AUGUSTUS. ergens op de vlakte. naverwerking lesmap voor leraren

Transcriptie

1 AUGUSTUS ergens op de vlakte naverwerking lesmap voor leraren

2 !! OPGELET!! Wij gaan er bij Publiekswerking steeds van uit dat er geen vaststaande antwoorden zijn op onderstaande vragen. De associaties van de leerlingen zijn dus steeds correct, hoe verschillend ze ook zijn van de mogelijk bedoelde betekenis of van de persoonlijke kijkervaring van de leerkracht (!). Elke persoonlijke associatie is steeds rijker dan de som van uitbeelding en (mogelijk bedoelde) betekenis. Wat overigens voor elke toeschouwer geldt.

3 TO SEE IS TO KNOW TO SEE HET BEGIN 1. Probeer te bedenken hoe het stuk begon. Wie was er op het podium? Wat gebeurde er? Vat het eens samen. 2. Welke dingen zag je al gebeuren die achteraf gezien essentieel bleken voor de verloop van de rest van het stuk? HET DECOR 1. Welke decorelementen heb je gezien op het podium? Som ze eens op. Denk niet alleen aan de grote decorstukken, maar ook aan de kleinere onderdelen. 2. Kan je een verband vinden tussen de decorstukken? Is er een bepaalde stijl of is het meer een mengelmoes? Waarom zou daarvoor zijn gekozen, denk je? 3. Wat beeldt het decor naar jouw idee uit? 4. Past het decor bij de titel? Leg eens uit waarom wel of niet. 5. Welk deel van het decor viel jou het meeste op? Wat was er zo opvallend aan? 6. Welk elementen veranderden vaak? Welke reden kan je hiervoor bedenken? Wat voegde het toe aan het verloop van het verhaal? Waarvoor zou het symbool kunnen staan? 7. Er vonden twee duidelijke decorwissels plaats. Hoe werd het decor veranderd? Waarom zou dit op deze manier worden gedaan? Welke link zou er tussen deze decorwissel en het verhaal of de thematiek kunnen bestaan? DE KOSTUUMS 1. Er waren veel verschillende personages, dus veel verschillende kostuums. Zet de personages eens op papier (bijvoorbeeld in een stamboom) en probeer de bijbehorende kostuums allemaal te beschrijven. Hoe zagen ze er ook alweer uit? 2. Vond je de kostuums bij de personages passen? Waarom? Welke elementen typeerden de karakters van de familieleden? 3. De kostuums waren best verschillend. De een had een net pak aan, de ander een overdreven kostuum, de ene een chique jurk en de andere weer een slobberige trui. Wat deden deze kostuums met de verwachtingen die je van deze mensen kreeg? Zorgden ze voor een bepaalde uitstraling? Welke uitstraling? 4. De personages kleedden zich ook om. Wanneer, hoe en waarom vonden deze kostuumwissels plaats? Wat vertelden die kostuumwissels over het verhaal? 5. Welk kostuum vond je het opvallendst? Waarom? Waarom zou dit kostuum gekozen zijn, denk je? 6. De kostuumwissels vonden allemaal op het toneel plaats, waarom denk je dat daar voor is gekozen? Wat vond je daarvan?

4 DE BELICHTING 1. Welke ontwikkeling heb je bemerkt in het licht? Werd het bijvoorbeeld lichter of donkerder? Werd het licht warmer of killer? Was het afwisselend of veel hetzelfde? Probeer er eens een lijn in te ontdekken. 2. Wat draagt de manier van belichten bij aan het stuk? 3. Welk licht was er bij het begin van het stuk? Had dit licht een bepaalde betekenis, denk je? Bedenk eens welke betekenis het zou kunnen hebben. 4. Met wat voor lichtstand of -verandering werden de pauze en het einde aangeduid? Welk gevoel wekte dat bij jou op? BEWEGING IN DE RUIMTE 1. De spelers staan en zitten telkens in andere posities op verschillende plekken op het toneel. Probeer eens te bedenken welke posities er allemaal zijn geweest. Denk aan: staan/zittend/liggend, vooraan/middenin/achteraan, samen/ver van elkaar, met meubels/zonder meubels. Zet ze eventueel in de juiste volgorde op papier. 2. Er bestaat een verschil tussen fysieke ruimte en mentale ruimte. Bedenk eens of zoek op wat dat betekent. Kan je in het geval van deze voorstelling een link ontdekken tussen de fysieke en de mentale positie/situatie van de personages? 3. De familie zit lange tijd aan tafel tijdens het stuk. Hoe was de tafelindeling? Wie zat waar? Wie zaten naast en tegenover elkaar? Op welke stoelen zaten ze? Probeer eens te verklaren waarom iedere personage nu juist op die plek en op die stoel zat. 4. Stelling: Iedereen gaat zo nu en dan op en af tijdens de voorstelling. Is dat waar? Of zijn er personen die niet af gaan? Zo ja, wie is/zijn dat dan en waarom denk je dat dat zo is? REKWISIETEN 1. Wat zijn rekwisieten? 2. Er werden verschillende rekwisieten gebruikt in de voorstelling. Probeer ze eens op te sommen en schrijf ze op. Mochten je later nog dingen invallen, kan je ze aan dit lijstje toevoegen. Tip: Denk nog eens terug aan het beginbeeld, wat zag je daar allemaal? Welke van deze elementen bleken uiteindelijk rekwisieten te zijn? 3. Welke rekwisieten werden het meest (bijna het hele stuk door) gebruikt? Waarom denk je dat die rekwisiet zo n grote rol speelt? Waarvoor zou het symbool kunnen staan? SPEELSTIJL 1. De makers van het stuk, de mannen van Dramatique Olympique, staan bekend om hun groteske speelstijl. Wat betekent dat? 2. Zou jij de speelstijl in dit stuk ook beschrijven als grotesk? Waarom wel of niet? 3. Kon je de mimiek (gezichtsuitdrukking) van de spelers goed zien? Is dat belangrijk volgens jou? Waarom wel of niet?

