AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie

1 Raad vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 7 september 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 30 juni 2010 in zaak nr. 09/41782 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.

2 /1/V3 2 7 september Procesverloop Bij besluit van 21 april 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1/V3 3 7 september Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat. w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van de Kolk ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 7 september Verzonden: 7 september 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

4 uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Nevenzittingsplaats Zutphcn i Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.:AWB 09/41782 Uitspraak in het geding tussen: geboren op '. van Turkse nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, en de Minister van Justitie (voorheen: de Staatssecretaris van Justitie) verweerder, gemachtigde: mr. W. Steenstra, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop (. Aan eiser is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner verleend met ingang van 15 april 2004, laatstelijk verlengd tot 23 juli Bij besluit van 21 april 2009 is de verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij partner met terugwerkende kracht ingetrokken per 17 april Bij-brief -van 15-mci-30Q9 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt en verkoel il orrr'vergoeding* van de proceskosten. Op 13 oktober 2009 is de gemachtigde van eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Bij brief van 12 november 2009 heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft de üp de zuuk betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juni 2010, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.

5 * Reg.nr.: AWB 09/ Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronderde vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Ingevolge artikel 3.17, aanhef en onder a, van het Vreemde]ingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming verleend indien de vreemdelingen de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Op grond van paragraaf B 1/5.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) wordt de verblijfsvergunning ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, tenzij bij het Vb 2000 of in de toepasselijke materiehoofdstukken van de Vc 2000 anders is bepaald. In verband met artikel 3.17, aanhef en onder a, van het Vb 2000 is in paragraaf B 2/4.9 van de Vc 2000 bepaald dat de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven feitelijk moeten samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) te staan ingeschreven. 2.2 Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner _ ingetrokken, omdat vanaf 17 april 2006 geen sprake meer was van een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in hoofdstuk B 2/4.2 van de Vc Tussen hen is volgens verweerder ook geen sprake meer van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van.de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Van gezinsleven als bedoeld in dat artikel is wel sprake tussen eiser en zijn dochter. Volgens verweerder is inmenging in dit recht echter gerechtvaardigd, waarbij verweerder onder meer heeft laten wegen dat eiser geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gezin draagt. 2.3 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de brief van 19 maait 2009, waarin staal dat zijn relatie eind 2007 is beëindigd, niet van zijn hand is. Volgens eiser was hij tot maart 2009 woonachtig bij zijn inmiddels ex-partner, hoewel zijn ex-partner voor uitschrijving uit de GBA heeft gezorgd. Door niet te onderzoeken van wiens hand de brief van 19 maart 2009 en de verhuisaangifte van 28 mei 2008 zijn, is het besluit van verweerder, volgens eiser, onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen.,. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij ieder weckend omgang hcefl mei zijn doclilci', \ volgens een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Eiser is van mening dat het 1 bestreden besluit strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. / 2.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uil de verhuisaangifte van 29 mei 2008 en de brief van 19 maart 2009 kunnen afleiden dat eiser en zijn ex-partner met ingang van 28 mei 2008 in het GBA op verschillende adressen stonden ingeschreven.

