ons kenmerk ECFD/U Lbr. 15/022

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ons kenmerk ECFD/U Lbr. 15/022"

Transcriptie

1 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) betreft Vervallen stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening uw kenmerk ons kenmerk ECFD/U Lbr. 15/022 bijlage(n) 1 datum 16 april 2015 Samenvatting De Woningwet is onlangs gewijzigd. Dit betekent dat een groot deel van uw bouwverordening uiterlijk 1 juli 2018 van rechtswege komt te vervallen. Dan moet dat deel (waaronder de parkeernormenbepaling) zijn opgenomen in bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Tussen 28 november 2014 en 1 juli 2018 kunnen er hierdoor in uw gemeente twee toetsingskaders van toepassing zijn. In deze Ledenbrief informeren wij u over die wijziging. Bovendien hebben wij de toelichting bij onze modelbouwverordening aangepast. Die treft u bijgaand aan. Wat betekent dit voor uw gemeente? - Er is een overgangstermijn voor bestaande bestemmingsplannen tot 1 juli Na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeernormenbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan. - Wanneer de gemeenteraad op of na 29 november 2014 een nieuw bestemmingsplan vaststelt, treedt de nieuwe regeling direct in werking. De stedenbouwkundige bepalingen uit uw bouwverordening kunnen dus al eerder hun werking verliezen. Dat kan al (ruim) eerder dan 1 juli 2018 het geval zijn. Heeft u op of na 29 november 2014 een bestemmingsplan vastgesteld zonder rekening te houden met de wijziging van de Woningwet, dan is de aanbeveling dit alsnog te doen en het plan zo nodig te repareren. - Dit betekent dat op korte termijn extra aandacht nodig is voor ontwerpbestemmingsplannen die nu in procedure zijn of binnenkort in procedure gaan. Wanneer deze namelijk definitief worden vastgesteld, zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening per direct niet meer van toepassing. Dit betekent dat op korte termijn moet worden bekeken of deze ontwerpbestemmingsplannen nog moeten worden aangepast, vóór ze definitief worden vastgesteld.

2 Aan de leden informatiecentrum tel. (070) betreft Vervallen stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening uw kenmerk ons kenmerk ECFD/U Lbr. 15/022 bijlage(n) 1 datum 16 april 2015 Geacht college en gemeenteraad, De Woningwet is op 29 november 2014 gewijzigd. Toen trad namelijk de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014, 458) in werking. Hierdoor komen de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de belangrijke parkeernormenbepaling ) uit uw bouwverordening uiterlijk 1 juli 2018 van rechtswege te vervallen. Die moeten dan zijn opgenomen in bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Tussen 29 november 2014 en 1 juli 2018 kunnen er hierdoor in uw gemeente twee toetsingskaders van toepassing zijn. Hieronder gaan wij daarop verder in. Vervallen stedenbouwkundige bepalingen Door de Reparatiewet kwamen artikel 8 lid 5, artikel 9 en artikel 10 Woningwet en artikel 8.17 onder B Invoeringswet Wro (IWro) te vervallen. Hiermee is de wettelijke grondslag weggenomen voor de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Daarbij wordt een overgangstermijn gehanteerd die loopt tot 1 juli Dit is opgenomen in het nieuwe artikel 133 Woningwet. Vanaf die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in uw bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen en beheersverordeningen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeernormenbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan (of de beheersverordening). In onze model-bouwverordening zijn de stedenbouwkundige bepalingen geregeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 2. Het nieuwe recht treedt echter al eerder in werking wanneer voor 1 juli 2018 een (nieuw) bestemmingsplan (of beheersverordening) wordt vastgesteld. Stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn niet meer van toepassing wanneer ontwerpbestemmingsplannen die op dit moment in procedure zijn of worden gebracht, (definitief) worden vastgesteld door de gemeenteraad.

3 Het laten vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is overigens steeds de bedoeling van de wetgever geweest. Beoogd was om met de invoering van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) in 2008 de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening, inclusief de regeling betreffende het parkeren, geleidelijk zijn werkingskracht te laten verliezen. Met de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro) werd aanvankelijk de mogelijkheid om stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening geschrapt. Uiteindelijk werd hiervan afgezien omdat te veel vragen bestonden of en over de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld. De betreffende bepaling is nooit inwerking getreden. De Reparatiewet 2014 heeft dit dus alsnog geregeld. Wat betekent dit voor u? - Er is een overgangstermijn voor bestaande bestemmingsplannen tot 1 juli Na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeernormenbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan. - Wanneer de gemeenteraad op of na 29 november 2014 een nieuw bestemmingsplan vaststelt, treedt de nieuwe regeling direct in werking. De stedenbouwkundige bepalingen uit uw bouwverordening kunnen dus al eerder hun werking verliezen. Dat kan al (ruim) eerder dan 1 juli 2018 het geval zijn. Heeft u op of na 29 november 2014 een bestemmingsplan vastgesteld zonder rekening te houden met de wijziging van de Woningwet, dan is de aanbeveling dit alsnog te doen en het plan zo nodig te repareren. - Dit betekent dat op korte termijn extra aandacht nodig is voor ontwerpbestemmingsplannen die nu in procedure zijn of binnenkort in procedure gaan. Wanneer deze namelijk definitief worden vastgesteld, zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening per direct niet meer van toepassing. Dit betekent dat op korte termijn moet worden bekeken of deze ontwerpbestemmingsplannen nog moeten worden aangepast, vóór ze definitief worden vastgesteld. Het voorgaande houdt in dat op korte termijn in nieuw vast te stellen bestemmingsplannen regelingen moeten worden opgenomen over de onderwerpen die tot voor kort werden overgelaten aan de bouwverordening. De belangrijkste hiervan is de parkeernormenbepaling. Informatie Wij hebben u op 30 oktober 2014 over deze wijziging geïnformeerd in onze Ledenbrief 14/082. Die brief ging over de wijzigingen in het omgevingsrecht en bevatte uitgebreide informatie over (onder meer) dit onderwerp. Zie ook het bericht van 28 november 2014 over dit onderwerp op onze website. Verder treft u bij deze Ledenbrief de gewijzigde toelichting op onze modelbouwverordening aan. Die toelichting is aangevuld en aangepast met informatie over dit onderwerp. onderwerp Vervallen stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening datum <16 april 2015> 02/03

4 Meer informatie over de manier waarop de stedenbouwkundige bepalingen (en met name de parkeernormenbepaling) kunnen worden ondergebracht in bestemmingsplannen, is te vinden bij Platform31. Zie daar bijvoorbeeld het supplement Op Dezelfde leest : Parkeren en bestemmingsplan van 2011/2. Parkeernormregelingen zijn verder te vinden op Zie bijvoorbeeld hier en hier. Tot slot is het mogelijk informatie uit te wisselen via ons ROMNetwerk. Dit is een door ons opgezet digitaal netwerk waar inmiddels al meer dan gemeenteambtenaren kennis en ervaring uitwisselen op het gebied van ruimte en milieu. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten J. Kriens Voorzitter directieraad Deze ledenbrief staat ook op onder brieven. onderwerp Vervallen stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening datum <16 april 2015> 03/03

5 Bijlage 1 bij de ledenbrief april 2015, ECFD/U / Toelichting op de Model-bouwverordening (incl. 14 e serie wijzigingen op de MBV 1992) Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Bouwtoezicht De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met IV van de Woningwet. Op grond van artikel 5.10, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzen burgemeester en wethouders ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met III van de Woningwet. Artikel 5.10 Wabo heeft betrekking op alle vormen van toezicht (op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau). Alle bestuurslagen kunnen in beginsel bevoegd gezag zijn onder de Wabo. Dit werkt ook door in de toezichtbevoegdheden. Ook ambtenaren op provinciaal of op rijksniveau kunnen onder omstandigheden als bouwtoezicht worden aangemerkt. De Wabo is, zoals de Woningwet dit al vele jaren is, een lex specialis ten opzichte van de Awb. De Wabo-toezichthouders moeten ambtenaren zijn, zoals dit ook het geval is met de Woningwet. De ingehuurde toezichthouders die geen ambtenaar zijn, zijn onrechtmatig aangewezen. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de gemeente onrechtmatig, wat consequenties heeft voor hun bevoegdheden, het bewijsrecht e.d. Artikel 1.2, lid 1, onder g van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) maakt het echter mogelijk om toezichthouders die aangesteld moeten zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende taken te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Op basis daarvan kunnen gemeenten dus toezichthouders inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar. De toezichthouder kan een aanstelling als buitengewoon opsporingsambtenaar krijgen, als deze voldoet aan de daartoe gestelde eisen. Bouwwerk en gebouw De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de MBV en de jurisprudentie. De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet. Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente Algemeen Sinds 1 juli 2008 geldt de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In afwijking van de daarvoor geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moet op grond van de nieuwe wet ook een bestemmingsplan worden vastgesteld voor de bebouwde kom. 1

6 Ook bestaat de mogelijkheid een beheersverordening vast te stellen, indien voor het betreffende gebied geen grote veranderingen worden verwacht. Een beheersverordening vervangt een bestemmingsplan. Op grond van overgangsrecht dient uiterlijk op 1 juli 2013 een bestemmingsplan nieuwe stijl of beheersverordening te gelden voor alle gebieden van de gemeente. De bouwverordening voorziet in hoofdstuk 2 in de stedenbouwkundige bepalingen voor gebieden waar geen bestemmingsplan geldt. Het vaststellen van een bestemmingsplan voor de bebouwde kom kan gevolgen hebben voor dit artikel en de daarop gebaseerde kaartbijlagen. Wanneer voor de bebouwde kom een bestemmingsplan wordt vastgesteld, dient te worden bezien of en in hoeverre artikel 1.3 van de bouwverordening daarop moet worden afgestemd of wellicht overbodig is geworden. Het is toegestaan op grond van artikel 1.3 voor verschillende gebieden binnen de gemeente een ander alternatief uit de MBV vast te stellen met voor elk gebied een eigen kaartbijlage. Zie hiervoor ook paragraaf 2.5 van deze toelichting. Alternatief 1 Dit alternatief is bedoeld voor gemeenten waarin geen - al dan niet binnenstedelijke - zone is vastgesteld die geschikt is voor hoogbouw, en waarin ook geen gebied is vrijgesteld van welstandstoezicht. Alternatief 2 Dit alternatief is bedoeld voor gemeenten waarin een - al dan niet binnenstedelijke - zone is vastgesteld die geschikt is voor hoogbouw, en waarin geen gebied is vrijgesteld van welstandstoezicht. Alternatief 3 Dit alternatief is bedoeld voor gemeenten waarin geen - al dan niet binnenstedelijke - zone is vastgesteld die geschikt is voor hoogbouw, maar wel een gebied dat - geheel of voor bepaalde categorieën bouwwerken - is vrijgesteld van welstandstoezicht, bijvoorbeeld een havengebied of een terrein voor zware industrie. Indien de raad op grond van artikel 12 van de Woningwet het voornemen heeft een gebied van de gemeente of een categorie bouwwerken uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de raad het daartoe strekkende besluit niet dan nadat op het voornemen inspraak is verleend en het advies van de welstandscommissie is ingewonnen. De inspraak als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 Gemeentewet vastgestelde verordening. Alternatief 4 Dit alternatief is bedoeld voor gemeenten waarin een - al dan niet binnenstedelijke - zone is vastgesteld die geschikt is voor hoogbouw, en ook een gebied dat - geheel of voor bepaalde categorieën bouwwerken - is vrijgesteld van welstandstoezicht, bijvoorbeeld een havengebied of een terrein voor zware industrie (zie ook de toelichting bij alternatief 3). Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen Algemeen Regeling omgevingsrecht. De indieningvereisten staan vermeld in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De Mor vervangt op dit punt het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning. De indiening van de in art. 7.2 Mor en andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens kan het bevoegd gezag verlangen op grond van art. 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto art. 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor). 2

7 Wet BIBOB De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216) en nadien gewijzigd, laatstelijk in Deze wet houdt in dat na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of over de aanvrager een integriteitadvies wordt gevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit bureau ressorteert onder het ministerie van Justitie en is bevoegd om onderzoek te doen naar de antecedenten van de aanvrager - zowel natuurlijke als rechtspersonen - en naar de herkomst van de gelden waarmee het bouwproject wordt gefinancierd. Een negatief advies kan voor het bevoegd gezag aanleiding zijn de omgevingsvergunning te weigeren. Het vragen van een advies door het bevoegd gezag is facultatief. Indien een advies bij het Bureau BIBOB wordt gevraagd, schort de termijn voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen met maximaal acht weken op (4 weken + verlenging 4 weken); artikelen. 15 en 31 Wet Bibob). Algemene wet bestuursrecht De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het rechtsverkeer tussen burger en overheid. Ook de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is in de Awb opgenomen. De Awb is bij de voorbereiding van besluiten van belang voor de te volgen procedure. Dit geldt onder meer voor de gevallen waarin Afdeling 3.4 over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Wet ruimtelijke ordening Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Beoogd was om met de invoering van de Wro de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening, inclusief de regeling betreffende het parkeren, geleidelijk zijn werkingskracht te laten verliezen. Met de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) werd aanvankelijk de mogelijkheid om stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening geschrapt. Hiervan werd in eerste instantie afgezien omdat destijds te veel vragen bestonden of en over de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld. Dit betrof met name het parkeernormenartikel (2.5.30). De betreffende bepaling uit de Invoeringswet is nooit inwerking getreden. Het geleidelijk laten verliezen van de werkingskracht van de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening is echter op 29 november 2014 door de Reparatiewet BZK 2014 geregeld door een aantal wijzigingen in de Woningwet. Zie hiervoor de toelichting bij paragraaf 2.5. Op 1 november 2014 is het Besluit tot wijziging diverse algemene maatregelen van bestuur in verband met permanent maken Crisis- en herstelwet (Wijzigingsbesluit) in werking getreden (Stb. 2014, 333). Hierdoor werd het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarin werd (de reeds bestaande mogelijkheid) expliciet vastgelegd om interpreterende beleidsregels vast te stellen voor de uitoefening van een bevoegdheid in een bestemmingsplan. Deze mogelijkheid kan worden gebruikt bij het regelen van het parkeren in het bestemmingsplan. Artikel Bro maakt duidelijk dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van later vast te stellen beleidsregels. Deze bepaling is toegevoegd om buiten twijfel te stellen dat net als in een gewone verordening ook in een bestemmingsplan regels kunnen worden gesteld die een 3

8 zekere interpretatieruimte laten die later aan de hand van beleidsregels kan worden ingevuld. Hierbij is echter wel de nodige voorzichtigheid geboden, gelet op de vereiste rechtszekerheid in de bestemmingsplanjurisprudentie: de bestemmingsplanregels moeten voldoende concreet zijn. Met de wijziging van het Bro wordt tegemoet gekomen aan de wens uit de praktijk om de in een bestemmingsplan op te nemen parkeernorm via beleidsregels verder uit te werken en om te kunnen (blijven) werken met een parkeerfonds, net zoals dat nu gebeurt via de regeling in de bouwverordening. Bij het opnemen van een parkeernormenregeling in een bestemmingsplan kan gewerkt worden met de mogelijkheid om af te wijken van een parkeereis door het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning. Dan wordt aan een voorwaardelijke verplichting een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid verbonden waaraan voorwaarden worden verbonden. Bijvoorbeeld dat van een gestelde parkeereis op eigen terrein kan worden afgeweken indien de parkeerbehoefte elders kan worden opgevangen. Veel gemeenten werken al met een parkeerfonds. Die praktijk kan op deze wijze, ook bij een parkeernormenregeling die is opgenomen in een bestemmingsplan, worden gecontinueerd. In het Wijzigingsbesluit is niet expliciet voorzien in de mogelijkheid zogenoemde voorwaardelijke verplichtingen in een bestemmingsplan op te kunnen nemen omdat het werken met voorwaardelijke verplichtingen in een bestemmingsplan inmiddels gemeengoed is geworden. De mogelijkheid om hiermee te werken is inmiddels in een ruime hoeveelheid jurisprudentie bevestigd. Nu duidelijk is dat een regeling over het parkeren ook in het bestemmingsplan kan worden opgenomen, en de grondslag in de Woningwet voor de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening door de Reparatiewet BZK 2014 definitief is weggenomen (zie de toelichting bij paragraaf 2.5), zullen de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening, net als andere delen van de bouwverordening, geleidelijk via overgangsrecht uitsterven. Daarmee zal de bouwverordening als instrument op termijn verdwijnen. Het is dan ook raadzaam voor gemeenten om ervoor te zorgen dat de stedenbouwkundige regelingen en dan met name de parkeernormenregeling uit uw bouwverordening voor 1 juli 2018 worden ondergebracht in de bestemmingsplannen binnen de gemeente. Informatie over de manier waarop dat kan kunt u vinden via Platform31 ( ) of Rho ( Zie bijvoorbeeld het supplement Op Dezelfde leest : Parkeren en bestemmingsplan van 2011/2. Voor nieuwe bestemmingsplannen hebben gemeenten echter geen tijd tot 1 juli 2018 om dit te regelen. Hier moet nu meteen al een keuze in het bestemmingsplan gemaakt worden ten aanzien van de regeling van de nu vervallen onderwerpen in de bouwverordening. Voor op korte termijn vast te stellen bestemmingsplannen ontbreekt vaak de voorbereidingstijd daarvoor. Dit is met name het geval bij de regeling van het parkeren. Vandaar dat een modelbepaling is ontworpen, die vergelijkbaar is met de huidige parkeernormenbepaling in de bouwverordening en die in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Deze is te vinden op de website van Rho adviseurs: Parkeernormregelingen zijn verder te vinden op Zie bijvoorbeeld hier en hier. 4

9 WOB en de openbaarheid van gegevens aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ligt op grond van art. 3.8 Wabo voor een ieder ter inzage. Bij het indienen van een verzoek om een omgevingsvergunning voor het bouwen kan de aanvrager gemotiveerd verzoeken bepaalde gegevens niet openbaar ter inzage te leggen. De gegevens die op grond van de Wabo ter inzage liggen zijn de zakelijke gegevens die nodig zijn bij de beoordeling van het ingediende bouwplan. De gegevens die de gemeente inwint op grond van de Wet BIBOB liggen niet ter inzage. Deze gegevens hebben een persoonlijk karakter. Zij betreffen de antecedenten van de aanvrager, van degene die bouwt en van degene die in het te bouwen bouwwerk bepaalde activiteiten onderneemt. Deze gegevens zijn gevoelig voor misbruik en liggen niet ter inzage. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De bouwvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning en wordt in de MBV aangeduid als omgevingsvergunning voor het bouwen (art. 2.1 Wabo). De Wabo heeft gevolgen voor de vergunningen en ontheffingen van de bouwverordening. De MBV is met de 13e serie van wijzigingen Wabo-proof gemaakt. Paragraaf 2.1 Gegevens en bescheiden Artikel Bodemonderzoek Inleiding De artikelen over het bodemonderzoek in de MBV hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht. De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel Beide toelichtingen moeten in combinatie met elkaar worden gelezen. Lid 1 Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld. Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed. 5

10 Lid 3 In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen. De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor. Lid 4 Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen. Lid 5 De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd. Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend. Paragraaf 2.4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem Artikel Verbod tot bouwen op verontreinigde grond Algemeen In het tweede lid van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan. De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt: Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht. Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn. Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. 6

11 Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht. De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat. Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo. Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat. Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK , , nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw. Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van landen tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, , 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning. Bouwwerken die de grond niet raken Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist. 7

12 Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd. Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn. Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit. Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet. Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel van MBV. Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen. Artikel Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen. In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan: - de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht; - de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag; 8

13 - de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden. Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden. Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan. Paragraaf 2.5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen Algemeen Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden (Stb. 2014, 458). De Reparatiewet nam onder meer de wettelijke grondslag weg voor de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (artikel 8 lid 5, 9 en 10 Woningwet en artikel 8.17 onder B IWro zijn komen te vervallen). De Reparatiewet BZK 2014 regelde verder dat gemeenten de stedenbouwkundige bepalingen uit hun bouwverordening voor 1 juli 2018 moeten hebben opgenomen in bestemmingsplannen of beheersverordeningen (artikel 133 Woningwet werd toegevoegd). Dit betekent dat de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening geleidelijk via overgangsrecht zullen uitsterven. Daarmee zal de bouwverordening als instrument op termijn verdwijnen. Overgangsregeling Er geldt een overgangstermijn die loopt tot 1 juli Dat is geregeld in artikel 133 Woningwet. Vanaf die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening van rechtswege hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen en beheersverordeningen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeernormenbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan (of de beheersverordening). Het nieuwe recht treedt echter al eerder in werking wanneer voor 1 juli 2018 een (nieuw) bestemmingsplan (of beheersverordening) wordt vastgesteld. Stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn namelijk (ook van rechtswege) niet meer van toepassing wanneer ontwerpbestemmingsplannen na 29 november 2014 (definitief) worden vastgesteld door de gemeenteraad. Artikel 133 Woningwet regelt ook dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, ingediend voor 29 november 2014, alsmede op enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een besluit over een dergelijke aanvraag, de artikelen 1, eerste lid, onderdeel g, 7b, eerste lid, 8, vijfde en zevende lid, 9, 10 en 12, derde lid, zoals deze luidden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend, van toepassing blijven. Overigens Het laten vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is steeds de bedoeling van de wetgever geweest. Beoogd was om met de invoering van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) in 2008 de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening, inclusief de regeling betreffende het parkeren, geleidelijk zijn werkingskracht te laten verliezen. Met de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro) 9

14 werd aanvankelijk de mogelijkheid om stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening geschrapt. Uiteindelijk werd hiervan afgezien omdat te veel vragen bestonden of en over de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld. De betreffende bepaling is nooit inwerking getreden. De Reparatiewet 2014 regelde dit dus alsnog op een iets andere manier. Wat betekent dit voor de gemeente? Er is een overgangstermijn voor bestaande bestemmingsplannen tot 1 juli Na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening van rechtswege hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeernormenbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan. Dit kan bijvoorbeeld door een paraplu bestemmingsplan. Wanneer de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan vaststelt, treedt de nieuwe regeling in werking. Op dat moment zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening niet meer van toepassing. Dat kan dus al (ruim) eerder dan 1 juli 2018 het geval zijn. Tussen 29 november 2014 en 1 juli 2018 kunnen er dus twee regimes naast elkaar bestaan: de regeling in de bouwverordening en (steeds meer) bestemmingsplanregelingen. Het is zaak daar bij de beoordeling van aanvragen omgevingsvergunningen goed rekening mee te houden. Dit blijkt immers niet uit de tekst van deze regelingen zelf. Het verdient verder aanbeveling hierover in de communicatie helderheid te geven. Relatie stedenbouwkundige bepalingen en het bestemmingsplan Artikel 9 Woningwet is op 29 november 2014 komen te vervallen. De overgangsregeling uit artikel 133 Woningwet regelt dat deze bepaling tot 1 juli 2018 onder bepaalde condities van toepassing kan blijven. Daarom wordt daar hier kort op ingegaan. Artikel 9 van de Woningwet luidde tot 29 november 2014 als volgt: Artikel 9 1. Voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan blijven eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing. 2. De voorschriften van de bouwverordening blijven van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt. Deze paragraaf van de MBV geldt tot 1 juli 2018 en alleen dan als er na 29 november 2014 geen bestemmingsplan is vastgesteld en indien er geen bestemmingsplan voorhanden is, of indien het desbetreffende bestemmingsplan niet-vergelijkbare voorschriften van stedenbouwkundige aard bevat. Gedacht kan worden aan een slechts ten dele goedgekeurd bestemmingsplan, een globaal eindplan, een heel oud bestemmingsplan of een bestemmingsplan met een aantal gebreken. Soms is het moeilijk te bepalen of het desbetreffende bestemmingsplan exclusief wil zijn ten opzichte van de MBV. De Woningwet geeft wel enige duidelijkheid in art. 9, lid 2 (slot): '..., tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.' Het primaat ligt bij het bestemmingsplan. De Woningwet gaat er echter eenvoudigweg van uit dat bestemmingsplannen voor wat dit onderwerp betreft volstrekt duidelijk zijn. Dit is echter niet altijd het geval. Indien er sprake is van onduidelijkheid zal een en ander van geval tot geval bekeken moeten worden. Is een van deze 10

15 gevallen aan de orde, dan vullen de stedenbouwkundige bepalingen (inclusief het afwijken hiervan) uit de bouwverordening het bestemmingsplan aan. Zie in dit kader ook de uitspraak ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4647 (Zandvoort). Hierin wordt bepaald dat de bouwverordening slechts een aanvullende werking heeft indien het bestemmingsplan geen voorschriften bevat die hetzelfde onderwerp regelen. Het is niet zo dat de voorschriften van de bouwverordening alleen buiten toepassing blijven indien het bestemmingsplan dat uitdrukkelijk bepaalt. Alvorens in een concreet geval tot aanvullende werking van de bouwverordening wordt geconcludeerd, dient een drieledige toets te worden uitgevoerd: a. bevat het bestemmingsplan voorschriften over een onderwerp dat ook in de bouwverordening wordt gereguleerd? Luidt het antwoord ontkennend, dan dient vervolgens de vraag te worden gesteld, b. of het bestemmingsplan aanvullende werking van de bouwverordening ten aanzien van het desbetreffende, niet in het bestemmingsplan gereguleerde, onderwerp expliciet uitsluit. Luidt ook het antwoord op deze vraag ontkennend, dan dient ten slotte te worden bezien of, c. de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het bestemmingsplan, in die zin dat aanvullende werking van de bouwverordening tot gevolg heeft dat de gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, geheel of nagenoeg geheel teniet worden gedaan. Is dit het geval, dan dient aanvullende werking van de bouwverordening alsnog op grond van artikel 9, eerste lid van de Woningwet te worden afgewezen. Wet ruimtelijke ordening De Wro en het Bro hebben gevolgen voor paragraaf 2.5. van de bouwverordening. In de algemene toelichting bij hoofdstuk 2 onder Wro is hierop ingegaan.. Hieronder wordt apart ingegaan op de verschillende stedenbouwkundige bepalingen. Zoals gezegd, gelden deze bepalingen in steeds minder gevallen. Ze vervallen namelijk van rechtswege wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld of (als dat niet gebeurt) per 1 juli Artikel Anti-cumulatiebepaling Deze bepaling dient om te voorkomen dat, indien in de bouwverordening dan wel in een bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Deze bepaling blijkt vooral in het buitengebied betekenis te hebben. Artikel Ligging van de voorgevelrooilijn Het bepaalde onder b kan desgewenst variëren naar gelang van de zone waarin de weg is gelegen. Ook kan per zone een vaste maat worden genoemd. Indien in gebieden van de gemeente waarvoor geen bestemmingsplan geldt, wegen zouden voorkomen van meer dan 30 meter breed zonder bestaande bebouwing, dan verdient het de voorkeur om het onder b bepaalde als volgt te redigeren: b langs een wegbreedte waarlangs geen bebouwing, als onder a bedoeld, aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: - bij een wegbreedte van ten minste 30 meter de lijn gelegen op een afstand van de halve wegbreedte, gemeten uit de as van de weg; 11

