning een strafbaar feit is gepleegd. - Het Bibob-instrumentarium is van toepassing op degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een aanvrager gelijk kan worden gesteld. De reden hiertoe is dat de aanvragers van een bouwvergunning vaak slechts een schakel zijn bij deze zaaksgebonden vergunningen. Door het zaaksgebonden karakter van de bouwvergunning kunnen echter minder-bonafide personen buiten schot blijven. Bovendien is de bouwvergunning na verlening eenvoudig over te dragen. - In Den Haag wordt de Wet Bibob ingezet bij bouwvergunningen met een bouwsom van meer dan ,- (excl. BTW). In eerste instantie hoeft in die gevallen uitsluitend een beperkt Bibob-vragenformulier te worden ingevuld. Vervolgens wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek wordt in samenwerking met het Openbaar Ministerie gedaan. Aan het OM wordt een aantal gegevens van de aanvrager verstrekt, waarna het Openbaar Ministerie beziet of er op basis van de bij haar bekende informatie over de betrokken partijen aanleiding is om een OMtip af te geven. Als het Openbaar Ministerie een tip afgeeft wordt de aanvraag voor nader onderzoek naar het LBB gestuurd. - Het (eigen) onderzoek van de gemeente zal ertoe leiden dat vervolgens wordt besloten: dat er op grond van de Wet Bibob geen aanleiding is om de vergunning in te trekken, of het Landelijke Bureau Bibob om advies te vragen, of om (mede) op basis van de informatie, zoals die naar voren is gekomen uit het eigen onderzoek, zelfstandig op grond van de Wet Bibob een bouwvergunning te weigeren. - De gemeente zal in ieder concreet geval afwegen of het Bibob-advies aanleiding geeft om de vergunning te verlenen of te weigeren. Tegen het uiteindelijke besluit van de gemeente staat bezwaar en beroep open. Evaluatie wet Bibob

5 4.2 Werkwijze beleidslijn Binnen de gemeente Den Haag worden bouwvergunningaanvragen ingediend op het stadsdeelkantoor waar het project plaatsvindt. De aanvraag van een bouwvergunning wordt door Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) behandeld. Bij bouwvergunningaanvragen waarbij de bouwsom ,- (excl. BTW) is of hoger wordt een verkort Bibob-vragenformulier ingeleverd. Dit wordt vervolgens doorgestuurd naar de Bestuursdienst waar door de cluster IBP van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid een nader onderzoek wordt gedaan naar de aanvrager. Dit wordt gedaan in samenwerking met het OM. Aan het OM wordt een aantal gegevens van de aanvrager doorgegeven, waarna het Openbaar Ministerie beziet of er op basis van de bij haar bekende informatie over de betrokken partijen aanleiding is om een OM-tip af te gegeven. Indien het Openbaar Ministerie een tip afgeeft wordt de aanvraag voor nader onderzoek naar het LBB gestuurd. 4.3 De huidige situatie Gedurende de periode 1 januari 2007 t/m 1 september 2007 zijn er bij het Bureau Integriteit en Bijzondere Projecten 26 bouwvergunningaanvragen binnen gekomen met een bouwsom van meer dan Van deze vergunningaanvragen heeft één aanvraag aanleiding gegeven voor nader onderzoek bij het Landelijk Bureau Bibob. Het Landelijke Bureau Bibob heeft vervolgens een advies uitgebracht met als conclusie geen gevaar. Dit advies bevatte wel belastende informatie over de betrokken bouwonderneming, maar onvoldoende om de vergunning te weigeren. De Burgemeester heeft de betrokken partij echter wel een schriftelijke waarschuwing gegeven naar aanleiding van dit advies. De raming die is gedaan over het aantal bouwvergunningen wat jaarlijks beoordeeld zou moeten worden bij een grens van , - (excl. BTW) lag op 200 aanvragen. Het aantal dat daadwerkelijk binnen is gekomen ligt lager. De oorzaak is dat de uitvoering van de wet op 1 januari 2007 is ingegaan waardoor de evaluatieperiode 9 maanden omvat. Verder bestaat de indruk dat nog niet in alle gevallen bij een aanvraag met een bouwsom boven , - (excl. BTW) daadwerkelijk een Bibobvragenformulier aan de aanvrager is uitgereikt. Via gerichte voorlichting aan de bouwinspecteurs zullen zij nogmaals worden gewezen op het belang van een integriteitstoets bij bouwvergunningen met een bouwsom boven , - (excl. BTW). Evaluatie wet Bibob

