WERKBOEK KINDERNEFROLOGIE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "WERKBOEK KINDERNEFROLOGIE"

Transcriptie

1 WERKBOEK KINDERNEFROLOGIE

2

3 Werkboek kindernefrologie onder redactie van A.J. van der Heijden, C.H. Schröder en J.A.E. van Wijk Sectie Kindernefrologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

4 Deze uitgave is mogelijk gemaakt door financiële steun van Novo Nordisk. Dit boek is verschenen in de serie Werkboeken kindergeneeskunde Eindredactie C.M.F. Kneepkens VU Uitgeverij is een imprint van VU Boekhandel/Uitgeverij bv De Boelelaan HV Amsterdam ISBN Zetwerk: JAPES, Amsterdam Omslag: Nauta en Haagen/Euroset bv, Amsterdam Druk: Wilco, Amersfoort Sectie Kindernefrologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

5 INHOUDSOPGAVE Voorwoord 7 Medewerkers 9 Gebruikte afkortingen 11 Deel I: Diagnostiek Hoofdstuk 1 Glomerulair en tubulair functieonderzoek 15 2 Metabole acidose 23 3 Hyponatriëmie en hypernatriëmie 27 4 Hematurie 41 5 Proteïnurie 49 6 Onderzoek bij steenvorming 55 7 Beeldvormende diagnostiek 59 8 Nierbiopsie 62 Deel II: Ziektebeelden Hoofdstuk 9 Neonatale aandoeningen Cystenieren Syndroom van Alport Overige syndromale aandoeningen Glomerulonefritis - algemeen Postinfectieuze glomerulonefritis IgA-nefropathie en Henoch-Schönlein-nefritis Overige glomerulaire aandoeningen Nefrotisch syndroom Tubulaire afwijkingen Nierstenen en nefrocalcinose Urineweginfecties Urologische aandoeningen Hypertensie bij pasgeborenen Hypertensie bij oudere kinderen 179 5

6 Werkboek Kindernefrologie 24 Kwaadaardige niertumoren Acute nierinsufficiëntie Hemolytisch-uremisch syndroom Chronische nierinsufficiëntie Nierfunctievervangende therapie Niertransplantatie Psychologische aspecten van chronische nieraandoeningen 238 Deel III: Appendices Appendix I Dosering van geneesmiddelen bij verminderde nierfunctie 251 Register 267 6

7 VOORWOORD In 1977 verscheen, als deel 107 in de reeks De Nederlandse Bibliotheek der Geneeskunde van uitgeverij Stafleu, het boek Nefrologie en kindergeneeskunde, onder het coördinatorschap van R.A.M.G. Donckerwolcke. Alle hoofden van de destijds bestaande afdelingen kindernefrologie droegen bij aan de inhoud. Dit is tot op heden de enige gemeenschappelijke kindernefrologische uitgave in ons taalgebied. De veranderingen die sindsdien in dit vakgebied zijn opgetreden, zijn enorm, zowel wat betreft inzichten in etiologie als wat betreft diagnostische mogelijkheden en therapie. Voorbeeld hiervan zijn de inzichten in ontstaan van het hemolytisch-uremisch syndroom en genetische achtergronden van tubulaire aandoeningen en de sterk verbeterde prognose van nierfunctievervangende behandeling. De reeks werkboeken uitgebracht onder eindredactie van collega C.M.F. Kneepkens bood een uitstekende mogelijkheid de informatie over kindernefrologie te actualiseren. In 1997 werd door de leden van de sectie kindernefrologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde de inhoud vastgesteld en werd een eindredactie benoemd. Waar evidence ontbrak, is gezocht naar consensus, voor het bereiken waarvan soms uitgebreide discussie in de sectie nodig was. Dit heeft geleid tot het nu voorliggende boek, waaraan door veel van de in de kindernefrologie actieve collegae een bijdrage is geleverd. Het boek is opgesplitst in twee delen: Diagnostiek en Ziektebeelden, met in een addendum een overzicht van de medicatieaanpassingen die nodig zijn bij verminderde nierfunctie. Bij het schrijven van de hoofdstukken is gezocht naar een goede balans tussen volledigheid en beknoptheid. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de standaardwerken, met name naar de vierde druk van Pediatric Nephrology. 1 Het Werkboek kindernefrologie is met name bestemd voor algemeen kinderartsen en arts-assistenten kindergeneeskunde. De redactie is Frank Kneepkens zeer erkentelijk voor zijn eindredactionele bijdragen: overzichtelijkheid en leesbaarheid van het werkboek zijn door hem sterk verbeterd. De ver- 7

8 Werkboek Kindernefrologie spreiding van dit boek is mogelijk gemaakt door financiële steun van Novo Nordisk. waarvoor wij de firma zeer erkentelijk zijn. December 2001 Bert van der Heijden 1 : Barrat TM, Avner ED, Harmon WE (red). Pediatric Nephrology. 4e druk. Lippington: Williams & Williams,

9 MEDEWERKERS K. van Boven, kinderarts-nefroloog Universitair Ziekenhuis, Antwerpen dr. E.A.M. Cornelissen, kinderarts-nefroloog Universitair Centrum St. Radboud, Nijmegen K. Cransberg, kinderarts-nefroloog Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis C.M.L. van Dael, kinderarts-nefroloog Academisch Ziekenhuis Groningen dr. J.C. Davin, kinderarts-nefroloog Emma Kinderziekenhuis AMC, Amsterdam J.W. Groothoff, kinderarts-nefroloog Emma Kinderziekenhuis AMC, Amsterdam prof.dr. A.J. van der Heijden, kinderarts-nefroloog Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis K.J.M. van Hoeck, kinderarts-nefroloog Universitair Ziekenhuis, Antwerpen dr. A.C.S. Hokken-Koelega, kinderarts-endocrinoloog Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis dr. H. Holscher, kinderradioloog Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen RKZ-JKZ, Den Haag dr. G.M. Hulstijn-Dirkmaat, kinderpsycholoog Universitair Centrum St. Radboud, Nijmegen dr. N.C.A.J. van de Kar, kinderarts-nefroloog Universitair Centrum St. Radboud, Nijmegen dr. J. Kist-van Holte tot Echten, kinderarts-nefroloog Emma Kinderziekenhuis AMC, Amsterdam dr. N. Knoers, klinische geneticus Universitair Centrum St. Radboud, Nijmegen dr. J. de Kraker, kinderarts-oncoloog Emma Kinderziekenhuis AMC, Amsterdam 9

10 Werkboek Kindernefrologie prof.dr. R.H. Kuijten, kinderarts Zeist M.R. Lilien, kinderarts-nefroloog UMC Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht D.M. Menzel, kinderarts Slotervaart Ziekenhuis, Amsterdam prof.dr. L.A.H. Monnens, kinderarts-nefroloog Universitair Centrum St. Radboud, Nijmegen dr. J. Nauta, kinderarts-nefroloog Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis dr. J.M. Nijman, kinderuroloog Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis prof.dr. W. Proesmans, kinderarts-nefroloog Universitaire Ziekenhuizen, Leuven L.K. van Rossum, apotheker Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis prof.dr. C.H. Schröder, kinderarts-nefroloog UMC Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht prof.dr. J.G.J. Vande Walle, kinderarts-nefroloog Universitair Ziekenhuis, Gent dr. J.A.E. van Wijk, kinderarts-nefroloog VU medisch centrum, Amsterdam 10

11 GEBRUIKTE AFKORTINGEN ACE ADH ANI ANP ADPKD ARPKD AST-O ATP 2M BOR BWS CAPD CT DDAVP DDS DEXA DMSA ECG FHP GBM GFR HSP HUS IgA IgAN IGF-I IgG IgM IV IVP Angiotensin converting enzyme Antidiuretisch hormoon Acute nierinsufficiëntie Atriaal natriuretisch hormoon Autosomaal-dominante polycysteuze nierziekte Autosomaal-recessieve polycysteuze nierziekte Antilichamen tegen streptolysine O Adenosinetrifosfaat Bèta-2-microglobuline Branchio-otorenaal syndroom Syndroom van Beckwith-Wiedemann Continue ambulante peritoneale dialyse Computertomografie 1-deamino-8-D-argininevasopressine (desmopressine) Syndroom van Denys-Drash Dual-energy x-ray absorptiometry 99m Tc-Dimercaptosuccinezuur Elektrocardiografie Familiaire hypofosfatemie Glomerulaire basale membraan Glomerulaire filtratiesnelheid Purpura van Henoch-Schönlein Hemolytisch-uremisch syndroom Immunoglobuline A IgA-nefropathie Insulin-like growth factor I Immunoglobuline G Immunoglobuline M Intraveneus Intraveneuze pyelografie 11

12 Werkboek Kindernefrologie LRG MAG-3 MAP MCNS MRI NDI NPH-MCKD NPS NSAID s PAH APSGN PTH RAAS RTA SIADH SBB SIOP SLE SLO TGF- Tm PO4 TRP VTEC VZV WAGR XKS Landelijke registratie groeihormoonbehandeling 99m Tc-Mercaptoacetyltriglycine Gemiddelde arteriële bloeddruk Minimal change-nefrotisch syndroom Kernspinresonantietomografie Nefrogene diabetes insipidus Nephronophthisis-medullary cystic kidney disease complex Nagel-patellasyndroom Niet-opioïde analgetica Para-aminohippuurzuur Acute poststreptokokkenglomerulonefritis Bijschildklierhormoon Renine-angiotensine-aldosteronsysteem Renale tubulaire acidose Syndroom van overmatige (inappropriate) secretie van antidiuretisch hormoon Syndroom van Bardet-Biedl Société International d Oncologie Paediatrique Systemische lupus erythematodes Syndroom van Smith-Lemli-Opitz Transforming growth factor Maximale fosfaatreabsorptie Fosfaatreabsorptie (berekend) Verocytotoxineproducerende Escherichia coli Varicella-zoster-virus (Syndroom van) Wilms-tumor, aniridie, urogenitale afwijkingen en mentale retardatie Geslachtsgebonden type van het syndroom van Kalmann 12

13 DEEL I: DIAGNOSTIEK

14

15 Hoofdstuk 1 GLOMERULAIR EN TUBULAIR FUNCTIEONDERZOEK A.J. van der Heijden GLOMERULUSFUNCTIE Inleiding De glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) bepaalt de ontgiftingsmogelijkheden van de nier. Er is een aantal methoden in gebruik om deze functie vast te leggen. Welke methode te prefereren is, is afhankelijk van de gewenste nauwkeurigheid en van de leeftijd van het kind. In Tabel 1-1 staan de referentiewaarden van de GFR weergegeven. Tabel 1-1. Glomerulaire filtratiesnelheid: referentiewaarden LEEFTIJD GFR (ml/min.1,73 m 2 ) < 2 weken weken-2 maanden maanden-2 jaar > 2 jaar Glomerulusfunctie na de neonatale periode Serumcreatinine. De GFR kan worden geschat aan de hand van het serumcreatinine. Hiervoor gebruikt men de formule 0,45 lengte (cm) GFR (ml/min.1,73 m 2 ) = 0,0113 creatinine ( mol/l) 15

16 Werkboek Kindernefrologie Het resultaat is minder nauwkeurig dan wanneer de creatinineklaring wordt berekend aan de hand van de 24-uursexcretie in de urine. Bij sterk verminderde klaring en bij ernstige dystrofie van de patiënt neemt de betrouwbaarheid van bepaling met behulp van deze formule af. Creatinineklaring. Creatinine wordt volledig gefilterd door de glomeruli en voor een klein deel op tubulair niveau uitgescheiden. De creatinineklaring is een goede maat van de GFR, met een kleine overschatting door de tubulaire secretie. De urineverzameling leidt vaak tot ongewenste onnauwkeurigheden door verloren gaan van urine. De GFR (in ml/min.1,73 m 2 ) wordt dan als volgt berekend: urinecreatinine (mmol/l) 1000 urinevolume (ml/24 u) 1,73 GFR = plasmacreatinine ( mol/l) 1440 (min) x lichaamsoppervlak (m 2 ) Inulineklaring. Inuline is een polyfructosaan die normaal niet in het lichaam aanwezig is, volledig door de nieren wordt gefilterd en niet door de tubulusfunctie wordt beïnvloed. De berekening van de inulineklaring maakt exacte berekening van de GFR mogelijk. Er zijn verschillende methoden om de inulineklaring te verrichten, die alle vrij arbeidsintensief zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om klaringsstudies te doen met behulp van radio-isotopen. Glomerulusfunctie bij pasgeborenen Serumcreatinine. Bij pasgeborenen is de GFR zo laag dat de formule die gebruik maakt van het serumcreatinine niet bruikbaar is. Er zijn wel aangepaste formules beschikbaar, maar die zijn beduidend minder betrouwbaar dan die voor oudere kinderen. In het algemeen kan men volstaan met bepaling van het serumcreatinine (Tabel 1-2). Het is verstandig om het serumcreatinine meermalen te meten. Een kleine verandering van het serumcreatinine, nog binnen de normaalwaarden, kan een relevante wijziging van de GFR weerspiegelen. De trend van het serumcreatinine geeft dan goed bruikbare informatie. Inulineklaring. Ook bij pasgeborenen kan de inulineklaring worden gebruikt voor exacte meting van de GFR. Daarbij is echter langdurige (24 tot 48 uur) infusie van inuline noodzakelijk om een stabiele spiegel te bereiken en betrouwbare gegevens te verkrijgen. 16