16 - bij een wegbreedte die minder dan 30 meter, maar ten minste 10 meter bedraagt, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; - bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg. Artikel Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn Hoewel het begrip 'rooilijn' algemeen gedefinieerd wordt als 'de lijn die - behoudens toegelaten afwijkingen - bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden', is - om misverstand te voorkomen - een direct verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn opgenomen. Vergunningvrije bouwwerken worden niet getoetst aan het bestemmingsplan, zie art Wro. Artikel Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn Door de verruiming van de categorie vergunningvrije bouwwerken kan in toenemende mate samenloop ontstaan tussen vergunningvrije en vergunningplichtige werken. In onderdeel a komt de keuze tot uitdrukking voor de 'totaal- benadering' zoals die ook uit de wetsgeschiedenis is af te leiden. Dit betekent dat een vergunningvrij bouwwerk niet vergunningvrij is als het onderdeel uitmaakt van een (meeromvattend) vergunningplichtige bouwplan. Deze 'totaal-benadering' houdt echter niet in dat de vergunning dan ook mag worden geweigerd louter op dat onderdeel dat op zichzelf beschouwd vergunningvrij zou zijn. In geval van samenloop gaat het zwaarste regime voor, maar zonder dat daarmee de essentie van vergunningvrij bouwen wordt aangetast (TK, , , nr. 6, p. 18). De redenering is, dat bij een eenmaal gerealiseerd bouwwerk bepaalde onderdelen aan een bouwwerk aangebracht kunnen worden als vrij bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn. Ingeval deze onderdelen deel uitmaken van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen is het niet logisch om het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn hierop van toepassing te laten zijn. De voor dit artikel van belang zijnde beperking, die artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht kent betreft een uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Bij het aanbrengen van de daar bedoelde veranderingen mag er geen sprake zijn van een uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Elke vergroting van een bouwwerk, waardoor een bestaande afwijking van de rooilijnvoorschriften zou toenemen, blijft dus vergunningplichtig. Zie de figuren 1 en 2 in de bijlage die bij deze Toelichting behoort. De bedoelde figuren illustreren dat in het algemeen als veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, kunnen worden beschouwd: - 1. uittreksels die lager aangebracht worden dan 2,20 m boven straatpeil, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 0,20 m overschrijden, bij voorbeeld gevelversieringen, waaronder pilasters en gevellijsten, plinten, enigszins uitstekende schoorsteenwanden en hemelwaterafvoeren; - 2. uitsteeksels die hoger aangebracht worden dan 2,20 m boven straatpeil, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 0,50 m overschrijden, bij voorbeeld gevelversieringen zoals kroonlijsten, dakoverstekken, dakgoten, uithangbordjes en kleine luifels. Indien uitsteeksels aan gebouwen de voorgevelrooilijn verder overschrijden dan hiervoor onder 1 en 2 aangegeven, zal het bevoegd gezag dus in het algemeen overwegen daartegen repressief op te treden. Indien in een bestemmingsplan geen eigen regeling op het gebied van rooilijnen, toelaatbare bouwhoogte e.d. is opgenomen, maar ter zake de artikelen t/m van de bouwverordening van kracht zijn verklaard, dan verdient het aanbeveling om onderdeel a van 12

17 artikel aan te vullen met de tekst van de voorgaande punten 1 en 2 (minus de voorbeelden) onder tussenvoeging van de woorden ', te weten:'. Artikel Vergunningverlening in af wijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn Naast de afwijkingsmogelijkheden bedoeld in artikel kent artikel nog de mogelijkheid van afwijking voor het geval, dat er geen bestemmingsplan of beheerverordening in voorbereiding is en geen van de omstandigheden als genoemd in art. 3.3 Wabo aan de orde is. Lid 1, ad b Deze bepaling maakt het mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn als het gaat om het op eigen voorterrein plaatsen van beeldhouwwerk, vitrines e.d. Artikel Bouwen op de weg Artikel is afgestemd op artikel 2, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De vermelding van artikel 2, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht in artikel is vooral van belang om het misverstand, dat de bouwverordening ook betekenis zou hebben voor zaken, die als vrij bouwen genoemd zijn in artikel 2, Bijlage II, Besluit omgevingsrecht uit te sluiten. Zie voor het bouwen over de weg overigens artikel Artikel Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken Lid 4, onder a Bij deze afwijking van het bouwverbod kan worden gedacht aan bijvoorbeeld complexen van bij elkaar behorende gebouwen, zoals kazernes, ziekenhuizen en gevangenissen vallen. Lid 4, onder f Hieronder vallen bij voorbeeld aangebouwde garages, terugliggende zolderverdiepingen e.d. Lid 4, onder g Deze afwijking van het bouwverbod is in het algemeen van toepassing voor gebouwen, die een ruim voorterrein vragen. Artikel Ligging van de achtergevelrooilijn Zie de figuren 3 t/m 12, in de bij deze Toelichting behorende bijlage. Lid 1, onder a Deze bepaling kan voor langgerekte, taps toelopende bouwblokken tot achtergevelrooilijnen in het smalle deel van het bouwblok leiden die elkaar dicht naderen. Dit behoeft echter geen bezwaar te vormen, omdat artikel de bouwhoogte dan evenredig beperkt. Artikel Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn Hoewel het begrip 'rooilijn' algemeen wordt gedefinieerd als 'de lijn die - behoudens toegelaten afwijkingen - bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden', is - om 13

18 misverstand te voorkomen - een direct verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn opgenomen. Het geheel achter de achtergevelrooilijn bouwen moet overigens opgevat worden als een - verboden - overschrijding van de achtergevelrooilijn. Indien gebouwd wordt aan of bij een beschermd monument of in een van rijkswege beschermd stads- of dorpsgezicht, zijn normaliter vergunningvrije bouwwerken bij wijze van uitzondering vergunningplichtig op grond van artikel 5, Bijlage II van het Bor. Zie tevens artikel , lid l. Artikel Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn Artikel is afgestemd op bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De redenering is dat bij een eenmaal gerealiseerd bouwwerk bepaalde onderdelen aan een bouwwerk vergunningvrij aangebracht kunnen worden artikel 2, Bijlage II van het Bor met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Ingeval deze onderdelen deel uitmaken van de aanvraag om vergunning, is het niet logisch om het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn hierop van toepassing te laten zijn. Zie tevens de twee laatste zinnen van de toelichting op artikel Artikel Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn Naast de afwijkingsmogelijkheden in het onderhavige artikel kent artikel nog de mogelijkheid tot afwijking in zeer speciale gevallen. Artikel is afgestemd op artikel 2, Bijlage II van het Bor. De vermelding hiervan is vooral van belang om het misverstand dat de bouwverordening ook betekenis zou hebben voor zaken die vergunningvrij zijn, uit te sluiten. Wanneer ingevolge de bepalingen van dit artikel wordt afgeweken van het verbod de achtergevelrooilijn te overschrijden, dient artikel in acht te worden genomen, mede in het belang van omwonenden. Voorts ware er aandacht aan te besteden, of een bouwwerk voor de brandweer bereikbaar moet blijven. Ad a en g Voor deze bedrijven kan tot op zekere hoogte tegemoet worden gekomen aan op bedrijfstechnische gronden gebaseerde verlangens. Met de onder g bedoelde bouwstrook (of bouwblok), geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend, wordt niet beoogd een bouwstrook (of bouwblok) met winkelbebouwing. Artikel Erf bij woningen en woongebouwen Het erf, bedoeld in dit voorschrift, mag niet worden verward met de 'buitenruimte' in de zin van het Bouwbesluit. Naleving van het onderhavige voorschrift houdt tevens in het ruimschoots voldoen aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, want in laatstgenoemde burenrechtbepaling wordt een maat van 2 meter voorgeschreven als minimumafstand tussen de erfgrens en muren waarin vrijelijk ramen mogen worden aangebracht. Het vrijelijk ramen in de achtergevel kunnen aanbrengen is tevens het motief voor het bepaalde in het eerste lid, onder b. Het (gedeeltelijk) samenvallen van de achtergevel met de erfgrens vormt hiervoor immers een beletsel. Lid 3 b, onder 1 14

19 Deze afwijkingsmogelijkheid is onder meer bedoeld voor patiowoningen. Lid 3 b, onder 2 Indien één van de in dit lid genoemde situaties zich voordoet en er dus open ruimte achter een gebouw is, zij het dat deze niet bij het gebouw behoort en het gebouw overigens over voldoende 'uitloop' beschikt, zou kunnen worden afgeweken van de voorgeschreven erfgrootte. Lid 3 b, onder 3 Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een verbetering van de bestaande toestand zal een verkleining van het erf tot geringere oppervlakte dan volgens dit artikel is vereist slechts aanvaardbaar zijn ten behoeve van het opheffen van onbevredigende situaties in het gebouw waarvoor binnen het gebouw geen oplossing kan worden gevonden. In die gevallen zal een verbetering van het gebouw tegen een verslechtering van het erf moeten worden afgewogen. Hiertoe zal in het bijzonder aandacht moeten worden geschonken aan de functie van het erf als onderdeel van de vluchtweg bij brand en aan de bereikbaarheid van het pand door de brandweer. Artikel Erf bij overige gebouwen Naleving van het onderhavige voorschrift houdt tevens in het voldoen aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, want in laatstgenoemde burenrechtbepaling wordt een maat van 2 meter voorgeschreven als minimumafstand tussen de erfgrens en muren waarin vrijelijk ramen mogen worden aangebracht. Lid 2, onder a en b Wanneer wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, moet onder meer rekening worden gehouden met de ligging in het gebouw van eventuele dienstwoningen. Bovendien dient onderscheid te worden gemaakt tussen de gevallen, waarin het gaat om een bouwblok of een bouwstrook waarin geen woningen voorkomen en een bouwblok waarin bij voorbeeld naast bedrijfsgebouwen ook woningen voorkomen. Indien de laatste omstandigheid zich voordoet zal minder ver worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, dan in het andere geval. Artikel Ruimte tussen bouwwerken Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opening in de zijgevel van het gebouw. Artikel Erf- en terreinafscheidingen Artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere terreineigenaar het recht om zijn erf te omheinen. Uiteraard moet hij daarbij de eventuele beperkingen in de gemeentelijke voorschriften in acht nemen. Laatstgenoemde voorschriften spelen echter meestal slechts een bescheiden rol, want een erfafscheiding is in principe een vergunningvrij bouwwerk op grond 15

20 van artikel 2, Bijlage II, Bor, althans indien de daarin vermelde beperkingen ten aanzien van onder meer de hoogtematen in acht worden genomen. Hogere erfafscheidingen vallen vanzelfsprekend onder de vergunningplicht en behoeven derhalve preventieve toetsing aan de voorschriften van het bestemmingsplan of het onderhavige artikel van de bouwverordening. Eventueel kan het bevoegd gezag op grond van het tweede lid van laatstgenoemd artikel de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het verbod als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan gedacht worden aan het bouwen van bijvoorbeeld een gevangenismuur of een hek ter omheining van een terrein dat geen erf, behorend bij een gebouw, is. Artikel Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen Het eerste lid strekt tot bescherming van het vergunningplichtige bouwwerk en de veiligheid van de bewoners of gebruikers daarvan. Het tweede lid ziet meer op de openbare veiligheid. De ondergrondse hoofdtransportleiding kan zowel dienen voor elektriciteit als voor aardgas, olie, chemische producten e.d. Omdat het wenselijk is om van geval tot geval te kunnen bepalen in hoeverre het bouwen nabij hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen toelaatbaar is en zo ja, onder welke voorwaarden, is het artikel geredigeerd als een verbod, waarvan eventueel kan worden afgeweken. Redenen om af te wijken zullen in het algemeen zijn gericht zowel op de veiligheid van de gebruikers van het bouwwerk als op het voorkomen van storingen in de goede werking van de lijnen en leidingen ten gevolge van de bouw en de aanwezigheid van het bouwwerk. Indien het onderhavige artikel moet worden toegepast, verdient het aanbeveling om overleg te plegen met de beheerder van de hoogspanningslijn of de hoofdtransportleiding. Langs privaatrechtelijke weg heeft menige eigenaar / beheerder een recht van opstal gevestigd, als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Meestal betreft dit een gebied van 2 x 30 meter, dus een strook van 60 meter, waar niet mag worden gebouwd, met uitzondering van bepaalde bouwwerken zoals installaties e.d. Indien in het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft een dergelijk recht van opstal is gevestigd - zie hiervoor het kadaster - dan geldt de daarin vastgelegde afstand en heeft een geringere afstand in een bestemmingsplan geen betekenis. In veel bestemmingsplannen zijn voor uiteenlopende doeleinden zones vastgelegd, die elkaar (deels) kunnen overlappen. Besluit externe veiligheid buisleidingen Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen(bevi). De besluiten gaan voor op de gemeentelijke bouwverordening. Het Bevb regelt onder andere dat de gemeenteraad er zorg voor draagt dat binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Bevb een bestemmingsplan in overeenstemming is met dit besluit. Wanneer de betreffende buisleidingen correct in bestemmingsplannen zijn opgenomen, vervalt de werking van deze stedenbouwkundige bepaling uit de bouwverordening. Voor niet in een bestemmingsplan geregelde leidingen, blijft deze bepaling uiteraard onverkort van kracht. Dit vloeit voort uit artikel 9 Woningwet. Zie hierover de algemene toelichting bij paragraaf 5. 16

21 Zie voor meer informatie over het Bevb, Revb en Bevi: Artikel Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn Alternatief 1 Dit en de volgende artikelen bevatten een samenhangend stelsel van voorschriften voor de maximumhoogten van bouwwerken in relatie tot de afstanden tot tegenoverliggende bouwwerken. Voor de duidelijkheid is aangegeven, dat het stelsel alleen voor vergunningplichtige bouwwerken is bedoeld. Het stelsel is niet alleen gericht op stedenbouwkundige ordening, maar ook op voldoende toetredingsmogelijkheden voor licht en lucht. Gezien de vaste fysische gegevenheden op het gebied van met name de daglichttoetreding is dan ook geen onderscheid gemaakt tussen de maximumhoogten in de voor- en in de achtergevelrooilijn. Tevens wordt in het voorschriftenstelsel de onderste meter boven straatpeil van eventuele raamoppervlakten bij de bepaling van aanvaardbare belemmeringhoeken voor de daglichttoetreding buiten beschouwing gelaten, omdat de desbetreffende glasgedeelten praktisch geen lichtopbrengst leveren en zich grotendeels beneden de gebruikelijke vensterbankhoogte bevinden. (De belemmeringhoek in een stedenbouwkundig (straat)profiel is te definiëren als de hoek tussen de onderste glaslijn van het beschouwde gebouw en de bovenkant van de tegenoverliggende bebouwing.) Met het oog op de in het algemeen wenselijke stedenbouwkundige ordening is wel gedifferentieerd naar bebouwingsdichtheden voor enerzijds de bebouwde kom (belemmeringhoek: maximaal 45 graden) en anderzijds daarbuiten (belemmeringhoek: maximaal 37 graden). Zie de figuren 12, 13 en 14 in de bij deze Toelichting behorende bijlage. Een voorgevelrooilijn kan ontbreken op de plaatsen, waar bij voorbeeld een vaart, een gracht, een park of een plantsoen langs de weg ligt. Veelal zal een tegenoverliggende rooilijn dan te ver weg liggen om een beperkende invloed op de maximumhoogte van het bouwwerk te hebben. Langs een smalle gracht is dit echter niet ondenkbaar (zie figuur 15). Een plaatselijke onderbreking van een voorgevelrooilijn komt bij voorbeeld voor bij de uitmonding van een dwarsweg (dwarsstraat) (zie figuur 16). Alternatief 2 Dit en de volgende artikelen bevatten een samenhangend stelsel van voorschriften voor de maximumhoogten van bouwwerken in relatie tot de afstanden tot tegenoverliggende bouwwerken. Voor de duidelijkheid is aangegeven, dat het stelsel alleen voor vergunningplichtige bouwwerken is bedoeld. Het stelsel is niet alleen gericht op stedenbouwkundige ordening, maar ook op voldoende toetredingsmogelijkheden voor licht en lucht. Gezien de vaste fysische gegevenheden op het gebied van met name de daglichttoetreding is dan ook geen onderscheid gemaakt tussen de maximumhoogten in de voor- en in de achtergevelrooilijn. Tevens wordt in het voorschriftenstelsel de onderste meter boven straatpeil van eventuele raamoppervlakten bij de bepaling van aanvaardbare belemmeringhoeken voor de daglichttoetreding buiten beschouwing gelaten, omdat de desbetreffende glasgedeelten praktisch geen lichtopbrengst leveren en zich grotendeels beneden de gebruikelijke vensterbankhoogte bevinden. (De belemmeringhoek in een stedenbouwkundig (straat)profiel is te definiëren als de hoek tussen de onderste glaslijn van het beschouwde gebouw en de bovenkant van de tegenoverliggende bebouwing.) 17

22 Met het oog op de in het algemeen wenselijke stedenbouwkundige ordening is wel gedifferentieerd naar bebouwingsdichtheden voor enerzijds de bebouwde kom (belemmeringhoek: maximaal 45 graden) en anderzijds daarbuiten (belemmeringhoek: maximaal 37 graden). Zie de figuren 12, 13 en 14 in de bij deze Toelichting behorende bijlage. Ten behoeve van een - soms gewenste - aanvullende werking van de onderhavige bouwverordeningsvoorschriften ten opzichte van vooral globale bestemmingsplannen zonder uitwerkingsverplichting is in een verdere differentiatie voor de bebouwde kom voorzien, zodat bij voorbeeld verschil kan worden gemaakt tussen grootstedelijke binnenstadsgebieden (belemmeringshoek: 60 graden) en de overige delen van de bebouwde kom. Zie figuur 14. Artikel Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn Zie ook de toelichting op artikel Alternatief 1 Lid 2 De wijze van vaststelling van de bouwhoogte in het verticale vlak door de achtergevelrooilijn in een bouwblok, waarin de achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, is in figuur 17 nader toegelicht, waarbij a, a1 enz. de voor de bouwhoogte in rekening te brengen afstand van de achtergevelrooilijnen is. Het komt voor dat bij tussen twee wegen gelegen terreinen, die te ondiep zijn voor twee tegenover elkaar gelegen bouwstroken, de tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt. De langs de andere weg liggende voorgevelrooilijn treedt dan in de plaats van de ontbrekende tegenovergelegen achtergevelrooilijn (zie figuur 18). Lid 4 Bij achterterreinen die - door de ligging in geaccidenteerd gebied of anderszins - niet op straatpeil liggen, leidt bepaling van de bouwhoogte in het verticale vlak door de achtergevelrooilijn op de in het eerste t/m derde lid voorgeschreven wijze niet tot de juiste hoogte-diepteverhouding van het binnenterrein van gesloten bouwblokken. Dit mede in verband met het feit dat krachtens het bepaalde in artikel bij het bouwen aan een weg ten opzichte van het straatpeil moet worden gemeten. Ter ondervanging van het genoemde bezwaar is het onderhavige vierde lid opgenomen. Alternatief 2 Lid 2 De wijze van vaststelling van de bouwhoogte in het verticale vlak door de achtergevelrooilijn in een bouwblok, waarin de achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, is in figuur 17 nader toegelicht, waarbij a, a1 enz. de voor de bouwhoogte in rekening te brengen afstand van de achtergevelrooilijnen is. Het komt voor, dat bij tussen twee wegen gelegen terreinen, die te ondiep zijn voor twee tegenover elkaar gelegen bouwstroken, de tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt. De langs de andere weg liggende voorgevelrooilijn treedt dan in de plaats van de ontbrekende tegenovergelegen achtergevelrooilijn (zie figuur 18). Lid 4 18

23 Bij achterterreinen die - door de ligging in geaccidenteerd gebied of anderszins - niet op straatpeil liggen, leidt bepaling van de bouwhoogte in het verticale vlak door de achtergevelrooilijn op de in het eerste t/m derde lid voorgeschreven wijze niet tot de juiste hoogte-diepteverhouding van het binnenterrein van gesloten bouwblokken. Dit mede in verband met het feit dat krachtens het bepaalde in artikel bij het bouwen aan een weg ten opzichte van het straatpeil moet worden gemeten. Ter ondervanging van het genoemde bezwaar is het onderhavige vierde lid opgenomen. Artikel Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover achtergevelrooilijn Zie figuur 19. Lid 2 Indien uit het bepaalde in het eerste lid voor een zijgevel tegenover een achtergevelrooilijn een lagere hoogte volgt dan voor de - op die zijgevel aansluitende - voorgevel toelaatbaar is dan kan het in overigens verlichtingstechnisch gunstige omstandigheden verantwoord zijn om af te wijken van de in het eerste lid bepaalde maximale hoogte voor het laten optrekken van de zijgevel tot de hoogte van de voorgevel. Artikel Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen Alternatief 1 Lid 2 De hier genoemde hoek van 56 graden correspondeert met de hoogte-diepteverhouding uit het eerste lid van artikel Alternatief 2 Lid 2 De hier genoemde hoek van 56 graden correspondeert met de hoogte-diepteverhouding uit het eerste lid van artikel Artikel Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken Alternatief 1 De maximumbouwhoogte van 15 meter komt - bij een in de woningbouw gebruikelijke verdiepingshoogte - overeen met 5 à 5,5 bouwlaag. Alternatief 2 De maximumbouwhoogte van 26 meter correspondeert met de belemmeringhoek van 60 graden, genoemd in artikel , en de hoogte-diepteverhouding van 1,7, genoemd in de artikelen en Bovendien komt de maximumbouwhoogte van 26 meter - bij een in de woningbouw gebruikelijke verdiepingshoogte - overeen met 9 à 9,5 bouwlaag. De maximumbouwhoogte van 15 meter komt - eveneens bij een in de woningbouw gebruikelijke verdiepingshoogte - overeen met 5 à 5,5 bouwlaag. Indien wordt gebouwd op, bij of aan een beschermd monument of een van rijkswege beschermd stad- en dorpsgezicht, zijn normaliter vergunningvrije bouwwerken bij wijze van uitzondering wel vergunningplichtig op grond van artikel 5, Bijlage II van het Bor. Zie tevens artikel , sub l. 19

24 Artikel Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen Het onderhavige artikel wordt vooral gehanteerd voor bouwwerken op binnenterreinen van gesloten bouwblokken. Een zadeldak is een dak, bestaande uit twee schuine vlakken die elkaar in het hoogste punt snijden, de zgn. nok, en vandaar beide naar beneden lopen tot hun goot. Artikel Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken Zie artikel 1.1 voor de definitie van 'straatpeil'. Artikel Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte Ad a De strekking van dit voorschrift is, dat bij een eenmaal gerealiseerd bouwwerk bepaalde onderdelen aan een bouwwerk aangebracht kunnen worden als vrij bouwen met overschrijding van de toegelaten hoogte. Ingeval deze onderdelen deel uitmaken van de aanvraag om een omgevingsvergunning om te bouwen is het niet logisch om het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn hierop van toepassing te laten zijn. Ad b Deze niet-vantoepassingverklaring geldt uiteraard, mits de te vernieuwen of te veranderen delen niet worden verhoogd. Dit zou namelijk de vergroting van een bouwwerk betreffen. Voor de vergroting van een bouwwerk zijn de artikelen t/m onverkort van toepassing, tenzij wordt afgeweken ingevolge artikel , onder e. Artikel Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte De vermelding van artikel 3, onderdeel 7 en artikel 2, onderdelen 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vooral van belang om het misverstand, dat de bouwverordening ook betekenis zou hebben voor zaken, die als vrij bouwen genoemd zijn in artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), uit te sluiten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden uit dit lid dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het bepaalde in de artikel Daarbij kunnen ook welstandsoverwegingen worden betrokken. Ad e, onder 1 Afgeweken zou kunnen worden wanneer het een gebouw betreft, dat aansluit bij bestaande bebouwing, die onder vigeur van vroegere voorschriften hoger is dan thans is toegelaten. Door de afwijking van de toegestane bouwhoogte kan dan een gaaf straatbeeld worden verkregen. Artikel Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid Artikel MBV is, in relatie met de overige stedenbouwkundige afwijkingen uit dit hoofdstuk, te vergelijken met de relatie tussen enerzijds de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking en anderzijds de afwijkingsregels die zijn gelegen buiten het bestemmingsplan. Paragraaf 2.5 MBV is te beschouwen als een bestemmingsplan 20

25 vervangende regeling met derhalve ook de behoefte aan regels inzake afwijking wanneer nieuw ruimtelijk beleid wordt voorbereid. Bedoeld is een net zo eenvoudige afwijkingsregeling voor bouwen en gebruiken te hebben voor de verplichtingen uit de stedenbouwkundige eisen van de bouwverordening als van die uit een bestemmingsplan. Sub a. Wellicht ten overvloede is hier nogmaals vermeld dat deze bepaling alleen van toepassing is indien er geen bestemmingsplan, beheersverordening of projectbesluit van kracht is. Aangezien er dan geen strijd kan zijn met een bestemmingsplan, vloeit uit art Wabo dat de reguliere procedure van 3.9 Wabo van toepassing is. Sub b. aanhoudingsvoorwaarden uit art. 3.3 Wabo De aanvraag om een omgevingsvergunning moet in een aantal gevallen worden aangehouden. In art. 3.3 Wabo wordt bepaald wanneer daarvan sprake is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er geen reden is de aanvraag te weigeren, maar er voor de dag van aanvraag een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd of een voorbereidingsbesluit in werking is getreden. In een dergelijke situatie vervallen de stedenbouwkundige bepalingen uit de MBV, waaronder deze. Sub c. Welk toekomstig ruimtelijk beleid is zoal relevant? Voor een afwijking als bedoeld in dit artikel geldt zoals voor alle besluiten de eis van een voldoende motivering (art. 3:46 Awb). Deze motivering zal in het onderhavige geval in ieder geval betrekking moeten hebben op toekomstig planologisch beleid. Daarom is hier expliciet de eis opgenomen dat het bouwplan waar wordt afgeweken van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte 'in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd ruimtelijk beleid'. 'Vastgesteld en bekendgemaakt ruimtelijk beleid' is een mogelijkheid om de afwijking te onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een structuurplan, structuurvisie of -nota, beleidsnota, beleidsregels (een nota dakkapellen, bijgebouwen e.d.) en een sectorale nota. Zoals uit het gestelde bij sub b. blijkt, vallen hieronder niet de situaties zoals vermeld in art. 3.3 Wabo, zoals bijvoorbeeld een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan. Ook een vastgesteld voorbereidingsbesluit voor bijvoorbeeld een bouwlocatie kan daarom geen basis vormen. Sub d. De activiteit mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt aangesloten bij de terminologie dit wordt gebruikt en de betekenis die daaraan wordt toegekend in de Wabo. Bij dat begrip wordt rekening gehouden met milieu, cultuurhistorische, ecologische en natuurlijke en landschappelijke waarden. Voor wat betreft de milieuwaarden zijn de afstanden ten opzichte van hinderveroorzakende activiteiten dan van groot belang. De relevante afstanden treft u aan in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Sub e. In het kader van een goede motivering wordt hier gevraagd om een goede ruimtelijke onderbouwing. Ook hier is aangesloten bij de terminologie uit de Wabo. Artikel Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen Algemeen 21

26 Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) behoort het onderwerp parkeren te worden geregeld in de (nieuwe) bestemmingsplannen. Op 29 november 2014 is daarom de grondslag voor de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening, waaronder dit parkeerartikel, komen te vervallen. Artikel 133 Woningwet geeft gemeenten de mogelijkheid om het parkeren tot 1 juli 2018 te regelen in het bestemmingsplan. Daarna (of al voor die tijd wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld,) komt dit artikel van rechtswege te vervallen. Een uitgebreide toelichting hierover, staat bij paragraaf 2.5. Parkeren in bestemmingsplannen In nieuw vast te stellen bestemmingsplannen dient het parkeren meer te worden geïntegreerd in het bestemmingsplan als geheel, bij de bestemmingskeuze en de specifieke planregels. Niettemin is het ook mogelijk om een aparte parkeernormenbepaling op te nemen in de algemene planregels en daarbij te verwijzen naar beleidsregels. Dit is vooral geschikt in standaardsituaties. Gelet op de eenduidigheid van de regeling kan er desgewenst voor worden gekozen om ook in bestaande bestemmingsplannen een dergelijke algemene parkeernormenbepaling op te nemen door een partiële (paraplu)herziening van alle bestaande bestemmingsplannen in de gemeente. Wanneer men een dergelijke algemene parkeernormenbepaling opneemt in bestemmingsplannen en men verwijst hierbij naar beleidsregels dan is het zaak dat er beleidsregels zijn. Deze worden vastgesteld door BenW. In deze beleidsregels kan worden verwezen naar de CROW parkeernormen (publicatie noemen) en/of naar de nomen in het eigen beleid van de gemeente, bijvoorbeeld neergelegd in een Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP). Het is hoe dan ook verplicht de beleidsregels te publiceren. Dit kan op de website van de gemeente. Meer informatie over de wijze waarop het parkeren kan worden geregeld in bestemmingsplannen is te vinden bij Platform31 ( ) of Rho ( Zie bijvoorbeeld het supplement Op Dezelfde leest : Parkeren en bestemmingsplan van 2011/2. Op de website van Rho adviseurs kan een modelparkeernormenbepaling worden gevonden, waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van beleidsregels ( Parkeernormregelingen zijn verder te vinden op Zie bijvoorbeeld hier en hier. Voor het geval dat nog steeds in bestaande bestemmingsplannen wordt teruggevallen op de bouwverordening volgt hieronder de ongewijzigde toelichting op de parkeerbepaling in de bouwverordening. Toelichting mbv. Alternatief 1 Lid 1 Het eerste lid kan de gemeenteraad vaststellen voor die delen van de bebouwde kom die kunnen worden aangeduid als zogenaamde best ontsloten locatie(s). Lid 2 Het onderhavige voorschrift behelst het zogenaamde ingroeimodel. Hieronder wordt verstaan het openhouden van de mogelijkheid om in te spelen op toekomstige verbeteringen in de bereikbaarheid per openbaar vervoer, namelijk doordat de gemeente op het moment van 22