6 4.4 Aanpassingen van de beleidslijn Gelet op de korte periode dat de regeling nu wordt toegepast, is er nog betrekkelijk weinig ervaring opgedaan met de werking van het Bibob-instrument op dit terrein. Ook elders in het land wordt Bibob nog nauwelijks toegepast bij bouwvergunningen, zodat ook daaruit weinig lessen zijn te trekken. Tijdens deze evaluatieperiode is in de uitvoering wel een aantal punten opgevallen dat in de toekomst verbeterd kan worden. Zo komen er regelmatig bouwvergunningaanvragen binnen van de gemeente, waterschappen, provincies of het Rijk. Momenteel worden ook deze aanvragen getoetst bij een bouwsom van ,- (excl. BTW) of hoger. De toets bij deze partijen is weinig zinvol. Het is daarom wenselijk om deze partijen in de toekomst uit te sluiten van de Bibob-toets. De beleidslijn zou aangevuld kunnen worden met de volgende zin: De beleidslijn is niet van toepassing op bouwaanvragen ingediend door gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Verder is gebleken dat er soms bepaalde informatie bestaat, bijvoorbeeld bij de politie, over de aanvrager van een bouwvergunning, die twijfels kan oproepen over de integriteit van de aanvrager of de financier van het betreffende project. Daarbij kan het gaan om projecten die blijven beneden de gestelde grens van , - (excl. BTW). Dit is ongewenst. De beleidslijn zal worden aangevuld met de zin: een Bibob-onderzoek kan worden gestart in die gevallen dat er gerichte aanwijzingen zijn dat getwijfeld wordt over de integriteit van de aanvrager of van een bij het bouwproject betrokken partij. Tenslotte is gebleken dat het vragenformulier niet voor iedereen voldoende duidelijk is. Het formulier is daarom aangepast. 5. Wet Bibob in relatie tot recreatie- en seksinrichtingen Sinds 1 januari 2007 worden alle integriteitstoetsen in het kader van de vergunningverlening voor recreatie-inrichtingen centraal uitgevoerd door het cluster IBP. In het afgelopen jaar is de toepassing van de Wet Bibob ten aanzien van recreatie- en seksinrichtingen sterk verbeterd. Een intensieve samenwerking tussen de verschillende gemeentelijke diensten (met name tussen het Cluster IBP van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid en de afdeling JZMT van Stadsbeheer en tussen de gemeente en externe instanties, waaronder de politie, het Functioneel Parket en het Arrondissementsparket van het OM) ligt hieraan ten grondslag. Ten aanzien van de vergunning op grond van artikel 57 van de Algemene politieverordening voor s-gravenhage 1982 (APV) voor de exploitatie van een recreatie-inrichting wordt in de praktijk wel onderscheid gemaakt tussen een vergunningaanvraag door een nieuwe ondernemer en een bijschrijving van een beheerder. Voor de toepassing van de Bibob-toets wordt dit onderscheid niet gemaakt. In alle gevallen dient het Bibob-vragenformulier ingevuld te worden. Het zou anders eenvoudig zijn om een persoon buiten de toets te houden bij de eerste aanvraag van een vergunning en deze daarna als beheerder bij te laten schrijven. De beleidslijn wordt op dit punt verduidelijkt. Gedurende de periode 1 december 2006 t/m 30 september 2007 zijn in totaal 244 APVvergunningaanvragen voor de exploitatie van een recreatie-inrichting beoordeeld. Gedurende deze periode zijn 14 vergunningaanvragen beoordeeld die zagen op de exploitatie van een seksinrichting. Ten aanzien van dit laatste cijfer dient te worden bedacht bij een seksvergunning één keer in de drie jaar een Bibob-toets wordt uitgevoerd, tenzij er aanleiding is om deze toets tussentijds uit te voeren. Van de in totaal 258 (244 APV aanvragen + 14 seksinrichting aanvragen) vergunningaanvragen zijn 24 aanvragen voor advies naar het Landelijk Bureau Bibob gestuurd. In 10 gevallen komt het Landelijk bureau tot de conclusie dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten of het plegen van strafbare feiten. In de overige gevallen was er 6 keer sprake van geen gevaar en is in één geval geen advies Evaluatie wet Bibob