6 Reg.nr.:AWB 09/ Daarnaast heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser en zijn ex-partner ook feitelijk op verschillende adressen woonden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de bovengenoemde briefen verhuisaangifte niet van zijn hand zijn maar door zijn cx-partner zijn geschreven dan wel op initiatief van zijn ex-partner zijn geschreven. Het handschrift op beide stukken komt niet overeen met het handschrift van de door de cx-partner van eiser geschreven brief van 3 februari Bovendien is het verzoek om informatie van verweerder van 20 februari 2009, waarop bij brief van 19 maart 2009 is gereageerd, gezonden naar het adres waar eiser destijds verbleef. Dit adres is niet hetzelfde adres als het adres van eisers ex-partner. Eisers cx-partner beschikte ook niet over een sleutel van eisers woning. Eiser heeft voorts geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de briefende verhuisaangifte niet van zijn hand kunnen zijn. Hij heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de brief van 19 maart 2009 en het verhuisbericht -waarvan het handschrift overeenkomt met het handschrift van de brief van 19 maart niet van zijn hand zijn. Eisers standpunt dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en het geschrevene derhalve niet van hem afkomstig kan zijn, doet hieraan niet af, nu het zeer wel mogelijk is vooreen dergelijk schrijven hulp in te schakelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 17 april 2006 heeft kunnen intrekken. Uit debrief van de ex-partner van eiser van 17 oktober 2008 heeft verweerder kunnen afleiden dat eiser vanaf 17 april 2006 niet meer samenwoonde met zijn ex-partner. Door eiser zijn ook geen schriftelijke bewijsstukken of getuigenverklaringen overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Dat eiser regelmatig op dit adres aanwezig was, zoals is gesteld, doet hieraan niet af, nu dit nog niet betekent dat hij er zijn vaste verblijfplaats had of een duurzame en exclusieve relatie had met zijn ex-partner. 2.5 Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 17 april 2006 in te trekken. 2.6 Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRJvI en gesteld dat hij in aanmerking komt vooreen verblijfsvergunning onderde beperking 'verblijf bij zijn dochter'. Niet in geschil is dat tussen eiser en zijn dochter gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het niet langer toestaan van verblijf aan eiser betekent dan ook een inmenging in dat gezinsleven. De rechtbank dient te beoordelen of deze inmenging gerechtvaardigd is. Verweerders beleid in deze is neergelegd in paragraaf B2/IQ.2 1 l v«n At* Vr 7finn Tn rln-ra paragraaf is vermeld dat bij de afweging van de belangen of inmenging is. gerechtvaardigd diverse aspecten dienen te worden betrokken, waaronderde bijdrage die een vreemdeling levert in de kosten voor, en de opvoeding van de kinderen, de gezagsverhouding, de frequentie en regelmaat van het contact en de,pogingcn van een vreemdeling om aan het gezinsleven invulling te geven. Eiser heeft geen rechtbankvonnis of andere stukken overgelegd waaruil blijkt dat eiser een. omgangsregeling heeft met zijn dochter. Dit kiemt te meer nu eisers ex-partner heeft verklaard dat eiser zijn kind bijna nooit ziet. Daardoor heeft eiser de door hem gestelde omgang(.srcgcling) met zijn kind niet aangetoond. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat hij bijdraagt in de kosten voorde opvoeding van zijn dochter. Ook ovcrigcn.s is niet gebleken

7 Rçg.nr.:AWB 09/41782 van pogingen, van eiser om aan het gezinsleven met zijn dochter invulling te gaan geven. Verweerder heeft deze omstandigheden kunnen meewegen in zijn belangenafweging en hieruit kunnen concluderen dat de afweging in hel nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank concludeert dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inmenging in eisers gezinsleven is gerechtvaardigd. 2.7 De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het voorgaande, aan artikel 3.52 van het Vb 2000 geen aanspraak kan ontlenen aan verlening van de door hem gevraagde verblijfsvergunning. 2.8 Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.T. Rademaker. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juni Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: "U fl-j UN 2010 xifyt+t*. >t Artete

8 RAAD VAN STATE INGEKOMEN sidiusadvocaten ZAAKNR. AAN: 2 8 JUL 2010 TH- BEHANDELD: DD: -J7T7 m: $/(l Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus BC 'S-GRAVENHAGE Per fax: alsmede per post Laan van Meerdervoort 53E 2517 AE 's-gravenhage Tel: Fax: info@sidiusadvocaten.nl Advocaten mr. F. Yildiz mw. mr. G. Yildiz-Kaya Kenmerk: Uw kenmerk: Betreft: Beroepschrift / IND Datum: 26 juli 2010 HOGER BEROEPSCHRIFT Ten behoeve van de vreemdeling: Achternaam Voornamen Geboortedatum Nationaliteit Geslacht Woon- of verblijfplaats Turkse man domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde Overige gegevens: IND nummer : IND district : Procesvertegenwoordiging Datum uitspraak : 30juni 2010 Omschrijving uitspraak : ongegrond beroep verlening verblijfsvergunning Naam gemachtigde Plaats van vestiging Correspondentieadres Telefoonnummer Faxnummer Volmacht : mr. F. Yildiz : 's-gravenhage Laan van Meerdervoort 53E, 2517 AE 's-gravenhage ; ' : verklaart bepaaldelijk door appellant te zijn gevolmachtigd om het hoger beroepschrift in te dienen Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Derdenrekening Ln.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten.