27 realisatie van de bedoelde verbetering kan overgaan tot de verwijdering van de aanvullende parkeerplaatsen op de openbare weg (of op ander gemeentelijk terrein) nabij het betrokken gebouw. Lid 3 Het is niet alleen zeer moeilijk - bij de toepassing van het eerste lid - aan te geven, wat in algemene zin het maximumaantal parkeerplaatsen op het terrein van een te bouwen (of een te verbouwen) pand dient te zijn, maar ook - bij de toepassing van het onderhavige lid - wat in algemene zin een niet te overvloedig minimumaantal parkeerplaatsen dient te zijn. De daarom ook in dit geval per omgevingsvergunning voor het bouwen te bepalen normstelling hangt weer af van onder meer de grootte van het gebouw, de ligging in de gemeente, het te verwachten aantal bezoekers, c.q. bewoners of gebruikers, de eventuele aanwezigheid van openbaar vervoer en de frequentie daarvan, het tijdstip waarop de bezoekers gewoonlijk komen, en de mogelijke uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Tevens is aansluiting wenselijk op het voorgestane verkeers- en vervoersbeleid, zoals dat is neergelegd in het lokale verkeer- en vervoerplan. Voor kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimum aantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar het soort voertuig en de bestemming van het gebouw, zie de uitgave Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (verkrijgbaar bij de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede ( Overigens kan een verantwoorde parkeernorm alleen per te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen worden bepaald. Aan de hand van de hiervoor genoemde publicaties kan, zoals gezegd, per te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen een verantwoorde parkeernorm worden bepaald. Bij de toepassing van het onderhavige lid is - op grond van praktisch-bouwkundige overwegingen - enige flexibiliteit in elke vastgestelde parkeernorm onontbeerlijk. Dus verdient het aanbeveling om in een concrete omgevingsvergunning voor het bouwen bij voorbeeld een afwijking naar boven van 10% als toelaatbaar te vermelden op locaties die per openbaar vervoer bereikbaar zijn, en van 50% op locaties die dat niet zijn. Lid 4 Dit lid geeft maatvoorschriften voor parkeervakken, omdat deze voorschriften niet kunnen worden gemist bij het afdwingen van een correcte naleving van de leden 1, 2 en 3. De verplichting in die leden om een bepaald aantal parkeerplaatsen op eigen terrein (of onder eigen dak) aan te brengen zou immers gedeeltelijk kunnen worden ontdoken door alleen parkeervakken met afmetingen voor het kleinste type personenauto, respectievelijk het grootste type vrachtauto te maken. Ook het Bouwbesluit 1992 sprak in het - niet in werking getreden - artikel 218, lid 1, over 'parkeerplaatsen van voldoende afmetingen'. Het Bouwbesluit 2003 laat regeling van het onderhavige onderwerp geheel over aan bestemmingsplan en/of bouwverordening. Een bijkomende reden voor het opnemen van maatvoorschriften voor parkeervakken is de wenselijkheid om de afwijkende maatvoering vast te leggen van parkeerplaatsen voor rolstoelgebruikers en stoklopers. Lid 5 De onderhavige bepaling kan ertoe leiden dat een nieuw winkelcentrum wordt voorzien van een zgn. expeditiehof, respectievelijk een nieuw fabrieksgebouw van een laad- en losperron (met een op het fabrieksterrein gelegen, bijbehorende opstelstrook voor vrachtauto's). Lid 6 23

28 Ad a De mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de eis in het eerste en in het tweede lid om een beperkte parkeergelegenheid op eigen terrein (of onder eigen dak) te maken is onder meer bedoeld voor het geval dat in de nabijheid een gemeenschappelijke of openbare parkeergarage aanwezig is. De mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de eis in het derde lid om een parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein (of onder eigen dak) te maken is onder meer bedoeld voor omgevingsvergunningsplichtige verbouwingen van winkels e.d. in binnensteden. In dat geval kan eventueel onder financiële voorwaarden vergunning worden verleend. Aan de bouwvergunning mocht geen financiële voorwaarde worden verbonden. Aan een daarmee samenhangende planologische ontheffing wel. Dit laatste gold voor onder meer het bekende artikel 19 WRO en ook voor de ontheffing bedoeld in art MBV. Er mag van worden uitgegaan dat dit aspect niet anders is nu de ontheffingen en eventuele financiële voorwaarden worden gesteld in de omgevingsvergunning. De op grond van artikel gevormde jurisprudentie onder de oude wetgeving betreft kort samengevat: 1. Een richtinggevende uitspraak waarbij het vragen van geld voor een parkeerfonds aan de orde was geweest, betreft: BR 1999/223 ABRS 4 augustus 1998 Parkeergelegenheid Schagen Vraag of aan het verlenen van vrijstelling van de eis dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien een financiële voorwaarde mag worden verbonden. Art Bouwverordening: De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het algemeen moet worden aangenomen dat een bestuursorgaan in beginsel rechtens de mogelijkheid heeft om door middel van het verbinden van een financiële voorwaarde aan een vrijstelling, tot betaling van een tegemoetkoming of een compensatie te verplichten. Aan deze mogelijkheid zijn beperkingen verbonden, aldus dat door voldoening aan de voorwaarde een rechtstreekse bijdrage wordt geleverd aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning of vrijstelling berust en voorts dat de verlening van de vergunning of vrijstelling in het algemeen belang tot het heffen van een geldbedrag noopt. Bovendien moet blijken dat niet een andere uit hoofde van rechtsbescherming meer aanvaardbare mogelijkheid aanwezig is om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van 30 augustus 1985, BR 1985, p Opmerking: Deze uitspraak vormt de basis voor het stellen van een financiële voorwaarde bij de voormalige ontheffing van de parkeernorm op grond van art MBV. Een belangrijk onderdeel uit deze uitspraak is: De financiële voorwaarde is toegestaan onder enkele voorwaarden: de voorwaarde dient een rechtstreekse bijdrage te leveren aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning berust; de vergunning moet in het algemeen belang nopen tot het opleggen van een geldbedrag; de stellige noodzaak om een financiële voorwaarde op te leggen, moet ook hieruit blijken dat niet een andere, uit hoofde van rechtsbescherming meer aanvaardbare mogelijkheid aanwezig is om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen. Een noodzaak om in het algemeen belang een bedrag te vragen voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid is tegenwoordig al snel aanwezig, de parkeerproblematiek is zo groot dat zonder het treffen van voorzieningen de omgeving overlast / parkeerhinder zal ondervinden. 2. In de recente uitspraak ABRS 28 januari 2009, LJN BH1125, te vinden op over de financiële voorwaarde bij de ontheffing van de parkeernorm, 24

29 wordt een directere relatie tussen het geld en de te realiseren voorziening geëist. Citaat uit deze uitspraak: dient voldoende aannemelijk te zijn dat de financiële bijdrage die door [vergunninghoudster] is voldaan, aangewend zal worden om te voorzien in de desbetreffende parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan.(.. ) Ter zitting van de Afdeling heeft het college uiteengezet dat met centrumgebied is bedoeld een gebied in een straal van 600 m rond het bouwplan. Hiermee staat niet vast dat de door [vergunninghoudster] betaalde bijdrage daadwerkelijk zal worden aangewend om te voorzien in het tekort aan parkeerplaatsen waarop de ontheffing betrekking heeft. Dat de rechtbank heeft overwogen dat een afstand van 600 m acceptabel is voor het parkeren van bezoekers, kan ( ) niet afdoen aan haar oordeel dat ten aanzien van de vijf parkeerplaatsen niet aannemelijk is dat de financiële bijdrage zal worden aangewend om te voorzien in de behoefte daaraan. De rechtbank is terecht tot dat oordeel gekomen en heeft derhalve evenzeer terecht overwogen dat de ontheffing in strijd met artikel , zesde lid, aanhef en onder a, van de bouwverordening is verleend. ontheffing krachtens artikel , zesde lid, aanhef en onder a, van de bouwverordening voor de vijf parkeerplaatsen heeft miskend dat niet is voldaan aan het in die bepaling gestelde vereiste dat verlening van ontheffing slechts mogelijk is indien op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Het college heeft zich in het besluit van. ten aanzien van twee van de vijf parkeerplaatsen op het standpunt gesteld dat de parkeerbijdrage concreet zal worden aangewend voor de uitvoering van het herinrichtingsplan van de openbare ruimte aan de Wellezijde en dat die parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op of nabij de aanvankelijk geplande inritten voor de vervallen inpandige parkeervoorzieningen. Het college heeft aldus ten aanzien van die twee parkeerplaatsen voldoende aannemelijk gemaakt dat de financiële bijdrage die door [vergunninghoudster] is voldaan ter verkrijging van de ontheffing als bedoeld in artikel , zesde lid, aanhef onder a, aangewend zal worden om te voorzien in de desbetreffende parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan. In zoverre is voldaan aan het in het slot van voormeld artikelonderdeel gestelde vereiste. Het college heeft ten aanzien van de resterende drie parkeerplaatsen geen inzicht verschaft in de wijze waarop daarin zal worden voorzien, zodat het betoog van [wederpartijen] in zoverre slaagt.' Ad b De mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning door gebruik van de afwijkingsmogelijkheid, vermeld onder het tweede aandachtsstreepje van punt b, is bedoeld voor onder meer winkels, schouwburgen, de loketfunctie van raadhuizen, sportstadions en bibliotheken. Niet hoeft te worden afgeweken, indien in de nabijheid voldoende parkeergelegenheid is op de openbare weg, op een blijvend openbaar parkeerterrein of in een blijvend openbare parkeergarage. Alternatief 2 Lid 1 Het is zeer moeilijk aan te geven, wat in algemene zin een niet te overvloedig minimumaantal parkeerplaatsen dient te zijn. De daarom per omgevingsvergunning voor het bouwen te bepalen normstelling hangt af van onder meer de grootte van het gebouw, de ligging in de gemeente, het te verwachten aantal bezoekers, c.q. bewoners of gebruikers, de eventuele aanwezigheid van openbaar vervoer en de frequentie daarvan, het tijdstip waarop de bezoekers gewoonlijk komen, en de mogelijke uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Tevens 25

30 is aansluiting wenselijk op het voorgestane verkeers- en vervoersbeleid, zoals dat is neergelegd het lokale verkeer- en vervoerplan. Voor kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimum aantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar het soort voertuig en de bestemming van het gebouw, zie de uitgave Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, paragraaf 6.3, verkrijgbaar bij de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Wateren Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede ( ). Overigens kan een verantwoorde parkeernorm alleen per te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen worden bepaald. Aan de hand van de hiervoor genoemde publicaties kan, zoals gezegd, per te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen een verantwoorde parkeernorm worden bepaald. Bij de toepassing van het onderhavige lid is - op grond van praktisch-bouwkundige overwegingen - enige flexibiliteit in elke vastgestelde parkeernorm onontbeerlijk. Dus verdient het aanbeveling om in een concrete omgevingsvergunning voor het bouwen bij voorbeeld een afwijking naar boven van 10% als toelaatbaar te vermelden op locaties die per openbaar vervoer bereikbaar zijn, en van 50% op locaties die dat niet zijn. Lid 2 Dit lid geeft maatvoorschriften voor parkeervakken, omdat deze voorschriften niet kunnen worden gemist bij het afdwingen van een correcte naleving van lid 1. De verplichting in lid 1 om voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aan te brengen zou immers gedeeltelijk kunnen worden ontdoken door alleen parkeervakken met afmetingen voor het kleinste type personenauto te maken. Ook het Bouwbesluit 1992 sprak in het - niet in werking getreden - artikel 218, lid 1, over 'parkeerplaatsen van voldoende afmetingen'. Het Bouwbesluit 2003 laat regeling van het onderhavige onderwerp geheel over aan bestemmingsplan en/of bouwverordening. Een bijkomende reden voor het opnemen van maatvoorschriften voor parkeervakken is de wenselijkheid om de afwijkende maatvoering vast te leggen van parkeerplaatsen voor rolstoelgebruikers en stoklopers. Lid 3 De onderhavige bepaling kan ertoe leiden dat een nieuw winkelcentrum wordt voorzien van een zgn. expeditiehof, respectievelijk een nieuw fabrieksgebouw van een laad- en losperron (met een op het fabrieksterrein gelegen, bijbehorende opstelstrook voor vrachtauto's). Lid 4, ad a De mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de eis in het eerste lid om een parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein of onder eigen dak te maken is onder meer bedoeld voor omgevingsvergunningplichtige verbouwingen van winkels e.d. in binnensteden. Eventueel kunnen daarbij financiële voorwaarden worden gesteld. Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen Paragraaf 7.3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen Artikel Bepaling aantal personen nachtverblijf Artikel 2.2, eerste lid van het Bor geeft de raad de mogelijkheid om van het in artikel eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen af te wijken. De raad kan indien afwijking 26

31 van dit artikel is gewenst, een nieuw artikel Vergunningsplicht nachtverblijf in de bouwverordening vaststellen. Hoofdstuk 9 Het welstandstoezicht Algemeen In hoofdstuk 9 van de MBV zijn zowel procedurele als inhoudelijke artikelen met betrekking tot het welstandstoezicht opgenomen. Op grond van artikel 8, zesde lid van de Woningwet bevat de bouwverordening voorschriften over de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie. De werkwijze van de welstandscommissie is in de MBV niet concreet uitgewerkt vanwege de diversiteit in lokale invulling. Gemeenten dienen nadrukkelijk zelf een keuze te maken ten aanzien van de werkwijze, ook indien een gemeente werkt met een provinciale welstandscommissie. De gemeentelijke keuze dient ook door te klinken in de werkwijze van de provinciale welstandscommissie. Daartoe dient de gemeente het initiatief te nemen en is het aan de provinciale welstandscommissie om deze keuze te onderschrijven. Het is noodzakelijk om een huishoudelijk reglement toegesneden op de lokale situatie of een reglement van orde voor de lokale welstandscommissie vast te stellen als bijlage bij deze verordening. Juridisch gezien behoeft een dergelijk reglement niet in de bouwverordening zelf te worden opgenomen, maar dient wel dezelfde procedure te worden doorlopen als de gemeentelijke bouwverordening. Welstandscriteria en welstandsnota Alleen als in een welstandsnota aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand kan het bevoegd gezag een vergunningplichtig bouwwerk beoordelen op aspecten van welstand en kan de welstandscommissie hierover adviseren. Ook bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, moeten aan minimale welstandseisen voldoen. Volgens artikel 13a van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat 'in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand' aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. De criteria hiervoor moeten in de welstandsnota zijn opgenomen. Zonder nota met criteria is geen welstandstoezicht mogelijk. De welstandsbeoordeling c.q. -advisering dient gebaseerd te worden op de in de nota opgenomen criteria. In artikel 12a van de Woningwet wordt bepaald dat deze criteria 'zo veel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en dat de criteria kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen'. Dit biedt mogelijkheden om de criteria per samenhangend deel van de gemeente uit te werken. Zowel binnen als buiten de bebouwde kom verschillen gebieden ten aanzien van de bestaande kwaliteiten en ten aanzien van de verwachte en/of beoogde ruimtelijke ontwikkelingen, die vastliggen in een bestemmingsplan of specifieke beleidsdocumenten, bijvoorbeeld in het kader van landschapsverbetering, stedelijke vernieuwing of architectuurbeleid. De bestaande situatie en de beleidsdoelen voor de toekomst zullen in de meeste gevallen de basis vormen voor een passend welstandsbeleid. In het ene gebied is aanleiding om een behoudend beleid te voeren, in een ander gebied is juist verandering en vernieuwing aan de orde. In het ene gebied is nauwelijks sprake van ruimtelijke dynamiek en kan een terughoudend welstandsregime acceptabel zijn, in een ander gebied gaat juist alles op de schop en is een intensieve beïnvloeding van de ruimtelijke kwaliteit vereist. 27

32 De welstandsnota is derhalve een dynamisch document. Steeds als er nieuwe gebieden worden ontwikkeld, vormen de beleidsregels voor het betreffende gebied een toevoeging aan de nota, mits telkens opnieuw de vaststellingsprocedure wordt gevolgd. Indien het bevoegd gezag de welstandscriteria in bijzondere gevallen buiten toepassing laat als bedoeld in artikel 4:84 Awb (inherente afwijkingsbevoegdheid), dient dit wel per concreet geval deugdelijk door het bevoegd gezag te worden gemotiveerd. Relatie bestemmingsplan en welstand De jurisprudentie op basis van de Woningwet gaat uit van de voorrangsregel uit artikel 9 Woningwet, inhoudende dat de welstandstoets zich dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het welstandscriterium is in artikel 2.10 sub d (voorheen artikel 44 van de Woningwet) omschreven als zelfstandige toetsingsgrond voor bouwaanvragen. De voorrangsregeling van artikel 9 was daardoor niet rechtstreeks van toepassing. De jurisprudentie heeft uit dit stelsel van de wet afgeleid dat die voorrang is blijven bestaan (ABRS 25 april 1995, BR 1995, 579, ABRS 16 maart 1999, AB 1999, 356 en ABRS 18 februari 2000, Gst.2000, 7119). In lijn met artikel 9 Woningwet is de voorrang van het bestemmingsplan op de welstandseisen geregeld in artikel 12, derde lid van de Woningwet. Daarin is tevens bepaald dat ook de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening boven de welstandseisen prevaleren. In artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is bovendien expliciet vastgelegd dat óók de welstandscommissie deze voorrangsregeling moet betrekking bij de advisering. Het bestemmingsplan is immers het wettelijk instrument waarmee, langs de in de Wet ruimtelijke ordening aangegeven en met bijzondere waarborgen omklede weg, aan gronden een bestemming is gegeven en de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. Dit betekent dat de welstandstoets niet mag leiden tot beperkingen die een reële verwezenlijking van de aan de grond toegekende bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, belemmeren (vgl. ABRS 16 maart 1999, AB 1999, 356 m.n. A.G.A. Nijmeijer). De kans dat die situatie zich voordoet is kleiner naarmate het bestemmingsplan meer mogelijkheden biedt de toegekende bestemming te realiseren. Naar valt aan te nemen is de voorrangsregel (artikel 12, derde lid Woningwet) naar analogie van toepassing op de relatie toekomstig bestemmingsplan en welstand. Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie Onder het regime van de Woningwet is inschakeling van een welstandscommissie bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen verplicht indien een welstandsnota is vastgesteld en aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand. De commissie adviseert, het bevoegd gezag beslist. De gemeenteraad kan er voor kiezen om in plaats van een welstandscommissie een stadsbouwmeester te benoemen. In dat geval dient de bouwverordening voorschriften te bevatten over de rol en de functie van de stadsbouwmeester. De adviespraktijk varieert per gemeente. Er wordt gewerkt met lokale dan wel provinciale welstandscommissies. De gemeenteraad kan er voor kiezen om voor de welstandsadvisering gebruik te maken van een provinciale welstandsorganisatie, die het resultaat is van een gemeenschappelijke regeling of een privaatrechtelijke samenwerkingsvorm. Indien gebruik wordt gemaakt van een provinciale welstandsorganisatie dient de gemeenteraad de leden van de welstandscommissie eveneens nadrukkelijk te benoemen; zie toelichting bij artikel 9.2. Alternatief 28

33 In dit alternatief wordt voor de welstandsadvisering gebruikgemaakt van de diensten van een provinciale welstandsorganisatie, die de rechtspersoon kan hebben van een gemeenschappelijke regeling, vereniging of stichting. Deze vereniging of stichting dient dan door de gemeenteraad als welstandscommissie te worden aangewezen. De vereniging of stichting draagt uit haar midden personen voor aan b&w om door de gemeenteraad te worden benoemd. De welstandscommissie adviseert over alle vergunningplichtige bouwwerken. Alternatief 2 In dit alternatief is er sprake van een lokale welstandscommissie, die adviseert over alle vergunningplichtige bouwwerken. Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie Onafhankelijkheid Voor elk afzonderlijk lid van deze commissie geldt het onafhankelijkheidsvereiste. Daaraan wordt in elk geval voldaan indien de leden van de commissie niet ondergeschikt zijn aan het gemeentebestuur. Ook is het raadzaam bij de selectie van de leden van de welstandscommissie alert te zijn op mogelijk tegenstrijdige belangen. Deelneming van leden van het college van burgemeester en wethouders of van het bevoegd gezag dat besluiten neemt over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aan de welstandscommissie voor de eigen gemeente of voor de gemeente waarover het bevoegd gezag besluiten neemt, is in dit verband uitgesloten. Deskundigen en burgers In de welstandscommissie behoeven niet uitsluitend 'deskundigen' zitting te hebben. Deskundige leden zijn leden die zich door ervaring en opleiding kwalificeren om zitting te nemen in de welstandscommissie. Van deskundige commissieleden mag worden verwacht dat zij vanuit een eigen, actieve beroepspraktijk kunnen oordelen over plannen van collega's. Onder niet-deskundige leden worden vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking verstaan, geen architecten of anderszins beroepsmatig bij de kwaliteit van de gebouwde omgeving betrokken zijnde, die door het gemeentebestuur in de welstandscommissie kunnen worden benoemd. De gemeenteraad beslist over de benoeming van niet-deskundige leden. Er is geen wettelijke verplichting om niet-deskundige leden op te nemen in de welstandscommissie. Er zijn meerder alternatieven denkbaar. Alternatief 1 De welstandscommissie bestaat slechts uit deskundige leden. De secretaris is geen lid van de welstandscommissie. Alternatief 2 In de welstandscommissie hebben, naast deskundigen, ook 'geïnteresseerde burgers' zitting. Indien de welstandsadvisering is opgedragen aan een provinciale welstandsorganisatie is de keuze voor dit alternatief denkbaar, maar minder werkbaar dat uit elke gemeente aan die gemeente gebonden inwoners deelnemen. De secretaris van de welstandscommissie is geen lid van de welstandscommissie. Alternatief 3 De welstandscommissie bestaat slechts uit deskundige leden. 29

34 Een lid van de commissie is penvoerder van de commissie. Indien gebruik wordt gemaakt van een provinciale welstandsorganisatie is dit veelal de rayonarchitect. Alternatief 4 In de welstandscommissie hebben, naast deskundigen, ook 'geïnteresseerde burgers' zitting. Indien de welstandsadvisering is opgedragen aan een provinciale welstandsorganisatie is het denkbaar, maar minder werkbaar dat uit elke gemeente aan die gemeente gebonden inwoners deelnemen. Een lid van de commissie is penvoerder van de commissie. Indien een provinciale welstandsorganisatie is aangewezen als commissie, is dit veelal de rayonarchitect. Alternatief 5 In plaats van een welstandscommissie biedt de Woningwet de mogelijkheid om een stadsbouwmeester te benoemen. Dit alternatief is niet uitgewerkt in de MBV. Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording Jaarverslag welstandscommissie Een jaarverslag is bij uitstek geschikt om te signaleren waar de welstandsnota als beleidskader onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en kan tevens dienen ter verantwoording waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid. De jaarlijkse verslagverplichting van de welstandscommissie vloeit voort uit artikel 12b, derde lid van de Woningwet. Het jaarverslag kan voor de gemeenteraad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk welstandsbeleid door aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota. Om die reden is het zinvol te streven naar het uitbrengen van het jaarverslag tijdig vóór de beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. Ervan uitgaande dat de gemeentelijke begroting doorgaans in september/oktober wordt behandeld, zou het 'verslagjaar' van de welstandscommissie kunnen lopen van juni tot juni. Jaarverslag burgemeester en wethouders Teneinde de politieke verantwoordelijkheid voor de uitoefening van het welstandstoezicht te verstevigen en de betrokkenheid van de raad bij de welstandszorg te vergroten, is ook aan burgemeester en wethouders ingevolge artikel 12c van de Woningwet de verplichting opgelegd jaarverslagen omtrent de toepassing van het welstandsbeleid voor te leggen aan de gemeenteraad. In dit jaarverslag zou ten minste aan de orde dienen te komen: op welke wijze burgemeester en wethouders zijn omgegaan met de welstandsadviezen; op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen; in welke gevallen burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom op grond van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet en na dat besluit tot uitvoering daarvan zijn overgegaan. Voornoemd verslag kan tevens deel uitmaken van een algemeen jaarverslag over ruimtelijke ordening en bouwregelgeving. Samen met het jaarverslag van de welstandscommissie wordt hierdoor het gemeentelijk welstandstoezicht inzichtelijk gemaakt en het publieke debat bevorderd. In de Wabo en het Bor is een algemene verslagverplichting voor burgemeester en wethouders opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ordening en bouwregelgeving. Artikel 9.5 Termijn van advisering 30

35 De termijnen voor de behandeling van bouwplannen ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor het bouwen staan in de Wabo. Deze termijnen zijn beduidend korter dan voorheen in de Woningwet. Hierdoor ontstaat voor de welstandsadvisering een korte periode. In dit artikel is de advisering binnen de Wabo-termijn vastgelegd in een voorschrift. Een verlenging van de adviestermijn is slechts mogelijk indien op grond van de Wabo de beslistermijn voor de vergunningverlening is verlengd. De mogelijkheid van beoordeling van een zgn. schetsplan in een informele voorprocedure blijft mogelijk, omdat de termijnen pas aanvangen bij de ontvangst van verzoek om vergunning. Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, ten aanzien waarvan een discussie over alternatieven kan worden verwacht, is het raadzaam gebruik te maken van de mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn. Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting Openbaar vergaderen Openbaar vergaderen is een fundamenteel beginsel van het openbaar bestuur, dat nu voor de welstandscommissie expliciet is vastgelegd in artikel 12b van de Woningwet. De wettelijke taken van de welstandscommissie worden uitgevoerd in openbaarheid. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de belanghebbende een beroep doet op artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, als er dusdanige aangelegenheden aan de orde zijn dat daarmee de aanvrager in zijn recht staat openbaarheid te weigeren. Het verdient aanbeveling om niet alleen de agenda voor de welstandsvergadering bekend te maken, maar ook de stukken die betrekking hebben op de geagendeerde aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ter inzage te leggen bij de agenda en daarvan melding te maken in de bekendmaking. De openbaarheid van welstandsvergaderingen zal bijdragen aan de vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Daarbij speelt mede een rol van betekenis de algemene wens voor het transparanter maken van de advisering op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien zal de openbaarheid van welstandsvergaderingen bijdragen aan het begrip voor en kennis over het welstandstoezicht van de zijde van de burger/bouwer. Belanghebbenden Met betrekking tot de openbaarheid van welstandsvergaderingen dient een onderscheid te worden gemaakt tussen openbaarheid voor enerzijds de aanvrager van de omgevingsvergunning en anderzijds andere belanghebbenden. Uit artikel 4:7 Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van het bouwplan ten overstaan van de welstandscommissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Desondanks is het inbouwen van een moment voor de aanvrager om zijn aanvraag toe te lichten zeer zinvol. Bij de aanwezigheid van de aanvrager kan - indien nodig - wellicht eerder tot alternatieve bouwoplossingen worden gekomen, waardoor de noodzaak om een hernieuwde adviesaanvraag te doen kan worden verkleind. Spreekrecht Indien er in het kader van de openbaarheid van vergadering spreekrecht wordt geboden aan anderen dan de aanvrager, is het zinvol de kring van spreekgerechtigden te beperken tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei 31