17 Hoofdstuk 1: Glomerulair en tubulair functieonderzoek Tabel 1-2. Serumcreatininewaarden (in µmol/l; gemiddelde ± 2 standaarddeviaties) in de eerste levensmaand 1 ZWANGERSCHAPSDUUR (WEKEN) POSTNATALE LEEFTIJD (DAGEN) 2: ALLE 2: ZELF 2: PASGEBORENEN ADEMEND BEADEMD ±40 108±20 121±45 84±32 72±32 60±33 58± ±38 100±32 115±43 83±41 69±32 59±32 52± ±39 94±39 87±46 68±44 55±36 50±37 35±24 1 : Met toestemming overgenomen uit Rudd PT, et al.,

18 Werkboek Kindernefrologie Plasmadoorstroming van de nieren Onder sommige omstandigheden kan goede informatie over de nierdoorstroming noodzakelijk zijn. Voor meting daarvan is een stof nodig die volledig door de nieren wordt geëlimineerd, zodat de stof niet in de vena renalis wordt teruggevonden. Dat geldt voor para-aminohippuurzuur (PAH). De klaring van PAH komt overeen met de renale plasmaflow en is ongeveer viermaal de GFR. TUBULUSFUNCTIE Inleiding In de niertubuli wordt de uiteindelijke samenstelling van de urine bepaald. Het glomerulusfiltraat bevat tal van stoffen die in de tubuli onder normale omstandigheden worden gereabsorbeerd of uitgescheiden. Zodoende kan disfunctie van een deel van de tubulus leiden tot verlies van water en opgeloste stoffen, zoals glucose, fosfaat, bicarbonaat en zout, of juist tot retentie, zoals van zuur en kalium. Tubulusfunctietests verschaffen informatie over het functioneren van de verschillende delen van de tubuli. Hieronder worden van proximaal naar distaal enkele relevante tests behandeld. Stoornissen van de zouthuishouding en metabole acidose worden besproken in de Hoofdstukken 2 en 3. PROXIMALE TUBULUS Fosfaatreabsorptie Onder fysiologische omstandigheden wordt fosfaat voor 80 à 97% gereabsorbeerd in de tubuli. Hierbij neemt de proximale tubulus het overgrote deel voor zijn rekening. Verminderde reabsorptie komt voor als geïsoleerd beeld of als onderdeel van een complexe tubulopathie. Maximale fosfaatreabsorptie. De reabsorptie van fosfaat in de tubuli wordt het best gekenmerkt door de formule Tm PO4 :GFR, waarbij Tm PO4 staat voor de maximale reabsorptie van fosfaat. De test wordt uitgevoerd bij de nuchtere patiënt. Van 8 tot 10 uur wordt urine gespaard, waarin de concentraties van fosfaat (in mmol/l) en creatinine (in µmol/l) worden gemeten. Om 9 uur wordt bloed af- 18

19 Hoofdstuk 1: Glomerulair en tubulair functieonderzoek genomen voor bepaling van fosfaat (in mmol/l) en creatinine (in µmol/l). Tm PO4 :GFR wordt dan als volgt berekend: Tm PO4 urinefosfaat serumcreatinine = serumfosfaat GFR urinecreatinine De fosfaatreabsorptie kan dan worden afgelezen uit het nomogram in Figuur 1-1. Figuur 1-1. Nomogram voor de bepaling van de fosfaatreabsorptie. Zie tekst. Met toestemming overgenomen van Walton en Bijvoet,

20 Werkboek Kindernefrologie Fosfaatreabsorptie berekend. Eenvoudiger is de berekening van de fosfaatreabsorptie (TRP), die meestal informatief genoeg is: urinefosfaat serumcreatinine TRP (%) = (1 ) 100 urinecreatinine serumfosfaat De TRP is normaal boven 85%; de uitkomst wordt echter sterk beïnvloed door GFR en fosfaatinname. Glucosurie Glucose wordt eveneens gereabsorbeerd in de proximale tubulus. Geïsoleerde glucosurie bij een normale bloedglucosespiegel wijst op proximale tubulopathie. Titratiestudies zijn dan overbodig; wel is onderzoek naar andere proximale stoornissen aangewezen. Wisselend aanwezige, geïsoleerde glucosurie kan ook door verontreiniging van de urine worden veroorzaakt. Aminoacidurie Aminoacidurie komt voor bij verschillende tubulopathieën. Bij onbegrepen, persisterende geringe proteïnurie en bij de verdenking op proximale tubulopathieën is onderzoek van de aminozuuruitscheiding zinvol. Verhoging van de urineconcentratie van slechts één aminozuur of van een groep aminozuren kan bij een prerenaal probleem passen: verhoogde plasmaconcentratie van de betreffende metabolieten. Aminoacidurie wordt onderzocht door analyse van 24-uursurine. Relatieve -2-microglobulineklaring De relatieve -2-microglobulineklaring is een parameter voor de functie van de proximale tubulus. Bèta-2-microglobuline ( 2M) wordt na passage door de glomerulaire membraan vrijwel compleet door de proximale tubulus geabsorbeerd en gekataboliseerd. De test verschaft bruikbare informatie over de proximale tubulus, maar levert zelden waardevolle aanvullende informatie. Bovendien is hij lastig uitvoerbaar omdat 2M degradeert bij een ph lager dan 6 20

21 Hoofdstuk 1: Glomerulair en tubulair functieonderzoek en de urine dus moet worden gealkaliniseerd. In sommige laboratoria wordt daarom tegenwoordig de voorkeur gegeven aan de a-2-microglobulineklaring. Uitvoering. Voorafgaand aan de test wordt een bicarbonaatbelasting gegeven. s Nachts om 24 uur wordt, voorafgaand aan het urinesparen, oraal 1500 mg/m 2 bicarbonaat ineens gegeven, gevolgd door 4 doses van van 1500 mg/m 2 gedurende het sparen van de urine. Gedurende 24 uur wordt urine onder paraffine verzameld in vier 6-uurs-porties. Deze worden in het laboratorium samengevoegd nadat is vastgesteld dat de urine-ph in alle porties hoog genoeg is. Naast het volume worden in de urine het 2M- en het creatininegehalte bepaald. Tijdens het urinesparen wordt eenmaal bloed afgenomen voor de bepaling van 2M- en creatinineconcentratie. De relatieve klaring wordt dan als volgt berekend: urine- 2M (mg/l) serumcreatinine (µmol/l) 2M-klaring (%) = 100 serum- 2M (mg/l) urinecreatinine (µmol/l) Bij pasgeborenen is de klaring 5%; op de leeftijd van 1 jaar is deze gedaald tot 1%. DISTALE TUBULUS EN VERZAMELBUISJES Concentrerend vermogen van de nier De urineosmolaliteit is een goede maat voor het concentrerend vermogen van de nier. Het concentrerend vermogen is leeftijdsgebonden. Pasgeborenen kunnen een urineosmolaliteit van 400 mmol/l bereiken; vanaf de leeftijd van 1 jaar kunnen waarden van 900 mmol/l en hoger als norm worden genomen. Voordat bij polyurie uitgebreider onderzoek wordt ingezet, moet van 2 à 3 ochtendporties urine de osmolaliteit worden bepaald. Bij een ochtendwaarde van meer dan 800 mmol/l en normale waarden voor serumnatrium en serumosmolaliteit kan een organische oorzaak van de polyurie uitgesloten worden geacht. Dit geldt ook wanneer in een willekeurig genomen urinemonster de osmolaliteit 400 à 600 mmol/l bedraagt. 21

22 Werkboek Kindernefrologie DDAVP-test Deze test is aangewezen bij verdenking op organische polyurie. Hierbij wordt desmopressine (1-deamino-8-D-argininevasopressine, DDAVP) intranasaal toegediend. Zowel bij centrale diabetes insipidus als bij psychogene polydipsie treedt dan stijging van de urineosmolaliteit op. Bij nefrogene diabetes insipidus verandert de osmolaliteit niet. De osmolaliteitsverandering is bij centrale diabetes insipidus van dezelfde orde van grootte als bij dorsten. Overigens kan de DDAVP-test bij langdurige psychogene polydipsie abnormale resultaten geven door verminderde aquaporine-2-expressie en lage medullaire interstitiële osmolariteit. In dat geval kan herhaling van de test nodig zijn nadat tevoren de waterinname is verminderd. Uitvoering. Kinderen van een jaar en ouder krijgen s morgens om 8:30 uur 20 µg DDAVP (0,2 ml) nasaal toegediend. Ter voorkoming van waterintoxicatie wordt hierna de vochtopname teruggebracht tot 50% van normaal. Zuigelingen krijgen 10 µg DDAVP toegediend; bij hen wordt de vochtopname niet beperkt. Zindelijke kinderen sparen urine in porties van 8:30 tot 9:30 uur, van 9:30 tot 11 uur, van 11 tot 12:30 uur en van 12:30 tot 14 uur. Bij niet-zindelijke kinderen wordt eventueel de eerste portie overgeslagen. Van de urineporties wordt telkens hoeveelheid en osmolaliteit bepaald. Tenzij recente uitslagen aanwezig zijn, wordt om 9:30 uur bloed afgenomen voor bepaling van serumnatrium, serumchloor en serumosmolaliteit. Beoordeling. De urineosmolaliteit loopt bij deze test op van gemiddeld 500 mmol/l op de leeftijd van 2 maanden tot 800 mmol/l op de leeftijd van 1 jaar. Hierna treedt geleidelijke verdere stijging op tot ongeveer 900 mmol/l. Literatuur Marild S, Jodal U, Jonasson G, et al. Reference values for renal concentrating capacity in children by the desmopressin test. Pediatr Nephrol 1992;6: Oort A van, Monnens LAH, Munster P van. Beta-2-microglobulin clearance, an indicator of tubular maturation. Int J Pediatr Nephrol 1980;2:80-4. Rudd PT, Hughes EA, Placzek MM, Hodes DT. Reference Ranges for plasma creatinine during the first months of life. Arch Dis Child 1983;58: Walton JR, Bijvoet OLM. Nomogram for the derivation of renal tubular threshold phosfate concentration. Lancet 1975:2:

23 Hoofdstuk 2 METABOLE ACIDOSE A.J. van der Heijden en J.E. Kist-van Holthe Inleiding Het berekenen van de anion gap is van essentieel belang bij het zoeken naar de oorzaak van metabole acidose. Dit is het verschil tussen de natriumconcentratie en de som van chloor- en bicarbonaatconcentratie: anion gap (mmol/l) = [Na + ] - ([Cl - ] + [HCO 3 - ]) De anion gap, normaal minder dan 11 à 14 mmol/l, wordt dus veroorzaakt door het verschil in concentratie tussen de niet-gemeten anionen en de niet-gemeten kationen. Bij zuurbelasting van het serum wordt elke mmol verdwijnend HCO 3 - vervangen door een mmol Cl -, zodat de anion gap niet verandert. Hetzelfde geldt voor het verlies van bicarbonaat door diarree of via de nieren. De nieren zorgen dan voor extra terugresorptie van NaCl in een poging om het circulerend volume in stand te houden. Als echter een organisch zuur aan het plasma wordt toegevoegd, wordt het HCO 3 - vervangen door een niet gemeten anion; dit resulteert in toename van de anion gap. Dit geldt bijvoorbeeld voor sulfaat, fosfaat en organische anionen als lactaat, salicilaat en -hydroxyboterzuur. In Tabel 2-1 staan de oorzaken van metabole acidose ingedeeld naar het effect op de anion gap. Onderzoek van verse urine Bij een patiënt met metabole acidose en normale anion gap kan de oorzaak in de nieren liggen: onvoldoende bicarbonaatterugresorptie met verlies van HCO 3 - als gevolg (stoornis van de proximale tubulusfunctie) of te weinig excretie van ammonium (NH 4 + ; stoornis van de distale tubulusfunctie). Als verse urine een 23

