Groen van Prinsterers historische benadering van de politiek

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Groen van Prinsterers historische benadering van de politiek"

Transcriptie

1

2 Groen van Prinsterers historische benadering van de politiek

3 Passage Reeks 31 Deze uitgave is gerealiseerd met steun van het Dr. Abraham Kuyperfonds en de J.E. Jurriaanse Stichting. Dit proefschrift heeft geen eigen isbn. Het isbn van de handelsuitgave is W.G.F. van Vliet & Uitgeverij Verloren Hilversum Postbus bs Hilversum Omslagontwerp Robert Koopman, Hilversum Druk Wilco, Amersfoort Brochage Van Strien, Dordrecht No part of this book may be reproduced in any form without written permission from the publisher.

4 VRIJE UNIVERSITEIT Groen van Prinsterers historische benadering van de politiek ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad Doctor aan de Vrije Universiteit Amsterdam, op gezag van de rector magnificus prof.dr. L.M. Bouter, in het openbaar te verdedigen ten overstaan van de promotiecommissie van de faculteit der Rechtsgeleerdheid op dinsdag 24 juni 2008 om uur in de aula van de universiteit, De Boelelaan 1105 door Willem George Frederik van Vliet geboren te Den Haag

5 Promotor: prof.dr. J. de Bruijn copromotor: prof.dr. H.E.S. Woldring

6 Inhoud Inleiding 13 I Groen van Prinsterer, zijn persoon, zijn omgeving 18 1 Persoonlijkheid en aanleg 18 2 Groens eclecticisme en zijn plaats in een groter geheel 26 3 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk I 29 II Groen en de historische (rechts)school 30 1 De historische (rechts)school van Von Savigny 30 2 De relatie tussen Von Savigny en Groen van Prinsterer met betrekking tot de historische school 32 3 Natuur en tijd 39 4 Algemene waardering van het historisch gewordene en het eigenaardige 42 5 Antirevolutionair, niet contrarevolutionair 47 6 Analogie met de kerk 49 7 Was Groen een historist? 51 8 Samenvatting en conclusies van hoofstuk II 53 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl en hun houding tegenover de historische rechtsschool 55 1 De verhouding Groen-Stahl (algemeen); calvinisme en lutheranisme 55 2 Groen en Stahl ten aanzien van de historische school 62 3 Voorzienigheidsbesef bij Groen van Prinsterer 64 4 De verschillen tussen Groen van Prinsterer en Stahl inzake historische rechten, droit divin, recht van verzet, verjaring en grondwet 67 5 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk III 80 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer 82 1 Algemeen 82 2 De Proeve van 1834 en de jaren vóór dit geschrift 83 3 De leuze er staat geschreven; er is geschied in Tweeërlei gebruik van het woord geschiedenis bij Groen van Prinsterer 90 5 Tijden en culturen voor en buiten het christendom 94 6 De relatie geloof-zegen 97 7 Het verband tussen eigen leven en macrogeschiedenis; historische herinneringen 99 8 De relatie tussen geloof en zegen in de Nederlandse geschiedenis 100

7 6 Inhoud 9 De relatie ongeloof-verval in de Franse Revolutie Samenvatting en conclusies van hoofdstuk IV 105 V De onderlinge relaties tussen Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing, mede in verband met de hiervoor aan Groen geboden politieke ruimte Historisch beginsel en religieuze geschiedbeschouwing in hun brede context Wederzijdse impulsen tussen Groens historisch beginsel en zijn religieuze grondbeschouwing De relativering van Groens religieuze geschiedbeschouwing door het historisch beginsel De politieke ruimte geboden door het historisch beginsel in relatie tot de religieuze geschiedbeschouwing Samenvatting en conclusies van hoofdstuk V 121 VI Buitenlandse inspirators en geestverwanten van Groen ten aanzien van zijn historische benadering en de bijzondere betekenis van K.L. von Haller Algemeen K.L. von Haller ( ) 124 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek ( ), en Groen Levensschets van Burke; de relatie tussen Burke en Groen Fundamentele verschillen tussen Burke en Groen Samenvatting en conclusies van hoofdstuk VII 142 VIII François Guizot, de antirevolutionaire coryfee uit Frankrijk ( ), en Groen Inleiding Korte levensschets van Guizot; zijn persoonlijkheid en zijn protestantisme Geschiedbeschouwing van Guizot (algemene opmerkingen) Guizots opvatting over de Goddelijke voorzienigheid Guizot en de Franse Revolutie van Politieke opvattingen van Guizot; effecten van zijn geschiedbeschouwing Breuk of continuïteit in het denken van Guizot? Contacten tussen Groen en Guizot Vergelijking tussen de geschiedbeschouwing en de politieke opvattingen van Guizot en Groen Samenvatting en conclusies van hoofdstuk VIII 176

8 Inhoud 7 IX Doorwerking van de historische benadering van Groen in zijn visie op de Belgische kwestie Algemene opmerkingen Groen en de Belgische kwestie Samenvatting en conclusies van hoofdstuk IX 187 X Doorwerking van de historische benadering van Groen in zijn visie op de verhouding tussen kerk en staat Algemene opmerkingen De heersende kerk ten tijde van de Republiek Het gevaar van een scheiding van kerk en staat Groens expliciete motivering van een vereniging van kerk en staat Relativering van de gedachte van de heersende kerk bij Groen Veranderingen in Groens opstelling inzake kerk en staat. Invloed van het historisch principe en de religieuze geschiedbeschouwing Samenvatting en conclusies van hoofdstuk X 211 XI Doorwerking van de historische benadering van Groen in zijn visie op de onderwijskwestie Inleiding Jaren van voorbereiding (ca ) Op weg naar de ontknoping ( ) De proefneming die mislukte (1857-ca 1870) Na de proefneming; heroverweging van de facultatieve splitsing (ca ) De historische benadering van Groen in de onderwijskwestie Samenvatting en conclusies van hoofdstuk XI 249 XII Doorwerking van de historische benadering van Groen in zijn visie op de Nederlandse constitutionele monarchie Algemeen De ontwikkeling van de staatsinrichting van de Republiek en het Koninkrijk volgens het Handboek van Groen Groens voorkeur voor een monarchie Karaktertrekken van de door Groen gewenste monarchie in Nederland Groen in confrontatie met het parlementaire stelsel in ontwikkeling. Zijn opvattingen over de relatie tussen koning en ministers. Verschillen tussen Groen en Thorbecke Groen in confrontatie met het parlementaire stelsel in ontwikkeling Zijn opvattingen over de relatie tussen ministers en parlement Groens oordeel over de Nederlandse monarchie op de lange termijn. Groen versus Thorbecke in hun historische benadering. Implicaties en contradicties in enige grondgedachten van Groen Samenvatting en conclusies van hoofdstuk XII 296

9 8 Inhoud XIII Beschouwingen over het historisch beginsel bij Groen en bij zijn navolgers in de politiek De algemeen-politieke betekenis van het historisch beginsel; relatie tussen het historisch beginsel en het christelijk geloof bij Groen; dwaalwegen en valstrikken; kritiek bij filosofen De invloed van het historisch beginsel na Groen bij enige prominente navolgers in de politiek. Een globaal overzicht 310 XIV Overwegingen bij de religieuze geschiedbeschouwing van Groen De ontwikkeling van deze beschouwing na Groen Verkenningen rond het centrale thema van Groens religieuze geschiedbeschouwing Vier VU-hoogleraren Een selectie van de belangrijkste publicaties over Groens religieuze geschiedbeschouwing die in Nederland zijn verschenen na de Tweede Wereldoorlog Slotoverwegingen bij Groens religieuze geschiedbeschouwing 350 XV Samenvatting van de voorgaande hoofdstukken 358 Summary 367 Noten bij de paragrafen 376 Geraadpleegde publicaties van Groen van Prinsterer 425 Overige geraadpleegde publicaties 428 Personenregister 440

10 G. Groen van Prinsterer

11

12 Woord vooraf Aan het einde gekomen van een lange weg van onderzoek passen mij enige woorden van toelichting en dank. Het begin van die weg ligt omstreeks 1947, toen mij werd gevraagd een inleiding over Groen van Prinsterer in het kader van een jeugdvereniging te verzorgen. Op deze toevallige manier maar wat is toeval? ontstond mijn eerste echte kennismaking met Groen. De figuur van Groen bleef mij sindsdien min of meer intrigeren, niet het minst in verband met de blijkbaar voor hem vanzelf sprekende verbinding van de begrippen christelijk en historisch. Die koppeling bracht problemen met zich mee, zoals naar voren kwam bij de Indonesische kwestie. Die kwestie was actueel in de jaren en vormde in mijn familiekring een onderwerp van levendige discussie. Groen en de geschiedenis bleven incidenteel mijn aandacht vragen. Bijvoorbeeld toen mijn leraar geschiedenis op het gymnasium, tevens Groenkenner, dr. J.C.H. de Pater, ons daarover iets vertelde. Mijn verdere levensloop ging in een heel andere richting: een ambtelijke en zelfs overzeese, terwijl nog weer later mijn gezin de nodige aandacht vroeg. Wel bleef de dringende aansporing van mijn hoogleraar dr. L.W.G. Scholten in mijn gedachten. Hij had mij namelijk aangeraden (ooit) te promoveren. Pas rondom mijn pensioengerechtigde leeftijd kreeg ik de nodige tijd om aan die aansporing gevolg te geven. Prof.dr. J. de Bruijn, door mij benaderd, toonde zich bereid als promotor op te treden. Hij stelde tevens prof.dr. H.E.S. Woldring voor als copromotor, die daartoe eveneens bereid was. Ik ben hen beiden zeer erkentelijk voor de steun die zij gedurende het hele project hebben verleend en voor de sympathieke manier waarop zij dat deden. Mijn concepten lieten aanvankelijk veel te wensen over; ik had onder andere een overgang te maken van de taal van ambtelijke brieven en nota s naar de taal van de wetenschap. Als volslagen digibeet ben ik erkentelijk voor de steun die ik kreeg van de functionarissen van de Koninklijke Bibliotheek, de bibliotheek van de Vrije Universiteit en de bibliotheek van de Radboud Universiteit bij het opzoeken van literatuur. Misschien was ik de laatste promovendus in ons land die zijn concepten geheel met de hand schreef. Ik ben de heer Mark Houwen (toen wonend in Dieren) en mevrouw J. Linders (wonend in Laag Soeren) dan ook bijzonder dankbaar voor het uittypen van mijn concepten.

13 12 Woord vooraf Ik dank de leden van de leescommissie, prof.mr. S. Faber, prof.mr. J. Hallebeek, prof.dr. G. Harinck, prof.dr. R. Kuiper en dr. J.W. Sap voor het lezen van het eindmanuscript en voor hun opmerkingen. Het bestuur van het Dr. Abraham Kuyperfonds alsmede het bestuur van de J.E. Jurriaanse Stichting ben ik dankbaar voor het verlenen van een subsidie voor de publicatie. Ik heb het ook zeer gewaardeerd dat het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) de publicatie wilde opnemen in de Passagereeks. Mevrouw drs. K.D. Houniet zeg ik dank voor de Engelse vertaling van de samenvatting van het proefschrift. Van de kant van mijn gezin kreeg ik veel meeleven. Veel dank ben ik verschuldigd aan mijn dochter Annanies Corona-van Vliet, thans wonend in San Antonio (VS), voor de vele aan de computer gerelateerde activiteiten ten behoeve van dit proefschrift, inclusief het aandragen van tekstcorrecties. Zonder haar niet aflatende inzet zou het project niet gereed zijn gekomen. Eveneens ben ik mijn dochter Cathelijne Kooman-van Vliet, wonend in Nice (Frankrijk), zeer dankbaar voor haar bijstand in het begin van het project, voor haar redactionele ondersteuning en haar betrokkenheid bij de afronding van de eindfase en de directe voorbereiding van de publicatie. Voor het geduld van mijn vrouw, Marleen van Vliet-de Priester, met betrekking tot de lange duur van het project heb ik de grootste bewondering. Het voorbereiden van een proefschrift wordt vaak omschreven als een eenzaam avontuur. Ik heb deze omschrijving slechts zeer ten dele als waar bevonden. Ik heb met veel plezier dit werk gedaan, al kostte het veel meer tijd dan ik aanvankelijk had geraamd. Ik heb een dieper inzicht gekregen in de figuur van Groen van Prinsterer, met name in zijn opvattingen over het onderwijs, over de verhouding tussen kerk en staat, over een monarchie met republikeinse bestanddelen en in het algemeen in zijn positie te midden van de 19e-eeuwse politieke stromingen in Nederland. Bovendien heb ik meer inzicht gekregen in de protestants-christelijke politiek in Nederland na Groen. Ik hoop dat ik met dit proefschrift iets van deze inzichten kan overdragen aan anderen. Bij dit boek over de betekenis van de geschiedenis denk ik ook aan de toekomst. Om die reden draag ik het boek op aan mijn geliefde kleindochter Evanna Corona, geboren op 26 augustus 1999 te Mexico City. Juni 2008, Dieren

14 Inleiding Mr. Guillaume van Prinsterer ( ) staat algemeen bekend als de man die in de negentiende eeuw de inspiratie gaf tot de protestants-christelijke politiek in Nederland. Vanuit de politieke visie die hij ontwikkelde, ontstonden belangrijke partijen als de Anti-Revolutionaire partij en de Christelijk-Historische Unie. Tegelijk was Groen (zoals zijn naam in de literatuur meestal wordt afgekort) een erkend historicus. In de jaren na zijn studententijd wisselde hij zijn ambtelijke werkzaamheden af met parlementaire activiteiten, archiefonderzoek en het verzorgen van historische publica ties. Politiek en geschiedenis hadden beide zijn intense belangstelling. Zijn politieke stelsel, als men daar al van kan spreken, noemde D. Koorders, een van de eersten die hierover hebben geschreven, een historische beschouwing. 1 De historicus A.Th. van Deursen typeerde de kern van Groens opvattingen als volgt: De hoeksteen van Groens denken is de interpre tatie van een historisch feit, de Franse Revolutie. 2 Trouwens, Groen zelf noemde zijn bekende voorlezingen over de Franse Revolutie gehouden in eigenlijk een historisch betoog. 3 Een en ander duidt er al op, dat Groens werkzaamheden als historicus niet los mogen worden gezien van zijn christelijk-politieke visie en omgekeerd. Groen als voorganger van een brede protestants-christelijke politieke beweging, die zich later zou vertakken in diverse politieke partijen, heeft steeds de volle aandacht gekregen. Het historische element in zijn denken kreeg echter veel minder aandacht en ook naar onze indruk minder respons, dan het specifiek religieuze aspect. Wij willen niet beweren dat het historische geen aandacht heeft gekregen bij de vele commentatoren van Groen. Dat heeft het wel degelijk, maar toch meer incidenteel dan in gethemati seerde vorm. Met name in zijn gerichtheid op de politiek heeft een behandeling van het historische tot op heden ontbroken; de theologische aspecten hebben daarentegen wel aandacht gekregen. Deze geringere aandacht voor de politieke implicaties is ook wel te be grijpen, want Groens strijd tegen de beginselen van de Franse Revolutie zag hijzelf primair als een religiestrijd en daarin paste niet een daarmee verbonden strijd voor het historische, wat dit ook moge zijn. Veel commentatoren leggen de nadruk op het slot van Groens Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd (1834), waarin hij inzake bij de verschillende openbarings middelen stelt dat de schriftopenbaring bij schijnbare tegenspraak on voorwaardelijk beslist. 4 Deze commentatoren wekken de indruk dat zij op het secundaire van het historische willen wijzen, ja soms zelfs alsof het bij het historische om een specifieke eigenaardigheid van Groen ging, waar men het liefst niet te veel aandacht aan moet schenken. Hiermee zou men echter Groen onrecht aandoen, omdat het historische in zijn

15 14 Inleiding denken en in zijn politiek bedrijven een cruciale rol speelde, die men niet kan verwaarlozen zonder de essentie van zijn denkbeelden te miskennen. Bovendien is er met de term historisch iets opmerkelijks aan de hand. Het christelijk geloof stoelt op historische basis en is via een historische traditie overgeleverd. Hoewel men dus zou verwachten dat het begrip historisch in het algemeen door christenen positief zou worden gewaardeerd, heeft het begrip toch een bijsmaak. Het roept vooral de laatste tientallen jaren associaties op met behoudzucht en nostalgie. 5 Deze tendens was in Nederland in de tijd vóór 1940 veel minder te con stateren, toen progressieve christenen in het geweer tegen de gevestigde, historische orde een tamelijk marginaal verschijnsel vormden. Deze conclusie valt te trekken uit de dissertatie van H.J. Langeveld Protestants en progressief. Tegenwoordig wordt het christelijk geloof evenwel meer verbonden met begrippen als exodus (met reminiscenties aan de uittocht van Abraham uit het land zijner vaderen en de uittocht van Israël uit Egypte), vernieuwing, zelfs revolutie. 6 Wordt daardoor in dat verband niet met het begrip historisch een hypotheek gelegd op het begrip christelijk? Wij zullen ook tegen deze meer moderne belichting het historische moeten bezien. Onder de vele geschriften waarin de historische benade ring bij Groen wordt behandeld, dienen wij met name de dissertatie van H. Smitskamp, Groen van Prinsterer als historicus, 7 te vermelden. De historicus Smitskamp schrijft echter vooral over de historicus Groen, minder over de politicus die deze ook was. Anderen, zoals Bruins Slot, P.A. Diepenhorst, Den Hartogh en Laman zijn in hun dissertaties uitvoerig ingegaan op Groens politieke activiteiten, maar zij hebben zijn historische benadering niet of niet voldoende belicht. 8 Groens preoccupatie met de historie was er al in de vroegste jaren van zijn ontwikkeling en kreeg duidelijk vorm in zijn positieve belangstelling voor de historische school in de jaren twintig, dus vóór de verdieping van zijn geloofsleven en zijn wending tot de orthodoxie omstreeks 1829/1830. Door zijn bekering werden Groens warme gevoelens voor de historische school bepaald niet minder. Dit blijkt ook uit de dissertatie van J.L.P. Brants, Groen s geestelijke groei. 9 Deze heeft aange toond dat Groens historische benadering zich steeds meer heeft verdiept door de religieuze opleving in de beweging van het Reveil. Dit neemt niet weg dat ook uit Brants publicatie blijkt dat de elementen waardoor de historische school zich kenmerkte prominent in Groens oeuvre aanwezig bleven. Deze oude denklaag ontleend aan de historische school werd weliswaar in toenemende mate verbonden met christe lijke motieven, maar zij bleef een eigen karakter geven aan Groens politiek bedrijven in de Nederlandse context. Velen in zijn tijd, gewend aan de gebruikelijke tegenstelling tussen conservatieven en liberalen, een pseudotegenstelling volgens Groen, konden hem niet goed plaatsen. Dat kwam niet alleen door zijn orthodox-christelijke uitgangspunten, maar ook door zijn historische benadering. Ook onder zijn geestver wanten was hij vaak, naar eigen getuigenis, een vreemde ling in zijn eigen land. 10 Groens bekering tot protestantse rechtzinnigheid bracht hem wel tot een nieuwe visie op de geschiedenis, waarbij de relatie tussen geloof en zegen centraal kwam te staan.

16 Inleiding 15 De verbinding bij Groen van enige belangrijke gedachten afkomstig uit de historische school enerzijds met gedachten ontleend aan zijn religieus bepaalde visie op de geschiedenis anderzijds zullen wij in dit proefschrift noemen: Groens historische benadering. Het begrip benadering heeft weliswaar een zekere vaagheid, maar vaagheid is bijna onvermijdelijk om zijn aanpak van politieke vraagstukken aan te duiden. Groen is namelijk geen systematicus. Hij redeneert wat het historische betreft niet vanuit één duidelijk grondmotief, van waaruit scherpe lijnen kunnen worden getrokken naar de verdere uitwerking van zijn denken en handelen. In het algemeen reeds moet worden opgemerkt, dat zijn omvangrijke publicistische arbeid zich niet kenmerkt door grote systematische werken, eerder door een grote hoeveelheid brochures, pamfletten en in druk gebrachte redevoeringen, vaak naar aanleiding van concrete vraagstukken. De zojuist gebruikte omschrijving enige belangrijke gedachten afkomstig van de historische school lijkt even min geschikt om een helder beeld te bieden. Wij zullen dit complex in het vervolg nader samengevat noemen: het historisch beginsel en dit definiëren als het beginsel ontleend aan de historische school, dat in wetgeving en beleid met name aandacht vraagt voor ele menten als: de organische samenhang tussen volkskarakter enerzijds en recht en beleid anderzijds; het eigen, individuele karakter van een land, een volk en zijn specifieke instituties; de wenselijkheid van geleidelijke hervormingen van staat en maatschappij, met inachtneming echter van hun histori sche wortels; respect voor historisch verkregen rechten en het historisch gewordene in het algemeen, zo veel mogelijk na historisch onderzoek en met het oog op nieuwe ontwikkelingen en behoeften, het historisch wor dende, dit evenwel zonder pretenties van perfec tibili teit, dat wil zeggen: pretenties van het ver we zen - lijken van een volmaakte maatschappij. Wij spreken over het historisch beginsel zoals Groen zelf dit ook deed. Vaak echter sprak hij ook wel over historische beginselen of beginsels, in het meervoud. Wij nemen aan, dat hij met deze meervoudsvorm de diverse elemen ten bedoelde van dat principe, zoals hierboven vermeld. Wij noemden al eerder Groens nieuwe visie op de geschiedenis, zoals hij deze ontwikkelde sinds zijn bekering. De vage voorzienigheidsidee van voorheen werd vervangen door een meer christologisch bepaald Godsbeeld. Het bracht hem tot een uitgewerkte erkenning van de leiding van God in de gang der geschiedenis. In concreto bracht het hem tot een grotere waardering van de Republiek der Verenigde Nederlanden in haar bloeitijd en tot een scherpere afwijzing van de Franse Revolutie. Wij zullen in dit boek deze nieuwe visie noemen: Groens religieuze geschiedbeschouwing. Beide dimensies (historisch beginsel en religieuze geschiedbeschouwing) vormen, zoals gezegd, te samen de historische benadering die voor Groen zo kenmerkend was. De twee dimensies zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden, zo-

17 16 Inleiding als wij in de loop van het boek zullen uiteenzetten. Beide zijn zeker te onderscheiden naar hun betekenis voor (uiteenlopende) wetenschapsbeoefenaars. Het historisch beginsel wordt uitgewerkt in een benadering van en een methode voor wetgeving en politiek, primair van belang voor juristen en voor politici. De tweede dimensie, de religieuze geschiedbeschouwing is, zeker bij Groen zelf, van politiek belang, maar bleek als studieobject vooral interessant voor historici, geschiedfilosofen en theologen. De beperking in deze studie van Groens historische benadering tot het domein van de politiek sluit een ander terrein van Groens arbeid uit, dat van de kerk. Zijn strijd voor de kerk lijkt te ver af te staan van zijn streven naar een goede politiek om in één studie te worden behandeld. De kerk zal wel aan de orde komen in relatie tot de staat. Ook dient te worden opgemerkt dat er duidelijke parallellen schuilen tussen Groens pleidooien voor een historische staat en die voor een historische kerk. Wij zullen de kerk tegenkomen, maar concentreren ons op het gebied van de politiek. Doelstelling van dit proefschrift is een bijdrage te leveren tot een analyse van Groens historische benadering van de politiek. Deze benadering zal ook de lezer die slechts oppervlakkig kennis neemt van Groens geschriften opvallen. Daarbij rijzen verschillende vragen. Waarom speelt deze benadering zo n belangrijke rol, terwijl Groen primair als evangeliebelij der bekend wilde staan? Wat houdt deze benadering meer in detail in en wat zijn de politieke effecten ervan? Stond Groen met zijn benadering alleen of kon hij, zoals hij beweerde, zich terecht beroepen op een reeks eminente Europese geestverwanten? Was Groens benadering typerend voor hem en zijn tijd of werd deze benadering later ook gedeeld door zijn politieke navolgers? En ten slotte: hoe dachten theologen over Groens premissen rond de leiding van God in de geschiedenis? Wat de indeling van deze studie betreft geldt het volgende. Een hoofdstuk over Groens persoonlijkheid en aanleg leek ons noodzakelijk, onder andere omdat hierin zijn neiging tot het historische naar voren komt (hoofdstuk I). In hoofdstuk II komen Von Savigny en de historische (rechts)school aan de orde. In hoofdstuk III verkennen wij de relatie tussen deze school en Groen, waarbij ook de figuur van Stahl voor het voetlicht komt. Hoofdstuk IV poogt licht te werpen op Groens religieuze geschiedbeschouwing, zoals deze naar voren kwam na zijn bekering tot het rechtzinnig protestantisme omstreeks In hoofdstuk V onderzoeken wij de relaties tussen het historisch beginsel en de religieuze geschiedbeschouwing. Omdat Groen een Europees front zag van christelijk-historische bondgenoten, geven wij een overzicht van de opvattingen van de Zwitser Von Haller (hoofdstuk VI), de Ier/Brit Burke (hoofdstuk VII) en de Franse protestant Guizot (hoofdstuk VIII). De laatste krijgt relatief veel aandacht, omdat hij een bekend Frans staatsman is geweest en in het Nederlandse taalgebied weinig over hem is gepubliceerd. Wij vergelijken de opvattingen van deze buitenlandse auteurs, die Groen zelf als zijn eminente geestverwanten noemde, met die van de centrale persoon van deze studie.

18 Inleiding 17 Groens historische benadering leert men niet zozeer vanuit zijn theoretische premissen kennen als wel uit zijn standpunten in politieke kwesties, waarbij zijn historische benadering een belangrijke rol speelde. In dit verband gaan wij zijn houding na in de Belgische kwestie (hoofdstuk IX), in het vraagstuk van de verhouding van kerk en staat (hoofdstuk X), met enige uitvoerigheid in de onderwijskwestie (hoofd stuk XI) en in het vraagstuk van de constitutio nele monarchie (hoofdstuk XII). Bij de keuze van deze case studies zijn wij uitgegaan van onderwerpen die in de tijd van Groen sterk de algemene aandacht trokken, waarbij sprake was van een tegenstelling tussen een historische en een onhistorische benadering. Deze case studies zijn ook gekozen omdat Groen veel tijd en aandacht aan deze onderwerpen heeft besteed. Bij de behandeling van de vier deelonderwerpen gaan we ook na, in hoeverre in Groens historische benadering de twee genoemde dimensies (het historisch beginsel en de religieuze geschiedbeschouwing) een rol speelden. In hoofdstuk XIII verkennen wij de relatie tussen Groens geloof en het historisch beginsel. In paragraaf XIII, 2 gaan wij globaal na of, en zo ja op welke wijze Groens historisch principe ook na zijn dood heeft doorgewerkt in de twee grootste protestantse partijen waarin de aanhangers van Groen zich hebben verenigd, de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie. Met name de twee prominente leiders van deze partijen A. Kuyper en A.F. de Savornin Lohman krijgen aandacht. Wij beschouwen de valkuilen en dwaalwegen bij de hantering van het historisch principe. In hoofdstuk XIV bespreken wij Groens religieuze geschiedbeschouwing. Wij geven een globaal overzicht, hoe historici en theologen na Groen hebben gedacht over deze geschiedbeschouwing. Daarbij geven wij enige slotoverwegingen. In hoofdstuk XV wordt een samenvatting gegeven van de voorafgaande hoofdstukken.

19 I Groen van Prinsterer zijn persoon, zijn omgeving I.1 Persoonlijkheid en aanleg Aan de persoonlijkheid en aanleg van Groen van Prinsterer kunnen wij niet voorbij gaan als wij zijn historische benadering willen onderzoeken. Vooraf lijkt een waarschuwing echter op zijn plaats: het leggen van verbanden tussen persoonlijkheid en aanleg enerzijds en denkbeelden en overtuigingen anderzijds is een wat hachelijke zaak. Zo is er bijvoorbeeld veel geschreven over de autoritaire persoonlijkheid met haar veronderstelde neiging tot min of meer fascistische denkbeelden. Het is de vraag of een psychologische analyse adequaat is voor het zicht krijgen op en het beoordelen van iemands denkbeelden. In het geval van Groens historische benadering van de politiek zou zo n psychologische aanpak zelfs een belemmering kunnen zijn om deze historische benadering ook bij zijn vaak geheel anders geaarde! navolgers afdoende te kunnen onderscheiden. Met deze waarschuwing gewapend lijkt ons een beschouwing over Groens persoonlijkheid en aanleg niettemin gepast, althans in relatie tot zijn historische benadering van de dingen, die in dit boek centraal zal staan. Deze beperking zij met nadruk gesteld. Het kan niet de bedoeling zijn een uitputtende beschrijving van Groens persoonlijkheid te geven. Daarvoor zou op z n minst een uitgebreide moderne biografie beschikbaar moeten zijn. Deze ontbreekt echter nog steeds, 1 hoewel er wel min of meer populaire levensbeschrijvingen bestaan en studies over bepaalde perioden van Groens leven of over bepaalde aspecten van zijn werk. 2 Daarnaast willen wij nog voor een derde misverstand waarschuwen. Wellicht ontstaat door onze belichting van Groens interesse voor het historische in de beschrijving van zijn persoonlijkheid de indruk, dat hij in dit opzicht uniek voor zijn tijd was. Dat is bepaald niet het geval. De negentiende eeuw wordt wel de eeuw der geschiedenis genoemd. 3 Groen was in dat opzicht een kind van zijn tijd. Na de experimenten met steeds weer nieuwe landsgrenzen en nieuwe constituties in het tijdperk van de Franse Revolutie en het napoleontische imperialisme zien wij een duidelijke neiging om terug te keren naar historische oorsprongen. Vooral in Duitsland was er sprake van een nationalis tische/romantische reactie op de napoleontische willekeur van nieuwe grenzen en structuren. Deze reactie in Duitsland om aandacht te schenken aan historische wortels en het historisch besef te versterken had invloed in heel Europa. Het Duitse historisch denken in de eerste decennia van de negentiende eeuw veranderde het historisch besef van het geheel der westerse wereld, aldus Geyl. 4 Ook in Nederland was deze historische interesse niet uitzonderlijk. Groen stond in dit opzicht zeker niet alleen. Een man als Thorbecke toonde in zijn jon-

20 I.1 Persoonlijkheid en aanleg 19 ge jaren over het historisch beginsel een opmerkelijke eensgezindheid met Groen. 5 Wat Groen onderscheidde en daar kunnen zijn aanleg en persoonlijkheid niet los van worden gezien waren de kracht van zijn belangstelling, het voortdurend expliciteren en toepassen van het historisch beginsel en de verbinding die Groen legde tussen dit historisch beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing. De historicus Gerretson heeft in 1915 expliciet over Groens aanleg geschreven. 6 Hij constateerde een algemene miskenning van Groen, een lot dat hij volgens Gerretson overigens deelt met de meeste historische persoonlijkheden. In het bijzonder heeft men verzuimd het nodige verband te leggen tussen Groens persoonlijke aanleg en zijn werk. In het algemeen, zegt Gerretson, zijn er onder personen met een intellectuele aanleg (Groen hoort daarbij) twee types: idealisten, vaak met een emotionele inslag, die hun verbeelding laten vieren en anderzijds realisten, die zich bij de feiten houden. Welnu, Groen is in zijn jeugdige aanleg een realist, een man van de feiten, wel verre van alle dweepachtigheid wellicht, voor een jonge man wat al te nuchter, geenszins iemand van interessante of oorspronkelijke denkbeelden. 7 De meest typische eigenschap van de jonge Groen is volgens Gerretson zijn diepe onophoudelijke belangstelling in en zijn liefde voor zijn omgeving, zijn honger naar het leven, zijn behoefte om zijn levenskring de kring zijner ervaring harmonisch uit te breiden. 8 Tot zover is deze schets van Gerretson zo algemeen dat iedere jeugdige intellectueel zich erin zou kunnen herkennen, maar de volgende kenmerken geven echter meer houvast, wanneer Gerretson Groens wel zeer uitgesproken historische belangstelling bespreekt tijdens zijn studie respectievelijk in de klassieke letteren en de rechten: Groen heet litterator en jurist; doch vergis u niet! deze studie is slechts een verkapte historische studie. En even verder over zijn studie van de klassieken: Doch wat hij in de klassieke letteren bewust zoektis de historie alleen. Zelf erkent Groen in autobiografische aantekeningen aan het einde van zijn leven: Altijd is de Historie mijne geliefkoosde studie geweest, op de Academie was daaraan al het overige ondergeschikt. Het waren historische onderwerpen waarover ik de prijsverhandelin gen en doctorale dissertatiën schreef. 9 Ook ten aanzien van het staatsrecht gaf hij blijk van zijn historische zin. Bouwen van stelsels op hypothesen, het gemis aan feitelijke grondslag, het antihistorische der wetenschappelijke luchtkastelen was mij ergerlijk geweest, schreef hij in een ontboezeming eveneens aan het eind van zijn leven. 10 Die belangstelling was ook wel begrijpelijk. Geboren in 1801 in een cultureel Haags milieu moet hij, als intelligent kind en als zoon van een vader die in de hoogste Haagse kringen vertoefde en politiek actief was, de historie aan den lijve ondervonden hebben. Op een leeftijd die vatbaar is voor indrukken zal hij iets van de grote staatkundige veranderingen in Nederland geproefd hebben. Zo vond bijvoorbeeld de beroemde generaal Von Bulow, bevelhebber van de Pruisische troepen, in 1813 onderdak in het huis van zijn ouders en na hem de hoofdman van de kozakken. 11 Op dertienjarige leeftijd kreeg hij privéles van dr. Kappeijne van de Coppello. Sinds de kennismaking met deze leraar werd geschiedenis Groens favoriete vak. 12 Intensief begeleid door zijn vader en voorzien van een uitstekende klassieke en

21 20 I Groen van Prinsterer, zijn persoon, zijn omgeving historische vorming, ging Groen al zeer jong in 1817 in Leiden studeren, twee jaar na de vorming van het nieuwe koninkrijk. Op grond van zijn opvallende intellectuele capaciteiten en historische belangstelling stond hij reeds op negentienjarige leeftijd dicht bij het hoogleraarschap in de geschiedenis, toen een nieuw specialisme in Leiden en dit herhaalde zich op drieëntwintigjarige leeftijd. De eerste mogelijkheid werd niet gerealiseerd door toedoen van zijn vader die hem daarvoor te jong vond; de tweede kans werd geblokkeerd als gevolg van ministeriële bezwaren. 13 Op vijfentwintigjarige leeftijd hield Groen een openbare rede in Den Haag Over de redenen om de geschiedenis der natie bekend te maken. Omstreeks diezelfde tijd deed hij met succes mee aan een prijsvraag voor een schets van een algemene geschiedenis van Nederland. De schrijver van de beste schets zou naar aanvankelijk voornemen, als geschiedschrijver des Rijks de kans krijgen zijn ontwerp te verwezenlijken. Groen toonde grote belangstelling voor deze prijsvraag. Zijn inzending behoorde tot de vijf beste uit vierenveertig. De beoordelingscommissie kon echter niet tot een nadere keuze komen. Aan dit onvermogen lag de tegenstelling tussen Noord en Zuid ten grondslag. Ook de verdere procedure kostte veel tijd. Uiteindelijk besloot de koning geen geschiedschrijver des Rijks te benoemen, maar slechts gouden medailles toe te kennen aan de vijf beste deelnemers, onder wie Groen. Ook werden de vijf uitgenodigd de bekroonde verhandelingen bij de staatsdrukkerij te publiceren. In dezelfde periode leverde Groen twee beschouwingen over buitenlandse politieke kwesties de vrijheidsstrijd van de Grieken in 1825 en de oorlog in Portugal in 1826 die hij in een historisch kader plaatste. Vervolgens ondervond Groen de geschiedenis aan den lijve omdat hij in de jaren voorafgaande aan de Belgische opstand in Brussel woonde en werkte in het kabinet van de koning. Groen had, om het zo te zeggen, met de revolutie aan tafel gezeten, merkte Gerretson op. 14 In zijn verdere leven wisselde hij zijn ambtelijke en parlementaire werkzaamheden, waarin hij zich intensief met staatsrecht en met principes van de politiek bezig hield, af met archiefonderzoek en historische publicaties. Zijn politieke beschouwingen waren veelal doorspekt met historische verwijzingen, zoals ook al uit de uitspraken van Koorders en Van Deursen in de inleiding bleek. Ook in zijn neiging om de continuïteit van zijn eigen denken te beklemtonen, schemert wellicht iets door van de geboren historicus. Diverse malen kan men in de nieuwe reeks van het periodiek Nederlandsche gedachten ( ) lezen, dat Groen een bepaalde gedachte eerder heeft geuit in het gelijknamig periodiek, dat verscheen in de jaren ; historische continuïteit na veertig jaren komt dus ook in zijn eigen leven naar voren. Dat Groen duidelijk waarneembare veranderingen in zijn politieke denkbeelden placht te bagatelliseren, zoals Smitskamp opmerkte, 15 onderstreept slechts zijn behoefte historisch als een persoon uit één stuk bekend te staan. Elders, in zijn dissertatie, stipt Smitskamp Groens aanleg (zo men wil: passie) voor de geschiedenis kort aan, wanneer hij schrijft:

22 I.1 Persoonlijkheid en aanleg 21 Ten slotte willen wij niet voorbijzien, dat Groens piëteit tegenover het verleden niet alleen een zaak was van beginsel, maar ook van karakter en geestelijke structuur. Zij was hem eigen vanaf zijn eerste jeugd. Zonder den eerbied voor het historisch gewordene zou hij zeker nooit historicus zijn geworden. Zijn latere geestelijke ontwikkeling heeft dien trek versterkt en hem een bijzondere kleur verleend, maar hij was van den aanvang af aanwezig. Mede daaruit moet het gemis aan geslotenheid van zijn theorieën verklaard worden. Tot op zekere hoogte mogen we hier spreken van een défaut de ses qualités. 16 Wij voegen hier slechts aan toe: zonder deze aanleg voor het historisch gewordene zou hij nooit de politicus zijn geworden die hij geworden is en ook als politicus is hem het verwijt van een gebrek aan systeem verweten. 17 J.C.H. de Pater noemde Groen evenals de Fransman Thiers meer politicus dan historicus. 18 Men kan daarover twisten, zeker als wordt gelet op het uitgebreide netwerk van bekende historici in het buitenland met wie Groen contact had en die hem juist als historicus waardeerden. Met historici als Ranke, Leo, Michelet, Guizot en Motley verkeerde hij op voet van gelijkheid. 19 Men kan in ieder geval zonder overdrijving vaststellen dat in ons land nooit zo n verbintenis had plaatsgevonden tussen een hoog gewaardeerde historicus en een erkend politicus in één persoon. Ook andere historici hebben zich in Nederland met politiek beziggehouden. Men kan denken aan bekende historici als F.C. Gerretson, P. Geyl, G.W. Kernkamp en J. Romein, die zich zeer betrokken voelden bij de politiek. Maar ook in aanmerking genomen dat in de negentiende eeuw de levensterreinen minder afgebakend waren dan in de twintigste eeuw, was de verbintenis tussen de historicus en de politicus bij geen van allen zo sterk als bij Groen. Op beide terreinen speelde hij een onmiskenbare rol. Groen wekte de indruk dat hij als historicus door zijn hartstochtelijke overtuiging keer op keer werd gedreven naar de politiek en dat hij als politicus weer verlangde naar zijn activiteiten als historicus. Smitskamp wijst nog op een ander bijzonder aspect bij Groen, namelijk zijn neiging de beginselen achter de geschiedenis men zou ook kunnen zeggen de menselijke ideeën in de geschiedenis na te speuren. Deze neiging zou voortvloeien uit Groens zucht om zijn leven te laten beheerschen door vaste beginselen. Dit heeft zijn oog gescherpt voor de kracht van de beginselen in het algemeen. 20 Ook het beslissende van de macht der ideeën zou volgens Smitskamp samenhangen met Groen s eigen geestelijke structuur : Zichzelf projecteert hij in anderen. 21 A.J. van Dijk merkte op dat deze verklaring zich vanuit de psychologie minder gemakkelijk laat verifiëren. 22 Wij kunnen Groen niet meer psychologisch testen, al zou een psycholoog wellicht in de verhouding tussen de bemoeizuchtige, schoolmeesterachtige vader (Groen sr.) en de voorzichtige en zeker tot circa 1830 vaak aarzelende zoon aanleiding kunnen vinden tot beschouwingen in de zin van Smitskamp. Een dergelijke behoefte aan principes in eigen leven, gesteld dat deze aanwezig was, zoals Smitskamp beweerde, heeft Groen niet gemaakt tot een figuur van steile dogmatiek. Zijn begrip van godsdienst is nooit bekrompen geweest, aldus J. Zwaan. 23 Hij verdedigt de hoogere geloofseenheid boven alle confessionele verdeeldheid. 24 Die eenheid concentreert zich in enkele kernelementen. Ondanks zijn gehechtheid aan de historische Nederlandse belijdenisgeschriften moet hij

23 22 I Groen van Prinsterer, zijn persoon, zijn omgeving een oecumenisch christen worden genoemd en zeker niet, zoals hij zelf ook bestreed, een formulierenknecht. 25 Waar diverse Groenkenners het wel over eens zijn, is de aanwezigheid van een zeker logicisme bij Groen. Zijn rationalistisch gerichte opvoeding en de gehele tijdgeest waren daar waarschijnlijk mede debet aan. Curiositeitshalve vermelden we een citaat uit een briefje van de negenjarige Groen aan een vriendje over zijn toenmalig onderricht, namelijk dat hij sluitredenen zeer plezierig en nuttig [vindt], want zij bestaan daarin, dat men uit twee onbekende waarheden van zelf een derde, welke ons onbekend is, trekken kan. 26 Uiteenlopende auteurs als J.T. Buys, Gerretson en Zwaan hebben zich verzet tegen het via F.J. Fokkema geïntroduceerde intellectualisme dat kenmerkend zou zijn voor Groen. Inderdaad zal men in Groens werken geen intellectuele hoogstandjes of complexe systematische verhandelingen aantreffen, maar een zeker logicisme is bij hem niet te ontkennen. Gerretson zegt in dit verband: Groen is geen intellectualist maar een logicist wat iets geheel anders is. 27 Smitskamp meent zelfs: Waar het maar eenigszins kan, wil hij een logische ontwikkeling constateeren of construeeren. 28 Evenals aan de Franse Guizot verwijt Smitskamp aan Groen, in de woorden van Sainte-Beuve, dat hun geschiedverhaal te logisch is om waar te zijn. 29 Dit logicisme was echter blijkbaar voor collega-historici geen belemmering om Groen te waarderen, ook niet voor Ranke bijvoorbeeld, de man wie het om niets anders was te doen dan het wie es eigentlich gewesen en evenmin voor Robert Fruin, die in politicis Groens tegenstander was. Groens nuchtere grondhouding is negatief af te leiden uit zijn taalgebruik als hij kritiek op de Franse Revolutie levert. Hoe vaak toornt Groen niet tegen de hersenschimmen en droombeelden van deze revolutie. Hij heeft het over de gifbeker van de Franse vrijheidswijn en de toverkracht van de zwijmel drank. In zijn Narede stelt hij zijn beginsel van historische eenvoud tegen een wijsbegeerte van stelselmatige losbandigheid en willekeur. 30 Overigens kan men uiteraard stellen, dat in ander opzicht Groens terminologie niet van nuchterheid getuigt! Nuchterheid blijkt in positieve zin uit zijn voorliefde voor begrippen als gezond verstand en ervaring. In één adem wordt ergens voor hedendaagse lezers opmerkelijk de trits Heilige Schrift, geschiedenis en gezond verstand genoemd. 31 Elders heet het: Ik beriep mij op de ondervinding, ik beroep mij op gezond verstand en het godsdienstig gevoel. 32 Vrijzinnige denkbeelden stelt hij tegenover gezond verstand. 33 Ervaring als proef op de som, als waarschuwing of als toets der onbedriegelijkheid van afgetrokken begrippen staat steeds hoog genoteerd bij Groen. 34 De historicus J.C. Boogman, die Groen overigens mechanisch idealisme en wishful thinking verweet, moest erkennen dat Groen soms meer realistisch kan zijn en noemde in dit verband de schoolkwestie, zijn opvatting over politieke partijen, zijn denkbeelden over de homogeniteit van een ministerie en de Tweede Kamer als hartader van het Nederlandse volk. 35 Moge het voorgaande getuigen van een nuchtere levenshouding en een zich richten op realiteit en ervaring, de term idealisme heeft bij het oordeel over Groen ook niet ontbroken. De term mechanisch idealisme is zojuist al gevallen:

24 I.1 Persoonlijkheid en aanleg 23 de opvatting dat ideeën wetmatig en op mechanische wijze de loop van de geschiedenis bepalen. Het begrip is gesmeed door J.C.H. de Pater, 36 nadat P.A. Diepenhorst de suggestie van zo n wetmatigheid bij Groen al had verworpen vóór de beschouwingen van De Pater. De term mechanisch idealisme is terecht bekritiseerd door J. Kamphuis 37 en J. Zwaan. 38 Hun kritiek kwam vooral hierop neer, dat bij Groen met zijn religieuze visie op de souvereiniteit Gods en de mogelijkheid van een ingrijpen Gods, beginselen niet determinerend konden werken zoals in de natuurwetenschappen. Daar was Groen, ondanks zijn eerder genoemd logicisme, bovendien te zeer historicus voor, dat wil zeggen, dat hij een open oog had voor het onverwachte en naar objectiviteit streefde. In het voorbericht van zijn Handboek der Geschiedenis van het Vaderland merkte hij op: Ik heb de geschiedenis niet tot voorspraak mijner zienswijze in de Godsdienst misbruikt. Ik heb mij niet van licht en schaduw met ongeoorloofd overleg en eenzijdige voorkeur bediend. Ik heb geen gezochte eenheid en gedwongen verband in de gebeurtenissen gelegd. 39 Wij menen dat Groen te goeder trouw was toen hij dit schreef, al zullen velen die hem logicisme hebben verweten, hun reserves hebben bij zijn ontkenning dat hij gezochte eenheid en gedwongen verband in de gebeurtenissen heeft gelegd. Hoewel Groen inderdaad was gegrepen door bijvoorbeeld de door hem gepercipieerde relatie tussen ongeloof en verderf, met name in zijn hoofdwerk Ongeloof en Revolutie, ging hij daarmee niet zo idealistisch op de loop, dat hij de historische werkelijkheid in zijn werken verwrong. Aan zijn hiervoor geciteerde zelfgetuigenis mag waarde worden toegekend, omdat eminente historici als R.C. Bakhuizen van den Brink, R. Fruin, W.G.C. Byvanck 40 en G.W. Kernkamp 41 zijn grote kwaliteiten als historicus hebben erkend. 42 Groen is ook verweten in een spoor van interpretaties, begonnen bij A. Pierson 43, gevolgd door Fokkema 44 en anderen, dat hij een soort christelijk geïnspireerd platonistische ideeënleer aanhing. Wij menen dat deze opvatting doorwrocht en vakkundig tot reële proporties is teruggebracht door Zwaan in zijn proefschrift. 45 Wij gaan daarom hier thans aan voorbij, ook omdat daarmee het debat over Groens aanleg (hoe ruim dit begrip ook is) dreigt over te gaan in een discussie over de inhoud van zijn denkbeelden. Een ander verwijt van idealisme verdient wel enige aandacht en wel de stellingname van Groens ethisch-irenische medestander J.J.L. van der Brugghen, die zich in 1857 zo dramatisch als zijn tegenstander ontpopte. Van der Brugghen verweet in een Tweede-Kamerdebat op 24 september 1856 de antirevolutionaire politiek en daarmee primair Groen: Elke politiek, Mijnheer de President, die zich identificeert met eene Christelijke rigting, identificeert zich daardoor noodzakelijk, onvermijdelijk, met een of ander Christelijk leerbegrip en wordt daardoor noodwendig exclusief ( ), zij wordt, wat meer is, idealistisch [door ons onderstreept]; zij zoekt haar ideaal of in eene geanticipeerde toekomst, of in de verledenheid, in den tijd van den bloei en de heerschappij van haar leerbegrip, en miskent juist daardoor de actualiteit. 46

25 24 I Groen van Prinsterer, zijn persoon, zijn omgeving Hier opende Van der Brugghen, de man van het actualiteitsbeginsel, de aanval op Groen, de man van het historisch beginsel. Groens aanleg voor het historische en zijn groeiende bewondering voor de bloeiperiode van de Republiek verdient ook vanwege Van der Brugghens stellingname de aandacht die wij elders in deze studie geven. Nu slechts één opmerking hierover: Groen heeft zich altijd verzet tegen contrarevolutio naire neigingen. Hij wilde, anders dan Bilderdijk en veel traditionalisten in Frankrijk, juist niet terug naar een toestand van voor 1789, maar aanvaardde de rechten en toestanden die na de revolutie waren ontstaan. Uit de vele uitspraken van die strekking noemen wij slechts zijn bestrijding van die conservatieven die het verleden willen herscheppen ; men kan niet zo maar iets dat niet meer bestaat, opnieuw tot leven wekken. Dan krijgt men slechts kunstmatige vormen want alles wat leeft, verandert. Zelfs over de ideeën van de Franse Revolutie zegt de man van Ongeloof en Revolutie: Is er niets waar in de ideeën van de Revolutie? Het zou absurd zijn dat te veronderstellen. 47 Dit gaf Groen flexibiliteit ten aanzien van het actuele, de mogelijkheid om een andere stelling in te nemen, waardoor van idealisme in de zin van Van der Brugghens verwijt het nastreven van een achterhaald ideaal geen sprake kon zijn. Ook in zijn strijd met Van der Brugghen en vooral in zijn stelling nemen na de invoering van de schoolwet van 1857 was hij eerder realist dan idealist te noemen. Ook al was de door de Hervorming gestempelde Republiek der Verenigde Nederlanden steeds een inspirerende herinnering, Groen aanvaardde de volledig veranderde situatie als uitgangspunt voor hervormingen. Een addendum op de tekening door Gerretson geschetst is nodig. Immers, als iemand alleen maar nuchter en koel is, dan kan niet de uitzonderlijke gedrevenheid worden verklaard waarmee de historicus Groen zich steeds weer in de politiek stortte en evenmin de respons die hij blijkbaar bij velen met zijn geschriften en toespraken wist op te roepen. Bepaald niet door gestalte 48 of stem 49 wist hij mensen te boeien, maar door zijn niet te miskennen hartstocht waaruit het teedere en het hevige beide ontsproten. 50 W. Aalders verzette zich dan ook terecht tegen het beeld van de flegmatische, onbewogen Groen en citeerde met instemming Busken Huet als deze stelt: De heer Groen is van nature een hartstochtelijk man, een man des toorns, doch bij wie die aanleg onderdrukt wordt door een ijzeren wil. 51 Met de aantekening dat aan die betiteling man des toorns kan worden toegevoegd man van geloofsijver, warme vriendschap en trouw lijkt ons dit beeld juist. In al Groens geschriften, afgezien van zijn inderdaad nuchtere jeugdgeschriften kan men constateren dat onder die bodem iets kookt hetwelk aan een vulkaan doet denken, om met Busken Huet te spreken. Dit beeld, dat overigens enige gelijkenis toont met dat van Thorbecke, stemt overeen met wat A. Pierson schrijft: Hij hield zich altijd in, en hij moest zich inhouden, want het gloeide in zijn binnenste of het kookte; hij had een intensi teit van liefde en van haat, die bij minder terughouding de vlammen had doen uitslaan. 52 En het klopt eveneens opvallend met een beschouwing van C. Rijnsdorp over de stijl van Groens correspondentie:

26 I.1 Persoonlijkheid en aanleg 25 Het lijkt erop dat de kanselarij-achtige stijl, waarvan het gebruik Groen tot een tweede natuur is geworden, wel uitste kend dienstig is ten aanzien van staatkundige problemen en zakelijke aangelegenheden, maar geen mogelijkheid tot expressie biedt voor zijn sterke emotionaliteit en daarmee geen raad weet. Een bewogen man in een moeilijk beweegbaar harnas. 53 Overigens komt die emotionaliteit met name in zijn strijdgeschrif ten wèl tot uiting, maar altijd blijft daar die soms ironische hoffelijkheid waarmee de emotionele explosies worden gedempt. In dezelfde beschrijving van Groen wees Aalders tevens op wat Groen sterk deed verschillen van de anderen uit de Reveil-beweging. Deze beweging kenmerkte zich door het leggen van de nadruk op het gevoel in het geloofsleven, op terugkeer naar de oude geloofswaarheden in het kerkelijk leven en op filantropie in de samenleving. Het Reveil bestond overigens niet uit personen die het volledig met elkaar eens waren. Qua karakter, theologie, kerkopvatting en politieke richting waren de Reveilaanhangers zeer verschillend. 54 Wat Groen onderscheidde van veel Reveilmensen was, overigens evenals H.J. Koenen en I. da Costa, zijn liefde voor de geschiedenis. Dat hij door zijn interesse voor de geschiedenis de belangstellingsgrenzen van de Reveilkring wist te overschrijden, lijkt ons eens te meer een bewijs van de kracht van zijn neiging tot het historische. Groen schreef en sprak vaak in een zeer voorzichtige stijl. Kan deze voorzichtigheid in de jaren 1820/1830 maakte hij zelfs een bepaald aarzelende indruk hebben bijgedragen tot zijn voorkeur voor de geschiedenis en tot een neiging eerst zorgvuldig na te gaan hoe de stand van zaken is, alvorens te oordelen? De grafoloog Van Altena meent uit Groens handschrift te mogen afleiden: Deze geharnaste schrijver bezit van binnen veel angst. 55 Rijnsdorp merkte daarbij op: Nu is de grens tussen angst en grote voorzichtigheid niet duidelijk aan te geven. Voorzichtigheid kan voortkomen uit een diep besef van verantwoordelijkheid, een angstvallig zuiver willen houden van de eigen praktijk, van het optreden naar buiten, in de openbaarheid. 56 Daarnaast moet worden opgemerkt dat Groens beschouwingen en polemieken weliswaar vaak met veel égards jegens zijn tegenstanders zijn gesteld, maar dat zijn standpunten en conclusies een duidelijke, krachtige toon hebben. Een geliefd adagium van hem was: Fortiter in re, suaviter in modo. 57 Zijn gewoonte om veelvuldig en uitgebreid anderen te citeren was volgens eigen zeggen ontstaan doordat ik veel vertrouwen in de waarheid en weinig op mij zelven heb. 58 Daarom ook citeert Groen graag personen buiten zijn eigen land en buiten de kring van zijn eigen tijdgenoten. 59 Deze voorzichtigheid en neiging om de ander volledig tot zijn recht te laten komen, heeft wellicht bevorderd dat Groen een goed historicus werd. Omgekeerd is het zo, dat historische belangstelling van nature kan leiden tot voorzichtigheid in het algemeen. Zo acht A.M. Brouwer een bepaalde opvatting van Groen die hij vergelijkt met eenzelfde opvatting van een derde door zijn historische zin meer gematigd. 60 Waarschijnlijk zijn beide relaties reëel: een voorzichtige aanleg zal tot een historische instelling bijdragen en anderzijds zal een historische belangstelling voor-

27 26 I Groen van Prinsterer, zijn persoon, zijn omgeving zichtigheid bevorderen. Indien deze veronderstelling juist is, zou men kunnen spreken van een wederzijdse beïnvloeding. I.2 Groens eclecticisme en zijn plaats in een groter geheel Omdat Groen opereerde in een krachtenveld van buitenlandse denkers en stromingen (filosofen, historici, politici), is het gewenst enige aandacht te schenken aan het aan Groen verweten eclecticisme. Juist immers omdat Groen geen systeemdenker was maar zijn gedachtegoed zich eerder kenmerkte door een aantal steeds terugkerende kernthema s, is het van belang te weten met welke denkers hij affiniteit voelde. Dit wordt ons in zekere zin gemakkelijk gemaakt omdat in Groens uitgebreide schriftelijke nalatenschap denkers voorkomen die geregeld terugkeren in zijn beschouwingen. Indien wij enig inzicht hebben in Groens, door hemzelf positief geduide intellectuele omgeving, weten wij iets meer van hem. In de voorgaande paragraaf hebben wij melding gemaakt van zijn gewoonte om veelvuldig en uitgebreid anderen te citeren. Dit hebben wij getracht te verklaren uit zijn voorzichtige, tot het historische neigende aanleg. Daarbij moet worden vermeld dat C. Tazelaar, die Groens vlijt en bijzondere intelligentie memoreert, moet bekennen dat zijn verstand toch meer receptief dan origineel was. 1 Voorts heeft Groen de neiging zijn auteurs te rubriceren in denkers over wier standpunten hij zeer positief is en anderen over wie hij zeer negatief is. De positief beoordeelden, zoals vooral Burke en Stahl, blijft hij trouw, à tort et à travers, ook als blijkt dat hij het met hen niet geheel eens is. Vandaar ook zijn diepe teleurstelling en emotie als een breuk onvermijdelijk blijkt te zijn en de aanvankelijk veronderstelde geestverwanten zich als tegenstanders ontpoppen, zoals zijn aanvankelijke vriend en latere tegenstander Thorbecke, de predikant Nicolaas Beets en minister J.J.L. van der Brugghen. 2 Daarnaast moet Groens neiging worden genoemd om personen van zeer uiteenlopende richting en dan vaak in commissie tot zijn getuigen of medestanders te verklaren. Tijdgenoten, ook hem zeer welwillende geestverwanten, was dit opgevallen, zeker wanneer er gerede twijfel was of dit betrekken van anderen in Groens kamp wel terecht was. De Duitse politicus M.A. von Bethmann Hollweg schreef bijvoorbeeld op 31 augustus 1860 aan Groen: Sie berufen sich auf Vinet, Guizot, Stahl, Le Maistre, die eine vollständige Scala bilden von dem entschiedensten christlichen Individualismus bis zu mittelalterlicher Theokratie. 3 De schrijver wees erop dat door vervolgens de een te bestrijden, men adhesie betuigt aan een ander uit de reeks. In dezelfde sfeer ligt de opmerking van zijn geestverwant H.J. Koenen in een brief aan Groen op 19 september 1862: Weleens heb ik in u opgemerkt de zucht om, meer dan de realiteit het toelaat, geachte en geliefde namen in ééne en dezelfde categorie te pressen. Toch maakt men zich daarbij wel eenigszins illusie. 4 Zwaan merkte nader preciserend op dat een beroep op anderen op zichzelf niet ongeoorloofd is en geen blijk geeft van eclecticisme. Wél mag men hiervan spreken, aldus Zwaan, als iemand van zijn geliefkoosde schrijvers slechts die elemen-

28 I.2 Groens eclecticisme en zijn plaats in een groter geheel 27 ten overneemt die zijns inziens in zijn eigen systeem passen en ze uit hun verband rukt. Daaraan maakt Groen zich inderdaad soms schuldig. 5 Hoe dacht Groen hier zelf over? Zwaan heeft bij Groen meermalen gevonden dat wij in den goeden zin des woords eclectici behooren te zijn. Dat wil zeggen volgens Groen : met een deugdelijken toetssteen de echtheid van het metaal, overal waar het aanwezig is, te erkennen. 6 Deze toetssteen is voor Groen de bijbel. Zelf zegt hij: Je prends mon bien partout où je le trouve. 7 Men kan deze gewoonte laken, vooral als Groen erop uit zou zijn anderen geestelijk te annexeren, omdat dit naïef of misleidend kan worden genoemd. Groens neiging kan echter ook positief worden beoordeeld: hij was op hoofdpunten zo getroffen door een gemeenschappelijke basis met de door hem genoemde personen dat dit andere punten van verschil blijkbaar ondergeschikt maakte. Met andere woorden: hij had vooral oog voor de consensus betreffende hoofdlijnen, maar achtte de verschilpunten van minder belang. Voor een overwegend positieve waardering van dit veelvuldig betrekken van anderen bij de ontvouwing van zijn denkbeelden moge pleiten dat Groen in een eenzame positie in de Nederlandse politiek steun zocht in een internationaal netwerk van geestverwanten van naam. In dat verband is vermeldenswaard zijn felle reactie tegenover minister Baud, die de antirevolutionairen had betiteld als conservatieven met een kerkelijke kleur 8 : Wij zijn onderdeel van een Europese richting. 9 Elders sprak hij zelfs van een Europese partij. Groen zag zichzelf in een frontsituatie. Dat front liep door heel Europa. In zo n strijd was het van minder belang of alle bondgenoten dwars door de staatsgrenzen heen volkomen eensgeestes waren. Belangrijk was dat men op hoofdpunten één lijn kon trekken tegen wat als de gemeenschappelijke vijand werd beschouwd, namelijk: de Franse Revolutie. In dat licht moet ook de oprichting van de krant De Nederlander in 1850 worden gezien. Dit blad zou een internationale politieke krant moeten worden. Hierdoor zou een bondgenootschap ontwikkeld kunnen worden met Franse, Duitse en Engelse geestverwanten, zo was Groens bedoeling. 10 De Pater, die Groens verhouding heeft onderzocht tot Burke, de Engelse publicist en staatsman die door Groen zelf met superlatieven was overladen, vond aanzienlijke verschillen tussen Groen en Burke. Hij wees er echter op dat men aan de contrarevolutionaire elementen in Burkes visie niet te zwaar moest tillen, omdat Burke stond in de kruitdamp. 11 Groen voelde zich, naar onze indruk, getroffen door de revoluties in Frankrijk en België omstreeks 1830, in eenzelfde kruitdamp staan. Zijn politieke geschriften, hoe wetenschappelijk deze ook mogen zijn opgezet, waren veelal primair strijdschriften. Wij zien in hem de eigenaardige combinatie van de observerende historicus, die tegelijk een gedreven politicus was. Groen zag zichzelf als lid van een algemene Europese beweging tegen de Revolutie en was gelukkig als hij in zijn literatuur en op conferenties buitenlandse coryfeeën ontmoette met wie hij zich één voelde. Evenzo toonde hij zich gelukkig als hij in de klassieke oudheid personen of opvattingen tegenkwam die hij kon toejuichen. Hij zag in de Franse Revolutie een onheilspellend keerpunt in de wereldgeschiedenis. Het scherpst was hij tegenover de velen die de beginselen van

29 28 I Groen van Prinsterer, zijn persoon, zijn omgeving deze revolutie wilden ordenen of matigen, zoals Thorbecke. Tegen die achtergrond liet Groen zich kennen als een duidelijk voorstander van principiële politieke partijen. Fel fulmineerde hij steeds tegen neutraliteit en politicophobie, een begrip dat voor zover ons bekend door Groen is geconcipiëerd. Dit streven naar duidelijkheid en scherpe politieke standpunten en scheidslijnen strekte zich ook uit op Europees niveau. Omdat het aantal buitenlandse geestverwanten dat Groen opvoerde groot is, komt het ons verantwoord voor slechts bij de meestgenoemden stil te staan. Daarbij zijn ten minste twee aspecten interessant. Ten eerste de vraag of er in de loop van de tijd verschuivingen hebben plaatsgevonden die kunnen duiden op bij Groen veranderde inzichten of voorkeuren voor bepaalde auteurs. Ten tweede is de vraag van belang of bij de genoemde geestverwanten duidelijk van een gemeenschappelijk element sprake was, afgezien van het vage tegen de revolutie. Met name zal het antwoord op de vraag interessant zijn of Groens historische benadering een bindend element is tussen Groen en de door hem zo geprezen buitenlandse geestverwanten. In het volgende hoofdstuk (II) over Groen en de historische rechtsschool, komt van de veelgeciteerden allereerst Von Savigny aan bod, omdat hij onverbrekelijk aan het ontstaan van de historische rechtsschool verbonden is en Groen in zijn studentenjaren een diepgaande indruk van deze geleerde heeft ontvangen. Daarna komt ten dele Stahl in het vizier omdat deze de historische school in Duitsland heeft trachten uit te bouwen in christelijke zin. Hij heeft zoals we zullen zien een nieuwe impuls gegeven aan Groens aandacht voor deze school. Het feit dat Groen veelvuldig (veronderstelde) geestverwanten noemt of citeert zou aanleiding kunnen zijn om een algemeen schema op te stellen van geestverwanten, die zich onder een bepaalde noemer laten categoriseren. Deze benadering biedt voordelen. Men krijgt immers als het ware een groepsfoto (in plaats van een individuele pasfoto) en in het geval van Groen zou deze van meet af aan in een vergelijkend kader gebracht zijn. Het nadeel is echter ook evident: a priori komt de beschreven persoon in een zeker keurslijf terecht waarin hij toch niet helemaal past. Weliswaar is er in deze studie sprake van een historische school waarin Groen zeer wel past, maar dit geldt dan toch onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van bepaalde nuances, vooral de nuance van zijn religieuze geschiedbeschouwing, die vanaf ongeveer 1830 juist zo kenmerkend voor hem zou worden. In ruimer verband dan in het kader van de historische school kan men denken aan een traditionalistische beweging die opkwam als reactie op de Franse Revolutie. Ook hierin kan men Groen tot op zekere hoogte onderbrengen. Zelfs kan men nog verder gaan en een eeuwen overspannende conservatieve stroming introduceren op de wijze zoals Cliteur deze heeft gedefiniëerd in zijn dissertatie over conservatisme en cultuur. 12 Groen laat zich echter niet zo gemakkelijk rubriceren. Nemini me mancipavi (aan niemand heb ik mij slaaf gemaakt) was terecht zijn zinspreuk. Daarnaast was daar de door velen opgemerkte geringe systematiek in zijn oeuvre. Ook dit maakt het niet eenvoudig hem in te delen. In zijn eigen denken was sprake van zowel ontwikkeling als van tegenstrijdigheden, hoewel hij zichzelf zag als semper idem (altijd de zelfde).