36 personen tijdens de vergadering van de welstandscommissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen 'recht van spreken' hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn. De keuze voor spreekrecht is voorts van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de welstandscommissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. Wordt geen spreekrecht toegekend, dan kan de termijn korter zijn, aangezien in dat geval van enige voorbereiding door eventuele sprekers geen sprake is. De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het welstandsadvies formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg over een principeaanvraag of een schetsplan, dat meestal door een of meer daartoe gemandateerde leden van de commissie wordt uitgevoerd. De potentiële bouwer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte bouwplanprocedure vooroverleg stimulering verdient. Behandeling van aanvragen onder verantwoordelijkheid welstandscommissie Behandeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen waarbij onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie wordt gewerkt (art 9.7 MBV), vraagt voor de openbaarheid enige aandacht. In geval van veelvoorkomende omgevingsvergunningen voor het bouwen van kleine bouwwerken (als deze al niet vergunningvrij zijn) zal er geringe belangstelling zijn om de behandeling van bouwplannen bij te wonen. Het verdient in dat geval aanbeveling om per bouwplan slechts vijf minuten te agenderen, zodat aan de openbaarheid kan worden voldaan en er geen ongebruikte (vergader)tijd verloren hoeft te gaan. Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid In de praktijk kan, gelet op de korte beslistermijnen, behoefte bestaan aan het onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie afdoen van het welstandadvies. De meest voorkomende vorm van het onder verantwoordelijkheid afdoen, komt neer op de afdoening van een welstandsadvies bij plannen waarvan de mening van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders ook kiezen voor afdoening onder verantwoordelijkheid met betrekking tot bepaalde categorieën bouwwerken Negatief adviseren wordt in dit geval meestal uitgesloten. Voordat de Wabo in werking trad, regelde artikel 48 Woningwet (oud) de aanvraag welstandsadvies van het college aan de welstandscommissie. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen de reguliere bouwvergunning en de lichte bouwvergunning. In het eerste geval was het vragen van welstandsadvies verplicht, in het tweede geval niet. ( Een aanvraag voor een lichte bouwvergunning kunnen zij voor advies aan de welstandscommissie (..) voorleggen). Verder bood het Besluit bouwvergunningvrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) de mogelijkheid om zgn. loket- of sneltoetscriteria vast te stellen. De combinatie van deze mogelijkheden werd door veel gemeenten gebruikt om de beoordeling van aanvragen voor een licht- bouwvergunningspichtig bouwwerk over te laten aan een niet tot de welstandscommissie behorende ambtenaar. 32

37 Op zijn de Wabo en het Bor in werking getreden. Dit heeft gevolgen gehad voor deze werkwijze. De welstandscommissie is de door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand (art. 1, onder n. Woningwet). Op basis van artikel 2.10, lid 1 onder d Wabo moet de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen in beginsel worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft om strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria zoals vermeld in de welstandsnota, bedoeld in art. 12a, eerste lid, onder a van de Woningwet. Het college van burgemeester en wethouders is verplicht om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen ter advisering voor te leggen aan de welstandscommissie of de stadsbouwmeester (art. 2.26, lid 3 in samenhang met art. 6.2 Bor). Dit hoeft niet wanneer er voor het desbetreffende bouwwerk geen redelijke eisen van welstand gelden (omdat de gemeenteraad op basis van art. 12, lid 2 Woningwet heeft bepaald dat geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn) of bij voorbaat vaststaat dat de omgevingsvergunning reeds op een andere grond moet worden geweigerd. Met de inwerkingtreding van de Wabo zijn artikel 48 Woningwet en het Bblb komen te vervallen. Onder de Wabo is een bouwwerk omgevingsvergunningplichtig of vergunningvrij; een tussencategorie bestaat niet meer. Dit betekent dat iedere aanvraag voor een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk door het college ter advisering aan de welstandscommissie moet worden voorgelegd. Dit betekent ook dat het college geen ambtenaar (meer) kan mandateren om te toetsen aan zgn. loketcriteria. De (model-)bouwverordening biedt in artikel 9.7 de mogelijkheid voor de welstandscommissie om de advisering over een aanvraag om welstandsadvies onder verantwoordelijkheid van de commissie over te laten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden van die commissie. Het aangewezen lid of de aangewezen leden kunnen alleen adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld. Geen mandatering Hierbij is overigens geen sprake van mandatering in de zin van de Awb. Art. 10:1 Awb definieert mandaat immers als: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. De welstandscommissie is geen bestuursorgaan. Bovendien neemt het geen besluiten (in de zin van de Awb) maar adviseert de commissie het college. Om misverstanden te voorkomen, passen wij art. 9.7 van de modelbouwverordening bij de eerstvolgende wijziging aan. Samengevat: Sinds de inwerkingtreding van de Wabo is "flitsen" alleen mogelijk als: - voor het betreffende bouwplan geen welstandscriteria gelden of, - het daartoe aangewezen lid van de welstandscommissie aanwezig is, en - het oordeel van de welstandscommissie over het betreffende bouwplan als bekend mag worden verondersteld. 33

38 Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht Lid 1 Het eerste lid van artikel 9.8 legt een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt vast, namelijk het motiveringsbeginsel dat in artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is opgenomen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat bij positieve welstandsadvisering een expliciete motivering achterwege blijft. Volgens vaste jurisprudentie verandert dit direct zodra bezwaar tegen de (voorheen) bouwvergunning wordt ingediend. Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken Indien de raad een gebied van de gemeente wenst uit te sluiten van welstandstoezicht, stelt de raad alternatief 3 of alternatief 4 van artikel 1.3 van de MBV vast. Het desbetreffende gebied is aangeduid op de kaartbijlage als bedoeld in dit artikel. Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's). Hoofdstuk 11 Handhaving Algemeen Het niet naleven van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening of de criteria uit de Welstandsnota voor bestaande bouwwerken vormt een overtreding waartegen direct met toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom kan worden opgetreden, zonder dat daartoe nog (de tussenstap van) een specifieke aanschrijving vereist is. Het Bouwbesluit 2012 geldt voor alle bouwwerken (artikel 1b Woningwet), voor de bouwverordening krijgt deze systematiek vormt in artikel 7b Woningwet en voor het welstandsvereiste voor bestaande bouw volgt dit uit artikel 13a Woningwet. Met het generieke handhavinginstrumentarium op grond van de Gemeentewet en de Awb kan worden afgedwongen dat het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk gaat voldoen aan de betreffende voorschriften van het Bouwbesluit 2012, dat het gebruik ervan of de staat of het gebruik van een open erf of terrein in overeenstemming is met de bouwverordening en dat het uiterlijk van een bouwwerk niet in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die zijn vastgelegd in de welstandsnota. Tenzij sprake is van spoedeisende omstandigheden brengt artikel 4:8 van de Awb met zich mee dat een belanghebbende, die naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen een voorgenomen handhavingbesluit, vooraf in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. In het handhavingbesluit dient vervolgens zorgvuldig te worden omschreven met welke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk in strijd is en met welke voorzieningen het bouwen of de staat van dat gebouw of ander bouwwerk weer in overeenstemming met die voorschriften kan 34

39 worden gebracht. Door zelf binnen de daartoe gestelde termijn maatregelen te nemen kunnen belanghebbenden de toepassing van bestuursdwang voorkomen (artikel 5:24 Awb) dan wel overeenkomstig artikel 5:32b van de Awb het verbeuren van een dwangsom voorkomen. Tegen een handhavingbesluit staan de normale rechtsmiddelen open die de Awb in samenhang met de Wet op de Raad van State biedt (bezwaar, beroep, hoger beroep en daarnaast de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen). Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet blijft de mogelijkheid bestaan om met toepassing van bestuursdwang of op grond van artikel 5:32 van de Awb met een last onder dwangsom, handhavend op te treden tegen illegale bouw- en sloopwerkzaamheden door middel van het stilleggen van deze werkzaamheden. Daarbij is het feit dat zonder of in afwijking van een vereiste vergunning wordt gebouwd of gesloopt op zichzelf in beginsel voldoende aanleiding om spoedshalve bestuursdwang toe te passen overeenkomstig artikel 5:24 Awb. Het direct met bestuursdwang optreden tegen illegale bouw- of sloopwerkzaamheden is er immers op gericht te voorkomen dat de illegale situatie verder in omvang toeneemt, waardoor burgemeester en wethouders mogelijk voor voldongen feiten worden geplaatst. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar de uitspraken van ABRvS van 14 november 2001 (JG ) en 11 juni 2003 (BR 2003, 893). Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen Algemeen Alle artikelen van deze verordening op overtreding waarvan straf is gesteld steunen op artikel 7b van de Woningwet juncto artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten. 35

40 Bijlagen Bijlage 1 Toelichting verordening Figuren 1 t/m 19, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingen. Figuur 1 Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikelen en 2.5.8) Figuur 2 Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikelen en 2.5.8) 36

41 Figuur 3 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder a) Figuur 4 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder a) Figuur 5 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder a) 37

42 Figuur 6 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder b) Figuur 7 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder c) Figuur 8 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder c) 38

43 Figuur 9 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder d) Figuur 10 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel , eerste lid, onder e) Figuur 11 Teruglegging met het oog op de daglicht toetreding van achtergevelrooilijn die een scherpe hoek met elkaar vormen (ingevolge artikel , lid 2) 39

44 Figuur 12 Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen , , en ). Binnen de bebouwde kom Figuur 13 Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen , , en ). Buiten de bebouwde kom Figuur 14 Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen , , en , alternatief 2). Binnen grootstedelijke delen van de bebouwde kom 40

45 Figuur 15 Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikelen , derde lid, eerste alinea) Figuur 16 Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikelen , derde lid, tweede alinea) Figuur 17 Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikelen , tweede lid, eerste alinea) 41

46 Figuur 18 Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikelen , tweede lid, tweede alinea) Figuur 19 Hoogte van een zijgevel tegenover een achtergevelrooilijn (artikelen ) 42

47 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n) (070) betreft beleidsplan van het College voor Arbeidszaken van de VNG ons kenmerk ECWGO/U Lbr. 15/023 CvA/LOGA 15/06 datum 16 april 2015 Samenvatting Dit is een ledenraadpleging over het beleidsplan van het College voor Arbeidszaken van de VNG. Het College voor Arbeidszaken heeft op 12 maart jl. het conceptbeleidsplan voor vastgesteld. Met deze brief raadplegen wij u over het beleidsplan. De raadpleging is in de vorm van e-raadpleging. De Gemeentesecretaris krijgt per een link toegestuurd via welke de gemeente kan reageren. Het bestuur van de VNG stelt op 1 juni 2015 het definitieve beleidsplan vast, mede op basis van de reacties van de leden.

48 Aan de leden informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n) (070) betreft beleidsplan van het College voor Arbeidszaken van de VNG ons kenmerk ECWGO/U Lbr. 15/023 CvA/LOGA 15/06 datum 16 april 2015 Geacht college en gemeenteraad, Dit is een ledenraadpleging over het beleidsplan van het College voor Arbeidszaken van de VNG. Het College voor Arbeidszaken heeft op 12 maart 2015 het conceptbeleidsplan Goed Werk! vastgesteld. Het beleidsplan is voor de periode Met deze brief raadplegen wij u over het beleidsplan. Het bestuur van de VNG stelt op 1 juni 2015 het definitieve beleidsplan vast, mede op basis van de reacties van de leden. Het CvA heeft tijdens een heisessie in november 2014 met elkaar de bouwstenen geleverd voor het beleidsplan. Op basis van deze sessie heeft het CvA in twee vergaderingen verder gesproken over het conceptplan, dat u als bijlage bij deze brief aantreft. Het beleidsplan heeft als titel Goed Werk! De titel geeft aan dat gemeenten inzetten op goed werkgeverschap maar ook dat werken bij gemeenten belangrijk en aantrekkelijk is. De titel drukt ook uit dat ambtelijk vakmanschap wordt gewaardeerd. Tot slot geldt voor het CvA zelf: wij willen goed werk leveren aan de leden. Het beleidsplan onderscheidt 6 speerpunten 1. Modernisering arbeidsvoorwaarden (waaronder Cao-onderhandelingen) De werkgeversvisie Naar een Cao van de Toekomst, die in 2013 is vastgesteld, blijft leidraad bij het overleg over de arbeidsvoorwaarden in de sector gemeenten. De Cao van de Toekomst gaat over nieuwe arbeidsvoorwaarden maar ook over nieuwe manieren om over de arbeidsvoorwaarden te overleggen De verwachte inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) gaat dit vernieuwingsproces versnellen. De normalisatie noopt tot herijking van arbeidsverhoudingen en het overleg tussen de gemeentelijke werkgevers en de vakbonden. 2.Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) Naar verwachting zal de Eerste Kamer zich hierover in het najaar van 2015 uitspreken. De WNRA treedt waarschijnlijk op 1 januari 2018 in werking. Het CvA zet zich in voor een soepele implementatie en ondersteuning van gemeenten. Hiervoor wordt de samenwerking met het IPO,

49 de Unie van Waterschappen en het Rijk gezocht. Daarbij gaat het om onder andere om het aanbieden van opleidingen en cursussen maar ook om juiste toepassing van de Wet op de Cao. 3. Professionalisering en innovatie Goed werkgeverschap is een belangrijke factor voor een goed functionerende organisatie. Het CvA zet zich binnen dit nieuwe taakveld in voor de concrete vertaling van de werkgeversvisie Op weg naar de Cao van de Toekomst naar de praktijk van gemeenten. Professionalisering van de HR-functie is daarbij aandachtsgebied. Het CvA zoekt daarvoor verbinding met het A+O-fonds gemeenten en zal hierbij samenwerken met KING, de VNG Academie, de Vereniging van Gemeentesecretarissen (VGS) en de Vereniging voor Overheidsmanagement (VOM). 4. Integriteit Integriteit blijft een belangrijk onderwerp. Het CvA heeft de afgelopen beleidsperiode een toolkit integriteit ontwikkeld en een nieuwe gedragscode opgesteld voor zowel de bestuurlijke en de ambtelijke geleding. Het CvA zal deze implementeren met als doel dat integriteit in de dagelijkse bedrijfsvoering geborgd wordt. Daarnaast zet het CvA zich in om de rol van kennismakelaar tussen gemeenten en (onafhankelijke) integriteitsinstanties uit te bouwen. 5. Pensioen Het CvA voert met andere werkgeverskoepels overleg over pensioen. Door veranderende wetgeving moet de regeling continu worden aangepast, met veel onrust tot gevolg. Inzet voor de komende periode moet zijn meer rust en duidelijkheid rond pensioen te creëren en premiestijgingen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook moeten de VNG en de andere overheidswerkgevers meer dan nu in staat worden gesteld om de pensioenregeling te beïnvloeden. Hiervoor is de relatie tussen overheidswerkgevers en het Kabinet toe aan een herijking. 6. Fundament arbeidsmarkt en inclusieve arbeidsmarkt Door de inwerkingtreding van de Participatiewet is er een nieuwe toekomstbestendige visie nodig op alle doelgroepen die vallen onder deze wet. Gemeenten hebben hierbij een belangrijke rol. De te ontwikkelen integrale visie geeft het verband weer tussen de rol van de gemeente in de arbeidsmarktregio en de rol van de gemeente als werkgever. De Kamer Inclusieve Arbeid (KGA) zal het initiatief nemen om deze visie samen met de gemeenten te ontwikkelen. E-ledenraadpleging Wij raadplegen u schriftelijk over het beleidsplan. Dat gaat deze keer via e-raadpleging. De gemeentesecretaris van de gemeente ontvangt een met een link naar het reactieformulier. Als dit is ingevuld kan het ingevulde formulier digitaal geretourneerd worden aan de VNG. onderwerp beleidsplan van het College voor Arbeidszaken van de VNG datum 16 april /03

50 De reactietermijn loopt tot en met 25 mei Na de stemming en eventuele wijzigingen op basis van de reactieformulieren, zal het VNG bestuur worden verzocht het beleidsplan definitief vast te stellen. Hoogachtend, College voor Arbeidszaken van de VNG, Mw. mr. S. Pijpstra Secretaris Deze ledenbrief staat ook op onder brieven. onderwerp beleidsplan van het College voor Arbeidszaken van de VNG datum 16 april /03

51 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 CVA-beleidsplan GOED WERK! 1.Inleiding De samenleving is in beweging en gemeenten bewegen mee. De drie grote decentralisaties in het sociaal domein zijn een feit en dat zorgt voor een enorme dynamiek in de sector gemeenten. De gemeentelijke organisatie werkt anders, gaat naar een kleinere schaal in wijken en naar een grotere schaal in samenwerkingsverbanden. Van de ambtenaren worden andere competenties gevraagd: flexibiliteit, regie en een eigen verantwoordelijkheid om de maatwerkaanpak, die overigens niet alleen in het sociaal domein wordt gevraagd, vorm te geven. Hierbij horen ook andere arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen. Samenwerken en verbinden zijn de nieuwe sleutelwoorden. Bewoners en gemeente komen in een andere verhouding; het begrip de andere overheid krijgt gestalte. Het CvA is de werkgeversvereniging van de gemeenten en wij zien het als onze taak gemeenten vanuit hun rol als werkgever optimaal te ondersteunen om zo samen met de werknemers in de gemeentelijke sector invulling te geven aan de veranderende gemeentelijke organisatie. Daarom is een nieuw aandachtsgebied toegevoegd aan de werkzaamheden van het CvA: professionalisering en innovatie van de gemeentelijke organisatie. Het belang van werkgeverschap krijgt hierin plaats. Hierbij wordt nadrukkelijk de samenwerking gezocht met het A+O fonds Gemeenten en KING om gemeenten zo optimaal te ondersteunen. Dynamiek is er ook op gebied van het arbeidsrecht. Ontslagrecht en WW gaan ingrijpend veranderen en inclusief werkgeverschap krijgt een impuls door de banenafspraak. Maar de meeste impact voor overheidswerkgevers heeft de verwachte Wet Normalisatie Rechtspositie Ambtenaren. Het CvA volgt de ontwikkelingen nauwgezet en wil gemeenten intensief ondersteunen bij de invoering van alle nieuwe regels. Naast arbeidsvoorwaarden zijn ook de arbeidsverhoudingen belangrijk. In de cao willen we stappen maken en daarin samenwerken met alle dus ook niet georganiseerde werknemers. Dat geldt ook voor de overleggen met de OR-en. Jongeren sluiten zich steeds minder aan bij vakorganisaties. Het CvA zoekt naar breed draagvlak en zal eigen instrumenten ontwikkelen om ook jongeren inspraak te geven bij de vormgeving van arbeidsvoorwaarden. In dit beleidsplan staat hoe het CvA de komende jaren invulling geeft aan haar taken. De titel is: Goed werk!. Daarmee drukken we uit dat werken bij gemeenten meer dan ooit boeiend en uitdagend is. Gemeenten hebben veel te bieden! Gemeenten zijn goede werkgevers en waarderen het ambtelijk vakmanschap. Maar het gaat ook om de resultaten: als CvA willen we goed werk leveren aan de leden. Het beleidsplan geldt voor vier jaar: dat is een lange periode. Het beleidsplan moet en kan ruimte laten om buiten de benoemde aandachtsgebieden activiteiten te ontplooien als de omstandigheden daarom vragen. Het beleidsplan is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 gaan we in op relevante cijfers en ontwikkelingen die hun weerslag vinden in de activiteiten van het CvA. In paragraaf 3 staat wat deze activiteiten zijn: wat gaat het College voor Arbeidszaken de komende 4 jaar doen. We hebben daarbij een zestal speerpunten onderscheiden: professionalisering en innovatie, normalisering, modernisering van arbeidsvoorwaarden, pensioen, integriteit en fundament van de arbeidsmarkt. In paragraaf 4 tot slot benoemen we welke dienstverlening en producten het CvA aan de leden en de bij haar aangesloten organisaties biedt. 1

52 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 2.Achtergronden Ontwikkelingen op de gemeentelijke arbeidsmarkt Het aantal 60+-ers is de afgelopen 5 jaar met 40% gestegen terwijl het aandeel van medewerkers van 35 jaar of jonger drastisch daalde. Vergeleken met de private sector zijn gemeenten grijzer en is er veel minder groen. Jongeren kom je nauwelijks meer tegen. Er is weinig uitstroom, behalve waar het betreft pensioen. De instroom blijft echter laag, net als de doorstroom. Het aantal lange dienstverbanden neemt toe en is met gemiddeld 11,5 jaar in 2013 hoger dan het nationale gemiddelde van 10,6 jaar. Er lijkt daarmee weinig beweging te zitten in het personeelsbestand. Daarbij komt dat er relatief veel mensen in hun eindschaal zitten: in 2013 was dit 76,4%. Gemeenten worden ook de komende jaren geconfronteerd met bezuinigingen. Deze hebben vaak direct effect op de organisatie: het werk moet met minder mensen worden gedaan. Dit gecombineerd met reorganisaties als gevolg van nieuwe taken en samenwerking tussen gemeenten zorgt voor toegenomen werkdruk. Veel gemeenten zoeken naar arrangementen om meer lucht in de organisatie te krijgen. De flexibele schil wordt vergroot; belangrijke factor daarbij is dat de organisatie en het werk dynamischer is onder invloed van de decentralisaties en andere ontwikkelingen op het gemeentelijk terrein. Groot is de roep om meer jongeren. De reden hiervoor is verschillend. Soms gaat het om tegengaan van jeugdwerkloosheid en wil men als gemeentelijke werkgever een voortrekkersrol vervullen. Maar gemeenten geven ook aan dat jongeren bijdragen aan een nieuwe cultuur en aan innovatie. Jongeren beschikken over nieuwe competenties die de organisatie nog niet in huis heeft. In het laatste cao-akkoord is de afspraak gemaakt om 1500 jongeren aan te nemen in de sector. Gemeenten zoeken ruimte in arrangementen om ouderen (gedeeltelijk) te laten uitstromen, om zo de relatief hoge loonkosten van deze groep vrij te spelen om in te zetten voor jongeren. Dat vraagt ook om arbeidsvoorwaarden die meer flexibiliteit en beweging stimuleren en mogelijk maken. Een beweging moeten we ook maken om werk te kunnen bieden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daar ligt een taakstelling: gemeenten maken in banen en de jaren erna komen daar ruim 500 banen per jaar bij. Eind 2018 zullen er 2215 banen moeten zijn gecreëerd voor deze doelgroep. Met deze taakstelling komt de vraag hoe gemeenten vorm geven aan inclusief werkgeverschap. De werknemers die op deze banen gaan werken vragen om andere faciliteiten en ondersteuning. Gemeenten zijn met betrekking tot dit onderwerp meer dan alleen werkgever. Vanuit de rol van aanjager op de arbeidsmarkt zullen gemeenten ook andere werkgevers in de regio stimuleren om de extra banen te creëren. Het CvA zal hierbij de samenwerking zoeken met de commissie Werk en Inkomen van de VNG. Algemeen wordt verwacht dat de omvang van de gemeentelijke organisaties zal krimpen door samenwerking, afstoten van taken en aan lean reorganisaties. Werk bieden aan jongeren en banen maken voor mensen met een beperking is tegen deze achtergrond een forse opgave. Het CvA zal kritisch monitoren hoe dit proces verloopt. Ontwikkelingen in wet- en regelgeving Normalisering Een belangrijke verwachte ontwikkeling is de invoering van de Wet Normalisering van de Rechtspositie van Ambtenaren (WNRA). Na invoering van deze wet vallen ambtenaren voor wat betreft het arbeidsrecht onder de werking van het Burgerlijk Wetboek en wordt ook de Wet op de Cao van toepassing. Dat heeft gevolgen voor de individuele rechtsverhouding bijvoorbeeld op het gebied van ontslagrecht -, maar ook voor het collectieve deel: wat wordt het karakter van de cao? Tevens zal de vormgeving van het CvA als werkgeversvertegenwoordiging moeten worden ontwikkeld. De CAR-UWO moet worden omgevormd tot een echte cao en doordat het overeenstemmingsvereiste verdwijnt, wordt het lokale en landelijke onderhandelingsproces anders. Gemeenten krijgen te maken met veel nieuwe regels. Zij zullen daarbij rekenen op ondersteuning door het College voor Arbeidszaken. Normalisering is daarom een van de zes speerpunten van de komende beleidsperiode. De WNRA zal naar verwachting in oktober 2015 worden behandeld in de Eerste Kamer. Het CvA zal aansturen om een ruime implementatietermijn voor gemeenten, met als datum 1 januari

53 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 Wet Werk & Zekerheid De wet Werk & Zekerheid bevat ingrijpende veranderingen op het gebied van flexibele arbeid, ontslagrecht en de WW. De afspraken over flexibele arbeid die te maken hebben met de keten van tijdelijke aanstellingen zijn deels verwerkt in het cao-akkoord. Het nieuwe ontslagrecht wordt pas van toepassing na invoering van de WNRA. De WW wordt versoberd: de maximale duur van de WW gaat vanaf 2016 in 3 jaar tijd geleidelijk van 38 maanden naar 24 maanden en de toegangseisen worden zwaarder. Deze wijzigingen zijn direct ook van toepassing op gemeenteambtenaren. In het Sociaal Akkoord is afgesproken om de WW te repareren met een privaat gefinancierd deel, waardoor de maximale duur 38 maanden kan blijven. Sociale partners spraken daarbij ook af dat vakbonden een rol krijgen bij de uitvoering van de WW. De SER heeft een advies uitgebracht over de invulling van het derde jaar WW. Het CvA zal zich in de komende periode buigen over de vraag hoe gemeenten deze wijziging in de WW willen implementeren in onze sector. Participatiewet; banenafspraak; quotumwet Werkgevers in Nederland hebben in het Sociaal Akkoord de afspraak gemaakt om in banen te realiseren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze banenafspraak is opgenomen in de Participatiewet. De marktsector neemt er voor zijn rekening; de overheidswerkgevers De aantallen zijn verdeeld in tranches per jaar. Als deze tranches niet worden gerealiseerd, volgt voor de verantwoordelijke sector de Quotumwet en worden gemeenten individueel afgerekend. De Participatiewet is de basis onder een van de drie decentralisaties. Gemeenten hebben een belangrijke rol als aanjager op de arbeidsmarkt, juist voor mensen met een afstand daartoe. Voor de gemeentelijke sector geldt dat zij eind arbeidsplaatsen voor deze doelgroep moet hebben gecreëerd. Pensioen Het pensioen staat al een aantal jaren in de politieke belangstelling. De beurskrach in 2008 heeft de grote invloed van financiële markten op de pensioenfondsen laten voelen. En hoewel de fondsen inmiddels weer de noodzakelijke rendementen maken, heeft de economische crisis een discussie aangewakkerd over de houdbaarheid van ons pensioenstelsel. Het Kabinet heeft de afgelopen jaren maatregelen genomen om het stelsel beheersbaar te maken. In 2015 en verder zal een aantal fundamentele uitgangspunten van het pensioenstelsel worden bediscussieerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de individuele vrije keuze voor een pensioenfonds, de solidariteit tussen jong en oud en het inzetten van pensioengeld voor andere doelen (denk aan zorg en hypotheek). Zaken die alle werknemers, dus ook gemeenteambtenaren, gaan raken. De discussie over de toekomst van pensioenen voert het CvA samen met de andere overheidswerkgevers in het VSO. De VNG wil ook bespreken hoe het VSO effectiever kan functioneren richting het Kabinet als het gaat om de belangenbehartiging van de sector gemeenten. 3