7 uitgebracht. Ten tijde van het schrijven van deze evaluatie waren er 8 aanvragen in behandeling bij het LBB. In de evaluatieperiode zijn 7 vergunningen ingetrokken of geweigerd, 2 vergunningen zijn verleend onder voorwaarden, 2 vergunningen zijn verleend met een waarschuwing en 4 vergunningen konden verleend worden. Geconcludeerd kan worden dat toepassing van de Wet in 2007 goed op stoom is gekomen en nu zijn effectiviteit begint te bewijzen. Het Bibob-vragenformulier dat wordt gebruikt bij het aanvragen van een vergunning voor een recreatie- en seksinrichting bevat veel vragen die moeten helpen de integriteit van de aanvrager te toetsen. Er is gekozen om vragenformulieren nogmaals te herzien om deze zo optimaal mogelijk te maken voor de gebruiker maar ook voor de beoordelaar. Dit vragenformulier is opgenomen in bijlage Wet Bibob in relatie tot aanbestedingen Op 20 september 2006 is het wetsvoorstel over de nieuwe Aanbestedingswet door de Tweede Kamer aangenomen. Deze wet bevat een zelfstandige integriteitstoets bij aanbestedingen. Na inwerkingtreding van deze wet zal de integriteitstoets bij aanbestedingen op grond van de Wet Bibob verdwijnen. De Eerste Kamer heeft na het uitbrengen van het verslag in december 2006 in juli 2007 in de Memorie van Antwoord van de Minister van EZ antwoorden op haar vragen ontvangen. Het Ministerie van EZ is nu nog bezig met de onderliggende AMvB's. De wet treedt nu naar verwachting in augustus 2008 in werking. 7. Toekomst Wet Bibob In de zomer van 2007 hebben de Ministers van Justitie en van Binenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de landelijke evaluatie van de Wet Bibob naar de Tweede Kamer gestuurd. De belangrijkste elementen uit die evaluatie zijn: 1. de Wet Bibob heeft zijn effectiviteit bewezen; 2. de aandacht voor integriteit bij het openbaar bestuur is toegenomen; 3. gezien de vraag van de grote steden zal bekeken worden of de Wet Bibob van toepassing dient te worden verklaard op nieuwe branches; 4. regionale samenwerking moet verder worden gestimuleerd; 5. in overleg met het College Bescherming Persoonsgegevens wordt in het najaar bezien of er een landelijk register kan worden aangelegd van personen die een negatieve beschikking hebben ontvangen naar aanleiding van een Bibob-onderzoek; 6. de zogenoemde geactiveerde tipfunctie, waarbij de gemeente in een concreet geval vraagt of er aanleiding is voor een OM-tip, zou geformaliseerd moeten worden in een richtlijn van het College van procureurs-generaal; 7. de adviestermijn van 8 weken wordt te vaak overschreden, door de achterlopende capaciteit van het LBB bij de steeds toenemende vraag. Diverse maatregelen worden genomen om hierin verbetering te brengen. Gelet op met name punt 3 is van de burgemeester, namens de G4, een brief uitgegaan naar de beide ministers over zijn wens tot uitbreiding van de Wet Bibob. Het gaat hierbij om de mogelijkheid om onroerende zaakstransacties, waarbij de gemeente partij is, onder de werking van de Wet te brengen. Verder wordt er gepleit voor uitbreiding van de Wet Bibob ten aanzien van openbare inrichtingen die niet-vergunningsplichtig zijn. Het gaat daarbij vooral om openbare inrichtingen waar de kans op criminele activiteiten het grootst is, zoals uitzendbureaus of avondwinkels. Evaluatie wet Bibob

8 8. Conclusie Voor wat betreft de toepassing bij recreatie- en seksinrichtingen is de Wet in 2007 goed op stoom gekomen. Het aantal adviesaanvragen is fors toegenomen, zeven vergunningen zijn ingetrokken of geweigerd, aan twee vergunningen zijn nadere voorwaarden verbonden en over acht vergunningaanvragen liep nog een onderzoek bij het LBB. De wet bewijst daarmee zijn effectiviteit. Bij bouwvergunningen is de wet nu pas negen maanden feitelijk toegepast. Het aantal Bibob-toetsen is nog vrij beperkt geweest. Daarom is het wenselijk om de werkingsduur van de huidige beleidslijn met een jaar te verlengen. Zo kan eerst nog wat meer ervaring opgedaan worden alvorens tot definitieve conclusies te komen. Op een aantal punten wordt de toepassing van de beleidslijn verduidelijkt en verbeterd om de effectiviteit van deze wet op het gebied van bouwvergunningen verder te verbeteren. Evaluatie wet Bibob