24 Werkboek Kindernefrologie Tabel 2-1. Oorzaken van metabole acidose ingedeeld naar de omvang van de anion gap NORMALE ANION GAP - Verlies van HCO 3 Diarree Kortedarmsyndroom Ureterstoma op ileum of colon Nierdysplasie Hydronefrose Proximale renale tubulaire acidose Verminderde HCO 3 -regeneratie TOEGENOMEN ANION GAP OORZAAK BETROKKEN ZUREN Te hoge endogene zuurproductie Lactaatacidose Diabetische ketoacidose Organoacidurieën Rabdomyolyse Lactaat -OH-butyraat Methylmalonzuur, andere zuren Fosfaat Distale renale tubulaire acidose Hypoaldosteronisme Gebruik van aldosteronantagonisten Chronische nierinsufficiëntie Belasting met waterstofionen Exogene zuurtoevoeging Salicylaatintoxicatie Ketonen, lactaat, salicylaat Ethyleenglycolintoxicatie Glycolaat, oxalaat Methanolintoxicatie Mierenzuur Ammoniumchloride Arginine-HCl Hyperalimentatie Overige Gestoorde zuurexcretie Nierinsufficiëntie Sulfaat, fosfaat, uraat Verdunningsacidose (overdosis NaCl 0,9%) ph lager dan 5,5 heeft, is het zuuruitscheidend vermogen van de nieren voldoende; de distale H + -excretie is intact. Dit past bij gestoorde functie van de proximale tubulus. Is de ph hoger dan 5,5, dan pleit dat voor een stoornis van de distale tubulus. Interpretatie van de ph van de urine is het betrouwbaarst als tevens de NH 4 + -concentratie in de urine wordt bepaald (Figuur 2-1). Dit is echter in de meeste ziekenhuislaboratoria niet routinematig mogelijk. Wel kan door bepa- 24

25 Hoofdstuk 2: Metabole acidose ling van de anion gap in de urine de netto excretie van waterstofionen worden geschat. In kwantitatief opzicht zijn Na +,K + en Cl - de belangrijkste ionen in de urine. Bij een metabole acidose behoort de bicarbonaatconcentratie in de urine gelijk aan nul te zijn, zodat NH 4 + alleen nog gekoppeld aan Cl - in de urine kan worden uitgescheiden. Zo ontstaat de volgende vergelijking: Anion gap urine (mmol/l) = [Na + ] + [K + ] + [H + ] [Cl - ] Onder normale omstandigheden is de anion gap ongeveer gelijk aan nul doordat de NH 4 + -productie 20 à 40 mmol/l bedraagt. Bij metabole acidose wordt normaliter de productie van NH 4 + in de nieren opgevoerd en wordt door de resulterende hogere Cl -concentratie de anion gap in de urine negatief: tussen 20 en 50 mmol/l. Bij nierinsufficiëntie en bij distale renale tubulaire acidose (RTA), waarbij de H + -excretie onvoldoende is, blijft de anion gap ongeveer gelijk aan nul. Anion gap plasma Normaal Anion gap urine Toegenomen Lactaat Kationen Toxinen + Voldoende NH 4 Anion gap negatief + Onvoldoende NH 4 Anion gap sterk positief + Verlies HCO 3 Diarree Proximale tubulaire acidose + Onvoldoende generatie HCO 3 Nierinsufficiëntie Distale tubulaire acidose Figuur 2-1. Evaluatie van metabole acidose. 25

26 Werkboek Kindernefrologie Ammoniumbelastingstest Soms is de acidose zo gering, dat anion gap en ph van verse urine niet voldoende discriminerend zijn. Om de renale tubulaire functiestoornis dan met zekerheid vast te stellen, is een belastingstest met ammoniumchloride aangewezen. Hiervoor zijn verschillende protocollen in gebruik, waaronder het bijgaande. Hoewel de test eenvoudig uitvoerbaar is, is de bepaling van de urineparameters vaak problematisch. Bovendien is de interpretatie van de zuurexcretie niet eenvoudig. Korte NH 4 Cl-belastingstest. Hiermee kan men de distale en de proximale vorm van RTA differentiëren. Eén dag voor uitvoering van de test moet de bufferende medicatie (bicarbonaat, citraat) worden gestaakt. Ruim 24 uur na het staken ervan wordt een bloedgasanalyse uitgevoerd. De patiënt krijgt een licht ontbijt; tijdens de test is gewoon drinken toegestaan. Bij de apotheek wordt ammoniumchloride besteld; de dosering is 75 mmol/m 2 tot de leeftijd van 4 jaar en 150 mmol/m 2 daarboven. Bij acidose moet de dosis worden aangepast op geleide van de actuele bicarbonaatconcentratie; de [HCO 3 - ] moet dalen tot 14 à 16 mmol/l of lager. Uitvoering. De ammoniumchloride wordt in ongeveer 40 minuten oraal toegediend in bijvoorbeeld water of vruchtensap, eventueel per sonde. Braken kan worden voorkomen door tevoren ondansetron toe te dienen, minimaal 0,6 mg/m 2. Bij kleine kinderen is catheterisatie nodig. Urine wordt gedurende 6 uur gespaard in porties van één uur. De porties moeten in een afgesloten spuit naar het laboratorium worden gebracht. In elke urineportie worden ph, hoeveelheid titreerbaar zuur en NH 4 + -concentratie bepaald. Elk uur worden bovendien de bloedgassen bepaald. Interpretatie. Het actueel bicarbonaat in het serum moet dalen tot onder 14 à 16 mmol/l. De aanzuringscapaciteit van de tubuli is adequaat als de ph van verse urine daalt tot onder 5,3. De stijging van titreerbaar zuur en ammonium in de urine ondersteunt de conclusie. De combinatie van deze bevindingen wijst op proximale RTA. Literatuur Kist-van Holthe tot Echten JE, Maaswinkel-Mooy PD, Berger HM, Heijden AJ van der. Metabole acidose bij kinderen: het nut van de anion gap. Ned Tijdschr Geneeskd 1999,143;

27 Hoofdstuk 3 HYPONATRIËMIE EN HYPERNATRIËMIE J.W. Groothoff Inleiding Hypo- en hypernatriëmie zijn het gevolg van ontregelde volume- of osmoregulatie. De osmoregulatie staat onder leiding van receptoren in de hypothalamus, die waterexcretie kunnen induceren door het vrijmaken van antidiuretisch hormoon (ADH) en waterinname kunnen stimuleren door het opwekken van dorst. De renale waterexcretie staat dus onder invloed van de plasmaosmolariteit. Volumeregulatie geschiedt door de receptoren in de atria van het hart, de sinus carotis en de afferente arteriolen in de nier. Ondervulling stimuleert de activiteit van sympathicus, renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS) en ADH. Bij overvulling wordt het atriaal natriuretisch hormoon (ANP) vrijgemaakt. De renale zoutexcretie staat dus onder invloed van het plasmavolume. Principes van volume- en osmoregulatie De plasmaosmolariteit wordt bepaald door de verhouding tussen opgeloste deeltjes en water, het plasmavolume door de absolute hoeveelheden natrium en water. Osmoregulatie geschiedt door aanpassing van de waterbalans, niet van de zoutbalans. Volumeregulatie vindt plaats door aanpassing van de zoutbalans. Er bestaat een overlap tussen volumeregulatie en osmoregulatie: door vermindering van het circulerend volume, bijvoorbeeld door ondervulling of decompensatie, wordt de afgifte van ADH gestimuleerd. Ook excessief braken stimuleert de ADH-afgifte, terwijl deze wordt geremd door ernstige hypokaliëmie en alcohol. De werking van volume- en osmoregulatie blijkt uit de effecten van de toediening van water en NaCl. Wanneer een isotone zoutoplossing wordt geïnfundeerd, treedt volume-expansie op zonder dat de osmolariteit verandert. Watertoediening leidt onder normale omstandigheden tot hypo-osmolariteit, met als gevolg snelle waterexcretie, waardoor er geen volume-expansie op- 27

28 Werkboek Kindernefrologie Tabel 3-1. Voorbeelden van de effecten van water- en zouttoediening OSMOLARITEIT EN EXTRACELLULAIR VOLUME REGULERENDE MECHANISMEN EFFECT OP URINE EN BLOED Uitdroging (warm weer, hard rennen) Osmolariteit stijgt Volume neemt af Infusie isotoon zout Osmolariteit onveranderd Volume neemt toe Infusie glucose 5% Osmolariteit neemt af Volume neemt toe ADH stijgt Dorst neemt toe Geen effect op ADH Geen effect op dorst Aldosteron daalt ANP stijgt ADH daalt Dorst neemt af Hyperosmolaire urine Laag urinenatrium Isosmotische urine Hoog urinenatrium Hypo-osmolaire urine Hoog urinenatrium Hyponatriëmie treedt. Zouttoediening zonder water leidt tot volume-expansie, waardoor de natriumexcretie toeneemt, en tot hyperosmolariteit, waardoor water wordt vast gehouden. Het nettoresultaat is hoog geconcentreerde urine met een hoog natriumgehalte. Voorbeelden hiervan worden gegeven in Tabel 3-1. Hyponatriëmie Normale of verhoogde osmolariteit. Hyponatriëmie gaat meestal gepaard met verlaagde plasmaosmolariteit. Niettemin komt ook de combinatie met normale of zelfs verhoogde osmolariteit voor. In dat laatste geval wordt wel eens enigszins misleidend gesproken van pseudohyponatriëmie, omdat de hyponatriëmie dan geen therapeutische consequenties heeft. De symptomen van hyponatriëmie worden immers veroorzaakt door de hypo-osmolariteit. Pseudohyponatriëmie kan voorkomen bij hyperlipidemie, hyperglykemie, ernstige hyperproteïnemie en toediening van hypertone mannitol-oplossingen. 28

29 Hoofdstuk 3: Hyponatriëmie en hypernatriëmie Als hyponatriëmie optreedt in combinatie met uremie, kan de plasmaosmolariteit ook normaal of verhoogd zijn. Ureum draagt echter niet bij aan de effectieve osmotische druk. Het betreft dan dus een echte hyponatriëmie, met de symptomatologie die past bij hypo-osmolariteit. Meting van de plasmaosmolariteit is in die situatie dus misleidend. Zie ook Tabel 3-2. Verlaagde osmolariteit. Hyponatriëmie in combinatie met verlaagde plasmaosmolariteit is altijd het gevolg van een (relatief) wateroverschot. De kenmerken van de hier besproken ziektebeelden staan bijeen in Tabel 3-2. Ziektebeelden die gepaard gaan met hypovolemie leiden door stimulatie van de sinus caroticus tot ADH-secretie, waardoor ondanks de eveneens toegenomen zoutterugresorptie netto waterretentie plaatsvindt. De meeste vormen van volumetekort gaan daarom gepaard met hyponatriëmie. Er zijn echter uitzonderingen. Bij zuigelingen ontstaat gemakkelijk hypertone dehydratie als gevolg van het hoge insensible loss en het feit dat zij geen dorst kunnen aangeven. Als braken gepaard gaat met ernstige hypokaliëmie, wordt het cyclisch adenosinemonofosfaat (camp) in de verzamelbuis, dat nodig is voor de werking van ADH, geremd. Hierdoor kan eveneens hypernatriëmie ontstaan. Bij decompensatio cordis is het effectieve circulerend volume afgenomen, resulterend in stimulatie van het RAAS en de sympathicus, met als gevolg water- en zoutretentie. Net als bij absolute hypovolemie wordt ook hierbij de ADH-afgifte gestimuleerd. Progressieve decompensatie is geassocieerd met progressieve stijging van het ADH. Hyponatriëmie is daarom meestal een teken van ernstig hartfalen en vrij therapieresistent. Bij zoutsuppletie neemt de decompensatie immers toe. Bij cirrose ontstaat ascites als gevolg van toegenomen hydrostatische druk in de leversinusoïden. Ook hierbij is waarschijnlijk de erdoor geïnduceerde vaatondervulling verantwoordelijk voor de hyponatriëmie. De ernst van de hyponatriëmie reflecteert ook hier de ernst van de aandoening. Omdat in deze situatie vrijwel altijd ook hypoalbuminemie bestaat, is het aan albumine gebonden furosemide minder goed in staat om de ascites te mobiliseren. Spironolacton (eventueel in combinatie met furosemide in hoge dosering) is in deze situatie het meest effectief; het is namelijk voor zijn werking niet afhankelijk van het albuminegehalte van het bloed. Bij het gebruik van diuretica, met name hydrochloorthiazide, speelt niet alleen de geïnduceerde hypovolemie, maar ook blokkade van de compensatoire natriumterugresorptie een rol bij het ontstaan van hyponatriëmie. In tegenstelling tot hydrochloorthiazide veroorzaakt furosemide sterke verlaging van de osmolariteit in het medullaire interstitium. De werking van ADH is hier direct van afhankelijk. Furosemidetoediening leidt daardoor minder snel tot hypona- 29

