HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan

Transcriptie

1 HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan 4.1 Inleiding De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van een paardenstal voor een tweetal paarden en de aanleg van een paardenbak. De paardenbak wordt omheind met een houten afscheiding. Ter compensatie wordt extra natuur aangelegd. Deze natuuraanleg is reeds uitgevoerd. Om de realisatie van de stal en rijbak mogelijk te maken, moet het bebouwingsvlak vergroot worden en de oppervlakte aan toegestane bijgebouwen verruimd worden tot 100m². 4.2 Stedenbouwkundige opzet De nieuwe stal en de paardenbak worden optimaal ingepast in het plangebied. Zij zijn gesitueerd in de nabijheid van de Vlaamse schuur, zodat er een relatie ontstaat tussen deze bijgebouwen en het hoofdgebouw. Verder zijn de nieuwe stal en de rijbak gesitueerd tussen een bestaande houtsingel en bestaande bomenrij in, en liggen zij beiden in lengte richting langs deze opgaande groenelementen. Hierdoor worden zij gemakkelijk opgenomen in de bestaande structuur van het landschap. Deze structuur (afwisseling van open en geslotenheid met kleinschalige elementen als vrij staande bebouwing, bomensingels en bosjes) wordt bovendien nog versterkt doordat er aan de noordrand van het plangebied aan kwaliteitsverbetering wordt gedaan. Een brede strook grond die voorheen werd gebruikt als opslagruimte bij agrarische grond, wordt hierbij ingericht als nieuwe groenstrook. Van buiten het plangebied zullen de nieuwe paardenstal en rijbak in het geheel niet zichtbaar zijn. 4.3 Beschrijving op onderdelen Hieronder worden de verschillende onderdelen van het project nader toegelicht Paardenstal De geplande nieuwe paardenstal is 36,5 m² groot en biedt plaats aan twee paarden, middels twee boxen. Aan de stal komt een overkapt gedeelte van in totaal 31,5 m². Een gedeelte hiervan is een overstek die de paarden droog houdt wanneer het regent. Het overige deel (aan de zijkant gesitueerd) dient voor de opslag van hooi e.d. In de huidige situatie is aan bijgebouwen aanwezig: een schapenstal van 4 bij 5 = 20 m² en een stal/schuurtje van 3 bij 4 = 12 m², totaal 32 m². Wanneer de nieuwe paardenstal hierbij opgeteld wordt, komt het totaal aan bijgebouwen in de nieuwe situatie op: 100 m². De stal zal worden opgebouwd uit een betonnen constructie, en aan de buitenzijde worden bekleed met grenen hout. De nieuwe stal zal hierdoor sterk en degelijk zijn, maar ook goed passen bij het landelijke, zowel agrarische als ook natuurlijke karakter van de omgeving en bovendien goed aansluiten bij de houtsingel waar de stal langs wordt gesitueerd. De nokhoogte van de stal is: 4 meter. Er komt een dak op van zwarte golfplaten in de vorm van een zadeldak met aan beide kanten afwatering. De fundering van de stal wordt gevormd uit 12 betonpalen die 70 cm de grond in gaan, en aan de onderkant zijn voorzien van betonnen poertjes (plaatjes) van 50 bij 50 cm.

2 Bouwtekeningen van de geplande paardenstal Oomen architecten, februari Rijbak De geplande rijbak is 800m² groot. Er komt een half open hek van hout omheen met een hoogte van ca meter t.o.v. het maaiveld. Dit hek is qua materiaal, vorm en maat gelijk aan het hek dat de weilanden omringt. De bodem van de bak zal bestaan uit zand (12-13 cm), waterdoorlatend doek en puingranulaat (12-13 cm). De bovenkant van het totale pakket zal 20 cm boven het maaiveld komen te liggen. Onder het pakket is drainage gepland. De drainage komt 20 tot 30 cm onder het maaiveld te liggen. Rond de rijbak zal een ringsloot/greppel worden aangelegd waar het gedraineerde water in wordt opgevangen. Deze zal niet in verbinding staan met overig oppervlaktewater. Inpassing van de nieuwe stal, rijbak en kwaliteitsverbetering in het plangebied DE TUINKAMER buro voor ruimtelijke vormgeving, maart 2012