54 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 3.Wat gaat het CvA doen 3.1 De basis Het College voor Arbeidszaken is de werkgeversvereniging van de gemeenten. In lijn met de verenigingsagenda en de missie van de VNG zet het CvA zich in voor kracht en kwaliteit van het lokaal bestuur. Het CvA doet dat vanuit de visie dat kracht en kwaliteit niet mogelijk zijn zonder een goede organisatie en goede werknemers. De Cao gemeenten is een belangrijk aandachtsgebied van het CvA. De afgelopen periode hebben we op basis van de werkgeversvisie op de cao van de toekomst belangrijke stappen gezet. Maar het werk is nog niet klaar. Zoals hiervoor is opgemerkt hebben gemeenten behoefte aan instrumenten die mobiliteit en flexibiliteit stimuleren. Voor de volgende cao zullen wij daar krachtig op inzetten. Dat doen we met een inzet die we bepalen in nauwe samenspraak met alle leden. De komende periode zullen wij wederom bestuurders, gemeentesecretarissen en P&O-medewerkers opzoeken om hun mening te peilen en daarmee hun betrokkenheid bij de cao te vergroten. Het CvA onderhandelt ook over de arbeidsvoorwaarden voor het fundament van de arbeidsmarkt en over de arbeidsvoorwaarden van de veiligheidsregio s. In de Kamers die hiervoor zijn opgericht werken we met dezelfde insteek: samen met de gemeenten en verbindend tussen bestuurder, management en de HR-kolom en gericht op arbeidsvoorwaarden die de organisatiedoelen ondersteunen en die beter aansluiten op de markt. De komende beleidsperiode besteden we aandacht aan het cao proces, waarbij het lokale overleg ook betrokken wordt. De mogelijke komst van de normalisering vraagt daar ook om. Maar los daarvan lopen veel gemeenten en het CvA zelf ook aan de landelijke tafel tegen de vraag aan: wat is de waarde van het overleg over arbeidsvoorwaarden zowel aan de caotafel als in het GO. Wat kunnen wij doen om dit vlotter te laten verlopen en de effectiviteit en representativiteit van de GO s te vergroten. We moeten op zoek naar andere manieren om tot gedragen resultaten te komen. Uiteraard willen we dit doen samen met de vakorganisaties. Het CvA zal de komende beleidsperiode de samenwerking met de andere decentrale overheden, provincies en waterschappen, verder intensiveren. Op de agenda voor de komende beleidsperiode staat de samenvoeging van de drie decentrale cao s tot één cao. In 2015 vindt een eerste verkennend overleg plaats hoe dit vorm te geven. Bij de ontwikkeling van nieuwe arbeidsvoorwaarden, zoals een keuzebudget, zorgen we nu al voor zoveel mogelijk congruentie. De samenwerking op het gebied van rechtspositie van politieke ambtsdragers en het collectieve ziektekostencontract zetten we voort. Samenwerking zoeken we ook met de andere overheidswerkgevers. Bij de implementatie van de WNRA trekken we samen op met IPO, de Unie van Waterschappen en het Rijk. Aan de pensioentafel zijn we één van de overheidskoepels. De komende periode onderzoeken we met de andere zelfstandige overheidswerkgevers (IPO, Unie van Waterschappen en onderwijs) of en hoe we een eigen koers kunnen varen, op grotere afstand van het Kabinet. Belangrijk argument is dat we de rol van werkgeverschap niet willen vermengen met politieke dossiers. Het CvA zet stevig in op dienstverlening naar de leden. De afgelopen periode hebben we samen met leden kritisch gekeken naar de kwaliteit van onze dienstverlening. Op basis daarvan is een verbeterprogramma doorgevoerd. We gaan de komende periode hiermee verder, waarbij we zullen blijven zoeken naar kwaliteitsverbetering en innovatie als het gaat om de producten en diensten die we leveren. We zullen de leden regelmatig vragen om terugkoppeling van de ervaren kwaliteit. We concentreren ons hierbij vooral op de vraagafhandeling. Om de toegankelijkheid van de beschikbare informatie, producten en diensten te bevorderen zal worden onderzocht of er een aparte website ontwikkeld zal worden voor de werkgeversvereniging van gemeenten. Wij continueren ons aanbod van collectieve contracten en zullen samen met de leden en ook samen met IPO en Unie onderzoeken of dit op meer gebieden mogelijkheden biedt dan de huidige collectiviteiten ziektekostenverzekering en functiewaardering. Het CvA zal zich de komende periode meer richten op implementatie van nieuwe wet- en regelgeving en van de nieuwe arbeidsvoorwaarden. Tevens zal de lobby aan de voorkant worden geïntensiveerd. We starten in 2015 met een belangrijk en ingrijpend traject: de implementatie van het Individueel Keuzebudget en een nieuw centraal beloningshoofdstuk. Dat gaat alle gemeenten aan en betekent een flinke 4

55 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 tijdsinvestering. Het implementatietraject doen we samen met leden. Zij participeren in project- en werkgroepen. Rond de normalisering zullen we ons inzetten om gemeenten tijdig en goed toe te rusten voor deze grote wijziging. Ook daarin hebben leden een grote stem. Nu al participeren veel P&O-ers in de klankbordgroep die is ingericht ter voorbereiding van de normalisering. In het nieuwe aandachtsveld Professionalisering en Innovatie van de Gemeentelijke Organisatie zullen we samen met de leden zoeken naar de goede praktijken en richtlijnen die bijdragen aan een betere organisatie goed werk, voor meer kracht en kwaliteit in het lokale bestuur. 3.2 Zes speerpunten 1. Modernisering arbeidsvoorwaarden, waaronder cao-onderhandelingen Waar willen we over 4 jaar staan: wat is het resultaat? In de vorige beleidsperiode is als belangrijke mijlpaal bereikt dat er een nieuw centraal beloningshoofdstuk in de cao wordt opgenomen, dat op 1 januari 2016 in werking treedt. Lokale bezoldigingsverordeningen gaan daarmee tot het verleden behoren. Deel van dit hoofdstuk is een individueel keuzebudget (IKB), dat ruimte biedt voor individueel maatwerk: werknemers kunnen met het budget zelf hun passende arbeidsvoorwaarden kiezen. De komende beleidsperiode wordt gewerkt aan implementatie van dit nieuwe hoofdstuk 3 en het IKB. Maar tegelijkertijd werken we verder aan de verwezenlijking van onze werkgeversvisie Naar een Cao van de Toekomst. We werken aan een cao die aansluit op de nieuwe basis (het BW), die modern en helder is van taal en indeling en scherp centraal inkadert zonder uitgebreide uitvoeringsregels en voorschriften. We streven naar arbeidsvoorwaarden die gemeenten ondersteunen bij hun organisatiedoelen en uitvoeringskracht en die aantrekkelijk zijn om talentvolle werknemers aan te trekken en te behouden. Het cao-proces, of breder gesteld: het medezeggenschapsproces vraagt om aanpassing. We moeten zoeken naar andere wegen om tot gedragen afspraken te komen en werkgevers en werknemers directer betrekken. We zoeken liever samenspraak dan barricades. De normalisering heeft daar een katalyserende functie; dit maakt immers noodzakelijk dat bestaande overlegprotocollen moeten worden herzien. Wat gaan we daarvoor doen? De eerste stap is de nieuwe arbeidsvoorwaardennota, die we schrijven voor de volgende cao-ronde 1. De arbeidsvoorwaardennota bevat uitgewerkte voorstellen op het brede gebied van inzetbaarheid en flexibiliteit. Daarbij gaat het om maatregelen die doorstroom van werknemers binnen de organisatie bevorderen en een positieve werking hebben op een gezonde in- en uitstroom. Nadrukkelijk speelt daarbij de wens om meer jongeren aan te kunnen stellen binnen de beperkte financiële ruimte die gemeenten nu hebben. Maar het gaat ook om afspraken die een flexibeler beloningsbeleid mogelijk maken, dat beter aansluit bij het resultaatgericht werken dat gemeenten voorstaan. Ons beloningsbeleid moet tegelijkertijd ons goede werkgeverschap ondersteunen. We zoeken ook daarin de juiste balans tussen zekerheid en flexibiliteit. We kijken ook naar de wijzigingen in de WW en het stelsel daarom heen (Wet Werk & Zekerheid) en de gevolgen daarvan voor het Van Werk naar Werk-beleid dat we de afgelopen jaren hebben neergezet. De voorstellen stellen we op in nauwe samenspraak met de leden. Daarvoor organiseren we in de eerste helft van 2015 gesprekken en bijeenkomsten en gebruiken we de P&O-netwerken. In het cao-akkoord is de afspraak gemaakt om de cao-teksten te moderniseren. Wij nemen hierbij het initiatief en kijken daarbij uiteraard naar de gevolgen van de normalisering voor de huidige teksten. In juli 2016 dienen we een uitgewerkt tekstvoorstel in op de overlegtafel. 2.Wet normalisering rechtspositie ambtenaren Waar willen we over 4 jaar staan? Er vanuit gaande dat de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) binnen afzienbare termijn van kracht wordt (vooralsnog wordt uitgegaan van 1 januari 2018), is aan het einde van de zittingsduur van het CvA de volgende situatie gerealiseerd. 1 De huidige cao expireert 31 december

56 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 Ambtenaren bij gemeenten en daaraan gelieerde gemeenschappelijke regelingen zijn in dienst op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst, waarop de eerste echte cao-gemeenten van toepassing is. Sleutelfunctionarissen (juristen en P&O-medewerkers) zijn (bij)geschoold in het private arbeidsrecht, zodat zij op hun taken zijn toegerust. Ter vervanging van de bestuursrechtelijke regels zijn op werkgeversniveau nieuwe interne procedures met betrekking tot het oplossen van arbeidsgeschillen geïmplementeerd. Wat gaan we daarvoor doen? Bij de voorbereiding van de implementatie van de normalisering op werkgeversniveau werken we in projectverband samen met de werkgeverskoepels van provincies en waterschappen; waar mogelijk in nauwe samenwerking met de sector Rijk. Daarbij gaat het om zaken als het tot stand laten brengen en beschikbaar stellen ( makelen en faciliteren) van een adequaat scholing- en opleidingsaanbod, opstellen van een model arbeidsovereenkomst en handreikingen en tools voor het informeren van medewerkers, het ontwikkelen van procedures etc.. Voorafgaand aan het afsluiten van de eerste privaatrechtelijke cao moet een visie worden ontwikkeld op de aard en reikwijdte van de toekomstige cao, eerst in eigen kring en vervolgens samen met de bonden. Wij stemmen de werkgeversvisie en ons overleg hierover af met de andere overheidswerkgevers. Tot aard en reikwijdte behoort ook de discussie over het al dan niet instellen van gemeenschappelijke voorzieningen op het gebied van geschilbeslechting (incl. ontslag), cao interpretatie e.d.. Tevens zal de positie van het College voor Arbeidszaken binnen de vereniging en de bijbehorende governance moeten worden herijkt aangezien de Wet op de Cao van toepassing wordt als gevolg van de normalisatie. 3. Professionalisering en innovatie Waar willen we over 4 jaar staan: wat is het resultaat? De decentralisaties dragen verder bij aan de dynamiek die de sector al langer laat zien en die zorgt voor een andere organisatiecultuur en andere manieren van werken. Het CvA ziet goed werkgeverschap als een belangrijke factor voor een goed functionerende organisatie. Daarbij concentreert het CvA zich op de concrete vertaling van de werkgeversvisie Op weg naar de Cao van de Toekomst naar de praktijk van alle gemeenten. Daarbij zoekt het CvA nadrukkelijk de samenwerking met KING, VNG academie, VGS en VOM en zullen de activiteiten van het A+O fonds Gemeenten worden ingezet om de professionaliteit van gemeenten te vergroten. Wat gaan we daarvoor doen? We verbinden de agenda van het A+O fonds stevig aan die van het CvA. Dat geven we onder andere vorm doordat drie CvA-leden en de secretaris zitting hebben in het bestuur van het fonds. We spannen ons ervoor in om, in lijn met het gedachtengoed van de Cao van de Toekomst, in de Cao Gemeenten afspraken te maken die verdere professionalisering in de sector ondersteunen en de regelingen die innovatie en professionalisering belemmeren te vervangen. We zorgen voor verbinding tussen VNG, KING, VNG academie en het A+O-fonds door activiteiten op elkaar af te stemmen en onze netwerken met elkaar te verbinden. We inventariseren welke instrumenten voorts effectief bijdragen aan een betere kwaliteit van de organisatie en onderzoeken of we deze collectief kunnen organiseren, bijvoorbeeld het product Vensters voor Bedrijfsvoering. Als alle gemeenten en samenwerkingsverbanden meedoen levert dat een schat aan informatie op die alle gemeenten kunnen gebruiken. 6

57 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 4. Integriteit Waar willen we over 4 jaar staan? Integriteit is een onmisbare kernwaarde voor het openbaar bestuur. Over vier jaar hebben meer gemeenten het integriteitsbeleid in de dagelijkse bedrijfsvoering geborgd. De regelgeving en landelijke normen leggen een basis voor het maken van beleid. Maar het denken over integriteitsbeleid binnen de gemeenten gaat de komende tijd verder. Naast de hard controls gaat het de komende jaren steeds vaker over soft controls : de verinnerlijking van integriteit. Vertrouwen, een transparante en open cultuur én ruimte voor tegenspraak zijn daarvoor de randvoorwaarden. Wat gaan we daarvoor doen? Onze activiteiten zijn gericht op kennisdeling en vergroten van de bewustwording. Door middel van toolkits op de website wordt gemeenten direct inzicht geboden in beschikbare regelingen, handreikingen en praktijkvoorbeelden. Ambtelijk en bestuurlijk. In samenspraak met gemeenten worden deze toolkits geactualiseerd en aangevuld. Wij gaan na welke (hulp)middelen kunnen ondersteunen bij het beter bespreekbaar maken van het onderwerp integriteit en presenteren dit aan gemeenten. Het resultaat moet zijn dat volgens een moreel kompas gewerkt wordt door bestuurders/ambtenaren. De VNG treedt op als kennismakelaar met enerzijds gemeenten en anderzijds (onafhankelijke) integriteitsinstanties; rollen en posities van deze instanties in het integriteitslandschap wordt een grotere bekendheid gegeven. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken maken wij de zaken aanhangig waar gemeenten in hun praktijk tegenaan lopen. 5. Pensioenen Waar willen we over 4 jaar staan: wat is het resultaat? Pensioen is een dure arbeidsvoorwaarde. Zo n 20% van het arbeidsvoorwaardengeld wordt hieraan besteed. De afgelopen jaren is het vertrouwen in pensioen en pensioenfondsen beschadigd. Dat komt omdat pensioenen al lang niet zijn geïndexeerd. Hierdoor wordt het pensioen minder waard. Ook is er veel negatieve publiciteit rond pensioen. Anderzijds wordt het vooral als Haagse discussie beleefd, omdat de werknemer en zijn directe werkgever weinig invloed voelen op het pensioendossier. In de komende jaren moeten we toe naar een juiste balans en rust op het pensioendossier. Het is tenslotte een arbeidsvoorwaarde met een lange doorlooptijd en continue aanpassingen in de regeling zetten het vertrouwen erin onder druk. De komende jaren moeten we ons buigen over vragen als: - Geven we de 20% die we uitgeven aan pensioen uit aan de juiste dingen? - Is de huidige ABP-regeling de regeling die we de gemeenteambtenaar willen bieden? - Hoeveel invloed hebben wij zelf op deze regeling? Is dat voldoende? De sector gemeenten is slechts één van de veertien sectoren die de inhoud van de regeling meebepaalt. - En wat betekent de discussie over ons toekomstig pensioenstelsel? Wat betekent dat voor het pensioen dat we willen bieden? Over vier jaar hebben we een pensioenregeling die aansluit op het arbeidsvoorwaardenbeleid in de sector gemeenten, en die van de gemeenten een aantrekkelijke werkgever maakt. Wat gaan we daarvoor doen Nieuwe wetgeving maakt dat de werkgevers ook in 2015 met de bonden moeten onderhandelen over de ABPpensioenregeling. Uitgangspunt is dat ABP-regeling een goed pensioen waarmaakt en individuele keuzevrijheid in zich heeft. Daarnaast zal het CvA, samen met de andere werkgeverskoepels, de landelijke discussie over het pensioenstelsel nauw volgen en waar nodig en gewenst zijn inbreng geven. Hiernaast beraadt het CvA zich op de rol die het wenst bij de ABP-regeling. Bij deze vraag worden ook de leden betrokken. Wat verwachten gemeenten van hun werkgeversorganisatie op het gebied van pensioen? Het antwoord op deze vraag wordt vertaald naar een discussie die het CvA mede zal initiëren over de totstandkoming van de pensioenregeling bij overheid en onderwijs. We gaan, als grootste sector binnen de samenwerkende overheidswerkgevers, zorgen voor meer invloed op het pensioendossier. 7

58 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 6. Fundament arbeidsmarkt en inclusieve arbeidsmarkt waaronder toekomst Cao Sociale Werkvoorziening Waar willen we over 4 jaar staan: wat is het resultaat Binnen vier jaar moet iedereen die onder de Participatiewet valt een plek bij een werkgever hebben. Hiervoor is het nodig dat gemeenten kunnen werken vanuit een integrale visie op het probleemveld. Met een duidelijk verband tussen de rol van de gemeente in de arbeidsmarktregio en de rol van de gemeente als werkgever. En zonder kunstmatige scheidingen binnen afzonderlijke doelgroepen van de Participatiewet. - Als werkgevers moeten gemeenten ervoor zorgen dat mensen met een indicatie voor beschut werk een plek hebben gekregen bij een gemeente of bij een instelling die op dit gebied met een gemeente samenwerkt. - In het kader van de garantiebanen hebben gemeenten eind 2018 bij de gemeente zelf minstens nieuwe banen gecreëerd voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Werklozen met een Wajonguitkering en mensen met een indicatie voor de SW krijgen hierbij voorrang. Wat gaan we daarvoor doen? - De Kamer Gesubsidieerde Arbeid (KGA) ontwikkelt een visie op de rol van de gemeentelijke werkgever in de Participatiewet. Dit is een brede visie op het fundament van de arbeidsmarkt, met als uitgangspunt het doel van de Participatiewet: mensen met een achterstand helpen om de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Naar de mening van het College voor Arbeidszaken moeten andere uitgangspunten daarbij niet als gegeven worden genomen: bijvoorbeeld de scheiding tussen de sociale/economische en werkgeversportefeuille en het onderscheid tussen verschillende doelgroepen. - De VNG wil deze visie delen en bespreken met de leden en in het voorjaar van 2015 vaststellen. - In de tussentijd ondersteunt de VNG de leden bij de concrete taken om de 2215 banen te creëren en om plek te bieden aan mensen met een indicatie voor beschut werk. De VNG gaat daarvoor goede voorbeelden in de sector ophalen en delen met de leden. - Gezocht wordt naar het verband tussen de rol van de gemeente als werkgever en de rol van de gemeente in de arbeidsmarktregio. Overige aandachtsgebieden Veilige Publieke Taak Het CvA participeert actief in het programma Veilige Publieke Taak van het Ministerie van BZK. Doel is om instrumenten en beleid te ontwikkelen waarmee agressie en geweld in de publieke dienstverlening wordt tegengegaan. Voor de sector gemeenten is er (voor ambtenaren) een Arbocatalogus Agressie & Geweld, voor de politieke ambtsdragers is er een uitgebreide toolkit. Beide instrumenten worden voortdurend geactualiseerd en door bijeenkomsten en goede voorbeelden uitgedragen. Brandweerkamer In 2014 is de Brandweerkamer opgericht. Hierin werken 25 bestuurlijke vertegenwoordigers van de 25 Veiligheidsregio s en twee adviseurs samen om het werkgeverschap voor zowel de beroepsbrandweer als de brandweervrijwilligers invulling te geven, inclusief passende arbeidsvoorwaardelijke regelingen. De samenwerking met het CvA is vormgegeven in een dienstverleningsovereenkomst. De Veiligheidsregio s zijn sinds 1 januari 2014 werkgever voor het brandweerpersoneel. Voor de algemene aspecten van de arbeidsvoorwaarden blijven de Veiligheidsregio s de Cao gemeenten volgen. De brandweerspecifieke arbeidsvoorwaarden zijn onderwerp in de Brandweerkamer. Commissie rechtspositie politieke ambtsdragers De commissie Rechtspositie Politieke Ambtsdragers (RPA) is een subcommissie van het CvA. De commissie bestaat uit burgemeesters, wethouders en raadsleden en heeft tot taak het bestuur en de directie van de VNG gevraagd en ongevraagd te adviseren over de rechtspositie van burgemeesters, wethouders en raadsleden in de ruimste zin. De commissie adviseert over voorstellen van het ministerie van BZK en doet zelf ook voorstellen. De commissie heeft voor de komende beleidsperiode een eigen beleidsagenda. Speerpunten zijn daarin banen eind 2015, ook opgenomen in de Cao Gemeenten en vervolgens ieder jaar

59 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 pensioen/ontslag, aanzien van het ambt en modernisering/harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden en integriteit. 4 Diensten en producten Het CvA heeft de afgelopen beleidsperiode ingezet op verbetering van de dienstverlening. Daar gaan we deze periode mee verder. Dat doen we op verschillende manieren. Vraagbeantwoording Het CvA krijgt jaarlijks gemiddeld 3000 vragen van leden over de CAR-UWO en gerelateerde regelgeving. Op het onderwerp politieke ambtsdragers zijn dat er jaarlijks gemiddeld Onze doelstelling is om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, afgestemd op de verwachting van de vraagsteller. We monitoren de kwaliteit van vraagbeantwoording voortdurend door het doen van onderzoek bij de vraagstellers. Kennisontsluiting De komende beleidsperiode zetten we nadrukkelijk in op kennisontsluiting. Dat doen we door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten en HR trendlezingen, maar ook door het actualiseren en beter toegankelijk maken van onze brochures en documenten met achtergrondinformatie of toelichtingen op de website van de VNG en op het besloten werkgeversforum. Nadrukkelijk betrekken we daar de beste praktijkvoorbeelden van gemeenten bij. Het CvA heeft een aparte website als het gaat om de CAR UWO: teksten, toelichting en jurisprudentie. Wij organiseren frequent chatsessies over nieuwe regelgeving. Een snelle manier om kennis te delen en deelnemers onderling te laten uitwisselen. Kennis delen en netwerken Het CvA ziet het als een belangrijke taak invulling te geven aan de platformfunctie. Daarom participeren we actief in de P&O-netwerken die regionaal worden georganiseerd. Wij organiseren zelf het Landelijk overleg van regionale P&O-netwerken (LORN): goede praktijkvoorbeelden worden daar uitgewisseld, informatieverstrekking over nieuwe wet- en regelgeving of andere ontwikkelingen en standpunten van leden op relevante onderwerpen halen we daar op. Daarnaast participeren we actief in het G4-overleg en het overleg van de gemeenten (POGG). Het in de vorige beleidsperiode gestarte werkgeversforum voldoet aan een behoefte: in besloten omgeving kunnen P&O-ers met elkaar direct in contact treden met vragen over uitvoering van de CAR-UWO of andere HR-issues. Wij verzamelen actief beste praktijken en goede voorbeelden en publiceren deze op de website van de VNG of op het werkgeversforum. Tweejaarlijks organiseert het CvA een eendaagse bijeenkomst voor P&O-ambtenaren. Op deze interactieve dag bieden we een platform om te netwerken en om geïnformeerd te worden, of om te informeren. Mantelcontracten en centrale inkoop o Ziektekostenverzekering CvA, IPO en UvW sluiten een gezamenlijk mantelcontract voor ziektekosten voor de bij hen aangesloten leden. Dit contract garandeert dat elke medewerker (zonder verplichting) toegang heeft tot een zorgverzekering met een vastgestelde prijs en dekking. Met twee verzekeraars is een contract gesloten, zodat medewerkers een keuze hebben. Eind 2015 loopt het huidige contract af. In 2015 zal moeten worden besloten of de collectieve inkoop van zorg wordt voortgezet en onder welke condities. Hierbij wordt samengewerkt met VNG Verzekeringen. o HR 21 In opdracht van het CvA is de afgelopen beleidsperiode een sectoraal functiewaarderingssysteem ontwikkeld: HR 21. Gemeenten kunnen zich aansluiten maar zijn dat niet verplicht. Inmiddels zijn ruim 100 gemeenten en samenwerkingsverbanden aangesloten. Het CvA onderhoudt het systeem, samen met de leden en de vakbonden. In het laatste Cao-akkoord hebben VNG en bonden uitgesproken ernaar te streven dat elke 9

60 Beleidsplan College voor Arbeidszaken concept 3 gemeentelijke werkgever op termijn overstapt naar HR 21. Dat draagt bij aan eenduidigheid van functies en komt de gewenste mobiliteit ten goede. LAAC en LKOG Het CvA ondersteunt twee sectorale commissies. De landelijke advies- en arbitragecommissie (LAAC) kan advies uitbrengen of een bindende uitspraak doen als het georganiseerd overleg (GO) niet tot de verplichte overeenstemming kan komen. De LAAC is overigens ook werkzaam voor het georganiseerd overleg van provincies. De commissie is samengesteld uit een voorzitter en leden die op voordracht van het College voor Arbeidszaken, het Interprovinciaal Overleg en de centrales voor overheidspersoneel zijn benoemd. De LAAC bestaat in jaar en zal dat jubileum aangrijpen om meer bekendheid te geven aan haar activiteiten en uitspraken. De Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid (LKOG) onderzoekt klachten van medewerkers over ongewenst gedrag. Werkgevers moeten op grond van hun Arbo verplichtingen een klachtenregeling en klachtencommissie hebben. De LKOG biedt deze mogelijkheid aan voor gemeenten. Provincies en waterschappen kunnen zich overigens ook aansluiten. Onderzoeksraad Integriteit Overheid In 2014 is de Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid (CKGO) opgegaan in de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (hierna: Onderzoeksraad). Hiermee wordt ervaring en expertise gebundeld zodat het proces rond het melden van een misstand beter geborgd wordt en de bescherming van melders beter geregeld kan worden. Dit een belangrijk fundament van een werkend integriteitsbeleid. Gemeenten moeten zich aanmelden bij de Onderzoeksraad. De komende beleidsperiode willen we onderzoeken of de VNG deze dienst collectief kan aanbieden aan haar leden door hun lidmaatschap bij de VNG. 10

61 Medezeggenschap van kinderen en jongeren en de nieuwe Jeugdwet Artikel 12 VN Kinderrechtenverdrag De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.