30 I.3 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk I 29 Een derde reden om af te zien van een voorafgaande inkadering is onze wens het zicht op Groens invloed op zijn aanhangers niet te laten verduisteren. Die invloed moet open geanalyseerd worden en dat geldt ook voor hen die omgekeerd invloed op Groen hebben uitgeoefend. Th.L. Haitjema waarschuwt terecht tegen hen die Groen (uitsluitend) als bilderdijkiaan willen zien of als aanhanger van Stahl of als platonist of als volgeling van Vinet. 13 Wij moeten Groen inderdaad voor zichzelf laten spreken. Dit neemt niet weg dat wij in het kader van deze studie de nodige aandacht dienen te schenken aan voornamelijk denkers die Groen zelf veelvuldig als medestanders of getuigen naar voren heeft gehaald, zoals Von Savigny en Stahl - vooral in verband met zijn affiniteit met de historische school - en verder Von Haller, Burke en Guizot. I.3 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk I Groens persoonlijke aanleg (nuchterheid, voorzichtigheid, de behoefte aan logische relaties te leggen en tegelijk een zekere gedrevenheid), zijn vorming (vaderlijke bemoeienis en stimulerende docenten), de indrukken die hij in zijn jonge jaren opdeed in de politiek (restauratietijd in Den Haag, revolutietijd in Brussel) zijn stuk voor stuk factoren geweest die bevorderlijk waren voor Groens bemoeienis met geschiedenis en politiek beide. Zijn geestelijke ommekeer tijdens zijn kennismaking met het Reveil heeft de bestaande belangstelling voor en betrokkenheid bij de geschiedenis bij Groen, nu vanuit een religieuze optiek, nog verder versterkt en gestructureerd, om die belangstelling en betrokkenheid te exploiteren voor zijn christelijk politiek activisme gedurende zijn verdere leven. Groen las buitengewoon veel, met name op het gebied van de geschiedenis en politieke filosofie. Bepaalde schrijvers, vooral uit het buitenland, hadden een merkbare invloed op zijn denken; zijn geschriften zijn doorspekt met hun namen. Omdat de personen achter deze namen ook iets over Groen zeggen, komen zij in deze studie aan de orde. Groens eclecticisme kan worden verklaard uit zijn perceptie van Europa als een geestelijk strijdtoneel, waarin hij internationale samenwerking zeer belangrijk vond. Het is verleidelijk om Groen bij behandeling van zijn historische principes te benaderen als vertegenwoordiger van een brede beweging, bijvoorbeeld van de historische school, de restauratie, of het conservatisme. Het is echter om diverse redenen beter Groen op zijn eigen merites te beoordelen. Wij zullen hem dan ook veel zelf aan het woord laten komen.

31 II Groen en de historische (rechts)school II.1 De historische (rechts)school van Von Savigny Groen van Prinsterer was als begaafd classicus zeer goed bekend met de geschriften van de oude Grieken en Romeinen. 1 Hij was met name onder de indruk van het respect dat de Romeinen toonden voor het historisch gewordene en voor hun besef van het langzaam voortschrijden van de geschiedenis. Al in 1823 citeerde Groen in een stelling bij zijn juridische dissertatie Cato in positieve zin: Non unius hominis nec temporis Constitutio est. 2 Sindsdien beriep Groen zich meermalen op deze uitspraak. 3 In 1826 toonde Groen in de brochure Over codificatie 4 zijn ongenoegen over de hooggespannen verwachtingen van de Franse Revolutie over het heil van op geheel nieuwe leest geschoolde wetboeken. Hoe geheel anders lag dat volgens Groen bij de oude Romeinen; bij hen was er een heilige eerbied voor een langzame ontwikkeling der eerste rechtsbegrippen waarvan alles afhangen, waartoe alles terug moest worden gebracht, zodat telkens op het oude werd voortgebouwd (...). 5 Men lette op drie elementen: langzame ontwikkeling, eerste rechtsbeginselen, aansluiting van het nieuwe op het oude. Deze drie elementen zullen wij in heel Groens verdere leven tegenkomen. Groen prees het vasthouden aan de echte en eenvoudige beginsels, het vereenigen der meest mogelijke verscheidenheid met een volkomene eenheid van beslissing; daardoor is het Romeinsche regt tot een nauwelijks overtrefbare volkomenheid niet eensklaps, maar na eeuwen lang (...) opgevoed kunnen worden (...). 6 Groen blikte aan het einde van zijn leven, in 1874, nog terug op de historische school van Griekenland en Rome waarin hij met welgevallen verkeerde. 7 Het is mogelijk dat Groen het begrip historische school ter meerdere glorie van deze richting heeft verruimd en verbonden met de klassieke oudheid, maar in het algemeen heeft het begrip historische rechtsschool, zoals deze werd genoemd, in de literatuur een meer beperkte, tijdgebonden betekenis gekregen. 8 Het is goed de plaats van deze school in de tijd nader te verkennen. Hoewel veel auteurs en ook Groen van Prinsterer de Duitser Friedrich Karl von Savigny ( ), de stichter van de historische rechtsschool, in één adem noemen met de grote Franse vertegenwoordigers van het restauratiedenken zoals Bonald, Maistre en Lamennais, is het opvallend dat in het overzichtswerk van J.J. von Schmid over staat en recht in de negentiende eeuw juist een vrij scherp onderscheid wordt gemaakt tussen deze Franse restauratiedenkers en Von Savigny. 9 De eersten bestonden uit lieden die door de gebeurtenissen van de revolutie in Frankrijk en haar gevolgen geestelijk waren beïnvloed en onaangenaam waren ge-

32 II.1 De historische rechtsschool van Von Savigny 31 troffen en die aan de werkelijkheid trachtten te ontvluchten door met toestanden uit het verleden te gaan dwepen en naar hen terug te verlangen. 10 Hun denken werd zelfs door Von Schmid als een diepe inzinking getypeerd. 11 Men zou hen de reactionairen kunnen noemen. In scherpe tegenstelling tot deze groep reactionairen wordt dan in positieve zin de historische school genoemd van Von Savigny, die heel belangrijke nieuwe en blijvende grondslagen voor het denken over staat en recht heeft gelegd. 12 In het algemeen wordt het boekje van Von Savigny Vom Beruf unserer Zeit für Gesetzgebung und Rechtswissenschaft uit 1814 als het begin van deze school gezien. 13 Het geschrift was een snelle reactie op het pleidooi van de hoogleraar A.F.J. Thibaut uit Heidelberg voor een spoedige codificatie van het burgerlijk recht in heel Duitsland. Ook dit werk was geschreven in Deze codificatie zou volgens Thibaut in de plaats moeten komen van het bestaande, zeer diverse en historisch gegroeide recht. Thibaut pleitte voor meer orde en eenheid in plaats van de bestaande en ondoorzichtige historische verscheiden heid. Tegen dit werk van Thibaut kwam Von Savigny in het geweer met zijn genoemde boekje, waarmee Groen zeer ingenomen was. Wat daarbij opvalt, is dat het boek zich vooral richt op het burgerlijk recht, dat niet Groens eerste belangstelling had. De door Von Savigny ontwikkelde visie was blijkbaar echter zo belangrijk voor Groen, dat deze een belangrijke en blijvende rol ging spelen in zijn denken. Een korte samenvatting van het geschrift van Von Savigny volgt hieronder, omdat diverse thema s hieruit later in deze studie aan de orde zullen komen. Tot voor kort, zo stelt Von Savigny in het begin van zijn geschrift, waren zin en gevoel voor de grootheid en het eigen karakter van afzonderlijke beschavingen afwezig. Men streefde slechts naar absolute volkomenheid en wat betreft het burgerlijk recht naar een wetboek voor alle volkeren en tijden. Tegenwoordig, zo vervolgt Von Savigny, is de toestand anders; een historische zin is overal ontwaakt. Men heeft er oog voor gekregen dat het burgerlijk recht net als taal, zede en constitutie bij ieder volk een bepaald, eigen karakter heeft. Op de vraag naar het ontstaan daarvan is moeilijk antwoord te geven. Er is in ieder geval een organische samenhang tussen het karakter van het volk en het recht. Het recht, evenals de taal, verandert ook steeds. Er is geen stilstand. Het recht groeit met een volk mee. Als gevolg van de specialisering van de maatschappij ontstaat een juristenstand en juristentaal, maar de zetel van het recht bevindt zich in het gemeenschap pelijk volksbewustzijn. Alle recht ontwikkelt zich, althans idealiter, eerst door zede en volksgeloof, daarna door jurisprudentie, overal door innere still wirkende Kräfte, niet door die Willkür eines Gesetzgebers. Het gevaar is aanwezig dat de rechtspleging in schijn door het wetboek wordt bepaald, maar in werkelijkheid door de rechtsbronnen daarachter. Een (te snel vervaardigd) wetboek belemmert de aanraking, de band met het verleden. Een wetboek fixeert. Ook het Romeinse recht is door historisch onderzoek ontwikkeld. Recht moet dan ook, net als in Rome, worden gevonden in de volksgemeenschap en niet op zichzelf staan. Het gevaar is steeds dat het recht zich los maakt van reële verhoudingen. Bij de Romeinen waren theorie en praktijk steeds één. Wat Rome heeft groot gemaakt was de levendige politieke zin, waarmee dit volk de vormen van zijn constitu tie steeds weer bereid was te vernieuwen. Het nieuwe diende steeds tot ontwikkeling van het oude. Het is slecht om willekeurig te veranderen. Respect is nodig voor het niet meetbare en ongrijpbare. Bij dit laatste is geen sprake van een afkeu renswaardig vooroordeel. Ook geloof en gevoel voor iets dat boven ons uitstijgt, berusten immers op hetzelfde verschijn sel. Op-

33 32 II Groen en de historische (rechts)school sporing en zuivering van het bestaande moeten het parool zijn; geen wijsgerige, maar historische beoefening van recht en rechtswetenschap moet worden nagestreefd. Tot zover een globale samenvatting van het geschrift van Von Savigny. De auteur schreef ten slotte zich te willen onderscheiden van Thibaut in die zin dat hij niet geloofde in het maken van een wetboek voor het burgerlijk recht in twee á drie jaren zoals Thibaut zich dit voorstelde, maar de voorkeur gaf aan het langzaam voortschrijden van de rechtswetenschap, zoals bij de Romeinen de gezamenlijke rechtsliteratuur ein organisches Ganzes vormde. Vanzelfsprekend stond het geschrift van Von Savigny niet op zichzelf. Zijn verwijzing in het begin van zijn geschrift naar het groeiend historisch besef, zeker in Duitsland, wijst daar al op. Ook een man als de Engelse auteur Burke ( ) was in zekere zin zijn voorganger. Zijn boek markeert echter een nieuwe wending in het Europese geestesleven die met Romantiek wordt aangeduid en een reactie vormt op de veel minder met de historie rekening houdende Verlichting. Alvorens de relatie tussen de historische school en Groen van Prinsterer nader te analyseren, wijzen wij erop dat wij Von Schmids mening kunnen delen, dat de historische school inderdaad, althans volgens het besproken geschrift, scherp te onderscheiden is van vele reactionaire schrijvers van het restauratietijd vak. Von Savigny toont zich geen laudator temporis acti; bij hem vindt men geen nostalgie naar een voorbij verleden, veeleer treft men een roep om hervormingen aan, hervormingen echter met voorzichtigheid en na historisch onderzoek en met inachtneming van de organische gedachte. Over dat organische, een geliefd woord in de kringen van de historische school, nog een enkel woord. F.J. Stahl, op wie we later nog terugkomen, schreef dat men de historische school ten onrechte als volgt bestrijdt. Das Recht sey nach ihr [de historische school] eine blosze natürliche Tatsache, es wachse wie eine Pflanze, mensliche Intelligenz habe keine Antheil, und nur dadurch, dasz man es sich selbst überlassen, komme es zum Guten. 14 Stahl verwierp deze bestrijding met kracht als een karikatuur. Een karikatuur kan echter iets duidelijk maken. Zij leert in dit geval hoe tegengesteld de historische school is aan de voorafgaande, maar bepaald niet overwonnen rationalistische geestesstroming met haar maakbaarheidspretenties. De historische school leert met haar idee van het organische dat staatsinstel lingen, grondwetten en naties moeten groeien in overeenstem ming met het rechtsbewustzijn, zonder teveel ingrijpen van buitenaf. II.2 De relatie tussen Von Savigny en Groen van Prinsterer met betrekking tot de historische school Als wij de relatie leggen tussen Von Savigny en Groen van Prinsterer vallen ons twee verschijnselen op. In de eerste plaats het grote aantal thema s bij Von Savigny dat ook veelvuldig bij Groen voorkomt. Wij geven hier enige voorbeelden van dit samentreffen van thema s:

34 II.2 De relatie tussen Von Savigny en Groen van Prinsterer 33 het afwijzen van wat Groen noemt: het perfectibiliteitsstre ven, dat wil zeggen: het willen bereiken van een volmaakte samenleving; het benadrukken van het eigen, bijzondere karakter van een bepaald land, landsdeel of volk tegenover nivellerende opvattingen, gebaseerd op rationaliteit alleen; het beklemtonen van de organische samenhang tussen volkskarakter, recht en politieke vormgeving; de noodzaak van voorzichtige, geleidelijke hervormingen in plaats van het snel en radicaal omkeren van het bestaande, zoals bij de Franse Revolutie; de waarde van een levendige, politieke belangstelling (Groen: tegen de politicophobie ); de gedachte dat het nieuwe op het bestaande moet voortbouwen op, moet wortelen in het oude; Von Savigny verzette zich tegen snelle codificatie van het burgerlijk recht en Groen keerde zich met dezelfde argumenten tegen een snelle en drastische grondwetsherzie ning, zowel in 1840 als in In de tweede plaats valt op dat Groen zijn geschiedbeschou wing èn zijn politieke strijd vanaf circa 1829 als duidelijk christelijk geïnspireerd zag. Von Savigny daarentegen maakt in zijn genoemde geschrift uit 1814 nauwelijks melding van God of religie. Er is de bekende verwijzing naar die innere, still wirkende Kräfte die het recht voort brengen. Hij heeft het daarbij over zede, volksge loof en jurisprudentie. Indirect zou men hierbij aan een hogere goddelijke werking kunnen denken. Ook Von Savigny s respect voor het ongrijpbare kan als religieus worden beschouwd, maar we kunnen niet ontkennen dat deze passage vaag is, heel anders dan de vele expliciet religieus getinte betogen van Groen. Nu kan men vaststellen dat hij lang vóór zijn geestelijke verdieping omstreeks 1829 in de ban van Von Savigny was geraakt, maar dan nog blijft de vraag waarom Groen zich na 1829 niet of nauwelijks van Von Savigny heeft gedistantieerd, of met eigen accenten heeft aangevuld. Wel wijzen wij er nu reeds op dat hij na 1834 tot omstreeks 1848 over Von Savigny heeft gezwegen. Ongetwijfeld moet Groen bekend zijn geweest met de uitspraak van de Utrechtse filosoof C.W. Opzoomer: Wij hebben voor de historische rechtsschool geen goddelijke premissen nodig. 1 Daarbij verwees Opzoomer als bewijs voor deze stelling naar Burke (een nuchter man ). Groen heeft op die uitspraak voor zover ons bekend niet gereageerd. Wel legt Groen een verband tussen de leer van de goddelijke voorzienigheid en de historische school, maar scherpe lijnen trekt hij niet. Wij komen hier later op terug. Het lijkt ons nodig, na deze algemene opmerkingen, de verhouding van Groen met Von Savigny en de historische school nader te bezien om aldus beter te begrijpen wat Groen verstond onder historische rechtsvorming en historische politiek. Wij doen dat chronologisch om eventuele verschuivingen in de tijd te kunnen ontdekken. In 1822 betuigde Groen, die Von Savigny met ongemeen genoegen 2 las, in een stelling adhesie aan diens opvatting dat een goed wetboek niet door de verenigde

35 34 II Groen en de historische (rechts)school kracht van individuen kan ontstaan, eenvoudig daarom niet weil es nach seiner Natuur weder eine einzelne Bestimmung ist, sondern ein organisches Ganze. 3 In datzelfde jaar overwoog Groen een dissertatie over Von Savigny te schrijven en wel bij professor Van Assen, een aanhanger van Von Savigny. 4 Ook later, in de jaren twintig, geven Groens verhandelingen, naar het oordeel van Smitskamp, doorlopend blijk van de invloed van de historische school. Smitskamp noemde met name het vergelijken van historische instellingen met natuurproducten, zoals in 1826 van een natie met eene plante der Natuur (...) 5. In 1826 schreef hij ook de eerder genoemde brochure Over Codificatie, die gebaseerd was op de hoofdgedachte van de historische school. In 1830 schreef hij een brief aan zijn Amsterdamse geestverwant H.J. Koenen met zoveel woorden: Ik hel ook zeer over tot de historische regtsschool en ben een groot bewonderaar van Savigny. 6 Toch hield Groen enige afstand tot de historische school. Toen in 1840 een mede Kamerlid zich beriep op de zijns inziens verkeerde strekkingen van de historische school, ging hij het gevecht zelf niet aan, maar verwees naar de zeer vele geleerden in Duitsland behorend tot de historische school. 7 Overigens beleed hij in dezelfde context, zij het met voorzichtigheid: Ik ontken niet dat ik behoor tot de historische School, en stelde hij: Wat nu het Staatsrecht betreft zeg ik vrijmoedig, dat waar het de historische School veracht, men zeer weinig dat bestendigheid kan hebben, daarstellen zal. 8 Deze twee laatste uitspraken getuigen, ondanks enige afstandelijkheid, van Groens principiële sympathie voor de historische school en van de scherpe tegenstelling die hij onderkende tussen voor- en tegenstanders van deze school. Rond het jaar 1850, nadat hij kennis had gemaakt met de geschriften van de Duitser F.J. Stahl ( ) die op zijn wijze de ideeën van Von Savigny had uitgewerkt, ging Groen zich meer verdiepen in de merites van de historische school. In zijn Aanteekeningen vóór het begin van de Kamerwerkzaamheid uit 1849, blijkbaar bedoeld om zijn gedachten te ordenen en niet bestemd voor publicatie, ging hij tamelijk uitgebreid in op de waarde van deze school. 9 De bezwaren in Nederland tegen de historische school leken in die tijd sterker te zijn geworden; het verwijt was dat zij zich richtte op het individuele, het afzonderlijke, niet op het algemene. Groen verwierp deze tegenstelling - die ook impliceerde dat de historische school slechts historisch zou zijn en niet filosofisch, terwijl de school van de revolutionaire richting juist geheel niet-historisch zou zijn kortweg als karikatuur. De historische school zocht wel degelijk naar het wezen van de dingen en een goddelijke rechtsorde, aldus Groen, maar zij meende dat dit wezen en deze ordening zich afspiegelden in de historische werkelijkheid. De filosofie van de revolutie op haar beurt wilde slechts niet bedwelmd worden terecht, volgens Groen door de historische feiten. Het ging echter in de visie van Groen niet, zoals gezegd, om die tegenstelling. De controverse lag naar Groens betoog anders. De historische school erkende dat er een hogere realiteit was, waarvan de historische werkelijkheid slechts afschaduwing was. God was de grondslag van alles, maar deze afschaduwing in de historische werkelijkheid moest men niet licht opvatten; eigendom, huwelijk, erfrecht, overheid en staat waren heilige instellingen Gods, voorwaarden voor de

36 II.2 De relatie tussen Von Savigny en Groen van Prinsterer 35 ontwikkeling van de mensheid. Geen losbandigheid van een wetgever mocht hieraan tornen; de sporen waren immers afgebakend. Verkregen rechten moesten als waarborgen tegen willekeur worden beschouwd. De revolutie verzet zich tegen dit alles, meende Groen en daarop liet hij een forse uitspraak volgen: Deze vraag omtrent de historische school of de revolutionaire wijsbegeerte domineert alle politieke kwesties [door ons gecursiveerd] omtrent staatsvormen. Geen utopieën, maar realiteit. 10 Deze uitspraak onthulde een meer besliste en antithetische opstelling ten gunste van de historische school, die verder ging dan Groens eerdere uitspraken als ik hel over naar en ik ontken niet dat die wij eerder hebben leren kennen. Zijn positie tegenover de historische school werd ook duidelijker door tegenover de historische werkelijkheid voor een hogere realiteit aandacht te vragen. Hierdoor liep hij minder gevaar dat hij zich volledig zou verliezen in het historisch gewordene, het gevaar van relativisme en historisme. Zich baserend op dezelfde tegenstelling, maar nu meer badinerend en tevens zinspelend op het vanzelfsprekende en nuchtere karakter van de historische school, is wat Groen schrijft in het populair bedoelde boekje Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap uit Een citaat moge hier niet ontbreken, omdat het enerzijds Groens ironische en anderzijds zijn antispeculatieve benadering laat zien. Gij meent dat een vrij mens niet naar willekeur lang of kort, zwak of sterk is; dat hij zich niet, naar den wens zijns harten of naar de wisselende behoeften, van zijn neigingen en temperament zou kunnen ontdoen (...). Gij meent dat een Volk, evenmin als een mens, zich zelven heeft gemaakt; dat men gebonden blijft aan zijn individualiteit, en dat de nationaliteit de individualiteit van een Volk is. Ik dacht het ook, doch ik verneem thans dat het onnoozelheden zijn der historische school, al die meeningen op wier onbedriegelijkheid ik met u zoo gerust was. De volkswil, zegt men, maakt nationaal wat zij goed vindt. De volkswil, of de wil desgenen die zich voor het Volk uitgeeft, gaat te werk naar veranderlijke inzichten, naar behoefte of luim. 11 Groen zag de tegenstellingen zo: het reële, natuurlijke, continue in de historische school tegenover het utopische, kunstmatige en willekeurige van de revolutie. In dezelfde geest schreef hij in 1849: De historische school is eigenlijk geen school: [maar] de eenvoudigste waarheden. 12 Uit deze passages blijkt dat Groen als hoofdtegenstelling de aanvaarding van de huidige wereld zag met al zijn instituties als afschaduwing van een hogere realiteit, God en Zijn ordening tegenover een alom te constateren neiging om willekeurig en radicaal die huidige wereld te veranderen volgens de grillen van de zogenaamde volkswil. Hoezeer Groen niet beoogde het bestaande vast te leggen, wordt duidelijk geïllustreerd door een artikel uit De Nederlander, geschreven in een reeks, omstreeks 1854 overgenomen in Groens Narede van De auteur besprak hier de historische school in de interpretatie van Stahl. De historische school leert niet dat regels uit verlopende tijden zullen worden toegepast, wanneer de ontwikkeling van het regt, die met levende vormkracht gepaard gaat, verande - ring in de waardering der rechtstoestanden heeft veroorzaakt; maar zij leert het tegendeel.

37 36 II Groen en de historische (rechts)school Het historische der rechtsleer van Stahl ligt juist daarin, dat hij de gedaante der wereld niet op generlei wijze bij bepaalde instellingen van het voorleden afgesloten, maar integendeel den afgebroken wasdom en de wording van steeds gewijzigde toestanden in de geschiedenis erkend wil heb ben. 13 Deze dynamische interpretatie van de historische school is in feite niet anders dan die van haar stichter Von Savigny. Deze was immers ook gericht op verandering en historische aanpassing. Het probleem is dat het niet altijd helder zal zijn wanneer men historische instituties moet handhaven, zoals toch eigenlijk de eerder geciteerde passage uit Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap benadrukt, en wanneer men instituties juist moet veranderen of hervormen, zoals het laatste citaat beklemtoont. Tussen deze twee polen schuilt een spanning die Groen niet heeft opgelost, althans niet in zijn theoretische beschouwingen. Van deze spanning gaf Groen al veel eerder blijk, namelijk in 1830, in de hier volgende passage uit een artikel over de toen in Nederland gevoerde discussie over constitutionele hervormingen. Groen danste aldus in deze discussie op het slappe koord: Daar worden inderdaad grote hervormingen en zonder uitstel geëist. De regering ontveinze het zich niet. Maar dan, vervolgde Groen, Hervormingen moeten niets dan toepassing zijn der onveranderlijke beginsels, naar aanleiding der veranderlijke omstandigheden. Grote hervormingen kunnen, zonder verandering der grondwet tot stand gebracht worden. 14 Grote hervormingen en tegelijkertijd continuïteit; Groen wilde beide. 15 Terloops hebben wij hiervoor opgemerkt dat Groen zich weer opnieuw met de historische school ging bezighouden rond het jaar Het was H. Dooyeweerd opgevallen dat zowel in de Proeve (1834) als in Ongeloof en Revolutie (1848) over Von Savigny en de historische rechtsschool een merkwaardig stilzwijgen wordt bewaard. Nu wordt in het eerste werk, de Proeve, Von Savigny terloops wel genoemd, 16 maar het blijft inderdaad opvallend dat met name in Groens grote werk Ongeloof en Revolutie, dat voorzien is van de namen van alle grote mannen die ook maar enigszins in de lijn van Groen dachten, de naam van Von Savigny ontbreekt. Von Savigny kwam weer in beeld na Pas in 1848 leerde Groen de Duitse rechtsfilosoof Stahl kennen. 17 Deze bouwde voort op de gedachten van Von Savigny, die ondanks bedenkingen diepe indruk maakte op Stahl. 18 Blijkbaar ging Groen, door Stahl geïnspireerd, zich weer meer voor Von Savigny en de historische school interesseren en deze school met zijn stichter weer meer waarderen. Deze veronderstelling is van enig belang, omdat men in de Groenliteratuur het beeld ontmoet van een Groen, die aanvankelijk Von Savigny en diens historische school vereerde, maar later toen hij de gevaren van de historische school beter leerde kennen zich van deze school distantieerde en zich tot meer christelijk getinte denkers wendde. 19 Abraham Kuyper die bedenkingen had tegen de naam (christelijk) historisch construeerde in 1916 een zekere tegenstelling tussen Von Savigny en Groen, want, aldus Kuyper: De naam historisch ontving nu eenmaal zijn stempel van De Savigny en De Savigny nam een veel algemeener standpunt in dan Groen ten onzent. 20 Kuyper heeft de verhouding tussen Von Savigny en Groen goed doorzien.

38 II.2 De relatie tussen Von Savigny en Groen van Prinsterer 37 Von Savigny had inderdaad, althans blijkens zijn beroemde boek, een algemeen, in de zin van: niet expliciet religieus bepaald standpunt. Bij Stahl echter ging de religieuze factor steeds meer een rol spelen. Zijn biograaf Grosser concludeert dan ook dat Stahl tenslotte wel een verbondenheid hield met de historische school, maar wezenlijk de opvattingen van Von Savigny niet meer deelde. 21 Wij komen hier in hoofdstuk III op terug. Het opvallende is dat Groen die ongetwijfeld Stahls reserves tegen Von Savigny kende, Von Savigny bleef verdedigen en hem in één verband met Stahl bleef zien. Het is de vraag of Groen de zienswijze van Kuyper gedeeld zou hebben. Groen, die Stahl altijd zeer geprezen heeft, zei er het volgende van in zijn Ter nagedachtenis van Stahl uit 1862: Stahl heeft Von Savigny, in de toepassing van de leer dezer school [namelijk de historische school] gevolgd en, om dus te spreken, gecompleteerd. Stahl en Von Savigny beiden hebben deze school gevestigd op christelijk-historischen grond slag. 22 Er was wel verschil bij deze twee, aldus Groen, maar dat lag meer aan de levensloop van beiden. Von Savigny was vooral een geleerde, Stahl tevens een vermaard politiek leider. Stahl deed wat Von Savigny preludiëerde. Von Savigny concentreerde zich op het burgerlijk recht, Stahl op staatsrecht en politiek. In overeenstemming met Von Savigny, aldus Groen verder, heeft Stahl de historische rechtsschool gevestigd op christelijkhistorischen grondslag. 23 Groen stelt beide auteurs dus duidelijk in één kader. Het gaat er ons niet in de eerste plaats om of Kuyper dan wel Groen gelijk had in het kenschetsen van Von Savigny, maar om de wijze waarop Groen Von Savigny zag, althans wilde presenteren aan zijn lezers. Welnu, Groen presenteerde Von Savigny als zijn en Stahls geestverwant, niet alleen in Groens jeugdperiode, ook op hoge leeftijd. In zijn geschrift over Stahl memoreerde hij dat het boek van Von Savigny zelfs door diens tegenstanders misschien niet ten onrechte een feit van wereldhistorische betekenis is genoemd. 24 Ook in de daarop volgende pagina s werd Groen niet moe Von Savigny op allerlei wijzen te prijzen en te verdedigen tegenover diens critici. Groen was ervan overtuigd dat de deugdelijkheid der denkbeelden van Von Savigny, welke ook die van Stahl zijn [sic!], dat de onmisbaarheid der antirevo lutionaire politiek, gelijk ze steunt op Historie en Openba - ring door de gebeurtenissen van onzen leeftijd bij voortdu ring en bij toeneming gestaafd wordt. Ja, in de historische rechtsschool, in de Christelijk Historische richting alleen, ligt een waarborg tegen elken vorm van Ongeloof en Revolutie. 25 In het naschrift schreef hij, met verwijzing naar de Groningse hoogleraar Star Numan: Eene opvatting van het staatsrecht, die niet op de hoofdgedachte der historische regtsschool berust, leidt volgens den hoogleeraar Star Numan tot de ontbinding der maatschappij. Geen keus dan tusschen den historischen of den rationalistischen grondslag. 26 Het beeld lijkt duidelijk: Groen wilde beide Duitse denkers nauw aaneengesloten zien als voortrekkers en strijders van de christelijkhistorische richting. Uitdrukkelijk beklemtoonde hij de eenheid van de historische rechtsschool en de christelijk-historische richting. Toch blijkt er aan het eind van Groens leven reden tot twijfel over de echtheid van zijn onverkorte bewondering voor Von Savigny. De Duitser C.A. Wilkens, die voor Groen groot ontzag had, 27 schreef aan Groen een uitvoerig, zelfs geëmo-

39 38 II Groen en de historische (rechts)school tioneerd verslag over het sterven en de begrafenis van Von Savigny in De beroemde rechtsgeleerde werd met veel pracht en praal begraven, in aanwezigheid van onder anderen de keizer van Duitsland en alle prinsen van het Pruisische koninklijk huis. Hoe reageerde Groen nu op dit exposé van Wilkens? Hij schreef: Al wat ge mij over Savigny schrijft, heeft mij zeer geïnte resseerd. Zijn boekske over de bevoegdheid onzer eeuw om wetboeken te maken is een der geschriften die op mij als jongeling den meesten indruk gemaakt hebben, om den echt historischen zin tegenover de zamenflansing van allerlei individuele bespiegelingen van het sic volo sic jubeo der liberale codificatie en staatsommekeer. 28 Het is ongetwijfeld een sympathiek oordeel van Groen, maar het gebruik van woorden als boekske en als jongeling maken toch een indruk van enige relativering, zeker in vergelijking met Groens loftuitingen jegens Von Savigny in de jaren daarvoor. Ook in de reeks grote figuren die Groen omstreeks diezelfde tijd aan zijn opvolger Kuyper ter lezing, c.q. ter navolging aanbeval, ontbreekt de naam van de grote rechtshistoricus. Dit kan zijn omdat Von Savigny niet tot de echte politieke leiders was gaan behoren maar een zekere bovenpartijdige, door het Pruisische Hof gewaardeerde geleerdenstatus had, waardoor hij bij Groen met zijn polemische neiging weer enigszins op de achtergrond was geraakt, verdrongen als het ware door de grote drie : Burke, Stahl en Guizot, alle drie behalve geleerden ook politici. Iets dergelijks kan worden gezegd ten aanzien van de Duitse historicus B.G. Niebuhr ( ), grondlegger van de kritische geschiedbeoefening 29 die van invloed is geweest op Groen als historicus. 30 Groen noemde Niebuhr en Von Savigny de meest vermaarde vertegenwoordigers van de historische regtsschool. 31 Terwijl Von Savigny zich volgens Groen steeds meer verdiepte in het burgerlijk recht, had Niebuhr wellicht geen gave of gelegenheid voor politieke toepassing. 32 Uit deze laatste zinsnede en in opvallende tegenstelling tot de politicus Stahl, die door Groen wèl vaak en met warmte wordt geciteerd, blijkt het grote belang dat Groen hechtte juist aan de politieke betekenis van de historische school. Deze praktisch politieke gerichtheid blijkt ook uit zijn expliciete oordeel over Stahl: De leer werd overgebracht in het leven. Het woord uit de studeercel of gehoorzaal werd steunpunt ook in het strijd perk. 33 Smitskamp meent dat Groen in twee opzichten verder is gegaan dan de historische rechtsschool. Niet alleen heeft hij volgens Smitskamp, het zogenaamd onbewust, organisch gevormde, hetgeen op natuurlijke en regelmatige wijze ontstaan is, geïdentificeerd met het door God gewilde, maar soms vertoont hij de neiging om, in de wel zeer voorzichtige woorden van Smitskamp in de duurzaamheid zonder meer een goddelijke sanctie te zien op instellingen en gebruiken, of die althans als toereikende rechtsgrond te beschouwen. 34 Met andere woorden: het natuurlijke en het langdurige is van God. Wij menen dat in beide gevallen nauwelijks van echt nieuwe elementen sprake is. We moeten niet vergeten dat het boekje van Von Savigny een zeer belangrijke maar overigens nog beknopte beschouwing was. Het ligt voor de hand dat bij

40 II.3 Natuur en tijd 39 Groen vanaf Von Savignys still wirkende Kräfte een geruisloze overgang zou plaatsvinden van het algemeen in zwang zijnde voorzienigheidsbesef van die dagen, naar de God van de openbaring voor mannen als Stahl en Groen. Trouwens, in zijn Ongeloof en Revolutie (1848) schreef Groen zelf op een wijze, die herinnert aan de terminologie van Von Savigny, nog over het alvermogen van hoogere krachten en over de langzaam rijpende vrucht van het rechtsbeginsel. 35 Groen volgde hierin naar onze mening het spoor van Burke, maar in de kiem school dit alles ook bij Von Savigny die hij veel eerder had gelezen. Concluderend menen wij dat Groen de hoofdgedachte van Von Savigny s historische school is trouw gebleven 36 en slechts diens vage begrippen van een duidelijker religieuze notie heeft pogen te voorzien. In de publieke discussie heeft Groen elke distantie tot Von Savigny duidelijk willen uitsluiten. II.3 Natuur en tijd In nauw verband met Groens volgen van de historische school stond zijn respect voor de factoren natuur en tijd. Eerbied voor natuur en tijd was niet iets specifieks voor de historische school. De gehele beweging van en rond de Romantiek had in reactie tegen het ver doorgevoerd rationalisme en individualisme oog gekregen voor de machten, die geheel buiten de bewuste activiteit van de mensch om in de geschiedenis werken, zoals Smitskamp deze factoren samenvatte. 1 Deze wees voorts op de bij vele romantici levende overtuiging dat er een natuurlijke ordening en een langzame werking in de tijd bestaat. In zoverre was er niets uitzonderlijks bij Groen. Dat hij vaak auteurs als Burke, Von Haller, J.G. Herder en diverse Franse traditionalisten in dat verband noemde en roemde, meer nog dan Von Savigny, betekent niet dat Groen niet primair door deze laatste, de vader van de historische rechtsschool is gevormd. Juist vanwege die invloed van Von Savigny stond hij later met zo n buitengewoon enthousiasme open voor een man als Burke. Burke las hij ongeveer tien jaren later dan Von Savigny, namelijk rond Met Von Haller stond het anders. Voor hem had Groen eveneens al zeer vroeg bewondering opgevat, maar naar het oordeel van Dooyeweerd, 2 hierin gevolgd door Brants, 3 las hij Von Haller door de bril van Von Savigny. Als wij ons afvragen wat Groen bedoelde met natuur en tijd, is het zinvol te letten op de omschrijving die hij al in een vroege fase van zijn ontwikkeling, en wel in 1826, gaf van het begrip natie: Eene plante der Natuur, opgewassen zoo als zij enkel op dien grond, in dat climaat, onder die omstandigheden opwassen kon, dragende in alles de blijken van ontwikkeling door eigene kracht en haar levensbeginsel overbrengende in alle hare takken. 4 Typerend is het ontbreken van elke menselijke invloed. De definitie is geheel gebaseerd op de eigen, natuurlijke ontwikkeling. Woorden die ook wij in onze tijd associëren met natuur komen in deze omschrijving voor. Groen beklemtoonde in zijn gehele oeuvre de tegenstelling tussen enerzijds het natuurlijke, het organische waarin leven, groei en onderling verband zijn vervat, en anderzijds het kunstmatige, het fabrieksmatige. Zo citeerde hij met instemming

41 40 II Groen en de historische (rechts)school de Franse denker Lamennais wanneer deze schrijft over het waandenkbeeld dat men eensklaps een staat kan stichten of een samenleving kan vormen, zoals men een fabriek opricht: Een samenleving wordt niet gemaakt, de natuur en tijd brengen haar gezamenlijk voort. 5 Het woord fabriek had bij Groen in dit verband een negatieve connotatie. Met afkeer schreef hij over een soort van constitutiefabriek waarin Europa dreigde te vervallen. 6 De Nederlandse grondwet van 1813 daarentegen was, aldus Groen in 1826, niet uit de theoretische constitutiefabriek gehaald. 7 In het staatsrecht wilde Groen een duidelijke plaats inruimen voor de natuur. Het ongelovig staatsrecht leverde een worsteling tegen natuur en recht. Hij heeft daarentegen steeds veel respect voor het Engelse politieke stelstel waar natuur en historie werken. 8 In de algehele reserve die we al eerder zagen bij de historische school tegen unificerende en vroegtijdige codificatie en grondwetvorming past voorts de volgende uitspraak van Groen: De natuur laat zich niet dwingen door artikelen in de grondwet. In de grondwet moet alleen staan wat natuur en geschiedenis tevoren schrijven. 9 Niet alleen op het gebied van het staatsrecht gold die hoge waardering voor de natuur. Ook op het terrein van de economie was daar sprake van. Zo stelde Groen bijvoorbeeld, dat het continentaal stelsel van Napoleon in strijd was met de natuur der dingen (die ruil van voortbrengselen en onderling verkeer wil) en tegen die geriefelijkheden, waaraan, door dagelijksche gewoonte, schier elkeen gehecht is. 10 Hoe groot de kracht van de natuur voor Groen was, bleek ons uit de zojuist geciteerde opmerking over natuur en grondwet. Deze komt ook in het algemeen naar voren, als wij letten op de eigen, zelfstandige kracht van de natuur in het geval dat kunstma tige, tegennatuurlijke experimenten worden ondernomen, zoals de Franse Revolutie van 1789 en latere jaren: Vrijen loop kan de theorie der omwenteling van 1789 niet hebben. Veeleer, tegen natuur en historie gekant, ontmoet zij telkens bezwaren, telkens moeilijker te overwinnen, ten laatse onverwinbaar. Want de zon schijnt even helder, al ziet de blinde haar niet. 11 Met deze bijna poëtische woorden leverde Groen een loflied op de alles overwinnende natuur. Men kan zelfs zeggen: in het gehele hoofdwerk van Groen Ongeloof en Revolutie is juist dat een van de meest cruciale thema s. Deze onoverwinnelijkheid van de natuur neemt niet weg dat de mens wel moet strijden om de hindernissen weg te nemen, zodat de natuur en de tijd inderdaad tot hun recht komen. In 1831, dus in een vroege fase van zijn ontwikkeling, lijkt Groen in zijn opvattingen uit te gaan van een soort natuurtoestand van de samenleving, die men na de tijd van de Franse Revolutie als het ware moet terugwinnen. De filosofische theorieën en het liberalisme hebben die toestand min of meer bedorven. Door het wegnemen van de valsche theorie van het liberalisme zal de volgende toestand ontstaan: Natuur en tijd hernemen hun kracht en, terwijl de mensch zich aan hun verenigde werking, ofschoon niet lijdelijk, onderwerpt, is er mogelijkheid om te verbeteren en te volmaken hetgeen men spaart en behoudt. 12 Het is geen wonder dat aan de aanhangers van de historische school een optimistische instelling werd toegeschreven. Met zijn natuur -begrip, nauw verbonden aan zijn specifieke opvatting over de geschiedenis, verzette Groen zich niet alleen tegen het liberalisme, maar tegen alle politieke bewegingen van zijn tijd; libe-

42 II.3 Natuur en tijd 41 ralen, radicalen, socialisten, doctrinairen en conservatieven zien volgens Groen voorbij aan de natuurlijke en historische eigenaardigheid der dingen. 13 Groen is dan ook voor het beginsel van eerbied voor historische rechten, een beginsel dat zich tegen gewelddadig ingrijpen op den natuurlijken loop der dingen verzet. 14 Schreef Groen in de hiervoor vermelde citaten over de tegenbewegingen van de door hem beoogde natuurlijke toestand, in 1873 schreef hij over de positieve factor die tot die gunstige situatie kan leiden, namelijk de invloed van het christendom. Door deze invloed wordt de werking van natuur en tijd niet meer in haar geleidelijke ontwikkeling gestremd. Men komt op historischen bodem en in de positieve wereld. 15 Met deze door het christendom te beïnvloeden natuurtoestand, deze historische bodem, dacht Groen niet aan een of ander paradijs op aarde, maar aan een soort conditio sine qua non om van daaruit geleidelijk, eenvoudige verbeteringen en ontwikkelingen te realiseren in de samenleving. Nog minder moet men denken aan een toestand die beheerst wordt door het natuurrecht van de Verlichting. Groen had grote reserves ten aanzien van het natuurrecht, zoals de auteurs van de Verlichting dit verkondigden, dat wil zeggen: een normencomplex dat zich onderscheidde van het kunstmatige positieve recht, maar zich had losgemaakt van God en de goddelijke verordeningen. Ook Von Savigny en Stahl 16 hadden hun bedenkingen tegen een natuurrecht dat werd gelijkgesteld met de als algemeen geldend beschouwde rede en daardoor andere belangrijke factoren verwaarloosde. Groen sprak ter gelegenheid van een discussie over kiesrecht over vermeende natuurrechten. 17 Een (echt) natuurrecht daarentegen zou op zelfkennis moeten zijn gebaseerd en deze laatste moest rusten op de openbaring. 18 Aan Zwaan ontlenen we dat Groen af en toe blijk gaf van een streven naar een soort christelijk natuurrecht, dat in bijbelse zin op den aard des menschen gegrond is, 19 maar Groen werkte deze conceptie niet uit. 20 In het samenstel van historische rechten treedt de eigenaardige vorm van het staatsleven naar voren, schreef Groen, en dit samenstel maakt de natuurlijke staatsregeling uit. 21 Met andere woorden: het natuurlijke openbaart zich, overigens onder erkenning van het Goddelijk recht, in de historische ontwikkeling. 22 De vergelijking van een natie, een politieke instelling, een staatsrecht met een organisme blijft een metafoor, maar ook de vergelijkbare bijbehorende begrippen, zoals de groei buiten de wil van de mens om, de aanpassing aan klimaat en bodem, de geleidelijke ontwikkeling, passen in de sfeer van de historische school en hebben een blijvend stempel gezet op Groens gedachtegoed. Vanuit het natuurdenken beschouwt Groen de Franse Revolutie: Revolutiebegrippen zijn dan ook volgens Groen, denkbeelden, die nooit werden gerealiseerd, die nimmer zullen worden gerealiseerd: om de eenvoudige reden dat zij met de ordening Gods en met het wezen der menselijke natuur in strijd zijn. 23 Moet men bij natuur vooral denken aan het wezen der dingen volgens de ordeningen Gods, bij tijd moet men denken aan de langzame werking van het geschieden, dat zelfs onder bijval van Groen door de Franse traditionalist De Maistre, als le premier ministre au departement de ce monde werd voorgesteld. 24 De revolutionaire theorie verzet zich tegen de eischen (...) van den zonder ophouden voortwerkenden tijd. 25 De tijd heeft dus

43 42 II Groen en de historische (rechts)school evenals de natuur een autonome kracht die men moet respecteren; de tijd moet zijn loop hebben. Natuur en tijd, die Groen vaak ook beide in één adem noemt, moeten als het ware hun kans krijgen. Zij zijn wel onoverwinnelijk tegenkrachten hebben uiteindelijk geen succes maar wij moeten er wel voor zorgen, dat die natuur zich in de tijd kan verwezenlijken. De vraag rijst of men bij dit spreken van Groen over natuur en tijd aan goddelijke premissen moet denken. Anders gezegd: kunnen wij volgens Groen slechts onder erkenning van God tot de juiste eerbied voor tijd en natuur komen? Omdat er in de periode dat Groen zijn gedachten ontwikkelde nog een algemeen geloof was in een Opperwezen of Voorzienigheid en hij ook vóór zijn wending tot de orthodoxie zich bij dit algemene Godsgeloof had aangesloten, moeten wij aannemen dat Groen bij natuur en tijd duidelijk een goddelijke presentie veronderstelde. Evenals wij bij zijn pleidooien voor het aansluiten bij het historisch gewordene zullen zien, kan men echter nauwelijks spreken van een voor Groen essentiële christelijke geloofseis om natuur en tijd te respecteren. De gedachte van een algemeen niet specifiek christelijk geloof dringt zich ook op als men ziet hoe Groen onze godsdienstloze tijden karakteriseerde: Men heeft (...) den oorsprong van taal, eigendom, regt, waarheid, huwelijk, gezag in menschelijke overeenkomst en uitvinding gezocht, en den meer verheven natuurlijken, Goddelijken, alleen waren oorsprong miskend. 26 Niet alleen lijken natuurlijk en Goddelijk twee aan elkaar verwante factoren te zijn, maar ook de grote diversiteit aan categoriën van taal tot en met gezag geeft de goddelijke factor nauwelijks enig reliëf; een verband met God volgens het christendom wordt hier althans niet zichtbaar. Van dat christelijk karakter lijkt wel iets door te schemeren in het even eerder weergegeven citaat, dat het christendom de stremming van natuur en tijd opheft waardoor men weer op historische bodem komt. Men moet in het oog houden dat deze opmerking werd gemaakt in 1871 en niet representatief is voor alle natuur -beschouwingen van Groen. Overigens komen we hier bij een interessant punt. Zoals de natuur pas tot haar recht komt door het christendom, zo zal zo zullen wij later zien ook de gewone geschiedenis tot haar recht komen door het christendom. Wij komen op deze specifieke groeniaanse geschiedopvatting terug in hoofdstuk IV. II. 4 Algemene waardering van het historisch gewordene en het eigenaardige Bij Groen is een algemene voorliefde voor het continueren van het historisch gewordene te constateren, onder voorbehoud dat waar nodig hervormingen moeten worden aangebracht. Deze voorliefde voor het historisch gewordene is, zoals wij zagen, inherent aan het denken van de historische school. Zij volgt uit de hiervoor vermelde waardering van Groen voor de factoren natuur en tijd. Het historisch gewordene kan men zien als product van deze beide, als uitkomst van een jarenlang, vaak eeuwenlang proces. Daarom moet men bij historisch geworden, ook

44 II.4 Algemene waardering van het historisch gewordene 43 aan historisch geworteld denken. Dit denken is door Stahl en in diens spoor ook door Groen zelf in een directe relatie gebracht met het geloof in de goddelijke voorzienigheid. Hieruit kan immers een schroom om te veranderen voortvloeien, althans om radicaal te veranderen. Ondanks Stahls opzet aan dit geloof een christelijke grondslag en een christelijke bestemming te geven, is het niet een specifiek christelijk geloof en de oorsprongen van dat geloof of besef liggen wellicht eerder in de klassiek-romeinse wereld dan in het christendom. Dit geloof stond in eerste instantie, toen de historische school vat op Groen kreeg, los van de christocentrische geschiedbeschouwing die hij een tiental jaren later ging ontwikkelen en die wij zullen behandelen in hoofdstuk IV. Een zelfstandige en algemene, dat wil zeggen een niet specifiek christelijke, voorliefde voor het historisch gewordene en gewortelde vloeide ongetwijfeld ook voort uit een geheel ander element in het gedachtegoed van Groen, namelijk zijn waardering voor de algemene overeenstemming. Bij de vier middelen waardoor de waarheid wordt gekeurd en gestaafd in zijn Proeve van 1834 noemt Groen als laatste middel de algemene overeenstemming. Hij stelde: De toestemming van allen, niet oorzaak of grondslag, is eenigermate kenmerk en eigenschap der waarheid. 1 Eenigermate! Groen bleef voorzichtig, maar toch staat daar met zoveel woorden: als iedereen het er over eens is, dan moeten we wel op het spoor van de waarheid zijn, althans aldus Groen, de waarheid is niet bij voorkeur te zoeken in hetgeen vreemd en zonderling, nieuw en ongehoord is. 2 Groen voegde er voor alle zekerheid aan toe, dat deze algemene overeenstemming, dat wil zeggen van alle tijden, niet moet worden verward met de veranderlijke publieke opinie. Men komt in Groens latere geschriften dit middel om de waarheid te leren kennen niet vaak expliciet tegen, 3 waarschijnlijk omdat vanuit deze consensus omnium al spoedig lijnen kunnen lopen naar de door Groen zo verfoeide volkssoevereiniteit. Waar het ons om gaat is, dat Groen ook vanuit dit algemeen gezichtspunt tot een gereserveerde houding kwam ten aanzien van wat nieuw en ongehoord is 4 en positief gesteld een positieve houding aannam tegenover historische verschijnselen die algemeen aanvaard waren. Het zou verleidelijk zijn Groens eerbied voor het historisch gewordene te verklaren uit een derde gezichtspunt: de interesse voor de geschiedenis bij Groen, als de historicus pur sang. Deze belangstelling kwam al naar voren in zijn vroegste studiejaren. Ongetwijfeld zal deze interesse een factor vormen, maar een voldoende verklaring kan zij niet geven, omdat in dat geval alle geboren historici een dergelijke eerbied voor het historisch gewordene zouden moeten vertonen. Dit is echter niet het geval. Als we ons tot de Nederlanders beperken, kunnen we stellen dat grote historici als Fruin, Kernkamp, Geyl en Romein in hun tijd tot het uitgesproken progressieve, vernieuwingsgezinde kamp konden worden gerekend. Een man als Gerretson, die qua opvattingen het meest op Groen leek, was veeleer een uitzondering. Wij zullen hierna enige algemene uitspraken van Groen laten volgen. Deze uitspraken zullen heden ten dage niet opzienbarend klinken, omdat onze tijdgenoten ondanks gegroeid begrip bij christenen voor veranderingen (zie pagina 14) na de Franse, Russische en andere revoluties met hun vaak irreële beloften en teleurstel-