30 Werkboek Kindernefrologie Tabel 3-2. Kenmerken van de ziektebeelden die gepaard gaan met hyponatriëmie ZIEKTEBEELD NATRIUM URINE (mmol/l) OSMOLARI- TEIT URINE (mmol/kg) OSMOLA- RITEIT PLASMA ph SERUM KALIUM SERUM INTRA- VASCULAIR VOLUME OEDEEM Braken en diarree <20 >100 Laag Alkalose of Laag Laag Nee acidose 1 Decompensatio cordis zonder diuretica Decompensatio cordis met diuretica <20 >100 Laag Alkalose of acidose >20 >100 Laag Meestal alkalose Normaal Hoog Ja Normaal of laag Hoog Ja Cirrose <20 >100 Laag Alkalose Normaal Laag of normaal Renaal verlies door acute tubulusnecrose of tubulopathie >20 >100 Laag Acidose Laag Laag Nee Renaal verlies door diuretica >20 >100 Laag Alkalose Laag Laag Nee Ja Nefrotisch syndroom <20 >100 Laag of normaal Normaal of hoog Acute glomerulonefritis <20 >100 Laag 2 Laag of normaal Normaal Laag of hoog Ja Hoog Hoog Vaak Chronische nierinsufficiëntie >20 >100 Laag 2 Laag Wisselt Hoog Soms Bijnierschorsinsufficiëntie >20 >100 Laag Laag Hoog Laag Nee SIADH >40 >100 (later >100) Laag Normaal Normaal Normaal Nee Cerebral salt wasting >40 >100 Laag Normaal Normaal Laag Nee Polydipsie <20 3 <100 Laag Normaal Normaal Normaal Nee Diabetische ketoacidose >20 <100 Hoog Laag Laag Laag Nee Mannitolinfusie >20 >100 Hoog Normaal Normaal Normaal Nee 1 2: 3 : Als het braken overheerst, bestaat alkalose; als de diarree overheerst, acidose door bicarbonaat-verlies. Geringe ondervulling draagt bij tot alkalose (bicarbonaatterugresorptie), ernstige tot (lactaat)acidose. De gemeten osmolariteit kan normaal zijn als gevolg van de uremie; de effectieve osmotische druk is verlaagd. : De natriumbalans is negatief. 30

31 Hoofdstuk 3: Hyponatriëmie en hypernatriëmie triëmie. Furosemide maakt de nier dus minder gevoelig voor ADH, zodat deze ook bij verminderd circulerend volume water blijft uitscheiden. Nierinsufficiëntie. Acute glomerulonefritis veroorzaakt primaire water- en zoutretentie, met als gevolg overvulling en hypertensie. Excessieve waterinname kan hierbij leiden tot hyponatriëmie. Patiënten met acute tubulusnecrose of met interstitiële nefritis na de initiële fase hebben een verhoogde fractionele natriumexcretie; interstitiële nefritis leidt daarom niet snel tot hypertensie en overvulling. Progressieve chronische nierinsufficiëntie gaat gepaard met toenemend gebrekkige water- en zoutregulatie. Waterintoxicatie en hypertensie kunnen het gevolg zijn. Gefixeerde water- en zoutexcretie, zoals bij primaire tubulaire stoornissen en onderliggende urinewegpathologie, kan leiden tot ondervulling. Nefrotisch syndroom. Als gevolg van intravasculaire ondervulling kan bij het nefrotisch syndroom echte hyponatriëmie ontstaan. De begeleidende hypercholesterolemie leidt echter tot relatieve afname van het plasmawater, waardoor het plasmanatrium daalt zonder de osmolariteit te beïnvloeden. Bij vlamfotometrische natriumbepaling geeft dit pseudohyponatriëmie, waarvoor overigens door de meeste laboratoria direct wordt gecorrigeerd. Nefrotisch syndroom kan overigens zowel met intravasculaire ondervulling als overvulling gepaard gaan. Intrinsiek renale zoutretentie, los van de effecten van het verlies aan oncotische druk, lijkt hiervoor verantwoordelijk te zijn. Als vuistregel kan gelden dat hoe ouder het kind is, hoe groter de kans is op overvulling. Opvallend daarbij is dat de natriumexcretie in de urine bij overvulde patiënten meestal hoger (boven 15 mmol/l) is dan bij ondervulde patiënten. Inappropriate secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH). Bij dit syndroom leidt overmatige afgifte van ADH tot volume-expansie, die via activering van ANP water- en zoutexcretie induceert. Als de ADH-concentratie stabiel blijft, ontstaat er een nieuw evenwicht met hyponatriëmie. In deze steady state is de urineosmolariteit weer gedaald. Bij SIADH ontstaat alleen hyponatriëmie als de wateringestie normaal is. Typisch voor SIADH is hypourikemie als gevolg van de initiële volume-expansie (urinezuur volgt zout). Samenvattend kenmerkt SIADH zich dus door verlaging van het serumnatrium, de plasmaosmolariteit en het serumurinezuur, stijging van natrium en osmolariteit in de urine en normovolemie. Een vergelijkbare situatie ontstaat bij het syndroom van cerebral salt wasting, maar daarbij treedt juist hypovolemie op. Bijnierschorsinsufficiëntie. Hierbij treedt toegenomen zoutverlies op via de nieren met ondervulling als gevolg. Dit veroorzaakt ADH-afgifte en dus hyponatriëmie. Herstel van het cortisolgehalte is voldoende om waterexcretie en zoutretentie te bereiken. Primaire polydipsie. Excessieve waterinname door psychose of hypothalamische stoornissen, zoals bij sarcoïdose, leidt slechts bij extreme hoeveelhe- 31

32 Werkboek Kindernefrologie den (meer dan 10 tot 15 l/24 uur) tot falen van de normale compensatiemechanismen en hyponatriëmie. De natriumconcentratie in de urine is laag door de enorme verdunning, maar te hoog voor de natriumingestie. Symptomen. Hyponatriëmie kan leiden tot neurologisch disfunctioneren als gevolg van de hypo-osmolariteit en tot symptomen van ondervulling. De ernst van de symptomen is niet alleen afhankelijk van de ernst van de hyponatriëmie, maar ook van de snelheid van ontstaan. Chronische hyponatriëmie kan symptoomloos verlopen. Acute daling tot onder 115 à 125 mmol/l veroorzaakt hersenoedeem, met als gevolg lethargie, hoofdpijn, convulsies en coma. Therapie De bij de diverse met hyponatriëmie gepaard gaande ziektebeelden te nemen maatregelen staan opgesomd in Tabel 3-3. De hyponatriëmie kan bij patiënten zonder symptomen worden gecorrigeerd door toediening van maximaal 0,5 mmol/l infuusvloeistof per uur of 12 mmol/l per dag. Als zeer ernstige hyponatriëmie met neurologische symptomen gepaard gaat, vindt correctie plaats met 2 mmol/l per uur tot de symptomen verdwenen zijn. Het absolute natriumtekort (in mmol) kan worden berekend aan de hand van de formule Tekort = 0,6 x lichaamsgewicht x (gewenste [Na] gemeten [Na]) Hypernatriëmie Hypernatriëmie gaat altijd gepaard met hyperosmolariteit. De oorzaak is meestal gelegen in toegenomen verlies van vrij water. Normaliter wordt hypernatriëmie voorkomen doordat de dorst toeneemt. Hypernatriëmie ontstaat dan ook alleen als de patiënt niet in staat is om voldoende water te drinken, bijvoorbeeld door de benodigde hoeveelheid (diabetes insipidus bij jonge kinderen), de fysieke onmogelijkheid om zelf de vochtopname te regelen (zuigelingen, geretardeerde kinderen, ernstig zieke patiënten) of het falen van het dorstcentrum (hypothalamische stoornissen, ernstig geretardeerde kinderen). Oorzaken. De belangrijkste oorzaken van hypernatriëmie zijn toegenomen insensible loss en andere verliezen, zoals bij koorts, inspanning, brandwonden, ernstige gastro-enteritis, renaal verlies van water zonder toename van de zout- 32

33 Hoofdstuk 3: Hyponatriëmie en hypernatriëmie Tabel 3-3. Specifieke therapie bij verschillende aandoeningen AANDOENING THERAPIE Ondervulling als gevolg van NaCl 0,9% tot urinenatrium hoger is dan braken of diarree urinekalium, zo nodig KCl-suppletie Ernstige decompensatio cordis Vochtbeperking, hyponatriëmie tot 125 mmol/l accepteren, geen extra zout, furosemide en spironolacton (liever geen thiazide) Cirrose met ascites Geringe hyponatriëmie accepteren, water- en zoutbeperking, energierijk en eiwitbeperkt dieet, spironolacton Tubulopathie Afhankelijk van vullingstoestand, isotoon of hypertoon zout Diuretica Thiazide vervangen door furosemide Acute glomerulonefritis Zout- en vochtbeperking Chronische nierinsufficiëntie Zout- en vochtbeperking Nefrotisch syndroom Zoutbeperking, diuretica, bij ondervulling albumine 20% en furosemide, bij overvulling zout- en vochtbeperking Bijnierschorsinsuffiëntie NaCl 0,9%, hydrocortison SIADH Vochtbeperking Cerebral salt wasting NaCl 0,9% Polydipsie Waterrestrictie (niet te snel) excretie, en ingestie of toediening van hypertone zoutoplossing of voeding zonder voldoende water. Waterverlies via de nieren zonder compensatoire zoutexcretie kan optreden bij osmotische diurese (bijvoorbeeld door glucose, ureum en mannitol), centrale diabetes insipidus en nefrogene diabetes insipidus. Deze laatste kan veel oorzaken hebben, waaronder tubulopathie, hypercalciëmie, hypokaliëmie, behandeling met lithium of ifosfamide, chronische nierinsufficiëntie en afname van de osmolariteit van het medullaire interstitium door langdurige polydipsie of gebruik van lisdiuretica. Tabel 3-4 geeft de te verwachten urineosmolariteit bij deze aandoeningen. 33

34 Werkboek Kindernefrologie Tabel 3-4. Urineosmolariteit bij met hypernatriëmie gepaard gaande aandoeningen 1 ZIEKTEBEELD URINEOSMOLARITEIT (mmol/kg) Centrale diabetes insipidus <300 Nefrogene diabetes insipidus <300 Volumeverlies in combinatie met centrale diabetes insipidus Partiële centrale diabetes insipidus Partiële nefrogene diabetes insipidus Osmotische diurese Insensible loss >800 Zoutinname >800 1 : Alleen bij centrale diabetes insipidus stijgt de urineosmolariteit na toediening van ADH. Therapie. De basis van de behandeling bestaat in alle gevallen uit de toediening van water. De snelheid van toediening en de toe te dienen hoeveelheden water en zout zijn afhankelijk van de kliniek en van de gemeten waarden van osmolaliteit en natrium in bloed en urine. Ondervulling Verlies van effectief circulerend volume veroorzaakt een hemodynamische en humorale respons in de vorm van vasoconstrictie en daling van de natriumuitscheiding met de urine. Oorzaken van ondervulling worden gegeven in Tabel 3-5. Vasoconstrictie. De vasoconstrictie wordt tot stand gebracht door activatie van de sympathicus en van de angiotensine II-afgifte via prikkeling van de receptoren in atria en sinus carotis en de juxtaglomerulaire receptoren in de nieren. Bij gering volumeverlies (tot 10 à 15%) compenseert de vasoconstrictie het verlies aan hartminuutvolume zodanig dat de bloeddruk normaal blijft. Bedraagt het volumeverlies 15 à 25%, dan treedt verdere stimulatie op van de sympaticus en het RAAS, met als gevolg dat de bloeddruk bij de liggende patiënt op peil blijft, maar neigt te dalen wanneer deze overeind komt. Is het volumeverlies nog groter, dan faalt het systeem en ontstaat shock. 34