62 1. Zorgen over jongerenparticipatie Per 1 januari 2015 is de nieuwe Jeugdwet in werking getreden. JeugdWelzijnsBeraad, LOC, Defence for Children, LPGGz en Ieder(in) hebben deze notitie opgesteld om eraan bij te dragen dat de daarmee samenhangende nieuwe regels voor medezeggenschap voor kinderen en jongeren (hierna: jongeren) goed worden uitgevoerd en toegepast in de praktijk door instellingen en gemeenten. Jongerenraden in de jeugdhulp (jeugdzorg, jeugd-ggz, jeugd-lvb) maken zich zorgen over hun positie en vertegenwoordiging in cliëntenraden. Zij willen graag de inspraak die ze nu hebben behouden en verbeteren. Dit lijkt niet altijd mogelijk te zijn door bezuinigingen en de decentralisatie van de jeugdhulp naar gemeenten, waar inspraak van jongeren niet altijd prioriteit heeft. Vragen die jongeren stellen en zorgen die zij uiten zijn: - Blijven aparte jongerenraden in de instellingen die jeugdhulp bieden bestaan? - Waar kunnen jongeren terecht met hun vragen? Of worden zij straks van het kastje naar de muur gestuurd? - Worden jongeren op een goede manier gehoord door instellingen en gemeenten? Zij willen serieus genomen worden en niet alles steeds opnieuw vertellen. - Is er voldoende geld voor medezeggenschap en participatie van jongeren? Zo ja, hoe wordt dat verdeeld? Blijven de gemeenten ons ondersteunen zoals tot nu toe gebeurde? 2

63 2. Wat zegt de Jeugdwet? Wat staat er in de wet over het recht op medezeggenschap van kinderen en jongeren en wat betekent dit voor de zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen? Cliëntenraden per locatie - Iedere jeugdhulpaanbieder en iedere gecertificeerde instelling stelt voor ieder te onderscheiden verband en iedere locatie een aparte cliëntenraad in. - Of er naast de cliëntenraden ook een centrale cliëntenraad komt beslissen de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en de cliëntenraad (art Jeugdwet en MvT pag 145). Doelstelling Doelstelling van de cliëntenraad is belangenbehartiging van jeugdigen en ouders aan wie jeugdhulp wordt verleend of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering wordt uitgevoerd. Ouders én jongeren - De raad moet representatief zijn voor jeugdigen en ouders aan wie jeugdhulp wordt verleend of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering wordt uitgevoerd. - Jeugdigen en ouders moeten redelijkerwijze in staat worden geacht om hun belangen te behartigen (art Jeugdwet). 3

64 Adviesrecht Cliëntenraden hebben een uitgebreid adviesrecht o.a. bij fusie, over de jaarrekening, ingrijpende verbouwingen, de kwaliteit van zorg, recreatiemogelijkheden, het eten, het klachtenreglement, wijziging van het reglement van de cliëntenraad en voor cliënten belangrijke regelingen. Commissie vertrouwenslieden (nieuw) - Iedere jeugdhulpaanbieder en iedere gecertificeerde instelling stelt een commissie van vertrouwenslieden in. - Er bestaat al een Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV). Deze Commissie is ingesteld door branche- en cliëntenorganisaties waaronder LOC. Aanbieders en raden kunnen hier gebruik van maken, waardoor ze geen eigen commissie van vertrouwenslieden in hoeven te stellen. - Bij meningsverschillen over onderwerpen waarbij de cliëntenraad adviesrecht heeft, kan de cliëntenraad dat voorleggen aan de commissie van vertrouwenslieden. 4

65 3. Waar moet gemeentelijk beleid aan voldoen volgens cliëntenorganisaties? Om de bepalingen over medezeggenschap voor jongeren goed vorm te geven in beleid moet de gemeente regelen dat zij hun eigen mening kunnen geven en daarbij ondersteund worden. Dat betekent: - Iedere jeugdhulpaanbieder en iedere gecertificeerde instelling (hierna: jeugdhulpinstelling) stelt per regio een cliëntenraad in zodat cliënten de mogelijkheid hebben om invloed uit te oefenen; - Naast de cliëntenraad stellen organisaties een aparte jongerenraad in met adviesrecht over de onderwerpen die hen aangaan; - In de jongerenraad wordt gesproken en besloten over de voor jongeren belangrijke onderwerpen. In de cliëntenraad over de overige onderwerpen; - Voor de jongerenraad is professionele ondersteuning beschikbaar en jongeren hebben medezeggenschap bij de keuze van de ondersteuner; - De gemeente regelt en ziet erop toe dat jongerenraden apart functioneren van de cliëntenraden waarin ook ouders vertegenwoordigd zijn; - De gemeente zorgt ervoor dat de informatie over medezeggenschap aan jongeren ter beschikking wordt gesteld in toegankelijke taal; - Aanvullend op de wet stelt de gemeente bij de aanbesteding van jeugdhulpinstellingen specifieke eisen aan medezeggenschap door jongeren; 5

66 - Alle jeugdhulpinstellingen die in een gemeente actief zijn voor jongeren en door de gemeente worden ingehuurd maken een plan over hoe zij hen actief betrekken bij het beleid en hoe inspraak is geregeld; - De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie Gezondheidszorg toetsen of de jeugdhulpinstellingen een cliëntenraad en jongerenraad hebben ingesteld. 4. Aanbevelingen van jongeren aan gemeenten over medezeggenschap Volgens jongeren 1 moeten gemeenten bij het maken van een plan voor medezeggenschap antwoord geven op de volgende vragen: - Hoe kunnen jongeren het beste betrokken worden bij het beleid van de jeugdhulp? - Hoe kan de gemeente jongeren bereiken? - Wat heb je als jongere nodig om invloed te hebben op je zorg? - Wat levert jongerenparticipatie op? - Hoe kunnen we jongeren uitnodigen en serieus nemen zonder dat ze overvraagd raken? Ons advies is om deze vragen samen met betrokken jongeren in de gemeente te beantwoorden. Volgens jongeren is voor een goede uitvoering van medezeggenschap in de praktijk het volgende nodig: 1 Bron: jongeren zelf: jongerenraden in de jeugdhulp 6

67 - Betrek jongeren via al bestaande jongerenraden zodat kennis en ervaring behouden blijft Zo zorg je ervoor dat er altijd een groep jongeren is die zelf ervaring heeft in de zorg en die de jongeren uit de jeugdhulpverlening goed kan vertegenwoordigen. Er is dan professionaliteit en continuïteit, een vaste plek waar je jongeren vragen kunt stellen en om advies kan vragen. - Verplicht zorgaanbieders en wijk-/ jeugd- en gezinsteams een jongerenraad te ondersteunen, zodat medezeggenschap en participatie goed geregeld is, jongeren leren participeren en getraind worden Hoe mooi is het als een organisatie feedback kan krijgen over de manier waarop ze hulp verlenen van de mensen (de jongeren) die zelf die hulp ontvangen. Bovendien leren jongeren veel van participeren. Ze leren communiceren, presenteren en hun eigen ervaringen delen. - Laat jongeren participeren vanaf het begin Jongeren zijn ervaringsdeskundig: doordat ze zelf te maken hebben (gehad) met de zorg weten ze er veel van. Voor jongeren is het belangrijk dat ze uitgedaagd worden en echt verschil kunnen maken. Jongeren raken zo gemotiveerd een bijdrage te leveren en zich in te zetten. 7

68 - Zoek aansluiting bij jongeren in bijeenkomsten door gebruik te maken van begrijpelijke taal en creatieve vormen Kies als onderwerpen vooral dingen die nu spelen en dicht bij de praktijk liggen. Neem contact op met de jongerenraden om samen naar zaken te kijken en plannen te maken. Vraag aan de jongeren waar zij het in het overleg over willen hebben en wat ze leuk en belangrijk vinden om te bespreken. - Maak een plan voor participatie op lokaal niveau Om te zorgen dat er nergens iets ontbreekt en iedereen mee kan doen in het nemen van beslissingen, is een goede aansluiting belangrijk. Zo maakt een buurtteam plaats voor een ervaringsdeskundige en is er in gemeenten voor ambtenaren de mogelijkheid om stage te lopen bij zorgaanbieders. Ook kan je heel simpel door het houden van enquêtes de meningen van jongeren bundelen om van zaken een goed beeld te krijgen. - Stel een medewerker aan bij de gemeente voor de medezeggenschap van jongeren De gemeente maakt één of meer medewerkers verantwoordelijk om samen met jongeren cliëntenparticipatie vorm te geven en uit te voeren. - Evaluatie van de medezeggenschap De gemeente organiseert jaarlijks een dag waarop zij met jongerenraden de medezeggenschap in de gemeente evalueert. 8

69 - Stel jongerenteams samen bij de gemeente Gemeenten stellen een jongerenteam in, dat toetst of de instellingen cliëntenraden hebben ingesteld en adviseert instellingen hoe medezeggenschap van jongeren nuttig en effectief kan worden ingezet. Voorbeelden bad cases - De jongerenraad - een groep actieve jongeren - wordt zonder overleg samengevoegd met de cliëntenraad die uit volwassenen bestaat. De leden van de jongerenraad worden hier laat over geïnformeerd. De informatie die zij krijgen is opgeschreven in beleidstaal. Een aantal van de jongeren begrijpt niet wat er gaat gebeuren en wat de gevolgen zullen zijn. Zij kunnen niet meepraten of meebeslissen over deze verandering. - De directie van een instelling besluit zonder overleg dat de jongerenraad een andere ondersteuner met minder uren krijgt. De jongerenraad is het daar niet mee eens en vindt dat in het beleid geregeld zou moeten zijn dat ze over de ondersteuning van de jongerenraad kunnen meebeslissen. 9

70 Voorbeeld good cases Een jeugdhulpaanbieder heeft een cliëntenraad waarin zowel jongeren als volwassenen zitten. Naast de cliëntenraad functioneert een jongerenraad. Daar worden de onderwerpen besproken die jongeren aangaan. Zij krijgen hierbij professionele ondersteuning en begeleiding. De jongerenraad bereidt met de selectie jongeren die afgevaardigd zijn in de cliëntenraad, de onderwerpen voor. De ondersteuner van de jongerenraad neemt als toehoorder deel aan die vergadering van de cliëntenraad. Bij een vacature voor een ondersteuner van de jongerenraad wordt samen met de jongeren een gewenst profiel gemaakt. Jongeren zijn bij de sollicitatiegesprekken en hebben een stem in de uiteindelijk gekozen kandidaat. In een instelling voor jeugd-ggz bestaan zowel een kinderraad, een jongerenraad als een ouderraad. Zij komen regelmatig bij elkaar om te vergaderen en om bij te praten met de raad van bestuur en directie. Zij geven ieder afzonderlijk adviezen en waar het kan werken zij samen. De raden vormen samen de cliëntenraad. 10

71 Wij vragen u - instellingen en gemeenten - de aanbevelingen over te nemen en te verwerken in uw beleid. De ondergetekenden bieden graag ondersteuning bij de implementatie van het recht op participatie en medezeggenschap van jongeren. JeugdWelzijnsBeraad, Defence for Children, LOC Zeggenschap in zorg, LPGGz, Ieder(in)

72 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) betreft Modeloplegger Rechtmatigheid Wmo 2015 en Jeugdwet uw kenmerk ons kenmerk ECSD/U LBR 15/024 bijlage(n) 1 datum 22 april 2015 Samenvatting In de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet ontstaan mogelijk problemen met de rechtmatigheid. Gemeenten (en zorgaanbieders) zijn verplicht om aan te tonen dat alle financiële handelingen rechtmatig hebben plaatsgevonden. De accountant doet in de accountantsverklaring bij de jaarrekening een formele uitspraak over de rechtmatigheid van de uitvoering. Door de grote veranderingen als gevolg van de decentralisaties lopen veel gemeenten en zorgaanbieders het risico dat ze niet kunnen voldoen aan de rechtmatigheidsvereisten. De Wmo 2015 en de Jeugdwet laten veel ruimte voor gemeenten om de rechtmatigheidseisen zelf te formuleren via de gemeentelijke verordening en de contracten met de zorgaanbieders. Om u te helpen de rechtmatigheidsvereisten voor uw eigen gemeente te verduidelijken ontvangt u hierbij de Modeloplegger Rechtmatigheidsvereisten Wmo 2015 en Jeugdwet. De modeloplegger is bedoeld als een landelijke handreiking om de afspraken in uw lokale contracten te stroomlijnen. Op basis van het model kunt u uw eigen oplegger maken op de bestaande (of nieuw te sluiten) contracten tussen uw gemeente en uw zorgaanbieders. De modeloplegger is opgesteld door de VNG, de brancheorganisaties van Wmo- en Jeugdhulp aanbieders en het ministerie van VWS. De NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants) heeft advies gegeven over de inhoud. De VNG raadt de gemeenten dringend aan om, op basis van de modeloplegger, waar nodig nadere afspraken te maken met uw zorgaanbieders over de rechtmatigheidsvereisten aan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

73 Aan de leden informatiecentrum tel. (070) betreft Modeloplegger Rechtmatigheid Wmo 2015 en Jeugdwet uw kenmerk ons kenmerk ECSD/U LBR 15/024 bijlage(n) 1 datum 22 april 2015 Geacht college en gemeenteraad, In de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet ontstaan mogelijk problemen met de rechtmatigheid van de uitvoering. De bijgevoegde Modeloplegger Rechtmatigheid Wmo 2015 en Jeugdwet kan uw gemeente en uw zorgaanbieders helpen bij het oplossen van deze problemen. Gemeenten (en zorgaanbieders) zijn verplicht om aan te tonen dat alle financiële handelingen rechtmatig hebben plaatsgevonden. De accountant doet in de accountantsverklaring bij de jaarrekening een formele uitspraak over de rechtmatigheid van de uitvoering. Door de grote veranderingen als gevolg van de decentralisaties lopen veel gemeenten en zorgaanbieders het risico dat ze niet kunnen voldoen aan de rechtmatigheidsvereisten. Deze risico s zijn te begrijpen uit de manier waarop de afspraken voor 2015 tot stand zijn gekomen. Veel contracten met zorgaanbieders zijn eind 2014 onder grote druk afgesloten, het ontbreekt veelal nog aan (landelijke) normenkaders en controleprotocollen en de administratieve processen bij gemeenten en zorgaanbieders zijn vaak nog onvoldoende ingeregeld. In deze brief roept de VNG u dringend op om na te gaan of in uw gemeente voldoende maatregelen zijn genomen om straks over 2015 de rechtmatigheid te kunnen laten vaststellen. Daarnaast roepen wij u op om samen met uw zorgaanbieders af te spreken hoe de rechtmatigheid van de uitvoering kan worden geborgd. Modeloplegger Rechtmatigheidsvereisten De Wmo 2015 en de Jeugdwet laten veel ruimte voor gemeenten om de rechtmatigheidseisen zelf te formuleren via de gemeentelijke verordening en in de contracten met de zorgaanbieders. De bijgevoegde modeloplegger is bedoeld als een landelijke handreiking om de afspraken in uw lokale contracten te stroomlijnen. Op basis van het model kunt u uw eigen oplegger maken op de bestaande (of nieuw te sluiten) contracten tussen uw gemeente en uw zorgaanbieders.

74 De oplegger is daarmee een aanvulling op de bestaande contracten, en ondersteunt u in het geval de contracten onvolledige of conflicterende eisen bevatten. De combinatie van de contracten en de oplegger vormen dan de basis voor de controle op de financiële rechtmatigheid door de accountant van uw gemeente en de accountants van de door u gecontracteerde zorgaanbieders. Totstandkoming van de modeloplegger De modeloplegger is opgesteld door de VNG, de brancheorganisaties van Wmo- en Jeugdhulp aanbieders 1 en het ministerie van VWS. De NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants) heeft advies gegeven over de inhoud. De modeloplegger is opgesteld mede op basis van de landelijke eisen, die zijn gesteld aan de rechtmatigheid, en de eisen die voortvloeien uit de Wmo 2015 en de Jeugdwet. De modeloplegger ligt in het verlengde van de brief staatssecretaris van VWS van 9 april jl. 2 In de brief heeft de staatssecretaris de landelijke werkagenda en aanpak administratieve lasten toegelicht. De bijgesloten modeloplegger rechtmatigheid is het eerste product van deze gezamenlijke werkagenda. Het is de bedoeling dat de modeloplegger wordt doorontwikkeld tot een landelijk model controleprotocol Wmo 2015 en Jeugdwet. De VNG gaat samen met het project iza, het ministerie van VWS en de NBA onderzoeken of het mogelijk is om zo n modelcontroleprotocol te maken. Een modelcontroleprotocol kan gemeenten en aanbieders helpen om structureel de afspraken over rechtmatigheidscontrole en administratieve lastenverlichting verder te stroomlijnen. In het kader van de werkagenda zal u binnenkort hierover nader geïnformeerd worden. Advies aan de gemeenten De VNG raadt de gemeenten dringend aan de volgende maatregelen te nemen: - Overleg met uw zorgaanbieders of voor 2015 nadere afspraken nodig zijn over de rechtmatigheid van de uitvoering. De modeloplegger kan worden gebruikt als leidraad bij dit gesprek. - Gebruik de modeloplegger om een lokale aanvulling te maken op de al gemaakte afspraken over rechtmatigheid. Wanneer u én uw zorgaanbieders gezamenlijk van mening zijn dat in uw lokale situatie de eerder gemaakte contractafspraken voldoende zijn voor de rechtmatigheid, dan is de modeloplegger voor u niet nodig. 1 Het gaat om de volgende brancheorganisaties van zorgaanbieders: ActiZ, VGN, GGZ Nederland, BTN, Federatie Opvang en Jeugdzorg Nederland. Om gezamenlijk afspraken te kunnen maken over de administratieve organisatie en de ICT hebben deze branches zich verenigd in het Project iza (informatievoorziening zorgaanbieders). 2 Staatssecretaris van VWS, Aandachtspunten en actuele ontwikkelingen die voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet van belang zijn, d.d. 9 april 2015, kenmerk DMO onderwerp Modeloplegger Rechtmatigheid Wmo en Jeugd datum 22 april /03

75 - Bekijk samen met de aanbieders of het mogelijk is om, binnen de rechtmatigheidsvereisten, te komen tot een verlaging van de administratieve lasten. Houd de rechtmatigheidsvereisten eenvoudig en uitvoerbaar. Aanbieders, die met meerdere gemeenten een contract hebben, worden vaak geconfronteerd met afwijkende vereisten. Dit leidt tot onnodig hoge administratieve kosten voor de aanbieders. - Neem bij de contractbesprekingen voor 2016 de adviezen uit de modeloplegger mee, om ook voor de komende jaren te kunnen komen tot werkbare en controleerbare rechtmatigheidsvereisten Het project iza en de zorgbranches zullen de aanbieders informeren over de modeloplegger en de rechtmatigheidsvereisten. Op gelijke wijze zal de NBA de accountants informeren over de modeloplegger. De VNG is ervan overtuigd dat het gebruik van de modeloplegger een belangrijke toegevoegde waarde heeft in het verduidelijken van de rechtmatigheidsvereisten, en het verlagen van de administratieve lasten in de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het feit dat de modeloplegger een gezamenlijk advies is met de zorgbranches, het ministerie van VWS en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants acht de VNG van grote waarde. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten J. Kriens Voorzitter directieraad Bijlage: - Modeloplegger Rechtmatigheidsvereisten Wmo 2015 en Jeugdwet Deze ledenbrief staat ook op onder brieven. onderwerp Modeloplegger Rechtmatigheid Wmo en Jeugd datum 22 april /03

76

77

78

79

80

81 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) betreft Bekendmaking voordracht adviescommissie VNG uw kenmerk ons kenmerk BB/U Lbr. 15/026 bijlage(n) datum 24 april 2015 Samenvatting Hierbij ontvangt u het overzicht van de door de adviescommissie gestelde kandidaten voor negen vacatures in het bestuur en een aantal vaste beleidscommissies van de VNG. De adviescommissie draagt Jan van Zanen, burgemeester van Utrecht, voor in de vacature van voorzitter van de VNG. Op de Algemene Ledenvergadering van 3 juni 2015 zullen de leden stemmen over alle door de adviescommissie gestelde kandidaten en eventuele tegenkandidaten. In deze ledenbrief wordt een toelichting gegeven op de enkelvoudige voordracht van de adviescommissie voor de vacatures en de verdere procedure, waaronder de mogelijkheid om tegenkandidaten te stellen. Voorts wordt een voorstel tot wijziging van de Statuten aangekondigd dat het mogelijk maakt dat vertegenwoordigers uit gemeenten die reeds in het bestuur zitting hebben in aanmerking kunnen komen voor het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap van de VNG. Daarmee wordt voorkomen dat vertegenwoordigers uit deze gemeenten, waaronder op dit moment drie van de vier G4-gemeenten en negen G32-gemeenten, op voorhand worden uitgesloten van het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap.

82 Aan de leden informatiecentrum tel. (070) betreft Bekendmaking voordracht adviescommissie VNG uw kenmerk ons kenmerk BB/U Lbr. 15/026 bijlage(n) datum 24 april 2015 Geacht college en gemeenteraad, Hierbij ontvangt u het overzicht van de door de adviescommissie gestelde kandidaten voor een aantal vacatures in het bestuur en een aantal vaste beleidscommissies van de VNG. De adviescommissie draagt Jan van Zanen, burgemeester van Utrecht, voor in de vacature van voorzitter van de VNG. Op de Algemene Ledenvergadering van 3 juni 2015 zullen de leden stemmen over alle door de adviescommissie gestelde kandidaten en eventuele tegenkandidaten. In deze ledenbrief wordt een toelichting gegeven op de enkelvoudige voordracht van de adviescommissie voor de vacatures en de verdere procedure, waaronder de mogelijkheid om tegenkandidaten te stellen. Voorts wordt een voorstel tot wijziging van de Statuten aangekondigd dat het mogelijk maakt dat vertegenwoordigers uit gemeenten die reeds in het bestuur zitting hebben in aanmerking kunnen komen voor het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap van de VNG. Daarmee wordt voorkomen dat vertegenwoordigers uit deze gemeenten, waaronder op dit moment drie van de vier G4-gemeenten en negen G32-gemeenten, op voorhand worden uitgesloten van het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap. Toelichting op voordracht adviescommissie Algemeen Kwaliteit van kandidaten staat voorop, maar de adviescommissie houdt daarnaast vanzelfsprekend rekening met de herkenbaarheid van bestuur en commissies voor de achterban van gemeenten. Dat betekent dat de adviescommissie naast de beoordeling van kandidaten aan de hand van de profielschetsen, ook rekening heeft gehouden met de criteria geografische

83 spreiding, gemeentegrootte, partijpolitieke kleur, man-vrouw verhouding en doelgroep (burgemeester, wethouder, raadslid, secretaris en griffier). De profielschetsen voor de vacatures In deze vacatureronde is gewerkt met specifieke profielschetsen voor de verschillende vacatures. De profielschets voor de voorzitter van de VNG is vastgesteld door het VNG bestuur in zijn vergadering van 12 maart jl. De specifieke profielschetsen voor de overige vacatures zijn gebaseerd op de eerdere profielschetsen voor het bestuur en per commissie. Bij deze specifieke profielschetsen staan de inhoudelijke portefeuilles van het bestuur en de commissies centraal. Van kandidaten wordt gevraagd dat zij over de juiste mix van expertise, ervaring en netwerk beschikken om de betreffende portefeuille in de commissie te behartigen. Deze profielschetsen vormden een centraal uitgangspunt in de afwegingen van de adviescommissie. Andere aandachtspunten: de vertegenwoordiging van vrouwen en de doelgroep raadsleden De samenstelling van bestuur en commissies moet ook herkenbaar zijn voor de leden. In de grote vacatureronde na de raadsverkiezingen was de meer evenredige vertegenwoordiging van vertegenwoordigers van lokale partijen een belangrijk speerpunt. In de nieuwe bestuurlijke organisatie is het aandeel van de vertegenwoordigers van lokale partijen verdubbeld en zij vormen de grootste politieke partij of beter gezegd politieke stroming. In de Buitengewone ALV van 17 november 2014 heeft Peter Noordanus, voorzitter van de adviescommissie, aangegeven dat in de komende periode de vertegenwoordiging van vrouwen en van de doelgroep raadsleden belangrijke aandachtspunten van de adviescommissie zijn. Invulling van vacature voor voorzitter VNG Een delegatie uit de adviescommissie heeft op 13 april jl. een gesprek gevoerd met Jan van Zanen. Mede op basis van dit gesprek is de adviescommissie van mening dat Jan van Zanen zeer goed past in de profielschets voor de VNG voorzitter en daarmee een uitstekende kandidaat is voor het voorzitterschap van de VNG. De adviescommissie ziet in hem: - Een verbinder die herkenbaar is voor de verschillende geledingen in de achterban, zowel voor grote als kleine gemeenten en zowel voor burgemeesters, wethouders, raadsleden, secretarissen als griffiers - Iemand die, in zijn eigen woorden, vergroeid is met de vereniging en die eerder onder meer als commissielid Bestuur & Veiligheid en voorzitter van de Stichting Regres Bouwfraude een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het werk van de VNG - Een gezaghebbende vertegenwoordiger van de gemeenten richting het Rijk en andere stakeholders, die beschikt over een breed netwerk en een ruime ervaring in het openbaar bestuur. onderwerp Bekendmaking kandidaten voor vacatures in bestuur en commissies VNG datum 24 april /05

84 Invulling vacatures in bestuur en commissies VNG Invulling vacatures In de ledenbrief van 13 maart jl. zijn in totaal negen vacatures opengesteld. De adviescommissie doet thans een enkelvoudige voordracht voor de invulling van deze vacatures. Bestuur/commissie/CvA: Ontstaan door (komend) vertrek: Voordracht adviescommissie: Voorzitter bestuur Lid Bestuur Lid commissie Bestuur & Veiligheid Lid commissie Dienstverlening & Informatiebeleid Lid commissie Ruimte & Wonen (twee vacatures) Lid commissie Onderwijs, Cultuur & Sport Lid commissie Europa & Internationaal (twee vacatures) Annemarie Jorritsma, burgemeester Almere Wendy Verkleij, wethouder Bodegraven Rob Jonkers, wethouder Montfoort Richard Meulenbroek, secretaris Breda Marco Out, burgemeester Borger-Odoorn Ewout Casse, wethouder Haarlem Paul Depla, burgemeester Heerlen Amy Koopmanschap, burgemeester Diemen Onno Hoes, burgemeester Maastricht Jan van Zanen, burgemeester Utrecht Arne Weverling, wethouder Westland Sander van Alfen, Wethouder Buren Marcel Meijs, secretaris Enschede Patricia Hoytink-Roubos, wethouder Berkelland Jonathan van Diemen, raadslid Ronde Venen Paul de Rook, wethouder Groningen Leontien Kompier, burgemeester Vlagtwedde Marcelle Hendrickx, wethouder Tilburg onderwerp Bekendmaking kandidaten voor vacatures in bestuur en commissies VNG datum 24 april /05

85 Statutenwijziging Het voorstel Het voorstel tot wijziging van de Statuten maakt het mogelijk dat vertegenwoordigers uit gemeenten die reeds in het bestuur zitting hebben in aanmerking kunnen komen voor het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap van de VNG. Daarmee wordt voorkomen dat vertegenwoordigers uit deze gemeenten, waaronder op dit moment drie van de vier G4- gemeenten en negen G32-gemeenten, op voorhand worden uitgesloten van het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap. Deze reparatie van de Statuten sluit aan bij de uitgangspunten van de commissie Governance, waarin kwaliteit centraal staat bij de selectie van kandidaten. Toelichting In zijn vergadering van 12 maart jl. heeft het bestuur van de VNG de profielschets voor het voorzitterschap van de VNG vastgesteld. Het bestuur heeft op dat moment, nog vóór de openstelling van de vacatures, ook vastgesteld dat onverkorte naleving van de huidige Statuten een onbedoeld en ongewenst effect oplevert. De statutaire bepaling dat iedere gemeente met maximaal één lid in het bestuur vertegenwoordigd kan zijn, leidt ertoe dat vertegenwoordigers uit gemeenten die reeds in het bestuur zitting hebben niet benoembaar zijn als voorzitter of vicevoorzitter. Daarbij gaat het op dit moment onder meer om drie van de vier G4-gemeenten en negen G32 gemeenten. Voor de goede orde, zittende bestuursleden kunnen zich vanzelfsprekend wel zelf kandidaat stellen. Het genoemde effect is ook in tegenspraak met de uitgangspunten van de commissie Governance, waarin bij selectie de kwaliteit van kandidaten centraal staat. Voorstel tot wijziging van de Statuten Om de Statuten op dit punt te repareren stelt het bestuur voor om het huidige lid 4 van artikel 16 Samenstelling bestuur als volgt te wijzigen. Huidige tekst artikel 16, lid 4: Uit eenzelfde gemeente kan niet meer dan één persoon zitting in het bestuur hebben. Voorgestelde nieuwe tekst artikel 16, lid 4: a. Uit eenzelfde gemeente kan niet meer dan één persoon zitting hebben in het bestuur. b. Het onder a van dit artikel bepaalde is niet van toepassing op de benoeming van personen in de functie van voorzitter en vice-voorzitter van het bestuur. onderwerp Bekendmaking kandidaten voor vacatures in bestuur en commissies VNG datum 24 april /05

86 Het voorstel voor de Statutenwijziging zal in de ALV van 3 juni a.s. aan de leden worden voorgelegd. Voor aanvaarding van het voorstel is minimaal een twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen nodig. Samenloop Statutenwijziging en verkiezing nieuwe voorzitter Met Jan van Zanen, burgemeester van Utrecht, draagt de adviescommissie een kandidaat voor die afkomstig is uit een gemeente waarvan een vertegenwoordiger reeds zitting heeft in het VNG bestuur. Jeroen Kreijkamp, wethouder van Utrecht, is als commissievoorzitter Onderwijs, Cultuur & Sport qualitate qua lid van het bestuur. Dat betekent dat de voorgestelde Statutenwijziging noodzakelijk is om Jan van Zanen te kunnen benoemen als voorzitter van de VNG. Ook bij de thans geldende Statuten kan de ALV Jan van Zanen benoemen als voorzitter van de VNG, zij het onder opschortende voorwaarden. De goedgekeurde Statutenwijziging dient eerst in een notariële akte te worden vastgelegd, waarna de formele benoemingstermijn van de nieuwe voorzitter ingaat na het passeren van de akte Statutenwijziging door de notaris. Het formele besluitvormingsproces vergt dat aan de ALV wordt voorgesteld om: - in te stemmen de Statutenwijziging - de notulen op dit punt vast te stellen - zich uit te spreken over Jan van Zanen, voorgedragen door de adviescommissie governance, én eventuele tegenkandidaten voor het voorzitterschap van de VNG, onder de opschortende voorwaarde van het passeren van de Statutenwijziging bij de notaris. Mogelijkheid tot het stellen van tegenkandidaten Conform de bepalingen in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement van de VNG hebben de leden de mogelijkheid om tegenkandidaten te stellen tot uiterlijk 13 mei 2015, uur. Een tegenkandidaat kan alleen worden aangemeld door de gemeente of het gewest, waarvan de kandidaat lid van een bestuursorgaan, de secretaris of de griffier is. Voorts dient de tegenkandidatuur door tien andere leden van de Vereniging te worden gesteund. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, A. Jorritsma-Lebbink Voorzitter Deze ledenbrief staat ook op onder brieven. onderwerp Bekendmaking kandidaten voor vacatures in bestuur en commissies VNG datum 24 april /05

87

88

89 [1] De lokale solidariteit getoetst Mogelijkheden die gemeenten hebben om de armoede onder hun inwoners te bestrijden ARMOEDE TOEGENOMEN Sinds het uitbreken van de economische crisis is de armoede met ruim een derde in omvang toegenomen. Het CBS becijfert het aantal arme huishoudens op Dat zijn 1,4 miljoen personen (9,1% van de bevolking). Bij het SCP schommelt het aantal arme personen in Nederland tussen (volgens basisbehoeftecriterium) en (volgens het nietveel-maar-toereikend-criterium). Deze cijfers zijn afkomstig uit het Armoedesignalement van december Daarin staat ook een overzicht van de tien gemeenten met het hoogste percentage arme inwoners: Amsterdam (13,2%), Rotterdam (13,0%), Den Haag (12,7%), Groningen (10,8%), Vaals (10,4%), Leeuwarden (10,3%), Enschede (10,3%), Arnhem (10,1%), Schiedam (10,0%), Heerlen (9,9%). Er zijn wijken waar ruim een kwart van de bevolking arm is (Heechterp-Schieringen in Leeuwarden 28,8%; Schilderswijk-West in Den Haag 26,8%). LOKAAL ARMOEDEBELEID Lokale minimavoorzieningen zijn nodig om mensen uit de armoede te halen en te houden. Er zijn tal van gemeenten die veel geld en aandacht besteden aan goede aanvullende minimavoorzieningen en aan onafhankelijke informatie om het gebruik van deze voorzieningen te bevorderen. Maar dat is niet in alle gemeenten het geval. Ook het beleid van het huidige kabinet is tweeslachtig: enerzijds wordt er flink bezuinigd, worden inkomensregelingen gekort of afgeschaft en wordt het gemeenten verboden om categoriaal minimabeleid te voeren; anderzijds krijgen gemeenten extra middelen voor het bestrijden van verarming en verschulding. De Sociale Alliantie is van mening dat armoede eerst en vooral bestreden moet worden via landelijk beleid dat voldoende inkomenszekerheid garandeert. Als aanvulling daarop is lokaal beleid nodig om in voorkomende gevallen maatwerk te kunnen leveren. LOKALE MAATREGELEN Lokale situaties met elkaar vergelijken is moeilijk, omdat meestal het totaaloverzicht niet voorhanden is. Toch is het van belang dat anti-armoedegroepen aan de gemeenteraad, aan het college, aan maatschappelijke organisaties en aan medeburgers de vraag kunnen voorleggen hoe het gesteld is met de lokale solidariteit. Wat hebben mensen in onze gemeente voor elkaar over? In hoeverre kijken medeburgers in onze gemeente naar elkaar om? Steken medeburgers en gemeente in voldoende mate een helpende hand uit?