9 9. Bijlage 1: Haagse casus beoordeeld door het LBB Het Landelijk Bureau Bibob (LBB) kan drie soorten adviezen afgeven: Er is sprake van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Er is sprake van een minder mate van gevaar. Er is sprake van geen gevaar. Casus 1: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een koffiehuis. Na onderzoek constateert het LBB dat de exploitant een samenwerkingsverband heeft met een naast familielid en een werknemer. Allen hebben in het verleden de Opiumwet stelselmatig overtreden. Hierbij heeft ook handel over de grens naar Engeland plaatsgevonden via een stroman. Het LBB concludeert dat er ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten, en om strafbare feiten te plegen. Het advies is overgenomen en de vergunning geweigerd. Casus 2: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een café. Na onderzoek constateert het LBB dat de exploitant een samenwerkingsverband heeft met een familielid. Beiden hebben diverse strafbare feiten gepleegd in het kader van de Opiumwet en hebben in het verleden de wet- en regelgeving stelselmatig overtreden. Het LBB concludeert dat ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten, en om strafbare feiten te plegen. Het advies is overgenomen en de vergunning geweigerd. Casus 3: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Enige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een restaurant. De exploitant heeft een commanditaire vennootschap met 11 commanditaire vennoten opgericht. Hiervan heeft de belangrijkste financier een aandeel in het vermogen van 40%. De financier heeft een aantal jaren terug in een periode 6 illegale werknemers tewerkgesteld en is hiervoor berispt. Het LBB constateerde een zakelijk samenwerkingsverband tussen de exploitant en de financier. Op die grond concludeerde het LBB dat sprake was van een mindere mate van gevaar dat de vergunning gebruikt zou worden om strafbare feiten te plegen. De vergunning is om deze reden met een waarschuwing verleend. Casus 4: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een exploitatievergunning aan voor een seksinrichting. Over de bedrijfsleider van de onderneming is een OM-tip binnengekomen. De bedrijfsleider is de vorige eigenaar van de onderneming. Het LBB heeft geconstateerd dat de bedrijfsleider fiscale fraude heeft gepleegd. Het LBB concludeert dat sprake was van een ernstige mate van gevaar dat de vergunning gebruikt zou worden om strafbare feiten te plegen. Na afweging van het advies is geconcludeerd dat de bedrijfsleider is gestraft en een voorwaardelijke straf heeft gekregen van de rechter. De ondernemer heeft een nieuwe accountant in de arm genomen. De kans op herhaling is hierdoor beperkt. De vergunning is verleend onder voorwaarden. Casus 5: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een restaurant. Aanleiding voor een onderzoek geeft het geschetste beeld van de onderneming in het ondernemingsplan. Het LBB constateert dat de exploitant schuldig is aan valsheid in geschrifte inzake de coördinatiewet sociale verzekeringen. Daarnaast heeft de exploitant gehandeld in strijd met de Opiumwet en is hij in het bezit geweest van (vuur)wapens. Conclusie van het LBB: ernstig gevaar. Het advies is overgenomen en de vergunning is geweigerd. Evaluatie wet Bibob

10 Casus 6: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een partycentrum. De onderneming heeft bestuurders afkomstig uit Pakistan, Egypte en Irak. Bij het ondernemingsplan van de exploitant ontbrak het aan een financieringsplan. Duidelijk is geworden uit de aangeleverde stukken dat de onderneming geheel of gedeeltelijk gefinancierd wordt met grote bedragen vanuit Dubai. Het LBB concludeert in haar advies dat de financiering gedaan is door een bonafide ondernemer. Uit de gegevens van het LBB zijn geen relevante en recente feiten en omstandigheden gebleken die doen vermoeden dat de betrokken onderneming in relatie staat tot strafbare feiten. Het advies is overgenomen en de vergunning verleend. Casus 7: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen gevaar De aanvrager vraagt een bouwvergunning aan voor de bouw van 68 appartementen. Aanleiding voor het onderzoek is een tip ex artikel 26 Wet Bibob van het Arrondissementsparket Amsterdam. Bij het onderzoek is een tiental milieu-gerelateerde overtredingen gevonden met een incidenteel karakter. Het LBB heeft hierdoor het vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. Door het incidentele karakter zijn dit geen zwaarwegende feiten. Het advies is overgenomen en de vergunning verstrekt. De ondernemer heeft wel een schriftelijke waarschuwing gekregen. Casus 8: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een grand café. Aanleiding voor het onderzoek betreft een tip ex artikel 26 Wet Bibob van het Arrondissementsparket Amsterdam. Uit onderzoek komt naar voren dat de exploitant en twee van zijn naaste familieleden veelvuldig in verband worden gebracht met het plegen van strafbare feiten, zoals moord/doodslag, handel in verdovende middelen, mensenhandel, verboden wapenbezit, witwassen, belastingfraude m.b.t. loonbelasting, omzetbelasting, vennootschapbelasting en inkomstenbelasting, benadeling van schuldeisers, tewerkstelling van illegale vreemdelingen, verduistering en dat de exploitant schuldig is aan valsheid in geschrifte ten aanzien van de coördinatiewet sociale verzekeringen. Daarnaast is de exploitant schuldig bevonden aan het handelen in strijd met de Opiumwet en het bezit van (vuur)wapens. Het LBB is van mening dat er een ernstige mate van gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Het LBB is ook van mening dat er een ernstige mate van gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Het advies is overgenomen en de vergunning is ingetrokken. Casus 9: adviesaanvraag LBB, vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een café. Het betreft hier een overname tussen familieleden. De overname heeft plaatsgevonden vlak voor het faillissement van de bedrijven van de vorige ondernemer. De nieuwe ondernemer heeft de overname bekostigd met een achtergestelde lening van de oude ondernemer. Hierdoor bestaat het vermoeden dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. Het LBB concludeert in haar onderzoek dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. Het LBB is van mening dat de gevraagde beschikking mede zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Het is advies is overgenomen, de vergunning is geweigerd. Evaluatie wet Bibob

11 Casus 10: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een café. Aanleiding voor het onderzoek is een zeer onrealistisch ondernemingsplan. De huurovereenkomst roept voorts vermoeden op van schijnbeheer. De vorige ondernemer kan het pand zelf niet huren vanwege detentie. Het LBB concludeert in haar onderzoek dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. Het advies is overgenomen, de vergunning is geweigerd. Casus 11: adviesaanvraag LBB, twee vergunningen, 2 adviezen LBB:2 x Ernstige mate van gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een café. Daarnaast exploiteert hij al een ander café waarvoor hij de benodigde vergunningen al geruime tijd heeft. In de woning boven de recreatie-inrichting, die door de ondernemer wordt verhuurd aan een kennis, zijn een hennepplantage en een aantal scherpe patronen aangetroffen. Zowel de ondernemer als zijn huurder verklaren van niets te weten. De exploitant is daarnaast mogelijk betrokken bij een schietpartij. Ten tijde van het onderzoek door het LBB is de aanvraag voor de drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor het café ingetrokken. Nu naar beide ondernemingen onderzoek werd gedaan had dit geen invloed op de adviesaanvraag. Uit het onderzoek van het LBB is gebleken dat de exploitant vijftien keer in verband wordt gebracht met bedreiging, mishandeling, poging tot doodslag en Wet Wapens en Munitie. De exploitant werd ten tijde van het onderzoek aangemerkt als verdachte inzake moord, danwel poging tot doodslag. Uit de fiscale jaarcijfers is gebleken dat er sprake is van aanzienlijke schulden en dat het eigen vermogen van de onderneming