45 44 II Groen en de historische (rechts)school lende uitkomsten, geneigd zullen zijn meer historisch, zo al niet meer historistisch te denken dan de vele vernieuwingsgezinde liberalen en radicalen in de tijd van Groen. In die tijd moeten de geluiden van de historische school en van Groen over de waarde van het historische echter nieuw hebben geklonken. Het historisch principe heeft natuurlijk te maken met het historisme en in dat verband is de volgende passage van de historicus E.H. Kossmann interessant. Het historisme is zo diep in onze cultuur doorgedrongen dat het ons moeilijk valt om nog te beseffen hoe merkwaardig het eigenlijk is en om te begrijpen hoe het ooit als een verheugende, nieuwe ontdekking kon worden ervaren. In de jaren 1930 heeft Meinecke in zijn Die Entstehung des Historismus geprobeerd het in zijn volle frisheid opnieuw te beschrijven. 5 Wellicht is Groen door zijn gedrevenheid en verbale begaafdheid degene geweest die het historisch principe in zijn volle frisheid het meest doordringend in de Nederlandse politiek heeft geïntroduceerd. Wij geven nu enige algemene uitspraken van Groen, over staat en constitutie, waarbij wij het woord historisch cursiveren. In 1831 stelde Groen dat geen werk der staatkunde kan duurzaam wezen, als het niet op historischen grondslag berust. 6 In 1832 onderscheidde Groen twee soorten constituties: natuurlijke, historischeen kunstmatige, theoretisch-filosofische. Zoals ieder mens een constitutie heeft, zo heeft een staat dat ook. De natuurlijke of historische constituties worden niet gemaakt maar ontstaan vanzelve en groeijen als t ware met de volksgeschiedenis op. (...) Zij ontstaan niet eensklaps, zij worden door geen schrander brein te voorschijn gebragt. Zij zijn het werk van eeuwen en geslachten. 7 Men vindt deze gedachte reeds bij Burke. In 1849 schreef Groen dat er geen Volk is waarin zich het organiek leven der Natie niet in eene eigenaardige Staatsregeling en historische constitutie vertoont en verder: bij het opstellen van de grondwet moet men niet scheppen wat bevalt, maar slechts de grondtrekken optekenen door het Volkswezen in het zamenstel der inrigtingen en verkregen regten geprent. 8 Uit 1855 dateerde de uitspraak dat in ieder land ware te letten op het gehele zamenstel der Staatsinrichting. Volgens Groen behoort in Nederland tot dit zamenstel onder andere de historisch gegroeide soevereiniteit van het Huis van Oranje, de grondwet niet zoals deze op steeds nieuwe interpretaties, maar op onveranderbare en overbekende historische feiten berust. 9 Eveneens in 1855 schreef hij: Geen natie is vrij, wanneer niet overeenkomstig de grondtrekken van het historisch volksbestaan geregeerd wordt. 10 Het zamengewrongen zijn onder constitutionele vorm is niet te vergelijken met de eenheid van historische oorsprong. Uit deze algemene uitspraken blijkt dat men bij Groen niet alleen van een voorliefde voor het historisch gegroeide moet spreken, maar zelfs van een neiging, het historisch gegroeide te zien als een conditio sine qua non voor de staat. Tevens blijkt dat Groens uitspraken zijn geformuleerd in de meest algemene termen; zij zijn niet beperkt tot een met het christendom verweven land als Nederland. Deze algemene uitspraken krijgen overigens meer inhoud in Groens op-

46 II.4 Algemene waardering van het historisch gewordene 45 vattingen over concrete kwesties, waarvan wij hier enkele noemen. In 1832 hekelde Groen de kunstmatige samensmelting van twee naties in het (verenigde) koninkrijk in 1815; het nieuwe rijk werd niet naar historische, maar volgens liberale beginsels gevormd. 11 Dit verwijt werd in 1840 door hem herhaald. 12 In 1833 pleitte Groen als ambtenaar bij koning Willem i voor een afzonderlijk bestuurlijk regime voor Noord-Brabant. Hij stelde zelfs voor dat de historische voorregten der roomskatholieke kerk behoudens evangelische verdraagzaamheid worden erkend en dat een afzonderlijke vertegenwoordiging (wordt) daargesteld. 13 Dit voorstel werd herhaald in 1840 in Groens Bijdrage tot herziening der grondwet in Nederlandschen zin, thans uitgebreid met een zelfde voorstel voor Limburg. Men geve aan Noord-Brabant en aan Limburg, in ons en in hun belang, een afzonderlijk bestuur. Aldus zou, behoudens de verkregene regten der Protestantse Gemeenten en der Protestanten, aan de Roomsche Godsdienst voorrang, evenzeer als vrijheid, worden verleend, en in de regten der Provinciale Staten, naar de tijdsbehoefte ontwikkeld en krachtvolle vertegenwoordiging terug gevonden hebben. 14 Hier stelde Groen dus de historische situatie van de Brabantse en Limburgse katholieken boven de idee van de protestantse natie als geheel met een dominerende Hervormde Kerk voor het gehele land. 15 In 1840 verklaarde Groen zich tegen de voorgenomen splitsing van de provincie Holland; de provincies zijn immers niet geconstitueerd door de grondwet, maar zij zijn lang voor de grondwet ontstaan. Daar moet men niet aan tornen! 16 Deze houding, waarbij de grondwet wordt gerelativeerd ten behoeve van de historische legitimering, kan men herhaaldelijk aantreffen bij Groen. In 1846 verweet Groen nog meer expliciet dat men indertijd de dominerende Rooms Katholieke Kerk in België had gelijkgesteld met andere kerken en de invloed van geestelijkheid en adel had beknot. 17 Op welke wijze Groen ook voor Nederland de continuïteit van de historische lijn zag, blijkt uit een passage uit Ongeloof en Revolutie uit 1847 waarin hij stelde dat (in plaats van de Bataafse omwenteling) door het opsporen der historische grondtrekken elke wenschelijke verbetering verkrijgbaar ware geweest. Dit doel had als volgt kunnen worden bereikt: Door versterking van het stadhouderlijke gezag, eenheid van het algemeen bestuur, door eerbiediging der historische rechten van allen, eerbied voor de rechten der burgerijen, der Hervormde kerk, der kleineren steden, der Landgewesten; eerbied voor menigvuldige rechten die de overmacht, óf van de staten, óf van Holland, óf van Amsterdam miskend had. 18 Groen erkende dat er zaken waren scheefgegroeid, maar hij wilde de historisch gegroeide rechten van stadhouderschap, burgers en Hervormde Kerk behouden en versterken. In 1861 sprak Groen zich zeer positief uit over het overwicht van het parlement in Engeland, vrucht immers van een historische en eigenaardige ontwikkeling. In Nederland daarentegen werd deze dominerende positie als een wapen der revolutie, als een middel ter vernietiging van het koningsschap begeerd, al-

47 46 II Groen en de historische (rechts)school dus Groen. 19 Uit dit betoog volgt dus: wat in het ene land historisch en toe te juichen is, is in het andere land onhistorisch en te verwerpen! Een zelfde strekking heeft zijn opmerking uit 1871, toen hij stelde dat in het Duitsche Staatsrecht het monarchale het kenmerkende beginsel was, maar in Nederland zelfs het woord monarchie in de zin van alleenheerschappij onjuist, zoo niet ongerijmd [was]. Hier, evenals in de vorige casus, dreigde een te ver doorgevoerd historisch relativisme Groen op sleeptouw te nemen. 20 In 1871 aanvaardde Groen zelfs de toch toen al sterk doorgevoerde democratie in de Verenigde Staten in den historischen zin van Tocqueville 21 zelfs inclusief het algemeen kiesrecht, terwijl hij toch elders bijna altijd de democratie en in het bijzonder het algemeen kiesrecht als nauw verbonden zag met de door hem verfoeide leer van de volkssoevereiniteit. 22 Het historisch beginsel van de historische school bleek de doorslag te geven in Groens beoordeling van de democratie. Zwaan herinnerde aan de door Stahl gelegde christelijk-wijsgerige grondslag van de historische rechtsschool: Van het begrip eens persoonlijken Gods uitgaande, leert hij in de geschiedenis zelve zijn openbaring, in den Staat zijn gewrocht, in het regt zijn ordening te zien. 23 Zwaan tekende daarbij aan: Het kan onmogelijk Groens bedoeling zijn met dergelijke woorden aan alle historische staten en rechtsvormen een aureool van heiligheid te schenken. Hij heeft, aldus Zwaan, de door God in de schepping gelegde structuren op het oog. 24 Uiteindelijk zal Zwaan hier wel gelijk hebben, maar dat neemt niet weg dat Groen niet heeft nagelaten vele historische instituties in een sacrale sfeer voor te stellen en te verdedigen, ook waar hij deze zelfde instituties elders als in strijd met de Openbaring of vanwege veronderstelde onhistoriciteit had bestreden. In het gegeven citaat over de Engelse situatie kwam de combinatie historisch en eigenaardig al voor. Met de historische school had Groen de neiging niet alleen het historische, maar ook het eigenaardige bij voorbaat met een welwillend oog te bezien. Het begrip eigenaardig in zijn oorspronkelijke nog niet vervlakte moderne betekenis behoorde met synoniemen als eigendommelijkheid, bijzonderheid en onderscheidenheid tot Groens geliefde vocabularium. Als voorbeeld uit talloze uitspraken waarin de genoemde begrippen worden gebruikt, geven we een citaat uit een van zijn eerste jeugdgeschriften over de vereniging van Europa die behalve voordelen ook nadelen heeft. Het is overigens een citaat dat steeds meer actuele betekenis lijkt te krijgen. De eenvormigheid, het sombere doodskleed der eenvormigheid wordt dagelijks meer om het aardrijk verspreid. Groen had voorts de vrees dat de onderscheiden trekken der volken te niet zullen gaan. 25 Op dit stramien zal Groen zijn leven lang voortborduren. Zo bijvoorbeeld in 1840 naar aanleiding van een voorgenomen grondwetsherziening: De eenheid, noodzakelijk waar het algemeene staatsbelangen geldt, wordt verderfelijk, als zij de eigenaardigheid der delen onderdrukt en deze door eenvormigheid en dwang tot een karakterloze massa samensmelten doet. 26 Smitskamp wees op de invloed van de Duitse denker J.G. Herder met zijn leer van het volkskarakter als grondslag van de organische cultuursamenhang. 27 Het karakter van een individueel mens is bepalend voor diens hele doen en laten. Dit geldt volgens Groen ook voor het ka-

48 II.5 Antirevolutionair, niet contrarevolutionair 47 rakter van een natie. Keer op keer pleitte Groen voor respect voor de Nederlandse eigendommelijkheid, de eigenaardigheid van het Nederlandse karakter, de echte Nederlandse geest, ook de provinciale eigenaardigheden. Hij hield betogen voor eigen belastingen en eigen rechtspleging in de Belgische gewesten en in Nederland, alsmede voor een hoger onderwijs dat in verband zou staan met de hoofdtrekken van het nationaal karakter. 28 Kortom, Groen werd niet moe pleidooien te voeren voor het historisch gegroeide, het historisch gewortelde, het eigen karakter. II.5 Antirevolutionair, niet contrarevolutionair De invloed van de historische school op Groen in de politiek komt ook tot uiting in zijn steeds herhaalde voorkeur voor de naam antirevolutionair en zijn afstand nemen van de term contrarevolutionair. De antirevolutionairen stelde hij gelijk met de voorstanders van de historische rechtsschool. Zo schreef hij ergens dat in Pruisen vooral na 1830 werd geregeerd naar de zin en geest der historische, der antirevolutionaire rechtsschool. 1 Geheel anders staat het met de contrarevolutionairen. Groen erkende dat de termen antirevolutionair en contrarevolutionair eigenlijk hetzelfde betekenen, maar verba valent usu; 2 in de praktijk hebben zij duidelijk verschillende betekenissen gekregen. Als contrarevolutionairen beschouwde hij hen die terug willen naar de tijd vóór de Franse Revolutie en alle verworvenheden na 1789 wilden terugdringen, zoals Bilderdijk. Antirevolutionairen daarentegen waren positief: zij aanvaardden het goede van de Franse Revolutie en stonden open voor hervormingen. Van Bilderdijkianisme was bij mij geen zweem. Door den contrarevolutionaire felheid ben ik niet medegesleept, 3 schreef Groen in 1873 in een terugblik op zijn politieke leven. Hij maakte zich er druk over toen een zeer deskundig tegenstander, A.L. Reville, een modern predikant, het onderscheid niet onderkende. 4 Ten minste evenzeer als Thorbecke was Groen, zo zei hij, voorstander van hervormingen. Het verschil lag in de modus quo en de conditio sine qua non. 5 Met grote instemming citeerde Groen in 1871 Da Costa die in 1851 aan hem had geschreven hoe hij van contrarevolutionair antirevolutionair was geworden: De leiding Gods sints dertig jaren heeft ons kunnen overtuigen dat geen afschaffing van Constitutiën, geen formeel herstel van een Gereformeerden Staat en Kerk, ons hier het historische, daar het echt geestelijke beginsel kan weder geven; maar dat de vijand overwonnen, althans bestreden kan en moet worden op zijn eigen terrein, en dat alzoo de wegen van Hem worden voorbereid, die nimmer het voorledene als zoodanig, maar bij wege alleen van herleving in een nieuwe toestand herstelt. 6 Het citaat van Da Costa is van belang omdat het goed illustreert, wat het politieke effect is van het nieuw verworven antirevolutionaire inzicht, dat eigenlijk niets anders is dan het historisch principe: hervormen, maar geleidelijk en op grondslag van de huidige, historisch geworden situatie. Tot dit historisch gewordene behoren ook de vruchten van de Franse Revolutie, let wel: de vruchten, niet de beginselen.

49 48 II Groen en de historische (rechts)school Groen gaf in een afwijzend betoog tegen het conservatisme dat een belachelijke en noodlottige gehechtheid aan den dag legt voor wat oud en verouderd is, met een verrassende royaliteit weer, wat die goede vruchten van de Franse Revolutie waren geweest: vrijheid van godsdienst, de afschaffing der buitensporige privilegien van adel en geestelijkheid, gelijkheid voor de wet, hervorming van de strafwetten, eenheid van het burgerlijk recht, politieke centralisatie. 7 Voor Nederland noemde Groen diverse elementen in de grondwet van 1813 verbeteringen, zoals nationale eenheid, algemene financiën en belastingen, gelijkheid van burgerlijke wetten en een krachtig bestuur. 8 Het is duidelijk dat Groen niet terug wilde naar de vóórrevolutionaire situatie. Wij willen niet, zei hij, de contra-revolutie, wij willen echter het tegengestelde van de Revolutie. 9 Nog duidelijker wordt de antirevolutionaire toepassing van het historisch beginsel, wanneer wij Da Costa zijn uitweg uit een dilemma zien beschrijven. Da Costa worstelde met de godsdienstvrijheid, volgens hem een uitvloeisel van de Franse Revolutie, maar tegelijk een door hem gewaardeerde weldaad voor de joden, zijn voormalige geloofsgenoten. Zijn standpunt was tenslotte het volgende: Wij erkennen op ons anti- (niet contra-) revolutionaire terrein regten die verkregen zijn naar aanleiding van of zelfs ten gevolge der Revolutie. Tot die rechten behoort nu eenmaal de gelijkstelling der godsdiensten (...) Wij van onze zijde doen (achte ik) wijs en billijk, wanneer wij het protest tegen den revolutionaire oorsprong eenmaal gedaan hebbende, verder, òf het recht zelve wederom openbaar en rechtstreeks, als onchristelijk bestrijden, òf (gelijk wij doen) het erkennende dan ook de bonne grâce et de bon coeur, erkennend zonder telkens tegen die nu sedert vijftig jaren hier te lande toegestane regten meer of min te protesteren. 10 Ook Groen erkende de eenmaal verkregen rechten, ook als ze zijn voortgevloeid uit revolutionaire beginselen. De staat mag geenszins de Christelijke eigenaardigheid prijsgeven, maar Groen betoogde verder over de concrete kwestie van de benoembaarheid van joden: De benoembaarheid der Israëlieten werd bij eene reeks van Constitutiën verleend. Krachtens een beginsel, aanvankelijk althans, van onverschilligheid en politieke ongodisterij. Het beginsel verwerpen wij. Maar (...) wij ontkennen niet dat handhaving van een verkregen recht en inachtneming van billijkheid te pas komt. 11 De zojuist vermelde en indrukwekkende lijst van goede vruchten van de Franse Revolutie en onder gelijktijdige afwijzing door Groen van de achter die vruchten liggende principes of begrippen bewijst eens te meer hoe uiterst belangrijk hij die laatste categorie achtte. Wij komen er in hoofdstuk IV op terug. Bij dit centraal stellen van principes is het voorts goed te letten op het onderscheid dat Groen maakt tussen de principes van de Franse Revolutie, zoals de volkssoevereiniteit als basis van het gezag en de gedachte van het contrat social, en ideeën van de Revolutie die van christelijke oorsprong waren zoals gezonde volksinvloed en godsdienstvrijheid maar die van de oorsprong waren losgemaakt. Ook bij deze laatste categorie toonde Groen zich royaal en begripvol en tegelijk

50 II.6 Analogie met de kerk 49 radicaal negatief: Is er niets waar in de ideeën van de Revolutie? Het zou absurd zijn dat te veronderstellen. Zij zijn een antwoord op de nobelste aspiraties en op legitieme wensen van het menselijk hart, maar het zijn takken die gekapt zijn van de evangelische boom. Corruptio optimi pessima. 12 Deze houding gaf aan Groen soms een politieke wendbaarheid die verbazing opriep bij zijn tegenstanders, waarover hij dan op zijn beurt weer verbaasd of zelfs boos was. Een goed voorbeeld hiervan levert de kwestie van de befaamde motie Keuchenius in Groen, altijd al een voorstander van de rechten van het parlement, aanvaardde het constitutioneel bestel zoals dat sinds 1848 bij de gewijzigde grondwet zijn beslag had gekregen. Dit bracht Groen er toe Keuchenius te steunen. Velen namen hem dat kwalijk. De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 5 november 1873 sneerde: In 1866 sprong Groen in de bres voor de eisen van het constitutioneel regime en vergat dat hij antirevolutionair was. Groen noemde deze aantijging een anti-historische schimpscheut. Een scherper verwijt zou Groen, historicus en aanhanger van de historische school, niet bedacht kunnen hebben! 13 Heel duidelijk kwam zijn antirevolutionair, historisch principe naar voren in zijn gewijzigde houding in de kwestie van kerk en staat en in verband daarmee in de schoolkwestie. Zijn sterk veranderde houding in 1857 (na de aanvaarding van de schoolwet door de Tweede Kamer), door velen van zijn geestverwanten niet begrepen, is slechts verklaarbaar als men let op het door Groen aangehangen historisch principe. Het ging om meer dan slechts om tactiek. Achter Groens niet-contrarevolutionaire, maar antirevolutionaire opvatting schuilen de thema s van de historische school die wij eerder tegenkwamen: organische samenhang tussen volk en recht, het samengroeien van volk en recht, het aansluiten bij vastgestelde wetten, verkregen rechten en gewijzigde verhoudingen. Men kan deze politieke vertaling van het historisch principe rubriceren onder een ruime opvatting van conservatisme, maar dan wel in de zin van een dynamisch conservatisme, volgens de definitie van S.W. Couwenberg, 14 een conservatisme dat zich steeds weet aan te passen aan gewijzigde omstandigheden en nieuwe ontwikkelingen. II.6 Analogie met de kerk De voorgaande paragrafen hadden alle betrekking op recht en staat, maar ook ten aanzien van de kerk had Groen eenzelfde benadering, die verklaard kan worden uit zijn affiniteit met de historische school. Wij brengen deze analogie ook naar voren om te laten zien van hoe brede en tevens van hoe fundamentele betekenis het historisch principe in Groens gedachtencomplex was. Een directe relatie blijkt reeds uit het naschrift van de Proeve uit 1834, waarin Groen naar aanleiding van de ontstane discussie over nieuwe belijdenisformulieren schreef: Von Savigny heeft om de bevoegdheid onzer tijden om wetboeken te maken eene te regtwijzende brochure 1 geschreven: er zou over de bevoegdheid onzer tijden om christelijke formulieren te herzien, een gansch niet overbodig

51 50 II Groen en de historische (rechts)school boekske gesteld kunnen worden. 2 Dit doortrekken van de lijn van de historische school van Von Savigny en wel van de staat naar de kerk is niet verwonderlijk, gelet op de door Groen voorgestane nauwe relatie tussen kerk en staat. Bij de bespreking van de neutrale staat met zijn neutrale wetten ( ongodisterij ) stelde Groen het dilemma in 1840 als volgt: Of ongodisterij der wet of, zo er een historische Staat is, dan is uit den aard der zaak, de Hervormde Kerk de nationale kerk. 3 W. Aalders merkte op dat Groen zich onderscheidde van andere Reveil-aanhangers door het kerkelijk-historisch karakter van het geloof te benadrukken. Vandaar Groens pleidooien voor de belijdenisgeschriften als een uitmuntend erfgoed onzer christelijke voorvaderen. 4 Zonder belijdenis wordt de kerk een collegie of een bajert van gevoelens, een spraakverwarring, een Babel der meningen. 5 Dat een belijdenis onvermijdelijk is, werd door Groen beargumenteerd door zijn opvatting dat de zienswijze De bijbel is voldoende steeds opnieuw twisten kan opleveren. 6 Groen wilde overigens geen formulierknecht zijn 7, maar het ging om de kracht van de historische formulieren in het algemeen. Wat hij scherp bekritiseerde in de regering was het voorbijzien aan en verdrukken van de historische en eigenaardige kerk. Zeer scherp oordeelde hij over de Hervormde Kerk en de houding van de regering tegenover die kerk, zoals die tot uitdrukking kwam in Niet de kerk, (maar) een in 1816 van regeringswege opgedrongen kerkvorm werd, met verdrukking van de historische en eigenaardige Kerk, ondersteund door het Gouvernement, niet het wezen, maar de vorm; of laat mij juister zeggen, een vorm waarin men de Kerk misvormd had. 8 In zijn langdurige discussie met Da Costa in 1843, die in de kerk liever met een schone lei wilde beginnen, bemerken we dat Groen aanvulling van de belijdenisformulieren aanvaardbaar achtte maar men kan niet aanvullen of herzien wat men niet behoudt. 9 Ook laat de historische school zich duidelijk horen in het volgende exposé van Groen aan Da Costa over de kerk in hetzelfde verband. Bij elke herleving in de Kerk is men, dunkt mij, altijd begonnen om zich op de lijn van haar historische ontwikkeling te stellen, om zich aan de gedenkteekenen van het geloof der vaderen te hechten en daarna heeft men, waar het noodig bevonden werd, een nieuwen schakel, indien ik het zoo uitdrukken mag, aan de christelijke keten gehecht. 10 Gedenktekenen van het geloof! Deze term heeft een analogie met het vaak door Groen gebruikte begrip historische herinneringen in het staatkundige, waar wij later nog op terug zullen komen. Dat in dezelfde denksfeer van de historische school nuances zijn te vinden, blijkt uit de reactie van Da Costa op Groens juist genoemde vergelijking met de keten. Maar die ontwikkeling is toch altijd iets meer organisch en levend geweest dan de bloote toevoeging van een schakel aan de keten. 11 Ook deze woorden organisch en levend zijn typisch voor het vocabulaire van de historische school. Hoe serieus Groen de reactie van Da Costa nam, bleek vele jaren later toen Groen in 1855 met deels zelfs gelijke woorden als Da Costa stelde: Elk nieuw formulier is begonnen, niet met omverwerping, maar met aanneming en bevestiging van hetgeen vroeger beslist was. Het gaat echter nooit om bloot overnemen. 12 In

52 II.7 Was Groen een historist? 51 hetzelfde verband schreef Groen: Er is eene Christelijke traditie, geen bijvoegsel maar een weerklank op Gods woord. 13 Vooruitlopend op het volgende hoofdstuk betreffende de verhouding tussen Groen en Stahl, merken wij naar aanleiding van deze laatste zin reeds op, dat Groens respect voor de traditie niet werd gemotiveerd met het aanvaarden van de beschikkingen van de Voorzienigheid, maar met de weerklank op Gods openbaring (zoals die ook in de geschiedenis tot stand kwam). Voor die weerklank moest men respect hebben. Ook in zijn beschouwing over de Reformatie bleek Groen het historisch principe te volgen. Met instemming citeerde hij Stahls oordeel over Luther: De bedoeling was hem [Luther] vreemd met de bestaande Kerk te breken. Hij wilde niets meer dan binnen de kerk het Evangelie vrij verkondigen. Tegen zijn wil werd hij van stap tot stap buiten haar gedrongen. 14 Met betrekking tot de Afscheiding in 1834 ten slotte, noemde Groen in een brief aan de door hem gewaardeerde J.A. Wormser 15 als een zeer gewichtig punt dat mij telkens voor de geest komt de vraag: Hoe zullen wij hetgeen wij wenschen te bespreken en te verrigten, in verband brengen met de betrekking waarin wij tot de historische kerk staan. 16 Groen wilde het hoog houden van de confessie waar het in deze correspondentie om ging bereiken niet door revolutionair afbreken, maar door een historisch voortbouwen. 17 Wij zien ook hier het historisch beginsel nu toegepast op de kerk. II.7 Was Groen een historist? De vraag rijst of de bij Groen geconstateerde neiging aan te sluiten bij het historisch gegroeide en gewortelde niet leidde tot historisme. Onder historisme, waarvan overigens vele definities zijn gegeven, verstaan wij: de opvatting dat de geschiedenis een totaal proces is dat heel het menselijk bestaan met al zijn individuele en collectieve aspecten en normen en waarden intrinsiek bepaalt. 1 Volgens het historisme zou men bijvoorbeeld bij de beoordeling van een politiek vraagstuk eerst moeten zien of een bepaalde oplossing van dit vraagstuk ligt in de lijn van het historisch proces, voordat de vraag naar het ethisch behoren aan de orde komt, als deze vraag al aan de orde komt. Zoals wij eerder constateerden was Groen er de man niet naar om zijn theoretische begrippen scherp te definiëren en af te bakenen. Hoewel de vraag naar de grenzen van de waardering van het historisch gewordene toch evident voor de hand ligt, ging Groen voorzover wij konden nagaan, nauwelijks expliciet in op deze vraag, al zal bijvoorbeeld uit de vergelijking met Stahl (zie hoofdstuk iii) blijken, dat hij in de praktijk wel degelijk grenzen wist te trekken. Bij een onderzoek naar de vraag of van historisme sprake was bij Groen moeten wij niet, als gevolg van onze concentratie op het historisch beginsel, voorbijgaan aan Groens christelijke geloofsovertuiging. Deze had zich zoals eerder opgemerkt, sinds circa 1829 verdiept. In zijn Proeve van 1834 stelde hij de Openbaring, dat wil zeggen de bijbel, voor als eerste middel om de waarheid te kennen. De bij-

53 52 II Groen en de historische (rechts)school bel en ook de ethische aspecten van zijn bijbels georiënteerde overtuiging beheersten in sterke mate zijn denken. Deze intentie bleek uit zijn hele oeuvre en uit heel zijn handelen. Dat hij zijn ethische principes niet tot hun recht zou laten komen door een overheersende waardering voor het historisch gegroeide, lijkt dan ook in het algemeen niet te verwachten. Deze verwachting wordt bevestigd door een aantal afzonderlijke uitspraken van Groen die wij hier laten volgen. a) In Ongeloof en Revolutie bestreed Groen dat hij overdreven eerbied voor historische rechten zou hebben. Hij bracht in dat verband naar voren, dat de reeks van de verkregen rechten ontsproten is aan de heerschappijvoering van het Recht over de feiten. 2 Die heerschappijvoering was er met name in het voorrevolutionaire tijdvak. Daarom vooral kreeg de geschiedenis, juist als geschiedenis van deze onderwerping van de feiten aan het recht, zo n grote betekenis bij Groen. Het betekende bepaald niet dat die geschiedenis vlekkeloos was. Direct na de juist geciteerde passage schreef hij: (...) er is geene bladzijde en bijkans geen regel der Historie, welke niet door de zonde werd bezoedeld. 3 b) Met verwijzing naar paragraaf II.2 van deze studie herinneren wij aan Groens opvatting over de historische werkelijkheid die hij als afschaduwing van een hogere realiteit zag. Al zijn de sporen van de hogere realiteit (God en diens verordeningen) duidelijk waarneembaar, de geschiedenis blijft echter slechts het karakter dragen van een afschaduwing van die hogere realiteit. De invloed van Plato is hier duidelijk. In deze relativering past ook zijn lof voor de wijsbegeerte die het historisch gewordene overstijgt, toen hij in de Proeve van 1834 schreef: De wijsbegeerte moet een hooger en zuiverder waarheid toonen dan in natuur en geschiedenis opgemerkt wordt. 4 En in dezelfde beschouwing wordt elders het staatsrecht een hogere rol toebedeeld: Zoo wenschen wij ook een staatsregt, volkomener dan ooit bij eenig volk aangetroffen werd. 5 Daarmee wordt ook hier een relativering aangebracht ten aanzien van al het historisch gegroeide. c) Wellicht het meest duidelijk over de plaats van de geschiedenis en het historisch gegroeide was Groen in een passage in een aanvankelijk ongepubliceerd manuscript uit In een betoog over de historische rechtsschool schreef hij: Vandaar niet een prijsgeven van den zedelijken maatstaf aan de eisschen van den gegeven toestand, maar de overtuiging dat het zedelijk oordeel over wetten en instellingen niet enkel in afgetrokken verstandsbegrippen zijn grond heeft, en dat, de algemeene kenmerken van regt en zedelijkheid vooropgesteld zijnde, er ook in de eigenaardigheid der traditionele vorming een zedelijke band en een voor den wetgever aangewezen spoor ligt. 6 Het zedelijk oordeel mag dus niet wijken voor historisch gegeven toestanden, maar prevaleert. Dit zedelijk oordeel vormt zich echter niet alleen op grond van abstracte, logische principes, maar ook op basis van de traditie, aangenomen dat de algemene kenmerken van recht en zedelijkheid passend zijn. Gelet niet alleen op het juist genoemde citaat, maar op Groens hele werk is dit laatste het geval wanneer het gegrond is in de christelijke traditie. Om die reden behoort men voor die traditie respect te hebben. De drie uitspraken van Groen brengen aan het licht, dat hij de gevaarlijke as-

54 II.8 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk II 53 pecten van wat later het historisme zou worden genoemd onderkende en wilde vermijden. Toch blijft de vraag waarom Groen andere uitspraken deed met op z n minst een historistische tendens, waarvan wij een aantal voorbeelden gaven in paragraaf II.4 van deze studie. Deze uitspraken dateerden niet alleen van voor of na zijn geestelijke verdieping omstreeks 1829, zodat er geen sprake was van gebondenheid aan een bepaalde periode uit zijn leven. Zij hadden ook een brede, algemene strekking, zoals wij zagen. In ieder geval was die strekking zo algemeen, dat de lezer bij traditie niet uitsluitend aan de christelijke traditie zal denken. De verklaring kan niet anders zijn dan dat Groen zich de hoofdgedachten van de historische rechtsschool sinds zijn studentenjaren zo had eigen gemaakt, dat hij zich aan deze opvattingen, ook waar deze tendeerden naar het historisme, in zijn verdere leven niet kon onttrekken. Dit ondanks het feit dat hij in bepaalde uitspraken en in zijn stellingnamen bij concrete vraagstukken duidelijk blijk gaf van alertheid voor de gevaren van dat historisme. II.8 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk II Reeds in zijn studententijd toonde Groen zich een aanhanger van Von Savigny. Hetzelfde gold voor de periode daarna. In de fase voorafgaande aan zijn grote werk Ongeloof en Revolutie zweeg hij grotendeels over Von Savigny en diens historische rechtsschool. Na kennismaking met de geschriften van Stahl toonde Groen een nieuwe, positieve waardering voor Von Savigny. Hij zag in de Duitse rechtsgeleerde een voorganger van Stahl en noemde beiden in één adem als vertegenwoordigers van de christelijk-historische richting. Deze waardering voor de historische rechtsschool bleef tot het einde van Groens leven. In de lijn van de historische school was Groens respect voor de factoren natuur en tijd typerend, begrippen die een speciale en positieve waarde vertegenwoordigden bij de historische school. Door de beginselen van de Franse Revolutie en de doorwerking van die beginselen werden natuur en tijd in hun ontwikkeling gestremd. Groen verzette zich tegen het natuurrecht van de Verlichting en wilde de natuur eerder zoeken in de geschiedenis. Natuur en tijd hebben met God te maken, maar het lijkt bij Groen meestal om een algemeen, niet om een specifiek christelijk Godsbegrip te gaan. Overeenkomstig de historische school was ook Groens voorliefde voor het historisch gewordene, waarbij hij overigens hervormingen bepaald niet wilde uitsluiten. Zijn voorkeur bleek uit tal van algemene stellingen over de voortreffelijkheid van historische staten en constituties, maar ook uit concrete, politieke aanbevelingen, waarbij hij zoveel waarde bleek te hechten aan het historisch gewordene, dat andere waarden die hij hanteerde op de achtergrond raakten. Vooral bij beoordelingen van buitenlandse situaties kwam dat naar voren. Nauw verbonden met Groens waardering voor het historisch gegroeide, was zijn voorkeur voor het eigenaardige, met name het eigenaardige van delen in een groter geheel. Als aanhanger van de historische rechtsschool zag Groen zich als antirevolutionair en niet als contrarevolutionair. Dat wil zeggen, hij wenste hervormingen en

55 54 II Groen en de historische (rechts)school wilde niet terug naar de toestanden van voor de Franse Revolutie. Hij zag zeer wel de goede vruchten van deze revolutie, al verwierp hij haar principes. Het betekent ook dat zijn stellingnames steeds verschoven. Als men bij Groen wil spreken van conservatisme, dan is er sprake van een dynamisch conservatisme. Dat het historisch beginsel van de historische school zich niet beperkte tot de staat, bewijst Groens positie tegenover de kerk. Dat dit principe ook voor het terrein van de kerk gold, bewijst dat het historisch beginsel zeer fundamenteel was voor hem. Groens historisch beginsel bracht hem tot opvattingen en standpunten die een duidelijk historistische strekking hadden. Zijn christelijke geloofsovertuiging behoedde hem voor een historisme in de volle zin des woords.

56 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl en hun houding tegenover de historische rechtsschool III.1 De verhouding Groen-Stahl (algemeen); calvinisme en luthera nisme In paragraaf II.2 hebben wij een verband gelegd tussen Groens eerste kennismaking met de geschriften van Stahl en zijn hernieuwde belangstelling voor de historische school, die in hoofdstuk II werd behandeld. Wij hebben gewezen op een zekere ambivalentie bij Stahl ten aanzien van deze school, terwijl Groen daarentegen, althans in zijn expliciete uitlatingen over deze school daaraan zonder kritische opmerkingen trouw is gebleven. Er zullen nog meer verschillen blijken te zijn. Dit ondanks het feit dat Groen voor Stahl een nauwelijks te evenaren bewondering koesterde en hem frequent met instemming citeerde; als Groen desondanks afwijkt van Stahl, moet dat betekenis hebben. De Groningse hoogleraar C. Star Numan ( ), een aanhanger van de historische rechtsschool, die ook persoonlijke betrekkingen onderhield met Von Savigny, bracht Groen in 1848 na het verschijnen van diens Ongeloof en Revolutie- in contact met de geschriften van Stahl. 1 Dat deze kennismaking van Groen met het werk van Stahl relatief laat kwam, was op zichzelf curieus. Stahl was na eerdere professoraten in Würtzburg en Erlangen, op aandringen van onder anderen Von Savigny, in 1839 hoogleraar in Berlijn geworden en in de jaren veertig tot grote wetenschappelijke hoogten op het gebied van kerkrecht en staatsrecht opgeklommen. Groen liet zich in de regel goed en breed oriën teren over de denkers in de omliggende Europese landen. Een verklaring van de late kennismaking kan zijn, dat Groen in de jaren veertig Friedrich Julius Stahl

57 56 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl reeds in beslag werd genomen door veel andere onderwerpen. Zo schreef hij een complete vaderlandse geschiedenis, hield hij zich intensief bezig met kerkelijke kwesties en verdiepte hij zich in onderwijsvraagstukken. Hoe dit ook zij, Groen schreef over deze eerste kennismaking dat hij door Stahl was aangegrepen en geëlectriceerd. 2 Sindsdien verslond Groen de werken van Stahl en verwerkte deze veelvuldig in zijn eigen geschriften. Toen zijn oud-leermeester en vriend Van Assen hem Stahls Rechts- und Staatslehre (deel I) te leen vroeg, reageerde Groen dat het hier ging om een van de weinige boeken die ik bijkans dagelijks gebruik: het is alsof ik mij tegenover het vijandelijke heirleger zwakker gevoel, wanneer ik zoodanigen bondgenoot mis. Van Assen mocht het boek hooguit vier dagen lenen. Groen verweet hem het boek zelf nog niet te bezitten. 3 De grote verbondenheid die Groen met Stahl voelde was niet onbegrijpelijk, als men bedenkt dat beiden een zekere parallelle ontwikkeling hadden doorgemaakt. Ongeveer in dezelfde tijd geboren (Groen in 1801, Stahl in 1802) hadden beiden zich op latere leeftijd gewend tot een doorleefd christendom. Stahl werd van jood lutheraan. Groen kwam vanuit een gematigd conservatief/liberaal milieu tot geprofileerde confessionele, gereformeerde standpunten. Beiden waren onder de indruk gekomen van de historische school; beiden zochten tussen reactionairen, liberalen en radicalen een eigen positie voor een christelijk gefundeerde politiek. Ook hun terrein van belangstelling had grote overeenkomsten. Groens bewonderaar Wilkens schreef dat hij was als Stahl: staatsman, historicus, jurist en theoloog. 4 Hoewel Groen zelf waarschijnlijk over de lofprijzing zou hebben geglimlacht, neemt dit niet weg dat van de kenschets wel iets waar was. Beiden werden soms met elkaar vergeleken, waarbij een enkele keer Groen zelfs de hoogste lof ontving: Had de Nederlandsche taal niet zoo enge grenzen, Stahl s voorlezing Was ist die Revolution? zou minder lof hebben verworven. Groen s Ongeloof en Revolutie was reeds van 1848, schreef Van Assen in 1852 aan Groen. 5 Beide mannen hebben elkaar nooit persoonlijk ontmoet. Hoewel Stahl zelden brieven schreef, is één sympathiek briefje van hem aan Groen bewaard gebleven naar aanleiding van Groens toezending van zijn brochure Le Parti Anti-Révolu - tionnaire in Groen is wel genoemd le Stahl de la Hollande. 7 Zelf heeft Groen zijn vaderlandse zelfstandigheid 8 benadrukt en voorts er aan herinnerd, dat hij pas laat met Stahls geschriften bekend raakte en niet zozeer Stahl gevolgd was, maar eerder bevestigd was in zijn eigen opvattingen en meer inzicht had gekregen in de toepasselijkheid van zijn beginselen. 9 Ondanks de verklaringen van Groen hebben diverse geestverwan ten van Groen hem gewezen op verschillen tussen Stahl en Groen. 10 Ver ging de jonge Abraham Kuyper in 1873 toen hij aan Groen schreef dat hij weliswaar instemde met Groens verdediging van Stahl, maar voor het overige beweerde: Hij [Stahl] is oneindig meer reactionair dan gij. 11 Groen zelf zei van zijn onderscheid met Stahl: Stahl was Duitscher en onderdaan van den koning van Pruissen. Ik bleef Nederlander en leef onder de grondwettige souve reiniteit van het Nederlandsche stamhuis. De monarchie in Pruissen heeft de onderwerping aan de dynastie van Hohenzollern,

58 III.1 Verhouding Groen-Stahl (algemeen); calvinisme en lutheranisme 57 het koning schap in Nederland de vereenzelviging met het Huis van Oranje, tot levensbeginsel. 12 De begrippen onderwerping en vereenzelviging zijn veelbeteke nend. Daarna volgt de zin over het verschil tussen het monarchale in respectievelijk Duitse en Nederlandse zin, een passage die wij eerder in een ander kader citeerden in hoofdstuk II.4 van deze studie. Vervolgens stelde Groen ook: Stahl was Lutheraan. Ik bleef Calvinist. Er is, bij overeenstemming in beginsel, een verschil tussen tweeërlei protestantsche rigting. 13 In deze uitspraken valt allereerst op, dat bij Groens samenvatting van zijn verschil met Stahl het geografisch-historisch aspect (het respectievelijk Duitser en Nederlander zijn) eerder wordt genoemd dan het confessionele aspect (het lutheraan en calvinist zijn). Ook deze opvatting past weer geheel bij de historische benadering, die zo vaak bij Groen prevaleerde. In de tweede plaats valt Groens beknoptheid op. Wat het niet onbelangrijke staatsrechtelijke verschil waarover hij schreef was, werd verder slechts aangeduid met een verwijzing naar Stahl zelf. Het lijkt of Groen de verschillen niet uitvoerig wilde etaleren. Geheel anders Stahl. Deze schreef wel uitvoerig over het politieke verschil tussen calvinisme en lutheranisme. In zijn Protestantissmus als politisches Prinzip (1853) zag hij de volgende trekken in het calvinisme: een republikeinse trek in het kerkbestuur in de zin van grote betrokkenheid van de kerkleden, machtsvorming bij de synoden van onderen op en een analoge neiging tot republikeinse vormen in de staat. Bij het lutheranisme daarentegen ontbraken deze republikeinse trekken. Het lutheranisme was eerder naar binnen gekeerd, in extremo leidde het zelfs tot een houding om zich geheel niet met openbare aangelegenheden te bemoeien en zich terug te trekken in Privatfrömmigkeit. Uit die Innerlichkeit vloeide dan de eis van persoonlijke aanhankelijkheid, trouw en piëteit voort jegens de vorst. Untertanenloyalität gedijt dan ook goed in het lutheranisme. 14 A.C. Leendertz, die in 1911 een proefschrift schreef over de grond van het overheidsgezag in de antirevolutionaire staatsleer, voegde aan de zojuist gegeven beschouwing van Stahl nog toe, dat de bijna mystieke vereering die Stahl en zijn geestverwanten koesterden voor het Pruisische koningshuis bekend is. 15 Wij zullen straks zien dat het monarchaal gevoel bij Groen anders geaard was. Groen die dit soort beschouwingen van Stahl kende en er naar verwees in de tweede uitgave van zijn Ongeloof en Revolutie in 1868, beklemtoonde de overeenstemming in beginsel met Stahl. Hij meende verder dat er slechts onderscheid was in den regerings vorm (als gevolg van de ontwikkeling der gebeurtenissen). Groen erkende de door Stahl gememoreerde republikeinse neigingen van de calvinisten en zelfs van de door Stahl gemaakte analogieën tussen het puritanisme en de Franse Revolutie, maar deze analogieën waren volgens Groen van minder betekenis dan de fundamentele, alles overheersende tegenstelling tussen deze twee bewegingen, namelijk die inzake de eer van God versus de wil van de mens. 16 Hier zien we weer de religieuze antithese (dat wil zeggen Geloof versus Revolutie ) die Groen vooropstelde maar die reële verschillen binnen het christendom en bepaald niet alleen over de regeringsvorm leek te bagatelliseren. Deze bagatellisering blijkt temeer als men ziet, waar Groen de opmerking van

59 58 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl Stahl over de tegenstelling tussen puritanisme en Franse Revolutie heeft gevonden. Zelf vermeldde hij deze bron niet. In werkelijkheid was Stahls beschouwing afkomstig uit zijn Die gegenwärtigen Parteien in Staat und Kirche, een bundeling van negenentwintig academische voordrachten door Stahl in de jaren vijftig van de negentiende eeuw gehouden en na zijn dood gebundeld in Deze bundeling voordrachten biedt een breed panorama van politieke groeperingen in Europa, waarbij Stahl een onderscheid maakte tussen de partijen van de revolutie enerzijds en de partijen van de legitimiteit anderzijds. Dit onderscheid met als kenmerkend criterium voor of tegen de Franse Revolutie komt overeen met wat ook Groen steeds naar voren bracht. De partijen van de revolutie baseerden zich volgens Stahl op het zogenaamde natuurrecht, de fictie van de stilzwijgende overeenkomst en de leer van de volkssoevereiniteit. Zeer opmerkelijk echter en in afwijking van Groen is dan Stahls visie op de revolutie van 1789 als resultante niet alleen van wetenschappelijke stelsels zoals Groen deed, die deze stelsels samenvatte als Ongeloof maar ook durch die mächtigen Vörgange des wirklichen Lebens und Ihr Beispiel. 17 Direct daarop volgde dan de verrassende stelling, dat het vooral de puriteinse beweging in Engeland en Amerika was met haar uitlopers, die de revolutie de weg baande! In de gehele vierde en vijfde voordracht van de cyclus geeft Stahl weer, hoe calvinisten, puriteinen en indepen dentisten, die hij in één kader zag, zich op deze weg ontwikkel den. Het is niet nodig het hele betoog van Stahl op de voet te volgen. Het komt erop neer dat de theocratie in de geest van het Evangelie, zoals die volgens Stahl Calvijn voor ogen stond, leidde tot een bestuur van het openbare leven door de heilige (kerkelijke) gemeente. Wat is in het licht van de predestinatie leer van Calvijn natuurlijker dan daß die Reinen und Seligen Herrschaft und Gewalt führen sollen über die Sündigen und Verdammten? 18 Het independentisme beschreef Stahl als een extreme tak van het calvinisme, dat zich kenmerkte door het benadrukken van de plaatselijke gemeente, die invloed had op de organisatie van de kerk, maar ook op die van de staat. 19 Terwijl de presbyterianen nog het Engelse koningschap aanvaardden, zij het met kritiek, waren de meer extreme indepen dentisten niet gehecht aan bestaande instellingen; zij streefden naar een volle Democratie. 20 De meer gematigde presbyterianen verwierpen zoals gezegd, het koningschap niet; zij wilden geen volkssoevereiniteit, maar maakten wel ruimte voor een toeziende en zonodig corrigerende macht boven de koning. 21 Kenmerkend voor alle puriteinen (presbyterianen èn independentis ten) was hun erkenning van het recht van verzet. Dit was het enige en karakteristieke schibboleth van de gehele puriteinse beweging, aldus Stahl. Door dat alles had het puritanisme de weg gebaand voor de revolutie, zelfs in belangrijke mate. 22 Bij deze vergaande conclusie plaatste Stahl, die steeds poogde de stand van zaken op politiek gebied zo objectief mogelijk weer te geven, een corrigerende noot: Dennoch wäre es ein Irrthum, daß der Puritanismus schon des selben Geistes sei, wie die Revolution. Nach ihrem innersten Geiste sind Puritanismus und Revolution sich nicht verwandt sondern entgegengesetzt. Die Revolution stellt alles auf den Willen des Menschen und zum Zweck des Menschen. Der Purita nismus stellt

60 III.1 Verhouding Groen-Stahl (algemeen); calvinisme en lutheranisme 59 alles auf Gottes Gebot und zur Ehre Gottes. 23 Het is nu dezetussenpassage die Stahl inlaste ter voorkoming van een te gemakkelijke vereenzelviging van puritanisme en revolutie, die door Groen van Prinsterer in een noot werd opgenomen in de tweede druk van zijn Ongeloof en Revolutie uit Evenwel, zonder het hoofdbetoog van Stahl weer te geven over de overeenkomst tussen beide! Daardoor creëerde Groen op zijn minst een eenzijdig beeld van Stahls opvatting over puritanisme en revolutie. Groen sprak zelfs ten onrechte over de schijnbare verwantschap tussen puritanisme en revolutie die Stahl zou hebben aangetoond. 24 Hoe groot de werkelijke overeenkomst volgens Stahl tussen beide stromingen (puritanisme en revolutie) was, blijkt even later in het hoofdbetoog, toen hij de overeenkomsten tussen beide als volgt opsomde: Dennoch aber hat der Puritanismus und vollends der Indepen dentismus wesentliche und folchenreiche Züge mit der Revolu tion gemein: 1 vor Allem jenen Grundsaß des Rechtes zur Empörung, 2 sodann die Herabdrücking des Köningthums, 3 die spiritualistische Gründung der Gewalt auf ein geisti ges Element, statt auf die organische Ordnung dort [bij de puriteinen] auf die Einwirkung des heiligen Geistes, hier [bij de revolutie] auf die öffentliche Meinung, 4 den Bruch mit der Geschichte der geschichtlichen Recht, der geschichtlichen Sitte und Bildung, und das Leben nur aus eignem Plan zu gestalten. 25 De twee laatste elementen zag Stahl zelfs als gemeenschappe lijke basis voor het gehele puritanisme. Uit het vierde element kan men afleiden dat hij het puritanisme niet alleen als wegbereider van de Franse Revolutie zag, maar ook als uitgesproken antihistorisch beschouwde. Het beeld dat Stahl opriep verschilde sterk van de schets die Groen gaf van de invloed van de Reformatie (inclusief het puritanisme). Groen bestreed met name in hoofdstuk VII van Ongeloof en Revolutie, dat de Reformatie oorzaak van de Revolutie zou zijn, zoals met name veel roomskatholieken beweerden. De stelling van Stahl dat het calvinisme, inbegrepen het puritanisme en het independentisme, als een wegbereider van de Franse Revolutie moet worden gezien, komt, mede gelet op de studie van J.W. Sap, plausibel voor. 26 Het is evenzeer begrijpelijk dat een man als Groen Stahls positionering van de calvinisten niet kon onderschrijven. Toen hij Stahls Die gegenwärtigen Parteien las, was hij reeds in de laatste periode van zijn leven. Tientallen jaren had Groen zich geïdentificeerd zowel met het denken van de historische school, als met de calvinistische reformatie. De stelling waarin Stahl de calvinisten cum suis wegbereiders der revolutie en antihistorisch noemde, poogde Groen duidelijk van zijn scherpe kanten te ontdoen, maar eigenlijk had hij zijn oude opvattingen moeten herzien òf hij had Stahl in een nader betoog moeten kritiseren. 27 Zag Stahl de calvinisten en hun navolgers als wegbereiders van de revolutie, zelf plaatste hij zich aan het andere einde van het spectrum van politieke partijen, die van de legitimiteit. Nader noemde hij zich aanhanger van de derde richting van deze partijen der legitimi teit, namelijk die der institutionele legitimisten, de

61 60 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl aanhangers van de standsgewijze constitutionele monarchie. 28 De beide andere partijen waren die van de aanhangers van de absolute monarchie en die van de feodale legitimisten. Deze derde richting wil de persoonlijke machtsverhoudingen institutionaliseren en gaat uit van de gedachte van het staatsbur gerschap 29, maar zij heeft met beide andere richtingen gemeen, zoals Stahl uiteenzette, dat de overheid er van Godswege is, dat het recht historisch van aard is en dat er een natuurlijke ordening van de samenleving is. 30 Stahl benadrukte in zijn voordrachten sterk de tegenstelling tussen de (onhistorische) partijen van de revolutie, waarvan calvinisten, puriteinen en independentisten de voorberei ders waren, en anderzijds de (historische) partijen van de legitimiteit, waarbinnen Stahl een eigen plaats innam. Het behoeft geen nader betoog dat deze parade van politieke partijen 31 er geheel anders uitziet dan die welke zou voortvloeien uit Ongeloof en Revolutie van Groen. De eerdergenoemde Leendertz verwees in hetzelfde verband naar een beschouwing van de Duitse theoloog Lemme die eveneens de effecten besprak van het voorzienigheidsbesef in de confessies van calvinisten en lutheranen, mede in verband met de verschillende historische situaties, waarin beide zich hadden ontwikkeld; bij het lutheranisme speelden de vorsten een belangrijke rol, bij het calvinisme de gemeenteleden. Daardoor waren bij de lutheranen te onderkennen: vertrouwen op de door Gods voorzienigheid aangestelde vorsten en grote aarzeling om (gewapende) weerstand te bieden. Bij het calvinisme mondde de predestinatieleer vaak uit in krachtige activiteiten van de burger, zelfs om weerstand te bieden tegen de vorst. 32 Leendertz zag dan ook met de historicus Troeltsch een verband tussen lutheranisme, vertrouwen in Gods voorzienigheid en de via een natuurlijk proces opkomende overheden. De leer van Stahl en van het Duitse conservatisme ademden de geest van Luther. 33 In het calvinisme ontwikkelde zich volgens Leendertz een geheel andere tendens en wel in een richting die conflicten bepaald niet uitsloot, met name toen de Franse calvinisten zich gingen verzetten tegen de Franse koning. Leendertz noemde voorts de monarchomachen, de Schotse reformator Knox en de calvinisten en independentisten in Engeland en Amerika. 34 De dissertatie van J.W. Sap gaf een nog uitgebreider beeld van deze wegbereiders der revolutie. 35 Leendertz zag het staatkundig verschil tussen lutheranisme en calvinisme in een verschil in waardering van de historie, van het verloop der feiten; het eerste ziet in het historisch gewordene den verborgen wil van God en is derhalve huiverig in te grijpen, het laatste met minder eerbied voor het gewrocht der tijden, acht den mensch bovenal geroepen Gods geopenbaarde geboden te vervullen in de wereld der feiten. Dit bleek een verschil ook voor de staatsleer van beteekenis. 36 De hier gegeven aanduiding betreffende het lutheranisme en het calvinisme komt op verrassende wijze aan de orde bij twee personen die Groen zeer welgezind waren, maar desondanks kritiek hadden op zijn necrologie over Stahl Ter nagedachtenisuit 1862, een necrologie die in feite grotendeels een warme apologie voor Stahl was. Groens vriend Koenen schreef aan Groen, dat hij Stahl kritischer had moeten behandelen. Groen was lutheraniserend bezig geweest in tegenstelling tot een meer

62 III.1 Verhouding Groen-Stahl (algemeen); calvinisme en lutheranisme 61 echt gereformeerde beschouwing van ds. L.J. van Rhijn. 37 Deze Van Rhijn, hervormd predikant te Wassenaar waar Groen vaak ter kerke ging, had toevallig één dag na Koenen eveneens een brief aan Groen geschreven, waarin hij diens geschrift een voortreffelijke apologie noemde, maar zo vroeg hij Groen zijn daardoor niet ligtelijk eenige momenten (...) min of meer voorbijgezien? en hij vervolgde: B.v. het onderscheid van de Luthersche en Gereformeerde opvatting van het idee van Kerk. De momenten van continuï teit, waardering van het overgeleverde, zigtbaar en tastbaar objectief gezag staan, geloof ik, bij de Lutherschen als zoodanig meer op den voorgrond dan bij de Gereformeerden. Ik geloof, dat het Luthersche Kerkidee meer volledig zamensluit met het staatkundig anti-revolutionaire systeem dan het Gereformeerde. Hierbij komt het ethische, het persoonlijk door God zelven getrokkene (uitverkorene) meer op den voorgrond. Vandaar in de Luthersche Kerk uit den aard meer behoud, in de Gereformeerde meer vooruitgang. 38 Vervolgens gaf Van Rhijn enkele tegenstellingen tussen luthera nisme en calvinisme, die overeenkomst laten zien met de schets van Stahl: een stil leven versus werking naar buiten; gemeenschapszin versus vrijheid en zelfstandigheid en tenslotte eenheid versus sekten. Van Rhijn eindigde met de intrigerende vraag of men om volkomen anti-revolutionair te zijn eigenlijk niet Luthersch moet wezen [!]. Helaas is geen reactie van Groen op de brieven van Koenen en Van Rhijn bekend, maar op de schets van Stahl èn op beide brieven afgaande, kan men zich afvragen of de calvinist Groen door zijn bewondering voor Stahl inderdaad niet te lutheraniserend bezig is geweest en de door Stahl en anderen geanalyseerde tegenstelling tussen lutheranen en calvinisten niet heeft willen bagatelliseren, toen hij over de historische school schreef. Omdat Groen zelf zijn grote verbondenheid met Stahl steeds sterk onderstreept heeft, kan de vraag rijzen of de geschilpunten die wij in deze paragraaf noemden en die in de volgende paragrafen nog aan de orde komen, niet te veel aandacht krijgen. Dit laatste lijkt niet aannemelijk omdat ook anderen dan Abraham Kuyper ( Stahl was veel meer reactionair ) en Van Rhijn Groen in particuliere correspondentie hebben gewezen op de verschillen tussen Stahl en hem. Zo citeerde O.G. Heldring de Duitse theoloog Nitsche die had gezegd dat het onmogelijk was, dat Groen ook van verre slechts op Stahl zoudt kunnen gelijken en Ik ken den Heer Groen van Prinsterer. Hij is een geheel ander man. 39 Koorders, die een proefschrift over Groen had geschreven, stelde dat Groen en Stahl waarlijk niet in alle punten overeenstemmen 40 en zijn vriend Koenen wees Groen wel driemaal op de rooms-katholieke kleur van Stahl. Hij waarschuwde Groen, dat de lutheranen van de zeventiende eeuw de calvinisten gevaarlijker vonden dan de papisten. Zo schreef hij: Ik ben een groot Stahl-aanhanger. Maar dat semi-katholieke Lutherdom kunnen wij toch ook niet toejuichen zonder onze roeping te verloochenen? Stahl wil terug naar den stand van zaken in de zeventiende eeuw. 41 Groen reageerde nauwelijks op deze waarschuwingen. Zijn verbondenheid met Stahl liet hij prevaleren boven de verschillen die er in feite waren.