35 Hoofdstuk 3: Hyponatriëmie en hypernatriëmie Tabel 3-5. Oorzaken van ondervulling AANDOENING OPMERKINGEN Natriumconcentratie urine laag Hartfalen Cirrose Acute glomerulonefritis Nefrotisch syndroom Verlaagd effectief circulerend volume bij toegenomen extracellulair volume Verlaagd effectief circulerend volume bij toegenomen extracellulair volume Intrinsieke renale natriumretentie bij overvulling Verminderd effectief circulerend volume of intrinsieke renale natriumretentie; ook overvulling is mogelijk Natriumconcentratie urine hoog (Extreme) hypernatriëmie Bestaande tubulopathie Bijnierschorsinsuffiëntie en primair hypoaldosteronisme Cerebral salt wasting Zie tekst Door cytostatica, renale tubulopathie, diuretica, remmers van angiotensin converting enzyme, chronische nierinsufficiëntie Onvoldoende terugresorptie in de corticale verzamelbuis Vergelijkbaar met SIADH, maar met ondervulling in plaats van overvulling Natriumexcretie. De natriumexcretie in de urine daalt normaliter tot onder 20 mmol/l als gevolg van toename van de natriumterugresorptie in de proximale tubulus onder invloed van angiotensine II en in de corticale verzamelbuis onder invloed van aldosteron. De natriumexcretie kan tot vrijwel 0 dalen. Een omgekeerde natrium-kaliumratio in de urine pleit voor hyperaldosteronisme, meestal als gevolg van verminderd circulerend volume. In uitzonderingsgevallen, zoals bij (extreme) hypernatriëmie, kan de natriumexcretie hoog blijven (Tabel 3-5). Het blijft echter zo dat het effectieve circulerend volume belangrijker is voor de natriumhomeostase dan het serumnatrium. 35

36 Werkboek Kindernefrologie Therapie. De behandeling van ondervulling bestaat uit volume-expansie met isotone vloeistoffen, zoals fysiologisch zout, waarbij de snelheid van toediening en de toe te dienen hoeveelheid afhankelijk zijn van de kliniek en van de gemeten waarden van osmolaliteit en natrium in bloed en urine. Oedeem Oorzaken. Oedeem is gedefinieerd als zwelling door abnormale ophoping van interstitieel vocht en is dus niet hetzelfde als overvulling. Onder normale omstandigheden vindt enige filtratie plaats van vocht, elektrolyten en (in geringe mate) eiwitten vanuit de capillairen naar het interstitium. Het vocht wordt weer afgevoerd via de lymfevaten. De mate van filtratie wordt bepaald door de verhoudingen tussen hydrostatische en oncotische intracapillaire en interstitiële druk. De intracapillaire druk is dankzij autoregulatie van de druk in de precapillaire sfincter grotendeels onafhankelijk van de arteriële druk; de veneuze druk oefent er echter direct invloed op uit. De intrinsieke doorlaatbaarheid van de capillairwand bepaalt de oncotische gradiënt. Onder normale omstandigheden wordt oedeemvorming voorkomen door een aantal mechanismen. Geringe toename van de transcapillaire filtratie wordt gecompenseerd door toename van de lymfeafvloed. Verdere toename leidt tot verhoogde hydrostatische druk en door verdunning verlaagde oncotische druk in het interstitium, waardoor het evenwicht zich herstelt. Oedeem ontstaat door decompensatie van dit systeem, door verhoging van de intracapillaire hydrostatische druk, verlaging van de oncotische gradiënt of obstructie van de lymfeafvoer. Zie voor de oorzaken Tabel 3-6. Therapie: algemeen. Bij iedere vorm van oedeem is er sprake van een overmaat aan water en zout. Symptomatische therapie is gericht op het uitdrijven van zout en water door beïnvloeding van de (gestoorde) transcapillaire hydrostatische en oncotische gradiënten. Dit verklaart ook waarom eiwitrijk oedeem, zoals lymfoedeem en oedeem bij sepsis moeilijk zijn te behandelen. Voor adequate behandeling van het oedeem moet duidelijk zijn of er sprake is van intravasculaire hypervolemie, normovolemie of hypovolemie. De meeste vormen van cardiaal oedeem, ascites bij cirrose en sommige vormen van nefrotisch syndroom gaan gepaard met intravasculaire hypovolemie. Water- en zoutretentie zijn het gevolg van activering van het RAAS en het vrijkomen van catecholaminen en aldosteron. Te snelle ontwatering kan dan leiden tot ernstige hypovolemie. 36

37 Hoofdstuk 3: Hyponatriëmie en hypernatriëmie Tabel 3-6. Oorzaken van oedeem AFWIJKING OORZAKEN Verhoging van de intracapillaire hydrostatische druk Toegenomen plasmavolume door zoutretentie Lokale veneuze obstructie Decompensatio cordis Acute nierinsufficiëntie Nefrotisch syndroom Zoutretinerende geneesmiddelen Trombose Levercirrose met ascites Verlaging van de oncotische gradiënt Hypoalbuminemie Verhoogde doorlaatbaarheid capillairwand Nefrotisch syndroom Exsudatieve enteropathie Hongeroedeem Leverinsufficiëntie Brandwonden Sepsis Allergische reacties Respiratoir distress-syndroom Afvoerbelemmering Lymfevatobstructie Snelle bestrijding van het oedeem is alleen nodig als er acuut levensgevaar bestaat. Afgezien van allergisch oedeem geldt dat alleen voor pulmonaal oedeem. Therapie: maatregelen bij laag eiwitgehalte. De basis van de behandeling van oedeem bestaat uit bedrust, vocht- en zoutbeperking en diuretica (zie ook Hoofdstuk 13). Bedrust induceert natriurese door verlaging van de veneuze druk. Bij gezonde volwassenen leidt bedrust tot reductie van het plasmavolume met 10 à 15%. Bij nefrotisch syndroom met intravasculaire ondervulling is bedrust gecontraïndiceerd vanwege de verhoogde kans op trombose. Vocht- en zoutbeperking. Zoutbeperking tot 1,5 à 2 mmol/kg per dag is in alle gevallen zinvol. Vochtbeperking is geïndiceerd bij cardiaal oedeem en acute 37

38 Werkboek Kindernefrologie nierinsufficiëntie. Vaak bestaat er bij cardiaal oedeem een delicaat evenwicht tussen hypoperfusie en overvulling. Diuretica. Diuretica induceren een negatieve zoutbalans. Daarnaast beïnvloeden zij echter de homeostatische regelmechanismen van de nier, waardoor ongewenste zuur-base- en elektrolytstoornissen kunnen ontstaan. Combinaties van middelen met verschillende aangrijpingspunten versterken altijd het natriuretische effect, terwijl ze andere elektrolytverschuivingen zowel kunnen compenseren als versterken. Tabel 3-7 geeft een overzicht van de belangrijkste diuretica bij oedeem: furosemide, hydrochloorthiazide en spironolacton. Furosemide werkt snel en is zeer effectief. De werkzaamheid is echter afhankelijk van verschillende factoren. Bij verminderde glomerulaire filtratie daalt de effectiviteit en neemt de werkingsduur toe als gevolg van afgenomen tubulaire excretie van natrium. Aangezien furosemide gebonden aan albumine in de proximale tubulus wordt uitgescheiden, vermindert hypoalbuminemie de tubulaire excretie en dus de werkzaamheid ervan. Bij nefrotisch syndroom heeft de toegenomen binding van furosemide aan de overmaat intratubulair albumine een negatief effect op de natriuretische werking. Deze wordt ook verminderd door comedicatie met fenytoïne en antipyretische analgetica. Tenslotte vermindert de tubulaire gevoeligheid voor furosemide bij chronisch gebruik als gevolg van toegenomen expressie van het Na-Cl-cotransportsysteem in de distale tubulus. Omdat dit het aangrijpingspunt is van de thiazides, kan de verminderde furosemiderespons gemakkelijk worden gecorrigeerd door hydrochloorthiazide in lage dosering. Combinaties van diuretica werken vaak synergistisch. Dit geldt vooral voor furosemide en thiazide, doordat deze de contraregulatie blokkeert. Therapie: specifieke aandoeningen. Hier wordt de therapie besproken van enkele frequent voorkomende klinische problemen. Bij het nefrotisch syndroom is zoutbeperking tot 1,5 à 2 mmol/kg per dag de basis van de behandeling. Bij normovolemie wordt hydrochloorthiazide voorgeschreven in een dosering van 1-2 mg/kg (niet als er een ernstige reële hyponatriëmie bestaat), bij onvoldoende effect aangevuld met spironolacton, 1-3 mg/kg. Bij hypovolemie en dreigende ondervulling wordt eenmalig albumine 20% gegeven, 5 ml/kg in 4 uur, met halverwege furosemide in een dosering van 1 mg/kg. Bij hypervolemie wordt vochtbeperking gegeven met, afhankelijk van de nierfunctie, 1 à 3 mg/kg furosemide IV. Bij acute nierinsufficiëntie met overvullingsbeeld wordt vochtbeperking gegeven met strenge natriumbeperking, aangevuld met furosemide in een aan de nierfunctie aangepaste dosering, maximaal 5 mg/kg, in minimaal 1 uur toegediend. Indien de diurese niet op gang te krijgen is, wordt dialyse toegepast. Bij 38

Osmo- en volumeregulatie

Osmo- en volumeregulatie Osmo- en volumeregulatie De water- en zouthuishouding van het lichaam Anne Lohuis - 7 Februari 2013 Doelstelling Het verduidelijken van twee belangrijke functies van het menselijk lichaam, met daar aan

Nadere informatie

Levensbedreigende hyponatriëmie. J.G. van der Hoeven UMC St Radboud, Nijmegen

Levensbedreigende hyponatriëmie. J.G. van der Hoeven UMC St Radboud, Nijmegen Levensbedreigende hyponatriëmie J.G. van der Hoeven UMC St Radboud, Nijmegen 1 U meet een lage plasma [Na + ] - waarom? Concentratie = Totaal Na + in extracellulaire ruimte 2 U meet een lage plasma [Na

Nadere informatie

Water, elektrolyten en zuur-base balans. Verdeling en compositie van lichaamsvloeistoffen

Water, elektrolyten en zuur-base balans. Verdeling en compositie van lichaamsvloeistoffen Water, elektrolyten en zuur-base balans Clinical Medicine Kumar & Clark (hoofdstuk 13 in de 8e druk, hoofdstuk 9 in de 9e druk) Verdeling en compositie van lichaamsvloeistoffen Het lichaamsgewicht van

Nadere informatie

Organisatie van de urinewegen

Organisatie van de urinewegen Urine wegen Informatie bij les 3 De stof in deze presentatie is een samenvatting uit het boek Anatomie en fysiologie; een inleiding van uitgeverij Pearson Organisatie van de urinewegen Functies van de

Nadere informatie

Bloedgasanalyse. Doelstelling. Bloedgasanalyse. 4 mei 2004 Blad 1. Sacha Schellaars IC centrum UMC Utrecht. Zuur base evenwicht Oxygenatie

Bloedgasanalyse. Doelstelling. Bloedgasanalyse. 4 mei 2004 Blad 1. Sacha Schellaars IC centrum UMC Utrecht. Zuur base evenwicht Oxygenatie Bloedgasanalyse Sacha Schellaars IC centrum UMC Utrecht Doelstelling De student kan de 4 stoornissen in het zuurbase evenwicht benoemen. De student kan compensatiemechanismen herkennen en benoemen. De

Nadere informatie

bloedgassen Snelle interpretatie

bloedgassen Snelle interpretatie bloedgassen Snelle interpretatie Wat is de Ph Het aantal waterstofionen (H+) geteld per ml water. Hoeveel waterstofionen komen er bij een reactie vrij of gaan er verloren en/of hoeveel waterstofionen worden

Nadere informatie

Zuurbase evenwicht. dr Bart Bohy http://www.medics4medics.com

Zuurbase evenwicht. dr Bart Bohy http://www.medics4medics.com Zuurbase evenwicht 1 Zuren 2 Base 3 4 5 6 7 oxygenatie / ventilatie 8 9 Arteriële bloedgaswaarden Oxygenatie PaO2: 80-100mmH2O SaO2: 95-100% Ventilatie: PaCO2: 35-45mmHg Zuur-base status ph: 7.35-7.45

Nadere informatie

Acute electrolytstoornissen. Hyperkalemie. Hyperkalemie assessment. Intake 17/04/2013. K + 3.5-5.0 meq/l

Acute electrolytstoornissen. Hyperkalemie. Hyperkalemie assessment. Intake 17/04/2013. K + 3.5-5.0 meq/l Acute electrolytstoornissen Prof. dr. Koen Van Hoeck Hyperkalemie Referentiecentrum Kindernefrologie UZA 03/ 821 3481 Prof. dr. D.Trouet S. Eerens RN expertverpleegkundige Marjan De Wulf,J ulie de Muynck

Nadere informatie

Transmurale Afspraak Nierfunctiestoornis. 30 september 2010

Transmurale Afspraak Nierfunctiestoornis. 30 september 2010 Transmurale Afspraak Nierfunctiestoornis 30 september 2010 Onderwerpen 1. Definitie 2. Prevalentie 3. Richtlijnen 4. Diagnostiek 5. Preventie nierfunctieverlies 6. Behandeling metabole complicaties 7.