negatief is. Bij het LBB is de indruk gewekt dat de onderneming niet rendabel is. Tot slot heeft de ondernemer geweigerd de aanvullende vragen van het LBB volledig te beantwoorden. Het LBB achtte het van belang antwoord te krijgen op de door haar gestelde aanvullende vragen omdat zij inzicht wilden verkrijgen omtrent de financiering van de onderneming. Het LBB is van mening dat de feiten en omstandigheden erop wijzen dat de exploitant in relatie staat tot de gepleegde strafbare feiten en dat de aard van deze relatie als wel het aantal en de ernst van de gepleegde strafbare feiten aantoonbaar zijn. Conclusie: ernstige mate van gevaar. Tijdens de zienswijze heeft de exploitant alsnog toegezegd de gevraagde stukken te overhandigen en akkoord te gaan met een nieuw onderzoek van het LBB. Na onderzoek constateert het LBB opnieuw dat de exploitant geen geweld schuwt. De exploitant wordt in verband gebracht met de handel in verdovende middelen, de financiële situatie van zijn onderneming is benard te noemen en de ondernemer heeft een hoge oninbare schuld bij de belastingdienst. Deze omstandigheden maken het LBB van mening dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar. Het advies is overgenomen en de vergunning ingetrokken. Casus 12: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen gevaar De exploitant vraagt een exploitatievergunning ten behoeve van coffeeshop aan. Op grond van de beleidslijn wordt iedere aanvraag voor een coffeeshop voor advies naar het LBB gestuurd. Het onderzoek gaf geen aanleiding om te twijfelen aan de integriteit van aanvrager. Het LBB is dan ook van mening dat er geen gevaar bestaat. Het advies is overgenomen, de vergunning is verleend. Evaluatie wet Bibob

12 Casus 13: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning voor een café. Aanleiding voor het onderzoek betreft een negatief politieadvies. Dit advies spreekt van een samenwerkingsverband met de wederhelft van de exploitant. Uit het onderzoek van het LBB is gebleken dat de vergunning niet zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen. Weliswaar heeft de wederhelft in het verleden een aantal (gewelds)delicten op zijn naam staan, maar is er volgens het LBB geen zakelijk samenwerkingsverband, als bedoeld in de Wet Bibob. Het advies is overgenomen, de vergunning is verleend. Casus 14: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen gevaar De exploitant vraagt een exploitatievergunning aan ten behoeve van een recreatie-inrichting, die ook gedoogd wordt als coffeeshop. Op grond van de beleidslijn wordt iedere aanvraag voor een coffeeshop voor advies naar het LBB gestuurd. Het onderzoek gaf geen aanleiding om te twijfelen aan de integriteit van aanvrager. Het LBB is dan ook van mening dat er geen gevaar bestaat. Het advies is overgenomen, de vergunning is verleend. Casus 15: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen advies uitgebracht De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een café. Aanleiding voor het onderzoek betreft een tweetal antecedenten van de beheerder cq. partner van de ondernemer. De beheerder is enige tijd geleden veroordeeld in het kader van de Opiumwet. Uit het advies van de politie komt naar voren dat de beheerder nog steeds actief is in het handelen van verdovende middelen. De adviesaanvraag is bij het LBB ingetrokken. De ondernemer en haar partner zijn geëmigreerd en hebben alles achtergelaten. Inmiddels is de aanvraag buiten behandeling gesteld. Casus 16: adviesaanvraag LBB, één vergunning, advies LBB: Geen gevaar De exploitant vraagt een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor een restaurant. Aanleiding voor het onderzoek betreft de onduidelijke financiering. De financiering vindt uit het niets plaats door een financier en daarnaast worden grote bedragen aan schulden overgenomen van de vorige ondernemer. LBB heeft in haar onderzoek geen feiten en omstandigheden gevonden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. Het LBB is dan ook van mening dat er geen gevaar bestaat. Het advies is overgenomen, de vergunning is verleend. Evaluatie wet Bibob