63 62 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl III.2 Groen en Stahl ten aanzien van de historische school Met de voorafgaande schets over enige aspecten van het lutheranisme en het calvinisme als achtergrond, is het nu goed om naar Stahl te luisteren als hij schrijft over de historische rechts school. In het eerste deel van zijn Philosophie des Rechts behandelde hij deze school uitvoerig en met veel waardering. Hij richtte zich onder andere tegen critici van de historische rechtsschool die stelden dat de aanhangers van deze school geen eigen filosofie hadden en geen zedelijke maatstaf voor het recht. Stahl reageerde hier als volgt op: de historische rechtsschool wil wel oordelen, alleen niet uitsluitend op grond van rede-begrippen, maar ook op basis van volle menselijke kennis van de werkelijkheid. Vooral, zo meende Stahl, moet het oordeel zugleich aus der geschichtlichen Entwicklung selbst geschöpft werden. 1 De historische school vooronderstelt algemene criteria, doch meent tegelijk dat de in de loop der jaren gevormde individualiteit van wetten en instituties zelf ook een zedelijke verplichting met zich meebrengt. Groen van Prinsterer heeft deze gedachte overgenomen; wij verwijzen naar II.7, noot 6 van deze studie. De historische school wordt volgens Stahl wel degelijk gekenmerkt door filosofische reflectie en het gebruik van normatieve criteria en dan volgt een passage in zijn beschouwing die belangrijk is voor zijn religieuze fundering van de historische school: Es ist gerade eine tiefere philosophische Wahrheit, aus welcher sie unausgesprochen, ja den meisten vielleicht unbewußt, in ihrem letzten Grunde steht, das ist die anerken nung des lebendigen Göttlichen Waltens in der Geschichte. Aus ihr kommt die Ehrfucht vor dem Bestehenden, die menschliche Bescheidung in der Aenderung desselben, das Hin - sehen auf eine höhere Macht, von der man das Wesentlichste und Beste erwarten muß. 2 Met andere woorden, Stahl zag in de terughoudendheid van de historische school om het historisch gewordene te veranderen, een (veelal onbewuste) eerbied voor Gods leiding in de geschiedenis. Daarnaast erkende Stahl dat de historische school zich weliswaar uitspreekt over het ontstaan van het recht, maar niet over de inhoud daarvan. Een inhoudelijke, filosofisch-ethische leer sluit de historische school niet uit, maar zelf biedt zij deze niet. Daardoor heeft zij ook geen eigen politiek systeem te bieden. Echter een politieke relevantie heeft de historische school wel degelijk volgens Stahl: Vor allem ist eben ihre Grundlehre über die Entstehung des Rechts von der größten politischen Bedeutsamkeit; jene Ehrfucht vor dem Bestehenden, jene Bescheidung, daß jede Generation nur an der Entwicklung, die durch alle Zeiten beizutragen, keine den Bau des menschlichen Gemeinwesens im Ganzen und neu auf zu fuhren habe. 3 Die politieke relevantie leidt, aldus Stahl, weliswaar niet tot een politieke leer, maar wel tot een bestimmten politischen Disposition. Groen, die deze uitdrukking met instemming citeerde hij was toch al niet zo gesteld op een leer vertaalde het woord Disposition door gemoedsstemming. 4 Daarmee werd de politieke betekenis van de historische school naar onze mening toch wat onderschat. Gemoedsstemming duidt toch meer op iets tijde-

64 III.2 Groen en Stahl ten aanzien van de historische school 63 lijks en ligt in de sfeer van het gevoel, terwijl Disposition (grondhouding, instelling) bij Stahl, gelet ook op de gehele context van de zin, vooral duidt op een permanente gerichtheid, namelijk op het historisch gewordene. Daarin ligt inderdaad de betekenis van de historische school. Reeds in zijn vroege jaren had Stahl naast bewondering ook kritiek op de historische school van Von Savigny, die de oorsprong van het recht in de volksgeest zocht, maar daarbij geen aandacht schonk aan de vraag: Wie es eine höhere Macht, das Ethos über dem Volk und Volksbewusstsein ist, von der dieses ange - fordert, an der es gemessen und gerichted wird. 5 De Duitse Stahl-kenner D. Grosser schrijft dat het ontbreken van een eigen normenstelsel, los van het volksbewustzijn, volgens Stahl zou leiden zu einem reinen Relativismus, unter dem alles als Gerecht galt was als zeitgemäß erschien. 6 Inderdaad zou de historische rechtsschool dan ontaarden in wat later zou heten een historisme, zonder nadere normatieve grenzen. In paragraaf II.7 van deze studie ( Was Groen een historist? ) hebben wij gepoogd aan te tonen, dat Groen voor dat gevaar van de historische school nooit openlijk heeft gewaarschuwd. Zijn meest diepgaande beschouwing over deze school was eigenlijk een volledige verdediging van die school. Hij poogde (in 1849), anders dan Stahl, zelfs te beredeneren, dat de historische school wel degelijk filosofisch was en niet slechts eenmalige historische zaken opspoorde. Immers, zij gaat uit van een hogere realiteit en streeft naar algemene begrippen; deze begrippen realiseren zich in de historische werkelijkheid van deze wereld. 7 Daarom moet die werkelijkheid worden onderzocht. Veel eerder schreef Groen al (in 1834) dat het wezen, de structuur van het staatsrecht moet worden opgemerkt in de afschaduwing in natuur en historie. 8 In paragraaf II.7 zagen wij tevens dat Groen ondanks zijn integrale verdediging van de historische school en ondanks zijn historistische neigingen toch oog had voor de gevaren van die school. Wij verwijzen naar zijn religieuze gerichtheid en een aantal uitspraken door hem gedaan, zoals geciteerd in paragraaf II.7. Zwaan concludeerde terecht dat Groen aan het (positieve) recht en historie wel degelijk de wezenlijke norm aanlegt. 9 Het is onze mening, die wij in paragraaf III.3 zullen beargumenteren, dat Groen voor de gevaren van de historische school zelfs meer oog had dan Stahl. Uit het voorgaande volgt dat Stahl enerzijds de betekenis van de historische school hoog aansloeg en haar in relatie bracht met het geloof in de voorzienigheid Gods, maar anderzijds de betekenis, de reikwijdte van deze school duidelijk beperkte, omdat anders het relativisme zou kunnen domineren. Groen verdedigde de historische school in het algemeen, nam positieve citaten over de historische school van Stahl over in zijn betogen en vond haar, anders dan Stahl, zelfs filosofisch, maar uit zijn uitspraken en positiekeuzes in de politieke praktijk, leek hij de gevaren van de historische school te onderkennen. De sleutel tot het verstaan van de eenheid en het verschil tussen de opvattingen van Stahl en Groen zal mogelijk liggen in het voorzienigheidsbesef van beide auteurs, gelet op de eerder door Stahl, Lemme, Troeltsch en Leendertz opgemerkte verschillen tussen de lutherse en calvinistische tradities op dit punt. Zelf achtte

65 64 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl ook Groen de gang der voorzienigheid van essentieel belang voor de historische rechtsschool. Immers, hij stelde, Stahl citerend, met een verwijzing naar de gang der voorzienigheid in de geschiedenis: Daaruit ontleent ze [de historische rechtsschool] die eerbie diging van het bestaande regt, die schroomvalligheid waar verandering te pas komt, dat zien op een hoogere macht van wier zegenrijke werking het wezenlijkste en beste tegemoet gezien wordt. 10 Op het eerste gezicht lijkende visies van Stahl en Groen dus identiek. Bij nadere uitwerking zal echter blijken dat Groen zijn verdere stellingen toch heel anders arrangeert dan Stahl. Met name ziet Groen de rol van de Fügung Gottes, zoals Stahl de leiding van God noemt, anders. Groen wijst elke specula tie over goddelijke leiding in gebeurtenissen en ontwikkelingen van eigen tijd resoluut af. Omdat het voorzienigheidsbesef en daaruit voortvloeiende opvattingen in zaken als historische rechten, recht van verzet en verjaring bij Groen een eigen patroon laten zien, willen wij uitvoeriger bij dit voorzienigheidsbesef stil staan in de volgende paragraaf. III.3 Voorzienigheidsbesef bij Groen van Prinsterer Smitskamp veronderstelde dat een denker als Herder ( ) Groen moest hebben aangesproken door diens uitgesproken idee van de goddelijke voorzienigheid in de geschiedenis. Terecht vervolgde Smitskamp dat de idee niet in positief Christelijke zin, maar in den geest van een half-geseculariseerd theïsme moet worden gezien. 1 Het gebruik van het woord voorzienigheid kwam in de achttiende en negentiende eeuw bij schrijvers frequent voor; ook of wellicht juist inzonderheid bij hen die hun twijfels hadden over het christelijk geloof in traditionele zin. De Britse historicus Herbert Butterfield heeft treffend opgemerkt, dat de conceptie van de voorzienigheid seemed to survive as a kind of shell after the religion, which had given it some reality, had evaporated out of it. 2 Het gebruik van dit vage voorzienigheids begrip strookte weliswaar volkomen met het gematigd-vrijzinnige karakter van Groens religieuze jeugd-overtuiging 3 (Smitskamp), maar opmerkelijk is dat ook na zijn geestelijke wending omstreeks 1829 in meer confessioneel-gereformeerde richting het vage voorzienig heids be grip bij hem bleef functioneren. Het geloof in de voorzienigheid blijkt bij Groen bevorderlijk voor het denken in de zin van de historische school. Dit laatste is in zoverre te verklaren, als wij onderkennen dat het Reveil waarbij Groen nauw betrokken was, een sterk piëtistische inslag had. Stahl legde een verband tussen piëtisme en historische school: persoonlijke eerbied voor God leidt tot eerbied voor het door God in de geschiedenis tot stand gebrachte. 4 Als wij voorts erkennen dat de historische school de mogelijkheid van historisme inhield dan verdient de opmerking van Brands (die een proefschrift schreef over Historisme als ideologie) de aandacht, dat het piëtisme als belangrijkste factor bij het ontstaan van het historisme moet worden gezien; het piëtisme legt de nadruk op de directe omgang van de individuele christen met God. Deze directe om-

66 III.3 Voorzienigheidsbesef bij Groen van Prinsterer 65 gang is van groot belang gebleken, volgens Brands, bij de ontwikkeling van het historiserende denken. 5 Juist door het voor en na Groens spirituele wending bij hem naar voren tredend voorzienigheidsbesef, vallen zijn waarschuwingen op tegen het al te zeer speculeren over de gang der voorzienigheid bij lopende en te verwachten ontwikkelingen. Zijn uitspraken hierover getuigen van grote consistentie, vanaf zijn jeugdgeschriften. In zijn oudste geschrift, getiteld Bedenkingen tegen een oproeping tot ondersteuning der Grieken uit 1825, liet Groen reeds een duidelijk geluid horen: Het middel, t geen men tot ondersteuning der Grieken voorstelt, komt met onze pligten niet overeen; daarom moet het niet worden gebruikt, [...] Er bestaat eene Voorzienig heid en omdat ze bestaat, en, omdat, terwijl ze ons voor schreef het vervullen van die pligten, zij de zorg voor de uitkomst aan zichzelve voorbehouden heeft, daarom is het een regel, die geen uitzondering kent: het doel regtvaardigt de middelen niet. 6 In deze enigszins stroeve formulering van de jonge Groen wordt de eis gesteld: plichten moeten worden vervuld; hoe de voorzienigheid uiteindelijk beschikt, is niet onze zorg. Het citaat is daarom ook treffend omdat de brochure over de Grieken inging tegen een wijd verbreide publieke opinie. Er waren christenen die sympathie hadden voor het christendom van de Grieken, liberalen die vanuit hun vrijheidsidee de Grieken wilden steunen en voorts romantici uit de literaire wereld. In 1829 ging Groen in op de vraag of er sprake was van vooruitgang in de geschiedenis van volkeren. Op die vraag vermeten wij ons niet het antwoord te geven, noch bakens voor de paden eener voorzienigheid te zetten, wier wegen de zwakke sterveling niet opsporen, maar bij dezelver uitkomst alleen eerbiedig nawandelen mag. 7 Hier lijkt Groen tot uitdrukking te willen brengen dat men de uitkomst van de goddelijke voorzienigheid eerst moet weten, voordat men daarover iets zinnigs kan zeggen. Eveneens in 1829 maakte hij een opmerking over een passage in de troonrede van koning Willem I, een vorst voor wie hij veel respect had, over de Goddelijke Voorzienigheid : Het onbestemde dezer uitdrukking wordt door het karakter weggenomen van dengenen die ze gebruikt. 8 Hieruit blijkt op z n minst een mentale reserve tegenover het al te vlot gebruiken van het woord voorzienigheid. In de jaren vijftig vond een correspondentie plaats tussen Groen en da Costa. De laatste betrok de goddelijke voorzienigheid ook in wat zich toentertijd afspeelde; hij wilde op grond daarvan voortgaan. da Costa schreef in 1853 aan Groen: Vooruitgang op historisch godsdienstigen bodem, met gebruik making van alles wat ook de hevigste orkanen of buien van slib en slijk hebben achtergelaten, mits het maar vet en vruchtbaar zij en bovenal van Godswege, als fait accompli, in de orde Zijner beschikkingen opgenomen. 9 Hier betrad da Costa gevaarlijk terrein, want ook in deze passage wij wezen reeds op een vergelijkbaar verband bij Groen in paragraaf II.2 is het de vraag, wanneer God iets in de orde Zijner beschikkingen heeft opgenomen en wanneer niet, terwijl een gelijkstelling van fait accompli en Gods wil wel een zeer riskante stellingname is waarop tegenstanders van de historische school gemakkelijk hun pijlen konden afschieten.

67 66 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl Groen liet, weliswaar niet in de correspondentie met da Costa, maar wel in diezelfde tijd als deze briefwisseling, een ander geluid horen. Hij was in ieder geval tegen het berusten in voldongen feiten: Wachten we ons aan de voorgeslachten te willen opdringen het stelsel, dat in onze dagen zooveel opgang maakt, en waarbij men in gebeurde zaken, les faits accomplis berust, zodra de geweldenarij volbracht en het nadeeliger is aan het slachtof fer hulp, dan aan den boosdoener hulde te brengen. 10 Hiermee sloeg Groen als het ware twee vliegen in één klap: hij distantieerde zich van een zwak element van de historische school, namelijk de neiging van een zich neerleggen bij voldongen feiten. Tegelijk maakte hij van zijn betoog gebruik om de geestverwanten van de Revolutie aan te vallen. Immers, juist zij waren het die zich beijverden om elk nieuw bewind dat zich na een revolutie opwierp als de legitieme regering te erkennen. Toen in 1861 H.J. Koenen, met verwijzing naar een opmerking van da Costa, aan Groen vroeg, of ook de afzetting van een vorst niet als een providentiële zaak van Godswege kon worden beschouwd, antwoordde Groen met duidelijke irritatie: dat hij nauwelijks iets verderfelijkers wist dan die beschouwing, wanneer men op grond van eigen gissing omtrent hetgeen in hooger sferen bepaald is, het ons van hooger hand afgebakend spoor van regt en pligt niet meer in het oog houdt. 11 Eigenlijk leert men hier hetzelfde als wat wij reeds in 1825 konden vernemen inzake de Griekse opstand: niet speculeren over Gods bedoelingen, maar gewoon Gods verordeningen volgen. In 1861 schreef Groen: De wegwijzer ligt niet in de velerlei opvatting der historie, maar in de duidelijke geboden Gods. 12 Wel eerbiedigde hij achteraf de hand van de Voorzienigheid in de vernedering van Oostenrijk in 1866, van Nederland in 1795, van Pruisen in Zo schreef hij in een brief aan Koenen in 1868, maar hij wilde er zijn politiek niet op baseren. Scherp schetste Groen het onrecht, dat tegelijk uitvoering van Gods wil kon zijn. Als voorbeeld noemde hij de Duitse aanval op Frankrijk in 1870: De uitvoerder van Gods gerigt kan, ook als zoodanig (daar het kwaad aan het doel van den hoogsten Regter dienstbaar gemaakt wordt) onregt begaan. 14 Het beschouwen van het Duitse imperialisme als onrechtvaardig en tegelijk of kort daarna als uitvoering van een oordeel Gods, moet een innerlijke spanning geven die zoals later nog zal blijken minder subtiele aanhangers van Groen moeilijk kunnen erkennen. Bekend zijn ten slotte Groens scherpe reprimandes aan zijn Berlijnse geestverwanten, die in de oorlog van Pruisen tegen Oostenrijk en Denemarken alsmede in de annexatie van een reeks Duitse staten door Pruisen, Gods voorzienig bestel zagen ten gunste van Pruisen. Groen verzette zich in twee brochures met hand en tand tegen dergelijke in Pruisen wijd verspreide beschouwingen, die vaak nog een protestants trekje hadden ook (in die zin dat het protestantse Pruisen met Gods hulp streed tegen het verderfelijke rooms-katholicisme). 15 Groen schuwde daarbij apocalyptische termen niet. Zelfs schroomde hij niet te stellen, dat de basis van de Revolutie in de bekende zeer ruime en negatieve betekenis die hij daaraan hechtte van Parijs naar Berlijn was overgeplaatst. In deze houding stond Groen vrijwel alleen temidden van zijn binnen- en buitenlandse geestverwanten. 16 Hij zag, in tegenstelling tot veel aanhangers van Stahl (Stahl zelf was toen al overleden), bij

68 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 67 Bismarck een machtsstreven dat met de hoogste voorzienigheidspretenties werd gesanctioneerd een verschijnsel dat zich zeventig jaar later in de meest extreme vorm bij Hitler zou herhalen. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw ontstond er in Duitsland een polemiek over de vraag hoe Stahl over Bismarcks imperia lisme zou hebben geoordeeld als hij was blijven leven. Groen meende dat Stahl tegen Bismarck zou hebben geageerd. Feit is echter dat de meesten van Stahls aanhangers Bismarck hebben gesteund. Men zou eruit kunnen afleiden dat in Stahls leer van Gottes Fügung elementen scholen die voor steun aan het bismarckaans imperialisme bevorderlijk waren. De samenvattende conclusie van deze paragraaf is dat Groen een sterk besef had van de goddelijke voorzienigheid, maar dat hij deze slechts achteraf als zodanig wilde erkennen als het resultaat de uitkomst zou Groen zeggen bekend was. Men mag er bij lopende gebeurtenissen niet over speculeren. Die goddelijke voorzienigheid laat zich gelden door alle menselijke onrecht heen. De veronderstelde leiding van God mag nooit de mens een vrijbrief geven om onrecht te begaan, goed te keuren of stilzwijgend te aanvaarden. Men moet slechts Gods geboden volgen. Groens voorzichtige opvatting over de voorzienigheid mogen wij wellicht vergelijken met zijn even voorzichtige benadering van de leer van de uitverkiezing, een leer die niet los kan worden gezien van het geloof in de voorzienigheid. De voordragt dezer leer moet met omzigtigheid geschieden; vaste spijs is niet voor die melk van noode hebben. Niet op Gods verborgen raad, maar op Christus, den weg, de waarheid en het leven wijst de Heilige Schrift; op Hem zij het oog des geloof gevestigd, zonder te willen doordringen tot wat gesloten voor ons is. 17 Ook hier treft ons Groens waarschuwing tegen het speculeren over wat verborgen is. Daarnaast valt in deze passage op hoe Groen in afwijking van andere voorzienigheidsbeschouwingen, het christologisch element naar voren brengt. Ook het eschatologischaspect relativeert het toen gangbare voorzienigheidsgeloof, zoals dat ook in het deïsme werd voorgestaan. Groen wil naar eigen getuigenis in 1848 een christen zijn, die ook in de historie, niet enkel, met den deïst, de leiding eener Voorzienigheid opspoort en opmerkt, maar, aan de belijdenis van het Evangelie met vastheid van overtuiging getrouw, in de komst en in de zegevierende terugkomst van den Heiland, de oplossing der raadsels van de geschiedenis der mensheid erkent en tegemoet ziet [...]. 18 Dit eschatologische aspect ontneemt het element van zinloosheid aan de goddelijke voorzienigheid, dat anders zou kunnen ontstaan en het geeft structuur en inspiratie aan een gezond geloof in de voorzienigheid. Dit geloof is ook bij Groen, die zoveel teleurstellingen had meegemaakt en desondanks bleef volhouden in zijn politieke strijd, op te merken. III.4 De verschillen tussen Groen van Prinsterer en Stahl inzake historische rechten, droit divin, recht van verzet, verjaring en grondwet In paragraaf III.3 zagen wij dat Groen inzake lopende ontwikkelingen speculatieve opvattingen over de goddelijke voorzienig heid krachtig wist af te grendelen

69 68 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl door zijn standpunt dat men slechts Gods geboden moest volgen. Men mocht niet vooruitlopen op de uitkomst van actuele ontwikkelingen, maar moest uit gaan van tot dan toe geldende rechtstoestanden. Dit betekende het respecteren van verkregen historische rechten in het algemeen, het goddelijk recht (droit divin) der overheden, mede gelet op het bekende hoofdstuk XIII van Paulus brief aan de Romeinen. Daaruit vloeide voort het respecteren van de gegeven grondwet en andere wetten en (wat de internationale politiek betreft) de plechtig gesloten tractaten en verdragen. Dit in Groens jonge jaren reeds waar te nemen patroon staat voor hem centraal, het is een uitvloeisel van zijn historisch principe. In de praktijk betekende dit voor Groen bijvoorbeeld: respect vragen voor het Turkse gezag in zijn strijd tegen de Griekse opstandelingen omstreeks 1825; hooghouden van het gezag van koning Willem I tegenover de Bel gische opstandelingen omstreeks 1830; ageren tegen de annexatie van Italiaanse staten door de koning van Sardinië in diens streven naar Italiaanse eenheid in de ja ren 1850; verzet tegen een snelle erkenning van keizer Napoleon III in 1852; protest tegen het Pruisische streven om de Duitse Bond onder leiding van Oostenrijk te ondergraven en de kleine Duitse staten te annexeren in de jaren zestig van de negentiende eeuw. In deze voorbeelden uit de internationale politiek speelden de kwesties van het wettig gezag en historische rechten het meest een rol, ook voor Nederland (moest Nederland een door revolutie aan de macht gekomen nieuwe machthebber erkennen?). Bovendien pro fileerde Groen zich hier vaak ook in relatie tot geestverwanten, die in de lopende gebeurtenissen Gods wil wilden respecteren laisser passer la justice de Dieu zoals dezen zeiden. 1 Groen beperkt zich echter bepaald niet tot historische rechten in de internationale politiek. Voor de binnenlandse politiek verwijzen wij naar voorbeelden genoemd in paragraaf II.4. De vraag kan rijzen waarom Groen, die in zo krachtige termen heeft geageerd tegen het rechtstreeks betrekken van Gods voorzie nigheid bij het positie kiezen in politieke ontwikkelingen in wording, tegelijk het gewordene vaak als sacrosanct kan beschouwen. Kan men bij (lang) gevestigde, historische staten, regeringsvormen en instituties wèl spreken van Gods voorzienig bestel en bij staten en regeringen in wording niet? Over persoonlijke, psychologische factoren die ten grondslag hebben gelegen aan dit vasthouden aan verworven rechten, be staande overheden en het gewordene in het algemeen kan men slechts gissen. Te denken valt aan Smitskamps veronderstelling over Groens persoonlijkheid, die wij eerder (paragraaf I.1) hebben besproken. Door het zoeken naar vaste principes in zijn persoonlijk leven zou Groen ook op het politieke vlak geneigd zijn zich op duide lijke uitgangspunten in te stellen. 2 Zijn weerzin tegen chaos en anarchie is in ieder geval steeds duidelijk te bespeuren. Men kan daarbij ook denken aan de persoonlijke ervarin gen die hij opdeed als ambtenaar bij het kabinet van de koning ten tijde van de gezagsscheme-

70 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 69 ring in het woelige België. Tevens had hij uitgebreid kennis genomen van de literatuur over de Franse Revolutie 3, met name over het afschaffen van allerlei gevestigde rechts- en gezagsposities met alle vaak chaotische gevolgen van dien. Deze persoonlijke achtergronden zijn wel van belang, maar lijken toch onvoldoende om een totaalbeeld te geven van Groens opvattingen over historische rechten en wat daarmee samenhangt. Wij zullen daarnaast naar zijn eigen uitspra - ken over deze onderwerpen moeten luisteren. Nu was Groen geen theoretische systematicus. Stahl, die er wel in was geslaagd filosofisch-staatsrechtelijke werken te schrijven, moest dan ook wel bewondering bij Groen afdwingen. Leendertz heeft in zijn dissertatie meer dan drie maal zoveel pagina s gewijd aan Stahl dan aan Groen. Zijn eindcon clusie over Groens leer van het goddelijk recht der overheid was nogal mager: Zij bracht ons na Stahl geen nieuws dan juist den sterkeren nadruk, die op het beroep op Romeinen 13 werd gelegd. 4 Wij menen dat over Groens opvattingen in relatie tot die van Stahl toch wel iets meer te zeggen valt. In Ongeloof en Revolutie verzet Groen zich tegen tegenstanders die hem betichten van een overdreven eerbied voor historische rechten. Zijn critici maken volgens Groen ten onrechte een tegenstelling tussen rechts - beginselen die zij hoog willen houden en historische rechten die slechts van betrekkelijke waarde zouden zijn. Die tegenstelling is niet juist volgens Groen, omdat de historische rechten niet een tegenstelling vormen tot, maar conform de opvattingen van Plato een afspiegeling zijn van rechtsbe ginselen. De tegenpartij zou volgens Groen in de waan leven, dat het historische staatsrecht uit den bajert van al het gebeurde, zonder het alvermogen van hoogere krachten, gevormd werd. Groens betoog gaat dan aldus verder: Het was de langzaam rijpende vrucht van het rechtsbeginsel, dat, wel verre van zich voor de gebeurtenissen te buigen, indien ik het dus mag uitdruk ken, den ongevormden klomp der omstandigheden en feiten aan zijn regelenden en zuiverenden invloed onderwerpt. Even verder volgt het citaat dat wij in paragraaf II.7 in ons betoog over het historisme hebben aangehaald: Het is uit deze heerschappijvoering van het Recht over de feiten, dat de reeks der verkregene rechten ontspruit. 5 Men kan deze redenering en dit pleidooi voor eerbied voor histo rische rechten volgen, zelfs accepteren, mits men er vanuit gaat dat de beginselen van het Recht waaruit de historische rechten voortspruiten, de juiste zijn. Nu zijn deze rechtsbeginselen in principe goed volgens Groen, omdat en voorzover zij zijn gefun - deerd in het voorrevolutionaire, christelijke tijdvak. Groen maakt hier een scherp onderscheid: Er zijn eeuwen van geloof en deugd, er zijn ook eeuwen van ongeloof en ondeugd; en zoo het revolutionaire tijdperk, waarin wij leven, niet tot de laatste categorie behoort, dan moet, òf het ongeloof hiervan geenszins het hoofdkarakter zijn [dus het tegendeel van wat Groen juist altijd heeft be weerd] òf goede vruchten moeten op een kwaden boom kunnen groeijen. 6 Dit laatste alternatief gaf Groen dan enige ruimte om ook historische rechten, ontstaan na 1789, positief te waarderen. Deze waardering zou uiteraard moeilijker worden naar gelang de tijd zich verder verwijderde van het fatale jaar 1789.

71 70 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl In het algemeen was Groen, zoals wij opmerkten in paragraaf II.4, allerminst blind voor zegeningen van de Franse Revolutie en van de moderne tijd, maar hij verzette zich tegen het beginsel van deze revolutie. Niet de moderne maatschappij is satanisch, maar het godverloochenende beginsel der Revolutie, onder welks overheersching zij geraakt is, schreef hij in Ook hoedde Groen zich er trouwens voor, historische of verkre gen rechten als statisch te zien. Als hij het bijvoorbeeld had over de legitimiteit van het gezag, werd dit verbonden met de bijzin gelijk dit van God afdaalt en overeenkomstig Gods wet, met behoud en uitbreiding [door ons gecursiveerd] van vrijheden en verkregen regten, uitgeoefend wordt. 8 Groen had dus zeker oog voor de dyna - miek van deze historische rechten, al miste hij vanzelfsprekend zouden wij geneigd zijn te zeggen inzicht in het steeds meer conflicterende karakter van verkregen rechten en vrijheden in onze moderne samenleving. Ten slotte zal bij Groens pleidooien voor historische rechten ook een belangrijke rol hebben gespeeld dat, bij geen of weinig eerbied voor historische rechten, het overheidsgezag zelf dreigde te worden aangetast. Tegenover het handhaven van de historische rechten stelde Groen vaak de willekeur van de leer van de volkssoe - vereiniteit, die immers structureel het hele staatsbestel op losse schroeven dreigde te zetten als gevolg van de wisselende meerderhe den in het vertegenwoordigend orgaan van het soevereine volk en de grillen van het electoraat. Groens genuanceerde kijk op de historische rechten week af van Stahls massieve en eenduidige nadruk op Gottes Fügung. In de kort hiervoor gegeven verdediging van historische rechten heeft Groen het over het alvermogen van hogere krachten, een zinsnede die meer aan Von Savigny dan aan Stahl herinnert. Bovendien legt Groen en dat is belangrijk minder nadruk op de resultaten van de goddelijke voorzienigheid, bijvoorbeeld een bepaald konings huis, een bepaalde staat of bepaalde instituties, en meer nadruk op het positiveringsproces, dat wil zeggen: het proces waarin rechtsbeginse len het primaat krijgen boven het gewordene en waarin het recht het primaat krijgt boven de ongevormde klomp der omstandigheden. Welnu, uit deze bajert van al het gebeurde zijn de historische rechten ontsproten. Juist daarom vond Groen dat men deze moest respecteren; zij zijn niet zomaar ontstaan, maar in een jarenlange confrontatie tussen mensen, levend in een christelijke cultuur, en rechtsbeginselen die men zag als van God afkomstig. Bij Stahl lagen de zaken anders. Stahl zag in de tijd, de geschiedenis weliswaar niet een concreet, direct handelen van God, maar erkende wel een fügen (misschien het beste te verta len met schikken of sturen ) en een zulassen van Godswege. Daardoor krijgt het product, het resultaat van dit fügen en zulassen een goddelijke dimensie. Voorts zag hij in de lange Dauer een garantie van Gods zegen en heeft hij het over de heiligende Kraft der Zeit. Hij schreef: Du sollst diesen (geschichtlichen) Zusammenhang nicht grund los unterbrechen, du sollst Pietät haben vor dem, das durch Gottes Fügung und Zulassung in diesem Zustand geworden, soweit es nicht der Ordnung Gottes (der von Gott gegebenen ethischen Regel) widerspricht. 9 Hier komt een streng en irrationeel sollen naar voren, dat ondanks de negatie-

72 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 71 ve ontbindingsclausule ( soweit es nicht... enz) een aanvaarding van het historisch gewordene sterk in de hand werkt, terwijl het rationele gehalte van de argumentatie zwak is. In diezelfde geest zag Stahl als Princip der Legimität : Achtung und Scheu vor dem vorhandenen gesetzlichen Zustand gerade weil wir ihn nicht selbst gemacht, sondern als durch ein höheres Walten über uns geworden sehen. 10 Hoewel Groen zelf deze passage, blijkbaar met instemming, citeerde in zijn Grondwet en Eensgezindheid, lijkt hier toch op zijn minst van een accentverschil sprake te zijn als wij zijn opvattingen in hun algemeenheid bekijken. Terwijl Stahl het höhere Walten van God in de beoordeling van het heden voorop stelde, ging Groen ondanks alles primair van de Openbaring en de ordeningen Gods uit, waarbij hij overigens die ordeningen vaak binnen het voltooid verleden wilde opsporen. Hij was er afkerig van Gods leiding in recente ontwikkelingen aan te duiden, zoals wij in paragraaf 3 lieten zien. Hoe ver en ook irrationeel Stahls opvattingen gaan, blijkt ook uit zijn voorliefde voor niet meer te traceren tradi ties en zijn uitgesproken (hoewel niet uitsluitende) voorkeur voor de erfelijke monarchie: Je weniger die Obrigkeit durch Zuthun der Menschen entsteht, je mehr sie ein Werk höherer Fügung ist, ein Vorhandenes, dessen Ursprung über den Unterthanen liegt, desto befertigter, ehrwürdiger, heiliger ist sie, desto freudiger ist es, ihr zu gehorchen. 11 Eigenlijk komt deze zienswijze erop neer dat het goed is, als er enige ruimte is voor de erkenning van de hogere Fügung Gottes. In de oorsprongsgeschiedenis van een monarchie en met name in de geboorte van een toekomstige koning heeft de bevolking nauwelijks of geen zeggenschap. Deze oorsprong en het gehele instituut van het koningschap krijgen juist daardoor een goddelijk aureool bij Stahl. Hoewel ook Groen in het algemeen voorstander was van een getemperde (zoals hij meestal toevoegde!) monarchie, zijn ook laconieke uitspraken over de monarchie van hem bekend zoals: Wij verdedigen hier de Monarchie, omdat dat Rijk onzes inziens een Monarchie is. In eene Republiek zouden wij vertegenwoordigers zijn der Republiek. In hetzelfde verband schreef hij: Liever een antirevolutionaire republiek dan een revolutionaire monarchie. 12 De gehele teneur in deze uitspraken is anders dan bij Stahl. De regeringsvorm was voor Groen niet essentieel. 13 Hij verzette zich tegen de exclusief monarchale gevoelens van een man als Bilderdijk. 14 In nauw verband met het respect voor de historische rechten stond de eerbied voor het goddelijk recht (droit divin) van de overhe den, het recht van de overheden om van Godswege gehoorzaamheid af te dwingen. Dit droit divin werd meestal in nauw verband gebracht met het erfrecht in de monarchie: het droit divin gaat over van de ene vorst op zijn door het erfrecht bepaalde naaste bloedverwant: Le roi est mort; vive le roi, maar Groen wilde het droit divin niet alleen beperken tot de monarchale staatsvorm. In 1831 schreef hij al: Naar mijn inzien is eene republiek even wettig als eene monarchie en moet het principe van legitimiteit op alle soorten van regeringsvorm worden toegepast. 15 Het droit divin gold als het grote geschilpunt tussen legitimisten en revolutionairen. Wer nicht Legitimist ist, ist notwendig Revolutionär zo citeerde Groen Stahl. 16 Toch ontwaren wij ook hier op zijn minst nuanceverschillen tussen de

73 72 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl Duitser en de Nederlander. Stahl zag het als volgt: Dies ist das göttliche Recht der Obrigkeit, der König von Gottes Gnaden im Gegensatze des Königs der Volkswillen; und diese religiöse Sanktion, die Herrschaft von oben gegen die Herrschaft von unten, diese Hingebung unter ein höheres Walten, unter das, was von Got gefügt und nicht von Menschen gemacht worden, ist das wesent liche der Legitimitätspartei. 17 Groen zou zich ongetwijfeld onder deze partij willen scharen de strekking van zijn gehele gedachtenwereld laat dit zien maar er is ook een uitspraak van hem dat hij niet wil behoren tot een soort van legitimistenbond, krijg voerende tegen de grondwet en hare beginselen, tegen den geest der eeuw, en tegen alles wat den roem van onzen leeftijd uitmaakt. 18 Groen wilde niet eenzijdig partij [kiezen] voor het historisch bestaande. 19 Hij bewaarde duidelijk distantie tot een verabsoluteerd legitimisme. Nu onderscheidde ook Stahl twee soorten legitimisten: 20 a) de theocratische legitimisten: God kroont zelf de koningen, omdat God op directe wijze de dingen van deze aarde bestuurt zoals vaak in de bijbelse openbaring wordt vermeld; dit standpunt verwerpt Stahl. b) de niet-theocratische legitimisten: hierbij is het koningschap niet alleen gegrond op de goddelijke orde maar ook op Gottes geschichtliger Fügung. Stahl en Groen waren beiden gekant tegen een theocra tisch, reactionair legitimisme, zoals dat vooral bij de Franse traditionalisten naar voren kwam. Wat bij Stahl opvalt is de relatie die hij legde tussen het goede legitimisme en de lei ding Gods in de geschiedenis. Kenmerkend voor Groen in zijn expliciete verdediging van het droit divin in Ongeloof en Revolutie is wat wij zouden wil len noemen zijn eenvoudige, natuurlijke benadering. Tegen over tegenstanders die memoreren dat niet alleen de vorst tegen over zijn volk, maar ook de rechter tegenover de beklaagde en zelfs de eigenaar ten aanzien van zijn goederen rechten en plich ten heeft, zei Groen triomfantelijk: deze tegenwerping is mij welkom. Juist uit de algemeenheid, de natuurlijkheid van rech ten die tevens verplichtingen inhouden, blijkt het niet uitzonder lijke van het droit divin. Groen sprak zelfs over een noodlot tig misver - stand als zouden het droit divin en de legitimiteit als een exceptioneel recht beschouwd moeten worden. 21 In wezen beschouwde Groen het droit divin dan ook als een species van de historische rechten in het algemeen ( genus ). Deze laatste categorie beschouwde Groen, zoals wij eerder zagen, als resultaat van de confrontatie van de feitelijke ontwikkelingen met rechtsbeginselen. Door deze algemene benadering verloor de kwestie van het droit divin bij Groen de zware geladenheid en toespitsing die het had bij velen die zich verzetten tegen de leerstellingen van de Franse Revolutie en de traditionele over heid kritiekloos steunden. In 1849 toonde een Kamerlid zich er verbaasd over, dat een voorstander van het droit divin als Groen het ministerie, dat toen nog als nauw verbonden met de koning werd gezien, met vrij moedigheid bestreed. 22 Groen respecteerde koning en ministers, maar bleef steeds kritisch. Bij de beantwoording van de vraag of de dy-

74 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 73 nastie wettig is, telde bij Groen de mening van het volk ook mee. 23 In Nederland is er zamenwerking van erfregt en opdragt. 24 Een nogal verrassende uitspraak voor een legitimist! Juist door die tweezijdigheid gaf Groen, om met Zwaan te spreken, aan het legitimisme een vriendelijker aanzien dan het pure legitimisme van mensen als Stahl. 25 Groen verzette zich steeds tegen de vereenzelviging van de macht van een soeverein met de wil van God: Wij zien niet, zoals men van sommige Volken verhaalt, in den wil van den Souverein eenzelvigheid met den wille Gods. Wij rigten niet, met de Romeinen onder de keizer, altaren voor de overheid op. 26 De gedachten van Stahl over het droit divin zijn door zijn sterk voorzienigheidsbesef, zo al niet tegengesteld aan die van Groen, toch anders gekleurd. Inzake gezagsusurpaties tegenover het droit divin van gevestigde monarchieën, sprak Stahl zelfs van een goddelijk gericht over revolutionaire dynas tieën.... Usurpationen die auf dem Grundsatze der Revolution ihr Reich aufrichteten und damit diesen perpetuirten, haben bis jetzt keine Dynastie zu grunden vermocht. 27 Stahl noemde als voorbeeld van afgebroken dynastieën de geslachten van Cromwell, Napoleon, Louis Philippe en zelfs van stadhouder-koning Willem III, hoewel Stahl erkende dat de laatste het revolutiebeginsel niet echt gepro cla meerd had. 28 Deze figuren die allen het droit divin miskenden, hadden volgens hem om die reden geen wettig nageslacht! Met derge lijke wilde speculaties zou Groen zich nooit hebben beziggehouden: Wij dromen van geene heiligheid der dynastieën, van geen erfelijk heid als in den Huize Davids. 29 Groens warme sympathie voor het huis van Oranje is algemeen bekend. Dit bracht echter allerminst met zich mee dat hij de indi viduele Oranjes verheerlijkte. Aan koning Willem I, die Groen waardeerde onder andere vanwege diens grote ijver, gaf hij als ambtenaar van het kabinet èn bovendien als opponerend redac teur van het periodiek Nederlandsche Gedachten, openhartige advie zen die tegen de geest van de tijd (en van de koning!) ingingen. Over diens zoon, de toenmalige prins van Oranje, de latere Willem II, die in 1830 in zekere zin aansluiting zocht bij de Belgische opstandelingen, schreef hij weliswaar vertrouwelijk in een onthullende brief aan zijn vriend Van Assen: [...] ik gruw van zulk een ontaard schepsel als de Prins. Moge hij nimmer weder den voet zetten op Hollandschen bodem, nimmer de asch zijner voorvaderen ontheiligd worden door zijn lijk! 30 Met de grillige en licht ontvlambare koning Willem III had Groen een incomptabilité d humeur. 31 Voorzichtig was Groen in zijn advies aan A. Kuyper als hoofdredacteur van De Standaard, ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van deze koning: Geen kritiek, maar vooralsnog geen zweem van vleijerij, 32 maar zelf spaarde hij de koning zijn kritiek niet. In het algemeen kon Groen terecht schrijven over de drie koningen die hij had meegemaakt: Ik heb geen der drie Koningen van het Rijk der Nederlanden gevleid. 33 Wij schreven over een natuurlijke, eenvoudige verdediging van het droit divin. Diezelfde verdediging hanteerde Groen tegen over de hoogleraar Opzoomer, een scherp tegenstander van Groen, die ten aanzien van het droit divin tegenover

75 74 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl Groen opmerkte, dat het niet interessant is, van wie in allerlaatste instantie het gezag afkomstig is, maar wat bepalend is voor de feitelijke gezagserkenning. Wat antwoordde Groen hierop? De ultieme oorsprong van het gezag is wel degelijk van belang, evenals bij de particuliere eigendom. Als de eigendom uit God is, dan en alleen dan is er in principe ontzag voor elke eige naar. Zo niet, dan hebben de communisten gelijk. 34 Tegengesteld aan het droit divin gold het recht van verzet. Als het eerste breed wordt uitgemeten, dan is er voor het laatste minder plaats. Dit zien wij geïllustreerd bij Stahl, die schreef: Christliche Sitte gestattet nicht eigenmächtiges Vorgreifen gegen göttliche Fügung, sie erkennt in den tyrannischen Köni gen die Züchtigung für die Frevel der Völker, und danach erscheint die Empörung als das unrechtmäßige Mittel, ein gerechtes Gericht zu vereiteln. 35 Als er sprake is van de opdracht Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen, dan is volgens Stahl slechts passieveweerstand de enige uitweg, hoge uitzonderingen daargelaten. 36 Aan de hand van Stahls beschou wingen komen wij tot het volgende: een onderdaan mag geen rechter spelen tegenover de overheid en een christen moet liever onrecht lijden dan verzet plegen. Toen Paulus in de Romei nenbrief schreef over het gehoorzamen aan de overheid was de wrede keizer Nero aan het bewind. Wij merken op dat Stahl hier weer, anders dan Groen, de lopende historische ontwikkelingen interpre teerde als Gods gericht en voorzienigheid. Weliswaar achtte ook Stahl een volledige veroordeling van enigerlei verzet moeilijk, met name in extreme noodsituaties, en geweldloosheid mag niet van iedereen worden verwacht. Dit is een kwestie van ieders persoonlijk geweten, volgens Stahl. Wij tekenen hierbij aan dat verzet, wil het effectief zijn, juist boven het individuele moet uitstijgen en op een of andere wijze georgani seerd moet zijn. Groen heeft Willem van Oranje als de organisator van de Nederlandse opstand in de zestiende eeuw buitengewoon geprezen. Passief verzet, dat wil zeggen het in bepaalde gevallen niet gehoorzamen aan overheidsopdrachten, achtte Stahl, zoals gezegd, wel geoorloofd, ook weer conform Luther. Passief verzet kan zelfs plicht zijn volgens Luther en Stahl. 37 Groen van Prinsterers opvattingen over het recht van verzet zijn gecompliceerd. Zwaan is er uitvoerig op ingegaan. 38 Schreven wij bij de beschouwingen van Stahl dat eerbied voor het droit divin minder plaats biedt voor het recht van verzet, Groen leek het omgekeerde te willen aantonen; droit divin en heilig recht van opstand horen bij elkaar. 39 Groen wees op de vermaning van Petrus vreest God, eert den Koning, waarin beide onderdelen volledig worden gehonoreerd. 40 Niet alleen van Calvijn, maar ook van Luther leert men, aldus Groen, geen onvoorwaardelijke eerbied voor de gestelde Magten. 41 Een christen houdt in het oog dat in de vreeze Gods het beginsel van gehoor zaamheid en tevens van verzet ligt. 42 Uit het bovenstaande kan men een synthesiserend standpunt afleiden; het overheidsgezag is krachtens het droit divin zo hoog, dat bij een absoluut tekortschieten van dit heilig overheidsambt verzet niet alleen geoorloofd is, maar in principe ook als plicht moet worden gezien. In theorie is deze redenering van Groen lo-

76 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 75 gisch en plausibel, maar zijn opvattingen over het recht van verzet, die vooral naar voren komen in zijn weergave van de Nederlandse opstand in de zestiende eeuw en van de Glorious Revolution in de zeventiende eeuw in Engeland, geven desondanks een indruk van inconsistentie. In aansluiting op beschouwingen van Smitskamp (1934), 43 Zwaan (1973) en Sap (1993) 44 komen wij tot het volgende beeld over Groens grondhouding betreffende het overheidsgezag enerzijds en de vrij heden en privileges van de onderdanen anderzijds. Eerst volgen hier enige uitspraken van Groen die hem zouden kunnen typeren als legitimist. a) Groen sprak weinig positief over de vrijheden en vrij heidsliefde, die ten grondslag lagen aan de opstand in de Neder landen in de zestiende eeuw. Deze Vrijheden echter waren meestendeels voorregten van Gees telijkheid, Adel, plaatselijken Magistraat. Vrijheidsmin was dikwerf overmoed der Stedelijke Regenten, zucht der Stenden om zich te doen gelden tegen den Vorst. 45 b) De door de graven en hertogen verleende privileges waren bewijs, niet voorwaarde van gezag, volgens Groen. 46 Met andere woorden: de gezagsdrager verleende deze privileges bij wijze van gunst; de onderworpenen hadden er geen recht op en geschonden privileges konden geen aanleiding vormen in opstand te komen. c) Groen verwierp de dwaling van calvinisten als Hotman en Languet die menen, dat andere dan puur godsdienstige motieven (gewetensvrijheid, vrijheid van eredienst) mogen gelden om verzet te plegen tegen de overheid. 47 d) In verband met de uiteindelijke afzwering van Philips ii in 1581 legde Groen dan ook alle nadruk op het godsdienstig motief van de afzwering. De in de Acte van Afzwering genoemde motieven (schending van privileges, het optreden van Philips ii als tiran) zouden slechts zijn genoemd om den Roomschen te believen 48 en stedelijke magistraten te bevredigen die slechts uit waren op de privileges van de steden. 49 Deze ziens wijze van Groen is overigens door historici als Bakhuizen van den Brink, Fruin, en Smitskamp betwijfeld of bestreden. 50 e) In een meer fundamentele beschouwing in Ongeloof en Revo lutie bood Groen wel ruimte voor ongehoorzaamheid en (lijdelijk) verzet tegen de vorst, maar hij voegde eraan toe, dat die weder stand niet onbegrensd is en het onrecht geen bevoegdheid geeft tot verbreken van heilige betrekking. 51 Met dit laatste werd bedoeld de gehoorzaamheidsrelatie van de onderdaan jegens de vorst. Groen beklemtoonde dan ook steeds dat in de Nederlandse opstand het opnemen van de wapens pas plaatsvond na veertig jaren lijdelijkheid en lijden. De voorgaande punten getuigen van Groens respect voor het droit divin, met name van de Spaanse koning, en van zijn terughoudendheid ten aanzien van verzet en afzwering. Er waren echter ook andere geluiden bij Groen te vernemen, die bepaald niet overeenstemmen met de zojuist gegeven uitspraken. a) Op jeugdige leeftijd gaf Groen een positief beeld van de Nederlandse omwenteling dat overigens meer het aspect van continuïteit dan het religieuze aspect belichtte. Hij schreef namelijk over de aard van de omwente ling die niet uitging van het beginsel dat men alles kan veranderen, maar dat men zich tegen insluipende

77 76 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl nieuwigheden van inquisitie, gewetensdrang en vernietiging van plaatselijke regten verzetten moest. 52 Hoewel hier meer sprake is van een beschrijving dan van een beoordeling van de opstand, is deze passage, die duidelijk de sporen draagt van de historische school, opmerkelijk door de ruime en welwillende benadering van de opstand die in latere jaren vaak ontbreekt bij Groen. In het algemeen toonde Groen in diverse geschriften grote bewondering en erkentelijkheid voor de opstand der Nederlanden, zowel voor als na Sterker nog, hij zag in deze opstand de fundering van de Nederlandse staat. b) In zijn Handboek onderscheidde Groen in de geschiedenis van het Gemenebest der Verenigde Nederlanden vier tijdvakken die hij als volgt betitelde: Lijden, Strijd, Bloei en Afval. Weliswaar benadrukte Groen het veertigjarig martelaarschap, maar anderzijds is opvallend dat hij de strijd lang voor de formele afzwering van de koning in 1581 en wel in 1568 laat beginnen. Die strijd vindt instemming in Groens hoofdstuk Strijd, dat aldus begint: Op veertigjarig martelaarschap volgt tachtigjarige krijg. Het hoofd wordt niet meer lijdelijk op de slagtbank gelegd. De Heer geeft uitkomst aan Zijn Volk. 53 Wel stelde Groen dat aanvankelijk geenszins afzwering van de koning werd beoogd, maar slechts ontzenuwing van het Souverein gezag. 54 Er was echter wel degelijk sprake van een complete opstand, met de verovering van Den Briel in 1572 als belangrijk signaal voor veel steden om de wapens op te nemen. c) Pagina s lang vermeldde Groen in zijn Handboek met duide lijke instemming de strijd van de opstandelingen en met name de inspanningen van Willem van Oranje als hun leider. Als een Mozes heeft hij de Hervormden, die ter dood toe onderdrukt werden, uit het slavenhuis geleid. De Heer zelf heeft hem geroepen tot het goede werk, dat voorbereid was, opdat hij er in wandelen zou. 55 De prins, zo schrijft Groen, voelde deze roeping als voor naam lid der Staten, als stadhouder en als geloofsgenoot van verdrukten, en hij beriep zich later op zijn recht van oorlog voeren als Soeverein Vorst (hij was soeverein prins van Oranje) en kon dus als vorst tegen een vorst strijden. 56 Men kan zich echter nauwelijks voorstellen dat Groen slechts vanwege deze formele positie van de prins als soeverein de strijd geoorloofd achtte. d) In dezelfde context is van belang de opvatting van de meest nauwgezette Hervormden, zoals Marnix van St. Aldegronde. Zij zijn niet van gevoelen dat eenig particulier onderzaat de wapenen tegen de Overheid mag aannemen om de Religie te handhaven; doch wel, als de Staten en Gouverneurs van den Lande de twist aannemen, om de Gemeente te beschermen. 57 Dit laatste was in over eenstemming met de leer van Calvijn, dat de magistratus populares in bepaalde gevallen het initiatief konden nemen tot verzet tegen de wrede hoogmoed der vorsten 58, maar dit wordt door Groen zelf overigens nergens expliciet als argument genoemd. e) In 1572 werd Willem van Oranje door de Staten als stad houder des Konings, thans niet onder, maar tegenden Algemeenen Landvoogd 59 erkend, aldus vermeldde Groen, eveneens zonder kritiek. Hier was dus duidelijk sprake van opstand, want de land voogd regeerde in naam van koning Philips ii. In 1575 werd Oranje zelfs tot souverein ad interim verklaard, waarbij dus sprake was van een verdere fase in het proces van opstand.

78 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 77 f) Vanuit de Nederlandse opstand komend tot de Glorious Revolution in Engeland in 1688, treft ons eveneens Groens positieve benadering bij zijn beschrijving van de verdrijving van de soeverein. Deze valt temeer op omdat een directe dreiging voor de christelijke gemeente hier niet meer aanwezig was, zoals Smitskamp terecht opmerkte. 60 Het religieuze motief kreeg nauwelijks aandacht. Groen stelde desondanks dat de Engelse revolutie niet enkel nuttig en heilrijk, maar pligtmatig en noodzakelijk was. Het was een revo lutie die in het verdedigen en bevestigen van historische regten en nationale vrijheden bestond. 61 Men lette op dit argument, dat Groen juist bij de Nederlandse opstand onvoldoende vond ter legi - timering! Met alle erkenning van het verschil tussen de Neder landse opstand en de Engelse Glorious Revolution, moet de conclu sie toch zijn, dat Groen zeker hier op zijn minst ambivalent ten aanzien van het recht van verzet stond. 62 g) Anders dan Stahl verweet Groen in 1862 de hugenoten niet hun gewapend verzet. 63 Ook hier blijkt hij een ruimer standpunt in te nemen dan zijn lutherse geestverwant. h) In de eerste reeks van opvattingen die wij zojuist vermeldden, citeerden wij de uitspraak van Groen, dat het onrecht (namelijk van de vorst) geen bevoegdheid geeft tot verbreken van heilige betrek king, namelijk de algemene gehoorzaamheidsrelatie. Interessant is dat hij in diezelfde context schreef: De rechten en de vrijheden van de bevolking kunnen niet worden miskend, zonder het recht van den Souverein aan het wankelen te brengen. 64 Deze uitspraak laat op zichzelf nog in het midden, of we hier hebben te maken met een bewering in de sfeer van het sein dan wel van het sollen, maar wijst zelfs in het eerste geval toch wel op de onvermijdelijkheid dat aantasting van de rechten van het volk de soevereiniteit van de overheid doet wankelen. De volgende stap, namelijk een plicht tot passief of actief verzet, lijkt dan logisch. Dat bleek ook toen Groen kort daarop zei dat de gehoorzaamheid(splicht) van de onder daan geregeld en beperkt is. Deze redenering stemt overeen met zijn eerder vermelde opvatting, dat het droit divinniet meer is dan een historisch recht, zoals ook de privileges van burgers historische rechten zijn. In het algemeen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Groen zich enerzijds ontpopte als de steile legitimist van het droit divin à la Von Haller (die wij nog zullen ontmoe ten in hoofdstuk VI) en ook van Stahl en anderzijds als de warme verdediger van de vrijheden van het volk en het daar uit voortvloeiende recht van verzet. Dat Groen ambivalent was ten aanzien van het recht van verzet werd volgens Smitskamp wellicht veroorzaakt door de omstandigheid dat de droit divin-theorie van Von Haller en Stahl bij de historicus Groen, die zich zo intensief en gedetailleerd had bezig gehouden met de Nederlandse opstand, nooit geheel in vleesch en bloed was overgegaan. Smitskamp zag voorts in de loop van de tijd een verruiming in Groens denkbeelden, toen deze zich minder op de reac tionaire Von Haller en meer op de modernere Stahl ging oriënte ren. De laatste had oog voor het publiekrechtelijk karakter van de staat en wees zelfs met enige waardering op republikeinse ten densen in het calvinisme. Dit moge zo zijn, maar het verschil tussen Stahl en Groen bleef anderzijds niet onaanzienlijk. Mogelijk heeft Groen zich zo ingeleefd in de ge-

79 78 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl voelens van de Nederlandse calvinisten in de zestiende eeuw, dat hij deze zijns ondanks navolgde, waardoor hij in strijd kwam met de legitimis tische opvattingen van de katholieke Von Haller en de lutheraan Stahl. De betekenis van die eventuele koerswijziging bij Groen moet echter ook volgens Smitskamp niet te hoog worden aange slagen ten aanzien van het recht van verzet. Zo stelde Groen in een van zijn laatste studies Maurice et Barnevelt, verschenen een jaar voor zijn dood, de opstand tegen Spanje niets anders te rechtvaar digen dan als een zuivere godsdienstoorlog. 66 Anderzijds wist hij in zijn jonge periode al dat er van een antirevolutionaire revolutie sprake kon zijn. Sterker, hij verklaarde in 1869 dat hij sedert een tal van jaren wellicht meer dan iemand lofredenaar was der revolutien van 1572, van 1688, van De opvattingen over het verzetsrecht bij Stahl en Groen samenvattend komen wij tot het volgende. In het spoor van de historische school pleitten beiden voor het droit divinvan de historische overheden. Beiden lieten in theorie weinig ruimte over voor het recht van verzet; beiden zijn in dat geval meer geporteerd voor passief verzet dan voor actief en georganiseerd verzet en het beëindigen van de gehoorzaamheidsplicht aan de soeverein ( afzwering ) lijkt nauwelijks mogelijk. In zijn historiografische praktijk bleek Groen echter veel rekbaarder te zijn dan Stahl, met name wat betreft het beoordelen van de opstandelingen in de Nederlanden, de hugenoten in Frankrijk en de verdrijvers van de Engelse koning in de Glorious Revolution. Groen was anders dan Stahl ambivalent ten aanzien van het verzet vanwege zijn verdediging van historische privileges die hij vaak hoog waardeerde maar op andere momenten van minder waarde achtte. In nauw verband met het recht van verzet staat de erkenning van een nieuwe vorst of een nieuwe overheid in het algemeen, als de oude autoriteit is verjaagd of zijn gezag niet meer kan waarmaken. Kan de oude overheid op blijvende gehoorzaamheid aanspraak maken of is er sprake van verjaring? Stahl meende dat aan een usurpator niet terstond de gehoor zaamheid moest worden aangeboden, maar wel na verloop van tijd, als er generaties overheen waren gegaan. Denn was Gott zugelassen hat und durch die Zeiten erhalten hat moet de generatie van nu niet meer toetsen aan de rechtvaardigheid, aldus Stahl. 68 In de lange duur van het bezit wordt een goddelijke bestiering gezien. Hij spreekt over diese heiligende Kraft der Zeit. 69 Ook Groen erkende het recht van verjaring, maar wat opvalt is dat hij niet verwees naar de goddelijke voorzienigheid. In een genuanceerd betoog redeneerde hij als volgt: Geen recht werd uit onrecht geboren. Wel kon door een middel, dat het recht zelf aan de hand geeft, tengevolge der gepleegde daad, een nieuw recht ontstaan: wanneer namelijk de vrucht van het onrecht, door verjaring (niet op willekeur en tijdsverloop, maar op den aard der zaak en op de verandering van personen en omstandigheden gegrond) van de oorspronke lijke smet gereinigd, in den kring der onbetwistbare rechten opgenomen werd. 70 Terwijl Stahl zich beriep op de beschikkingen van de Voorzienig heid, verwees Groen naar algemeen aanvaarde rechtsbeginselen in het positieve recht. Ook hier blijkt dus weer een verschil.