Nadere informatie

Nierinsufficiëntie bij DM en CVRM

Nierinsufficiëntie bij DM en CVRM Nierinsufficiëntie bij DM en CVRM Dr. Tom Geers, internist - nefroloog en opleider St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein Nierfunctie beloop met de leeftijd 1 Hoge sterfte bij dialyse patiënten Prevalentie

Nadere informatie

Reis door het Nephron. Hilde de Geus

Reis door het Nephron. Hilde de Geus Reis door het Nephron Hilde de Geus Anatomie De nier Het nephron Het nephron Wat is nierfunctie? Vermogen om bloed te zuiveren referentie stof volume bloed per tijdseenheid (ml-min) Bloeddruk regulatie

Nadere informatie

Natrium. Ewout Hoorn 11 oktober 2018

Natrium. Ewout Hoorn 11 oktober 2018 De afbeelding kan niet worden weergegeven. Mogelijk is er onvoldoende geheugen beschikbaar om de afbeelding te openen of is de afbeelding beschadigd. Start de computer opnieuw op en open het bestand opnieuw.

Nadere informatie

Kinderurologie en -nefrologie

Kinderurologie en -nefrologie Kinderurologie en -nefrologie Reeks Praktische Kindergeneeskunde V.R. Drexhage, kinderarts L.W.E. van Heurn, kinderchirurg C.M.F. Kneepkens, kinderarts R. Pieters, kinderarts E. van Rijswijk, huisarts

Nadere informatie

Waarom aandacht chronische nierschade (CNS)? CNS. Controle nieren: meer dan albumine en kreatinine. Dr. Wim JC de Grauw. MDRD vs kreatinine klaring

Waarom aandacht chronische nierschade (CNS)? CNS. Controle nieren: meer dan albumine en kreatinine. Dr. Wim JC de Grauw. MDRD vs kreatinine klaring MDRD vs kreatinine klaring Controle nieren: meer dan albumine en kreatinine Dr. Wim JC de Grauw Huisarts Afd. Eerstelijnsgeneeskunde UMC St. Radboud Nijmegen Diabetes Huisartsen Adviesgroep (DiHAG) Lid

Nadere informatie

WERKBOEK KINDERNEFROLOGIE

WERKBOEK KINDERNEFROLOGIE WERKBOEK KINDERNEFROLOGIE REEKS WERKBOEKEN KINDERGENEESKUNDE Eindredacteur C.M.F. Kneepkens VU Uitgeverij, Amsterdam Werkboek Kindergastro-enterologie (1990; tweede druk 2002) Supplement Werkboek Kindergastro-enterologie

Nadere informatie

APO 4-02 SPC Voorraadproducten

APO 4-02 SPC Voorraadproducten APO 4-02 SPC Voorraadproducten Apotheek Catharina Ziekenhuis SPC Voorraadproducten Natriumchloride infusievloeistof 3% zak 500ml 1. Naam van het geneesmiddel Natriumchloride infusievloeistof 3% zak 500ml

Nadere informatie

Lithium bij ouderen, wat als de nierfunctie verslechtert?

Lithium bij ouderen, wat als de nierfunctie verslechtert? Lithium bij ouderen, wat als de nierfunctie verslechtert? KenBis Maart 2017 Anna Krikke, psychiater Inleiding Inleiding Lithium, indicaties, bijwerkingen Richtlijn Renale bijwerkingen chronisch lithium

Nadere informatie

Analyse van het Z-B evenwicht Stewart methodiek

Analyse van het Z-B evenwicht Stewart methodiek Analyse van het Z-B evenwicht Stewart methodiek Fellowonderwijs Intensive Care UMC St Radboud De relatie tussen ph en [H + ] ionen 300 250 [H + ] nmol/l 200 150 100 50 0 6,4 6,6 6,8 7 7,2 7,4 7,6 7,8 ph

Nadere informatie

Metabole acidose. Bob Zietse 15 december 2016

Metabole acidose. Bob Zietse 15 december 2016 Metabole acidose Bob Zietse 15 december 2016 ACID-BASE BALANCE langzaam volledig Metabole verstoring Compensatie renaal ph = pk + 10 log [HCO3-] 0.03 * pco 2 Respiratoire verstoring Compensatie ventilatie

Nadere informatie

Water- en zouthuishouding

Water- en zouthuishouding Water- en zouthuishouding Dr. F.P.A.M.N. Peters 7.1 Opbouw en samenstelling van de lichaamsruimten Het aantal lichaamscellen van een volwassene bedraagt ongeveer 10 13. Deze cellen vormen samen de intracellulaire

Nadere informatie

DE CARDIORENALE INTERACTIE

DE CARDIORENALE INTERACTIE SAMENVATTING 143 144 Samenvatting DE CARDIORENALE INTERACTIE Chronisch nierfalen is een wereldwijd gezondheidsprobleem en een voorname oorzaak van morbiditeit en mortaliteit. De ziekte ontwikkelt zich

Nadere informatie

Nierziekten en milieu intérieur een werkboek

Nierziekten en milieu intérieur een werkboek Nierziekten en milieu intérieur een werkboek Nierziekten en milieu intérieur een werkboek Prof. dr. A.J.M. Donker Dr. P.M. ter Wee Prof. dr. J.J. Weening Prof. dr. J.M. Wilmink Eerste druk Bohn Stafleu

Nadere informatie

Bloedgassen. Homeostase. Ronald Broek

Bloedgassen. Homeostase. Ronald Broek Bloedgassen Homeostase Ronald Broek Verstoring Homeostase Ziekte/Trauma/vergiftiging. Geeft zuur-base en bloedgasstoornissen. Oorzaken zuur-base verschuiving Longemfyseem. Nierinsufficientie Grote chirurgische

Nadere informatie

Bij een metabole acidose is er een daling van de ph en het bicarbonaatgehalte. Compensatoir kan het CO2 gehalte in het bloed dalen.

Bij een metabole acidose is er een daling van de ph en het bicarbonaatgehalte. Compensatoir kan het CO2 gehalte in het bloed dalen. ZUUR BASE EVENWICHT Afwijkingen in het zuur base evenwicht worden onderverdeeld in respiratoire en metabole acidose, respiratoire en metabole alkalose en gemengde aandoeningen. 1.1 Respiratoire acidose

Nadere informatie

Les 9 Nier. Nieren. Nieren, regulatie urine, vochthuishouding, diurese, clearance, GFR. Woordbetekenis Ren (L) b.v Art.

Les 9 Nier. Nieren. Nieren, regulatie urine, vochthuishouding, diurese, clearance, GFR. Woordbetekenis Ren (L) b.v Art. Les 9 Nier Nieren, regulatie urine, vochthuishouding, diurese, clearance, GFR ANZN 1e leerjaar - Les 9 - Matthieu Berenbroek, 2000-2011 1 Nieren Woordbetekenis Ren (L) b.v Art. renalis / vena perirenaal

Nadere informatie

Diabe&sche ketoacidose. Diana Jansen, ANIOS IC 6 maart 2015

Diabe&sche ketoacidose. Diana Jansen, ANIOS IC 6 maart 2015 Diabe&sche ketoacidose Diana Jansen, ANIOS IC 6 maart 2015 Casus 38- jarige man VG: blanco Buiten bewustzijn aangetroffen, onduidelijk of hij voordien klachten had Bij verdenking hypoglycemie in ambulance

Nadere informatie

Anatomie / fysiologie. Uitscheiding van urine. Transport urine AFI1. Nieren 2 Urine. Vanuit de nierpapillen druppelt urine in het nierbekken.

Anatomie / fysiologie. Uitscheiding van urine. Transport urine AFI1. Nieren 2 Urine. Vanuit de nierpapillen druppelt urine in het nierbekken. Anatomie / fysiologie Nieren 2 Urine FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 1 Uitscheiding van urine FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 2 Transport urine Vanuit de nierpapillen

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL NaCl 10% B. Braun, concentraat voor oplossing voor infusie NaCl 20% B. Braun, concentraat voor oplossing voor infusie 2. KWALITATIEVE EN

Nadere informatie

Disclosure belangen spreker Individualisering van dialysevloeistof voor hemodialyse. Nierinsufficientie. Nierinsufficientie

Disclosure belangen spreker Individualisering van dialysevloeistof voor hemodialyse. Nierinsufficientie. Nierinsufficientie Disclosure belangen spreker Individualisering van dialysevloeistof voor hemodialyse (potentiële) belangenverstrengeling Geen Ton Luik, nefroloog VieCuri MC NND Veldhoven 22 maart 2016 Voor bijeenkomst

Nadere informatie

Vulling. Hoeveel water heeft een mens en waar zit het?

Vulling. Hoeveel water heeft een mens en waar zit het? Vulling Hoeveel water heeft een mens en waar zit het? Vulling Lichaamswater Bij mannen 60%; vrouwen 50% ECV: iets minder dan de helft ICV: iets meer dan de helft Intravasculair (plasma): onderdeel van

Nadere informatie

Hyperglycemie Keto-acidose

Hyperglycemie Keto-acidose Hyperglycemie Keto-acidose Klinische les Marco van Meer SJG 20 06 2007 (acute) ontregeling van diabetes Doel Op het einde van mijn presentatie is jullie kennis over glucose huishouding en ketoacidose weer

Nadere informatie

Chronische Nierschade. Wim de Grauw. Huisarts te Berghem Afd. Eerstelijnsgemeeskunde UMC St. Radboud Nijmegen Bestuurslid DiHAG

Chronische Nierschade. Wim de Grauw. Huisarts te Berghem Afd. Eerstelijnsgemeeskunde UMC St. Radboud Nijmegen Bestuurslid DiHAG Chronische Nierschade Wim de Grauw Huisarts te Berghem Afd. Eerstelijnsgemeeskunde UMC St. Radboud Nijmegen Bestuurslid DiHAG Wie moet ik extra in de gaten houden? DiHAG sterrencursus 11 juni 2009 2 Omvang

Nadere informatie

Nierfunctie in de oncologie. Diakonessenhuis

Nierfunctie in de oncologie. Diakonessenhuis Nierfunctie in de oncologie Overzicht presentatie Overzicht van de normale nierfunctie Meten van nierfunctie Stadia chronische nierschade Microalbuminurie, proteïnurie Glomerulaire syndromen Oncologie

Nadere informatie

Urine onderzoek door de internist-nefroloog

Urine onderzoek door de internist-nefroloog Urine onderzoek door de internist-nefroloog Soesterberg, 14 maart 2018 Dr YWJ Sijpkens, internist Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag Cruquius museum Heemstede Hoeveelheid urine per dag? Hoeveelheid urine

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL NaCl 0,9 % B. Braun, oplossing voor injectie. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1000 ml oplossing bevat: Natriumchloride

Nadere informatie

Bijwerkingen op de nier. Patricia van den Bemt Lareb Bijwerkingendag 20-11-2014

Bijwerkingen op de nier. Patricia van den Bemt Lareb Bijwerkingendag 20-11-2014 Bijwerkingen op de nier Patricia van den Bemt Lareb Bijwerkingendag 20-11-2014 Belangrijkste aandoeningen Acuut nierfalen Pre-renaal Renaal Post-renaal Nefrotisch syndroom Chronisch nierfalen Acuut nierfalen

Nadere informatie

Chronische nierschade

Chronische nierschade Chronische nierschade Pauline Heijstee Kaderhuisarts diabetes Nierfunctie n Afvalstoffen klaren n Vochtbalans handhaven n Electrolytenbalans handhaven Nierschade n Verlies van stoffen die we niet willen