9 sidiusadvocaten Tegen genoemde uitspraak, welke hierbij is gevoegd (productie W wordt hoger beroep ingesteld en de volgende gerieven aangevoerd: INLEIDING In de hieronder geformuleerde grieven en toelichting worden de volgende vragen behandeld die mogelijk relevant zijn voor een beoordeling ex. art van het Vb Heeft appellant invulling gegeven aan het gezinsleven tussen hem en zijn dochter ex. art. 8 EVRM? 2. Is inmenging gerechtvaardigd in het gezinsleven ex. art. 8 EVRM tussen appellant en zijn dochter? GRIEF I Ten onrechte stelt de Rechtbank in het dictum van de uitspraak: '3. Beslissing De Rechtbank: Verklaart het beroep ongegrond. ' G rief II Ten onrechte stelt de Rechtbank onder punt 2.6 van haar uitspraak, laatste alinea: 'De rechtbank concludeert dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inmenging in eisers gezinsleven is gerechtvaardigd. ' Grief III Ten onrechte stelt de Rechtbank onder punt 2.7 van haar uitspraak: 'De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het voorgaande, aan artikel 3.52 van het Vb 2000 geen aanspraak kan ontlenen aan verlening van de door hem gevraagde verblijfsvergunning. ' Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Derdenrekening t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten. 2

10 sidiusadvocaton Toelichting bij Grief I, Griet'II en Grief III Tussen appellant en zijn dochter bestaat gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM. Het niet langer toestaan van verblijf aan appellant betekent een inmenging in dit gezinsleven. Deze inmenging is volgens appellant niet gerechtvaardigd en komt hij derhalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij zijn dochter'. Appellant heeft een ruime omgangsregeling met zijn dochter. Appellant ziet zijn dochter minimaal eens in de twee weken waarbij zijn dochter ook bij hem blijft overnachten. Als productie 2 legt appellant een vonnis over van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 18 mei Uit de romp van het vonnis blijkt dat partijen ter zitting 4 mei 2009 een omgangsregeling tussen appellant en de dochter zijn overeengekomen, inhoudende dat de dochter van appellant om de twee weken een weekend bij hem zou verblijven. Appellant stelt dat hij zich altijd strikt aan voornoemde omgangsregeling heeft gehouden. In de praktijk is de omgangsregeling uitgebreider. Zo verblijft de dochter van appellant ook de helft van alle vakanties bij appellant. Thans verblijft de dochter van appellant al meer dan twee weken bij appellant met toestemming van de moeder van de dochter. Als productie 3 legt appellant een afschrift over van de brief van de moeder van zijn dochter. In voornoemde brieft geeft de moeder van het kind aan dat appellant de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling nakomt. Voorts heeft appellant zo veel als mogelijk geprobeerd bij te dragen in de kosten van de opvoeding en verzorging van zijn dochter. Het voornoemde houdt in dat appellant veelvuldig kleding en schoenen heeft gekocht voor zijn dochter. Ook heeft hij geregeld de moeder van zijn dochter financieel bijgestaan. Resumerend: Gezien het bovenstaande stelt appellant dat er sprake is van gezinsleven ex. art. 8 EVRM tussen hem en zijn dochter en dat inmenging in het gezinsleven van appellant niet gerechtvaardigd is. Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Derdenrekening tn.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten. 3

11 sidiusadvocatcn REDENEN WAAROM verzocht wordt: I. het hoger beroep gegrond te verklaren; II. de uitspraak van de Rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 30 juni 2010, in de zaak nummer A WB 09/41782 te vernietigen; III. het door appellant bij de Rechtbank 's-gravenhage in die zaak ingestelde beroep gegrond te verklaren; IV. de staat der Nederlander te veroordelen om aan appellant aan schadevergoeding te betalen; V. verweerder te veroordelen tot in de kosten van deze procedure. Gemachtigde, Door de advocaten wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens tot de hoogte van het in het voorkomend geval uit te keren bedrag conform de voorwaarden van de door hen afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Derdenrekening tn.v. Stichting Beheer Derdengelden Sidius Advocaten.