80 III.4 De verschillen tussen Groen en Stahl 79 Kenmerkend voor Groen was ook zijn uitleg van Romeinen XIII, vers 1: Alle zielen zij den machten over haar gesteld onderwor pen. Deze tekst moet in den gezonden zin worden uitgelegd, namelijk elk soort van wettige macht en dan besluit hij de betreffende passage met de veel geciteerde zinsnede, die in het protestantse verzet tegen de Duitse bezetting ( ) een rol zou spelen:... doch ik wil geene uitleg onderschrijven, welke ons verplichten zou den booswicht die het moordtuig voorhoudt, gehoorzaam te zijn of den gekroonden roover, die gisteren den wettigen Vorst verjaagd heeft, heden als een God verordi neerde macht te beschouwen. 71 Wat opvalt is weer dat de goddelijke voorzienigheid zo centraal bij Stahl in deze passage van Groen buiten het gezichtsveld blijft. Eerder bepaalde een nuchtere zin voor het recht deze zinsnede. Dat wetten en grondwetten moeten worden gehoorzaamd, volgt uit het droit divin, al hebben wij bij de behandeling van de historische school (hoofdstuk II) al gezien dat Groen de legitimering van de staat minder zag in de formele grondwet dan in de historische grondslagen (historische wortels) van de staat. Groen gaf blijk van een zekere relative ring van de grondwet, die toch vaak met name door de liberalen als een heilig basisdocument van de staat werd gezien. Bij Stahl kwam de goddelijke leiding ter sprake, toen hij schreef over de grondwet. 72 Groen wilde de bestaande grondwet niet afschaffen dat zou hem niet passen als leerling van de histori sche school maar deze hervormen in christelijk-historische rich ting. 73 In het algemeen had hij overigens wat de Nederlandse grondwet betreft niet zulke grote bezwaren tegen de grondwet zelf, maar tegen bepaalde achter de grondwet schuilende ideeën en begrippen. Hij was gekant tegen de geest van de grondwet. 74 Voor het zich houden aan internationale verdragen en tracta ten heeft Groen in toenemende mate het pleit gevoerd. Deze verde diging vloeide voort uit het droit divin van de vorsten van de betrokken staten. Groen citeerde met instemming de Duitse geleerde F. von Gentz, die constateerde dat ondanks de oorlogen en machtsverschuivingen in de drie eeuwen vóór de Franse Revolutie alle kleine staten, zoals Nederland, Zwitserland en zelfs de vele Duitse staatjes en rijks steden en de kleine Italiaanse republieken, zich gewaarborgd wisten door het internationale recht. Groen zag dit met Von Gentz als een bewijs dat er respect was voor internationale verdragen, een gevolg van de christelijke invloed in Europa. Voor de revolu tionaire verwoesting van Europa was naar zijn mening geen volken rech - telijke oorzaak of beweegreden. 75 Ook toen na 1860 de conservatieve partij van Stahl zich steeds meer door de Realpolitik van Bismarck liet meeslepen (Stahl zelf overleed in 1861), bleef Groen krachtig op de bres staan voor de internationale rechtsorde en protesteerde hij tegen de annexatie van Duitse sta ten door Pruisen. 76 G. Fafié heeft de relatie tussen Groen en Stahl uitvoerig bestudeerd. Zijn conclusie was: Een vergelijking tussen Stahl en Groen leert al spoedig dat de overeenkomsten tussen beiden groter zijn dan de verschillen, al hebben deze laatste zeker niet ontbro ken. 78 Wij zijn geneigd die conclusie te delen, maar juist inzake de hiervoor behandelde, cruciale vraagstukken (voor zienigheid, waardering van het

81 80 III De relatie tussen Groen van Prinsterer en Stahl historisch gewordene, monarchie, het recht van verzet, verjaring, grondwetsperceptie) toonde Groen een niet onbelangrijk verschil met Stahl. Hij hield zijn lutherse geestverwant in ere, maar zijn calvinistische, republi keinse trek was desondanks onmiskenbaar. III.5 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk III Hoofdstuk III gaat dieper in op de verhouding tussen de jurist, theoloog en politicus Stahl en Groen van Prin sterer in de relatie van beiden tot de historische school, die in hoofdstuk II werd behandeld. Aldus krijgt het gedachtegoed van Groen meer reliëf. Groen had steeds veel lof voor Stahl en gaf blijk van zijn instemming met Stahls denkbeelden. Desondanks week hij op belang rijke punten van hem af. Groen sprak van een niet onbelang rijk verschil met Stahl, maar ging daar verder nauwelijks op in. Bij Stahl komt dit verschil wel naar voren, als hij een beschrijving geeft van het verschil tussen calvinisten/puriteinen en lutheranen. Niet alleen in verband met de verschillen in doctrine, maar ook als gevolg van de verschillende historische ontwikkelingen zijn beide richtingen tot divergerende politieke opvattingen gekomen. Wat de doctrine betreft fundeerde Stahl zijn verwantschap met de historische school van Von Savigny door de Fügung Gottes sterk te beklemtonen. Hieruit volgen, wellicht nog meer dan bij Von Savigny, respect voor het historisch gewordene, legitimisme in het staats leven en terughoudendheid bij veranderingen. Wat de historische ontwikkeling van beide richtingen betreft moet men bij de lutheranen denken aan de belangrijke rol die de vorsten in Duitsland hebben gespeeld in de periode van de Reformatie. Er was bij de lutheranen een fundamenteel ver trouwen in de door Gods voorzienig heid aangestelde vorsten. Bij de calvinisten speelden de individu ele gemeenteleden in de kerk en de individuele burgers in de staat met hun nadruk op het persoonlijk geweten een belangrijke rol, waardoor zij zich durf den te verzetten tegen hun vorsten. Stahl zag in deze door hem breed uitgemeten tegenstelling diverse politieke effecten, bij de lutheranen een sterke verdedi ging van het droit divin, een uitgesproken voorkeur voor de monar chie en een schroom om te veranderen, bij de calvinis ten en puriteinen zag hij republikeinse tendensen, terugdringing van de koninklijke macht en zelfs een antihistorische grondhouding. Bovendien hadden de calvinisten volgens Stahl veel gemeenschappelijks met de aanhangers van de Franse Revolutie. De puriteinen noemde hij de wegbereiders van de Revolutie. Groens visie op deze onderwerpen was anders en gecompliceerder. Enerzijds was hij volgeling van de histori sche school en zijn affiniteit met deze school werd zelfs groter sinds zijn kennismaking met de geschriften van Stahl. Er waren echter ten minste drie tegenkrachten in zijn gedachtegoed die voorkwamen dat hij geheel in het lutherse kamp van Stahl terecht kwam. a) Zijn resolute afkeer, al in zijn vroegste publicaties, om op grond van recente of lopende ontwikkelingen te spe culeren over de voorzienigheid Gods; daar wilde hij zijn politiek niet op baseren.

82 III.5 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk III 81 b) Zijn intensieve studie van en waardering voor het ontstaan en de ontwikkeling van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Hij was geneigd, zij het met wisselende accenten, het verzet tegen de Spaanse koning te verdedigen. c) Uit sommige passages van zijn geschriften blijkt dat hij voor het historisch gewordene respect had, niet omdat daarin een recht streekse besturing van Gods voorzienigheid te zien zou zijn, maar omdat hij eerbied had voor het in de historie waar te nemen proces bij christenen om de goddelijke geboden te leren kennen en uit te voeren. Het is tegen deze achtergrond, dat Groen noch een volledig aanhanger van Stahl kan worden genoemd noch een calvinist in de zin zoals Stahl de calvinisten had geschetst, namelijk als wegbe reiders van de Revolutie. Aan de hand van Groens opvattingen over het koningschap, historische rechten, droit divin, recht van verzet, verjaring en de betekenis van grondwet en tractaten werd dit aangetoond. Juist door zijn middenpositie heeft hij de neiging de door Stahl gemaakte scherpe tegenstelling tussen lutheranen en calvinisten te bagatelliseren. Eerder beklemtoonde hij het gemeenschappelijke bij de aanhangers van de Reformatie in hun strijd tegen de Revolutie. Duidelijk is dat Groen zich meer dan diverse vrienden en geestver wanten lief was, verbonden voelde met Stahl.

83 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer IV.1 Algemeen In hoofdstuk II hebben we gezien dat Groen van Prinsterer zich in zijn studentenjaren had gewend tot de historische school en daaraan zijn leven lang trouw is gebleven. Wat daarbij opviel, was de vanzelfsprekendheid waarmee Groen die keuze verdedigde; ieder die zijn gezonde verstand gebruikte, zo zou men hem kunnen interpreteren, moest de stellingen van die school wel aanvaarden. Iets anders geldt voor Groens religieuze interpretatie van de geschiedenis, zoals deze zich tien jaar later ontwikkelde. Daarbij kwam Groen niet naar voren als een aanhanger van de historische school, maar als een denker met een nieuw geluid, ook al steunde hij ook hierin op oude, met name Nederlandse tradities. Een algemene opmerking lijkt nodig om Groens voorliefde voor het historische te benaderen, juist bij deze wending in zijn interpretatie van de geschiedenis die wij in dit hoofdstuk behandelen. Het ligt voor de hand een overzicht te geven van Groens betogen en uitspraken in de loop van zijn leven, zoals wij dat ook deden in de schets in hoofdstuk II over zijn verhouding tot de historische school. Daarbij moeten wij niet te snel over groei en ontwikkeling spreken. Brants heeft zijn dissertatie over Groens jaren van grote verandering (circa ) genoemd: Groens geestelijke groei. Uit deze titel komt reeds een interpretatie naar voren. Er is ontegenzeggelijk een zekere ontwikkeling te bespeuren van Groens jeugdige belangstelling voor geschiedenis en het volgen van de historische school naar een nadrukkelijk christelijke geschiedbeschouwing. Spreken we over een lineaire ontwikkeling naar een steeds beter inzicht bij Groen, dan zou dat ons inziens echter te veel suggereren. Christelijk-religieuze elementen treft men immers ook aan in Groens jeugdwerken, terwijl wij anderzijds een algemene niet-religeuze waardering voor het historisch gewordene ook in zijn laatste geschriften kunnen aantreffen. Brants zag wellicht te veel een geleidelijke rijping ( groei ) naar het uiteindelijke, overwegend door hem positief beoordeelde inzicht van Groen. Waarschijnlijk liepen verschillende lijnen bij Groen min of meer parallel aan elkaar, zonder dat hij zelf de eventuele relatie tussen deze lijnen inzag. Het kan natuurlijk ook zijn, dat er wel degelijk verbindingslijnen waren tussen diverse (hoofd)lijnen maar dat Groen die niet expliciet naar voren bracht. Groen was zo hebben velen geconstateerd geen systematicus. Ook voor die verbindingslijnen moeten wij oog hebben. Als die verbindingslijnen er zijn, moeten wij die proberen op te sporen. Hiervoor verwijzen wij met name naar hoofdstuk V.

84 IV.2 De Proeve van 1834 en de jaren vóór dit geschrift 83 IV.2 De Proeve van 1834 en de jaren vóór dit geschrift Reeds voor zijn Reveilperiode was Groen overtuigd van de grote betekenis van de geschiedenis en kennis van de geschiedenis voor een volk. Op jonge leeftijd, in 1826, hield hij een redevoering over de redenen om de geschiedenis der natie bekend te maken. Hij constateerde hierin met spijt het volgende over de situatie van zijn tijd: Zelfs bij ruwe en onbeschaafde volken was de kennis aan eigene geschiedenis uit den aard van de zaak, veel meer algemeen en getrouw dan zij het tegenwoordig zou kunnen wezen. 1 Ook de religieuze betekenis van de geschiedenis voor de mensen benadrukte Groen toen al in zijn rede. De geschiedenis was voor hen, dat ik het dus uitdrukke, het middenpunt der zigtbare en onzigtbare schepping (...). De historische herinneringen, en welk ene kracht moest dit eraan bijzetten! waren tevens godsdienstige herinneringen. 2 Het is opvallend dat Groen toen al betreurde dat godsdienst en geschiedenis ten gevolge van de secularisatie als gescheiden grootheden werden gezien. Als trouw bijbellezer had hij er ongetwijfeld oog voor gekregen dat de vaderlandse geschiedenis van Israël tevens religieuze geschiedenis was. De jaren waarin Groen werkte in het kabinet van koning Willem I beschouwde hij achteraf als leerjaren voor zijn latere taak. 3 In deze jaren en met name in zijn Brusselse periode (september 1828 tot september 1829) zag hij zich geconfronteerd met twee ontwikkelingen: a) als kabinetsambtenaar: met de aantasting van het gezag van de koning en met allerlei revolutionaire uitingen in België en daartegenover slechts een tamelijk lauwe mentaliteit in (noordelijk) Nederland; b) als persoon en als protestant: met de invloed van de Zwitserse Reveilpredikant Merle d Aubigné ( ) die in Brussel niet alleen Groens predikant, maar ook steeds meer zijn vriend werd. Deze wist bij Groen een doorbraak te bewerken in zijn geestelijk leven, in de richting van een verdiept, meer confessioneel christendom. Hij kwam tot een verstaan van de geloofstaal der 16 e eeuw. 4 Voor ons onderwerp is in die leerjaren de correspondentie tussen Groen en Willem de Clercq ( ), een intieme vriend van het echtpaar Groen van Prinsterer, van belang. De Clercq, die een meer uitgesproken christelijke geloofsovertuiging had dan Groen, schreef in een brief over het probleem van intellectuelen die zich met een serieus elan verdiepten in het christendom: Het is ons moeilijk, die veel weten, om dat alles weg te werpen voor één ding, de kennisse Jesu Christi, maar, als wij het eens gedaan hebben, zien wij, dat wij niets verloren hebben, maar meer terug ontvangen. 5 Groen was bepaald niet gelukkig met deze algemene uitspraak en vroeg zijn vriend in een brief van dezelfde dag, naar aanleiding van diens bovengenoemde opmerking: Maar moet dat weggeworpen worden? Kan dat niet juist zeer goed met de Evangelische Waarheid worden vereenigd? 6 Uit de context blijkt dat dit voor Groen, toen reeds een erudiete persoonlijkheid en tegelijk strevend naar een bewust christelijke benadering van problemen, een prangende vraag was ( Ik heb menigmaal op die zwarigheid gestooten ). De Clercq antwoordde de volgende dag: Ik verlang niet dat gij dom wordt, maar dat alle uwe gaven geheiligd worden. Hij zette dit als volgt uiteen: Hebben wij

85 84 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer historie geleerd en gelezen buiten Christus, wij moeten nu leeren inzien, dat Christus het middenpunt van de gehele wereldgeschie denis is, dat afval van de mensch en deszelfs hereeniging met God het thema der geschiedenis uitmaakt. 7 In een iets latere brief, van 1 juni 1830, preciseerde De Clercq: Het evangelie is geen zaak gelijk een systeem van Plato en Zeno, waar men zich buiten kan stellen om hetzelve dan te beoor delen; het is een feit gegrift in de historie der gehele wereld en de historie van ieder mensch. 8 Het is treffend te lezen, dat Groen in Nederlandsche Gedachten in 1831, naar aanleiding van de door anderen veronderstelde vaagheid van het christendom opmerkte: Het [Christendom] is geen zamenspel van zedelessen, geen gewrocht van bespiegeling en redenering, het is geheel historisch, zodat het eigenlijk gelijk men te regt opgemerkt heeft, in één enkel welbewezen feit tevens het middenpunt der wereldgeschiedenis opgesloten ligt. 9 De overeenkomst van deze passage met het brieffragment van De Clercq is, wat inhoud en strekking betreft, frappant. Het lijkt bijna zeker dat Groen de visie van De Clercq tot de zijne heeft gemaakt (wellicht slaat het woord men in de zinsnede gelijk men te regt opgemerkt heeft op De Clercq). In beide teksten kan men duidelijk drie elementen ontdekken: a) Het christendom is niet een te beschouwen en te beoordelen systeem van zedelessen of redenering. Groen en De Clercq zetten zich scherp af tegen de dominerende braafheidscultuur en het rationalisme van hun tijd. Voorts zeggen zij: wij moeten dit christendom niet op een afstand beschouwen en analyseren om het zedelijk en rationeel te beoordelen, maar zo lijken de auteurs te benadrukken wij maken er zelf deel van uit. b) Het christendom heeft een geschiedenis en het is een historisch verschijnsel. Dat Groen het christendom historisch noemde betekent ongetwijfeld dat Gods openbaring niet, althans niet primair, moet worden gezien als een eenmalige blikseminslag, los van onze menselijke werkelijkheid, maar als een kracht die zich voortdurend zal laten gelden in die werkelijkheid. Dat Groen sprak van een welbewezen feit, sproot wellicht voort uit het rationalisme van zijn tijd, maar geeft zonder twijfel ook het realistische, betekenisvolle karakter aan dat Groen aan het christendom toekende. c) Het christendom is het middelpunt van de geschiedenis (van ieder mens en van de wereld). Genoemd wordt het christendom, niet alleen de figuur van Christus zelf. Ook, zoals later zal blijken, de christelijke kerk zoals die zich ontwikkelde in de geschiedenis, heeft een centrale betekenis. Dat Groen het christendom als het middelpunt van de geschiedenis beschouwde, wijst enerzijds op het christocentrische van Groens visie en anderzijds op de publieke betekenis van Christus en de christelijke kerk in de geschiedenis voor Groen. Door het christendom centraal te stellen distantieerde hij zich van de zeer velen in zijn tijd die bij voorkeur over het Opperwezen of de Voorzienigheid spraken. Haitjema wees erop dat Groen zich zelfs van Stahl, met wie hij zoveel gemeen had, onderscheidt omdat Groens fundamentele erkenning van God in de geschiedenis geheel christocentrisch gefundeerd is en derhalve op de revelatio specialis teruggaat. 10 Deze drie elementen zullen wij hieronder parafraseren: Wij zijn het eens met Haitjema voor wat betreft Groens geschiedbeschouwing

86 IV.2 De Proeve van 1834 en de jaren vóór dit geschrift 85 volgens de Proeve, maar niet voor wat betreft Groens volgen van de historische school, omdat in die school meer gedacht werd aan een algemene voorzienigheid dan aan Christus als middelpunt van de geschiedenis. Tegelijk markeerde Groen zich als iemand die oog had voor het publieke en daarmee ook het politieke karakter van het christendom. Het publieke is immers verweven met het historische. Het gaat om meer dan het individuele, het piëtistische en het filantropische, welke elementen, veelal vooral aanvankelijk, kenmerkend waren voor de kringen van het Reveil waarin Groen vertoefde. 11 Voor de goede orde moeten wij opmerken, dat Groens (en De Clercqs) opvatting over het christendom als kern van de wereldgeschiedenis zeker niet origineel was. De gedachte is in de bijbel en de gehele kerkgeschiedenis te vinden, maar beperken wij ons tot Groens tijd, dan denken wij aan een van zijn leermeesters, W. Bilderdijk ( ), die Groen overigens op veel punten niet navolgde. Ook hij schreef over de kern van de geschiedenis als de heerschappij des Heilands op aarde. 12 Bilderdijk verzette zich tegen het onderscheid tussen kerkelijke en wereldlijke geschiedenis dat hij willekeurig noemde: de val van de mens en het herstel door Christus is de hoofdinhoud van de kerk- en wereldgeschiedenis. 13 De besproken passage over de centrale betekenis van het historische christendom voor de geschiedenis bij Groen dateerde uit Een uitwerking van dit concept vond plaats in 1834 en wel in zijn werk Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd. 14 Hoewel Groen bescheiden sprak over zijn Proeve is de titel als geheel natuurlijk behoorlijk ambitieus; de nog jonge Groen wilde klaarheid scheppen over zijn fundamentele visie. Deze uiteenzetting is uitvoeriger en meer systematisch dan hij later ooit gegeven heeft. 15 Hoewel dit beschouwend werk ons inziens te veel blijft steken in algemeenheden (Groen zelf trouwens verwees er in strijd met zijn gewoonte later nauwelijks naar 16 ), geeft het met name enige van zijn inzichten weer op het gebied van de geschiedenis. De in de titel genoemde middelen zijn: openbaring (de bijbel), geschiedenis, wijsbegeerte en algemene overeenstem ming. Het vierde hoofdstuk handelt over de geschiedenis en hieruit zijn de volgende punten belangrijk, die deels herhaling, deels uitwerking zijn van de eerder genoemde opmerkingen genoemd in Groens correspondentie met De Clercq. Wij vatten deze punten samen en voegen er enkele opmerkingen aan toe. Zonder christendom is de geschiedenis louter wanorde en verwoesting. Er is dan ook geen eenheid meer in de geschiede nis. De mensheid zou verdierlijkt zijn als God niet door de komst van Christus en de vestiging van de kerk tussenbeide was gekomen. De kern van de algemene geschiedenis moet dan ook zijn: de historie der christelijke kerk. 17 Deze gedachte toont overeenstemming met de opvatting van Bilderdijk: Geschiedenis bestaat dus niet in eene onsamenhangende, toevallige reeks van feiten, maar deze worden alle saamgehouden en verbonden door eene gedachte. 18 Het Christendom, historisch zijnde, moet de ziel der geschiedenis zijn. Dit volgt reeds uit den aard der zaak, terwijl de gansche ervaring het mede bewijst. 19

87 86 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer In de eerste zin ziet men een overgang van sein naar sollen, waarop we later terugkomen. In de tweede zin herkennen we Groens eerder besproken waardering voor de ervaring. Ook wanneer men den Bijbel als gewoon historisch overblijfsel beschouwt [bedoeld wordt waarschijnlijk: als puur historisch document], ook dan is volgens Groen het evangelie een lichtstraal die men over het gansche historieveld nu eens schitteren, dan weder door nevelen heenschemeren ziet. 20 Deze metafoor van de zon als evangelie over het veld van de geschiedenis doet denken aan een soortgelijke metafoor over de raadsbesluiten Gods, waarin Groen in 1846 in één zin sprak over de sluyer, die God over de wereldbestuur gelegd heeft en anderzijds over de lichtstralen waarin, bij de wonderen der Historie, de glans zijner volmaaktheden schittert. 21 Ook elders schreef Groen in deze terminologie die hem blijkbaar dierbaar was: binnen de geschiedenis is God soms moeilijk zichtbaar, maar soms ook zeer duidelijk herkenbaar. De metafoor van de zon tussen de nevelen geeft een goede voorstelling van wat Groen voor ogen stond. De nieuwe wijsbegeerte (der Verlichting) werkt zonder ervaring en geschiedenis. Zij leidt tot onwaarheden en hersenschimmige begrippen. Het nieuwe staatsrecht versmaadt of misvormt de geschiedenis en kan ook niet worden toegepast. Het onmogelijke van de nieuwe wijsbegeerte en zelfs van nieuwe staatsvorming wordt hier geponeerd. Het rationalisme van de Verlichting wil een staat opbouwen vanuit de ratio en verwaarloost het historisch fundament dat Groen voor een staat nodig achtte. Staten zijn voortbrengselen der Historie. Het bijzondere staatsregt (dat wil zeggen: het staatsrecht dat op een bijzonder land is gericht) is een zamenstel van historische regten. 23 Hier spreekt de vertegenwoordiger van de historische school. Het is een uitspraak met duidelijk politieke effecten, omdat politici bij de vorming of hervorming van een staat volgens Groen de historische grondslagen in acht zullen moeten nemen. Zonder christendom verliest men de eenheid van de geschie denis uit het oog. Als surrogaat streeft men dan naar het stelsel der perfectibiliteit, maar dat wordt gelogenstraft beide door geschiedenis en openbaring. 24 Deze uitspraak over de eenheid van de geschiedenis kwamen wij eerder tegen bij Groen en vóór Groen bij Bilderdijk. Met zijn uitspraak tegen de perfectibiliteit, de gedachte dat de mensheid uiteindelijk groeit naar de volmaaktheid, verzette Groen zich tegen een dominante denktrant van zijn tijd. Godsdienst is traditioneel, dat wil zeggen: zij realiseert zich in de geschiedenis langs de weg der overleve ring, zoals ook de taal. 25 De vergelijking tussen godsdienst en taal kwam ook in het in hoofdstuk II genoemde geschrift van Von Savigny voor. De opmerking wijst op het sociale aspect van de godsdienst en staat haaks op het toen dominante beeld van de individuele mens die zich een (redelijke) god denkt, althans voorstelt. Daarnaast werpt de op-

88 IV.3 De leuze Er staat geschreven; er is geschied in merking van Groen over de overlevering een licht op zijn intense belangstelling voor de kerk, de school en de zending, die hij in zijn verdere leven steeds zou laten zien. Via kerk, school en zending moet de goede boodschap worden overgeleverd aan volgende geslachten. Buiten het christendom ziet men a. heidenen en b. de (hedendaagse) ongelovige wijsbegeerte. Aan het eerste gaf Groen verre de voorkeur omdat heidenen tenminste de eenheid van de geschiedenis zien. 26 Deze uitspraak beklemtoont weer het belang van de eenheid van de geschiedenis waarop wij eerder wezen. De uitspraak zal hem ongetwijfeld door zijn liberale tijdgenoten niet in dank zijn afgenomen. Wij komen op deze stelling terug. Deze uitspraken in de Proeve over christendom en geschiedenis tonen het uitzonderlijk belang aan dat Groen hechtte aan de geschiedenis als middel om de waarheid te kennen en te staven en aan de grote betekenis van het christendom voor de geschiedenis. Bij het kennen van de waarheid denken we bij geschiedenis aan openbaring. Bij het staven denken we aan bevestiging van wat we uit de openbaring der Schrift reeds wisten. Zou men een poging doen om de hiervoor weergegeven gedachten van Groen samen te vatten, dan komt men tot het volgende: de wereld zonder Christus is een chaos; er is geen geschiedenis en als er al van geschiedenis sprake is, geen eenheid. Binnen deze chaos is Christus gekomen en Zijn kerk. Hierdoor is de eenheid hersteld en kunnen staten en samenlevingen zich verwerkelijken en al naar hun relatie tot de kerk tot bloei komen. IV.3 De leuze Er staat geschreven; er is geschied in 1847 Groens bekende tweevoudig adagium Er staat geschreven! er is geschied! introduceerde hij in het voorwoord van zijn Ongeloof en Revolutie in Deze leuze heeft generaties lang onder zijn volgelingen een politieke rol gespeeld en als een vaandel in de politieke strijd gefunctioneerd. Beide onderdelen van de spreuk vormen een eenheid. Zelf geeft Groen in zijn vaak geciteerde passage over het adagium reeds de nauwe verstrengeling aan van beide delen: De historie, die ook het vlammend schrift van den heiligen God is; de Heilige Schrift, die in de onafscheidelijkheid van gebeurtenis en leer, ook de historische schrift is. 1 Nog korter samengevat: de historie is (ook) Goddelijk schrift en de Schrift is ook historie. In dat verband is Groens stelling die wij eerder tegenkwamen nog beter te begrijpen, namelijk dat de historie van de christelijke kerk de kern moet zijn van de algemene geschiedenis. 2 Men ziet ook hier weer de vloeiende overgang van zijn naar behoren. Wij willen slechts dat de historie (en wat is de openbaring zelve anders dan de kern van historie) in haar rechten wordt erkend, schreef Groen in 1834 aan Koenen. 3 Ook hier komt deze overgang fraai naar voren: de rechten van de historie moeten worden erkend. Hoewel de aanduiding voor bijbel als geschiedenis (namelijk van God met de

89 88 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer wereld) modern aandoet, is de nauwe verstrengeling van schrift en geschiedenis op de wijze van Groen toch opmerkelijk; voor christenen die direct of indirect de invloed van Karl Barth hebben ondergaan, zal het soms wat onthutsend zijn dat Groen begrippen als christelijk of heilige Schrift in veel gevallen vooraf liet gaan door het begrip historisch, in plaats van omgekeerd. De vooropstelling van de geschiedenis in deze twee-eenheid kwam niet alleen in zijn jongere werken voor, zoals men zou verwachten gezien de toen dominante invloed van al wat met de geschiedenis te maken had, maar gedurende heel Groens publicitaire leven kan men deze vooropstelling van geschiedenis aantreffen. Zo schreef hij in 1834: een stelsel gelogenstraft beide door geschiedenis en Heilige Schrift 4 ; in 1849: het liberale wanbegrip met Geschiedenis en Openbaring in strijd 5 ; in 1862: de anti-revolutionaire richting gelijk ze steunt op Historie en Openbaring 6 ; in 1866: beginsels aan Historie en openbaring ontleend. 7 Er zijn ook voorbeelden van het omgekeerde. De volgorde deed er bij Groen blijkbaar niet toe. Het is dan ook geen wonder dat Groen in 1873 met verwijzing naar wat hij in 1834 (!) al had opgemerkt in een polemiek met Van Bemmelen (die christelijk-historisch maar een vreemde naam vond) opmerkte dat christelijk en historisch eigenlijk een pleonasme vormden. 8 Beide, zo stelde Groen vaak, doelen op het wezen der dingen, de werkelijkheid, zulks in tegenstelling tot menselijke, volgens de ratio opgebouwde gedachtenconstructies. (De invloed van Plato is hier weer merkbaar.) De leuze Er staat geschreven; er is geschied is eigenlijk slechts een compacte samenvatting van wat Groen reeds in 1834 in zijn Proeve heeft getracht te formuleren. Dat wij er toch kort bij stil staan, heeft (vooral) twee redenen. In de eerste plaats hebben de beide componenten van de spreuk lange tijd een belangrijke rol gespeeld in de gedachtevorming van de protestantse politieke partijen die zich op Groens ideeën hebben beroepen. Wij herinneren slechts aan het fraai uitgevoerde jubileumboek ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Antirevolutionaire Partij in 1928, getiteld Schrift en Historie, met een duidelijke verwijzing naar Groens adagium. De leuze was voor leden van deze partij en van de Christelijk-Historische Unie gedurende generaties een begrip, een samenbindende herkenningsspreuk. Ten tweede: wellicht juist als gevolg van die compacte samenvatting van de leuze hebben leidinggevende figuren uit genoemde partijen niet altijd zuivere interpretaties gegeven van met name de tweede component. Groen was zelf gesteld op zijn leus; hij noemde deze: een fundament tegen elke schutgevaarte, een wortel tegen iederen wervelwind van filosofisch ongeloof bestand. 9 Men zou moderner kunnen zeggen: het gaat om twee buitengewoon sterke steunpunten (de term is van Smitskamp) voor een sterke geloofsvisie. Mede in verband met wat Groen in de Proeve uiteenzette, kunnen we ook zeggen: met deze steunpunten kunnen wij de waarheid (Proeve), het wezen der dingen en God leren kennen, dus: niet alleen door de Heilige Schrift te lezen, maar ook door het handelen van God in de (hoofdlijnen van de) geschiedenis na te sporen. Het gaat dus in de eerste plaats om een fundamentele basis voor onze geloofskennis en kennis van de waarheid. Het gaat hier niet, althans niet in de eerste

90 IV.3 De leuze Er staat geschreven; er is geschied in plaats, om een norm voor ons ethisch-politieke handelen, al spreekt het vanzelf dat geloof met normatief ethisch handelen te maken heeft: een bepaalde visie op de geschiedenis bepaalt onze normstellingen in ons ethisch handelen. Wezenlijk is echter, dat de mens met er is geschied een steunpunt heeft in zijn strijd om de waarheid. Veel auteurs, politici en historici, zoals A.F. de Savornin Lohman, H. Colijn, J.J.R. Schmal, H. Smitskamp, P.A. Diepenhorst en I. Lipschits 10, hebben echter wellicht te snel en te direct in het er is geschied een complex van ethische normen gezien, waarbij dan wel vaak naar voren werd gebracht dat die norm er is geschied niet nevengeschikt, laat staan bovengeschikt was aan die andere norm er staat geschreven, maar waarbij in de leus toch een duidelijk ethisch-politieke richtlijn werd gezien. Een voorbeeld levert Smitskamp, die stelde: Niet de historie maar de openbaring is het eenige criterium. 11 Hij beriep zich daarbij op Groen zelf, die immers schreef dat bij tegenspraak de schriftopenbaring onvoorwaardelijk beslist. 12 Het misverstand bij Smitskamp was echter dat Groen niet schreef dat bij tegenspraak de schriftopenbaring onvoorwaardelijk beslist, maar bij schijnbare tegenspraak. Smitskamp vergat het adjectief. Bovendien schreef Groen dit in zijn verhandeling over de vier middelen die hij als grondslag van de wetenschap beschouwde. Het gaat niet om botsende normen in de ethiek. Met andere woorden, Groen bedoelde, naar onze mening, dat er eigenlijk geen tegenstelling kan bestaan tussen Schrift, historie en de twee andere middelen. Wel kan dat schijnbaar het geval zijn. Dat zal, als wij Groen goed interpreteren, het geval zijn als de geschiedenis anders is gelopen dan wij ons aanvankelijk op grond van Gods schriftopenbaring hadden kunnen voorstellen. Welnu, in dat geval is uiteraard de loop van de geschiedenis niet normerend. Door onze vertroebelde blik kunnen wij de geschiedenis wel eens misduiden; dat neemt niet weg dat geschiedenis bij Groen een openbarings karakter heeft. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de openbaring van God, de waarheid, het wezen der dingen. Exemplarisch voor de directe opvatting van geschiedenis als normatieve bron voor ethisch handelen is een passage uit een boek van Lipschits. Heel kort door de bocht schreef deze specialist op het gebied van politieke partijen: Tegenover de ideeën van de Revolutie stelde Groen twee normen: daar staat geschreven (de bijbel) en daar is geschied (de door God geleide geschiedenis van de mensheid). Dit is de oorspronkelijke betekenis van de term christelijk-historisch. 13 Daarnaast is er een misverstand dat de zaak nog gecompliceerder heeft gemaakt. Veel auteurs hebben waarschijnlijk juist door de interpretatie van het er is geschied in direct-ethische zin, bij deze component van de leus niet gedacht aan de geloofsvisie en de geschiedenisbeschouwing van Groen, die wij in dit hoofdstuk behandelen, maar aan het historisch beginsel van de historische school die wij in de hoofdstukken II en III hebben behandeld! Het er is geschied werd, overigens niet geheel onbegrijpelijk, bij velen direct vertaald door of geassocieerd met het historisch gewordene van de historische school! Ook dat beginsel behoorde bij Groen, zoals wij zagen, maar er is geschied is toch van een heel andere orde. Door dit misverstand hebben tegenstanders van Groen aanleiding gevonden hem

91 90 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer en zijn navolgelingen van conservatisme te beschuldigen, waarop deze aanhangers zelf zich (onnodig!) moesten inspannen om te bewijzen dat het historisch gewordene vooral niet te conservatief behoefde te worden geïnterpreteerd. Wij komen later op deze aanhangers terug en op de gevolgen van de hiervoor vermelde misverstanden in de Nederlandse politiek. Waar het ons nu om te doen is: wat bedoelde Groen van Prinsterer met er is geschied? Het antwoord geven wij in de volgende paragraaf. Bij de globale beantwoording, zoals hierboven aangeduid, is immers het karakter van de leus wel geschetst maar de inhoud hiervan moet nader worden verkend. IV.4 Tweeërlei gebruik van het woord geschiedenis bij Groen van Prinsterer Vanzelfsprekend rijst de vraag: waarom hechtte Groen zoveel waarde aan de geschiedenis? Het moge voor velen evident zijn dat de geschiedenis van veel betekenis is om de waarheid of God of de juiste inrichting van staat of samenleving te leren kennen, al is dat slechts in beperkte, pragmatische zin. Met dit laatste bedoelen we, dat men van de geschie de nis wel iets nuttigs en leerzaams kan opsteken. Daarnaast moet toch voor iedereen ook duidelijk zijn dat wat wij geschiedenis noemen, alle gebeurte nissen van de oudste tijden tot heden, een voortdu rende, chaotische vermenging laat zien van goede en kwade krachten, nobele en slechte mensen, steeds weer nieuwe ontwikke lingen die deels schone perspec tieven openen maar ook deels vaak zeer negatieve effecten opleveren. Hoe kan God zich dan in deze geschiedenis openbaren of, als alleen de Schrift als openbaring geldt, hoe kan de geschiedenis deze Schriftopenbaring bevestigen? Brants heeft in het hoofdstuk Groens beschouwingen over de geschiedenis in zijn dissertatie gewezen op twee betekenissen die Groen gaf aan het woord geschiedenis. 1 Brants sloot zich daarbij aan bij zijn leermeester Smitskamp. 2 In de eerste plaats vinden wij bij Groen volgens Brants een ruimer begrip van geschiedenis, zijnde de verwerkelijking van ideeën, goede en slechte, christelijke en in Groens speciale terminolo gie revolu tionaire. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat geschiedenis voor Groen eigenlijk alles was wat zich op basis van ideeën verwerke lijkte. Wij zien nu even af van de specifiek groeniaanse benadering van de verwerkelijking van ideeën. Er zijn ook andere bepalende facto ren voor de ontwikkeling van de geschiedenis dan ideeën. Afgezien hiervan strookt deze ruime, neutrale benadering ongeveer met de algemene ervaring van de meeste mensen. In de tweede plaats gebruikte Groen het woord geschiedenis in de zin van verwezenlijking van ideeën die aansluiten bij het wezen der dingen, de ordeningen Gods. Deze tweede opvatting van geschiedenis zou men de speciale betekenis van het begrip geschiedenis kunnen noemen. Heel duidelijk wordt dit verschil tussen de ruime en specifieke betekenis van het begrip geschiedenis in een zin van Groen over de Franse Revolutie. Beide betekenissen van het begrip (zij het in de vorm van het historische en de historie ) komen daarin voor. Ik wensch te doen zien dat (...) in de worsteling tegen het histo rische en onveranderlijke wezen der dingen de kiem ligt der historie van het

92 IV.4 Tweeërlei gebruik van het woord geschiedenis 91 revolutie-tijdperk. 3 Het eerste gebruik duidt op de speciale betekenis, het tweede op de ruime betekenis. Enige jaren na deze uitspraak voerde Groen een polemiek met de hoogleraar C.A. den Tex ( ), die naar voren bracht dat ook de Franse Revolutie tot de geschiedenis behoorde en dat Groen deze moest verdisconteren in zijn beschouwingen. Groen zei deze revolutie niet uit de geschiedenis te willen lichten, maar, zo vervolgde hij: Ofschoon de Revolutie voor zeker tot de Geschiedenis behoort, dat mag ons niet doen vergeten, dat een leer, aan valse bespie geling ontleend, tegen het wezen der dingen en dus tegen de Geschiedenis, tegen de ontwikkeling der Menschheid, tegen elken gegeven toestand der maatschappelijke regten en betrekkingen, als een noodlottige kiem van verwarring en ontbinding gekant is. 4 Ook in dit citaat zien we het woord geschiedenis in één zin in twee geheel verschillende betekenissen gebruikt. Even verder in zijn polemiek met Den Tex schreef hij: Onvermijdelijke en onophoudelijke strijd moet er ontstaan tussen al wat is en een systema dat, gewrocht eener filosofische eigenwijsheid, op hetgeen niet is gebouwd wordt. 5 Groen zag steeds een duidelijke eenheid in de begrippen christelijk, historisch en wezenlijk. Hoe vanzelfsprekend ( wezenlijk in zijn terminologie) Groen zijn christelijk-historische richting vond blijkt ook bijna veertig jaar later, toen hij in 1873 eraan herin nerde dat hij in 1834 in zijn Proeve de term christelijk-histo risch eigenlijk overbodig achtte. 6 Deze leek immers niet anders dan een normale randvoorwaarde voor waarheid, regt en zedelijk heid? En iets wat normaal is, gaat men toch niet met een speciale naam benoe men? F. Fokkema heeft reeds in 1907 helderheid willen verschaffen over dit tweeërlei gebruik van het voor Groen zo essentiële woord historie of geschiedenis. Hij schreef: Niet al wat geschiedt, is Historie. 7 De theoloog W. Aalders heeft naar aanleiding van Groen aan dit thema boeiende beschouwingen gewijd. Daarbij bracht hij de Historie, dat wil zeggen: het zich in de historie verwerkelijkend christendom, op dezelfde noemer als de tempora christiana van de late Augustinus tegen de chaotische geschiede nis. 8 Systematisch stelde Aalders de begrippen Historie en geschiedenis tegenover elkaar. De Historie getuigt met de Openbaring mee en zij is beves tiging van de Openbaring, aldus de parafrase van Aalders, die vervolgde: Zo bezegelt de Here ook het Evangelie in de Historie door vormen en gestalten die in de kolkende zee van de wereldge schiedenis zijn als eilanden van objectieve vastheid en zekerheid: de Kerk, de Sacramenten, de Confessie. 9 Historie is de vaste gang, de eenheid; de geschiede nis is slechts chaos. Hoe juist Aalders op dit punt ook naar onze mening Groen heeft gepeild, toch blijft onweerlegbaar dat Groen zelf de woorden geschiedenis en historie door elkaar en in twee onderling verschillende en wisselende betekenissen gebruikte. Smitskamp merkte op dat Groen nergens een exacte, ondubbelzinnige verklaring geeft aan wat hij eigenlijk bedoelt met zijn vage en wisselende termen. De constatering van vaagheid in terminologie mag ons echter niet te snel ontmoedigen. De ambivalentie in het gebruik van het woord geschiedenis of historie maakte niet onduidelijk wat Groen, gelet op de gehele context van zijn betoog voor ogen

93 92 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer stond. Bij de samenvatting van de Proeve hebben wij erop gewezen hoe Groen de gevolgen zag van een geschiedenis zonder geloof en christendom tegenover een geschiedenis met geloof en christendom. De eerste geeft een steeds verdergaande wanorde en achteruitgang, de tweede geeft zegen, licht en eenheid. Als een samenleving zich beweegt in het kader van deze tweede relatie, dan leeft zij naar de bedoeling en ordening Gods; er is dan sprake van een weerspiegeling van het wezen der dingen. Groen gebruikte deze laatste term graag en wij moeten ook niet aarzelen deze laatste letterlijk te nemen: een geschiedenis die zich niet overeenkomstig het wezen der dingen ontwikkelt, is niet voor verwezenlijking vatbaar of om het moderner te zeggen die geschiedenis wordt een nongeschiede nis. Toch gebruikte Groen ook dan het woord geschiedenis, hetgeen begrijpelijk is omdat het woord ter aanduiding van al wat geschiedt gebruikelijk was en omdat Groen steeds in discussie was met tijdgenoten. Sprekend over het revolutionaire beginsel wees Groen de dwaling af, dat men wel de moeilijkheid, maar niet de onmoge lijk heid, de gevaarlijkheid en niet de valsheid van dat beginsel erkent. 10 Men ziet dat verwezenlijking van het revolutionair begin sel voor Groen vals en onmogelijk was. Wij zouden zeggen: niet juist èn niet realiseerbaar. Een aardig voorbeeld van dat valse en onmoge lijke komt tot uitdrukking in Groens eerdergenoemde boekje Vrijheid, gelijkheid en broederschap, waarin wordt betoogd dat de leus van de Franse Revolutie op een illusie uitliep: zij leidde tot niets of zelfs tot juist het omgekeerde van wat men beoogde. Ook het theoretisch veel rijpere werk Ongeloof en Revolutie was eigen lijk niets anders dan één grote illustratie van Groens stelling dat een geschiedenis zonder christendom op verval uitloopt. De conclusie kan dan ook niet anders zijn: de historie, waarin het christendom een leidende rol speelt is de enige, wezen lijke en zegenrijke geschiedenis; al het overige is tot mislukking gedoemd. Groen gebruikt echter ook het neutrale woord geschiede nis om de communicatie met tijdgenoten mogelijk te maken. Binnen de totaliteit van het menselijk gebeuren onderkende Groen, conform Augustinus heilige tijden, maar ook zo zou men kunnen zeggen heilige plaatsen, zoals het gekerstende Europa en in het bijzonder zoals de Republiek der Verenigde Nederlanden in haar calvinis tische bloeiperiode. Komt hier een adjectief aan de orde, dan krijgt dat historische ook weer die speciale groeniaanse beteke nis. Aldus is er bijvoorbeeld sprake van historische constituties, historische staten en historische rechten. Nu is het uiterst hachelijk om grenzen of markerings punten te schetsen van het chris telijk Europa. Het grote markeringspunt voor Groen was de Franse Revolutie. Diverse auteurs uit de in 1949 verschenen bundel Groens Ongeloof en Revolutie en ook Brants en meer recent A.J. van Dijk 11 meenden dat Groen deze revolutie als een te scherpe markering heeft gezien. J. Schaeffer merkte op dat deze revolutie voor Groen wel een tweede zondeval lijkt te zijn. 12 Ook tijdens zijn leven had Groen al tegenspraak te verduren tegen zijn perceptie van de Franse Revolutie als zeer belangrijke waterschei ding tussen het christelijke en het post-christelijke Europa. Reeds in 1829 in zijn Overzicht, een soort eerste samen vatting van zijn beginselen, verzette hij zich tegen hen die stelden dat een echt christendom toch nooit volledig was gereali seerd en dat daarom ook een

94 IV.4 Tweeërlei gebruik van het woord geschiedenis 93 scherpe scheiding tussen een christelijke tijd en een tijd van het ongeloof arbitrair zou zijn. Hij schreef als volgt: Wij weten dat de Hemel niet op aarde kan worden overgebracht, dat er in de meest christelijke tijdperken vele onchriste lijke daden zijn gepleegd, en dat er steeds een ruime klove tussen pligt erkennen en pligt betrachten aangetroffen wordt; maar het gezag der Openbaring werd vroeger in alle zaken erkend: de regel bestond, hoewel er van afgeweken werd. Thans neemt men den regel weg, of keert dien om. Meent men dat dit geen wezen lijk andere toestand is? 13 Op de hieropvolgende tegenwerping, dat de al of niet erkenning van zo n regel toch niet zo n groot onderscheid maakt, antwoordde Groen kort, met een opvallende gedachtensprong: Geen onderscheid? Dan schaffe men het strafrecht af. Met andere woorden: erkent men geen christelijke regels, dan komt er anarchie, zoals bij afschaffing van het strafrecht de misdaad vrij spel krijgt. 14 Eenzelfde, naar onze mening wat bruuske en tegelijk formele verge lijking, troffen wij aan in een beschouwing van Groen over de hache lijke positie van de eigendom, welke er op neerkomt dat, als de hoogste eigenaar God niet meer erkend wordt, de communisten gelijk hebben. Een analoge, maar nu meer reële discussie was de volgende. Groens zeer gewaardeerde vriend I. da Costa ( ) hield hem voor dat de zonde toch steeds een factor was die in meerdere of mindere consequentie, in dezen of genen vorm aan alle maatschap pijen, ook bij het erkennen (daarom nog niet beleven) van betere begin sels, ten grondslag, of liever daarbij op den bodem ligt. 15 Groen erkende dat de zonde weliswaar (overal en altijd) doorwerkte, maar zo zei hij verder: Het onderscheid blijft toch hierin bestaan dat de zonde, naarmate het een of het ander beginsel geldig gemaakt wordt, in dat beginsel medewerking of tegenwerking ontmoet. 16 Met andere woorden: het feit van de geldigheid van beginselen (de officiële erkenning van regels en normen onder andere door het afdwingen hiervan door de staat) is bij Groen van beslissende bete kenis. Groen hechtte dus, meer dan da Costa, uitzonderlijke waarde aan de betekenis van de christelijke regels, die golden vóór de Franse Revolutie en die daarnahun algemene geldigheid (steeds meer) gingen verliezen. Hier komt waarschijnlijk Groens logicisme tot uiting, die wij aanstipten in onze beschouwing over Groens aanleg en persoonlijkheid (hoofdstuk I). Hij verschilde ook hierin duidelijk van zijn geestverwant D. Chantepie de la Saussaye die steeds meer zijn tegenstander zou worden. Deze schreef hem: La révolution de 1789 ne peut être purement et simplement l apparition du principe revolutionaire et anti chrétien. 17 Groen oordeelde in principe zeer gunstig over de historische rechts toestand van de maatschappij in Europa voor 1789, omdat de goddelijke regels toen nog algemeen erkend werden en als het ware als een hoogste wet fungeerden, waarop ieder zich kon beroepen. Het was tegen die achtergrond, dat hij steeds christelijkhistorisch en antirevo lutionair onder een en dezelfde noemer stelde en dat bovendien het christelijke en het historische, in elkaar overvloeiden. De zojuist genoemde beginsel- of regelgerichte benadering, speelde bij Groen

95 94 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer ongetwijfeld een hoofdrol. Daarnaast, maar in verband met deze zo juist geschetste benadering, waren op zijn minst twee belangrijke bestanddelen van de gedachtewereld van de Franse Revolutie Groen steeds een doorn in het oog: de leer van de volkssoevereiniteit en die van het contrat social. Beide leerstellingen vormden niet slechts een concrete bedreiging voor een wettige historische gezagsdrager, maar een voortdurende, structurele bedreiging voor alle gezag en alle historisch gegroeide instellingen en rechten. Smitskamp heeft opgemerkt dat de constructie van een ideale geschiedenis, die van de (feitelijke) waarneembare zeer kan verschillen, geen uitvinding was van Groen. Zij past in de organische beschouwing van de historische rechtsschool: men vindt haar bijvoorbeeld ook bij den jongen Thorbecke. 18 Inderdaad is bij de historische school, zoals wij die schetsten in hoofdstuk II, zo n ideale geschiedenis te verwach ten: recht en ook beleid moeten immers aansluiten bij het volksbe - wustzijn en bij het historisch gegroeide, bij de natuur. Gebeurt dat niet, dan ontstaat er een kunstmatige geschiedenis die wel feitelijk is, maar niet volgens de idealen en regels zoals de historische school deze formuleerde. Bij Groen lag het toch enigszins anders. Groen construeerde niet twee geschiedenissen, maar binnen de geschiedenis zag hij Gods handelen in de lichtstralen waarin de glans zijner volmaaktheden schittert. 19 Met name zag hij dat hande len van God in de zegen die volgde op geloof en het verval na ongeloof. Hierin verschilde hij van Thorbecke, ondanks hun aanvanke lijke vriendschap en hun blijvende, gemeenschappelijke fascinatie voor de geschiedenis. Van Burke stammen ze beide af. 20 Thorbecke pleitte voor een wisselwerking tussen het bestaande, het historisch gewor dene en de scheppingsdrang om aan de gewenste, nieuwe ontwikkelingen vorm te geven. Vaak gebeurt dat echter niet; een generatie staat dan naar de visie van Thorbecke stil en blijft achter bij de eisen van de tijd. Dan is er sprake van een feitelijke geschiedenis die achterblijft bij de geschiedenis zoals die zich had behoren te ontwikkelen. 21 Groen, evenals Thorbecke aanhanger van de historische school 22, zag ongetwijfeld de spanning tussen behoud en vernieuwing, maar het was niet op grond daarvan dat hij twee soorten geschiedenis waarnam. Hij spoorde als het ware de witte plekken op in de voltooide geschiedenis, zoals de Nederlandse republiek in haar bloeitijd, en de meest duistere plekken, zoals Frankrijk na Ook wekte hij zijn lezers op hiervoor oog te hebben en met hem in het heden op historische wijze, dat wil zeggen volgens de wijze van de historische school nieuwe witte plekken mogelijk te maken. IV.5 Tijden en culturen voor en buiten het christendom Als het jaar 1789 zo n scherpe cesuur betekende voor Groen als begin van het tijdvak van Ongeloof en Revolutie, dan zou men eenzelfde rampzalige kenschets kunnen verwachten van de perioden en culturen voordat het christendom zijn intrede deed. Datzelfde geldt voor de culturen buiten Europa die geheel buiten de invloed van dat christendom stonden.