3 4.4 Bevordering ruimtelijke kwaliteit Algemeen In de Verordening ruimte staat de zorg voor de ruimtelijke kwaliteit centraal. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Van oudsher heeft de provincie een rol in de bescherming van ruimtelijke waarden en kenmerken. Naast bescherming wil de provincie ook ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied, mits een dergelijke ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingen die passen bij de aard, schaal en functie van het landelijk gebied, zoals agrarische en recreatieve ontwikkelingen en kleinschalige dienstverlening zijn mogelijk. Ook de ontwikkeling van andere (rode) functies is onder voorwaarden mogelijk. Gebiedskenmerken en bijbehorende waarden zijn leidend bij de vraag waar en hoe de nieuwe ruimte wordt aangesneden. Ruimtelijke kwaliteit houdt in dat ruimtevragers rekening houden met de gebiedskenmerken en waarden. Daarnaast moet een ruimtelijke ontwikkeling passen bij de aard, schaal en functie van haar omgeving. Zorgvuldig ruimtegebruik De provincie zet er op in bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. In het buitengebied is volgens de provincie ruimte voor hergebruik, als gevolg van de verwachting dat een aanzienlijk deel van de agrarische bedrijven in de nabije toekomst hun bedrijfsvoering beëindigen. Het gaat hier dan met name om de invulling van vrijkomende agrarische bedrijven (VAB). Daarnaast is vanuit zuinig ruimtegebruik ook concentratie van bebouwing een speerpunt. Kwaliteitsverbetering van het landschap Bij ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In principe gaat de provincie uit van de realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie en/of de directe projectomgeving. Indien dat niet mogelijk is, is de vorming van gemeentelijk of regionaal landschapsfonds en de storting van een bijdrage hierin door de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling, een optie. Daarnaast kan de kwalteitsverbetering bestaan uit sloop van bijgebouwen, wegnemen verhardingen, opknappen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing etc. De regeling voor kwaliteitsverbetering van het landschap is zo opgezet dat de gemeente zelf nader vorm kan geven aan de regeling. Dit betekent dat een bestemmingsplan de nodige ruimtelijke randvoorwaarden dient te bevatten ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen zodat de kwaliteitsverbetering ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Vertaling in bestemmingsplan De kwaliteitsverbetering van het landschap wordt doorgaans nader uitgewerkt in het bestemmingsplan met de verplichting tot aanplant van landschapselementen en/of sloop van bijgebouwen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om met name de landschappelijke inpassing verder handen en voeten te geven is een Landschapsinvesteringsregeling Breda opgesteld. Daar waar krachtens de provinciale Verordening ruimte een landschappelijke inpassing of de aanleg van landschapselementen in het kader van de ruimtelijke kwaliteit vereist is gelden in het bestemmingsplan dan ook de volgende voorwaarden: Onder landschappelijke inpassing worden verstaan de aanplant van een landschapelement van minimaal 3 meter breed bestaande uit inheemse bomen en struiken. De lengte van de inpassing is hierbij gelijk aan het totaal van de lengtes van de twee langste zijden plus de maat van een korte zijde van de in te passen ontwikkeling. Hierbij zijn minimaal drie soorten bomen of struiken per 10 meter aanwezig en er is duidelijk sprake van een gemengde structuur. De landschappelijke inpassing wordt zo gesitueerd dat deze de ontwikkeling zoveel mogelijk visueel afschermt. Het heeft hierbij de voorkeur om met de inpassing de contouren van het bouwvlak te begrenzen. De landschappelijke inpassing dient aansluitend aan of op het bouwvlak te worden uitgevoerd. Bij aanplant van de landschappelijke inpassing mag een eventuele uitbreidingsrichting vrijgehouden worden.

4 Indien op het perceel al groenstructuren bestaan die aan de bovenstaande criteria voldoen mogen deze worden meegeteld in de totale inpassing. Deze zullen tevens worden bestemd als natuur teneinde het behoud hiervan te garanderen. Indien het niet (volledig) mogelijk is om op de locatie een landschappelijke inpassing op te nemen is een storting in het groenfonds verplicht voor de oppervlakte waarvoor men in gebreke blijft. Hierbij wordt uitgegaan van een basisbedrag en een functietoeslag op basis van het type gebied waarin men zich bevindt. De af te dragen toeslag wordt berekend door het basisbedrag met de functietoeslag te vermenigvuldigen. De betreffende bedragen zijn opgenomen in de Landschapsinvesteringsregeling Breda, welke als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen. Daarnaast zullen bij nieuwe ontwikkelingen, zoals het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning of omzetten van agrarisch bedrijf naar niet aan het buitengebied gebonden functies voorwaarden worden opgenomen over sloop van overtollige bijgebouwen en de verwijdering van verhardingen. Locatie Strijbeekseweg 21B Onder paragraaf van dit plan is reeds uiteengezet dat recentelijk aan de noordzijde van het plangebied een strook grond ter grote van 4500 m² is verworven om onder meer de landschappelijke kwaliteit ter plaatse verder te versterken. Daartoe is een boomgaard met diverse soorten fruitbomen aangelegd, omzoomd met een beukenhaag. Voorts is een kleine schapenwei aangelegd en een grote paardenwei. Op de paardenwei is een volwassen plataan geplant als solitair. Ter afscheiding met de buurman en om het zicht op de A58 weg te nemen is een singel geplant. Hierin zijn de volgende soorten opgenomen: zwarte els, hazelaar, hulst, meidoorn, jasmijn, sleedoorn, vuilboom, wilg en Gelderse roos. Op deze manier ontstaat een mooi stuk natuur, waar voorheen een opslagveld was van de materialen van het naastliggende bedrijf. De investering in het landschap in de vorm van een nieuwe groenstrook ten noorden van het perceel ter compensatie van de nieuwe stal en de paardenbak is getoetst aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda middels onderstaande berekening: In de oude situatie was 1445 m² bestemd als 'wonen', middels onderhavig plan wordt deze bestemming uitgebreidt naar 3776 m². Voor de vaststelling van het oppervlakte wat aan landschapsinvestering vereist is voor onderhavig plan dienen de 2 langste en 1 korte zijde van de uitbreiding opgeteld te worden, dit is conform hetgeen bepaald in de Landschapsinvesteringsregeling Breda. Voor onderhavig plan komt dit op het volgende neer: 55 m (langste zijde) + 55 m (langste zijde) + 30 m kortste zijde)= 140 m. Deze 140 m dient vermenigvuldigd te worden met 3 m vanwege de breedte, hetgeen neerkomt op een vereiste van 420 m² aan landschapsinvestering. In de oude situatie was 1017 m² bestemd als 'natuur', middels onderhavig plan wordt deze bestemming uitgebreidt naar 2323 m². Hetgeen een verruiming is van 1306 m², deze verruiming voldoet dus ruimschoots aan de vereiste 420 m² en daarmee aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

5