90 [2] Om deze vragen toe te spitsen of om door te vragen kan onderstaande lijst met lokale maatregelen worden gebruikt. De Sociale Alliantie roept de maand mei 2015 uit tot Maand van de Lokale Solidariteit. In die maand wordt onderstaande lijst van lokale maatregelen naar alle gemeenteraden gestuurd met het verzoek hieraan aandacht te schenken tijdens de behandeling van de voorjaarsnota/kadernota. Lokale anti-armoedegroepen worden opgeroepen de gemeenteraadsleden daarop aan te spreken. De lijst met maatregelen is niet uitputtend. Ze is bedoeld als middel om het minimabeleid in gemeenten te evalueren. De uitkomst kan bijvoorbeeld zijn dat een gemeente een aantal voorzieningen en regelingen prima voor elkaar heeft en op een aantal andere punten nog een tandje bij kan zetten. 1. Respectvolle bejegening Bejegening is een essentieel aspect van sociale dienstverlening. Hierbij staan de mens en het cliëntperspectief centraal. Bij een goed sociaal beleid passen geen drang en dwang. Vertrouwen schenken en perspectief bieden zijn de ingrediënten van een werkzame aanpak. Respect en invoelingsvermogen zijn kwaliteiten die ontwikkeld en onderhouden moeten worden bij alle medewerkers van uitvoeringsinstellingen. Goed lokaal armoedebeleid voorziet in (bij)scholingsprogramma s rond het thema bejegening. Daarbij krijgen armen zelf voldoende gelegenheid om hun alledaagse ervaringen en hun duiding van de werkelijkheid in te brengen. Dat helpt ook bij het bestrijden van valse beeldvorming over mensen die met armoede geconfronteerd worden. 2. Collectieve gemeentelijke zorgverzekering Gemeenten kunnen een collectieve zorgverzekering afsluiten voor inwoners met een laag inkomen. Veel gemeenten hadden al zo n regeling. Met het wegvallen van de landelijke inkomensregelingen Wtcg en CER hebben veel gemeenten deze regeling uitgebreid en verbeterd. Om het wegvallen van genoemde inkomensregelingen te kunnen compenseren heeft het rijk extra geld gestopt in het gemeentefonds. Dit is niet geoormerkt, dus de gemeenten zijn vrij om dit geld naar eigen goeddunken te besteden. Veel gemeenten besteden (een deel van) dit geld aan een uitbreiding van het verzekerde pakket en een verhoging van de gemeentelijke tegemoetkoming in de premie. Ook het eigen risico dat mensen moeten betalen (in 2015 is dat 375,--) kan daarin opgenomen worden. Het is de enige regeling die nog categoriaal toegepast mag worden en ze biedt daarmee mogelijkheden om tegen lage uitvoeringskosten een substantiële ondersteuning te verstrekken aan minimahuishoudens. Een goede collectieve gemeentelijke zorgverzekering is toegankelijk voor mensen met een inkomen tot % van het voor hen geldend sociaal minimum. En de gemeente betaalt per verzekerde een eigen bijdrage van minimaal 17,50 per maand; er zijn gemeenten die een bijdrage verstrekken van meer dan 40,-- per maand. Via de site

91 [3] kan nagegaan worden of en hoe een collectieve zorgverzekering in iedere gemeente geregeld is. Om te voorkómen dat mensen van verzekering moeten veranderen is het goed als de gemeente met meerdere zorgverzekeraars de gemeentelijke zorgverzekering regelt. Ook ouderen met een AOW of AIO en werkenden met een totaal inkomen van niet meer dan % van het sociaal minimum moeten gewezen worden op de mogelijkheid om zich aan te melden voor de collectieve verzekering. 3. Maatschappelijke participatie van kinderen In 2013 hadden minderjarige kinderen kans op armoede. Dat is 12,8% van alle kinderen. Om het maatschappelijk participeren van deze kinderen te bevorderen hebben veel gemeenten allerlei regelingen in het leven geroepen. Vaak wordt de voorkeur gegeven om voorzieningen te verstrekken in natura, om er zeker van te zijn dat het verstrekte geld ten goede komt aan de kinderen voor wie het bedoeld is. Er zijn gemeenten die een eigen kindpakket hebben ontwikkeld. Andere gemeenten maken gebruik van de voorzieningen van het Jeugdsportfonds, het Jeugdcultuurfonds en de Stichting Leergeld. De gemeente subsidieert deze fondsen en kinderen uit de gemeente kunnen een beroep doen op ondersteuning van deze fondsen, die mogelijk via een kindpakket samenwerken en ervoor zorgen dat ieder kind uit een arm huishouden toch deel kan nemen aan de samenleving (school, sport, cultuur). Een goede kindregeling stelt per kind uit een huishouden met een inkomen tot % van het sociaal minimum per jaar minimaal voorzieningen beschikbaar ter waarde van 250,-- Het getuigt verder van een goed armoedebeleid als een gemeente bij besturen van scholen bepleit dat scholen zelf een fonds maken om in voorkomende gevallen er voor te zorgen dat alle kinderen mee kunnen doen met schoolactiviteiten, ook de kinderen bij wie thuis onvoldoende middelen aanwezig zijn om de vereiste eigen bijdragen te betalen. 4. Individuele inkomenstoeslag Mensen beneden de 65 jaar die al lange tijd op het sociaal minimum zitten kunnen een toeslag krijgen. Een goede regeling hanteert daarbij de volgende criteria: 3 jaar aangewezen zijn op een laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering; het laag inkomen is niet hoger dan 110% van het geldend sociaal minimum. De bedragen die beschikbaar worden gesteld zijn minimaal: 550 voor gehuwden/samenwonenden; 495 voor alleenstaande ouder; 385 voor alleenstaande. Een goed armoedebeleid onderkent dat mensen boven de 65 jaar met een gedeeltelijke AOW en een aanvullende bijstandsuitkering ook langdurig op het sociaal minimum zitten zonder uitzicht op inkomensverbetering. Ook voor deze groep is enige vorm van inkomensondersteuning noodzakelijk. Wanneer gemeenten zoveel mogelijk inzetten op

92 [4] preventie kunnen ze uiteindelijk veel geld besparen en voorkomen dat mensen verder in de problemen raken. 5. Goede schuldhulpverlening en maximale kwijtschelding Heel veel huishoudens hebben te maken met problematische schulden. De gemeente moet zorg dragen voor goede schuldhulpverlening en moet creatief en behulpzaam zijn bij het vinden van wegen voor schuldsanering. De gemeente kan er op toezien dat zijzelf en andere overheden zich niet onredelijk opstellen bij het innen van schulden en in ieder geval de beslagvrije voet respecteren. Huisuitzettingen moeten in principe worden voorkómen, zeker wanneer daar kinderen bij betrokken zijn. Maximaal kwijtschelding verlenen voor het betalen van gemeentelijke belastingen/heffingen is het minste wat gemeenten kunnen doen. Voor deze vrijstelling gelden landelijke richtlijnen. Een goede lokale regeling gaat op de maximaal toegestane normen zitten: 100% kwijtschelding voor mensen met een inkomen tot 100% van het voor hen geldend sociaal minimum. Als het inkomen in geringe mate hoger is dan het sociaal minimum is gedeeltelijke kwijtschelding mogelijk. Gemeenten gaan met experts in het veld na in hoeverre het systeem van het innen van schulden bijdraagt aan onnodige oploop van schulden en doen er alles aan om onnodige schuldenstapeling te voorkomen. 6. Ondersteuning maatschappelijke initiatieven Burgers zetten initiatieven op om medeburgers te ondersteunen. Dat kan bij voorbeeld in de vorm van een noodfonds of een voedsel- of kledingbank. Dat kan ook in de vorm van initiatieven om eenzaamheid vanwege armoede te bestrijden. Goed lokaal armoedebeleid maakt het functioneren van een lokaal noodfonds mee mogelijk, opdat 100% van de noodhulp van particulieren ook naar die hulp gaat. Goed lokaal armoedebeleid bekostigt desgevraagd in ieder geval de huisvestingskosten van een lokale voedselbank, opdat de initiatiefnemers zich kunnen concentreren op het week in week uit beschikbaar krijgen van toereikende voeding en/of kleding. Ook andere maatschappelijke initiatieven mogen desgevraagd rekenen op steun van de lokale overheid. 7. Integraal beleid In gemeenten zijn niet alleen gemeentelijke diensten maar ook tal van maatschappelijke organisaties actief op het terrein van armoedebestrijding. Een goed lokaal minimabeleid stimuleert de onderlinge samenwerking tussen deze initiatieven en stelt middelen beschikbaar om uitwisseling te bevorderen en integraal beleid mogelijk te maken. Naast werk en inkomen wordt daarbij ook aandacht besteed aan de positie en situatie van minima

93 [5] op levensterreinen als huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs. Een belangrijk criterium om het beleid op al deze terreinen te beoordelen, is de vraag of er voldoende samenhang is tussen het beleid op deze terreinen, opdat de ondersteunende werking ervan voor kansarme groepen zo groot mogelijk is. De opdracht en kunst hierbij is: de mens centraal stellen en niet de regelgeving! Dit integrale mensgerichte beleid is met name van belang in overgangssituaties. Omdat veel regelingen niet op elkaar zijn afgestemd of omdat dossiers niet warm worden overgedragen, ontstaan er hiaten, ontvangen mensen een tijdlang geen of onvoldoende inkomen. Dergelijke haperingen in de uitvoering brengen mensen in de problemen en in schuldsituaties waar ze niet of moeilijk uit komen. Een goed armoedebeleid zorgt voor sluitende overgangsregelingen. 8. Werkende armen Uit landelijke cijfers blijkt dat de armoede onder werkenden de laatste jaren sterk toeneemt. De flexibilisering is doorgeslagen en resulteert voor steeds meer mensen in een bestaan vol onzekerheden. Steeds meer mensen worden gedwongen om schijnzelfstandige te worden; velen van hen slagen er niet in om voldoende fatsoenlijk betaald werk te vinden om naast een leefbaar inkomen zorg te dragen voor toereikende sociale voorzieningen. Een goed lokaal armoedebeleid stimuleert verantwoord (parttime) ondernemerschap, steunt mensen bij het opzetten van een eigen bedrijf en faciliteert maatschappelijke initiatieven van werkenden om elkaar onderling te ondersteunen (bijvoorbeeld via het opzetten van een broodfonds). Daarnaast is het van belang ook bij werkenden aandacht te vragen voor aanwezige mogelijkheden om ondersteuning te krijgen als het inkomen te laag is. 9. Bijstand vervanging kapotte apparaten Mensen met een laag inkomen kunnen in aanmerking komen voor gratis vervanging van kapotte apparaten zoals koelkast, wasmachine, tv, computer, kooktoestel. Een goed lokaal armoedebeleid hanteert als toelatingscriterium voor deze voorziening: 110% van het sociaal minimum gedurende 3 jaar. 10. Ruimere mogelijkheden voor garantiebanen en emplooi in onbetaalde arbeid Het bedrijfsleven en de overheid hebben zich verbonden om tot garantiebanen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te creëren in de private en publieke sector. Welke stappen zetten gemeenten om hun eigen quotum te realiseren? Er is inmiddels bijna een half jaar verstreken, dus gemeenten zouden nu intensief op weg moeten zijn.

94 [6] Het getuigt van verstandig en sociaal beleid om mensen die niet voor een garantiebaan in aanmerking komen en toch weinig of geen perspectieven op de arbeidsmarkt hebben, ruime mogelijkheden te geven om emplooi te vinden in de sfeer van de civil society. Daar kunnen mensen hun kwaliteiten ontdekken en uitbouwen. Dat is in het belang van betrokken mensen én in het belang van de samenleving. Deze maatschappelijke inzet kan een bijdrage leveren om allerlei sociale problemen te voorkomen. Dat geldt voor vrijwilligerswerk, het geldt ook in situaties waarin mensen mantelzorg (moeten) verrichten of kinderen (moeten) verzorgen. Werk dat op het eerste oog economisch niet rendeert, kan bij nader inzien door zijn sociaal rendement wel degelijk lonend zijn voor de samenleving. Het kan ook in economische zin de samenleving veel voordeel opleveren en hoge (zorg)kosten besparen. Bovendien kunnen mensen middels activiteiten in de sfeer van de civil society hun zelfvertrouwen hervinden en hun kwaliteiten uitbouwen, wat een eventuele overstap naar de betaalde arbeid kan vergemakkelijken. Goed lokaal armoedebeleid stimuleert deze inzet in de onbetaalde arbeid zonder betaalde arbeid te verdringen! en honoreert de inzet van mensen via het beschikbaar stellen van een door de belastingdienst toegestane onkostenvergoeding van 1500,-- op jaarbasis. Utrecht, 28 april 2015 Sociale Alliantie De Alliantie voor Sociale Rechtvaardigheid - ook kortweg Sociale Alliantie genoemd - is een initiatief van de vakbeweging, de kerken, de humanisten en uitkeringsgerechtigden. Het samenwerkingsverband begon in 2000 en is doorgegroeid naar een netwerkorganisatie waaraan ruim vijftig landelijke, regionale en plaatselijke organisaties en groepen deelnemen. Samen strijden zij voor een samenleving zonder armoede. Zie ook: Sociale Alliantie, Postbus 2758, 3500 GT Utrecht Telefoon ; info@socialealliantie.nl

95

96

97

98 Bijlage bij ledenbrief ECWGO/U CAR-teksten A Artikel 9b:22a, tweede lid, wordt vervangen door 2 De leeftijdsafhankelijke factor bedraagt leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor In de toelichting wordt de passage Stel dat op leeftijd is. vervangen door Stel dat op de leeftijd van 62 jaar een bedrag gegenereerd moet zijn van (fictief bedrag). Om dit te bereiken moet, bij de rendementen die ABP verwacht op de leeftijd van 53 jaar een bedrag van gestort worden ( x 0,785). Als er op een later moment dan op 53- jarige wordt gestort, dan wordt het te storten bedrag ieder jaar hoger. B Artikel 9b:45a, tweede lid, wordt vervangen door 2 De leeftijdsafhankelijke factor bedraagt VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel

99 leeftijd factor leeftijd factor leeftijd factor In de toelichting wordt de passage Stel dat op leeftijd is. vervangen door Stel dat op de leeftijd van 62 jaar een bedrag gegenereerd moet zijn van (fictief bedrag). Om dit te bereiken moet, bij de rendementen die ABP verwacht op de leeftijd van 53 jaar een bedrag van gestort worden ( x 0,785). Als er op een later moment dan op 53- jarige wordt gestort, dan wordt het te storten bedrag ieder jaar hoger. Onderwerp Datum 2 mei /02

100 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) betreft FLO-overgangsrecht: wijziging leeftijdsafhankelijke factoren Samenvatting uw kenmerk ons kenmerk ECWGO/U Lbr:15/027 CvA/LOGA 15/07 bijlage(n) 1 datum 1 mei 2015 Voor de berekening van de inkoop van extra ouderdomspensioen binnen het FLO-overgangsrecht worden leeftijdsafhankelijke factoren gebruikt. Deze zijn gebaseerd op actuariële tarieven van ABP. Per 1 januari 2015 zijn de actuariële tarieven van ABP gewijzigd. Dit betekent dat ook de leeftijdsafhankelijke factoren moeten worden aangepast. In deze ledenbrief treft u de gewijzigde CAR-artikelen. De nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren treden met terugwerkende kracht in werking per 1 januari Sinds 1 januari 2015 hebben er nog geen stortingen in ABP Extra Pensioen kunnen plaatsvinden. Het systeem wordt aangepast aan de nieuwe fiscale regels die per 1 januari 2015 gelden. Naar verwachting kan vanaf 1 juni 2015 de fiscale ruimte per individu op MijnABP worden berekend en kunnen de stortingen weer worden gedaan. De factoren zijn verwerkt in het rekenmodel inkoop ouderdomspensioen op de website van de VNG. VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel CVA@VNG.NL

101 Aan de leden informatiecentrum tel. (070) betreft FLO-overgangsrecht: wijziging leeftijdsafhankelijke factoren uw kenmerk ons kenmerk ECWGO/U Lbr: 15/027 CvA/LOGA 15/07 bijlage(n) 1 datum 1 mei 2015 Geacht college en gemeenteraad, Bij de uitwerking van het onderdeel van het FLO-overgangsrecht inkoop extra ouderdomspensioen heeft het LOGA afgesproken om voor de berekening van het te storten bedrag de actuariële tarieven van ABP te hanteren. Deze tarieven hebben betrekking op de verwachte rendementen en houden rekening met recente onderzoeken over sterftecijfers. Ze zijn daarmee bepalend voor de hoogte van de leeftijdsafhankelijke factoren. De leeftijdsafhankelijke factor verschilt per leeftijd van de medewerker op het moment van storting. De storting vindt in principe plaats op het moment dat de medewerker 53 jaar is. Bij een eerdere of latere storting kan het gestorte bedrag langer of korter renderen. Daarom moet de leeftijdsafhankelijke factor daar aan aangepast worden. Aanpassing actuariële tarieven ABP Per 1 januari 2015 heeft ABP de actuariële tarieven aangepast. LOGA-partijen hebben bij de uitwerking van het onderdeel inkoop extra pensioen van het FLO-overgangsrecht afgesproken dat als de actuariële tarieven door ABP worden gewijzigd, LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vaststellen. ABP berekent deze leeftijdsafhankelijke factoren. Omdat de actuariële tarieven per 1 januari zijn aangepast, worden ook de leeftijdsafhankelijke factoren per 1 januari 2015 aangepast. Dit betekent dat werkgevers bij storting in ABP Extra

102 Pensioen per 1 januari 2015 met nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren rekening dienen te houden. Voor stortingen die reeds voor 1 januari 2015 zijn gedaan heeft de wijziging van de leeftijdsafhankelijke factoren geen invloed. Sinds 1 januari 2015 hebben er nog geen stortingen in ABP Extra Pensioen kunnen plaatsvinden. Het systeem wordt aangepast aan de nieuwe fiscale regels die per 1 januari 2015 gelden. Naar verwachting kan vanaf 1 juni 2015 de fiscale ruimte per individu op MijnABP worden berekend en kunnen de stortingen weer worden gedaan. De gewijzigde CAR-artikelen vindt u in de bijlage. Aanpassing rekenmodel inkoop ouderdomspensioen De nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren zijn verwerkt in het rekenmodel inkoop ouderdomspensioen dat op de website van de VNG staat. U kunt dit model opnieuw downloaden. U kunt er ook voor kiezen zelf de nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren te verwerken in het model dat u al eerder heeft gedownload. Dit doet u door: - In het openingsscherm op de meest rechter brandweerman te klikken. - In het volgende scherm op de knop leeftijdafhankelijke factoren wijzigen. - De nieuwe factoren en de vanafdatum in te voeren. - Na invoeren te klikken op de knop mutaties verwerken. - Terug te gaan naar het invoerscherm om de applicatie te verlaten. Bovenstaande staat ook beschreven in de handleiding bij het model. Inwerkingtreding Deze wijzigingen treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari Rechtskrachtbepaling Op grond van de statuten van de VNG en het reglement van het CvA zijn gemeenten gehouden om uitvoering te geven aan de in het LOGA overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de UWO zijn aangesloten, geldt dat eveneens voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De CAR en de UWO zijn geen CAO in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren. Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college verplicht, respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale arbeidsvoorwaarden- en rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie. Betreft FLO-overgangsrecht: wijziging leeftijdsafhankelijke factoren Datum 01 mei /03

103 De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139 Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt. Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden. Hoogachtend, Landelijk overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden mr. S. Pijpstra, secretaris Deze ledenbrief staat ook op onder brieven. Betreft FLO-overgangsrecht: wijziging leeftijdsafhankelijke factoren Datum 01 mei /03

104 Beilen, 4 mei 2015 Geachte leden van de gemeenteraad, De participerende samenleving vraagt van iedereen een bijdrage in een enorm veranderproces. De nieuwe Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning), de Participatiewet en het burgerschapsmodel gaan uit van de visie dat burgers zich weer verantwoordelijk gaan voelen voor hun eigen leven en leefomgeving, onder meer door het voeren van hun eigen regie met minder bemoeienis van de overheid. Hierdoor zal meer samenhang, loyaliteit en binding met de leefomgeving ontstaan. Dit veranderproces vraagt om een brede aanpak. Door de regels te veranderen, verander je nog niet het denkproces van burgers, organisaties en overheden. In de afgelopen decennia is mensen geleerd dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft voor goede huisvesting, zorg en zekerheid van de burger. De zorg is dusdanig ingericht dat deze alleen maar door professionals kan en mag worden uitgevoerd. Door het invoeren van een veelheid aan sociale voorzieningen en subsidies is de verzorgingsstaat een recht geworden voor de burger. En dat roer moet nu om. Het vraagt van de organisaties en gemeentes: verbinding zoeken, buiten de kaders durven denken en handelen, loslaten van de oude regelgeving en kaders, maatwerk leveren. Decentralisatie van de zorg vraagt om (deels) ontclusteren van zorg, waarbij wonen, onderhoud en kwaliteit van leven vanuit de verschillende burgervragen sluitend moet zijn. Dit betekent dat de samenleving een herstructurering nodig heeft, waarin verhoudingsgewijs ingezet gaat worden op levensbestendig wonen waarbij de doorstroom inzichtelijk en vanzelfsprekend wordt. Het is een uitdaging is om dit te realiseren door in te zetten op differentieel wonen op in- en uitbreidingslokaties. Het aanbieden van differentieel wonen in (nieuwe) wijken creëert een participerende samenleving, die rechtstreeks een positieve invloed heeft op het armoedebeleid, handhaving en het zorgaanbod. De Kameleon Advisering heeft hiervoor een algemene visie ontwikkelt en kan deze aanvullen met adviezen voor de couleur locale. Daarnaast zijn wij in staat training te geven in het leren omdenken en het omgaan met veranderprocessen. Wij willen graag met u in gesprek gaan om onze visie uit te leggen om in gezamenlijkheid het verschil te maken. We hopen van u te horen om deze uitdaging aan te gaan. Met vriendelijke groet, Grea Boer en Ingrid Stevens De Kameleon Advisering info@dekameleonadvisering.com KvK nr tel /

Toelichting op de Model-bouwverordening (incl. 14 e serie wijzigingen op de MBV 1992) Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Toelichting op de Model-bouwverordening (incl. 14 e serie wijzigingen op de MBV 1992) Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Bijlage 1 bij de ledenbrief april 2015, ECFD/U20150055715/ Toelichting op de Model-bouwverordening (incl. 14 e serie wijzigingen op de MBV 1992) Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Nadere informatie

Bouwverordening Landgraaf 2019

Bouwverordening Landgraaf 2019 De raad van de gemeente Landgraaf; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2018; gelet op het bepaalde in artikel 8 van de Woningwet; B E S L U I T vast te stellen de: Bouwverordening

Nadere informatie

Toelichting Bouwverordening Midden-Groningen

Toelichting Bouwverordening Midden-Groningen Toelichting Bouwverordening Midden-Groningen 6 oktober 2017 1 Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Bouwtoezicht De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan

Nadere informatie

Advies Datum Akkoord Niet akkoord Bijlage 0 Inwoners Afdelingshoofd: U Openbare Ruimte

Advies Datum Akkoord Niet akkoord Bijlage 0 Inwoners Afdelingshoofd: U Openbare Ruimte Gemeente LEUNINGEN Routíngformulier raadsvoorstel Onderwerp Auteur B&W-vergadering Portefeuillehouder Wijziging bouwverordening Robina Graveth y 21 augustus 2012 Besluit om 1. de Bouwverordening gemeente

Nadere informatie

Stiens, 8 december (Toelichting) verordening Gemeente Leeuwarderadeel 2016

Stiens, 8 december (Toelichting) verordening Gemeente Leeuwarderadeel 2016 Stiens, 8 december 2016 (Toelichting) verordening Gemeente Leeuwarderadeel 2016 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen... 4 Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen... 4 Artikel 1.3 Indeling van het

Nadere informatie

Artikel A Wijzigingen van de bouwverordening

Artikel A Wijzigingen van de bouwverordening gemeente Den Helder Raadsbesluit Raadsvergadering d.d. : 19 maart 2012 Besluit nummer Onderwerp : RB11.0210 : Vaststellen van een verordening tot wijziging van de Bouwverordening De raad van de gemeente

Nadere informatie

BOUWVERORDENING GEMEENTE BERGEN 2012 TOELICHTING

BOUWVERORDENING GEMEENTE BERGEN 2012 TOELICHTING Afdeling Burgers en Bedrijven Onderdeel Vergunningen BOUWVERORDENING GEMEENTE BERGEN 2012 TOELICHTING 1 Inhoudsopgave bouwverordening gemeente Bergen 2012 toelichting De tekst van de toelichting en de

Nadere informatie

TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING... 1

TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING... 1 TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING (incl. 14e wijziging op het model 1992) TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING... 1 1. INLEIDENDE BEPALINGEN... 3 Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen... 3 Artikel 1.3 Indeling

Nadere informatie

BOUWVERORDENING (t/m 14 e serie wijzigingen) Toelichting

BOUWVERORDENING (t/m 14 e serie wijzigingen) Toelichting BOUWVERORDENING (t/m 14 e serie wijzigingen) Toelichting Vastgesteld: 27 september 2012 In werking getreden: 11 oktober 2012 1 BOUWVERORDENING GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE (t/m 14 e serie wijzigingen) INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Intern document 2014/1823, horend bij B&W 2014/1806. Bijlage 2. Toelichting op de bouwverordening 2014 (incl. 14 wijziging op het model 1992)

Intern document 2014/1823, horend bij B&W 2014/1806. Bijlage 2. Toelichting op de bouwverordening 2014 (incl. 14 wijziging op het model 1992) Intern document 2014/1823, horend bij B&W 2014/1806 Bijlage 2 Toelichting op de bouwverordening 2014 (incl. 14 wijziging op het model 1992) Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening Montferland Inhoudsopgave

Toelichting op de Bouwverordening Montferland Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleidende bepalingen... 3 Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen... 3 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen... 4 Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden... 5 Artikel 2.1.5 Het onderzoek

Nadere informatie

Veilig. Bouwverordening 2012 Toelichting. Fysieke Leefomgeving/OWR ECS

Veilig. Bouwverordening 2012 Toelichting. Fysieke Leefomgeving/OWR ECS 27-3-201238 Veilig Gemeente Zwolle Stadskantoor Lübeckplein 2 Postbus 10007 8000 GA Zwolle Telefoon 14038 www.zwolle.nl Bouwverordening 2012 Toelichting Opdrachtgever Opdrachtnemer Fysieke Leefomgeving/OWR

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen Toelichting op de Bouwverordening Hoorn 2012 Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Bouwtoezicht De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening gemeente Terneuzen

Toelichting op de Bouwverordening gemeente Terneuzen 1 Toelichting op de Bouwverordening gemeente Terneuzen HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Integrale toelichting op de bouwverordening na wijziging.