96 IV.5 Tijden en culturen voor en buiten het christendom 95 Deze verwachting wordt niet bewaarheid. Reeds in zijn jeugd geschrift over de Griekse vrijheidsstrijders toonde Groen zich met de niet-christelijke islamitische Turken duidelijk meer congeniaal dan met de Griekse christenen, die hij overigens als niet geheel volwaardige christenen beschouwde. Men zou toch op zijn minst verwachten dat hij, zoals zoveel Europeanen in die tijd, voor het historische christendom in Griekenland meer begrip zou hebben gehad. In meer algemene zin vergeleek hij, zoals eerder aangeduid, in de Proeve de historische denkbeelden van de heidense volkeren met die van de moderne, ongelovige wijsbegeerte, dat wil zeggen: die van de revolutie. Hij gaf duidelijk de voorkeur aan de heidense histo rici. 1 Niet alleen de heidense historici genoten zijn voorkeur, maar ook jegens de heidenen in het algemeen toonde hij zich zeer welwillend. 2 In veel gevallen wierp hij zijn eigentijdse tegenstanders voor dat zelfs de heidenen het beter zagen, omdat die tenminste in God of in goden of in een hoger wezen geloofden. Zwaan wees op de eento nigheid waarmee in dat verband de formule zelfs de heiden terug keerde in veel van Groens geschriften. 3 Veel heidenen noemde Groen met ere, zoals Plato, Cicero en Horatius. Groen onderkende velerlei deugden bij de Grieken en Romeinen, zoals dapperheid, matigheid en vaderlandsliefde. 4 Ik beroep mij op de schriften der Ouden, schreef hij. De Griekse en Latijnse oudheid is op onze hand. 5 Met name over de godsdienst van de heidenen sprak Groen met veel respect. Deze achtte hij vooral van belang voor staat en maat schappij. Groen werd niet moe dit te beklemtonen. Een historistische tendens leek zich hier door te zetten, omdat de inhoud van de godsdienst er blijkbaar niet toe deed. Groen, die zichzelf geen staatsman maar Evangelie-belijder noemde en de leus aanhing tegen de revolutie: het Evangelie!, bleek desondanks gemakkelijk het evangelie of het christendom te verbre den tot het ruime begrip godsdienst waaraan hij dezelfde hoge betekenis toekende. Enkele voorbeelden: Een staat zonder godsdienst heeft geen steun dan in de physieke kracht der overheid en in die der onderdanen tijdelijk belang. (1826) 6 Een staat heeft een bepaalde godsdienst nodig. Anders komt er willekeur. (1829) 7 Bij elk volk is godsdienst het hoogste, maatschappe lijke belang. (1830) 8 Gemeenschappelijk geloof aan een hoger wezen was altijd de onmisbare band eener welingerichte maatschappij. (1831) 9 De Christen, wat zeg ik? een ieder die aan een Hooger Wezen gelooft, kan niet langer eene afscheiding wenschen van Godsdienst en Staat (...) (1840) 10 Het kan zijn dat in latere jaren deze algemene waardering voor de godsdienst bij Groen minder werd. Uit 1870 dateert bijvoorbeeld nog de volgende uitspraak:... en wat is een vaderland, wat is vooral het Nederlandsche Vaderland zonder God? Maar dan voegt Groen er wel in specifieke zin aan toe: Het Evangelie is de enige rots steen waarop het heil der volken, staten of bijzondere personen kan worden gebouwd. 11 In meer specifieke zin schreef Groen met sympathie over het droit divin en de theocratie bij de heidenen (theocratie in de zin van: een nauwe band tussen gods-

97 96 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer dienst en staat). 12 Zelfs onderkende Groen in een discussie met mr. J. de Bosch Kemper, die stelde dat antirevolu tionaire staatsvormen in de praktijk nooit hadden bestaan, wel degelijk het antirevolutionaire beginsel ook in de geschriften en regeringsvor men der Oudheid. Hij stelde: De Heidenen zelfs zijn, door vast - houding aan overblijfsels eener vroegere Openbaring, tegen leerstel lingen die tot ontheiliging en ontbinding der maatschappij leiden, bewaard. 13 Nog sterker drukte Groen zich uit, nog steeds in dezelfde discussie met De Bosch Kemper: De staatsvormen hebben ten allen tijde, tot aan de toepas sing der wijsbegeerte van de achttiende eeuw, in den grond der zaak en bij alle inmenging van zonde en bederf gesteund op de antirevolutionaire begrippen van historische ontwikkeling, organisch leven, souvereiniteit Gods, onder wer ping in woord en daad van Overheden en onderdanen aan een hooger dan mensche lijke wet. 14 Hier verschijnt op een verrassende wijze een terugwerkende verlenging (of moeten we zeggen: veralgemenisering?) van het door Groen verkondigde christelijke tijdvak tot diep in de geschiede nis. Niet sinds het christendom maar eeuwen eerder steunden de staten in den grond der zaak op antirevolutionaire beginselen. Het christen dom dat nog in de Proeve van 1834 als het middelpunt van de geschie - denis werd beschouwd, terwijl zonder christendom louter wan orde en verwoesting zou heersen, lijkt hier te worden vervangen door een algemeen besef van een hoger wezen. Hoe royaal Groen de kennis van de Openbaring zag, blijkt ook uit de volgende paragraaf over het christendom in dezelfde Proeve van 1834: Het herstel van Gods beeld in den gevallen mensch, of de verzoening door het geloof in Christus en dien gekruist, dit is de inhoud der Openbaring en dit vindt men in alle godsdiensten, zuiver of verbasterd, duidelijk of bijna onkenbaar, terug. 15 De algemene christelijke kerk, zo vervolgde Groen, is zuiver, maar de heidenen hebben een herinnering eraan. 16 Wat bij de islam voortreffe lijk was, was aan de Openbaring ontleend. Aan de christelijke bestandde len is het te wijten dat het Islamis mus een zoo verbazende rol in de wereldgeschiedenis vervult. 17 Islam en zelfs het deïsme en atheïsme hebben macht door leerstellingen die aan de Openbaring waren ontleend. Groen concludeert dan ook ten aanzien van de verhouding tussen christendom en andere godsdiensten, dat er een eenheid der godsdiensten is, voor zoover een overge blevene sprank der waarheid ook het meest verbasterde aan der algemeenen oorsprong verbond. (Overigens) is er slechts één ware godsdienst om zalig te worden. 18 In het bovengenoemde citaat over de volgens Groen altijd al toegepaste antirevolutionaire beginselen worden wij herinnerd aan het steeds aanwezige, het natuurlijke, het vanzelfsprekende van de opvattingen van de historische school, waarover wij in hoofdstuk II schreven. Naast welwillendheid ten aanzien van de niet-christenen had Groen aan de andere kant een open oog voor de schaduwzijden van de voor- en buitenchristelijke culturen. 19 Hij zag desastreuze gevolgen van het gebrek aan kennis van de christelijke openbaring, zoals deze was neergelegd in de Heilige Schrift. Over het lage niveau van deze culturen, voor zover dat Rome en Griekenland betreft, schreef Groen: De voortreffelijkheid der grieksche en romeinsche beschaving wordt overvloedig geroemd, doch men vergeet weleens de bijgeloovigheid der menigte,

98 IV.6 De relatie geloof-zegen 97 de huichelarij der priesters, de ongodisterij der hoogere standen, het veld winnend zedenbederf. 20 Er school ongetwijfeld een ambivalentie in zijn houding ten aanzien van de voor- en buitenchristelijke culturen. Zwaan heeft het zelfs over spreken met twee monden. 21 De negatieve houding ten aanzien van de heidense culturen in deze ambivalentie van Groen sproot enerzijds voort uit zijn keuze voor een exclusief, confessio neel christendom dat het heidendom wel volstrekt moest verwerpen, anderzijds uit een door meer schrijvers beleden, algemene (door Smitskamp genoemde) decadentie theorie, volgens welke de mensheid, ondanks schijnbare vooruitgang, in wezen steeds achteruit ging. Groen: Het kwaad, overal aanwezig, is nooit op dezelfde hoogte gebleven: altijd is er, waar enkel ontwikkeling was, achteruitgang. 22 Het heidendom moest dus falen, maar stak toch nog gunstig af zeker het heidendom van de klassieken tegen de allerlaatste ontwikkeling in het denken, dat van de Franse Revolutie dat zelfs de neiging had geen opperwezen meer te erkennen. Welnu, als God, het Opperwezen, de goden, waarin zelfs de heidenen geloofden, verworpen zouden worden als basis van de inrichting van staat en samenleving, dan valt te begrijpen dat Groen in apocalyptische termen de Franse Revolutie bezag. Met de heidenen-oude-stijl en met de moslims vormde het christendom een soort front van wat men godsdienstigen zou kunnen noemen tegen de Revolutie. Het christendom moest als de spits van dat front worden beschouwd. Deze laatste toevoeging moet er wel bij. Hoe weinig syste ma tisch Groens beschouwingen ook mogen zijn, het beeld wordt toch wel duidelijk: de christelijke openbaring staat centraal. Christus met Zijn kerk is het middelpunt van de geschiedenis, maar als gevolg van een vroegere (algemene) openbaring waren daarnaast nog overal vonken of sporen van een algemeen godsgeloof te zien. Als de chris telijke openbaring niet meer zou worden erkend, dan zouden ook die sporen van een algemeen godsgeloof verdwijnen of, zoals Groen schreef: Veel erger was het, toen onchristelijkheid der beschouwing gevolg der verloochening van het christendom werd. Met het geloof aan den God der Openbaring ging het geloof, dat de Heiden bezit, het geloof aan eene persoonlijke Godheid, te niet. 23 IV.6 De relatie geloof-zegen Bij de samenvatting van de kernthema s van de Proeve uit 1834 over de relatie christendom en geschiedenis hebben we gezien hoe Groen het christendom als de kern van de geschiedenis beschouwde. Zonder christendom zou er geen eenheid en alleen maar chaos en achteruitgang zijn. In deze (postrevolutionaire) tijd zouden we, zo leek Groen te zeggen, weer terug moeten komen op het spoor van de historie (in speciale zin) zodat de geschiedenis (in ruime zin) weer opnieuw het wezen van de dingen reflecteert. In de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw is Groen sterk bezig geweest met historisch onderzoek, speciaal met betrek king tot de geschiedenis van Nederland en met die van de loop van de Franse Revolutie. Het is goed om ons nader te oriënteren inzake de vraag, hoe Groen deze hiervoor samengevatte ge-

99 98 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer dachten, die nog een zeer algemeen en globaal karakter dragen, nader concretiseerde. In 1846 verscheen zijn Handboek der geschiedenis van het vader land. In het voor ons relevante Voorbe richt is vooral de volgende passage van belang. De geheele geschiedenis leert mij dat er voor Overheid en Volk, buiten gemeenschappelijken eerbied voor den hoogsten Wetgever, geen cement ter vereeniging van vrijheid en gezag is. 1 Als men zich realiseert dat Groen de relatie tussen gezag en vrij heid als een van de centrale, politieke problemen beschouwde, dan is duidelijk dat hij deze les van de gehele geschiedenis van de hoogste betekenis achtte. Het is niet gewaagd de passage iets moderner als volgt te formuleren: alleen gemeenschappelijk respect voor God, de hoogste Wetgever, kan de mensen tot een hechte, poli tieke gemeenschap integreren. Iets verderop kwam Groen tot wat wij zijn centrale stelling zouden willen noemen: Ik heb, met blijkbare belangstelling, doen zien dat, op de belij denis van het Evangelie, de opkomst en bloei, op de verza king van het Evangelie, de ondergang van Nederland gevolgd is. 2 Iets verder schreef hij: op het belijden volgt een reeks van zege ningen, op het verloochenen een reeks van jammeren. 3 Mevrouw J.L. van Essen heeft erop gewezen dat zegen ook bij Groen niet gelijk stond aan (materiële) voorspoed evenmin als vloek identiek was met (materiële) tegenspoed. 4 Het woord zegen (van Godswege) had bij Groen een verstrekkende betekenis, die zeer wel materiële welvaart kon insluiten, maar ook status, groot heid, macht, zonder in een van die woorden op te gaan. Een slui tende definitie van wat onder zegen begrepen moet worden zal men bij Groen niet vinden. Hoe ruim hij zegen opvatte blijkt uit een zinsnede als deze: Het was onder de banier van het Gereformeerde geloof dat hier in ruime mate tot vrij heid, verdraagzaamheid, welvaart, nationale macht en grootheid aangetroffen werd. 5 Het woord vrijheid (in de zin van geestelijke vrijheid) staat voorop; het was bij Groen een centraal element 6 in de ruime betekenis van zegen. Het verband tussen Evangelie en vrijheid zou er niet alleen zijn qua essentie, maar ook in graduele zin: Er is vrijheid in het Christelijke Europa naarmate de Evangelieprediking zuiverder en krachtiger was. 7 Over het zich realiseren van die zegen zullen wij meer vernemen in paragraaf IV.8 die over Nederland handelt. Groen schreef er concreet en reëel over. Zijn stelligheid blijkt uit termen als proefondervindelijk bewijs bij het woord zegen en over het nauwste verband tussen evangelie en zegen. Men mag er niet te vaag over spreken, al valt ook een zin in het Handboek te signaleren over het gemengde karakter van zegen : De wonderbare zegeningen Gods zijn, bij het menschelijk bederf, noch duurzaam, noch onvermengd. 8 Aan Koenen schreef hij eveneens minder eenduidig: Doch hetgeen een oordeel Gods over Nederland is, kan, onder Zijn genadig bestuur, ook weder tot zegening zijn. 9 Meestal echter valt een grote stelligheid bij Groen waar te nemen over de relatie tussen geloof (c.q. kerk of evangelie) en zegen. Het woord zegen heeft een veelzijdige betekenis. Om het modern te zeggen: zegen is niet goed operationeel te maken. Evenmin is zegen te kwantificeren in concrete gevallen. In deze fase van onze studie achten wij het niet relevant de be-

100 IV.7 Verband tussen eigen leven en macrogeschiedenis 99 tekenissen van het woord nader te analyseren en te beoordelen. Waar het ons nu om te doen is, is aan te tonen hoe belangrijk de relatie tussen geloof en zegen bij Groen was en welk effect dit had op zijn politieke visie. Die relatie tussen geloof en zegen onderkende Groen in zijn jonge jaren niet, althans veel minder. In 1829 hield hij een toespraak Over de redenen om de geschiedenis der natie bekend te maken. Die redenen waren, samengevat: 1) de voortreffelijkheid van onze geschiedenis; 2) de geringe kennis hiervan; 3) de huidige situatie; 4) de aard en handelingen van de Nederlandse regering. Het opmerkelijke nu is dat Groen bij de heruitgave van de redevoe ring in 1859 aantekende dat hij veel te weinig op de gewichtig ste reden had gelet, namelijk op een vijfde die hij alsnog toevoegde: Het leerrijke der geschiedenis van Nederland als bewijs van den zegen die op de belijdenis van het zuivere Evangelie gerust heeft. 10 Hoewel Groen een bijzondere positie van Nederland onderkende in de relatie tussen geloof en zegen, betekende dat niet dat hij geen oog had voor eenzelfde verband bij andere volken. In zijn niet voor publi catie bedoelde schets voor wat later het Handboek zou worden, herhaalde Groen ongeveer wat hij in de Proevevan 1834 al stelde, namelijk dat de waarheden waarop het christendom rust, geene redeneringen, geen veronderstellingen zijn, maar historische feiten. Het evan gelie zou de raadselen van de wereldgeschiedenis opheffen, zo concludeerde Groen (in telegramstijl, in het kader van zijn aante ke ningen): derhalve de gesch(iedenis) van elk volk in verband tot het evange lie beschouwen. Hij stelde het christelijke Europa dit keer tegenover de heidenen en noemde als kenmerken van dit Europa: beschaving, vrijheid en verdraagzaamheid. 11 Wij vermoeden dat indien Groen een geschiedenis zou hebben geschreven van heel Europa, hij zou begonnen zijn met bij ieder land de positie van de kerk en de graad van zuiverheid van haar belijdenis te schetsen. IV.7 Het verband tussen eigen leven en macrogeschiedenis; historische herinneringen Van belang voor het inzicht in Groens visie op de geschiedenis en de daarmee samenhangende relatie geloof-zegen, is het verband dat hij legde tussen het persoonlijk leven van een mens en het leven van een volk. Bij beide moet men immers terugblikken? Zoals Groen zei: Waarom zou men in de historie der volkeren niet doen hetgeen elk die aan een Voorzienigheid gelooft, bij de overdenking zijner eigen lotgevallen doet? 1 Eenzelfde relatie zag Groen bij het vermogen om grote dingen te doen. Wat heeft niet waar het beginselen gold een enkel mens, op God steunende verrigt! Wat zou één volk, hoe klein en gering, kunnen doen wanneer het bij de verdediging van regt en belang, ook de banier van het Christendom voor het oog der Naties opge heven hield? 2 Dezelfde analogie tussen mens en volk vindt men ook in Groens uitspraak over het karakter van een individu, respectievelijk een volk. Hij heeft het over een volk dat geene heerschende (karakter) trek en geene zucht heeft om die te bewaren. Zo n volk is als een mensch zonder karakter. 3 Het verband tussen persoonlijk leven en volks- (of staats)leven werd sterk in de

101 100 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer hand gewerkt door de reeds eerder vermelde opvatting van de historische school over de volksgemeen schap als organisme. Keer op keer waarschuwde Groen een volk niet te beschou wen als een mathematische verzameling van individuen, maar als een organisme waarvan de onderdelen met allerlei vezels aan elkaar zijn verbonden tot een geheel. Welnu, zoals een mens zegen op geloof zou ondervinden, zou dit ook het geval zijn met een volk of een staat. De verwijzing van Groen naar de voor hem zo klaarblijkelijke analogie van een persoonlijk en een collectief terugzien op gebeurtenissen maakt de uitdrukking historische herinneringen in dit verband belangrijk. Deze uitdrukking komt in Groens geschrif ten geregeld voor. Reeds op jonge leeftijd zag hij in het bestuderen van de Nederlandse geschiedenis een krachtig middel om de beginsels der Fransche of Europeesche Revolutie te bestrijden. 4 In zijn redevoering over de redenen om de geschiedenis van de natie bekend te maken (1826) merkte hij (blijkbaar met enige afgunst) op, dat historische herinneringen bij oude volken meer bewaard waren gebleven dan in de moderne tijd. 5 In zijn jeugdgeschrift over Constantijn Huygens uit 1827 beklemtoonde hij het belang van het vasthouden aan blijvende herin neringen. 6 Enige voorbeelden uit latere tijd laten in wezen hetzelfde zien. In 1829 schreef hij: Wij hebben herinneringen die wij niet kunnen loochenen zonder ons te verlagen; wij zullen het tegenwoordige weten te verdedi gen omdat wij het als het onze beschouwen. 7 In zijn reactie op een conceptadres van een Kamercommissie in 1840, dat de grondwet het plegtanker van onze vrijheden en van ons volksgeluk wilde noemen, zei Groen vol verontwaardiging dat deze betiteling voor hem zou zijn eene verloochening mijner Vaderlandsche herinneringen, eene verloochening mijner Christelijke beginsels. 8 Niet de grondwet in die tijd in het centrum van de politieke belangstelling was voor Groen het plechtanker, maar historische herinneringen en christelijke beginselen. Hier blijkt weer de centrale plaats van de historische herinneringen en ook hier weer die samensmelting van het historische en het religieuze die wij vaker hebben gezien. In 1848 prees hij tegenover Schimmelpenninck het Engelse politieke systeem, zulks in verband met zijn eendrachtige liefde voor het vaderland, gelijk dit uit historische herinneringen, uit het lijden en strijden der vaderen zijn dienstbaarheid ontleent. 9 In 1855 noemde hij in één adem de dierbaarheid van ge meen - schappe lijke herinneringen en de heiligheid van geloofsbegrippen. Zonder deze twee is er geen zoeken meer naar regeling of beperking van het publieke gezag en ontstaat er verwarring van volksgeest en burger zin. 10 IV.8 De relatie tussen geloof en zegen in de Nederlandse geschiedenis De relatie tussen geloof en zegen spitste zich bij Groen in het bijzonder toe op Nederland. In een brief aan zijn twaalf à dertienjarig neefje J.G. van der Hoop, die hem een vraag had gesteld over Van Oldenbarneveldt, eindigde Groen met nog eens goed het belang van de geschiedenis van Nederland duidelijk maken:

102 IV.8 De relatie tussen geloof en zegen in de Nederlandse geschiedenis 101 Vooral moet het ons te doen zijn, ook in de lotgevallen van ons vaderland, de wegen der Voorzienigheid te leeren opmerken in de zegeningen van dat Evangelie, welks verloochening, in het tijdperk der revolutie tot op onze dagen, zooveel onheil over Nederland en Europa gebragt heeft. Zoodanige historie be schouwing die ons telkens weer naar het ééne noodige verwijst, kan ten zegen strekken ook voor ons eigen hart. 1 Groen was er niet wars van om het woord bewijs te gebruiken ten aanzien van de relatie geloof-zegen. In 1846 voerde hij een polemiek met zijn tegenstanders, die het een vermetelheid achtten om tussen het geloof en de lotgevallen der volken eenig verband te erkennen. De opvatting van Groen in deze polemiek was dat men niet alleen in verre landen maar ook in onze eigen geschiedenis het proefondervindelijk bewijs [ziet] dat de invloed van het evangelie en de zegen van boven met het heil ook van de volken in het naauwste verband staat. 2 Dit bewijs slaat niet zozeer op incidentele gebeurtenissen, maar op grote lijnen. In 1831 schreef hij: De oorsprong, de grootheid en de ondergang der verenigde Neder landen was verbonden met de opkomst, de bloei en het verkwijnen der Gereformeerde Kerk. Bij herstel van de Staat (namelijk in 1813) werd niet genoeg op herstel van de Kerk gelet. 3 Even later merkte hij op dat wij er nooit aan voorbij mogen zien, dat de grootheid der Verenigde Nederlanden steeds aan den bloei verknocht was van de Hervormde, Christelijke Kerk. Uit den strijd voor het geloof rees het Gemeenebest op. Keer op keer kwam Groen terug op de relatie geloof-zegen in Nederland, waarbij het geloof zich met name realiseerde in de belij denisgetrouwheid ( zuivere Evangelie ) en de positie van de Kerk ( inplanting Gods ). Steeds weer bleek Groen ook verbaasd over het contrast tussen de (aanvankelijk) zeer ongunstige condities van de Nederlandse Republiek in wording (politiek, bestuurlijk, geografisch) en de bloei die desondanks in alle opzichten was ontstaan. Groen had al in zijn vroegste periode oog gehad voor deze tegenstelling tussen een klein, onvruchtbaar en armoedig landje en anderzijds de grote deugden van zijn volk (onder andere dapper, vlijtig, spaarzaam ). Specifieke aandacht besteedde hij aan Nederlands functie van schuilplaats voor onderdrukte groepen ( bewaarplaats Protestantse godsdienst, vrijheid van denken ). 4 Voortdurend verwonderde hij zich over de minimale randvoor waar den van de staat en anderzijds zijn ongelooflijke en alzijdige bloei. Ook het ontbreken van zegen kon men constateren. Over de economisch slechte periode schreef Groen: Niet groot was welvaart en bloei, bij voortdurende miskenning van hetgeen vroeger de oorzaak van overvloedigen zegen geweest was. 5 De positieve ontwikkeling overheerste blijkens zijn indeling van twee eeuwen vaderlandse geschiedenis (vanaf 1517 tot 1713), namelijk het eerste tijdperk van zijn indeling ( Lijden ), het tweede tijdperk ( Strijd ) en het derde tijdperk ( Bloei ). Wellicht komt de teneur van deze opwaartse ontwikkeling het beste tot uiting in de volgende passage van zijn Handboek.

103 102 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer De oorsprong der grootheid van de Republiek is geweest, noch eene Staatsregeling waarin bijna alles ongeregeld was, noch eene vrijheid die dikwerf meer in naam dan in wezenlijkheid bestond, noch een volkskarakter hetwelk dat van verscheidene andere Natiën overtreft, maar wel het geloof onafscheidelijk van de zegeningen Gods. De Heer heeft hier zijne Kerk geplant; voor haar instandhouding tegen aanval van buiten en afval van binnen gezorgd; den met haar vereenigden Staat, om harentwil, met de keur en den overvloed zijner weldaden begunstigd; zoodat onze geschiedenis, meer welligt dan die van eenig christelijk Volk het verhaal der leidingen en der wonderen Gods is. 6 Diverse bij Groens steeds terugkerende thema s vinden we hier bijeen. Het ontkennen of althans het secundair achten van andere voor de Republiek gunstige factoren dan de geloofsfactor. De goddelijke rol bij de wording van de Republiek. De inplanting van de Kerk door God en bewaring van deze Kerk tegen in- en externe dreigingen. De leidingen en wonderen Gods in de verdere geschiedenis, met als gevolg daarvan wellicht de unieke positie van Nederland onder de naties. Met nadruk hebben o.a. Smitskamp 7 en meer recent M. te Velde 8 gesteld dat Groen zich in de regel tot de algemene lijnen van goddelijk handelen beperkte. Smitskamp merkte terecht op dat Groen heel wat minder ver (ging) dan velen van zijn geestverwanten. 9 Zo liet een man als Abraham van de Velde (gestorven in 1677) een boek uitgeven De wonderen des Allerhoog sten, waarin reeksen wonderen, meestal weersomstandigheden, werden beschreven, zoals onverwachte stormen of plotseling invallende dooi, waardoor de vijanden van de Republiek verslagen werden. Ook schreef hij over de niet vermoede dapperheid van Nederlanders, mislukking van de plannen van de vijand, wonderlijke wijsheid van de Oranjevorsten enzovoorts. Het werk is een compila tie van boeken en verhalen die een grote bekendheid genoten in de tijd van de Republiek. 10 Het werd tot ver in de negen tiende eeuw herdrukt en zijn invloed moet dan ook in Groens tijd bepaald niet worden onderschat. Van de hierin vermelde ingrepen en leidingen van God distantieerde Groen zich echter. 11 In de algemene lijnen ging Groen echter wel degelijk ver. Hij suggereerde iets te zien van Gods strategie of soms zelfs van Gods psychologie. Men treft bij hem gedachten aan over de specifieke doeleinden van de Allerhoogste, verbonden met speciale middelen. Men kan zich afvragen of deze suggesties en gedachten in wezen niet veel verder gingen dan het signaleren van onweer of juist extreme droogte, waardoor de Spanjaarden in de Nederlanden in het nadeel kwamen bij de verdediging of verovering van een stad. Zo n strategische uitspraak van Groen zouden wij noemen de beschrijving van de jaren in de Republiek als dertig jaren van voorbeeldelooze uitwendige bloei, met innerlijk bederf. Als of de zegeningen Gods verdubbeld wierden om straks te doen zien dat een ondankbaar en wederspannig volk zich zelf uit onverdienden voorspoed in verdienden jammer gestort had. 12 Over Napoleon schreef Groen in 1863: Een held, een veldheer, een werelddwinger, een geesel in de hand des Heeren, voor Vorsten en Volken een Nebukad nezar of Sanherib totdat de Heer zijn kaak hem in de neuze en zijn gebit in de lippen gelegd had. (Jesaja 37:29). 13 Over het huis van Oranje merkte hij op: Het Huis van Oranje Nassau is telkenmale het middel geweest waarvan God Almachtig zich, wanneer de nood

104 IV.8 De relatie tussen geloof en zegen in de Nederlandse geschiedenis 103 het hoogst was gekomen, tot redding van Nederland bediend heeft. (...) De prinsen van Oranje waren als de Richters van Israël. 14 Deze twee laatste citaten zijn afkomstig uit een boekje voor de Vereni ging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, uitgegeven in 1863 ter herinnering aan het bevrijdingsjaar Men kan zich voorstellen dat van dit boekje invloed is uitgegaan op het protes tants-christelijk onderwijs. Schrijvend over zijn eigen tijd, maar tegelijk het hele verleden als het ware meenemend, kwam Groen tot een uitvoerige en lyrische beschouwing die liet zien hoe levend die weergave van de Nederlandse geschiedenis voor hem persoonlijk was: Nederland is door het Christendom gevormd en hervormd. Afgewe ken, afgevallen, in den grond gesleept, is het door Gods krach tige arm, toen Deze het geweld van den overheerscher verbroken had, gered en sedert de omwentelings storm zich opnieuw verheft, is het op merkwaardige wijze gespaard gebleven, beschermd, geleid, alsof het beide door kwaad en matiging van het kwaad tot een belangvolle toekomst voorbereid en opgevoed werd. 15 Deze lyrische taal was geloofstaal. De opsomming was verre van een droge constatering dat er mechanische verbanden zouden zijn tussen geloof en bloei, ongeloof en achteruitgang. Ook de Belgische afscheiding in 1830 beschreef Groen in die geloofstaal: Wij waren verloren, zoo God ons niet had gered, Hij scheurde België van ons af en strekte Zijn beschermende hand over ons uit. Hij noodzaakte ons zelfstandig te zijn, en gaf ons het zedelijk overwicht op België met den roem der vaderen terug. 16 De beide laatste citaten dateren uit Nu is het opmerke - lijke dat dezelfde visie en toonzetting die in deze fragmenten uit 1831 naar voren kwamen bij Groen, zo mogelijk in nog profetischer termen tot uiting kwamen aan het einde van zijn leven, na 42 jaar historisch onderzoek, politiek en strijd. Dit bewijst hoe fundamenteel dit alles bij Groen was. In 1873 schreef hij over de afscheiding van België in 1831: Van allen verlaten, is men gerust, wanneer men God tot bondge noot bezit (...) Het is somtijds als of Holland afgezonderd en voorbereid wordt om krachtig deel te nemen aan den grooten worstelstrijd, waarop de tegenwoordige wereldcrisis, naar het schijnt, uitloopen moet. Het wordt in zeker opzigt genoodzaakt goed te wezen, afgescheurd van het kwaad, omdat het een der eerste slagtoffers van de met nieuwe kracht herlevende, valsche beginselen is. 17 In deze laatste drie citaten treft men, samenvattend, de volgende (samenhangende) thema s: a) God heeft met Nederland een speciale relatie, die door alle afval en rampspoed heen wordt gecontinueerd. b) God heeft Nederland (los van België en in de steek gelaten door bondgenoten) weer in zijn oude, speciale positie teruggebracht. c) Er is in dit van Godswege veroorzaakte isolement wederom een grote uitdaging voor Nederland om het goede na te streven. Des te opvallender is dit derde thema omdat dit afkomstig is van dezelfde Groen

105 104 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer die huiverig was zoals we zagen in paragraaf III.3 lopende zaken direct met Gods wil in verband te brengen. Hij had zijn Berlijnse vrienden gewaarschuwd voor de kwalijke gevolgen lorsqu on s est donné soi-même une mission providen tielle, admira blement conform à ses propres désirs. 18 Het aanwijzen van de grote lijnen van Gods heilsplan sluit niet geheel uit, dat Groen God ook in verband bracht met meer incidentele gebeurtenissen. Zo zei hij van de latere koning Willem II in diens tiendaagse veldtocht, hem persoonlijk toesprekend: Het is als of eene onzigtbare hand u, op de onstuimige zee, voor wegzinken heeft behoed. 19 Bij dit citaat en vele andere uitspraken over Gods handelen in de geschiedenis valt op dat hij deze lijnen met voorzichtigheid aanduidde. 20 Het woord alsof, dat enige malen bij Groen voorkwam in dit soort uitspraken, onthult iets van de religieus-tastende Groen die tegelijk volwaardig historicus wilde zijn. Dit tasten vindt men in woorden als schijnen en blijken, zelfs in uitspraken over zaken die Groen blijkens zijn hele oeuvre bijzonder nauw aan het hart lagen, zoals de positie van het Huis van Oranje: De Voorzienigheid schijnt Hollands luister aan den luister eener Nationalen Dynastie verbonden te hebben. 21 Op welke wijze ook, bij strategische hoofdlijnen op de lange termijn of bij incidentele, plotselinge gebeurtenissen, hetzij zeer stellig, hetzij zeer voorzichtig, bij Groen blijft centraal staan: zegen is een gevolg van geloof en de uit geloof ingeplante kerk; vloek of algehele mislukking is een gevolg van ongeloof. 21 IV.9 De relatie ongeloof-verval in de Franse Revolutie In zijn bekende werk Ongeloof en Revolutie 1 gaf Groen een boeiende illustratie van de relatie tussen ongeloof en verval en wel in zijn schildering van het verloop van de Franse Revolutie. Waar het Handboek de nadruk legde op de zegen die Nederland althans in zijn bloeiperiode ontving, benadrukte Ongeloof en Revolutie het negatieve van de bijbeltekst die vooraf in beide werken werd geciteerd: Die Mij eeren, zal ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden. 2 In paragraaf 4 van dit hoofdstuk hebben wij gewezen op het speciale geschiedenisbegrip bij Groen, toen hij namelijk geschie de nis in nauwe relatie bracht met het wezen der dingen, conform de structuren die door God zelf zijn gelegd. Tegen deze achtergrond dienen wij Groens relaas van de Franse Revolutie te zien, namelijk als een bewijs van de onuitvoerbaarheid van haar beginsel. Groen sprak van deze onheiligen en heillozen opstand tegen natuur en recht. 3 Dit is de kern van het boek Ongeloof en Revolutie. Tegelijk echter komen de bestanddelen van het oudere historisch principe van Groen geregeld aan de orde. Men zou dus bij Groen van een dubbele kritiek op de Franse Revolutie kunnen spreken, vanuit zijn religi euze geschiedbeschouwing en vanuit zijn historisch principe. Het lijkt nauwelijks nodig de definitie van het begrip revolutie weer te geven, maar omdat het zo n centraal begrip is bij Groen en er toch steeds weer misverstanden bleken te bestaan bij hen die zich met hem bezighielden, volgt hier de definitie die Groen er zelf aan gaf. Hij schreef: Met Revolutie bedoel ik niet een der menigvuldige gebeurte nis sen, waardoor verplaatsing van het openbaar gezag te-

106 IV.10 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk IV 105 weeg gebracht wordt; niet enkel den omwentelingsstorm, welke in Frankrijk gewoed heeft; maar de omkeering van denkwijs en gezindheid, in geheel de Christenheid openbaar. 4 Met Revolutie doelde Groen dus op een fundamentele verandering in denken en mentaliteit. Met revolutiebegrippen bedoelde Groen: de grondstellingen van vrijheid en gelijkheid, volkssouverei ni teit, maatschappelijk verdrag, conventionele [dat wil zeggen: op willekeurige afspraak berustende, naar de toelichting van Smitskamp] herschepping welke men als de hoekstenen van staatsrecht en staatsgebouw vereert. 5 Strenge toepassing van de Revolutieleer leidt tot de meest buitensporige ongerijmdheden en tot de ergste gruwelen. Als men de revolutiebegrippen matig wil uitvoeren, komt men tot weifeling en willekeur. De gevolgen van de revolutiebegrippen kan men alleen met vrucht bestrijden, als men zich op het terrein der beginselen stelt. Daarvoor is nodig de erkenning, dat de grondslag van het recht in de wet en ordening Gods ligt. 6 Groen stelt hier dus heel duidelijk begrippen tegenover begrippen en systeem tegenover systeem. IV.10 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk IV Na zijn aanvaarding van de gedachtewereld van de historische school in zijn studietijd kwam Groen na 1829 tot een meer religieuze beschou wing van de geschiedenis. Daarbij moet men niet denken aan een vervanging van het gedachtencomplex van de historische school door deze nieuwe beschouwing. De historische school bleef doorwerken tot het eind van zijn leven en omgekeerd zag Groen ook in zijn jonge jaren al iets van het nauwe verband tussen godsdienst en geschiedenis. In zijn nieuwe levensfase vanaf 1829 wilde hij zijn kennis van de geschiedenis gebruiken voor de verdere vormgeving van zijn verdiepte geloof. Dit mondde uit in zijn Proeve van In dit geschrift beschreef hij Christus als het middelpunt van de wereld geschiedenis en lichtte hij de centrale betekenis van christendom en kerk voor de geschiedenis toe. Groen was van mening dat de geschiedenis van elke natie moest worden beoordeeld naar haar relatie met de kerk. Slechts als en voorzover er een positieve relatie was, kon er sprake zijn van geschiedenis in de ware zin, namelijk geschiedenis die getuigt van zegen. Waar deze relatie ontbrak of te wensen overliet, zouden verval en rampspoed optreden. De geschiede nis laat die zegen en die rampspoed zien. Dit bedoelde Groen met de befaamde leuze Er staat geschreven; er is geschied. Deze laatste component openbaart mede Gods bedoeling of bevestigt Gods openbaring in de Heilige Schrift. Het is naar onze interpretatie onjuist te zeggen dat Groen van deze component een complex van ethische normen voor de politiek wilde maken. Nog minder betekent het, dat men als gevolg van deze component het historisch gewordene kritiekloos moet aanvaarden als richtlijn. Veel commentators van Groen zijn van dit dubbele misverstand uitgegaan, waardoor nodeloos veel verwarring is ontstaan. De component er is geschied slaat op de geschiedenis, met name op de door

107 106 IV De religieuze geschiedbeschouwing van Groen van Prinsterer christendom en kerk beïnvloede geschiedenis van Europa. Deze laatste geschiedenis dreigde in de perceptie van Groen te worden verstoord door de leerstellingen van de Franse Revolutie waarin de mens in de plaats van God treedt. Groen riep in zijn strijd tegen deze fatale dreiging de hulp in van auteurs uit de klassieke oudheid. Zelfs de heidenen kenden immers een opperwezen en geen staat kon bestaan zonder godsdienst. Aldus werd de christocentrische inzet van Groen, blijkend uit zijn Proeve, tegelijk weer verruimd door zijn waarde ring voor het algemeen-godsdienstige. De inhoudelijke kern van het er is geschied kan men kort samenvatten in de centrale stelling dat geloof, zuivere belijdenis, kerk (Groen drukte zich verschillend uit) worden gevolgd door zegen, maar ook tegenspoed (beproeving) kan tot zegen leiden en omgekeerd. Zegen is bij Groen een omvangrijk en veelzijdig begrip: geestelijke en materiële bloei, maar ook bijvoorbeeld prestige. Groen trok in de geschiedenis van een natie een parallel met de geschiedenis van een individu, waaruit zijn organische opvatting van een natie weer naar voren kwam. De relatie tussen geloof en zegen en de daaraan tegen ge stelde, die tussen ongeloof en tegenspoed, schetste hij uitvoerig in zijn Handboek voor wat de Nederlandse geschiedenis betreft. In zoverre volgde hij oude Nederlandse geschiedschrijvers. In afwijking van deze laatsten noemde hij niet zozeer incidentele gebeurte nissen als bewijs van Gods leidingen als wel de hoofdlijnen van de geschiedenis, waaruit Gods bemoeienis bleek. In zijn Ongeloof en Revolutie gaf hij ten slotte, als tegenbeeld van Gods zegen voor Nederland in zijn bloei tijd, een beschrijving van de reeks onheilen in Frankrijk gedurende het tijdperk van de Franse Revolutie, toen men een staat had willen bouwen zonder God. De revolutiebegrippen werken nog steeds door en zijn alleen met vrucht te bestrijden op het terrein van beginselen.

108 V De onderlinge relaties tussen Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing, mede in verband met de hierdoor aan Groen geboden politieke ruimte V.1 Historisch beginsel en religieuze geschiedbeschouwing in hun brede context In de inleiding van deze studie hebben we gesteld dat het (in de hoofdstukken II en III behandelde) historisch beginsel en de (in hoofdstuk IV behandelde) religieuze geschiedbeschouwing analytisch en zeker in het begin van deze studie onderscheiden moeten worden behandeld om een goed zicht op beide te krijgen. Het gaat in beide zaken echter om een en dezelfde persoon, Groen van Prinsterer, zodat men verbindingen tussen die twee mag verwachten. Die verbindingen gelden des te meer, omdat het woord historisch, behorend zowel tot het principe als tot de beschouwing op zichzelf al een zekere samenhang doet vermoeden. Wanneer wij het verband willen zien tussen het historisch beginsel van Groen, dat een juridisch-ethisch karakter heeft en anderzijds zijn religieuze geschiedbeschouwing, die primair een zaak is van religie en theologie, hebben wij een iets ruimer begrippenkader nodig. Het historisch beginsel van Groen kan men als ethisch uitvloei sel zien van de al of niet religieus georiënteerde organische staatsbeschouwing van de historische school. Kort samengevat: de staat (de samenleving) is te beschouwen als een organisme waarvan alle onderdelen op een natuurlijke wijze met elkaar verbonden zijn of moeten zijn. In dat organisme moet men niet willekeurig snoeien. Men mag, ja men moet zelfs hervormingen aanbrengen, maar geleidelijk en op de wijze van een natuurlijk proces, waarbij het nieuwe op een vanzelfsprekende wijze aansluit op het oude. De religieuze geschiedbeschouwing, het andere gedachtencom plex van Groen, berust op een geloofsvisie, die als volgt valt te omschrijven: God laat zich kennen in de geschiedenis en een land komt tot bloei, als het geloof (de kerk) tot bloei komt. Welnu, uit deze visie volgt dat christenen, voorzover geloof en kerk mensenwerk zijn, zich op een breed front hiervoor moeten beijveren. Het is opmerkelijk dat Groen niet alleen veel tijd, energie en financiële middelen aan geschiedschrijving en politiek heeft besteed, maar ook aan de bevordering van een goede organisatie van de kerk en een legitieme plaats van de belijdenis van de kerk, aan kerkelijke armenzorg, onderwijs, evangelisatie en zending. Hier - achter school ongetwijfeld Groens overtuiging dat de bloei van Nederland op alle terreinen slechts mogelijk zou zijn in nauwe relatie met die van de kerk. Zijn opmerkelijke belangstel ling voor bijvoorbeeld een door het evangelie doortrokken onderwijs moet in dat licht worden bezien. Christelijk onderwijs zag hij als hef-

109 108 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing boom voor een godsdienstig en algemeen herstel van Nederland. 1 Waarschijnlijk vooral door die belangstelling voor kerk- en onder wijsvraagstukken en de bedreiging die hij zag uitgaan van een zogenaamd neutrale staat, werd hij gedreven tot de politiek. Immers, kerk en onderwijs raakten in zijn ogen in verval, niet alleen door inwendige oorzaken, zoals vrijzinnige ideeën en het niet meer functioneren van de belijdenis, maar ook als gevolg van politieke maatregelen, zoals de reorganisatie van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1816 door de koning, de maatrege len tegen de afgescheidenen in 1834 en de geleidelijke opkomst van een zogenaamd neutraal onder wijs in de openbare school. Zou men Groens politieke vertaling van zijn geschiedbeschouwing in de richting van de politiek kort willen aanduiden, dan zou dat wellicht het beste kunnen door het historisch (protestants/christelijk) karakter van de natie te handhaven en te voorkomen dat door de zogenaamde neutralisering dit karakter verder achteruit zou gaan. Aldus is Groens aandacht te verkla ren voor zowel de grondprincipes van de staat als ook voor zaken die de kerk raakten, zoals de kwestie van de al of niet kerkelijke armen zorg en de organisatie en het karakter van het onderwijs. Wanneer de ethische toepassing van het er is geschied (zie paragraaf IV.3) aan de orde is, dan ware te bedenken dat de politiek-ethische toepas sing slechts een deel van de gehele toepassing is. Hoe breed die toepassing was en dat zij bepaald niet beperkt was tot het politieke, blijkt bijvoorbeeld uit het Overzicht dat Groen in 1832 heeft samengesteld van artikelen uit de periodiek Nederlandse Gedachten (oude reeks). 2 Hij begon met te stellen dat elk tijdperk een hoofdtrek heeft. De hoofdtrek van meer dan vijftig jaar was volgens hem het ongeloof en hij gaf in aansluiting daarop de volgende algemene oproep: De openbaring moet weer in haar gansche gezag worden erkend, en er is geen andere Openbaring dan die vervat in de Heilige Schrift (...) Herneem, afgedwaalde Mensch! Het Christelijk geloof, hiermede keert ook licht, warmte en wasdom terug en al wat goed en wenschelijk is, herrijst op historischen en Christe lijken grond. Uit deze algemene oproep kan men afleiden dat Groen de toepassing van zijn religieuze geschiedbe schouwing, hoewel het periodiek Nederlandse Gedachten bij uitstek politiek was, zeer breedzag. Men kan spreken van een algemeen appèl om terug te keren tot het historisch protestantisme, hetgeen een reeks van verplichtingen met zich mee zou brengen. De vraag rijst dan, wat het wèl politieke deel van de toepas sing van Groens religieuze geschiedbeschouwing was. Hoewel Groen zelf niet expliciet politieke richtlijnen heeft geformuleerd die rechtstreeks voortvloeiden uit zijn opvatting die door hem werd samengevat in het adagium er is geschied, zijn er wel bepaalde thema s die hij in verband met zijn geschiedbeschouwing min of meer geregeld aan de orde stelde. Groens beschouwing, die voor een groot deel dus leek te zijn geïnspireerd door de nauwe relatie tussen de Hervorming in de Nederlanden enerzijds en het enorme elan en de veelzijdige bloei van dat land anderzijds, is uiteraard niet zo gemakkelijk om te zetten in concrete politieke richtlijnen voor het land en de tijd waarin hij leefde. Reeds in 1831 had hij zich gekeerd tegen een opvatting dat het christendom een zamenstel van zedelessen zou zijn. 3 Groen nam dan ook een sceptische houding aan, toen aan het eind van zijn leven de jonge

110 V.1 Historisch beginsel en religieuze geschiedbeschouwing in hun brede context 109 Abraham Kuyper wel een algemeen en breed politiek programma wilde formuleren. 4 Wat bij Groen in dit verband in ieder geval centraal stond, was een nauwe band tussen kerk en staat ofwel de Vereeniging van Kerk en Staat 5, waaraan dan wel moet worden toegevoegd: met behoud van beider zelfstandigheid. 6 Na 1857, het jaar van de onderwijswet-van der Brugghen, moest hij zijn idee van de christelijke, protestantse staat vooralsnog herzien. 7 Een relatief neutrale staat zag hij als onvermijdelijk, maar dan diende het openbaar onderwijs ook voor de volle honderd procent neutraal te zijn met daarnaast royale mogelijkheden voor het bijzonder onderwijs. In ieder geval had hij afschuw van de neutrale staat en van een godsdienstloze school. De achtergrond hiervan was dat Groen in neutraliteit slechts een lege ruimte zag, die vanzelfzou worden opgevuld door bijvoorbeeld deïsme en atheïsme. Zonder een heersende kerk zou er een heerschend stelsel van de natuurlijke Godsdienst of een zedeleer zonder godsdienstige beginselen 8 in de plaats kunnen komen. Men zou Groens politieke lijn, met al zijn veranderingen en wendingen, kunnen schetsen als een voortdurend streven naar maatre gelen om de oude, in de geschiedenis zegenrijk gebleken relatie tussen de kerk van de Reformatie en Nederland zoveel mogelijk te behouden en te herstellen. Anderzijds trachtte hij wetsbepa - lingen of maatregelen die als oogmerk of als effect hadden, de staat (verder) te neutraliseren en de invloed van geloof en kerk (verder) terug te dringen, tegen te gaan. In dat kader moeten Groens pleidooien worden gezien vóór bijvoorbeeld: het weer opnemen van de grondwetsbepaling, dat de koning protes tant moet zijn. 9 het publiekrecht der gezindheden, in het bijzonder de bijzon dere positie van de Nederlandse Hervormde Kerk. 10 christelijke verdraagzaamheid versus liberale tolerantie. 11 christelijke ethisch-koloniale politiek, met het creëren van mogelijkheden voor de zending en de vrijwording van de slaven. 12 de beschouwing van het huwelijk als meer dan een contract. 13 In datzelfde kader passen zijn pleidooien tégen bijvoorbeeld: de ontheiliging van de zondag, vermeerdering van tapperijen en staatssteun aan schouwburgen. 14 het bevorderen van vrijheid tot onzedelijkheid en Godsverloochening. 15 de regeringsmaatregelen tegen de Afgescheidenen (1834). Bij de afgescheidenen zag Groen duidelijke trekken van de historische en eigenaardige kerk. 16 de door Thorbecke voorgestelde armenwet, waardoor Groen de vrijheid van de kerk zag aangetast. 17 beginselloze machtspolitiek, zoals bedreven in het Pruisen van Bismarck. 18 Bovengenoemde thema s vormen slechts een greep uit de vele thema s waarvoor Groen zich heeft ingespannen. Het zal opvallen, dat deze onderwerpen niet zozeer een verband hebben met een logisch systeem van beginselen waartoe Kuyper

111 110 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing neigde, maar meer met de positie van de kerk en van de confessie als onmisbare centrale essentiële elementen in de samenleving. Wij willen het in deze paragraaf voorafgaande samenvatten in een schematische vorm. Vertrekpunten daarbij zijn: het historisch beginsel, zoals beschreven in de hoofdstukken II en III, met de daaraan ten grondslag liggende organische staats beschou wing; de religieuze geschiedbeschouwing, zoals beschreven in hoofdstuk IV, met de daaruit voortvloeiende algemeen-ethische effecten voor kerken, corporaties en individuen en daarnaast de politiek-ethische effecten voor de staat. Zoals uit de voorgaande analyse en het samenvattend schema blijkt, bewegen het historisch beginsel en de religieuze geschiedbeschou wing zich in een bredere context. Met hun plaatsbepaling in die brede context kunnen wij de relatie tussen beide nader analyseren. Organische staatsbeschouwing (Staat is een organisme dat men niet naar willekeur kan en mag veranderen, met een vage notie van de Voorzienigheid) Historisch beginsel samenhang volkskarakter en staatsinrichting bevorderen aandacht schenken aan het eigen, individuele karakter van een natie hervormingen doorvoeren waar nodig, maar geleidelijk en met inachtneming van de resultaten van histo risch onderzoek Direct relevant voor de politiek Religieuze geschiedbeschouwing (Christus is het middelpunt van geschiedenis. Er is een relatie tussen geloof/kerk en zegen; Er is geschied ) Politiek-ethische principes huidige staat weer zoveel mogelijk baseren op een vereniging kerk en staat christelijke/c.q. protes - tantse staat bevorderen rechten van kerk en zending bewaken reconfessionalisering. Met name t.a.v. onderwijsorganisatie maar ook inzake goede zeden, koloniale politiek, buitenlandse politiek etc. Algemeen-ethische principes (voor organisaties en individuen) reeks van activiteiten op niet statelijk gebied, zoals: opbouw van de kerk op ba sis van oude belijdenisgeschriften bevordering van het christelijk onderwijs, zending, evangelisatie, filantropie bevordering van de kennis van de geschiedenis van het vaderland

112 V.2 Wederzijdse impulsen 111 V.2 Wederzijdse impulsen tussen Groens historisch beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing In de vorige paragraaf gaven wij het kader aan, waarbinnen het historisch beginsel en de religieuze geschiedbeschouwing functione ren. In deze paragraaf gaan wij na of er positieve impulsen zijn, die maken dat het ene bevorderlijk is voor het andere en omgekeerd. Wij komen tot de volgende drie relaties: A. Het historisch beginsel bij Groen was bevorderlijk voor zijn religieuze geschiedbeschouwing, omdat dit principe voedsel gaf aan zijn afkeer en afwijzing van de alles radicaal veranderende Franse Revolutie, met als gevolg dat zijn waardering groeide voor de voorrevolutionaire periode. B. Eveneens gaf het historisch beginsel een positieve impuls aan de religieuze geschiedbeschouwing, omdat de organische staatsbe schou wing van de historische school, waarin dit beginsel zijn bloei vond, een levendig oog had voor het nationaal karakter, dat Groen nader interpreteerde in religieuze zin. C. Omgekeerd was de religieuze geschiedbeschouwing bevorderlijk voor het functioneren van het historisch beginsel, omdat volgens Groen bij die geschiedbeschouwing sprake was van een fundamentele basis houding van waaruit op organische wijze een goede inrichting van staat en samenleving zou voortvloeien. Over elk van deze drie relaties volgt hier een nadere toelichting. Ad A. Tijdens de periode van de Franse Revolutie is een groot aantal historische lijnen afgebroken en zijn historische instituties gesloopt of ondergraven. Daarbij kan men denken aan: opvattingen over de grondslag van het overheidsgezag (volkssoe ve reiniteit in plaats van het droit divin); de beëindiging van de Franse monarchie en de terechtstelling van de Franse koning; de experimenten met de Staten Generaal; de centralisering van het regeersysteem en de nieuwe indeling in departementen; de instelling van een nieuwe kalender; de afschaffing van de privileges van kerk en adel; de veranderingen in de rechtspraak. Dit afbreken over de hele linie van vaak eeuwenoude opvattingen, instituties en regelingen als gevolg van de Franse Revolutie en de vaak zeer negatieve gevolgen van deze afbraak, heeft in reactie hierop ongetwijfeld bijgedragen tot het ontstaan en de doorwerking van de historische school. De Revolutie werd juist door dat gelijktijdig voorkomen van afgebroken tradities in een chaotische context een mikpunt van kritiek. Tegelijk brak als reactie op die revolutie een besef door dat de periode vóór die revolutie niet zó ongunstig was geweest als de revolutionairen verkondigden. Gaandeweg ging men de voorrevolutionaire periode meer positief beoordelen. Vóór de opkomst van de historische school begon Edmund Burke daar reeds mee in zijn werk Reflections on the revolution in France in 1790, toen

113 112 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing de revolu tieperiode nog nauwelijks was begonnen. Burke verweet de Fransen dat zij hadden nagelaten op hun oude fundamen ten voort te bouwen. 1 Privileges, staatsregeling en standenverte genwoordiging vormden een evenwichtig geheel, aldus Burke. Van daaruit had men moeten hervormen waar nodig, niet via een complete revolutie ( the most astonishing that has hitherto happened in the world 2 ). Groen volgde dit spoor. Toen hij het einde beschreef van de Republiek der Verenigde Nederlanden, had hij een scherp oog voor de vele feilen van die Republiek, maar hij concludeerde toch: Ontworte ling nog niet, maar bederf in wortel en tak. 3 Let wel: nog geen ontworteling! Nadat Groen het verwijt van Burke jegens Frankrijk ook voor Nederland van toepassing had verklaard, schreef hij: Maar ik beweer, dat door het opsporen der historische grondtrekken elke wenselijke verbetering verkrijgbaar ware geweest. 4 In deze gedach tengang ligt de vaststelling (waartoe Groen overigens al voor een groot deel op specifieke religieuze motieven was gekomen), dat de voor re vo lu tio - naire tijd niet alleen in Nederland maar in heel Europa een meerwaarde had die bovendien van religieuze aard was. Groen begon zijn hoofdstuk IV in Ongeloof en Revolutie dan ook als volgt: Het staatsrecht van Europa heeft gesteund op his - torische ontwikkeling, souvereiniteit Gods, onderwerping, in woord en daad, aan Zijn wet. 5 Historische ontwikkeling wijst op het historisch beginsel; erkenning van de soevereiniteit Gods en onderwerping aan Zijn wet kan men zien als bestanddelen van het christelijk Europa zoals Groen dat zag in zijn religieuze visie. In één zin vloeien hier principe en beschou wing in elkaar over. Toen Groen schreef: De revolutionaire theorieën zijn, gelijk tegen de Openbaring, ook tegen de Geschiedenis gericht, 6 bedoelde hij met het laatste ongetwijfeld niet alleen het product van de geschiedenis waarop verder moet worden gebouwd volgens het historisch beginsel, maar ook de volgens goddelijke structuren beheerste geschiedenis in de speciale zin van zijn geschiedbeschouwing. Samenvattend zouden wij willen stellen: het historisch beginsel ging bij Groen gemakkelijk over in of was bevorderlijk voor de door hem gehanteerde geschiedbeschouwing. Door zijn afkeer van de antihistorische tendensen in de revolutieperiode kreeg Groen des te meer waardering voor de prerevolutionaire periode in Nederland. Tenslotte richtte de historische school zich niet alleen op de wording van instituties en gewoonten, maar ook op de worteling ervan. Ad B. Von Savigny, die zoals wij uiteenzetten in hoofdstuk II Groen sterk heeft beïnvloed in diens conceptie van het historisch beginsel, heeft niet alleen gepleit voor geleidelijke hervorming op basis van het historisch gegroeide, maar hij heeft ook gewezen op de organische samenhang tussen enerzijds het wezen, het bewustzijn en karakter van een volk en anderzijds het recht dat gefundeerd moet zijn op het gemeenschappelijke volksbewust zijn. Deze laatste gedachte vormde een zekere correctie op een overdreven waardering voor het historisch gegroeide, welke waardering op zichzelf genomen tot een volslagen relativisme zou kunnen geraken, zoals ook Stahl inzag (zie hoofdstuk III, met name paragraaf 3). Men kan zich voorstellen dat een gemeenschappelijk volksbewustzijn hoe vaag ook en

114 V.2 Wederzijdse impulsen tussen historisch beginsel en geschiedbeschouwing 113 aan verandering onderhevig toch een zekere richting kan geven aan nodige hervormingen. De gedachte van het zich baseren op een gemeenschappelijk volksbewustzijn of volkskarakter (dat daar nauw mee samenhangt) lijkt duidelijk te zijn overgenomen door Groen. Eerder (in paragraaf II.4) wezen wij op Groens neiging om het eigenaardige van een land, provincie (enzovoort) te benadrukken. In deze lijn heeft Groen met name in zijn geschriften rondom 1840 veel geschre ven over vaderlandse beginsels 7, nationale beginsels 8, vaderlandse bestanddelen van de grondwet. 9 Reeds in 1826 roemde Groen het nationaal karakter van Neder land: dapper, vlijtig, spaarzaam met als toonaangevende deugd een hooge waardering voor de godsdienst. 10 Men had, zo schreef Groen later in 1840, half glimlachend hem wel gevraagd welke dan toch die nooit volprezen Nederlandse beginselen zijn. Zijn antwoord was: Gehechtheid aan het Evangelie, voorkeur voor getemperde mo - nar chie, liefde tot het Huis van Oranje, liefde voor Christelijke verdraagzaamheid, voor vrijheid voor allen, voor (verkregen) rechten. 11 Opvallend is dat de in 1826 nog geformu leerde hooge waardering voor de godsdienst was vervangen door gehechtheid aan het Evangelie, een wezenlijk verschil. Als antwoord op de tegenvraag waar die beginselen dan waren beschreven, zei Groen: In het hart van het onverbasterd deel der bevolking. Zoekt ze op elke bladzijde uwer historie. 12 De stap van het algemeen volksbewustzijn van Von Savigny als basis voor de vorming van het burgerlijk recht naar Groens appèl op het onverbas terd (zuiver christelijk) deel van zijn volk om zich zijn geschie denis te herinneren, lijkt groot. Deze is desondanks te begrijpen, gelet op Groens geestelijke vernieuwing rond 1829 en zijn mede daardoor ontstane perceptie van de Nederlandse geschiedenis. Wat betreft dat onverbasterde deel van de bevolking moeten wij in het oog houden, dat Groen in de Hervorming de oorsprong van Nederland als zelfstandige natie zag (zie hoofdstuk IV). Daarom moet de essentie van het volksbewustzijn en van het volkskarakter worden gezocht in het met die oorsprong verwante deel van de bevolking. Een andere analogie tussen Von Savigny en Groen vraagt nog onze aandacht. De directe doelstelling van het bekende boek van Von Savigny was: het voorkomen van een voorbarige codificatie van het burgerlijk recht in Duitsland. Volgens Von Savigny was het schrijven van een wetboek, ein organisches Ganze, een langdurig en niet binnen twee à vier jaar te voltooien werk. De rechtsweten schap moest zich, organisch voortschrijdend, eerst verder ontwikkelen. De historische school is dan ook vaak vertraging in de wetgeving verweten. Zo verweet de Nederlandse hoogleraar B.D.H. Tellegen Savigny dat deze meer kwaad dan goed had gedaan, omdat door hem alles tot uitstel leidde in de Pruisische politiek. 13 Dit verwijt kon ook Groen mutatis mutandis worden gemaakt bij de grondwets - herzieningen in Nederland in 1840 en Groen wilde voorts liever een stuksgewijze herziening van de grondwet waarbij telkens op geleidelijke wijze verbeteringen zouden worden aangebracht wier noodzakelijkheid òf wenselijkheid zonneklaar waren. Groen meende in 1840 dat een fundamentele grondwetsherzie-

115 114 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing ning thans onmogelijk was. 14 Het staatsrecht was volgens Groen te weinig of te eenzijdig beoefend. De publieke opinie was te weinig voorbe reid. Ik wil dat de grondwet wortelen schiet, dat zij op hechte grondslagen wordt gevestigd. 15 Zoals Von Savigny de samenleving wilde betrekken bij het burgerlijk recht, zo wilde Groen de samenle ving betrekken bij de constitutie. En met die samenleving had hij met name de door hem gepercipieerde kern op het oog. De punten A en B samenvattend kan men zeggen dat het historisch beginsel, dat Groen aan Von Savigny ontleende, bij Groen zich verder meer inhoudelijk ontwikkelde en uiteindelijk een gemakke lijke aansluiting vond bij zijn religieuze geschied beschou wing die wij in hoofdstuk IV hebben uiteengezet. Ad C. Omgekeerd is Groens religieuze geschiedbeschouwing ook van invloed op het volgen van het historisch beginsel. In paragraaf IV.4 wezen wij op zijn specifieke gebruik van het woord geschiedenis, waarin in principe met Gods verorde - ningen en structuren werd rekening gehouden. Groen dacht daarbij, wat ons land betreft, aan de glorietijd van de Republiek. Als het christendom de liberale theorie zal hebben vernietigd, zal men weer komen op historische bodem en in de positieve wereld. 16 Op die historische bodem, zo verstaan wij Groen, zullen de planten (zoals wetgeving, staatsinrichting, bestuur) vanzelf goed gedijen. In paragraaf II.3 hebben wij een schets gegeven van de positieve manier waarop Groen de werking van natuur en tijd (verschijnselen los van de menselijke wil) bij de ontwikkeling van het staatsleven onderstreepte. Door de Franse Revolutie was deze werking gestremd. Door het christendom kon die werking weer worden hersteld. In beide beschouwingen treft ons het vanzelfsprekende, de natuurlijke gang van het goede, mits de bodem, het fundament (of welk synoniem men wil gebruiken) maar goed is. Groen hechtte wellicht een gevolg van zijn juridische opleiding en een zeker logicisme groot gewicht aan de algemene en publieke erkenning van de goddelijke regels. Wij zagen dit bijvoorbeeld bij paragraaf IV.4 waar wij Groens discussie met da Costa bespraken. Juist die grote nadruk bij Groen op de invloed van erkende regels en beginselen op staat en samenleving en zijn daarmee corresponderende visie op de werking van natuur en tijd, bracht met zich mee dat hij geen of weinig belang stelling toonde voor de concrete en gedetailleerde uitvoering van die regels en beginselen. Door zich met alle kracht op de beginse len te concentre ren, wekte hij op zijn minst de indruk dat de noodzakelijke hervormingen in de staat, waar hij overigens voor open stond, als vanzelf op organische wijze zouden volgen, als de bodem maar goed was. Dat blijkt ook uit zijn eerder vermelde uitspraak dat als de theorie van het liberalisme zou zijn weggeno men natuur en tijd hun kracht [zullen hernemen] en, terwijl de mensch zich aan hun verenigde werking, ofschoon niet lijdelijk, onderwerpt, is er mogelijkheid om te verbeteren en te volmaken, hetgeen men spaart en behoudt. 17 In negatieve zin beweerde Groen in gelijke trant dat, zolang er geene terugkeering tot Christelijke, historische, Nederlandsche beginselen is, elke poging tot wezenlijke verbete ring van onzen toestand, òf meerdere verwarring òf meerderen

116 V.2 Wederzijdse impulsen tussen historisch beginsel en geschiedbeschouwing 115 dwang teweeg brengen zal. 18 Uit de beginselgerichte religieuze geschiedbeschouwing volgt dat de verdere uitwerking in de dagelijkse politiek bij Groen minder aandacht krijgt. Daardoor is ook Groens afkeer te begrijpen van herziening van de grondwet en van nieuwe instituties, als niet vooraf expliciet de fundamentele principes van de staat zouden worden erkend. Hij kwam in de Tweede Kamer in verband hiermee vaak in conflict met Thorbecke, de op praktische zaken gerichte minister, en met anderen. Dezen vonden dat hij buiten de orde was. 19 Groen wilde echter, zoals hij zelf zei, niet de inrichter van het huis van de staat zijn, maar de kritische architect die op de gebreken in het fundament wijst. 20 Bij deze houding speelde ongetwijfeld mee dat Groen in de Tweede Kamer vaak als eenling van zijn richting of slechts gesteund door een zeer klein aantal geestverwanten moest opereren. Een dergelijk isolement bracht met zich mee dat hij zich vaak ook noodgedwongen moest beperken tot hoofdlijnen en principes. Zagen wij bij de punten A en B de positieve effecten van Groens historisch beginsel op zijn religieuze geschied beschouwing of, anders gezegd, de wijze waarop dit principe mede bevorderlijk was voor de formulering van zijn religieuze geschied - beschouwing, bij punt C kunnen wij ook een omgekeerde richting constateren: de fundamentele, religieuze geschiedbeschouwing gaf voedsel aan Groens historische beginsel van geleidelijke natuur lijke hervorming. De geschiedbeschouwing bevorderde het historisch beginsel niet alleen, zij gaf ook een bepaalde kleur aan het beginsel. Groen wilde niet alleen geleidelijke organische hervormingen, maar hij hield daarbij ook de ontwikkeling van de Republiek in gedachten. De wederzijdse doordringingvan principe en beschouwing leidt tot de volgende constatering. In paragraaf IV.3 hebben wij gewezen op het dubbele misverstand: a. dat het bekende adagium er is geschied in plaats van primair als een theologische visie, als een ethisch-politiek normencomplex werd beschouwd en b. dat dit normen complex geheel gelijk werd gesteld aan eerbied voor het historisch gewordene en de geleidelijkheid van natuurlijke hervormingen. Nu we de punten A, B en C hebben behandeld, blijkt dat voor dat dubbele misverstand weliswaar geen verontschuldiging past, maar wel alle begrip! Immers, beginsel en beschouwing blijken zo positief op elkaar in te werken, dat men bij Groen zelf en bij hen die hem navolgden en becommentarieerden vaak geen of onvoldoende zicht heeft kunnen constateren op het onderscheid tussen beide. Dit onderscheid moet desondanks van belang worden geacht. Het scherpt het vermogen om beide complexen afzonderlijk op eigen manier te behandelen. Dan krijgt men oog voor de profileringvan het ene complex door het andere. Het algemene, neutrale historische beginsel dat Groen ontleende aan Von Savigny bijvoorbeeld, kreeg een typisch groeniaans stempel doordat hij diens volksbewust - zijn nader vertaalde met de reformatorische geest in de Republiek der Verenigde Nederlanden. En bovendien biedt het onderscheid de mogelijkheid aan Groen verwante denkers nader te typeren. Theocratisch georiënteerde denkers (zoals Ph.J. Hoedemaker 21 en A.A. van Ruler) deelden Groens hoge waardering voor de als gereformeerd bestempelde Republiek der Nederlanden, maar zouden waar-

117 116 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing schijnlijk het relativerend karakter van het historisch beginsel minder hebben kunnen appreciëren. Omgekeerd kan men het historisch beginsel volgen, maar allerminst affiniteit voelen voor de religieuze geschiedbeschou wing van Groen. Een goed voorbeeld van deze richting is wellicht Thorbecke, die met Groen Von Savigny volgde, maar Groens hoge waardering voor de bloeitijd der Republiek allerminst deelde. Voor Thorbecke was dit verleden niet meer iets waarop hij zich beriep, schreef J.B. Manger terecht over Thorbecke. 22 Hoewel dus gesproken kan worden van een zekere magneetwerking tussen principe en beschouwing bij Groen, lijkt het om theoretische en praktische redenen goed beide zorgvuldig te onderscheiden. V.3 De relativering van Groens religieuze geschiedbeschouwing door het historisch beginsel In de vorige paragraaf hebben wij getracht de wederzijdse impulsen tussen Groens religieuze geschiedbeschouwing en zijn historisch beginsel uiteen te zetten. Door de nadruk op zijn principiële uitgangspunten werd wat Groen in de praktijk wilde vaak wat diffuus. Dit diffuse karakter werd zelfs versterkt door het eerder door Groen aangehangen historisch beginsel. De politiek moest organisch volgen op zijn fundamentele visie op de staat. Men kan ook zeggen, dat het historisch beginsel zijn fundamentele geschiedbeschou wing relativeerde. Over deze relativering kan in deze afzonder lijke paragraaf het volgende worden opgemerkt. De religieuze geschiedbeschouwing van Groen had als eigenlijke kern de nauwe band tussen kerk en staat. Immers, door de kerk van de Reformatie, met zijn belijdenis als meest zuivere vertolking van de Schriftopenbaring was het onaanzienlijke Nederland gezegend en tot bloei gekomen. Groen was dan ook in principe voor een heersende kerk. Hij had de op het eerste gezicht paradoxale stelling ontwikkeld dat een heersende, dominante kerk voorwaarde was voor de (evenzeer door hem steeds sterk voorgestane) verdraagzaamheid. 1 Hij was ervan overtuigd dat een heersende kerk in principe beter was dan een heersend stelsel van onverschilligheid en ongodisterij. Slechts in het eerste geval zou de echte, namelijk christelijke verdraagzaamheid tot haar recht kunnen komen. In principe! In de passage in Grondwetherziening en Eensge zindheid (1849) over deze gewenste band tussen kerk en staat, voegde hij eraan toe dat de toepassing van deze idee slechts moest plaatsvinden naar gelang iets mogelijk, billijk en raadzaam was, zoals men een medicijn soms wel en soms niet moest innemen. 2 Bij de begrippen mogelijk, billijk en raadzaam komen we in de sfeer van het (relativerende) historische beginsel van rustige hervormingen. Met mogelijk moeten we niet direct denken aan een politiek draagvlak of een meerderheid in het parlement, want daarbij dacht Groen steeds aan de door hem verfoeide willekeur van de numerieke meerderheid van de democratie maar vooral aan het organisch karakter van de samenleving en de verkregen rechten. Aan de verkregen rechten van katholieken en joden wilde hij uiteindelijk niet meer tornen.