Nadere informatie

algemene problemen Hoofdstuk 1 W.D. Reitsma en J.B.L. Hoekstra Lichaamssamenstelling

algemene problemen Hoofdstuk 1 W.D. Reitsma en J.B.L. Hoekstra Lichaamssamenstelling Hoofdstuk 1 algemene problemen W.D. Reitsma en J.B.L. Hoekstra Ω 1.1 Lichaamssamenstelling Het totale lichaamswater bedraagt ongeveer 60% van het lichaamsgewicht. Bij vrouwen is dit iets lager dan bij

Nadere informatie

Chronische nierschade A. van Tellingen. Smeerolie voor de poli 2015

Chronische nierschade A. van Tellingen. Smeerolie voor de poli 2015 Chronische nierschade A. van Tellingen Smeerolie voor de poli 2015 Wie dient verwezen te worden? 52-jarige vrouw met diabetische nefropathie: MDRD 62 ml/min/1.73m 2 en albuminurie 28 mg/l? 68-jarige man:

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Natriumchloride Fresenius Kabi 100 mg/ml (10%), concentraat voor oplossing voor infusie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Natriumchloride Fresenius Kabi 100 mg/ml (10%), concentraat voor oplossing voor infusie 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Natriumchloride Fresenius Kabi 100 mg/ml (10%), concentraat voor oplossing voor infusie 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Natriumchloride: 100 mg per 1 ml Een

Nadere informatie

BIJSLUITER Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten

BIJSLUITER Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten BIJSLUITER Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten 1. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR

Nadere informatie

Infuusbeleid op recovery

Infuusbeleid op recovery Infuusbeleid op recovery Is vullen in of uit?? Sander van den Heuvel Anesthesioloog Stellingen Dagbehandelingspatiënten mogen best wat meer vocht krijgen Een krap vochtbeleid verbetert de resultaten bij

Nadere informatie

4.2. Dosering en wijze van toediening De dagelijkse dosering dient individueel aangepast te worden aan elke patiënt.

4.2. Dosering en wijze van toediening De dagelijkse dosering dient individueel aangepast te worden aan elke patiënt. 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Glycophos, concentraat voor oplossing voor intraveneuze infusie 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1 ml Glycophos bevat: Natriumglycerofosfaat 5.H 2O 306,1 mg (overeenkomend

Nadere informatie

Leerdoelen. Wees alert op nierproblemen bij probleeminventarisatie medicatie beoordeling. Begeleid beschermende maatregelen.

Leerdoelen. Wees alert op nierproblemen bij probleeminventarisatie medicatie beoordeling. Begeleid beschermende maatregelen. NIERFUNCTIE 2 Leerdoelen Wees alert op nierproblemen bij probleeminventarisatie medicatie beoordeling Begeleid beschermende maatregelen Functies Volume- osmo- en zuurregulatie Excretie afvalproducten stofwisseling

Nadere informatie

Tentamen B: correctievoorschrift 24 december 2004

Tentamen B: correctievoorschrift 24 december 2004 Thema 1.2: Stoornissen in het milieu interieur Tentamen B: correctievoorschrift 24 december 2004 a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a

Nadere informatie

ZUURBASE. Praktisch bekeken

ZUURBASE. Praktisch bekeken ZUURBASE Praktisch bekeken Bloedgasafwijkingen en Electrolytstoornissen Enerzijds handteken van ziekte (hulp in diagnose) Anderzijds mogelijk (urgente) pathologie op zich (? nood aan behandeling) BEHANDELING

Nadere informatie

Chronische Nierschade

Chronische Nierschade Chronische Nierschade Uitingen nieraandoeningen: Verlies van eiwit via de urine, albuminurie Specifieke sedimentsafwijkingen Afname van de glomerulaire filtratiesnelheid Micro-albuminurie: In een willekeurige

Nadere informatie

Vergroting van het circulerend volume bij dehydratie

Vergroting van het circulerend volume bij dehydratie 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Glucose 3,75% en natriumchloride 0,225%, infusievloeistof 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Bevat per 1000 ml: Glucose monohydraat, 41,25 g overeenkomend met Glucose

Nadere informatie

Hyponatriëmie: adequate behandeling op geleide van te berekenen uitkomsten

Hyponatriëmie: adequate behandeling op geleide van te berekenen uitkomsten klinische lessen Hyponatriëmie: adequate behandeling op geleide van te berekenen uitkomsten G.Vervoort en J.F.M.Wetzels Dames en Heren, Hyponatriëmie is de meest voorkomende stoornis in de water- en elektrolythuishouding.

Nadere informatie

MINI-PLASCO NACL B. BRAUN 0,9 %, oplossing voor injectie. Mini-Plasco van: 10 ml 20 ml Natriumchloride...0,09 g...0,18 g

MINI-PLASCO NACL B. BRAUN 0,9 %, oplossing voor injectie. Mini-Plasco van: 10 ml 20 ml Natriumchloride...0,09 g...0,18 g SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL MINI-PLASCO NACL B. BRAUN 0,9 %, oplossing voor injectie 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Mini-Plasco van: 10 ml 20 ml Natriumchloride...0,09

Nadere informatie

Nefrotisch syndroom Symptomen

Nefrotisch syndroom Symptomen Nefrotisch syndroom Het Nefrotisch Syndroom (NS) is een zeldzame aandoening van de nieren. Het is geen ziekte op zich, maar een combinatie van ziekteverschijnselen (symptomen) die samen optreden. Verschillende

Nadere informatie

Nummer: D04-6 Datum: Oktober 2013 Versie: 1.0

Nummer: D04-6 Datum: Oktober 2013 Versie: 1.0 Natriumchloride drank 1mL=90mg=1.5mmol Na Werking en toepassingen Wat doet dit medicijn en waarbij wordt het gebruikt? De werkzame stof in natriumchloridedrank is natriumchloride. Dit middel wordt gebruikt

Nadere informatie

NIERFUNCTIE STOORNISSEN juni 2015 ACHTERGRONDEN BIJ DE CASUSSCHETSEN INCLUSIEF LEERDOELEN EN STELLINGEN

NIERFUNCTIE STOORNISSEN juni 2015 ACHTERGRONDEN BIJ DE CASUSSCHETSEN INCLUSIEF LEERDOELEN EN STELLINGEN INTERLINE NIERFUNCTIE STOORNISSEN juni 2015 ACHTERGRONDEN BIJ DE CASUSSCHETSEN INCLUSIEF LEERDOELEN EN STELLINGEN Inleiding Leden werkgroep: Mevrouw H.P.E. (Hilde) Peters, internist-nefroloog De heer J.

Nadere informatie

14-5-2013. Water en zouthuishouding. Doelstelling. Belangrijkste bestanddeel van ons lichaam. Totaal Lichaamswater (TLW) ECV en ICV

14-5-2013. Water en zouthuishouding. Doelstelling. Belangrijkste bestanddeel van ons lichaam. Totaal Lichaamswater (TLW) ECV en ICV Doelstelling Water en zouthuishouding Basale kennis en inzicht in de water en zout huishouding Kennis en inzicht in de normaalwaarden van de belangrijkste laboratorium uitslagen Bart Ramakers B.Ramakers@ic.umcn.nl

Nadere informatie

SAMEN ME VAT A T T I T N I G

SAMEN ME VAT A T T I T N I G SAMENVATTING 186 Inleiding Het renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS) is een hormonaal systeem dat in belangrijke mate betrokken is bij de regulatie van bloeddruk en nierfunctie. Het RAAS is een

Nadere informatie

Bijlage III. Amendementen in relevante rubrieken van de Samenvatting van de Productkenmerken

Bijlage III. Amendementen in relevante rubrieken van de Samenvatting van de Productkenmerken Bijlage III Amendementen in relevante rubrieken van de Samenvatting van de Productkenmerken Opmerking: Deze amendementen in de relevante rubrieken van de Samenvatting van de Productkenmerken zijn het resultaat

Nadere informatie

Zuur-base evenwicht Intoxicaties. J.G. van der Hoeven UMC St Radboud, Nijmegen

Zuur-base evenwicht Intoxicaties. J.G. van der Hoeven UMC St Radboud, Nijmegen Zuur-base evenwicht Intoxicaties J.G. van der Hoeven UMC St Radboud, Nijmegen 1 Casus Vrouw 21 jaar - recente diagnose leukemie Opname koorts, dyspneu en hypotensie T 41 0 C - pols 135 - RR 80/40 - AF

Nadere informatie

Glucose 2,5%-NaCl 0,45% g/v, oplossing voor intraveneuze infusie

Glucose 2,5%-NaCl 0,45% g/v, oplossing voor intraveneuze infusie 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Glucose 2,5%-NaCl 0,45% g/v, oplossing voor intraveneuze infusie 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1000 ml oplossing bevat: Glucose (equivalent met glucose monohydraat

Nadere informatie

Natriumwaterstofcarbonaat 8,4%, infusievloeistof 84 g/l.

Natriumwaterstofcarbonaat 8,4%, infusievloeistof 84 g/l. 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Natriumwaterstofcarbonaat 8,4%, infusievloeistof 84 g/l. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1000 ml infusievloeistof bevat: Natriumwaterstofcarbonaat 84,0 g Elektrolyten:

Nadere informatie

BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER. Natriumchloride 5,85%, concentraat voor oplossing voor infusie. Natriumchloride

BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER. Natriumchloride 5,85%, concentraat voor oplossing voor infusie. Natriumchloride BIJSLUITER 1 BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER Natriumchloride 5,85%, concentraat voor oplossing voor infusie Natriumchloride Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken

Nadere informatie

Bijsluiter: informatie voor de patiënt. Natriumwaterstofcarbonaat 4.2%, oplossing voor intraveneuze infusie 42 g/l. Natriumwaterstofcarbonaat

Bijsluiter: informatie voor de patiënt. Natriumwaterstofcarbonaat 4.2%, oplossing voor intraveneuze infusie 42 g/l. Natriumwaterstofcarbonaat Bijsluiter: informatie voor de patiënt Natriumwaterstofcarbonaat 4.2%, oplossing voor intraveneuze infusie 42 g/l Natriumwaterstofcarbonaat Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat

Nadere informatie

Vulling. Hoeveel water heeft een mens en waar zit het?

Vulling. Hoeveel water heeft een mens en waar zit het? Vulling Hoeveel water heeft een mens en waar zit het? Vulling Lichaamswater Bij mannen 60%; vrouwen 50% ECV: iets minder dan de helft ICV: iets meer dan de helft Intravasculair (plasma): onderdeel van

Nadere informatie

1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL. Glucose 3,75% en natriumchloride 0,225%, infusievloeistof 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL. Glucose 3,75% en natriumchloride 0,225%, infusievloeistof 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Glucose 3,75% en natriumchloride 0,225%, infusievloeistof 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Bevat per 1000 ml: Glucose monohydraat, 41,25 g overeenkomend met Glucose

Nadere informatie

Refeedingsyndroom in de Oncologie Marleen Ariëns en Esther Heijkoop Diëtisten

Refeedingsyndroom in de Oncologie Marleen Ariëns en Esther Heijkoop Diëtisten Refeedingsyndroom in de Oncologie Marleen Ariëns en Esther Heijkoop Diëtisten 2015 Agenda Historie Ondervoeding en oncologie Refeeding Casus tijdens de presentatie 1ste lijn Refeeding? Historie Belegeringen

Nadere informatie

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker. Glucose 5% B. Braun, oplossing voor infusie Glucose.monohydraat

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker. Glucose 5% B. Braun, oplossing voor infusie Glucose.monohydraat Bijsluiter: informatie voor de gebruiker Glucose 5% B. Braun, oplossing voor infusie Glucose.monohydraat Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken, want er staat belangrijke

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten

Nadere informatie

DIABETISCHE NEFROPATHIE

DIABETISCHE NEFROPATHIE DIABETISCHE NEFROPATHIE Onderdeel van de micro-angiopathie bij diabetes mellitus. Insuline-afhankelijke DM 30% vd ptn krijgt nefropathie Niet-insuline-dependente DM 5% vd ptn Pathogenese: Meerdere factoren

Nadere informatie

Protocol Chronische nierschade op basis van de LTA

Protocol Chronische nierschade op basis van de LTA Protocol Chronische nierschade op basis van de LTA A. Doel en achtergrondinformatie Doel Patiënten met chronische nierschade in een vroege fase diagnosticeren en het juiste behandeltraject inzetten om