5 TO HEAR TEKST 1. Met welke zin begon het stuk? Het is een zin uit een gedicht. Weet je nog van welke schrijver? Probeer eens uit te zoeken uit welk gedicht die regel kwam. Waarom denk je dat voor dit gedicht/die openingszin is gekozen? Wat zegt die over het stuk en over Beverly? 2. Wat is je opgevallen aan de accenten/spreektaal van de spelers? Welke verschillende accenten/talen heb je gehoord? Wat gaven de verschillen aan? 3. Er werd zo nu en dan gelachen in de zaal. Kon je begrijpen waarom er gelachen werd? Moest je zelf ook lachen op die momenten? Of moest je soms op andere momenten lachen? Zijn er grappen die je niet hebt begrepen? MUZIEK 1. Zoek de tekst en muziek van Lay Down Sally van Eric Clapton eens op. Herken je dit? Wanneer en hoe kwam dit lied voor in de voorstelling? Waarom zou de schrijver voor dit lied gekozen hebben? Op wie zou de tekst kunnen wijzen? Ondersteunde de muziek het verhaal? Vond je het beeld bij de muziek passen? Wat deden de muziek en de gebeurtenis op dat moment met jou? 2. Ivy en kleine Charlie zingen samen een lied. Door welk instrument werd dit begeleid? Waarom zou er voor dit instrument gekozen zijn? Weet je de tekst van het liedje nog? Voor welke sfeer zorgde dit liedje volgens jou? 3. Was er nog meer muziek? Zo ja, wat voor muziek was dat? Wanneer hoorde je die dan? Waarom zou er voor die muziek gekozen zijn? Wat vond je van die muziek? Ondersteunde die de voorstelling? TO FEEL HET STUK 1. Wat vond je van de voorstelling in het geheel? Beargumenteer dit eens aan de hand van voorbeelden uit het stuk, denk aan alle onderdelen die we eerder bespraken. 2. Welke scène sprak jou het meeste aan? Beschrijf die eens tot in zoveel mogelijk details. Waarom vond je deze scène het spannendst/leukst/grappigst/interessantst /mooist? 3. Met wat voor gevoel kijk je terug op AUGUSTUS ergens op de vlakte? Zijn dat dezelfde gevoelens als die, die je voelde tijdens de voorstelling? Hoe komt dat? Praat hierover met je klasgenoten. Beïnvloeden de gevoelens van je klasgenoten je eigen gevoelens? Waarom? 4. Zoek enkele recensies en lees ze. Wat vind je ervan? Ben je het eens met de recensent? Waarom wel/niet? Besteden de recensenten veel aandacht aan de gevoelens die de voorstelling bij hen teweeg bracht? Waarom zouden ze dat doen?

6 Waar leggen de recensenten de klemtoon op? Welke aspecten van een voorstelling vind jij het belangrijkst om te bespreken in een recensie? Waarom? DE SFEER 1. Welk gevoel had het stuk jou bezorgd toen het pauze werd? Hoe kwam het dat je dat gevoel had? Welk gevoel had je aan het einde van de voorstelling? Was dit anders dan in de pauze? Waarom was dat wel of niet zo? Wat was er gebeurd waardoor jouw gevoel misschien veranderde? 2. De sfeer in het stuk veranderde. Geef eens aan op welk(e) moment(en) dat volgens jou gebeurde. Welke sferen waren er? Welke sfeer vond je het interessantst? Waarom? 3. Paste het decor bij de sfeer en de emoties volgens jou? Sloot de vormgeving ook aan bij de thematiek? Waarom? Veranderden de decorwissels de sfeer van het stuk? Zo ja, hoe kan dat? 4. Wat voegde het gebruik van belichting toe aan de sfeer? Veranderde het licht ook als de sfeer veranderde? Wanneer was dat zo? Probeer het je duidelijk te herinneren. DE MENSEN 1. Wat vond je van het spel van de acteurs? Zou je nog eens naar een voorstelling gaan waar zij in spelen? Waarom wel of niet? 2. In welk personage(s) kon je je het beste inleven? Waarom, denk je? 3. Welke persoon was volgens jou het waardigst? Waarom was dat zo? Hebben je klasgenoten dezelfde mening hierover? Probeer het met elkaar eens te worden en kies voor een personage. Als jullie tot een persoon zijn gekomen, bedenk dan eens waarom die het waardigst was. Zou het een bewuste keuze zijn geweest van de schrijver/makers van dit stuk? 4. Iedereen had verschillende relaties met elkaar (onder andere familie, minnaar, onbekend, haat-liefde verhouding). Welke van die relaties heb jij ook? Vond je ze herkenbaar op het toneel? DE SITUATIE 1. Welke dingen heb je gezien die herkenbaar waren voor jou? Zag je bijvoorbeeld momenten die je zelf ook wel eens hebt meegemaakt? Leken die wel of niet op de realiteit? Waarom vind je dat? 2. Hoe eindigde het stuk? Welk gevoel riep die situatie bij je op? Hield je dit gevoel lang vast nadat je de zaal had verlaten? Of hield je een ander gevoel uit de voorstelling lang vast? Vind je het belangrijk dat een toneelstuk gevoelens bij jou oproept? Waarom? We zijn benieuwd naar jullie reacties (goed of slecht). Mail ze naar of reageer rechtstreeks op de website Onze acteurs lezen graag jullie reacties. Nog vragen over een of ander theaterteken in de voorstelling? Stel gerust je vragen aan ons.