118 V.3 De relativering van Groens religieuze geschiedbeschouwing 117 Dezelfde flexibele houding, maar nu juist meer in de richting van een strakker regime, dus voor het versterkt toedienen van medicijnen (in Groens terminologie), kon men bij hem waarnemen, toen de consequenties van de afscheiding van België in 1840 voor de Nederlandse grondwet aan de orde kwamen. Hij stelde dat men steeds onderscheid moest maken tussen a. wat algemeen wenselijk was en b. wat in de huidige toestand rechtvaardig en mogelijk was 3. Na de Belgische afscheiding zo zette Groen uiteen zou het evangelie weer volgens de belijdenis der Nederlandse Hervormde kerk grondslag voor de Nederlandse staat kunnen zijn. Vóór die tijd was Groen nog voor een algemeen christelijke staat, maar in 1840 pleitte hij weer voor een protestants-christelijke staat zoals in de tijd van de Republiek, overigens met goede garanties voor de rooms-katholieke gewesten (zie paragraaf III.4). Het historisch beginsel maakte derhalve een flexibele toepas sing mogelijk van de ethisch-politieke desiderata die uit Groens religieuze geschiedbeschouwing voortvloeiden. Wij zijn dit verschijnsel eerder tegengekomen bij de bespreking van zijn antirevolutionaire opvattingen die verschilden van contrarevolu tio naire opvattingen (zie paragraaf II.5). Het maakte Groens wijze van politiek bedrijven realistisch, sommigen zeggen zelfs opportunis tisch. 4 Zo zag hij de onmogelijkheid in om de idee van een protestantse staat na de ontwikkelingen in 1795 en 1813 met alle sindsdien ontstane rechten voor niet-protestanten volledig in praktijk te brengen. Door middel van de onderwijswetgeving en de regeling van de armenzorg probeerde hij zoveel mogelijk van zijn idee van het publiek recht der gezindheden overeind te houden. Toen ook dat echter niet lukte, blijkens de onderwijswet van Van der Brugghen in 1857, besteedde hij een groot deel van zijn energie aan het bijzonder onderwijs om op deze wijze het christelijk karakter van de Nederlandse natie te redden. Het historisch beginsel gaf hem flexibiliteit. In militaire termen: Groen bewoog met de frontlijn mee en sloot zich niet op in een vesting. Om deze flexibiliteit, deze relativering goed in het vizier te krijgen, zou men zich moeten afvragen, hoe Groen zich zou hebben opgesteld als hij de politieke toepassing van zijn religieuze geschied beschouwing met een sterke positie van het protestantisme zou hebben nagestreefd zonder zijn historisch beginsel. Vermoedelijk zou dan sprake zijn geweest van een getuigenis-politiek met o.a. als doel een duidelijk protestants stempel op de hele samenleving, een vervanging van het gecentrali seerde koninkrijk door een land met zeven zelfstandige provincies met herinnering aan de glorietijd van de Nederlandse republiek, een zeker herstel van standen, geen overheidsambten voor katholieken en joden. Dit alles heeft Groen, geleid door het historisch beginsel, niet willen nastreven. Hij kende geen heimwee naar oude toestanden. Hij wilde wel dat de historische lijn, in 1795 afgebroken, werd voortgezet, maar aange past aan de eisen van de tijd. Hij was, dus in aangepaste zin, voor eene ware restaura tie, zoals hij zelf schreef. 5

119 118 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing V.4 De politieke ruimte geboden door het historisch beginsel in relatie tot de religieuze geschiedbeschouwing In de voorafgaande paragraaf zagen wij, dat een contrarevolutionaire vertaling van Groens religieuze geschied beschouwing niet te verenigen zou zijn geweest met zijn historisch beginsel. Om een nader inzicht te krijgen in Groens politiek, is het goed na te gaan welke mogelijkheden het historisch beginsel hem in de praktijk bood. Daarmee willen wij niet een andere vraag omzeilen, namelijk wat de politieke betekenis was van zijn christelijke levensbe schouwing in het algemeen, Groens geloof in de Schriftopenbaring: er staat geschreven. Dit onderwerp staat echter niet centraal in deze studie; wel zullen wij ermee worden geconfronteerd als wij de profilering van het historisch beginsel bij Groen behandelen, zoals wij al deden in paragraaf III.3 bij de behandeling van Groens voorzie nigheidsbesef of zoals wij naderhand zullen doen in de hoofdstukken IX tot en met XII. De ruimte die het historisch beginsel op zichzelf aan een politicus biedt, is relatief groot. In ieder geval zijn twee uiterste posities uitgesloten: een reactionaire terugval naar vroegere tijden, herstel van zaken die in de ontwikkeling van de geschiedenis volkomen zijn achterhaald; een tabula rasa maken van de bestaande toestand, om een volledig radicaal nieuwe situatie te scheppen. De ruimte tussen deze twee posities blijft echter groot en is bovendien als rekbaar te beschouwen, omdat men uiteraard de twee genoemde extrema bijzonder smal of bijzonder ruim kan definiëren. Zelf achtte Groen die rekbaarheid positief: De waarheid van een beginsel blijkt ook in het rekbare der toepassing, schreef hij. 1 Die rekbaarheid gaf hem in ieder geval de nodige bewegings vrijheid om zich een eigen positie te verschaffen temidden van de reactionairen, conservatieven, behoudende en radicale liberalen van zijn tijd. Ook in Groens tijd placht men de politici te rangschikken op een schaal die liep van uiterst behoudend tot uiterst vernieuwend. Groen wilde zichzelf echter niet op deze lijn positioneren, omdat een dergelijke plaatsing aan den betrekkelijken stand der partijen was ontleend. Hij was eraan gewend dat de een hem te liberaal en de ander hem te conservatief vond. Een positie tussen de twee eerderge noemde extrema zou men bij Groen kunnen verwachten, maar hij wilde beslist niet tot het kleurloze juste milieu worden gerekend. 2 Zwaan schrijft terecht dat Groen te confessioneel was om zich te laten inlijven 3, maar hij was niet alleen te confessioneel, maar ook te historisch. Hij opereerde vanuit het historische principe, dat wil zeggen: in de regel was hij slechts geporteerd voor geleidelijke hervormingen met inacht neming van historische wortels die aan de keuze ten grondslag moesten liggen. Dat dit principe vooral werd beïnvloed door zijn religieuze geschiedbeschouwing met een hoge waardering voor de bloeitijd van de Nederlandse republiek, lijdt geen twijfel. Dit gaf het geheel van zijn beschouwingen en uitspraken wellicht iets conservatiefs.

120 V.4 De politieke ruimte geboden door het historisch beginsel 119 Dat neemt niet weg dat hij een open oog had voor de sociale noden van zijn tijd, al was hij tegen wat hij noemt een charité légale. H.W.J. Mulder noemde Groen een der eersten in ons land die oog had voor de betekenis van het sociale vraagstuk. Mulder wees in dit verband op Groens pleiten voor een achturige werkdag, zijn aandringen op bescherming van werklieden tegen de willekeur van fabrikanten, zijn verzet tegen de kinderarbeid en zijn aandacht voor de erbarmelijke woonomstandigheden. 4 Er moet in de betrekking van rijken en armen eene wijziging worden gemaakt, die aan het welzijn van allen bevorderlijk zij, schreef Groen, waarna een lange reeks bijbelteksten volgde die voor de rijken even zoveel aansporingen bevatten om met de armen te delen. 5 Zelf was hij daarin een voorbeeld. Tezamen met zijn vrouw heeft hij, als particulier, veel voor de armen gedaan. Aan de gebruikelijke verguizing van socialisten en communis ten deed Groen niet mee: De socialisten verlangen niet ten onrechte een wijziging der maatschappij, waardoor aan het ergerlijk en hartverscheurend contrast van overvloed en gebrek, brooddronkenheid en brodeloosheid, genot en jammer een einde wordt gemaakt. 6 Als een van de hoofdpunten van zijn politiek noemde Groen zelfs (het) stelselmatig verlichten van de lasten van minvermogenden ten gunste van de laagst betaalden. 7 In diezelfde lijn behoren Groens herhaalde pleidooien voor de afschaffing van de slavernij, ook al gaf hij ook in dit opzicht de voorkeur aan geleidelijke stappen. 8 Het is geen wonder dat velen van zijn tijdgenoten hem zeker niet tot de conservatieven rekenden. 9 Groen zelf voelde zich, zoals hij enige malen beweerde, progressiever dan Thorbecke. 10 Nu was er anderzijds veel in Groen, dat hem een conservatieve reputatie zou kunnen verlenen: hij was afkomstig uit een patricisch milieu, had de neiging terug te grijpen naar voorbije tijden, was aanhanger van Burke en keerde zich voortdurend tegen de beginse len van de Franse Revolutie. De indruk bestaat dat juist door dit conservatieve imago Groen zich heeft afgezet tegen de toenmalige conservatieve partij. De conservatieve partij is onze ergste vijandin, stelde hij zowel in 1855 als in Hij was tegen een conservatisme zoals dat naar voren kwam bij de Engelse Tories en de Franse legitimisten, omdat dit conservatisme naar zijn opvatting het historische met het goddelijke verwisselt en eenzijdig partij (kiest) voor het historisch bestaande. 12 Wat Groen vooral tegenstond bij de conservatieven, was hun inconsequentie. Hier kwam weer de logicist Groen naar voren. De conservatieven accepteerden naar zijn mening wel het gedachtegoed van de Franse Revolutie, maar durfden de consequenties niet aan. Zij weten niet dat om waarlijk conservatief te zijn, de christelijk historische grondslag hun ontbreekt. De conserva tieve partij is, zo schreef Groen, de inconsequente fractie van het liberalisme. 13 Met zijn liberale tegenstanders kon hij beter discussiëren en dat waardeerde hij. Groen hield van scherpe, duidelijke tegenstellingen. Zo citeerde hij met genoegen het beknopte woord van zijn geestverwant Mackay: Tot God terug of naar het Communisme heen. 14 Of men een politicus en zo ook Groen links (progres sief) of rechts (conservatief) noemt, hangt uiteraard af van het criterium van beoordeling, bijvoorbeeld het al of niet streven naar een bevredigende inkomensverdeling 15 of naar een

121 120 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing sterke collectivisering. Anderzijds is de positie van de beoordelaar bepalend. Interessant in dit verband is da Costa, Groens meer linkse geestverwant en vriend, die schreef dat hij (da Costa) als leus had Behoud maar ga vooruit, terwijl Groen meer zou voelen voor Ga vooruit maar behoud. 16 Elders schreef da Costa aan Groen dat hij de antirevolutionaire partij als centrum zag en zelf zou hij zich dan het liefst plaatsen, ware hij parlementslid, in de banken van centre gauche, wij moeten vooruit. 17 Nogmaals, het historische beginsel geeft veel ruimte. Als wij Groen nader zouden willen plaatsen in het kader van zijn tijd, zou dit moeten blijken uit een analyse van zijn stelling namen in diverse politieke kwesties waarvoor wij althans voor een deel kunnen verwijzen naar de hoofdstukken IX, X, XI en XII. Bekend is dat Groen vaak van mening is veranderd. Zwaan wees in dit verband op Groens ondogmatische levenshouding en op het aanpassen van Groens staatsleer aan zijn eigen (praktische) staatkunde. 18 Wij zetten een vraagteken bij het ondogmatische van Groens levenshouding. Wij zien in zijn politieke hoofdgedachten eerder een vasthouden aan bepaalde geloofswaarheden, maar het is onweerspreekbaar dat hij in belangrijke vraagstukken, zoals de schoolkwestie en de verhouding tussen kerk en staat, sterk van opvatting is veranderd. Wij zien hier niet zozeer zijn levenshou ding of persoonlijkheid als oorzaak, maar eerder zijn historisch beginsel, dat immers steeds uit wil gaan van hervorming op grond van de historische situatie, zoals die op een bepaald moment geworden is. Om nogmaals het voorbeeld van de schoolwet van 1857 te noemen: de constellatie was door deze schoolwet voor Groen zo geheel anders geworden, dat hij met acceptatie van de nu eenmaal aanvaarde wet een nieuwe weg insloeg, die van consequente neutralisering van het openbaar onderwijs. Een ander voorbeeld is Groens opvatting over de ministeriële verantwoordelijkheid. In 1830 schreef hij als ambtenaar aan koning Willem I, dat het stelsel van ministeriële verantwoordelijkheid inhield dat een koning ambtenaar zou worden van het soevereine volk 19 en dat dit stelsel daarom verwerpelijk was. In 1849 stelde Groen dat de ministeriële verantwoordelijkheid, die toen met zoveel woorden in de grondwet geïntroduceerd was, waardevol was, mits losgemaakt van wanbegrippen : Ik heb trouw gezworen aan de grondwet, maar niet aan een of ander wanbegrip dat iemand daaraan kan verbinden. 20 Groen zag toen de ministeriële verantwoordelijk - heid in het kader van de historische soevereiniteit van het Huis van Oranje. Deze voorbeelden laten zien dat Groen ook in belangrijke kwesties kon veranderen, wanneer een nieuwe wet of een nieuw historisch perspectief daartoe aanleiding gaf. 21 Dit betekent niet dat Groen zich slechts passief neerlegde bij voldongen feiten en het gewordene slaafs volgde. 22 Wij verwijzen naar paragraaf II.7. Uit de gegeven voorbeelden blijkt bovendien dat hij zijn opvattingen weliswaar veranderde, maar in zijn nieuwe opvatting ook een zelfstandige positie bleef innemen. Bovendien was er ook geen sprake van slechts berusten, omdat de veranderde opvatting vaak met de grootste emotie gepaard ging. Men denke aan de onderwijskwestie in 1857, toen Groen zelfs tot verbijstering van velen abrupt zijn kamerlid - maatschap neerlegde.

122 V.5 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk V 121 Bij de veranderingen van Groen past ten slotte nog een algemene opmerking. Vanzelfsprekend hadden het welgestelde milieu waarin Groen was geboren en opgegroeid, met zijn conventies en maatschappelijke vooroordelen, een remmende invloed op zijn ontwikkeling in meer democratiserende richting, waarvan hij steeds meer blijk gaf (zie bijvoorbeeld paragraaf XII.6). Opmerkelijker dan de invloed van zijn traditionele milieu en zijn welstand gedurende zijn hele leven, was zijn vermogen om die democratische richting daadwerkelijk in te gaan en sociale contacten te onderhouden niet alleen met de kringen van adel en patriciaat, maar ook en misschien nog beter met het volk achter de kiezers. V.5 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk V Wij hebben het historisch beginsel en de religieuze geschiedbeschouwing van Groen geanalyseerd in de hoofdstukken II, III en IV en onderzocht wat de verschillen zijn tussen beide, wat betreft ontstaan, karakter en ontwikkeling. Voor het in elkaar grijpen van beide gedachtencomplexen die beide een grote rol speelden in het denken en handelen van Groen van Prinsterer moet hun plaats in een groter geheel worden nagegaan (hoofdstuk V). Het historisch beginsel kan men zien als een methodologisch-ethisch principe voor wetgeving en politiek die voortvloeit uit een organische maatschappijbeschouwing. In de religieuze geschiedbeschouwing dat visueel/schematisch horizontaal op één niveau met deze organische beschouwing kan worden gesteld, liggen eveneens ethische principes en praktische effecten besloten. Die praktische effecten zijn echter slechts deels van politieke deels ook van niet-politieke aard. De uitgestrekte bandbreedte van dit geheel van effecten verklaart de grote veelzijdigheid in de activiteiten van Groen. Beziet men hem alleen als politicus dan doet men hem, ook zuiver analytisch, tekort. Er zijn lijnen die vanuit het historisch beginsel wijzen naar de religieuze geschiedbeschouwing. In de eerste plaats zullen aanhangers van het historisch beginsel in het algemeen een afkeer tonen van de Franse Revolutie die immers het schoolvoor beeld was van onhistorische beslissingen en handelingen met vaak schadelijke gevolgen en als reactie daarop zullen zij de tijd voor 1789 meer waarderen. Dit klemt temeer als beide periodes worden bestempeld met respectie - velijk ongeloof en geloof, zoals Groen deed. In de tweede plaats zal de aanhanger van de historische school pleiten voor een organische samenhang tussen volksbewust zijn en nationaal karakter enerzijds en wetgeving en politiek anderzijds. Groen, die het ontstaan en de ontwikkeling van Nederland als zelfstandige staat verbonden zag met de Hervorming, streefde een staatkunde na die verankerd was in wat hij zag als het volksbewustzijn en het nationaal karakter gestempeld door het evangelie. De toepassing van Groens religieuze geschiedbeschouwing leidde niet tot een uitgewerkte christelijke politiek-theologische conceptie, maar tot een beperkt aantal thema s waarin hij Nederland herinnerde aan de gezegende tijd van weleer, waarin met name de positie van de kerk van betekenis was geweest. Als gevolg van

123 122 V Groens historische beginsel en zijn religieuze geschiedbeschouwing het historisch beginsel streefde hij niet naar een nabootsing van die betere tijd, maar naar een appèl op wat hij zag als kern van het Nederlandse volk, om zich te richten op doordachte, geleidelijke verbeteringen. Omgekeerd leidde de religieuze geschiedbeschouwing er toe dat Groen de gevolgen van geloof en ongeloof als vanzelfsprekend beschouwde en in de praktijk minder aandacht had voor de details van staatsinrichting en beleid. Deze immers waren de organische gevolgen van fundamentele keuzes. Het historisch beginsel gaf Groen een zekere ruimte en wendbaarheid, waardoor hij moeilijk te plaatsen was binnen een links-rechts schema. Groen had, ondanks zijn sociale vooruitstre vendheid, bij sommigen de reputatie van een conservatieve politicus maar juist wellicht daardoor zag hij in de aanhangers van de conserva tieve partij zijn grootste tegenstanders. Waar Groen precies stond zal moeten blijken uit zijn positiekeuzen bij concrete politieke aangelegenheden. Daarbij moeten wij ook oog hebben voor veranderingen in Groens opvattingen over deze concrete vraagstukken. Deze veranderlijkheid was overigens (mede) een gevolg van het historisch beginsel.

124 VI Buitenlandse inspirators en geestverwanten van Groen van Prinsterer ten aanzien van zijn historische benadering en de bijzondere betekenis van K.L. von Haller VI.1 Algemeen Een van de aardigste kanten van Groen van Prinsterer als denker was, dat hij steeds duidelijk en openhartig melding heeft gemaakt van de mensen die hij bewonderde. Zowel in zijn publicaties als in zijn brieven beschreef hij de denkers die hem inspireerden. In de hoofdstukken II en III hebben wij in dit verband Von Savigny en Stahl leren kennen. Von Savigny was zeker niet de meest door Groen genoemde auteur. Hij heeft echter, zoals wij zagen, de grondslag gelegd voor zijn historisch beginsel. 1 Stahl is door Groen meer dan Von Savigny genoemd en geprezen; Stahl bouwde het gedachte goed van Von Savigny verder uit en gaf er een religieuze basis aan. Von Savigny en Stahl beiden hebben de structuur in Groens denken bevorderd, met name wat betreft zijn historisch beginsel. Terwijl Groen lange tijd reeksen namen noemde van auteurs die hij beschouwde als inspirators of als getuigen van de waarheid zoals hij die zag, 2 beperkte hij zich in zijn latere jaren vooral tot een drietal: de Brit (van geboorte Ier) E. Burke, de Fransman F.P.G. Guizot en de Duitser F.J. Stahl. Toen een Duitse uitgever in 1865 met het oog op een lexicon via de uitgever Kemink wilde weten wat voor politicus Groen was, gaf Groen te kennen dat hij van (...) opkwam voor de Christelijk-historische of anti-revolutionaire partij, wier veelszins miskende gevoelens de meeste overeenkomst hebben met die van Burke, van Guizot, van Stahl. 3 Burke, Stahl, Guizot [zijn] mijns inziens de drie coryfeën van het antirevolutionair staatsregt, schreef Groen aan Abraham Kuyper in Naar aanleiding van een verzoek om advies van dezelfde Kuyper in 1872 over een te vormen bibliotheek voor het nieuwe blad De Standaard, schreef Groen insgelijks: Voor uwe bibliotheek is al wat gij van Burke, van Guizot (althans na 1848), van Stahl opneemt, alleszins geschikt. 5 Het valt op dat deze drie protestant zijn van verschillende denominaties: Burke een anglicaan, Guizot een calvinist, Stahl een lutheraan. Buiten deze kring van drie bevond zich zoals gezegd een bredere kring van auteurs die Groen vooral in het eerste deel van zijn werkzaam leven noemde. Behalve aan auteurs uit de klassieke oudheid en Nederlanders zoals Bilderdijk en Van Alphen, moet men daarbij denken aan Franse traditionalisten en Duitse of Zwitserse legitimisten die een afkeer van de Franse Revolutie met elkaar gemeen hadden. Zij waren of rooms-katholiek zoals Bonald, Maistre, Lamennais of werden naderhand rooms-katholiek, zoals Von Haller, Von Schlegel en Müller. 6 Groen toonde zich jegens deze Roomse antirevo lutionairen 7 zeer welwillend, aanvankelijk althans, hoewel hij ook nog in 1847 over het Franse drietal schreef: Hun

125 124 VI Buitenlandse inspirators en geestverwanten van Groen redene ring is aan de onze nagenoeg gelijk. 8 Groen deed deze uitspraak, hoewel deze katholieken de oorzaak van de Franse Revolutie in de Hervorming zagen liggen. Het lijkt er op dat dit standpunt, dat hij in Ongeloof en Revolutie uitvoerig en met felheid bestreed, 9 geen belemmering vormde voor Groen om de beweging van antirevolutionairen als zeer ruim voor te stellen. Ook in 1873 noemde hij de antirevolutionairen een politieke richting die niet binnen de grenzen der Hervormde, zelfs niet der Protestantse Gezindheid beperkt is. 10 Eerder zagen we reeds dat hij ook onder heidenen antirevolutionairen erkende. 11 Ondanks deze brede blik, lijkt toch vooral de binnenste cirkel van naaste geestverwanten (de drie coryfeeën ) echt geëigend om Groen met anderen op het punt van het historisch principe te confronteren, juist omdat hijzelf hen zo nadrukke - lijk prees. Stahl hebben wij reeds behandeld. Hem stond Groen ongetwijfeld het naast. Over Burke ( ), hoewel geen tijdgenoot, schreef Groen steeds met warmte en respect. Groen leerde omstreeks 1829 zijn geschriften kennen. Guizot ( ) werd door Groen pas na circa 1848 als geestverwant genoemd. Dit kwam omdat Guizot volgens Groen rond 1848 een sterke verandering had ondergaan. Naast deze drie coryfeeën vragen wij bij uitzondering aandacht voor Von Haller en wel omdat deze al vroeg een grote indruk op Groen heeft gemaakt, met name op het punt van het historisch principe. Juist vanwege deze vroege confrontatie beginnen wij met hem. VI.2 K.L. von Haller ( ) Karl Ludwig von Haller was afkomstig uit een Zwitsers protestants patriciërsgeslacht. Hij werd, hoewel autodidact, in 1806 hoogleraar in de staatkunde en geschiedenis in Bern. Zijn inaugurele oratie was getiteld Über die Notwendigkeit einer anderer Begründung des Allgemeinen Staatsrechts. In 1808 toonde hij sympathie voor het rooms-katholicisme. In 1820 ging hij officieel over tot de Katholieke Kerk op een wijs niet vereerend voor zijn karakter, volgens Groen. 1 Tussen beide jaren in maakte hij in 1816 een begin met zijn beroemd geworden boek Restauration der Staatswissenschaft oder Theorie des natürlichgeselligen Zustandes der Chimäre des künstlich bürgerlichen entgegengesetzt (1816). Dit boek met zijn uitdagende en hooghartige titel is lange tijd het standaardwerk van contra- en antirevolutionairen geweest. De kern van dit boek vormt de verdediging van het (natuur)recht van de sterkste. Dat recht begint bij de vader in het gezin, het proto - type van de staat en eindigt via een hiërarchie van machts- en afhankelijkheidsbe - trekkingen uiteindelijk bij de monarch. Von Hallers beschouwing is gebaseerd op de ontwikkeling van het feodale stelsel in de Middeleeuwen, die hij als een natuurlijke en onvermijdelijke ontwikkeling zag. Aldus is de staat te zien als een natuurproduct. Hiermee verzette Von Haller zich tegen de trend van zijn tijd vandaar de uitdagende titel die de staat zag als een kunstmatig product, waarbij het soevereine volk in een sociaal contract zijn wil formuleerde en oplegde aan een uitvoerende macht. Dit waren Chimäre, hersenschimmen.

126 VI.2 K.L. von Haller ( ) 125 Von Haller kende ook geen objectief recht. Het gehele staatswe zen berustte op een aggregaat van talloze subjectieve rechten en plichten, gebaseerd op het recht van de sterkste. Alle recht was privaatrecht. Wij spreken over een staatsleger, maar bij Von Haller waren militairen in wezen niet verschillend van de persoonlijke dienaren van de monarch. Deze monarch moest ook geen staatsinkomen hebben, maar zijn macht moest vooral op omvangrijk landeigendom berusten, waardoor hij zaken kon afdwingen. Het spreekt vanzelf dat Von Haller elke vorm van georganiseerde volksinvloed afwees. Hij neigde naar een absolute monarchie. Von Haller wilde ook geen constitutie. Er was in zijn visie ook geen volksgemeenschap die naar eigen aard zou moeten worden geregeerd en bestuurd. Staatsvorming vindt toevallig plaats. Grenzen worden bijvoorbeeld bepaald door oorlogen en huwelijken van vorsten. De vraag rijst wat Groen gezien heeft in deze in wezen reactio naire, katholiek geworden persoonlijkheid, als men bedenkt dat Groen door en door protestant was en zeker geen reactionair. Was er wellicht in zijn bewondering voor Von Haller sprake van jeugdige onbezonnenheid? Groen kwam in zijn universi taire jaren al in aanraking met Von Haller. Hij heeft zelfs overwogen een dissertatie te schrijven over de Zwitser, zoals hij ook overwogen had op Von Savigny te promoveren 2. Een dergelijke sympathie voor de ideeën van Von Haller was moeilijk te rijmen met zijn manifeste afkeer sinds zijn studententijd van tirannie en despotisme. 3 De vraag wat Groen naar Von Haller dreef wordt klemmender als men ziet hoe zijn omgeving over Von Haller dacht. Zijn promotor Van Assen nam jegens Von Haller woorden in de mond als pedant en schwärmerisch (1830). 4 Ook zijn exhoogleraar Kemper was tegen Von Haller gekant. 5 Van Assen had horen mompelen dat de geest van Von Haller bij Groen in elke gedachte doorstraalde (1830). Hij uit oud-protestantsch Bernsch bloed gesproten misleidde zich zelven en werd al schrijvende over de Alpen gedreven, eer hij het wist, zo schreef hij aan Groen. 6 Groen reageerde op de waarschuwing aldus: Vrees niet, dat ik Haller over de Alpen volg. Waar hij den Paus plaatst, heb ik het geloof aan de Openbaring gesteld. 7 Groen kende de Nederlandse scheldkanonnades jegens Von Haller ( duisterling, renegaat, lofredenaar van Balthazar Gerards ), maar desondanks bleef hij bij zijn verdediging. In een brief aan zijn vriend Koenen in 1832: Ik ken geen werk, waarin de liberale wanbegrippen met zulk een heiligen ijver en met zooveel overmeesterende kracht (...) worden vergruisd. 8 En in 1834 schreef hij in zijn Proeve: Door te zien dat la societé est naturel, l état necessaire de l homme (Lamennais) heeft hij [Von Haller] in één wanbegrip duizend wanbegrippen wederlegd. 9 Hier ziet men, dat het natuurlijke, het historische waarop Von Haller zijn staatsleer baseerde, ook voor Groen van essentieel belang was. Er ontstond zelfs een persoonlijke relatie tussen Von Haller en Groen. De grijze Von Haller (65 jaar) ontving de nog jeugdige Groen (32 jaar) in 1833 met welwillendheid en Groen stuurde hem twee jaar later twee boeken, waaronder het eerste deel van zijn Archives ou Correspondence inédite de la Maison d Orange Nassau. In zijn reactie een half jaar later leverde Von Haller scherpe kritiek op

127 126 VI Buitenlandse inspirators en geestverwanten van Groen prins Willem van Oranje in diens houding tegenover de Rooms-Katholieke Kerk en de bijbel, en dus op de visie van Groen. 10 Ook in latere correspondentie met Groen trok Von Haller lijnen tussen de Hervorming en de Franse Revolutie die Groen niet aangenaam stemden. 11 Koenen bleef Groen tegen de halleriaanse zuurdesem waarschuwen. Von Hallers opvatting dat de koning zich heeft ontwikkeld als de machtige landgoedbezitter, wiens oppermacht is gebaseerd op eigendom, natuur en natuurrecht, past niet in Nederland en ook niet in het oude Israël, aldus Koenen in Hierop reageert Groen terstond met een zin die wij eerder citeerden (in hoofdstuk IV), na een uitspraak dat hij evenmin als Von Haller, een eigen stelsel wilde: Wij (...) willen slechts dat de historie (en wat is de Openbaring zelve anders dan de kern der historie?) in haar regten worde erkend. 13 Groen wilde slechts waardering uitspreken voor Von Hallers nadruk op het historische en natuurlijke karakter van de staat. Dit werd ook duidelijk uit de verdere correspondentie tussen Groen en Koenen, toen Groen opmerkte dat, ondanks bezwaren met name betreffende diens katholicisme, hij [Von Haller] getoond heeft dat het Staatsleven niet kunstmatig en willekeurig, maar historisch en van onze natuur onafscheidelijk is. Die ééne waarheid gevonden te hebben geeft hem het regt om te zeggen dat zijn werk is la Restaura tion de la science politique. 14 Ondanks schimpscheuten van vrienden over Von Haller, schreef Groen in Ongeloof en Revolutie: Ik herinner mij nog hoe, vóór meer dan twintig jaren, terwijl het onhistorische der nieuwere theorieën mij telkens had bevreemd en geërgerd, ik bij de lezing van Von Haller, uit de nevelen van het idealisme op den vasten bodem der wezenlijkheid overgebracht werd. 15 Naderhand, zo vervolgde hij, heeft hij het nut van zijnen arbeid op dat punt zelfs telkens hooger gewaardeerd. Von Haller, de realist tegen de gedachtenspinsels van de revolutie! Zo zag Groen de tegenstelling. Zijn ergernis was vooral gericht tegen de gedachte dat men de staat, een natuurproduct, zou kunnen vormen door een algemeen sociaal contract, afgedwongen door de willekeur van het soevereine volk. Sociaal contract en volkssoe vereiniteit waren de bêtes noires van Von Haller èn van Groen. De juist genoemde uitspraak stemt overeen met een veel latere uitspraak over Von Hallers werk van Groen in zijn partiële autobiografie uit 1869: Hetgeen mij daarin voornamelijk had getroffen, was de historische aanwijzing van den oorsprong der Europeesche Staten. 16 Het valt op dat Groen zijn respect voor Von Haller eigenlijk volledig baseerde op slechts één punt: de erkenning van de staat als historisch en natuurlijk fenomeen. Dit bewijst hoe belangrijk Groen dit punt vond. Niet ten overvloede zij vermeld dat hij aan het einde van zijn leven in 1873 nogmaals Von Haller prees, althans ten aanzien van het eerste deel van diens standaardwerk. Waar Groen met Von Haller tegen was, vatte hij als volgt samen: Bouwen van stelsels op hypotheses, het gemis aan feitelijke grondslag, het antihistorische der wetenschappelijke luchtkastelen was mij ergerlijk geweest. 17 Naast deze vaste lijn van appreciatie, die dus vooral betrekking had op de historische, natuurlijke basis van de staat, was er ook een neergaande lijn in apprecia - tie van Groen voor zijn Zwitserse tegenvoeter. In de jaren correspon-

128 VI.2 K.L. von Haller ( ) 127 deerden Von Haller en Groen met elkaar. Daarbij kwam een scherp verschil van mening naar voren over de rol van het protestantisme. 18 In zijn boek Ongeloof en Revolutie in 1847, dat behalve een uitgesproken apologie voor Von Haller 19 ook diverse duidelijk halleriaanse trekken vertoonde 20, distantieerde Groen zich van het legitimistische stelsel in den bekrompen zin der Fransche legitimisten, Hier althans heb ik Von Haller niet tot leidsman. 21 Nadat hij in het algemeen reeds in dit werk bij de eerste vermelding van Von Haller had opgemerkt: Geen onvoorwaar delijk lofredenaar ben ik, van niemand, van Von Haller vooral niet (...) 22, begon de grote erosie in het respect voor Von Haller echter na de verschijning van Ongeloof en Revolutie, toen Groen kennis nam van de geschriften van Stahl. Stahl noemde zijn collega Von Haller de rationalist onder de antirevolutionairen. Nu had Stahl, evenals Groen, waardering voor Von Hallers eerste grondgedachten : daß der Staat und alle gesetzlichen Einrichtungen auf dem Naturgesetz ruhen, eine wesentliche Seite des geselligen Zustandes beleuchtet, welchen die Theorie vor ihm vielfach übersah; er hat den Grund zu einer Naturlehre des Staats gelegt, eine Mahnung und einen Leistern gegeben, daß man Verfassung und Einrichtungen nicht blos auf ethische Principieën, sondern zugleich auf die natürlichen Bedürfnisse, natürliche Erfahrungen stütze. 23 Vervolgens echter verzette Stahl zich scherp tegen de eenzijdig heid van Von Haller, omdat deze het recht van de sterkste als basis van die natuurleer hanteerde. Bovendien noemde Stahl de andere gedachte van Von Haller over het privaat - rechtelijke karakter van de monarchale macht gänzlich falsch. Stahl hield een scherpe filippica tegen Von Hallers miskenning van het publieke karakter van de staat. Hij beschuldigde Von Haller er van het aartsvaderlijke karakter van sommige middeleeuwse staten, ook in moderne tijden, weer in te willen voeren. De gehele historische ontwikkeling in Europa liet echter zien, dat men dit patriarchale karakter juist wilde overwinnen en terecht, aldus Stahl. 24 Groen bleek door Stahl overtuigd te zijn. Koenen, die Groen sinds ongeveer 1834 al had gewaarschuwd tegen Von Hallers misvattin gen en nog in 1847 aan Groen had geschreven zich niet thuis te voelen in Von Hallers uitsluitend middeleeuwse strekking, 25 was duidelijk opgelucht door Groens veranderde inzicht. Koenen had het gevoel, zo schreef hij in 1850 aan Groen, dat hij dichter bij Groen was gekomen sinds Stahl de plaats van Von Haller heeft ingenomen. 26 Wij herinneren er overigens aan dat Koenen ook tegenover de lutheraan Stahl kritischer stond dan Groen (zie paragraaf III.4). Terzijde merken wij op dat deze kantteke ningen van Koenen getuigen van zijn scherper inzicht en tegelijk van het blijkbaar morele gezag van Groen, dat bij Koenen ondanks Groens aanvankelijke dwaling bleef bestaan. In zijn boekje Ter nagedachtenis aan Stahl (1862) zette Groen nog eens uiteen, dat Von Haller wel de verdienste had gehad, het niet-kunstmatige karakter van de staat naar voren te hebben gebracht, maar dat daarentegen Stahl, blijkbaar met meer inzicht, het republikeinse (bedoeld wordt: het openbare, het publiekrech - te lijke) karakter van de staat had onderkend. 27 In dezelfde context noemde hij

129 128 VI Buitenlandse inspirators en geestverwanten van Groen zelfs, zonder zich te bekommeren om zijn vroegere respect voor Von Haller, het privaatrechtelijke karakter van de staat, zoals deze laatste dit propageerde het sedert lang vermolmde steunpunt voor hedendaagsche opbouw. 27 Dat loog er niet om. Von Hallers gedachtengoed werd zelfs een gevaarlijk anachronisme genoemd. Het miskende de nationale staat, gegrond op eenheid. 28 In zijn aanteke - ningen die aan het boekje Ter nagedachte nis ten grondslag liggen, schreef Groen bovendien nog dat het bestuderen van Von Haller inmiddels overbodig is dankzij Stahl en dat Von Haller als de vader van Stahl kon worden beschouwd. 29 Von Hallers theorie zou in de moderne tijd absolutisme ten gevolge hebben. De hier weergegeven opvattingen geven aan dat Groen in zijn latere jaren afstand heeft genomen van de reactio naire Von Haller. In de ontwikkeling van Von Hallers reputatie bij Groen verdient nog wel de aandacht dat de typisch halleriaanse elementen en zelfs de eervolle vermelding van Von Haller uit de eerste druk van Ongeloof en Revolutie (1847) ongewijzigd zijn gebleven in de tweede druk van Groens nieuwere inzichten die hij van Stahl overnam, waren slechts in noten op bepaalde plaatsen verwerkt! De tweede druk is dan ook hybridisch. 30 In hoeverre was er in de tweede druk toch nog sprake van doorwerking van Hallers gedachte goed? Smitskamps opvatting lijkt aannemelijk dat een ingrijpende herziening Groen gedwongen zou hebben tot hernieuwde bestudering van de stof, terwijl hij omstreeks 1868 was verwikkeld in allerlei andere polemieken. Bovendien had Groen de neiging om veranderingen in zijn opvattingen te bagatelliseren. 31 Aan het einde van onze korte zoektocht naar de invloed van Von Haller op Groen van Prinsterer moeten we het volgende onderscheiden: 1) Het thema van het historisch ontstaan van de staat en de percep tie van de staat als natuurproduct met eigen natuurwetmatig heden. 2) Een reeks andere thema s, zoals de gedachte van privaatrechtelijke contracten leidend tot feodalisme en absolute monarchie, de imperium in imperio-opvatting, de gewenste terugkeer naar de middeleeuwse toestanden, het wenselijk herstel van de Rooms Katholieke Kerk en de causale relatie protestantisme revolutie. Het eerste thema heeft Groen zeer getroffen en was voor hem zo belangrijk dat hij door die vondst, mogelijk ook omdat deze zo uitgebreid en met succes in Duitsland werd gepropa geerd, de andere thema s òf kon afwijzen zonder dat zijn respect voor Von Haller daaronder leed òf elementen daaruit voorlopig zonder duidelijke integratie in zijn gehele gedachtegoed overnam. Dàt het eerste thema Groen zo had getroffen, kwam omdat hij zich eerder al geërgerd had aan de vele onhistorische of ahistorische specula tieve opvattingen over de staat. Het moet voor hem een verrassende ontdekking zijn geweest, dat een eminente buitenlandse hoogleraar in een opzienbarend werk wist uiteen te zetten wat hij als jonge man reeds enigszins voorvoeld had. Hetzelfde geldt trouwens voor de opvattingen van die andere hoogleraar, Von Savigny, die hij eerder las. Dat hij de andere thema s aanvankelijk en zonder persoonlijke verwerking op de koop toe nam, kan blijken uit het volgende: a) De rechtsfilosoof Dooyeweerd en in diens spoor ook Brants, die op Groens geestelijke groei promoveerde, 32 wijzen erop dat Groen Von Haller interpreteer-

130 VI.2 K.L. von Haller ( ) 129 de in het kader van Von Savigny s historische ontwikkelingsgedachte. Von Hallers idee van een reeks privaatrechtelijke contracten met de staat als een hoogste vorm van het privaatrechtelijke met de monarch als absolute machthebber, had eerder iets statisch en rationalistisch dan de dynamische gedachte van de historische school van Von Savigny met haar nadruk op de volksgemeenschap en het eigen karakter van een volk dat zich in de eigen staatsinrichtingen moest weerspiegelen. Groen heeft Von Haller aanvankelijk niet goed doorzien en heeft daarom getracht Von Hallers ideeën om te buigen in de richting van Von Savigny, aldus Dooyeweerd en Brants. De nadruk op het eigen volkskarakter gaf aan de historische school die historische dynamiek waar Groen zo gecharmeerd van was, maar die bij Von Haller juist ontbrak. Dit moest uiteindelijk tot een verminderde waardering voor Von Haller leiden. b) Groen ging in zijn briefwisseling met geestverwanten eigenlijk niet serieus in op de bezwaren van zijn promotor Van Assen en zijn vriend Koenen, die beiden lange tijd vergeefs waarschuwden voor Von Hallers reactionaire ideeën. Hoewel bij deze beiden ongetwijfeld een zeker antipapisme meespeelde, had Groens verdediging van Von Haller iets stars alsof hij geen klaar weerwoord ter beschikking had. c) Het feit ten slotte dat Groen Von Haller toch binnen een vrij korte tijd ( ) en zonder veel uitleg op een belangrijk punt liet vallen, bewijst dat Von Hallers ideeën uiteindelijk niet erg sterk waren verankerd in Groens denken. Reeds een van Groens oudere commentators, G.J. Grashuis, 33 had de invloed van Von Haller beperkt gezien, namelijk tot en met Ongeloof en Revolutie. Zijn zienswijze heeft er waarschijnlijk sterk toe bijgedragen, dat het bij diverse latere kenners van Groen de gewoonte werd te spreken van een halleriaanse periode en een na-halleriaanse periode bij Groen. Wij hebben gepoogd aan te tonen dat het zo eenvoudig niet ligt. Ook vóór 1848 had Groen kritiek op Von Haller en ook na 1848 werden ideeën van de Zwitser niet consequent afgewezen. Wij kunnen ons slechts ten dele vinden in een beschouwing van J.W. Kirpestein in diens dissertatie uit Ook Kirpestein zag Groens ingenomen heid met Von Hallers werk beperkt tot slechts bepaalde onderdelen. Groen is, zo verdedigde Kirpestein hem, eclectisch te werk gegaan. 35 Groen wilde niet ingaan op details bij Von Haller, omdat diens hoofdgedachte zo belangrijk was. 36 Bovendien waren Groens opvattingen nog niet afgerond. 37 Wij menen dat een eclectische werkwijze te verdedigen valt, in die zin, dat een auteur een of enkele onderdelen van de beschouwingen van een andere auteur overneemt en andere onderdelen verwerpt. Dan dient echter wel de vraag aan de orde te komen waarom de eerste auteur bepaalde onderdelen verwerpt. Dit laatste had Groen niet gedaan, hoewel de zaken waar Von Haller voor stond en die later door Groen werden verworpen, bepaald geen details waren. Wellicht stuiten wij hier op een algemene trek bij Groen: hij ziet zich geconfronteerd met een eminente persoonlijkheid die hij bovenmatig prijst. (Wij zagen dat verschijnsel eerder bij Stahl en wij zien dit nu bij Von Haller.) Hij geeft de geprezen auteur veel wetenschappelijk krediet. Onderdelen die hem treffen worden overgenomen, zonder dat hij het gehele stelsel bespreekt en keurt. Groen denkt

131 130 VI Buitenlandse inspirators en geestverwanten van Groen meer in thema s, fragmentarisch. Deze algemene trek werd ongetwijfeld veroorzaakt, zoals wij in paragraaf I.3 aangaven, door Groens neiging om heel Europa als geestelijk strijdtoneel te zien. Overigens heeft Groen ook in Von Haller geen stelselbouwer gezien: In de groote trekken kan eigenlijk noch Von Haller, noch (silicet parva componere magnis) de schrijver der Beschouwingen [Groen] gezegd worden een eigen stelsel te hebben. 38 Dan is het ook gemakkelijker bepaalde thema s te aanvaarden en later weer los te laten en andere helemaal niet te accepteren.

132 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek ( ), en Groen VII.1 Levensschets van Burke; de relatie tussen Burke en Groen in hoofdlijnen Edmund Burke werd in 1729 in Dublin geboren uit het huwelijk van een anglicaanse vader en een rooms-katholieke moeder. Ook zijn echtge note was afkomstig uit een gemengd anglicaans-katholiek milieu. Burke was parlementslid, publicist, gedurende korte tijd paymaster-general en werd vooral beroemd door zijn boek Reflections on the Revolution in France (1790). Dit boek kreeg Europese faam. Het werd spoedig na 1790 vertaald in het Duits door Von Gentz. Naar het oordeel van Brands was Burke in Duitsland meer geliefd dan in Enge land. 1 De Franse koning Lodewijk XVI zorgde voor een vertaling van het werk in het Frans. Burke is de vader van het conservatisme genoemd. 2 Ook nu nog geldt Burke, niet alleen als de theoreticus van het Engelse conserva tisme, maar ook als de grondlegger van de organische staatstheorie. 3 De Amerikaanse historicus I. Kramnick sprak over een nieuwe belangstelling voor Burke na ongeveer Onze indruk is dat deze belangstelling de laatste decennia zelfs is toegenomen. Feit is, ook in Nederland, dat deze in veel opzichten bijzondere politicus en auteur al meer dan twee eeuwen de aandacht heeft beziggehouden van velen die hebben nagedacht over radicalisme en conservatisme, revolutie en geschiedenis. 5 Burke is overleden in 1797 in betrekkelijke eenzaamheid. Edmund Burke

133 132 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek en Groen Hoe leerde Groen, die door Cliteur de Nederlandse Burke werd genoemd 6, Burke kennen en hoe reageerde hij op deze kennismaking? Hij las Burkes werk in 1829, waarschijnlijk op aanbeveling van Merle d Aubigné, hofpredikant te Brussel, met wie Groen en zijn vrouw vriendschap hadden gesloten. 7 Zijn openstaan voor het histo risch principe was al gewekt, maar zijn confrontatie met Burke versterkte en verbreedde zijn opvattingen. Naar eigen zeggen heeft Groen de gedeelten die het meest ad rem waren in de acht delen van Burkes oeuvre verslonden. 8 Hij las Burke zelfs op de tribunes van de vergaderzaal van de Staten Generaal bij de gerektheid van een slaperig debat. 9 Groen vond Burkes Reflections bijkans onontbeerlijk. Groen was onder de indruk van de Engelse bestrijder van de Franse Revolutie. Onder de auteurs die een warme overtuiging koppel den aan wetenschappelijke diepte was hem geen schitterender voorbeeld dan Burke bekend, schreef hij in 1847, 10 terwijl hij zijn lezers opriep: Leest en herleest zijne geschriften want niemand had in gelijke mate de gave ontvangen van de profetie. 11 In 1873 noemde hij Burke, in navolging van Stahl, de antirevolutionair bij uitnemendheid. De leidsman op de baan eener Christelijk-historische Politiek. 12 Hij vergeleek Burke met de Griekse patriot Demosthenes. 13 Groens oordeel over Burke was bijna altijd positief 14 en dat gold vanaf zijn eerste kennismaking circa 1829 tot zijn laatste levensjaren. In dat oordeel overtrof hij zelfs nog Stahl. In Groens niet op publicatie gerichte Stahl-studiën, die pas in 1975 in de openbaarheid kwamen, gaf hij Stahls mening weer dat Burke de uitnemendste van allen was. Stahl vervolgde toen echter (ten onrechte volgens Groen), dat Burke de zuiverste vertegenwoor di ger van het conservatisme was en dat hij niet voldoende acht gaf op ontwikkeling. In zijne leer ligt geene dwaling, maar een gebrek. 15 Groens reactie hierop in zijn eigen aantekeningen was, dat Burke niet puur conservatief was. Deze aantekeningen vormden de grondslag van zijn publicatie Ter nagedach tenis van Stahl, waarin de kritiek van Stahl op Burke niet was overgenomen. Groen ging, in navolging van Burke, uit van antirevolutionaire beginselen waaruit vervolgens zowel conserverende als hervormende politieke opvattingen zouden kunnen voortvloeien. Groen had gelijk want Burke had voor nieuwe ontwikkelingen wel degelijk oog, bijvoorbeeld in kwesties als de vrijmaking van de slaven, de eigen rechten van Ieren en Amerikanen en de noodzaak van bestuurlijke hervormingen. 16 Groens enthousiasme met betrekking tot Burke is wellicht verklaarbaar omdat beide politieke persoonlijkheden duidelijk bepaalde trekken gemeen hadden. Beiden combineerden wetenschapsbeoefening en het bedrijven van praktische politiek, een combinatie die Groen ook bij Stahl en Guizot zo waardeerde. Beiden hadden gemeen dat zij geen gesloten denksysteem hadden uitgewerkt. Anderzijds is wat M. Freeman zei over Burke, dat bij hem sprake was van een fairly coherent body of thoughts, ook van toepassing op Groen. Beiden pleitten in het algemeen voor gematigde hervormingen en hadden tegelijk een grote afkeer van de Franse Revolutie. Anderzijds waren er, nog afgezien van de geheel andere tijd waarin zij leefden Burke een achttiende-eeuwer, Groen een negen tiende-eeuwer grote verschillen

134 VII.1 Levensschets van Burke 133 in afkomst, leefmilieu en persoonlijkheid. Groen kwam uit een beschermd, geheel protestants milieu, had steeds goede relaties met kringen die in aanzien stonden, was bemiddeld en in heel zijn optreden kwam een zekere verfijndheid naar voren. Rondom Burkes afkomst en jeugd hing altijd een mysterie. 17 Zijn relaties (door geboorte en huwelijk ontstaan) zowel met anglicanen als met rooms-katholieken maakten dat Burke, lid van de Anglicaanse Kerk, een reputatie had van cryptokatholiek. 18 Financieel heeft hij het vaak moeilijk gehad. Zijn taalgebruik werd extreem genoemd, zijn bejegening van tegenstanders te persoonlijk en scherp en zijn karakter instabiel. 19 Groens geestverwanten deelden zijn bewondering voor Burke. Groens vriend Koenen die zoals we zagen niet gelukkig was met Von Haller en zelfs niet geheel met Stahl, schreef aan Groen in 1834 dat hij met alleruitstekendst genoegen Burkes Reflections [had] gelezen. 20 Abraham Kuyper, Groens opvolger als leider van de antirevolutionairen, die eveneens duidelijk distantie nam ten aanzien van Von Haller en Stahl, was opgetogen over Burke. Hij schreef in 1873 dat hij van een ziekte had geprofiteerd om den heelen Burke door te lezen. Het was me een genot. 21 Deze sympathie bleef echter niet beperkt tot antirevolutionairen alleen. Kroeskamp merkte op dat velen zich in de negentiende eeuw op Burke hadden beroepen: liberalen en antirevolutionairen in Nederland en conservatieven en aanhangers van de Romantiek in Duitsland. 22 Sterker nog: door vriend en vijand is Groen de vrijheid vaak ontzegd om Burke in Groens geest antirevolutionair te noemen. De laatste zou veel bekrompener zijn. De wortel van zijn dwaling zou volgens deze critici liggen in de leer van het droit divin die Groen wel en Burke niet zou verdedigen. 23 Groen heeft zich tegen de aanwezigheid van dit onderling verschil willen verweren, zoals wij kunnen vinden in een van zijn publicaties, maar is daar niet meer aan toe gekomen. 24 Wij kunnen echter op het punt van het droit divin geen duidelijke divergentie vinden, op andere punten echter wel. De diversiteit van navolgers van Burke is wellicht te verklaren uit de moeilijkheid die Cliteur naar voren bracht, dat er bij Burke zo veel passages te vinden zijn die telkens weer aanknopingspunten bieden voor een nieuwe interpretatie van zijn werk. Burke is net als Nietzsche een onsystematisch denker en bijna iedereen kan er wel iets van zijn gading vinden. 25 We kunnen dan ook tot twee eigenlijk tegenstrijdige constate ringen komen: Groen kon met instemming van zijn toenmalige geest verwanten Burke als de eminente leidsman voor de antirevolutionairen beschouwen. Anderzijds kreeg Burke ook in andere kringen een vrij ruime bijval, zodat men zich kan afvragen of de nauwe band die Groen zelf legde tussen zichzelf die toch een tamelijk geïsoleerde positie innam in de Nederlandse politiek en de in veel ruimere kring gewaardeerde Burke terecht was. In het kader van onze studie willen wij bij de vraag inzake de relatie tussen Burke en Groen uiteraard vooral letten op Burkes waardering van de geschiedenis en op zijn opvattingen over God en de geschiedenis. Maar om te voorkomen dat deze twee thema s te geïsoleerd worden gezien, is het wenselijk deze onderwerpen vooraf te laten gaan door een kort overzicht van die thema s, waarin Burke en