Integrale toelichting op de bouwverordening na wijziging. 2e»2-2^555 Integrale toelichting op de bouwverordening na wijziging. 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Bevoegd gezag In verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen

Nadere informatie

TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING GEMEENTE DORDRECHT

TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING GEMEENTE DORDRECHT TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING GEMEENTE DORDRECHT Hoofdstuk I INLEIDENDE BEPALINGEN Artikel 1.1 Begripsbepalingen Algemeen De in dit artikel omschreven begrippen spreken voor zich. Slechts voor een

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Nr Bouwverordening Alphen aan den Rijn Inleidende bepalingen

GEMEENTEBLAD. Nr Bouwverordening Alphen aan den Rijn Inleidende bepalingen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Alphen aan den Rijn Nr. 212968 10 oktober 2018 Bouwverordening Alphen aan den Rijn 2018 De raad van de gemeente Alphen aan den Rijn; Gezien het voorstel van

Nadere informatie

1 Inleidende bepalingen

1 Inleidende bepalingen TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING 2012 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Regeling omgevingsrecht (Mor) Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Nadere informatie

Raadsvoorstel2012.0025559 Vaststellen Bouwverordening 2010 (Ie wijziging)

Raadsvoorstel2012.0025559 Vaststellen Bouwverordening 2010 (Ie wijziging) gemeente Haarlemmermeer Onderwerp Raadsvoorstel2012.0025559 Vaststellen Bouwverordening 2010 (Ie wijziging) Portefeuillehouder J.J. Nobel steller Tessa Borgardijn (023-5674375) Collegevergadering 12 juni

Nadere informatie

vastgesteld gemeente Groningen - bestemmingsplan Facetherziening Parkeren 2

vastgesteld gemeente Groningen - bestemmingsplan Facetherziening Parkeren 2 vastgesteld gemeente Groningen - bestemmingsplan Facetherziening Parkeren 2 Hoofdstuk 1 Inleiding 7 Hoofdstuk 2 Beleidskader 9 Hoofdstuk 3 Juridische toelichting 11 Hoofdstuk 4 Procedure en overleg 15

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening Landsmeer Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Toelichting op de Bouwverordening Landsmeer Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Toelichting op de Bouwverordening Landsmeer 2012 Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Regeling omgevingsrecht (Mor) Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen

Nadere informatie

ECGR/U201101606 Lbr. 11/059

ECGR/U201101606 Lbr. 11/059 Vereniging van Nederlandse Gemeenten Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) 373 8020 uw kenmerk bijlage(n) 2 betreft wijzigingen in de model- bouwverordening ons

Nadere informatie

Toelichting op de Model-bouwverordening (MBV) Bijlage 2.

Toelichting op de Model-bouwverordening (MBV) Bijlage 2. Toelichting op de Model-bouwverordening (MBV) Bijlage 2. Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Asbest Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704) verstaat onder asbest:

Nadere informatie

Toelichting Bouwverordening gemeente Terneuzen 1

Toelichting Bouwverordening gemeente Terneuzen 1 Toelichting Bouwverordening gemeente Terneuzen 1 Toelichting op de Bouwverordening gemeente Terneuzen HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Asbest Het Asbestverwijderingsbesluit

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld (Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13 e serie van wijzigingen) De bouwverordening is vastgesteld door de raad van de gemeente

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning. Dossiernummer: 2011/16386 Omgevingsvergunning Burgemeester en wethouders van Zundert zijn voornemens om overeenkomstig de besluitvormingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen

Nadere informatie

Aan de Raad. VROM - Bouwen en Wonen / ET Besluitvormend

Aan de Raad. VROM - Bouwen en Wonen / ET Besluitvormend Aan de Raad Agendapunt: 8 Onderwerp: Vaststelling bouwverordening 2012 Kenmerk: Status: VROM - Bouwen en Wonen / ET Besluitvormend Kollum, 28 februair 2012 Samenvatting De rijksoverheid werkt aan een nieuw

Nadere informatie

Portefeuillehouder: J. Hoekzema Behandelend ambtenaar J. van der Weij, (t.a.v. J. van der Weij)

Portefeuillehouder: J. Hoekzema Behandelend ambtenaar J. van der Weij, (t.a.v. J. van der Weij) Vergadering: 7 januari 2014 Agendanummer: 8 Status: Opiniërend Portefeuillehouder: J. Hoekzema Behandelend ambtenaar J. van der Weij, 0595 447790 E mail: gemeente@winsum.nl (t.a.v. J. van der Weij) Aan

Nadere informatie

Artikel I Wijzigingen van de bouwverordening

Artikel I Wijzigingen van de bouwverordening Nummer: 236-4 Portefeuillehouder: Onderwerp: De heer P. Kools Vaststellen van de wijzigingen in de bouwverordening De raad van de gemeente Waterland, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester

Nadere informatie

TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING VAN DE GEMEENTE SCHIERMONNIKOOG

TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING VAN DE GEMEENTE SCHIERMONNIKOOG TOELICHTING OP DE BOUWVERORDENING VAN DE GEMEENTE SCHIERMONNIKOOG (incl. 13 e serie wijzigingen) 1 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen... 3 Hoofdstuk 2: Omgevingsvergunning voor het bouwen..

Nadere informatie

BOUWVERORDENING DOETINCHEM 2007, 14 e wijziging

BOUWVERORDENING DOETINCHEM 2007, 14 e wijziging BOUWVERORDENING DOETINCHEM 2007, 14 e wijziging De raad van de gemeente Doetinchem; gezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 20 september 2011, kenmerk ECGR/U201100606; gelet

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld. (Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13 e serie van wijzigingen)

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld. (Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13 e serie van wijzigingen) Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld (Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13 e serie van wijzigingen) De bouwverordening is vastgesteld door de raad van de gemeente

Nadere informatie

Bijlage 1 bij de ledenbrief van 20 september 2011, ECGR/U201100606

Bijlage 1 bij de ledenbrief van 20 september 2011, ECGR/U201100606 Bijlage 1 bij de ledenbrief van 20 september 2011, ECGR/U201100606 14 e serie wijzigingen MBV 1992 De raad der gemeente. Gezien de ledenbrief van de vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk ECGR/U2011,

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld (Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13 e serie van wijzigingen) De bouwverordening is vastgesteld door de raad van de gemeente

Nadere informatie

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld

Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld Toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Noordenveld (Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13 e serie van wijzigingen) De bouwverordening is vastgesteld door de raad van de gemeente

Nadere informatie

Bouwverordening Gemeente Drimmelen 2016

Bouwverordening Gemeente Drimmelen 2016 Bouwverordening Gemeente Drimmelen 2016 Tekst naar de model-verordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met aanpassing tot en met de 14 e serie wijzigingen. Vastgesteld op DATUM Inwerkingtreding

Nadere informatie

Onderwerp Nieuwe Bouwverordening gemeente Noordenveld, 13e serie van wijzigingen

Onderwerp Nieuwe Bouwverordening gemeente Noordenveld, 13e serie van wijzigingen Aan de gemeenteraad Agendapunt Documentnr.: RV10.0370 Roden, 24 augustus 2010 Onderwerp Nieuwe Bouwverordening gemeente Noordenveld, 13e serie van wijzigingen Onderdeel programmabegroting: Ja Begrotingsprogramma:

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING (definitief besluit) Nummer: W12/003358

OMGEVINGSVERGUNNING (definitief besluit) Nummer: W12/003358 OMGEVINGSVERGUNNING (definitief besluit) Nummer: W12/003358 Aanvraag Op 29 februari 2012 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het oprichten van 28 woningen, kadastraal bekend gemeente

Nadere informatie

Weigering omgevingsvergunning

Weigering omgevingsvergunning Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Weigering omgevingsvergunning Oprichting Vleesvarkensstallen, voerkeuken, luchtwassers, loods, mest- en sleufsilo s Klevar B.V. te gemeente Horst aan

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING VOORBLAD

OMGEVINGSVERGUNNING VOORBLAD VOORBLAD Besluit Burgemeester en wethouders hebben op 6 december 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het plaatsen van 2 'te koop' borden. De aanvraag gaat over diverse locaties

Nadere informatie

gelet op artikel 8 van de Woningwet, en het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416) en het Veegbesluit (Stb. 2011, 676); B E S L U I T:

gelet op artikel 8 van de Woningwet, en het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416) en het Veegbesluit (Stb. 2011, 676); B E S L U I T: Raadsbesluit nr. 10 Betreft: vaststellen verordening tot wijziging van de bouwverordening De raad van de gemeente Tynaarlo; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 maart 2012; gelet

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 11 november 2014

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 11 november 2014 OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 11 november 2014 Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het legaliseren van appartementen. De aanvraag

Nadere informatie

Omgevingsvergunning UV/

Omgevingsvergunning UV/ Aanvraag Burgemeester en wethouders hebben op 10 maart 2011 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van C.A. van Zon, Barrierweg 62 a te Liempde voor het gedeeltelijk verbouwen van het bijgebouw

Nadere informatie

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING LET OP! Dit is nog geen omgevingsvergunning. Hiermee kunt u nog niet starten met de werkzaamheden.

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING LET OP! Dit is nog geen omgevingsvergunning. Hiermee kunt u nog niet starten met de werkzaamheden. VOORBLAD Besluit Burgemeester en wethouders hebben op 12 september een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het plaatsen van een. De aanvraag gaat over nabij Van Heemstraweg 2 te Weurt

Nadere informatie

O m g e v i n g s v e r g u n n i n g

O m g e v i n g s v e r g u n n i n g O m g e v i n g s v e r g u n n i n g Besluit d.d. 31 mei 2017 Wij verlenen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport. Activiteiten Projectadres : Bouw Handelen in strijd met regels RO : Hoge

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING (Ontwerp)

OMGEVINGSVERGUNNING (Ontwerp) OMGEVINGSVERGUNNING (Ontwerp) verleend aan Rabobank Zuid en Oost Groningen voor het bouwen van een Rabobank geldkiosk aan de Hoofdweg 29 in Bellingwolde Veendam Nummer gemeente: 141114 Nummer Liza: 26644

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015 OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015 Burgemeester en wethouders hebben op 16-1-2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het dempen en realiseren van water. De aanvraag gaat over

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Toelichting op de bouwverordening conform toelichting model-bouwverordening VNG. http://www.vng.nl/documenten/vngdocumenten/2010_lbr/bijl_2_toelichting_op_mbv_20-4.pdf Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Nadere informatie

Omgevingsvergunning uitgebreide procedure WBD

Omgevingsvergunning uitgebreide procedure WBD Omgevingsvergunning uitgebreide procedure WBD1309454 Burgemeester en wethouders hebben op 16 december 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het project herbouw van de stal. De aanvraag

Nadere informatie

Uw kenmerk: Uw brief van: Ons kenmerk: Piershil: 9 april WABO Verzenddatum:

Uw kenmerk: Uw brief van: Ons kenmerk: Piershil: 9 april WABO Verzenddatum: GEMEENTE KORENDIJK De heer J. Verwaal Dorpsstraat 35 3284 AC ZUID-BEIJERLAND Uw kenmerk: Uw brief van: Ons kenmerk: Piershil: 9 april 2014 - - WABO-2014-003 Verzenddatum: Bijlagen: Onderwerp: diversen

Nadere informatie

Notitie. Beleid ten behoeve van. Ontheffingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening

Notitie. Beleid ten behoeve van. Ontheffingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening Notitie Beleid ten behoeve van Ontheffingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening Gemeente Bussum Afdeling Ruimtelijke Inrichting September 2009 1 1. AANLEIDING De gemeente Bussum heeft in het jaar

Nadere informatie

Ontwerp Omgevingsvergunning

Ontwerp Omgevingsvergunning De heer J.B. Kamphuis Kloosterallee 3 8167 LT Oene Zaaknummer : 48503 Behandeld door : Team Ontwikkeling Vergunningverlening Telefoonnummer : 14 0578 Onderwerp : Ontwerp omgevingsvergunning uitgebreid

Nadere informatie

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr.

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. Nr: 13-13 De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. 13-13; gelet op artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening (Wro); b e s l u i t : vast te stellen de volgende:

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Kenmerk: Afdeling: Yara Sluiskil B.V. Industrieweg 10 4541 HJ Sluiskil /00192363 Vergunningverlening Datum: 6 juni 2018 Onderwerp: Omgevingsvergunning

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT. aan de aanvraag planologische medewerking kan worden verleend middels het nemen van een projectbesluit;

ONTWERPBESLUIT. aan de aanvraag planologische medewerking kan worden verleend middels het nemen van een projectbesluit; ONTWERPBESLUIT Projectbesluit Bokt 19 en besluit reguliere bouwvergunning (10/1132/1111649) Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; gezien de op 1 april 2010 ingekomen aanvraag

Nadere informatie

Beheersverordening Krommeniedijk

Beheersverordening Krommeniedijk Beheersverordening Krommeniedijk ontwerpbestemmingsplan Beheersverordening Krommeniedijk 2 Regels ontwerpbestemmingsplan Beheersverordening Krommeniedijk 3 Hoofdstuk 1 Overgangs- en slotregels Artikel

Nadere informatie

Aan de raad van de gemeente lingewaard

Aan de raad van de gemeente lingewaard Aan de raad van de gemeente lingewaard Onderwerp Vaststelling zesde verordening tot wijziging van de Bouwverordening Lingewaard 2004. 1. Samenvatting Van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een

Nadere informatie

Lelystad * Beschikking d.d. 10 mei 2012 Omgevingsvergunning L gemeente. Lisdoddeweg 36 oprichten van een aardappelopslag

Lelystad * Beschikking d.d. 10 mei 2012 Omgevingsvergunning L gemeente. Lisdoddeweg 36 oprichten van een aardappelopslag gemeente Lelystad * Beschikking d.d. 10 mei 2012 Omgevingsvergunning L20110290 Lisdoddeweg 36 oprichten van een aardappelopslag Gemeente Lelystad Stadhuisplein 2 Postbus 91 8200 AB Lelystad U 0320 www.lelystad.nl

Nadere informatie

(ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING

(ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING (ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING Burgemeester en wethouders van Moerdijk hebben op 19 december 2013 een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Nadere informatie

Gemeente Bergen Datum besluit Datum verzending: Nummer

Gemeente Bergen Datum besluit Datum verzending: Nummer Omgevingsvergunning (artikel 2.1, 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Gemeente Bergen Datum besluit Datum verzending: Nummer 2011.00165 Gezien het verzoek ingediend door: De heer E.F. Schneider

Nadere informatie

Voor de overige begrippen wordt verwezen naar het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de daarbij behorende toelichting.

Voor de overige begrippen wordt verwezen naar het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de daarbij behorende toelichting. Toelichting op de Model-bouwverordening (MBV) Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Asbest Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005,704) verstaat onder asbest: de vezelachtige

Nadere informatie

Toelichting Bouwverordening Amsterdam Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Toelichting Bouwverordening Amsterdam Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Toelichting Bouwverordening Amsterdam 2013 Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Bouwtoezicht De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten. Omgevingsvergunning Poststuknummer: DA00107087 Burgemeester en wethouders hebben op 17 juli 2018 een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen en in behandeling genomen voor het bouwen van 2 vrijstaande schuurwoningen

Nadere informatie

werkzaamheden en/of het daarbij veranderende gebruik van panden en/of percelen,

werkzaamheden en/of het daarbij veranderende gebruik van panden en/of percelen, Indieningsvereisten Ruimtelijke Plannen gemeente Woudenberg Zoals vastgesteld en van toepassing sinds januari 2012 en gewijzigd vastgesteld 16 juli 2015 Inleiding Voor het opstellen van een bestemmingsplan

Nadere informatie

Toelichting bestemmingsplan Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht

Toelichting bestemmingsplan Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht Toelichting bestemmingsplan Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht Gemeente Dordrecht fase: ontwerpbestemmingsplan datum: oktober 2017 1 Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 Inleiding

Nadere informatie

Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen

Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht j o artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht Gemeente Barneveld maart 2013 Afwijkingenbeleid

Nadere informatie

Toelichting op de Model-bouwverordening

Toelichting op de Model-bouwverordening Toelichting op de Model-bouwverordening Bijgewerkt tot en met de 14 e serie wijzigingen Dit is een uitgave van Sdu Uitgevers 2011 - www.omgevingindepraktijk.nl/bouwregels Dit is een uitgave van Sdu Uitgevers

Nadere informatie

Omgevingsvergunning OMGEVINGSDIENST. Plaatsing opslagloods Maximacentrale IJsselmeerdijk 101 1 0 NOV 2014 FLEVOLAND & GOOI EN VECHTSTREEK

Omgevingsvergunning OMGEVINGSDIENST. Plaatsing opslagloods Maximacentrale IJsselmeerdijk 101 1 0 NOV 2014 FLEVOLAND & GOOI EN VECHTSTREEK 1 0 NOV 2014 OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOI EN VECHTSTREEK Omgevingsvergunning Plaatsing opslagloods Maximacentrale IJsselmeerdijk 101 141106/MvSC/mlu-001 Kenmerk aanvraag: OLO 1496803, dd. 15 oktober

Nadere informatie

Omgevingsvergunning OV

Omgevingsvergunning OV Omgevingsvergunning OV 20180094 Aanvraag Op 30 mei 2018 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van de heer C.W. Salimans voor het plaatsen van een erfafscheiding op het adres Rietdekker

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Kenmerk: Afdeling: Sinke Vastgoed B.V, Nishoek 38 A 4416 PE Kruiningen W-AOV160110/00126175 Vergunningverlening Datum: 21 april 2016 Onderwerp:

Nadere informatie

Inhoudsopgave DEEL C - PROCEDURE 1

Inhoudsopgave DEEL C - PROCEDURE 1 DEEL C - PROCEDURE . Inhoudsopgave pagina DEEL C - PROCEDURE 1 9. WELSTANDSPROCEDURE 1 9.1 De status van de welstandsnota 1 9.2 Organisatie van welstand 1 9.3 De welstandsprocedure 1 9.4 Nieuwe bouwprojecten

Nadere informatie

Ontwerp omgevingsvergunning

Ontwerp omgevingsvergunning OPENBARE EN GEBOUWDE OMGEVING ons kenmerk 941097 behandeld door de heer N Bel Hadj doorkiesnummer +31 77 3596514 besluitdatum onderwerp ontwerpbesluit Ontwerp omgevingsvergunning Op 6 april 2016 hebben

Nadere informatie

Besluit Wij besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Voor de motivering verwijzen wij naar het hiervoor vermelde onderdeel.

Besluit Wij besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Voor de motivering verwijzen wij naar het hiervoor vermelde onderdeel. OPENBARE EN GEBOUWDE OMGEVING ons kenmerk 910257 behandeld door de heer N Bel Hadj doorkiesnummer +31 77 3596514 besluitdatum XX-XX-XXXX onderwerp ontwerpbesluit Ontwerp omgevingsvergunning Op 2 februari

Nadere informatie

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) 29 Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied

Nadere informatie

ONTWERP Omgevingsvergunning Zaaknummer

ONTWERP Omgevingsvergunning Zaaknummer ONTWERP Omgevingsvergunning Zaaknummer 1196903 1. Inleiding Op 23 mei 2018 hebben wij uw aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen voor het bouwen van een woning en garage en het maken van een uitweg

Nadere informatie

Toelichting op de bouwverordening. 1 Inleidende bepalingen

Toelichting op de bouwverordening. 1 Inleidende bepalingen Toelichting op de bouwverordening 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen Asbest Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704) verstaat onder asbest: de vezelachtige silicaten

Nadere informatie

OMGEVINGSDIENST ZUIDOOST-BRABANT

OMGEVINGSDIENST ZUIDOOST-BRABANT BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN NOORD- BRABANT op de op 29 juli 2014 bij hen ingekomen aanvraag van Attero Zuid B.V. om een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Nadere informatie

Postbus 20 7500 AA Enschede. Hengelosestraat 51

Postbus 20 7500 AA Enschede. Hengelosestraat 51 POSTADRES Postbus 20 7500 AA Enschede BEZOEKADRES Hengelosestraat 51 Gemeente Enschede T.a.v. de heer A. Hardiek Wesselerbrinklaan 102 7544 JZ ENSCHEDE TELEFOON 14 0 53 DATUM ONS KENMERK BEHANDELD DOOR

Nadere informatie

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING voor: Plaatsen schutting activiteiten: bouwen van een bouwwerk gebruik in strijd met het bestemmingsplan verleend aan: De heer A.A. van der Griend locatie: Aurorastraat 6, 9635

Nadere informatie

Voorstel aan de Gemeenteraad

Voorstel aan de Gemeenteraad 14-11-2013 Onderwerp Voorbereidingsbesluiten Beleidsveld Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling Portefeuillehouder H.J.W. Mulder Vragen bij H. Laheij Dienst Dienst Stedelijke Ontwikkeling Telefoon 036 5484386

Nadere informatie

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 8 juni 2009;

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 8 juni 2009; Voordracht aan Provinciale Staten van Gedeputeerde Staten provincie H o L L A N D ZUID Vergadering December 2009 Nummer 6130 onderwerp Zesde tranche Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (PMV) 1 Besluit

Nadere informatie

8 juli 2014 Mevrouw B. Bartelds mei 2013 Projectomgevingsvergunning

8 juli 2014 Mevrouw B. Bartelds mei 2013 Projectomgevingsvergunning 8 juli 2014 Mevrouw B. Bartelds 2013-0068 0595 42 1140 2 mei 2013 Projectomgevingsvergunning (Adres) (Aanhef), Burgemeester en wethouders hebben op 2 mei 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning

Nadere informatie

Tijdelijke ontheffing en tijdelijke bouwvergunning

Tijdelijke ontheffing en tijdelijke bouwvergunning Nr. 60207/PUV Tijdelijke ontheffing en tijdelijke bouwvergunning Zwolle, Op 9 maart 2009 hebben burgemeester en wethouders van Zwolle een aanvraag om bouwvergunning ontvangen en in behandeling genomen

Nadere informatie

*15.159324* 15.159324

*15.159324* 15.159324 omgevingsvergunning plaatsen van een luchtkanaal, overkapping en luchtwasser (Fase 2) plaatsen van een luchtkanaal, overkapping en luchtwasser (Fase 2) Beschikking 239368 *15.159324* 15.159324 ONTWERP-OMGEVINGSVERGUNNING

Nadere informatie

AAN DE GEMEENTERAAD. Nummer : 2012/19 Datum : 17 februari 2012 Onderwerp : Vaststellen 15 e wijziging van de Bouwverordening gemeente Kapelle 1992

AAN DE GEMEENTERAAD. Nummer : 2012/19 Datum : 17 februari 2012 Onderwerp : Vaststellen 15 e wijziging van de Bouwverordening gemeente Kapelle 1992 Voorbereidende raadsvergadering: 6 maart 2012 Besluitvormende raadsvergadering: 27 maart 2012 Portefeuillehouder: E. Damen AAN DE GEMEENTERAAD Nummer : 2012/19 Datum : 17 februari 2012 Onderwerp : Vaststellen

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Bijgevoegde documenten De volgende bij het besluit behorende gewaarmerkte documenten worden digitaal nagezonden:

Omgevingsvergunning. Bijgevoegde documenten De volgende bij het besluit behorende gewaarmerkte documenten worden digitaal nagezonden: Omgevingsvergunning Burgemeester en Wethouders hebben op 23 december 2016 een aanvraag om omgevingsvergunning ontvangen van Jawelbouw BV voor het project het bouwen van acht woningen in bouwplan De Bamere

Nadere informatie

OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOf EN VECHTSTREEK

OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOf EN VECHTSTREEK 0 7 JUL 2015 OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOf EN VECHTSTREEK BESCHIKKING Activiteit bouwen Markerkant 15 15 in Almere Inhoud A. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT...2 1. Onderwerp...2 2. Inhoud aanvraag omgevingsvergunning...2

Nadere informatie

Ontwerp omgevingsvergunning

Ontwerp omgevingsvergunning OPENBARE EN GEBOUWDE OMGEVING ons kenmerk 1043253 behandeld door de heer T van Straaten doorkiesnummer +31 77 3599588 besluitdatum XX-XX-XXXX onderwerp Ontwerp besluit omgevingsvergunning Ontwerp omgevingsvergunning

Nadere informatie

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan Suiker Unie Vierverlaten ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen voor het plaatsen van een noodwaterbuffertank (locatie: Fabriekslaan

Nadere informatie

Raadsvergadering : 28 februari 2011 Agendanr. 16

Raadsvergadering : 28 februari 2011 Agendanr. 16 Raadsvergadering : 28 februari 2011 Agendanr. 16 Voorstelnr. : R 6823 Onderwerp : wijziging Bouwverordening Stadskanaal 2010 Stadskanaal, 11 februari 2011 Beslispunt De artikelen 2.1.5, 8.1.1, 9.7 en 12.2

Nadere informatie

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G GEMEENTE BARNEVELD O M G E V I N G S V E R G U N N I N G Dossiernummer: 2014W1431 Omgevingsloketnummer: 1413923 Op 8 augustus 2014 hebben burgemeester en wethouders een aanvraag ontvangen van Van Westreenen

Nadere informatie

Gelet op hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn wij bevoegd om op deze aanvraag te beslissen.

Gelet op hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn wij bevoegd om op deze aanvraag te beslissen. beschikking Omgevingsvergunning Documentnummer: 921860 Aanvraag Op 20 februari 2013 hebben wij, burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam, een aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in

Nadere informatie

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Verlengen van de omgevingsvergunning (zaaknummer ) voor het plaatsen van een tijdelijk kantoor

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Verlengen van de omgevingsvergunning (zaaknummer ) voor het plaatsen van een tijdelijk kantoor Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Verlengen van de omgevingsvergunning (zaaknummer 2011-0384) voor het plaatsen van een tijdelijk kantoor TWO Chemical Warehousing B.V. te Maastricht Zaaknummer

Nadere informatie

Wijziging tarieventabel leges

Wijziging tarieventabel leges Wijziging tarieventabel leges Tarieventabel, behorende bij de Eerste Wijziging Legesverordening 2010 (Aan de bij de Legesverordening 2010 behorende tarieventabel wordt onderstaande titel 2 toegevoegd)

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2084998/3298354 op een aanvraag voor een omgevingsverguning ex artikel 2.1, lid 1, onder a (bouw), ex artikel 2.1, lid

Nadere informatie

- het (ver)bouwen van een bouwwerk. - het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met bestemmingsplan.

- het (ver)bouwen van een bouwwerk. - het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met bestemmingsplan. Besluit OMGEVINGSVERGUNNING OV-2015-003 Burgemeester en Wethouders hebben op 25 december 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van J.T. Bongers, Botsestraat 13, 6579 JA Kekerdom voor

Nadere informatie

Beleidsregels binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 Wabo)

Beleidsregels binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 Wabo) Beleidsregels binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 Wabo) Versie: vastgesteld Gemeente Landsmeer, januari 2011 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 1. Inleiding...

Nadere informatie

K E N N I S G E V I N G

K E N N I S G E V I N G K E N N I S G E V I N G Ontwerp- omgevingsvergunning De Vriesstraat 24. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven maakt op grond van artikel 3.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:RVS:2017:313 Instantie Raad van State Datum uitspraak 08-02-2017 Datum publicatie 08-02-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201600609/1/A1 Eerste

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. RWZI Veendam. ten behoeve van de activiteit het bouwen van een bouwwerk. "bouw blowergebouw"

OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. RWZI Veendam. ten behoeve van de activiteit het bouwen van een bouwwerk. bouw blowergebouw OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan RWZI Veendam ten behoeve van de activiteit het bouwen van een bouwwerk "bouw blowergebouw" (locatie: Vosseveld 4-a te Veendam) Groningen, 5 november 2013 Zaaknummer: 488811

Nadere informatie