Nadere informatie

Een druppel teveel. Perioperatief vochtbeleid bij kinderen. Pediatric Autumn Seminar, 29 november 2014, Nieuwegein Gersten Jonker, anesthesioloog

Een druppel teveel. Perioperatief vochtbeleid bij kinderen. Pediatric Autumn Seminar, 29 november 2014, Nieuwegein Gersten Jonker, anesthesioloog Een druppel teveel Perioperatief vochtbeleid bij kinderen Pediatric Autumn Seminar, 29 november 2014, Nieuwegein Gersten Jonker, anesthesioloog Disclaimer Ingangsvragen Wat weet jij ervan? - Lees de vraag

Nadere informatie

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker. Hartmann B. Braun, oplossing voor infusie Natriumchloride, natriumlactaat, kaliumchloride, calciumchloride

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker. Hartmann B. Braun, oplossing voor infusie Natriumchloride, natriumlactaat, kaliumchloride, calciumchloride Bijsluiter: informatie voor de gebruiker Hartmann B. Braun, oplossing voor infusie Natriumchloride, natriumlactaat, kaliumchloride, calciumchloride Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel

Nadere informatie

BIJSLUITER Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten

BIJSLUITER Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten BIJSLUITER Natriumchloride 0,9 g/100 ml B. Braun Vet Care oplossing voor infusie voor runderen, paarden, schapen, geiten, varkens, honden en katten 1. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL HARTMANN B. BRAUN, oplossing voor infusie. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1000 ml oplossing bevat Natriumchloride...6,00

Nadere informatie

BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER

BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER NATRICLO 585 mg/10ml NATRICLO 1g/10ml NATRICLO 2g/10ml NATRICLO 3g/10ml NATRICLO 4g/20ml NATRICLO 6g/20ml Concentraat voor oplossing voor infusie Natriumchloride

Nadere informatie

LET OP: Als er meer dan 500 mg/mmol eiwit is, dan wordt de uitslag een * en wordt het totaal eiwitverlies berekend!

LET OP: Als er meer dan 500 mg/mmol eiwit is, dan wordt de uitslag een * en wordt het totaal eiwitverlies berekend! Praktische leidraad voor huisarts en praktijkondersteuner m.b.t. interpretatie en behandeling van chronische nierschade (Gebaseerd op de NHG standaard Chronische Nierschade 2018 ) Er is sprake van chronische

Nadere informatie

1. De GFR (glomerulaire filtratiesnelheid) wordt gedefinieerd als de hoeveelheid plasmawater die per tijdseenheid:

1. De GFR (glomerulaire filtratiesnelheid) wordt gedefinieerd als de hoeveelheid plasmawater die per tijdseenheid: 1. De GFR (glomerulaire filtratiesnelheid) wordt gedefinieerd als de hoeveelheid plasmawater die per tijdseenheid: 1. de glomerulaire filters van de nieren passeert. 2. door de nieren stroomt. 3. door

Nadere informatie

Samenvatting van de Productkenmerken g

Samenvatting van de Productkenmerken g 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Ringer Lactaat 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1000 ml bevat: Natriumchloride Kaliumchloride Calciumchloride.2 H 2 O Natriumlactaat 50% 6.00 g 0.40 g 0.27 g

Nadere informatie

4.2 Indicaties voor gebruik met specificatie van de doeldiersoorten

4.2 Indicaties voor gebruik met specificatie van de doeldiersoorten SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL B. Braun Vet Care hypertonic NaCl-Oplossing (7,5 g/100 ml) Oplossing voor infusie voor paarden, runderen, schapen, geiten, varkens,

Nadere informatie

Nierfunctieonderzoek bij diabetes. N. Kleefstra & Henk Bilo 15 en 16 december Nieren. Nieren

Nierfunctieonderzoek bij diabetes. N. Kleefstra & Henk Bilo 15 en 16 december Nieren. Nieren Nierfunctieonderzoek bij diabetes N. Kleefstra & Henk Bilo 15 en 16 december 2011 Nieren Nieren 1 Functie & schade Nierfunctie : het vermogen om afvalstoffen te klaren (voorbeeld: kreatinine) het vermogen

Nadere informatie

BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER. Natriumwaterstofcarbonaat 1,4% g/v, oplossing voor infusie 14 g/l. Waterstofcarbonaat

BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER. Natriumwaterstofcarbonaat 1,4% g/v, oplossing voor infusie 14 g/l. Waterstofcarbonaat Natriumwaterstofcarbonaat 1,4% g/v, oplossing voor infusie 14 g/l Waterstofcarbonaat Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke informatie in voor

Nadere informatie

Nierinsufficiëntie: Van alles de helft?

Nierinsufficiëntie: Van alles de helft? Nierinsufficiëntie: Van alles de helft? dr. Bert Vandewiele nefroloog AZ Sint-Lucas non solum, sed etiam niet alleen, maar ook netwerk AZ Sint-Lucas Brugge - AZ Zeno Van alles de helft? 2 Ook van de presentatie?

Nadere informatie

Les 10 Bloeddruk en Nieren. Fysiologische zoutoplossing. Bloeddrukregulatie. Regulatie van de zuurgraad. waarden tussen 7,35-7,45

Les 10 Bloeddruk en Nieren. Fysiologische zoutoplossing. Bloeddrukregulatie. Regulatie van de zuurgraad. waarden tussen 7,35-7,45 Les 10 Bloeddruk en Nieren Bloeddrukregulatie, oedeem, osmotische waarden en ADH, nierinsufficiëntie, mictieklachten ANZN 1e leerjaar - Les 10 - Matthieu Berenbroek, 2000-2011 1 Fysiologische zoutoplossing

Nadere informatie

BSD september 2014. Huisarts: Pauline Heijstee Meggy van Kruijsdijk Nefroloog: Watske Smit Jaap Beutler

BSD september 2014. Huisarts: Pauline Heijstee Meggy van Kruijsdijk Nefroloog: Watske Smit Jaap Beutler BSD september 2014 Huisarts: Pauline Heijstee Meggy van Kruijsdijk Nefroloog: Watske Smit Jaap Beutler Casuïstiek chronische nierschade Wat kan de huisarts Wanneer consultatie nefroloog Wanneer verwijzing

Nadere informatie

BIJSLUITER S6.0MS0220E15

BIJSLUITER S6.0MS0220E15 BIJSLUITER 1 0004S6.0MS0220E15 Bijsluiter: informatie voor de gebruiker Glucose 5% g/v, oplosmiddel voor parenteraal gebruik Glucose Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken

Nadere informatie

Functie van de nieren en wat kan fout gaan

Functie van de nieren en wat kan fout gaan Functie van de nieren en wat kan fout gaan Dr Lucien Hoekx Kliniekhoofd oncologische urologie Universitair Ziekenhuis Antwerpen 1 staalname MIDSTREAM urine Renogram 1. reinigen met chloramine 2. steriel

Nadere informatie

Belangenverstrengeling. Acute Diabeteszaken Wat zien we op de SEH en wat zijn de valkuilen. Drie valkuilen bij Comorbiditeit

Belangenverstrengeling. Acute Diabeteszaken Wat zien we op de SEH en wat zijn de valkuilen. Drie valkuilen bij Comorbiditeit Belangenverstrengeling Acute Diabeteszaken Wat zien we op de SEH en wat zijn de valkuilen Langerhansdagen 2018 Frits Holleman Praatjes/adviesraden: sanofi, AstraZeneca, Bioton Alle (neven)inkomsten gaan

Nadere informatie

Eiwitexcretie kan worden bepaald na kort verblijf in metabole kooi

Eiwitexcretie kan worden bepaald na kort verblijf in metabole kooi Eiwitexcretie kan worden bepaald na kort verblijf in metabole kooi Ilse Kion, Jürgen W. A. Sijbesma, Aren van Waarde Afdeling Nucleaire Geneeskunde en Moleculaire Beeldvorming, Universitair Medisch Centrum

Nadere informatie

1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL

1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL NATRICLO 585 mg/10ml Concentraat voor oplossing voor infusie NATRICLO 1g/10ml Concentraat voor oplossing voor infusie NATRICLO 2g/10ml Concentraat voor oplossing voor infusie

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Natrium Bicarbonaat 8,4 % oplossing voor infusie 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING 1000 ml oplossing bevat: Natriumbicarbonaat 84 g Elektrolytenconcentraties:

Nadere informatie

2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING. Het betreffen gele, ronde tabletten met een deelstreep en de inscriptie 'triamtereen 50'.

2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING. Het betreffen gele, ronde tabletten met een deelstreep en de inscriptie 'triamtereen 50'. 1.3.1 Samenvatting van de Productkenmerken Rev.nr. 1505 Pag. 1 van 8 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Triamtereen Aurobindo 50 mg, tabletten. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Per tablet 50 mg

Nadere informatie

Chronische nierschade bij volwassenen

Chronische nierschade bij volwassenen Regionale Transmurale Afspraak Zuidoost Brabant Chronische nierschade bij volwassenen Toelichting Pagina 1 Nierfunctie Vanaf veertigjarige leeftijd neemt de nierfunctie geleidelijk af met ongeveer 0,4

Nadere informatie

OEFENTENTAMEN De Nier 8NC10 Beknopte ANTWOORDEN

OEFENTENTAMEN De Nier 8NC10 Beknopte ANTWOORDEN OEFENTENTAMEN De Nier 8NC10 Beknopte ANTWOORDEN Vraag 1 a. Benoem drie factoren die de afgifte van renine uit het juxtaglomerulaire apparaat kunnen verhogen. 1. Lage bloedruk, 2. Lage NaCl concentratie,

Nadere informatie

Marike Wabbijn Internist-nefroloog/acuut geneeskundige Ikazia Ziekenhuis

Marike Wabbijn Internist-nefroloog/acuut geneeskundige Ikazia Ziekenhuis Marike Wabbijn Internist-nefroloog/acuut geneeskundige Ikazia Ziekenhuis Nierschade bij diabetes en vaatlijden Wat is nierfunctie? Wanneer is er sprake van nierschade? Wanneer is er sprake van nierfunctieverlies?

Nadere informatie

Workshop chronische nierschade. Adry Bakker Diepenbroek Bettie Hoekstra

Workshop chronische nierschade. Adry Bakker Diepenbroek Bettie Hoekstra Workshop chronische nierschade Adry Bakker Diepenbroek Bettie Hoekstra Mevr. Muis 73 jaar Voorgeschiedenis: diabetes mellitus type 2 hartfalen regelmatig urineweginfecties, 2x pyelonefritis aspecifieke

Nadere informatie

Hartfalen en Nierfunctiestoornissen

Hartfalen en Nierfunctiestoornissen Hartfalen en Nierfunctiestoornissen Dr. Kevin Damman Hartfalen Cardioloog, UMCG Groningen k.damman@umcg.nl Disclosures Geen (potentiële) belangenverstrengeling Voor bijeenkomst mogelijk relevante relaties:

Nadere informatie

Dorstproef. Afdeling Interne geneeskunde

Dorstproef. Afdeling Interne geneeskunde Dorstproef Afdeling Interne geneeskunde In deze patiënteninformatie wordt uitgelegd wat de dorstproef inhoudt en hoe deze verloopt. Er is een woordenlijst als bijlage bijgevoegd om sommige woorden te verduidelijken.

Nadere informatie

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker. Glucose 5% B. Braun, oplossing voor infusie Glucose.monohydraat

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker. Glucose 5% B. Braun, oplossing voor infusie Glucose.monohydraat Bijsluiter: informatie voor de gebruiker Glucose 5% B. Braun, oplossing voor infusie Glucose.monohydraat Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken, want er staat belangrijke

Nadere informatie

Arteriële bloedgasanalyse. PCO 2 4,5-6,0 kpa (34 45 mmhg) ph 7,35-7,45 PO 2. 10,6-13,3 kpa (79 100 mmhg) bicarbonaat 22-26 mmol/l

Arteriële bloedgasanalyse. PCO 2 4,5-6,0 kpa (34 45 mmhg) ph 7,35-7,45 PO 2. 10,6-13,3 kpa (79 100 mmhg) bicarbonaat 22-26 mmol/l Normaalwaarden volwassenen in veneus plasma kreatinine 60-110 µmol/l (mannen) kreatinine 50-90 µmol/l (vrouwen) kreatinine 30-90 µmol/l (kinderen) ureum 3,0-7,0 mmol/l natrium 137-144 mmol/l kalium 3,4-4,6

Nadere informatie