135 134 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek en Groen Groen in belangrijke mate overeenkwamen en die waarin zij in sterke mate van elkaar verschilden. Belangrijke overeenstemming bestond er in de hierna te noemen opvattingen waarbij wij die van Groen merendeels niet meer expliciet noemen omdat zij in eerdere hoofdstukken al aan de orde kwamen. 1) Beiden waren voor geleidelijke verbeteringen en tegen radicale ingrepen. Verandering is nodig, zo schreef Freeman over Burke, maar alleen om de fundamenten van de maatschappij in stand te houden. 26 2) Beiden hadden grote waardering voor de prerevolutionaire tijd. Burke respecteerde de traditionele orde omdat deze in harmonie was met de natuur der dingen. 27 Europa was voor 1789 schitterend georganiseerd volgens Burke. De oude orde was stabiel. 28 3) Beiden waren er voor evidente concrete misstanden met kracht aan te pakken op grond van traditionele waarden. Burke protesteerde bijvoorbeeld tegen het onrecht dat de katholieke Ieren was aangedaan 29 en Groen tegen de onrechtmatige behandeling van de afgescheidenen. Zij gaven aan een concrete aanpak de voorkeur boven het verkondigen van abstracte rechten van de mens. 30 4) Beiden waren uit respect voor het eigene van regio s en provincies voorstander van een sterk decentraal bestuur. 31 5) Beiden bepleitten respect voor historisch geworteld gezag, zeker als dit zich lange tijd bewezen had. Een onrechtmatig begin van het gezag moest men voor lief nemen, zoals Burke schreef: There is a sacred Veil to be drawn over the beginnings of all Governments. 32 Beiden erkenden de betekenis van de verjaring. 33 6) Bij beiden (althans bij Groen zolang hij sterk onder invloed van Von Haller stond) werd de overdracht van gezag en privileges gezien naar analogie van de overdracht van eigendom. 34 Het overdragen of overnemen van vormen van gezag en van rechten en vrijheden geeft de mogelijkheid bepaalde uitkomsten van de geschiedenis niet alleen te conserveren maar ook te corrigeren. 7) Beiden zagen de Franse Revolutie als een beweging niet alleen tegen God, maar ook tegen de natuur gericht 35 en beschouwden hun strijd tegen deze revolutie als een godsdienstoorlog. 36 8) Beiden hadden grote bezwaren tegen de idee van de democra tie wegens de daaraan naar hun mening ten grondslag liggende idee van de volkssoevereiniteit. 37 9) Beiden voelden voor een gemengde regeringsvorm en waren tegen een pure (absolute) monarchie, aristocratie of democratie ) Beiden stonden politieke partijen voor. Deze zagen zij als combinations of men acting upon a common principle, zoals Burke schreef ) Beiden hebben zich verzet tegen de slavernij 40, zij het dat Burke waarschijnlijk nog meer dan Groen pleitte voor een geleidelijke afschaffing. Dit laatste is verklaarbaar omdat Burke veel vroeger leefde, in een tijd waarin de beweging tegen de slavernij nog nauwelijks voet aan de grond had gekregen. 12) Beiden hadden grote waardering voor de Glorious Revolution van Volgens Burke werd toen geen revolutie gepleegd, maar een revolutie in fundamentele zin juist voorkomen. 13) Burke zag Engeland geroepen door de voorzienigheid als beschermengel van

136 VII.1 Levensschets van Burke 135 het menselijk ras. 42 Groens benadering van Nederland toonde daar enige gelijkenis mee, al is er een duidelijk verschil: Groen had het eerder over Nederland als gezegende wijkplaats voor onderdrukten en bracht deze bijzondere positie bovendien in verband met de Reformatie in Nederland en de vestiging van de protestantse kerk aldaar. Naast deze opvallende overeenkomsten over belangrijke thema s zijn er ook duidelijke verschillen. 1) Burke, die zelf ver van het puritanisme afstond, was tegen het toekennen van politieke rechten aan dissidenten. 43 Groen zette zich in voor de afgescheidenen en stond theologisch gezien dicht bij hen. 2) Burke was ambivalent over de factor van de zonde in de geschiedenis en over de natuurlijke goedheid dan wel verdorvenheid van de mens. 44 Voor Groen was de bijbelse zondeval essentieel voor de geschiedenis. Daardoor was er volgens hem in het algemeen een neiging tot achteruitgang. 45 3) In nauw verband met punt 2, geloofde Burke in vooruitgang in de geschiedenis. Hij was weliswaar tegen de idee van de Verlichting, dat deze vooruitgang was te bereiken door de rede, maar waardeerde de wijsheid van de traditie als wijsheid van God. 46 Daarop moest men voortbouwen. Dit lijkt op gespannen voet te staan met Groens aversie van een wat hij noemde perfectibiliteitsleer, kort samengevat: de opvatting dat door inspanning van mensen een volmaakte samenleving kan worden bereikt. 4) Burke kon zich hard opstellen tegenover de armen 47 en steunde de aristocratie. Hij geloofde oprecht dat government by the aristocracy was in manifest accordance with the will of God (aldus Magnus). 48 Groen had oog voor de noden van de armen en relativeerde steeds meer de betekenis van de aristocratie. 49 5) Burke zag de rol van de theologie als strikt beperkt; hij wilde deze gescheiden houden van de politiek, die haar eigen terrein had. Freeman vatte Burkes standpunt aldus samen: Non theologians would do well to stay with the religion in which they were brought up. 50 Tevergeefs zal men bij Burke bijbelse beginselen zoeken voor het politieke leven. 51 Groen daarentegen, hoewel geen liefhebber van theologische haarkloverijen, streefde naar principes die hij ontlenen kon aan de bijbel ( Er staat geschreven ) en die hij van betekenis achtte voor de politiek. Steeds legde hij verband tussen geloof en politiek. 6) Burke kende weliswaar een diepe gehechtheid aan zijn religie, maar he did emphasize its social utility more than its truth, zoals Freeman terecht schreef. 52 Religie had voor hem een sterk instrumentele, utilitaire waarde: hij zag de religie als een nuttig middel om de eenheid van de natie te bevorderen. De indruk bestaat dat de waarheidsvraag voor Burke minder ad rem was. Als Burke over God schreef, overigens in de geest van zijn tijd, had hij het graag over de Voorzienigheid, de Soevereine Beschikker, Meester, auteur en stichter van de samenleving. Groens spreken over God in het algemeen was meer persoonlijk, ook meer christocentrisch en bijbels georiënteerd. Hoewel ook Groen de betekenis van het christendom en van godsdienst in het algemeen voor de samenhang onder mensen (zie paragraaf IV.5) benadrukte,

137 136 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek en Groen bleek bij hem, als men alleen al let op zijn Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd, de waarheidsvraag in zijn godsdienstig denken dominant. Zijn aanvaarding van een positief leerstellig en doorleefd christen - dom was een gevolg van zijn strijd om persoonlijk en religieus grond voor zijn denken en leven te verkrij gen. VII.2 Fundamentele verschillen tussen Burke en Groen Alvorens de aanzienlijke verschillen tussen Burke en Groen nader te analyseren, is het goed nog even stil te staan bij onze eerder beschreven confrontaties van Groen met Von Haller en Stahl. We hebben gezien dat de aanvankelijke waardering van Groen voor Von Haller geleidelijk aan sterk afnam, hoewel één thema, de historische oorsprong van staten, Groen blijvend wist te boeien. Geheel anders staat het met de waardering van Groen voor Burke. Op hem had Groen nauwelijks enige expliciete kritiek. Inzake een groot aantal thema s, zo bleek in de voorgaande paragraaf, kan men blijvend een grote mate van overeenstemming vinden. Vele malen citeerde Groen Burke ( Burke heeft terecht gezegd... ). A.J. van Dijk, die een studie van Groens hoofdwerk Ongeloof en Revolutie maakte, onderstreepte de overeenkomst tussen dit werk en Burkes Reflections on the revolu tion in France. 1 Ten aanzien van Stahl had Groen, met gepast gevoel voor eigen waarde, nog gesteld, dat hij Stahl niet had gevolgd, maar eerder was bevestigd in de opvattingen die hij (Groen) zelf al had. Voorts was er een niet onaanzienlijk verschil van opvatting met Stahl, dat inderdaad zoals we zagen in hoofdstuk III belangrijke gevolgen had voor hun opvattingen over een aantal politieke vraagstukken. Ook op dit punt lag het met Burke anders. Men kan ook op grond van Groens enthousiaste uitlatingen, die wij in de vorige paragraaf citeerden, gevoeglijk aannemen, dat hij Burke in ruime en belangrijke mate gevolgd is. Dit veronderstellen wij temeer omdat hij Burkes werk leerde kennen in een fase van zijn leven waarin zijn godsdienstige en politieke opvattingen zich gingen ontwikkelen. Ook had Burke in die tijd een zekere faam in Europa verworven, niet het minst omdat hij het verloop van de Franse Revolutie in grote lijnen goed had weten te voorspellen de democra tie die tot anarchie zou leiden, de anarchie die in een dictatuur zou eindigen en Groen wist zich in zijn affiniteit met Burke door velen gesteund. Bovendien is Groen Burke zijn hele leven trouw gebleven. Kortom, er zou alle reden zijn om inderdaad met Cliteur, Groen de Nederlandse Burke te noemen. 2 Des te opvallender is het dat Groen op een aantal kernthema s van Burke blijkt te verschillen, hoewel Groen daar zelf niet expli ciet melding van maakte, hetzij omdat hij deze verschillen niet besefte of ontkende, hetzij omdat hij deze niet belangrijk genoeg vond om er melding van de maken. Aansluitend op de in de voorgaande paragraaf genoemde verschilpunten, de scheiding die Burke maakte tussen theologie en politiek en de nadruk die hij legde op het sociale nut van de godsdienst, komen wij wellicht tot de sleutel van het verschil. Wij gaan na hoe Burke redeneerde.

138 VII.2 Fundamentele verschillen tussen Burke en Groen 137 Burke citeerde in zijn Reflections met instemming Cicero waar deze over de goden schreef: Religion is the basis of civil society and the source of all good and of all comfort 3, en de mens is by his constitution a religious animal. 4 Daarom is atheïsme against not only our reason but our instincts. 5 Burke kwam toen al spoedig tot de volgende stap: The consecration of the state by a state religious establishment is necessarily. 6 Wij merken nog op dat bij de vertroostende functie van de religie bij Burke ook moet worden gedacht aan de troost in de hemel voor de armen, de slachtoffers van de samenleving 7. In zoverre moet Burke ook worden gerekend tot de velen op wie veel later Karl Marx zijn pijlen afschoot met zijn verwijt van godsdienst als opium van het volk. Alle mensen met enige macht, zo vervolgde Burke, moeten ook een sterk besef van verantwoordelijkheid hebben jegens de one great Master, Author and Founder of society 8, want zonder religie kan een mens zich niet bevrijden van zelfzucht. 9 Gezaghebbers moeten niet vergeten slechts rentmeesters te zijn in een eeuwenlang proces van generaties. 10 Daarom is geleidelijk voortschrijdende jurisprudentie ook zo belangrijk. 11 Zonder vaste traditie zou een samenleving spoedig desintegreren. 12 Tegen de revolutionaire aanhangers van de leer van het sociaal contrat verklaarde Burke: Society is indeed a contract, maar dan wel een contract van voorgeslacht, levenden en nageslacht en dat is natuurlijk iets heel anders dan wat Rousseau onder contract social verstond. 13 Burke stelde dat God beoogt dat de mens volmaakt wordt. Daarvoor wil God ook de staat gebruiken. 14 Daarom moet de staat in hoge ere worden gehouden. Terecht achten de Engelsen het met de staat verbonden kerkelijke establishment zeer belangrijk, meende Burke. Kerk en staat waren voor hen onafscheidelijk verbonden met elkaar. 15 Bij deze opvallende vermenging van eerbied voor traditie, deugd, kerk en staat is het niet verwonderlijk dat Burke met al zijn eloquentie fulmineerde tegen de Franse Revolutie. De religie als bindmiddel of fundament voor de samenleving werd door de revolutionairen in Frankrijk losgelaten. 16 Toen de religie werd ondermijnd, kwamen andere elementen van de oude orde op losse schroeven te staan: traditionele opinies, eigendom en autoriteit vielen om als dominostenen. 17 Daarbij ware te bedenken dat alle wetten op de christelijke religie gebaseerd waren. 18 De Franse Revolutie vernietigde bovendien de liefde voor de staat. 19 Wij spraken hiervoor over Burkes perceptie van de religie als fundament van de samenleving. Er is ook een passage in Burkes Reflections te vinden waaruit blijkt dat niet alleen de religie, maar ook de eigendom de samenleving fundeerde. Religion and property are the twin foundations of society. 20 Dit vermindert vanzelfsprekend Burkes aanprijzen van de religie als het enige fundament van de samenleving. Onze twijfel over Burkes consequentie bij zijn spreken over de religie als fundament van de samenleving wordt nog versterkt door het volgende: hoewel Burke de christelijke religie met grote waardering noemde en hij de Engelse staatskerk prees, lijkt het toch ook weer dat het christendom bij hem een min of meer toevallige uiting was van een algemeen, menselijk religieus besef ter fundering en bescherming van de samenleving.

139 138 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek en Groen In het eerder aangehaalde citaat waarin Burke de non-theologi ans aanraadde maar bij de godsdienst te blijven waarin ze waren grootgebracht, vervolgde hij: Where religious issues entered into politicis, they should be settled on political, not theological grounds. The end of politics was not religious orthodoxy, but good order and morality. 21 Hoewel dus de religie van fundamentele betekenis is voor de samenleving, mag de nadere definiëring en uitwerking van de religie en haar beginselen dat zou men toch theologie kunnen noemen geen invloed hebben op de politiek! Zwakker nog bleek de religie bij Burke toen hij schreef: Religions like other systems of ideas are born, flourish, change and die. 22 Freeman merkte terecht op dat Burke, de metaphysicus (die hij óók was met zijn leer van onveranderlijke en bovennatuur lijke waarheden) hier in strijd kwam met Burke, de relativerende socioloog die alle religies, dus óók zijn eigen anglicaanse religie (hoewel fundament van de Engelse samenleving!) als veranderlijke en tijdelijke verschijnselen beschouwde. Tegenover heel dit complex van opvattingen over de natuurlijke oorsprong en de fundamentele rol van de religie en tegelijk de tijdelijke rol van een bepaalde religie en haar wisselende verschijningsvormen, zag de stellingname van Groen er anders uit. Wij hebben in hoofdstuk IV geschetst, hoe Groen in zijn Reveilperiode tot een orthodox geloofsstandpunt kwam dat hij existentieel verdedigde. Hij wilde zich baseren op de Schrift ( er staat geschreven ) en streefde ernaar de reformatorische belijde nisgeschriften weer met gezag te laten functioneren in de kerk. Een van de beroemdste debatten in de Nederlandse parlementaire geschie denis was zijn diepgaande gedachtenwisseling met Thorbecke, de man van het christendom boven geloofsverdeeldheid 23. Deze discussie vond plaats naar aanleiding van de schoolwet-van der Brugghen in Terwijl Thorbecke het christendom zag als ene burgerlijke kracht, de ziel onzer beschaving, kan men volgens Groen alleen van christendom spreken als daarmee bedoeld wordt een leerstellig christendom in de onafscheidelijkheid van dogma, historie en moraal. Dat positieve christendom heeft als middelpunt het Kruis, en dit was Groens centrale, exclusieve uitgangspunt. Anderzijds is daar Groens opvallend royale houding te constate ren ten aanzien van de niet-christelijke religies. Wij verwijzen naar paragraaf IV.7. Dit geldt met name de funderende rol van de religies ten aanzien van staat en samenleving. Ongetwijfeld is deze waardering gebaseerd op zijn kennis van de klassieken en met name van de Romeinse geschiedenis, maar het is mogelijk dat zijn ruimhartigheid in dit opzicht ook is beïnvloed door Burke. Dit dualisme bij Groen was minder tweeslachtig dan het lijkt, als men zich herinnert (paragraaf IV.5) dat Groen in de niet-christelijke wereld sporen zag van een oorspronkelijke goddelijke openbaring, die zich pas ten volle had onthuld in de bijbel en in Christus. Door die vonken van de christelijke openbaring bij andere religies kon hij aan deze laatste toch een zekere waarde toekennen. Dit gold nog meer, omdat Groen de niet-christelijke religies ( zelfs de heidenen ) scherp liet contrasteren met de revolutionairen van zijn tijd die alle religie wilden afschaffen. Burkes zienswijze was anders. Hij verklaarde de religies niet vanuit openbaringsoverwegingen, maar vanuit algemene, natuurlijke drijfveren en kwam pas

140 VII.2 Fundamentele verschillen tussen Burke en Groen 139 dan tot de constatering dat de weg van de historie in Engeland in dit opzicht nu eenmaal uitliep op de Engelse staatskerk als basis van de samenleving van Groot- Brittannië. Men zou het verschil tussen Groen en Burke ook kunnen formuleren, op de wijze van de theoloog K.H. Miskotte: Groen kwam vanuit het bijzondere (de openbaring van Christus) tot het algemene (de waardering voor de niet-christelijke religies). 24 Burke kwam vanuit het algemene, het natuurlijke, het instinctmatig-religieuze tot het bijzondere (de kerk van Engeland). Een fundamenteel verschil over de geschiedenis is tussen Burke en Groen evenmin te ontkennen. Ogenschijnlijk is er sprake van een grote eensgezindheid; treffend waren immers hun eenstemmige uitspraken over de waarde van het historisch gewordene, tradities, het onnatuurlijke en antigods dienstige van revoluties, het verwerpen van de rede als deze ten koste van de historische ervaring ging. Deze eenstemmigheid ging vooral op voor de vroege periode van Groen toen hij (vooral) gegrepen was door de historische school van Von Savigny. Deze historische school in Duitsland was beïnvloed door Burke. Op deze indirecte wijze had Groen waarschijnlijk al met Burkes ideeën kennis gemaakt voordat hij Burke zelf had gelezen. Vanaf Groens kennismaking met het Reveil werd echter een verschil zichtbaar. Groen ging Christus als het middelpunt van de geschiedenis zien (hoofdstuk IV). Vandaar dat hij zijn reeds bestaande algemene respect voor het historisch gewordene in relatie wilde brengen met het historisch gewordene gezien vanuit de ontwikkeling van het christendom. Hij streefde ernaar de geschiedenis te bestuderen om de wegen Gods te leren kennen. Burke was bij het historisch gewordene in de traditie blijven steken. Hij stelde: The wisdom of tradition is the wisdom of God, die werkt door menselijke ervaringen in de loop van de geschiedenis. 25 Hoewel Burke het christendom weliswaar noemde the chief source of progress, heeft hij dit idee niet verder uitgewerkt. Groen zag God meer als een externe partner in de menselijke geschiedenis, die zegen gaf op het geloof. Met name, zij het niet uitsluitend, de uitkomsten van dit historisch proces moet men respecteren. Daardoor werd Groen ervoor belet voluit historist te worden (paragraaf II.7). Bij Burke werd al het historisch gewordene en traditionele in principe positief beoordeeld. Freeman wees wel op het probleem dat bij Burkes ver doorgevoerd traditionalisme vanzelf ontstaat, als men inziet dat er ook evident slechte tradities zijn of tradities die goed zijn in een bepaald tijdperk, maar later niet meer als gevolg van de gewijzigde omstandigheden. 26 Zelfs Burke moest dan toegeven dat het volgen van de traditie op zich niet voldoende was. Hij erkende in de kerkgeschiedenis de positieve betekenis van de Reformatie 27 en juichte de Glorious Revolution van 1689 toe, met het argument dat bij deze omwenteling geen revolutie werd gemaakt, maar juist voorkómen; er was bij de Glorious Revolution geen sprake van een fundamentele verandering van de maatschappelijke orde; deze revolutie sloot aan bij het historisch gewordene. 28 Het historisch gewordene nam een overheersende plaats in Burkes denken in en dat in toenemende mate. Zijn biograaf Magnus schreef: Burkes historical sense was so strong that it came in the end to devour almost all the rest of his principles and so

141 140 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek en Groen to change the first of Liberals into the first of Conservatives. 29 Het first of Liberals sloeg waarschijnlijk op Burkes streven uit zijn vroegere jaren naar emancipatie van de Ieren en op zijn begrip voor het zelfstandigheidsstreven van de kolonisten in Noord-Amerika. Ook weer anders dan Groen vond Burke, dat men niet te nauwkeurig de geschiedenis en de wegen van de voorzienigheid Gods moest onderzoeken: De wereld was een direct manifestation of God s providence into the inner nature of which it would impious to inquire too closely. 30 Uit deze verschillende zienswijzen op God en de geschiedenis kunnen de overige, min of meer secundaire geschilpunten worden verklaard. Wij noemen de volgende: a Burkes houding ten aanzien van de dissenters en Groens stelling name inzake de afgescheidenen. b Hun houding betreffende de zonde en daarmee verband houdende hun verwachting omtrent vooruitgang of achteruitgang. c Hun opvattingen ten aanzien van de armoede. d Hun visie op standenstaat en aristocratie. a) Voor de dissenters had Burke weinig begrip. Zij dreigden immers met de geschiedenis, de traditie en de macht van de Engelse staatskerk te breken. Dat hij wèl pleitte voor de rechten van de Ierse katholieken is eveneens logisch, omdat hij het katholicisme zag als een traditioneel historisch fundament voor de Ierse samenleving. Politieke participatie van de Ieren zou de staat versterken. 31 b) Vanuit zijn reformatorisch geloof had Groen een sterk zonde besef en verzette hij zich tegen de perfecti bili teitsleer van zijn tijdgenoten. Vanuit dat zondebesef geloofde hij niet in een gestage vooruitgang van de mensheid. Wel was hij ervan overtuigd dat met name het wegnemen van revolutionaire beginselen een vruchtbare grond zou opleveren voor (bescheiden) verbeteringen, maar in een heilsstaat op aarde geloofde hij niet. Burke daarente gen, die zich ambivalent uitliet over de betekenis van de zonde een gevolg van zijn ontwijken van theologische problemen volgens Freeman 32 geloofde wel degelijk in de vooruitgang 33, mits de mensen zich maar hielden aan de regels van de prudence, een geliefd begrip bij Burke dat het best kan worden vertaald met staatsmans wijsheid, praktische wijsheid in concrete situaties, vooruitzien en voorzichtigheid. Deze regels waren formed upon the known march of the ordinary providence of God. 34 Men moet niet forceren, alles heeft zijn tijd; de wijsheid manifesteert zich via een progressieve cumulatie van ervaringen. c) Ook met betrekking tot het armoedevraagstuk waren er verschillen. Burke toetste de welvaartsverdeling van zijn tijd niet aan christelijke criteria; 35 de wetten van de commercie waren de wetten van de natuur en dientengevolge de wetten van God, aldus Burke conform Adam Smith. 36 De mensen die hard werkten en ploeterden wilde Burke niet van staatswege verlichting geven: men moest het grote circulatiewiel van de maatschappij immers niet verstoren. 37 In paragraaf V.4, handelend over de politieke ruimte die Groens historisch principe hem bood, hebben wij vermeld dat Groen wel oog had voor het vraagstuk

142 VII.2 Fundamentele verschillen tussen Burke en Groen 141 van de armoede. Hij liet zich duidelijk inspireren door bijbelse normen voor een verlichting van de nood van de armen, al speelde daarnaast ook een rol dat de ontwikkeling van een bedenkelijk kapitalisme in Groens tijd verder was voortgeschreden dan in de tijd van Burke. Bij beide auteurs is overigens een beroep op de natuur te constateren. Groen fulmineerde tegen de door de Franse Revolutie veroorzaakte opheffing van gilden en corporatieën ter wille van de beoogde vrijheid. In Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap schreef hij: Het is deze vrijheid, deze onbeperkte concurrentie, deze wegneming, zooveel doenlijk, der natuurlijke verhouding van werkbaas en werkman, welke de maatschappelijke banden verscheurt, op de overmagt der rijken en de heerschappij der bankiershuizen uitloopt, aan de handwerkslieden regelmatig onderhoud ontneemt, de zamenleving in twee vijandige heirlegers deelt, een tallooze schare van armen doet ontstaan 38 Terwijl Groen sprak over natuurlijke verhoudingen, horen wij toch in deze scherpe veroordeling een bijbels ethos doorklinken, gelet ook op de lange reeks bijbelteksten die de rijken veroordelen, iets later in dit geschrift. Deze passage mondt uit in de zin: Voorzeker is er ook een Evangelisch Communisme. Dit evangelisch communisme werd echter door de mensen gerealiseerd, niet omdat zij één staat uitmaakten en ééne openbare kas hadden, maar omdat zij geloofden in Christus. 39 d) Ten aanzien van de autocratie geloofde Burke oprecht in de woorden van Magnus, dat the government of the aristocracy was in manifest accordance with the will of God. 40 Over Groens opvattingen met betrekking tot de aristocratie en zijn waardering van standen in het algemeen, heeft Zwaan een uitvoerig exposé gegeven. 41 Hoewel ook Groen als kind van zijn tijd het onderscheid van de standen op Gods wil baseerde en onderscheid nodig achtte met het oog op de organische samenstelling van de staat, klonk als grondtoon van Zwaans betoog door dat Groen de waarde van de aristocratie sterk relativeerde. Vaak sprak hij negatief-ironisch over de getitelde adel en nog negatiever over de geldaristocra ten. Eerder is hij meritocraat te noemen. Belangrijk was zijn opvatting dat standsverschillen minder relevant waren dan gods dien stige verschillen. 42 Bovendien liet Groen zich, volgens Zwaan, steeds meer leiden door de opvatting van recht voor allen dan door zijn respect voor verkregen historische rechten. 43 Om misverstand te voorkomen: het gaat in de bovengenoemde uiteenzetting inzake het verschil in houding van beide auteurs ten aanzien van dissenters, vooruitgang, armoede en aristocratie, niet om het meer of minder progressief zijn van Burke of Groen. Wat Burke betreft zijn er vele voorbeelden te geven van zijn progressieve gezind heid en tijdens zijn politieke functie van vooruit strevende hervormingen. Dit geldt op andere punten ook voor Groen. Aan de orde is de invloed van een natuurlijk, vooral instrumenteel-utilistisch Godsgeloof van Burke tegenover een op bijbelse openbaring georiën teerd Godsgeloof van Groen. Daarnaast is er bij Burke sprake van een massieve, alles overheersende geschiedbe schouwing, waarin hij de wijsheid van de generaties bijna gelijk achtte met die van God zelf.

143 142 VII Edmund Burke, de antirevolutionair bij uitstek en Groen D aar tegenover staat bij Groen een daarop weliswaar gelijkend historisch beginsel, maar dat zich liet corrigeren door christe lijke motieven. VII.3 Samenvatting en conclusies van hoofdstuk VII Groen van Prinsterer maakte rond 1829 kennis met de geschriften van Edmund Burke. Hij raakte er direct van in de ban. Tot in zijn laatste levensjaren schreef Groen met de hoogste lof over de Iers-Engelse conservatief. Deze lof werd gedeeld door Groens geestverwanten, zoals Koenen en Kuyper, maar ook door nietgeestverwanten in en buiten ons land. Dat antirevolutionairen, liberalen en conservatieven Burke prezen, geeft aanleiding tot nadere analyse. Over een groot aantal belangrijke thema s dachten Burke en Groen hetzelfde, met name te aanzien van die punten die ook de historische school naar voren bracht. In paragraaf 1 gaven wij de belangrijkste punten van eenstemmigheid. Beiden deden niet onder voor elkaar in hun afkeer van de Franse Revolutie. Tegen deze achtergrond treft het dat bij andere, eveneens belangrijke thema s grote verschillen tussen beide auteurs zijn te constateren. Deze verschillen, liggend op het gebied van godsdienst, kerk en geschiedenis, hebben betrekking op kernthema s van Groens gedachtegoed, zoals zich dat had ontwikkeld. Burke ging uit van de natuurlijke behoefte aan religie, Groen baseerde zich op de bijbelse openbaring. Burke kwam vanuit de algemene behoefte aan religie tot waardering van de kerk als fundament voor de Engelse samenleving. Groen kon omgekeerd vanuit zijn primair positief christendom en zijn gehechtheid aan de belijdenis van de Reformatie waardering opbrengen voor andere godsdiensten. In de uitkomsten van de geschiedenis, in de wijsheid van de traditie vernam Burke de wijsheid Gods, maar hij liet deze traditie niet of nauwelijks corrigeren door exogene criteria. Groen deed dit laatste in principe wel. De verschillen tussen Groen en Burke in de benadering van praktische politieke vraagstukken kunnen worden verklaard uit hun fundamentele verschillen. Dat Groen niet inging op de verschillen tussen zijn opvattingen en die van Burke toont wellicht aan hoe belangrijk het gemeenschappelijke was dat hen bond: het historisch beginsel.

144 VIII François Guizot, de antirevolutionaire coryfee uit Frankrijk ( ), en Groen VIII.1 Inleiding De Franse historicus en staatsman François Pierre Guillaume Guizot ( ) werd door Groen van Prinsterer, althans voor wat betreft Guizots opvattingen na 1848, op één lijn gesteld met Burke en Stahl. Burke, Stahl, Guizot [zijn] m.i. de drie coryfeeën van het Antirevolutionaire staatsrecht, schreef Groen in 1874 aan Abraham Kuyper. 1 Met Guizot bracht Groen een evenzeer internationaal befaamde als veelzijdige persoonlijkheid voor het voetlicht in een groep van door hem prominent geachte, Europese antirevolutionairen. Guizot is door de Britse historicus Douglas Johnson de eerste grote moderne historicus van Frankrijk genoemd 2 en tegelijk noemde de Franse historica Valensise hem een sleutelfiguur in de geschiedenis van Frankrijk. 3 Deze getuigenissen zijn typerend; als historicus en als politicus had Guizot een grote naam. De laatste jaren is Guizot ook herontdekt als cultuurhistoricus. Zijn werken over de Europese en Franse beschaving kan men volgens de geschiedfilosoof F.R. Ankersmit zien als het eerste specimen van de westerse beoefening van de cultuurgeschiedenis. 4 Deze reputatie van Guizot, waarvan het bovenstaande een eerste indruk geeft, versterkt slechts de redenen om in deze studie uitvoe rig aandacht aan Guizot te besteden. Die redenen zelf zijn vooral de volgende: a) Guizot geldt als een calvinist en is in die hoedanigheid, meer nog dan Burke en Stahl, in relatie tot Groen een interessant voorbeeld van vergelijking. b) Guizot was een uitgesproken historicus met aandacht voor de grote lijnen in de geschiedenis en ook in dat opzicht treft de gelijkenis met Groen. François Pierre Guillaume Guizot.

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei 9.00 12.00 uur 20 03 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS? AANTEKENINGEN Alles draait om de visie op Jezus Christus. Door de eeuwen heen is er veel discussie geweest over Jezus. Zeker na de Verlichting werd Hij zeer kritisch bekeken. De vraag is waar je je op

Nadere informatie

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius 90 Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius Levensjaren 1851-1931 (1872-1929) Samengesteld door mw. mr. M.A. Urbanus-Kamper Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden)

Nadere informatie

De belofte van vitamines: voedingsonderzoek tussen universiteit, industrie en overheid Huijnen, P.

De belofte van vitamines: voedingsonderzoek tussen universiteit, industrie en overheid Huijnen, P. UvA-DARE (Digital Academic Repository) De belofte van vitamines: voedingsonderzoek tussen universiteit, industrie en overheid 1918-1945 Huijnen, P. Link to publication Citation for published version (APA):

Nadere informatie

Persoon en lichaam in het recht

Persoon en lichaam in het recht VRIJE UNIVERSITEIT Persoon en lichaam in het recht Menselijkc waardigheid en zelfbeschikking in het tijdperk van de medische biotechnologie ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad Doctor aan

Nadere informatie

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ/2005/30013 (3764) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet

Nadere informatie

Leken trekken tot Gods Woord

Leken trekken tot Gods Woord Leken trekken tot Gods Woord Middeleeuwse Studies en Bronnen cxx Leken trekken tot Gods Woord Dirc van Herxen (1381-1457) en zijn Eerste Collatieboek door Lydeke van Beek Uitgeverij Verloren, Hilversum,

Nadere informatie

Diagnostiek van Ouderfunctioneren

Diagnostiek van Ouderfunctioneren Diagnostiek van Ouderfunctioneren Een functioneel-contextueel perspectief Jan van der Maas i ISBN 9789086595334 vormgeving uitgever Esther Mosselman Zwaar Water VU Uitgeverij Copyright 2010, J. van der

Nadere informatie

Voorwoord 9. Inleiding 11

Voorwoord 9. Inleiding 11 inhoud Voorwoord 9 Inleiding 11 deel 1 theorie en geschiedenis 15 1. Een omstreden begrip 1.1 Inleiding 17 1.2 Het probleem van de definitie 18 1.3 Kenmerken van de representatieve democratie 20 1.4 Dilemma

Nadere informatie

De kwaliteitsrekening

De kwaliteitsrekening De kwaliteitsrekening VRIJE UNIVERSITEIT De kwaliteitsrekening ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad Doctor aan de Vrije Universiteit Amsterdam, op gezag van de rector magnificus prof.dr.

Nadere informatie

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1 4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1 4.1 Het prestige van de kerken De kerken zijn niet meer de gezaghebbende instanties van vroeger. Dat is niet alleen zo in Nederland. Zelfs in uitgesproken godsdienstige

Nadere informatie

Onder de rechter. Proefschrift

Onder de rechter. Proefschrift Onder de rechter Proefschrift ter verkrijging van de graad vari doctor aan de Universiteit van Tilburg, op gezag van de rector magnifìcus, prof. dr. F.A. van der Duyn Schouten, in het openbaar te verdedigen

Nadere informatie

Gunning jr.: een actuele 19eeeuwer

Gunning jr.: een actuele 19eeeuwer Gunning jr.: een actuele 19eeeuwer Negentiende-eeuws heeft soms de bijbetekenis van ouderwets en achterhaald. Toch verscheen Verzameld Werk van J.H. Gunning jr., die leefde van 1829-1905, bijna geheel

Nadere informatie

ONOPGEEFBAAR VERBONDEN

ONOPGEEFBAAR VERBONDEN Simon Schoon ONOPGEEFBAAR VERBONDEN Op weg naar vernieuwing in de verhouding tussen de kerk en het volk Israël Aan de pioniers uit de begintijd en aan de huidige bewoners van Nes Ammim in Israël inhoud

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo 2009 - I

Eindexamen geschiedenis vwo 2009 - I Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In de landen die Napoleon veroverde, voerde hij een beleid dat: enerzijds paste binnen het gelijkheidsideaal van de Franse Revolutie

Nadere informatie

Doel van Bijbelstudie

Doel van Bijbelstudie Bijbelstudie Hebreeën 4:12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het

Nadere informatie

Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid

Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid History Christiane Simone Stadie Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid Herinneringen van mijne academiereis in 1843 (Abraham Des Amorie van der Hoeven Jr.) Seminar paper Christiane

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

De overtuigingskracht van emoties bij het rechterlijk oordeel

De overtuigingskracht van emoties bij het rechterlijk oordeel De overtuigingskracht van emoties bij het rechterlijk oordeel Een theoretisch onderzoek PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit van Tilburg, op gezag van de rector magnificus

Nadere informatie

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14 Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei 2016 Johannes 14 Als iemand in deze tijd zou zeggen: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, zouden we hem al snel fundamentalistisch noemen. We leven in een multiculturele

Nadere informatie

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS Carla du Pree Johan Huizinga en de bezeten wereld De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS 4 Ik ben ik en mijn omstandigheden. Als ik die omstandigheden niet red, red

Nadere informatie

Maarten Luther 1483-1546

Maarten Luther 1483-1546 Maarten Luther 1483-1546 Eén van de belangrijkste ontdekkingen van Maarten Luther - (1483-1546) is het onderscheid tussen wet en evangelie. Voor Luther is de onderscheiding van wet en evangelie

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting door S. 1030 woorden 18 mei 2017 0 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Geschiedenis samenvatting H2 1: Wetenschappelijke Revolutie 17 e eeuw Kenmerken: Observeren

Nadere informatie

GESCHIEDENIS SO3 TV

GESCHIEDENIS SO3 TV GESCHIEDENIS SO3 TV 2 2014-2015 Dit schoolexamen bestaat uit 42 vragen. Bij meerkeuze vragen antwoorden met hoofdletter schrijven. Geef niet meer antwoorden dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld

Nadere informatie

Wat zegt deze canon nu, zo n veertig momenten in de geschiedenis. van de Nederlandse christendemocratie? Het is een feest der

Wat zegt deze canon nu, zo n veertig momenten in de geschiedenis. van de Nederlandse christendemocratie? Het is een feest der Dames en heren, Wat zegt deze canon nu, zo n veertig momenten in de geschiedenis van de Nederlandse christendemocratie? Het is een feest der herkenning, maar het kan ons ook neerdrukken. Kijken we terug

Nadere informatie

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius.

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius. Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius. Dr. M. van. Staveren. Met een weemoedig gevoel zet ik mij neer om een kort woord te schrijven tot nagedachtenis van den waardigen man, wiens

Nadere informatie

Van Bethlehem tot Golgotha

Van Bethlehem tot Golgotha Van Bethlehem tot Golgotha Het Mysterie van Inwijding Esoterische Begrippen Elly Lichtenberg De Bijbel, een mystiek verhaal of..? Deel I De Bijbel: een mystiek verhaal of..? Is het evangelieverhaal juist?

Nadere informatie

CHRISTENEN IN DE SAMENLEVING

CHRISTENEN IN DE SAMENLEVING Domènec Melé CHRISTENEN IN DE SAMENLEVING Inleiding op de sociale leer van de Kerk 2018 INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN... 9 INLEIDING... 13 Hoofdstuk I DE SOCIALE LEER VAN DE KERK... 17 De maatschappelijke

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-I

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-I Van kind tot burger: Volksopvoeding via het onderwijs in Nederland (1780-1920) Patriotten gaven aan het begrip burger een nieuwe betekenis. 2p 1 Noem deze nieuwe betekenis en geef aan tot welke visie op

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak geschiedenis havo, tweede tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de

Nadere informatie

Baas in eigen Boek? Kruyswijk_binnenwerk DISS DEF.indd :08

Baas in eigen Boek? Kruyswijk_binnenwerk DISS DEF.indd :08 Baas in eigen Boek? isbn 978-90-8704-253-0 2011 Hittjo Kruyswijk & Uitgeverij Verloren Torenlaan 25, 1211 ja Hilversum www.verloren.nl Omslagontwerp: Reynoud Homan, Muiderberg Typografie: Rombus, Hilversum

Nadere informatie

Artikel 4 1. Het proefschrift kan door één persoon dan wel door twee personen tezamen worden geschreven.

Artikel 4 1. Het proefschrift kan door één persoon dan wel door twee personen tezamen worden geschreven. Promotiereglement van de Open Universiteit Nederland Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 In dit reglement wordt verstaan onder: Wet : de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW)

Nadere informatie

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen Tijdvak 8 Toetsvragen 1 In Nederland was de eerste belangrijke politieke stroming het liberalisme. Welke politieke doelen wilden liberalen bereiken? A Zij wilden een eenheidsstaat met een grondwet en vrijheid

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/104582

Nadere informatie

Prof. dr. D. H. Th. Vollenhoven

Prof. dr. D. H. Th. Vollenhoven Prof. dr. D. H. Th. Vollenhoven 1892-1978 86 Prof. dr. D. H. Th. Vollenhoven 6 juni 1978 overleed Dirk Hendrik Theodoor Vollenhoven in de leeftijd van 86 jaar. Hij was vanaf 1926 hoogleraar in de wijsbegeerte

Nadere informatie

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG >Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017 2500 EA DEN HAAG Wetgeving en Juridische Zaken Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500

Nadere informatie

Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten)

Descartes schreef dat er geen ander land was où l'on puisse jouir d'une liberté si entière (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten) Verslag 25 mei 2018, Salon der Verdieping: Spinoza s politieke filosofie De bespreking van de politieke filosofie doe ik aan de hand van zijn belangrijkste politieke werk, te weten het Theologisch-politiek

Nadere informatie

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer Dossiernummer 32-2009 OORDEEL Verzoeker de heer E. namens mevrouw O. te Almelo. Datum verzoek Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

Nadere informatie

Baron op klompen. Baron op klompen. Wim Coster. Historia Agriculturae 40. Historia Agriculturae 40

Baron op klompen. Baron op klompen. Wim Coster. Historia Agriculturae 40. Historia Agriculturae 40 Sloet_def 18-09-2008 16:50 Page 1 S loet genoot bekendheid als een kritisch en eigenzinnig liberaal. In de beide decennia rondom 1848 was hij een buitengewoon actief lid van de Tweede Kamer. Hij zette

Nadere informatie

V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart 2013. Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf

V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart 2013. Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart 2013 Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf Herdenking Dr. P.H. (Pieter) Kooijmans (1933-2013) Op 13 februari jongstleden

Nadere informatie

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen Geschiedenis en politieke filosofie Geschiedenis Beschrijving feitelijke gebeurtenissen. Verklaring in termen van oorzaak en gevolg of van bedoelingen. Politieke

Nadere informatie

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte. Samenvatting door A. 2079 woorden 29 juni 2014 6,4 2 keer beoordeeld Vak Anders H1 Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte. Moraal

Nadere informatie

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN POLITIEKE MINISTERIELE VERANTWOORDELIJKHEID. Het Nederlandse begrip in rechtsvergelijkend perspectief PROEFSCHRIFT

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN POLITIEKE MINISTERIELE VERANTWOORDELIJKHEID. Het Nederlandse begrip in rechtsvergelijkend perspectief PROEFSCHRIFT RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN POLITIEKE MINISTERIELE VERANTWOORDELIJKHEID Het Nederlandse begrip in rechtsvergelijkend perspectief PROEFSCHRIFT ter verkrijging van het doctoraat in de Rechtsgeleerdheid aan

Nadere informatie

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding -

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding - 1 Johannes - Kringleiderhandeleiding - Beste kringleider, Hieronder vind je per hoofdstuk een aantal aanvullende gedachten bij het kringmateriaal over 1 Johannes. Met name wordt beschreven wat het doel

Nadere informatie

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander Amsterdam, juni 2017 Beste Axel Honneth, Iedere keer als ik in Duitsland ben zoek ik een Duits boek op. Ik ben opgegroeid met de Duitse cultuur en

Nadere informatie

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten 1 Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding G.J.E. Rutten Introductie In dit artikel wil ik het argument van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga voor

Nadere informatie

Juist in het openbaar onderwijs

Juist in het openbaar onderwijs Juist in het openbaar onderwijs Over de aandacht voor levensbeschouwing op de openbare school Legitimatie MARLEEN LAMMERS Wie denkt dat het openbaar onderwijs geen aandacht mag besteden aan levensbeschouwing,

Nadere informatie

VOOR GOD, VOLK EN VADERLAND

VOOR GOD, VOLK EN VADERLAND VOOR GOD, VOLK EN VADERLAND Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt dankzij de financiële steun van Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds, Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit

Nadere informatie

Samenvatting. De Japanners en het christendom: een complexe relatie

Samenvatting. De Japanners en het christendom: een complexe relatie 12-Summary-NLS.qxd 10/8/2013 5:27 PM Page 241 De Japanners en het christendom: een complexe relatie Het christendom is sinds het midden van de zestiende eeuw zichtbaar actief in Japan, en toch is Japan

Nadere informatie

Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven

Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven Samenvatting Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven door Luzia Helfer aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Antwerpen Verdedigd op 9 december

Nadere informatie

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1 GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1 Tijdvak Jagers en boeren; van de eerste mensen 3000 v. C. prehistorie; van de eerste mensen - 3000 v.c. Samenlevingstype: eerst jagers/verzamelaars,

Nadere informatie

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson De Jefferson Bijbel Thomas Jefferson Vertaald en ingeleid door: Sadije Bunjaku & Thomas Heij Inhoud Inleiding 1. De geheime Bijbel van Thomas Jefferson 2. De filosofische president Het leven van Thomas

Nadere informatie

Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.computerbijbel.com) ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6

Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.computerbijbel.com) ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6 ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6 EEN MAN NAAR GOD'S HART. Handelingen 13:22 INTRODUCTIE. 1. In zijn toespraak in Antiochië, gaat Paulus kort in op de geschiedenis van Israël, hij citeert een

Nadere informatie

Plaatsingslijst van de collectie van prof. mr. P.A. Diepenhorst

Plaatsingslijst van de collectie van prof. mr. P.A. Diepenhorst 72 Plaatsingslijst van de collectie van prof. mr. P.A. Diepenhorst Levensjaren 1879-1953 (1904-1932) samenstelling: drs. N.H.W. Verbeek Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme

Nadere informatie

LEI Plagiaat ongegrond

LEI Plagiaat ongegrond CASUS WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT 2016 LEI Plagiaat ongegrond Universiteit Leiden 1. Onderwerp van de klacht Plagiaat 2. Advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit 25 mei 2016 De Commissie

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding Zevende brief Nawoord Waarom filosofen moeten zwijgen Kleine bibliografie

Inhoud. Inleiding Zevende brief Nawoord Waarom filosofen moeten zwijgen Kleine bibliografie Inhoud Inleiding Zevende brief Nawoord Waarom filosofen moeten zwijgen Kleine bibliografie Inleiding Al zolang als mensen over het schrift beschikken, hebben zij langs die weg met elkaar berichten en gedachten

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6 Samenvatting door M. 804 woorden 17 juni 2013 5,5 2 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Bronnen Samenvatting geschiedenis Hoofdstuk 6 Burgers en stoommachines,

Nadere informatie

JOOST VAN DEN VONDEL. Jakub Jun Kristýna Němčanská Ema Kubovičová

JOOST VAN DEN VONDEL. Jakub Jun Kristýna Němčanská Ema Kubovičová JOOST VAN DEN VONDEL Jakub Jun Kristýna Němčanská Ema Kubovičová 1. Geboren in Duitsland op 17 november 1587 Overleden te Amsterdam op 5 februari 1679 Vanaf 1596 leefde hij in Amsterdam 2. Streven naar

Nadere informatie

Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken:

Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken: Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken: deel hoofdstuk Ko René 1 I II.A II.B II.C III.A III.B IV V 2 I II III IV V VI VII VIII IX X Besluit 1 VIA GOD NAAR DE ANDER is een studie van Ko Steketee

Nadere informatie

Zorgplichten en zorgethiek

Zorgplichten en zorgethiek Zorgplichten en zorgethiek ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit van Amsterdam op gezag van de Rector Magnificus prof.mr. P.F. van der Heijden ten overstaan

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 417 Kabinetsformatie 2010 Nr. 2 BRIEF VAN DE INFORMATEUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hierbij zend ik u, daartoe

Nadere informatie

Samenvatting van de voorgaande hoofdstukken

Samenvatting van de voorgaande hoofdstukken XV Samenvatting van de voorgaande hoofdstukken In de inleiding van deze studie werd de probleemstelling beschreven van dit boek. Deze probleemstelling is als volgt samen te vatten. Groen van Prinsterer

Nadere informatie

Toespraak bij het in ontvangst nemen van het boek Het verhaal van de Grondwet, Wim Voermans Dinsdag 10 september 2019

Toespraak bij het in ontvangst nemen van het boek Het verhaal van de Grondwet, Wim Voermans Dinsdag 10 september 2019 Toespraak bij het in ontvangst nemen van het boek Het verhaal van de Grondwet, Wim Voermans Dinsdag 10 september 2019 Dank u wel. Ik wil beginnen met een verhaal dat ik hoorde van Alex Alsemgeest. Hij

Nadere informatie

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 7 Toetsvragen

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 7 Toetsvragen Tijdvak 7 Toetsvragen 1 In de Tijd van Pruiken en Revoluties hielden kooplieden uit de Republiek zich bezig met de zogenaamde driehoekshandel. Tussen welke gebieden vond deze driehoekshandel plaats? A

Nadere informatie

Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid)

Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid) Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid) Hieronder volgen de resultaten van het Israël onderzoek wat de EO in de afgelopen weken heeft laten uitvoeren. Veel stellingen zijn in een 5- puntsschaal

Nadere informatie

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN STUDIONLINE JAARGANG 2, NR. 10 ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN DL 2 D O M I N E E O N L I N E. O R G Vierhonderd jaar geleden vergaderde de synode in Dordrecht. Je weet inmiddels wat een synode is: een

Nadere informatie

Karakter. Inleiding. Het karakter van God. Houd vol geef niet op

Karakter. Inleiding. Het karakter van God. Houd vol geef niet op Karakter Inleiding In vorige studies hebben we gekeken naar onze relatie met God en dat God ons volledig kent, maar dat wij Hem steeds beter leren kennen. Juist door in relatie met Hem te leven, leren

Nadere informatie

Examen HAVO. Nederlands

Examen HAVO. Nederlands Nederlands Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Dinsdag 20 juni 13.30 16.30 uur 20 06 Vragenboekje Voor dit examen zijn maximaal 47 punten te behalen; het examen bestaat uit 22 vragen

Nadere informatie

Examen HAVO. Nederlands Nederlands. tijdvak 1 maandag 18 mei 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een bijlage

Examen HAVO. Nederlands Nederlands. tijdvak 1 maandag 18 mei 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een bijlage Examen HAVO 2009 tijdvak 1 maandag 18 mei 13.30-16.30 uur tevens oud programma Nederlands Nederlands Bij dit examen hoort een bijlage Dit examen bestaat uit 21 vragen en een samenvattingsopdracht. Voor

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104 19 (1950) No. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1956 No. 104 A. TITEL Verdrag inzake de nomenclatuur voor de indeling van goederen in de douanetarieven, met Bijlage; Brussel,

Nadere informatie

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen Verslag door Lotte 1570 woorden 19 juni 2017 3 4 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Feniks Tijdvak: Tijd van Grieken

Nadere informatie

KLEURRIJKE EMOTIES psychologie en kleur

KLEURRIJKE EMOTIES psychologie en kleur KLEURRIJKE EMOTIES psychologie en kleur Iedere ouder zal het volgende herkennen: de blauwe en rode potloden uit de kleurdozen van kinderen zijn altijd het eerst op. Geel roept aanvankelijk ook warme gevoelens

Nadere informatie

Ministeriele verantwoordelijkheid in Nederland

Ministeriele verantwoordelijkheid in Nederland Ministeriele verantwoordelijkheid in Nederland Onder redactie van: prof.mr. D.J. Elzinga 1994 W.E.J. Tjeenk Willink Zwolle Inhoud Afkortingen XIII Mr.drs. A.H.M. Dölle 1 De geschiedenis van de Nederlandse

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING Inleiding De door leidinggevenden gehanteerde stijlen van beïnvloeding kunnen grofweg in twee categorieën worden ingedeeld, te weten profileren en respecteren. Er zijn twee profilerende

Nadere informatie

Onthullingen van Kennis

Onthullingen van Kennis Onthullingen van Kennis Caleidoscoop van Kennis Facetten verschuiven door tijd Vorm en structuur doemen op Gestalte gegeven door Kennis Patronen behouden het ritme De potentie van het punt Hoofdstuk 2

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle   holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38563 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Groos, Anneliesje Marije Title: Een hard en waakzaam woord. Engagement in de literaire

Nadere informatie

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: 1815-1848. 3. Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: 1815-1848. 3. Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode? DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: 1815-1848 ACHTERGRONDINFORMATIE PERIODE 1815-1848 DE EERSTE JAREN VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN Tussen 1795 en 1813 was Nederland overheerst geweest door de Fransen. In

Nadere informatie

Weten het niet-weten

Weten het niet-weten Weten het niet-weten Over natuurwetenschap en levensbeschouwing Ger Vertogen DAMON Vertogen, Weten.indd 3 10-8-10 9:55 Inhoudsopgave Voorwoord 7 1. Inleiding 9 2. Aard van de natuurwetenschap 13 3. Klassieke

Nadere informatie

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 maandag 19 mei 9.00-12.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 maandag 19 mei 9.00-12.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage. Examen VWO 2008 tijdvak 1 maandag 19 mei 9.00-12.00 uur Nederlands Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 19 vragen en een samenvattingsopdracht. Voor dit examen zijn maximaal 47 punten

Nadere informatie

Praktische toelichting op de UAV 2012

Praktische toelichting op de UAV 2012 Praktische toelichting op de UAV 2012 Praktische toelichting op de UAV 2012 prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis Eerste druk s-gravenhage - 2012 1 e druk ISBN 978-90-78066-56-9 NUR 822 2012, Stichting Instituut

Nadere informatie

Het standbeeld in Den Haag was het laatste standbeeld op rij, na Amsterdam en Zwolle die er al lang één hadden.

Het standbeeld in Den Haag was het laatste standbeeld op rij, na Amsterdam en Zwolle die er al lang één hadden. Toespraak biografie J. R. Thorbecke wil het Door de Voorzitter van de Tweede Kamer, Khadija Arib Oude zaal, d.d. 22 mei 2018 Versie V Dames en heren, Geachte heer Aerts, Hartelijk dank voor deze biografie.

Nadere informatie

De Bijbel open 2013 44 (09-11)

De Bijbel open 2013 44 (09-11) 1 De Bijbel open 2013 44 (09-11) Als ouders zondigen, dan worden hun kinderen daarvoor gestraft. Is dat zo? Dat kan toch niet waar zijn. Toch lijkt dat wel zo te staan in Deut. 5:9 en Ex. 20:5. In deze

Nadere informatie

Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl)

Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl) Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 16 mei 9.00 12.00 uur 20 01 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

UAV 2012 Toegelicht. Handleiding voor de praktijk. prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis. Eerste druk

UAV 2012 Toegelicht. Handleiding voor de praktijk. prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis. Eerste druk UAV 2012 Toegelicht Handleiding voor de praktijk prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis Eerste druk s-gravenhage - 2013 1 e druk ISBN 978-90-78066-67-5 NUR 822 2013, Stichting Instituut voor Bouwrecht, s-gravenhage

Nadere informatie

Dag...onderwijs. Een onderzoek naar uitstroombeslissingen van meao-leerlingen. Ineke Lokman

Dag...onderwijs. Een onderzoek naar uitstroombeslissingen van meao-leerlingen. Ineke Lokman Dag...onderwijs Een onderzoek naar uitstroombeslissingen van meao-leerlingen Ineke Lokman Dag...onderwijs Een onderzoek naar uitstroombeslissingen van meao-leerlingen CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK,

Nadere informatie

Cover Page. The following handle holds various files of this Leiden University dissertation:

Cover Page. The following handle holds various files of this Leiden University dissertation: Cover Page The following handle holds various files of this Leiden University dissertation: http://hdl.handle.net/1887/58879 Author: Gras, S. Title: Vrijplaats voor de kunsten : de Haagse Vrije Academie

Nadere informatie

»vi^.^4*/ OyCtM^+c **.. 21 oktober 1968

»vi^.^4*/ OyCtM^+c **.. 21 oktober 1968 ONDERWIJSRAAD SECRETARIAAT: BEZU1DENHOUTSEWEG 125 'S-GRAVENHAGE TEL. 070-83 6194»vi^.^4*/ OyCtM^+c **.. 21 oktober 1968 Bericht op het schrijven van 31 juli 1968, D.G.W- 167279 Betreft; ontwerp-besluit

Nadere informatie

Studies in Adventistische Geloofsverwoording

Studies in Adventistische Geloofsverwoording Studies in Adventistische Geloofsverwoording Als u alles op een rijtje hebt, hoedt u dan voor het domino-effect Voorplaat: Jacob Jordaens, De Vier Evangelisten, 1625, Louvre, Parijs Laatste versie 2011-07

Nadere informatie

Plaatsingslijst van het door M.D. Geuze bijgehouden archief van ds. H.O. Roscam Abbing

Plaatsingslijst van het door M.D. Geuze bijgehouden archief van ds. H.O. Roscam Abbing Plaatsingslijst van het door M.D. Geuze bijgehouden archief van ds. H.O. Roscam Abbing 1106 Levensjaren 1874-1939 (1894-2005) Samengesteld door Bert Kraan Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands

Nadere informatie

Herman Noordegraaf. P. Eldering. (1868-1954) Een radicaal sociale predikant in de Remonstrantse Broederschap NARRATIO

Herman Noordegraaf. P. Eldering. (1868-1954) Een radicaal sociale predikant in de Remonstrantse Broederschap NARRATIO Herman Noordegraaf P. Eldering (1868-1954) Een radicaal sociale predikant in de Remonstrantse Broederschap NARRATIO Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds ISBN-10

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 Samenvatting door een scholier 1669 woorden 17 januari 2005 5,6 10 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Hoofdstuk 3: de Franse Revolutie. Paragraaf 1: het oude Koninkrijk.

Nadere informatie

Van de President van Grace Communion International

Van de President van Grace Communion International 1 Heilige Geest: persoon of kracht? Geliefde broeders en zusters in Christus, Sommige mensen beweren dat de Heilige Geest een onpersoonlijke kracht is. Maar op deze manier naar Hem kijken doet enorm tekort

Nadere informatie

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800 Onderzoeksvraag: Op welke gebieden wilden de Verlichtingsfilosofen de bestaande maatschappij veranderen? Rationalisme = het gebruiken van gezond verstand (rede/ratio) waarbij kennis gaat boven tradities

Nadere informatie

Eindexamen Filosofie havo I

Eindexamen Filosofie havo I Opgave 2 Denken en bewustzijn 8 Een goed antwoord bevat de volgende elementen: een omschrijving van het begrip bewustzijn 2 argumentatie aan de hand van deze omschrijving of aan Genghis bewustzijn kan

Nadere informatie

Wedergeboorte (2) Wedergeboorte ofwel bekering

Wedergeboorte (2) Wedergeboorte ofwel bekering Wedergeboorte (2) In het voorgaande artikel hebben we gezien hoe de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreken over de wedergeboorte (of: bekering). Een belangrijke vraag die

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/19116 holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/19116 holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/19116 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Dartel, Hans van Title: Naar een handelingsgericht ethiekbeleid voor zorgorganisaties

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2007-I

Eindexamen geschiedenis havo 2007-I Van kind tot burger: Volksopvoeding in Nederland (1780-1901) De Calvinisten hechtten er veel belang aan dat de mensen zelf de Bijbel konden lezen. 1p 1 Welk gevolg had dit voor het onderwijs in de Republiek?

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 8: Tijd van burgers en stoommachines

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 8: Tijd van burgers en stoommachines Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 8: Tijd van burgers en stoommachines Samenvatting door Larissa 665 woorden 18 januari 2016 5,4 5 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Feniks Hoofdstuk 8: Tijd van

Nadere informatie